3 minute read

ONTMOETING

Soms gaat de hemel éven voor je open, en glanst een lichtstraal op je pad: Verrast herken je hen die naast je lopen, op reis als jij- en naar dezelfde Stad.

(uit Voor ogen die het donker zagen, Dien de Haan)

Regelmatig word je verrast door ontmoetingen met medegelovigen. Je wisselt van gedachten over je werk en blijkt te worstelen met dezelfde vraag. Je ziet de dezelfde uitdaging in wat God ons leert. Je ziet dezelfde vreugden en moeiten in de kerk. Je bent reisgenoten, een stukje van de dag ga je samen. Het gedicht doet mij denken aan Psalm 121, waar pelgrims op weg zijn naar Jeruzalem. Ze zingen elkaar moed en geloof in. De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan is helaas geen fabeltje, maar een levensles gebaseerd op de rauwe werkelijkheid met struikrovers. Het zingen van deze Psalm is een vast ritueel. Soms misschien wat uitgesleten, maar toch waardevol. De hele reis naar Jeruzalem staat onder de bescherming van de HEER wiens huis daar staat. Hij ziet en overziet onze zorgen. Hij heeft als Schepper de liefde en de macht om

Verlosser te zijn. Openbaring noemt de eeuwigheid na de aardse tijd het nieuwe Jeruzalem, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. En Christus verzekert ons: ‘Zie, Ik ben met u, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld’. In dat geloof herkennen christenen elkaar.

Tweede Verdieping

Het gedicht doet mij denken aan een ontmoeting, jaren geleden, in het UMC Utrecht. Je kwam daar niet op de begane grond, maar op de tweede verdieping de hoofdingang binnen vanuit de parkeergarage. Dat als informatie vooraf. Ik moest op bezoek bij een jonge vrouw die een zware operatie had ondergaan. Samen hadden we gelezen en gebeden; bemoedigd ging ik bij haar weg. Je komt om een ander iets te geven, maar gaat zelf verrijkt naar huis. Ik ging de lift binnen met een man van rond de 50, plastic tas in de hand met vuile kleren. Ik drukte op knop 2 en vroeg: ‘Waar moet u zijn?’ ‘Begane grond, de uitgang’, zei hij. ‘Bedoelt u de parkeergarage?’ ‘Ja, ik ben met de auto.’ ‘Dan moet u ook naar 2, dat werkt wat bijzonder hier’. Toen begon hij te vertellen. ‘Ik ben nogal in de war, want ik kom net bij mijn dochter vandaan. Ze is hierheen gebracht na een auto-ongeluk. Dertig jaar is ze en drie maanden terug heeft ze een kleine gekregen. Gelukkig is het geen schedelbasisfractuur, maar een zware hersenschudding en een verbrijzelde heup. Het duurt nog dagen, voordat ze kan worden geopereerd. Ik ben met haar meegegaan, haar man zit in het buitenland. Die is er morgen pas. Het is toch erg dat iemand je dat aan kan doen, zo’n kerel die door rood rijdt. Natuurlijk wilde hij dit ook niet, maar zij zit ermee en ik ook. Ik sta stijf van de spanning. Wat moet je dan doen? Weet u het?’

EEN VERDIEPING LAGER

Ik aarzelde. Allerlei gedachten flitsten door mijn hoofd. Gewoon verdergaan, ik ben tenslotte veel jonger dan hij? Nee, dat mag niet. Niet zeggen: ‘Ja, dat weet ik wel’, dat is veel te makkelijk nu. Maar ook: zeg wat je denkt, dit is geen toeval. Een verdieping lager vond ik woorden om zijn gevoelens verder te peilen. ‘Wat erg voor u. Ik kan me voorstellen dat u kwaad en in de war bent. Zo te horen wordt het een zware tijd voor haar, zeker met twee kleine kinderen. Ik hoop dat het nog meevalt. Maar u vroeg of ik een idee heb wat je dan moet doen. Mag ik heel eerlijk zijn. Ik zou in ieder geval ook bidden. Juist als je je machteloos voelt, is het goed om al je zorgen uit te spreken naar God. Op een of andere manier geeft dat steun. Bent u gelovig?’

‘Toen ik jong was ging ik naar de kerk, nu niet meer. Ik bid wel voor mijn eten, hoor. En als ik op vakantie ben, brand ik nog wel eens een kaarsje in zo’n mooie, oude kerk… soms wil ik wel terug naar de kerk, maar het komt er niet van. Ik kan m’n zaakjes goed regelen, maar dit niet. Nee, bidden… God ziet mee aankomen. Wat moet ik dan tegen God zeggen? Dat krijg ik nu echt niet op een rijtje. Ik kan de uitgang niet eens vinden’.

Vele Verdiepingen Hoger

Ik wist dat we bijna bij de zitjes waren. In de ruime hal was meestal wel een bank in een hoekje vrij. ‘Ik dring niets op, hoor, maar als u wilt gaan we even zitten. Dan probeer ik te verwoorden wat u net hebt verteld’. ‘Oké’, zei hij spontaan.

We gingen zitten en hebben gebeden. Met de benen op de grond richtten we onze harten een paar verdiepingen hoger, waar zijn dochter lag. En naar de hemel, vele verdiepingen hoger, waar Christus is aan de rechterhand van de Vader. Maar die diepere gedachte kwam pas later. Evenals het besef dat ik zijn nummer even had moeten vragen. Ik heb de man nooit meer gezien. Zijn afscheidswoorden waren hartelijk en hoopvol. ‘Het was goed dat wij in dezelfde lift stonden… bedankt’.

Soms gaat de hemel even open… een lichtstraal op je pad… op reis als jij… Wie weet naar dezelfde Stad. Het zou gelukkig zomaar kunnen!

ds. Dick Westerneng

This article is from: