
10 minute read
Column Richard Franken
TOEGEVOEGDE WAARDE BOA’S: BEWIJS GELEVERD
Zelden heb ik na het plaatsen van een blog, in dit geval mijn blog met de titel: ‘Wordt de boa de nieuwe wijkagent?’, zoveel positieve reacties gekregen. Lezers herkenden de ontwikkeling en waren er positief over. Men ziet blijvende toegevoegde waarde van de boa voor de maatschappelijke veiligheid, zowel in als na coronatijd. Ter gelegenheid van de hernieuwde uitgave van Security Management sta ik nog een keer stil bij nieuwe kansen voor de boa.
Het handhaven van covid-maatregelen is de aanleiding voor het feit dat er meer boa’s worden ingezet. Gemeenten, provincies, waterschappen en Staatsbosbeheer zetten boa’s in. In bossen, op pleinen, op het strand en ook op het water. Het werk van de boa verplaatst zich echter steeds meer naar andere, niet coronagerelateerde terreinen. Vaak een welkome aanvulling op minder beschikbare politieinzet. Deze ontwikkeling startte jaren geleden met de inzet van boa’s als parkeercontroleur. Daarvoor was het gebruikelijk dat parkeerboetes door de politie uitgeschreven werden. Door een combinatie van vernieuwde wetgeving, veranderende prioriteiten bij de politie en gedwongen keuzes op basis van kosten en effectiviteit, bleek dat er ook andere inzetmogelijkheden waren. Uiteindelijk bleek die inzet minder met de kleur van het uniform – en zelfs niet met de organisatorische ophanging – te maken te hebben maar meer met de vraag: hoe kan je zo effectief mogelijk de juiste mens op de juiste plek in het veiligheidsdomein inzetten? Niet alleen opvallend op straat, maar ook bijvoorbeeld administratief, bij controle op handhaving van wetgeving in het sociale domein.
Een voorbeeld van een nieuwe taak van de boa is preventie gericht op ondermijnende criminaliteit. Onderzoek toont aan dat als je je op jeugdigen richt, je vaak in een vroeg stadium ellende weet te voorkomen door voorbeeldgedrag, perspectief bieden en repressief optreden. Daarvoor wordt een nieuw fenomeen geïntroduceerd: de jeugd-boa. Met de juiste skills én goed getraind maken zij het verschil en kan de politie zich op andere vraagstukken focussen.
De boa is niet meer weg te denken uit de veiligheidsketen. Ik voorspel dat er meer nieuwe taken voor de boa gevonden gaan worden, zelfs in het cyberdomein. Maar van belang blijft wel dat de boa’s voldoende permante educatie krijgen. Theoretisch, in verband met snel veranderende wetgeving, maar ook gericht op de praktijk. De praktijk vraagt immers veel van de boa. Daar hoort onderwijs bij, net als juiste beloning, werkbare roosters en goede begeleiding. Hier ligt een schone taak voor werkgevers en vakbonden. Maar het begint bij de opdrachtgevers. Als zij de toegevoegde waarde van de boa zien dan moet dat ook tot uiting komen in juiste tarieven. n
RICHARD B. FRANKEN RAN IS DIRECTEUR VAN FRANKEN SECURITY SOLUTIONS. DAARVOOR WAS HIJ DIRECTEUR BIJ VAN AETSVELD, THE HAGUE SECURITY DELTA, TRIGION EN HOFFMANN BEDRIJFSRECHERCHE.
WWW.FRANKENSECURITYSOLUTIONS.NL
Intramurale instellingen worden steeds vaker bewoond door mensen die niet meer zelfredzaam zijn en vaak ook bedlegerig zijn. Dit heeft gevolgen voor een eventuele evacuatie. Inzicht in de evacuatietijden van bedgebonden patiënten is noodzakelijk om de prestaties van een BHV-team te kunnen beoordelen. Wanneer er te weinig tijd is om mensen te evacueren, moet het BHV-team worden uitgebreid of moet de vluchttijd worden verlengd door bouw- of installatietechnische voorzieningen.
tekst Ruud van Herpen
Onderzoek naar prestaties BHV’ers in zorgorganisaties Hoe snel evacueer je bedlegerige patiënten?
Door onderzoekers van de TU Eindhoven is experimenteel onderzoek gedaan naar de prestaties van BVH-organisaties in verschillende ziekenhuizen en verzorgingshuizen (Strating 2013). De experimenten zijn uitgevoerd volgens een vaste methodiek, zodat de resultaten onderling met elkaar te vergelijken zijn. In de methode is telkens een team van twee BHV’ers vooraf geïnstrueerd over het ontruimingsscenario. Het evacuatietraject werd gestart net buiten het brandcompartiment, waarna de BHV’ers eerst de meest veraf gelegen ruimte zijn gaan ontruimen. De bedden in die ruimte werden allemaal buiten de compartimentsdeuren gebracht. Het evacuatietraject is vastgelegd op een drietal camera’s (zie figuur 1) om het experiment naderhand te kunnen analyseren.
Figuur 1: Het evacuatietraject binnen het brandcompartiment met verpleegkamers en de positionering van de camera’s. Er kan meer dan één bed per kamer aanwezig zijn. Het evacuatieproces is opgedeeld in vier fases. Allereerst kost het tijd om van buiten het brandcompartiment bij het bed te komen (afhankelijk van de loopsnelheid). Vervolgens volgen het ontkoppelen en voorbereiden op de evacuatie, het evacuatietraject zelf en het afronden van de evacuatie met het plaatsen van het bed buiten het brandcompartiment. In figuur 2 staat het evacuatieproces in een tijdsbalk. Als er in de kamer meerdere bedden aanwezig waren, is dit traject meerdere keren achter elkaar herhaald met hetzelfde team van BHV’ers, totdat de gehele kamer ontruimd was. Om een zo realistisch mogelijke evacuatie na te bootsen, zijn in alle gevallen vrijwilligers op de bedden geplaatst, al dan niet verbonden aan een infuus. De BHV’ers werden geïnstrueerd om de deur te sluiten na elke evacuatie als de deuren niet zelfsluitend waren.

Figuur 2: De vier fasen in het evacuatietraject.
De resultaten van de experimenten zijn gepresenteerd in een zogeheten Whisker-plot. In een dergelijke figuur kan men in één oogopslag de piekwaarden,

Figuur 3: Voorbeeld van een Whisker-plot.
Figuur 4: Resultaten van 91 metingen in 4 ziekenhuizen; evacuatiesnelheden van twee hulpverleners met bed in m/s.
Figuur 5: Resultaten van 14 metingen in 3 verzorgingshuizen; evacuatiesnelheden van twee hulpverleners met bed in m/s.
de mediaan en de 50%-spreiding van alle gemeten waarden analyseren (zie figuur 3).
RESULTATEN EXPERIMENTEN De evacuatie- en loopsnelheden van het experiment zijn samengevoegd in twee groepen: ziekenhuizen en verzorgingshuizen. In totaal zijn er 101 metingen uitgevoerd in vijf ziekenhuizen en 18 metingen in vijf verzorgingshuizen. Van de experimenten uitgevoerd in de ziekenhuizen zijn er 91 samengevoegd, de overige resultaten zijn apart gehouden en worden hier niet nader toegelicht omdat deze uitgevoerd zijn op een intensive care waar een afwijkende opzet geldt. Van de experimenten uitgevoerd in de verzorgingshuizen zijn er 14 samengevoegd omdat de overige vier niet conform de onderzoeksopzet zijn uitgevoerd. Deze vier zijn ofwel uitgevoerd met een evacuatiematras of betroffen onaangekondigde experimenten.
Figuur 4 geeft de resultaten weer van de 91 evacuatieexperimenten uitgevoerd in de ziekenhuizen. Hieruit blijkt dat de evacuatiesnelheid een bereik van 0,54 tot 1,33 meter per seconde beslaat. Bij de drie laagst gemeten waarden was er sprake van hinder door kabels of een rolstoelgebruiker. Vanaf 0,67 meter per seconde was er sprake van een ongestoorde evacuatie. De drie snelst gemeten evacuatie-experimenten waren het resultaat van het meermaals oefenen van de evacuatie. Tot een snelheid van 1,23 meter per seconde is een evacuatie uitgevoerd zonder meerdere malen te oefenen, in werkelijkheid zal dit waarschijnlijk de maximale snelheid zijn.
Figuur 5 geeft de resultaten weer van de 14 evacuatieexperimenten uitgevoerd in verzorgingshuizen. De evacuatiesnelheden hebben een bereik van 0,25 tot 1,3 meter per seconde. De spreiding is vele malen groter dan de spreiding van de metingen in de ziekenhuizen. De reden hiervoor is dat de ervaring van het personeel in een dergelijke situatie nogal verschilt. In sommige gevallen bleek duidelijk dat het personeel niet gewend is om een bed te verplaatsen, terwijl dit in een ander verzorgingshuis vaker gedaan of geoefend wordt. De snelste vijf evacuatie-experimenten waren dan ook allemaal in hetzelfde verzorgingshuis.
Voor de totale evacuatieduur is niet alleen de evacuatiesnelheid van belang, maar ook de loopsnelheid van de hulpverleners naar het bed toe en de benodigde tijd voor het ontkoppelen en prepareren van het bed en het plaatsen ervan buiten het bedreigde compartiment. In tabel 1 (ziekenhuizen) en tabel 2 (verzor-


Activiteit 1e kwartiel Mediaan 2e kwartiel Gemiddeld Loopsnelheid tot aan bed [m/s] 1,71 2,09 2,35 2,04 Ontkoppelen infuus en manoeuvreren [s] 11,63 13,52 15,47 14,98 Bed rijden in corridor [m/s] 0,81 0,89 1,01 0,92 Passeren brandscheiding en positioneren [s] 6,80 7,88 9,07 8,11
Tabel 1. Experimenteel bepaalde prestaties van de interne hulpverlening in ziekenhuizen.
Activiteit 1e kwartiel Mediaan 2e kwartiel Gemiddeld Loopsnelheid tot aan bed [m/s] 1,48 2,76 2,96 2,31 Ontkoppelen infuus en manoeuvreren [s] 5,36 6,43 7,73 6,92 Bed rijden in corridor [m/s] 0,39 0,94 1,06 0,81 Passeren brandscheiding en positioneren [s] 3,41 4,25 4,89 4,20
Tabel 2. Experimenteel bepaalde prestaties van de interne hulpverlening in verzorgingshuizen.
gingshuizen) zijn voor alle vier fases in het evacuatieproces de resultaten per bed gegeven. Telkens is daarbij het uitgangspunt dat één bed door een team van twee BHV’ers geëvacueerd wordt.
DISCUSSIE Uit de resultaten blijkt dat de evacuatietijd sterk afhankelijk is van vooral de ervaring van de BHV-organisatie en de vraag of de patiënt wel of niet gekoppeld is aan een infuus. In de experimenten is de evacuatiestrategie van tevoren doorgenomen met de interne organisatie. Dit komt overeen met de werkelijkheid waarin de organisatie goed getraind is. Daarnaast is de breedte van de deur en de draairichting van invloed op de evacuatiesnelheid. Wanneer de bedreigde ruimte binnen twee minuten ontruimd moet zijn, zijn de resultaten van dit onderzoek niet gunstig. Wanneer een ruimte drie of meer bedden bevat, is een ontruiming met twee BHV’ers binnen twee minuten niet waarschijnlijk.
Een onderzoek (Boyce, 1999) naar de evacuatiesnelheden van verminderd mobiele personen wijst uit dat mensen met een wandelstok en geholpen rolstoelgebruikers sneller geëvacueerd kunnen worden (over een recht stuk, dus iets afwijkende opzet) dan bedgebonden gebruikers. De overige verminderd mobiele personen, zoals mensen met krukken of een rollator en niet-geholpen rolstoelgebruikers blijken een vergelijkbare evacuatiesnelheid te halen als de bedgebonden personen in dit onderzoek.

VOORBEELD De resultaten van het experimenteel onderzoek kunnen worden gebruikt om bij een willekeurige projectspecifieke situatie een inschatting te maken van de benodigde ontruimingstijd. In figuur 6 is een voorbeeld gegeven van een compartiment met bedgebonden patiënten in een ziekenhuis. Wanneer zij allemaal naar hetzelfde aangrenzende veilige compartiment worden overgebracht, kunnen op basis van tabel 1 de volgende gemiddelde evacuatietijden worden gehanteerd:
Bed in kamer A: 18/2,04 + 14,98 + 18/0,92 + 8,11 = 51,5 s. Bed in kamer B: 13/2,04 + 14,98 + 13/0,92 + 8,11 = 43,6 s. Bed in kamer C: 8/2,04 + 14,98 + 8/0,92 + 8,11 = 35,7 s. Bed in kamer D: 3/2,04 + 14,98 + 3/0,92 + 8,11 = 27,8 s.

Figuur 6: Brandcompartiment met verpleegkamers in een ziekenhuis, 2 bedden per kamer.
Wanneer alle acht bedden met één team van twee BHV’ers moeten worden geëvacueerd, bedraagt de ontruimingstijd 317 seconden (5:17 minuten). Daarbij komt nog de detectie-, alarmerings- en opkomsttijd van de BHV, bij elkaar circa drie minuten. Het kost dus gemiddeld 8:17 minuten voordat het compartiment door een team van twee BHV’ers ontruimd is. Of dat snel genoeg is, hangt af van de tijd dat de condities in de verpleegkamers en in de verkeersruimte acceptabel zijn voor evacuatie. Omdat gerekend is met gemiddelde evacuatiesnelheden, waarvan de betrouwbaarheid per definitie slechts 50 procent bedraagt, is een veiligheidsfactor van 2 nodig tussen de benodigde ontruimingstijd en de beschikbare ontruimingstijd. Wanneer de gemiddelde ontruimingstijd door een team van twee BHV’ers 8:17 minuten bedraagt, dient de beschikbare ontruimingstijd dus 16:34 minuten te bedragen. Met andere woorden: gedurende 16:34 minuten moeten de condities in de verkeersruimte acceptabel zijn voor evacuatie.
BRANDSCENARIO EN TOOL De beschikbare ontruimingstijd waarbinnen de condities in de verkeersruimte acceptabel zijn, hangt af van de vraag hoe snel de brand zich ontwikkelt (brandscenario) en de kwaliteit van de scheidingsconstructie tussen brandruimte en verkeersruimte. In het voorbeeld van figuur 6 moet gerekend worden op beschikbare ontruimingstijden tussen vijf en maximaal tien minuten in geval van een gesprinklerde brand. Een beschikbare ontruimingstijd van 16:34 minuten is in elk geval niet realistisch. Er zullen dus meer teams van twee BHV’ers ingezet moeten worden om het compartiment snel genoeg te kunnen ontruimen.
Voor zorgorganisaties is een tool ontwikkeld waarmee de consequenties voor de interne organisatie in samenhang met de bouwkundige situatie kunnen worden beoordeeld. De tool (uit 2018) is te downloaden op www.brandwijzer.nl. n
Vergrijzing
De vergrijzing in Nederland stelt de huidige zorgsector in toenemende mate op de proef: steeds meer mensen worden afhankelijk van zorg. Dit gebeurt zowel intramuraal (in bijvoorbeeld ziekenhuizen en verzorgingshuizen) als extramuraal (middels thuiszorg). Extramurale zorg is uitsluitend voor personen die nog zelfredzaam en mobiel zijn, hoewel de mate van zelfredzaamheid en mobiliteit vergeleken met mensen in een woonfunctie zonder zorg aanzienlijk lager zal zijn (Van Herpen, 2013).
Twee BHV’ers evacueren acht bedden in ruim acht minuten, maar is dat genoeg?
Ir. Ruud van Herpen, FIFireE (Technische Universiteit Eindhoven)
Bibliografie
Herpen, R.A.P. van (2013). Applying rules or engineering safety? – fellowspeech TU/e. Eindhoven University of technology
Strating, N. (2013). Evacuation of bedridden building occupants. http://www.nieman.nl/wp-content/uploads/2013/03/Evacuation-of-bedridden-building-occupants.pdf
Boyce, K., Shields, T., & Silcock, G. (1999). Toward the Characterization of Building Occupancies for Fire Safety Engineering: Capabilities of Disabled People Moving Horizontally and on an Incline. Fire Sert, University of Ulstel. Antrim: Fire Technology
Dezorgbrandveilig (2018). Verantwoording Brandwijzer. Crisislab, COT, IFV, Nieman RI, Advies.