Actualiteiten Verzekeringsrecht

AVDR Webinar

Actualiteiten Verzekeringsrecht Recente ontwikkelingen in AVB-verzekeringen Spreker mr. J.B. Londonck Sluijk 7 mei 2012 15:00-17:15 uur

Tel.: 030 - 2201070

AVDRWEBINARS.NL Webinar 009

Inhoudsopgave

Spreker

Mr. J.B. Londonck Sluijk

Recente ontwikkelingen in AVB-verzekeringen

Hoge Raad, 30 maart 2012, LJN BV1295

p.2

Supreme Court, Hilary Term [2012] UKSC 14 On appeal from: [2010] EWCA Civ 1096

p.21

1

LJN: BV1295, Hoge Raad , 11/01010 Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Soort procedure: Inhoudsindicatie:

Vindplaats(en):

30-03-2012 30-03-2012 Civiel overig Cassatie Uitleg dekkingsomvang AVB-polis. Aansprakelijkheid werkgever bij verkeersongeval werknemer op grond van art. 7:611 BW (verzekeringsplicht niet nagekomen). Is schade werknemer letselschade in zin van polis? Functie AVBpolis en daarop gebaseerde verwachtingen rechtvaardigen ruime uitleg dekkingsomvang; dekking tegen aansprakelijkheid voor letselschade omvat in beginsel ook dekking tegen op art. 7:611 gebaseerde aansprakelijkheid.

JAR 2012, 115 Rechtspraak.nl RvdW 2012, 496

Uitspraak 30 maart 2012 Eerste Kamer 11/01010 EE/MD Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: De onderlinge waarborgmaatschappij ONDERLINGE LEVENSVERZEKERINGMAATSCHAPPIJ 'SGRAVENHAGE U.A., gevestigd te 's-Gravenhage, EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele beroep, advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk, thans mr. P.A. Ruig, tegen NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te 's-Gravenhage, VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele beroep, advocaten: mr. J. van Duijvendijk-Brand en mr. K. Teuben.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Onderlinge en Nationale-Nederlanden.

1. Het geding in feitelijke instanties Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken: a. de vonnissen in de zaak 314295/HA ZA 08-2105 van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 september 2008 en 4 februari 2009; b. het arrest in de zaak 200.029.654/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 november 2010.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het hof heeft de Onderlinge beroep in cassatie ingesteld. NationaleNederlanden heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.

De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor de Onderlinge toegelicht door mr. M. Ynzonides en mr. W. PrincĂŠe, advocaten te

2

Amsterdam, en voor Nationale-Nederlanden door haar advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van de Onderlinge heeft bij brief van 27 januari 2012 op de conclusie gereageerd.

3. Uitgangspunten in cassatie 3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Op 12 januari 1999 heeft een werknemer van de Onderlinge, [betrokkene 1], een eenzijdig auto-ongeluk gehad waarbij hij een dwarslaesie heeft opgelopen (hierna: het ongeval).

[Betrokkene 1] had geen schadeverzekering inzittenden en hij heeft ook geen andere verkeersdeelnemers aansprakelijk kunnen stellen voor de gevolgen van het ongeval. (ii) Ten tijde van het ongeval was de Onderlinge bij Nationale Nederlanden verzekerd op grond van een "Aansprakelijkheidsverzekering voor administratieve bedrijven, detailhandel, horeca, ambachten e.d." (hierna: AVB). Deze verzekering geeft dekking tegen aansprakelijkheid voor schade aan personen en zaken. (iii) De bij de verzekering behorende Algemene polisvoorwaarden bepalen in art. 1 (Begrippen) onder meer het volgende: "1.6 Schade Schade aan personen en schade aan zaken.

1.6.1 Schade aan personen Letsel of benadeling van de gezondheid van personen, al of niet de dood tot gevolg hebbend, met inbegrip van de schade die daaruit voortvloeit. [...]

1.8 Aanspraak Vordering tot vergoeding van schade voortvloeiend uit een handelen of nalaten ingesteld tegen verzekerde(n). [...] [...]

1.10 Handelen of nalaten Een gedraging waaruit een aanspraak voortvloeit. Met een handelen of nalaten wordt gelijk gesteld een schadevoorval waarvoor een verzekerde wordt aangesproken uitsluitend omdat hij een bepaalde hoedanigheid bezit."

Rubriek B van de verzekeringspolis bevat de "Bijzondere polisvoorwaarden werkgeversaansprake-lijkheid". Deze voorwaarden bepalen onder meer: "Artikel 19 Omschrijving van de dekking De verzekering dekt binnen deze rubriek met inachtneming van de algemene polisvoorwaarden de aansprakelijkheid van een verzekerde als werkgever tegenover zijn ondergeschikten voor schade verband houdende met het verrichten van activiteiten voor verzekerden [...]" (iv) [Betrokkene 1] heeft de Onderlinge aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval, dat plaatsvond toen hij 's avonds laat naar huis terugkeerde van een bezoek aan een zakelijke relatie van de Onderlinge.

Laatstgenoemde heeft vervolgens tegenover Nationale-Nederlanden een beroep gedaan op de AVBpolis. Daarop heeft Nationale-Nederlanden de Onderlinge bijgestaan in een door [betrokkene 1] tegen de Onderlinge aanhangig gemaakte procedure, hierna ook de zaak-[betrokkene 1]. Hierin vorderde [betrokkene 1] dat voor recht zou worden verklaard dat de Onderlinge aansprakelijk is voor de door hem, [betrokkene 1], geleden en nog te lijden schade, voortvloeiend uit het ongeval. (v) Bij brief van 22 juli 2001 heeft Nationale-Nederlanden aan de Onderlinge bericht, kort gezegd, dat [betrokkene 1] de grondslag van zijn vordering had gewijzigd van art. 7:658 in art. 7:611 BW en dat voor aansprakelijkheid van de Onderlinge jegens [betrokkene 1] op die gewijzigde grondslag geen dekking bestond onder de AVB. De vordering van [betrokkene 1] vloeit namelijk niet voort uit een gedraging of het bestaan van een bepaalde hoedanigheid van de verzekerde of verzekeringnemer, maar is louter gebaseerd op het bestaan van de arbeidsovereenkomst en de rechtstreeks daaruit voortvloeiende verplichtingen. (vi) In de zaak-[betrokkene 1] heeft de kantonrechter bij vonnis van 22 juli 2004 de vordering toegewezen op de voet van art. 7:658 BW. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd bij arrest van 26 januari 2007 met verbetering van gronden. Het hof achtte de Onderlinge jegens [betrokkene 1] aansprakelijk op de voet van art. 7:611 BW omdat zij zich niet als goed werkgever heeft gedragen.

Als goed werkgever had zij een adequate voorziening voor ongevallen in het verkeer voor

3

[betrokkene 1] moeten treffen, of had zij hem moeten waarschuwen dat geen voorziening was getroffen en dat hij geacht werd dit zelf te doen, aldus nog steeds het hof in de zaak-[betrokkene 1].

3.2.1 In dit geding heeft de Onderlinge een verklaring voor recht gevorderd dat NationaleNederlanden is gehouden haar verplichtingen uit de AVB-polis na te komen. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.

Kort samengevat overwoog zij dat het hof in de zaak-[betrokkene 1] niet de Onderlinge heeft veroordeeld (rechtstreeks) de ongevalsschade te vergoeden. De wĂŠl uitgesproken veroordeling betreft geen "schade aan een persoon" en kan daarmee ook niet op ĂŠĂŠn lijn worden gesteld.

Bij aansprakelijkheid van een werkgever op grond van art. 7:658 gaat het om vergoeding van letselschade, bij aansprakelijkheid op de voet van art. 7:611 gaat het louter om het missen van een verzekeringsuitkering. Hiervoor biedt art. 19, gelezen in verbinding met artikelen 1.8 en 1.6, geen dekking.

3.2.2 Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Het overwoog daartoe kort samengevat als volgt.

Tussen partijen is niet in geschil dat de dekking onder de AVB-polis is beperkt tot personen- en zaakschade.

De vraag die derhalve moet worden beantwoord is of de schade waarvoor de Onderlinge aansprakelijk is geoordeeld in de zaak-[betrokkene 1], ongevals- en dus personenschade is, of zuivere vermogensschade, die niet onder de AVB is gedekt (rov. 10). Uit de arresten van de Hoge Raad van 1 februari 2008, LJN BB6175 en BB4767, NJ 2009/330 en 331, 12 december 2008, LJN: BD3129, NJ 2009/332 en 19 december 2008, LJN BD7480 en BG7775, NJ 2009/333 en 334, volgt dat het in het arrest van het hof in de zaak[betrokkene 1] gaat om wanprestatie van de werkgever ten aanzien van zijn uit goed werkgeverschap voortvloeiende verplichting om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers. De schade die de werknemer daardoor lijdt, bestaat hierin dat hij een verzekeringsuitkering misloopt en dus vermogensschade lijdt (rov. 11-12). Het hof is dan ook van oordeel dat de Onderlinge niet aansprakelijk is geoordeeld voor de letselschade van [betrokkene 1], maar voor het missen van een verzekeringsuitkering en dus voor het lijden van zuivere vermogensschade (rov. 16). De Onderlinge heeft aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat het risico van werkgeversaansprakelijkheid in al zijn facetten goed was verzekerd, en dat er voor haar geen enkele reden was om aan te nemen dat haar aansprakelijkheid in een situatie als de onderhavige niet zou zijn gedekt. Art. 19 van de "Bijzondere polisvoorwaarden werkgeversaansprakelijkheid" is immers niet beperkt tot aansprakelijkheid voor schade op grond van art. 7:658 BW (rov. 17). Tussen partijen is niet in geschil dat volgens de AVB-polis alleen personen- en zaakschade wordt gedekt. Een redelijke uitleg van de AVB-polis op basis van het Haviltexcriterium brengt mee dat slechts aansprakelijkheid voor letsel-/zaakschade is gedekt die het gevolg is van de aansprakelijkheid scheppende gedraging of nalatigheid van de werkgever.

Bij de letselschade van [betrokkene 1] is daarvan geen sprake.

Deze letselschade is immers niet veroorzaakt door een aansprakelijkheid scheppende nalatigheid van de Onderlinge, die daarom in de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid erop mocht vertrouwen dat dekking onder de AVB-polis bestond voor een aansprakelijkheid als de onderhavige (rov. 18). De omstandigheid dat de Onderlinge destijds niet op de hoogte kon zijn van de onderhavige aansprakelijkheid, omdat deze pas later door de Hoge Raad in het leven is geroepen en met terugwerkende kracht geldt, brengt niet mee dat zij in haar verhouding tot NationaleNederlanden erop mocht vertrouwen dat die aansprakelijkheid - waarvan zij niet wist of kon weten dat deze bestond - onder de AVB-polis was gedekt (rov. 19).

4. Beoordeling van het middel in het principale beroep 4.1 Het middel betoogt in de kern dat het hof bij de uitleg van de polis heeft miskend dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de aansprakelijkheid van de werkgever voor schade van de werknemer waarvoor de werkgever in een geval als het onderhavige op grond van art. 7:611 BW aansprakelijk is, volgt dat de onderhavige schade niet als vermogensschade behoort te worden gekwalificeerd, althans niet in die zin dat deze schade buiten de dekkingsomvang van de polis zou vallen.

De onderhavige schade, waarvoor de werkgever tegenover de werknemer aansprakelijk is, is immers ontstaan als gevolg van het ongeval.

4.2 Bij de beoordeling hiervan dient het volgende tot uitgangspunt. In het door het hof aangehaalde arrest van 1 februari 2008, LJN BB6175, NJ 2009/330 - dat in latere rechtspraak verder is uitgewerkt - is aanvaard, kort gezegd, dat art. 7:611 meebrengt dat - onder nader in dat arrest omschreven voorwaarden - de werkgever uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed

4

werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval.

Is de werkgever tekortgeschoten in de nakoming van deze verzekeringsverplichting, dan is hij voor de daardoor veroorzaakte schade - het missen van de uitkering die de werknemer op grond van een behoorlijke verzekering zou zijn toegekomen - jegens de werknemer aansprakelijk (HR 11 november 2011, LJN BR5215, NJ 2011/597).

4.3 Weliswaar is de hier bedoelde schade vermogensschade, maar deze enkele omstandigheid brengt niet mee dat de vorenbedoelde aansprakelijkheid van de werkgever tegenover de werknemer buiten de door de onderhavige verzekering geboden dekking valt, mede gelet op de ruime formulering van het hiervoor in 3.1 (iii) geciteerde art. 19 van de polis.

4.4 Een redelijke uitleg van een AVB-polis die mede de aansprakelijkheid van een verzekerde als werkgever tegenover zijn ondergeschikten dekt voor letselschade van werknemers die in dienst van de verzekerde deelnemen aan het wegverkeer, brengt in beginsel mee dat deze tevens dekking verleent tegen een op art. 7:611 gebaseerde aansprakelijkheid van de verzekerde als werkgever op de grond dat hij heeft verzuimd tegen dat risico een behoorlijke verzekering te sluiten voor die werknemers. De functie die een AVB-polis in het maatschappelijk verkeer vervult en de daarop gebaseerde verwachtingen van verzekerden, rechtvaardigt immers een ruime dekkingsomvang, ook als de gedekte schade elders in de polisvoorwaarden is omschreven als "schade aan personen en schade aan zaken". Dit is mede het geval omdat een zodanige verzekering ertoe strekt de werkgever dekking te verlenen voor de gevolgen van zijn aansprakelijkheid ter zake van de schade die zijn werknemers lijden als gevolg van ongevallen.

Weliswaar gaat het in geval van een aansprakelijkheid op de voet van art. 7:611 om vermogensschade die strikt genomen geen letselschade is, maar de rechtsgrond voor deze aansprakelijkheid, de bescherming van de werknemer tegen de gevaren van het wegverkeer in de uitoefening van zijn dienstbetrekking deelneemt, is dezelfde welke ten grondslag ligt aan de onder omstandigheden - op art. 7:658 te baseren aansprakelijkheid van de werkgever tegenover zijn werknemer voor dezelfde gevaren. Voorts betreft de aansprakelijkheid van de werkgever ongevalsschade die de werknemer vergoed zou hebben gekregen indien de werkgever wel zou hebben voldaan aan zijn hier bedoelde verzekeringsplicht. Bovendien wordt de schade die de verzekerde/werkgever lijdt doordat hij op de voet van art. 7:611 in voormelde zin aansprakelijk is tegenover zijn werknemer, indirect veroorzaakt door het letsel van de werknemer.

4.5 Nu het hof vorenstaande uitleg niet aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd en evenmin heeft gemotiveerd waarom het van die uitleg is afgeweken, treft de hiervoor in 4.1 weergegeven klacht van het middel doel.

De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling. Hieruit volgt dat ook het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep, dat erop is gericht dat de Hoge Raad niet mag toekomen aan beoordeling van onderdeel 3 van het principale beroep, geen behandeling behoeft.

5. Beslissing De Hoge Raad: in het principale beroep: vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 november 2010; verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing; veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Onderlinge begroot op â‚Ź 837,49 aan verschotten en â‚Ź 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren F.B. Bakels, W.D.H. Asser, A.H.T. Heisterkamp en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 maart 2012.

Conclusie 11/01010 mr. J. Spier Zitting 13 januari 2012 (bij vervroeging) Conclusie inzake

5

de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Levensverzekering-Maatschappij 's-Gravenhage U.A. (hierna: Onderlinge) tegen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Nationale-Nederlanden) 1. Feiten 1.1 In cassatie kan van de navolgende feiten worden uitgegaan.(1) 1.2 Op 12 januari 1999 heeft een werknemer van Onderlinge, [betrokkene 1], een eenzijdig autoongeluk gehad waarbij hij een dwarslaesie heeft opgelopen. [Betrokkene 1] had geen schadeverzekering inzittenden en hij heeft ook geen andere verkeersdeelnemers aansprakelijk kunnen stellen voor de gevolgen van het ongeval.

1.3.1 Ten tijde van het ongeval was Onderlinge bij Nationale-Nederlanden verzekerd op grond van een "Aansprakelijkheidsverzekering voor administratieve bedrijven, detailhandel, horeca, ambachten e.d." (hierna: AVB). Deze verzekering geeft dekking tegen aansprakelijkheid voor schade aan personen en zaken.

1.3.2 De bij de verzekering behorende algemene polisvoorwaarden bepalen in art. 1 (Begrippen) onder meer het volgende: "1.6 Schade Schade aan personen en schade aan zaken.

1.6.1 Schade aan personen Letsel of benadeling van de gezondheid van personen, al of niet de dood tot gevolg hebbend, met inbegrip van de schade die daaruit voortvloeit. [...]

1.8 Aanspraak Vordering tot vergoeding van schade voortvloeiend uit een handelen of nalaten ingesteld tegen verzekerde(n). [...] [...]

1.10 Handelen of nalaten Een gedraging waaruit een aanspraak voortvloeit. Met een handelen of nalaten wordt gelijk gesteld een schadevoorval waarvoor een verzekerde wordt aangesproken uitsluitend omdat hij een bepaalde hoedanigheid bezit."

1.3.3 Rubriek B van de verzekeringspolis bevat de "Bijzondere polisvoorwaarden werkgeversaansprakelijkheid". Deze voorwaarden bepalen onder meer: "Artikel 19 Omschrijving van de dekking De verzekering dekt binnen deze rubriek met inachtneming van de algemene polisvoorwaarden de aansprakelijkheid van een verzekerde als werkgever tegenover zijn ondergeschikten voor schade verband houdende met het verrichten van activiteiten voor verzekerden [...]"

1.4 Aanvankelijk heeft Nationale-Nederlanden namens Onderlinge verweer gevoerd tegen [betrokkene 1]. Bij brief van 22 juni 2001 heeft Nationale-Nederlanden Onderlinge meegedeeld kort gezegd - dat [betrokkene 1] de grondslag van zijn vordering heeft gewijzigd van art. 7:658 BW in art. 7:611 BW (goed werkgeverschap) en dat voor de aansprakelijkheid van Onderlinge op die gewijzigde grondslag geen dekking bestaat onder de AVB. In de procedure tussen [betrokkene 1] en Onderlinge (hierna ook: de [betrokkene 1]-procedure) heeft het Hof 's-Gravenhage bij (onherroepelijk geworden) arrest van 26 januari 2007 overwogen dat art. 7:658 BW toepassing

6

mist. Het Hof oordeelde dat Onderlinge als goed werkgever een adequate voorziening voor ongevallen in het verkeer voor [betrokkene 1] had moeten treffen en dat Onderlinge, nu zij dit heeft nagelaten, ex art. 7:611 BW aansprakelijk is voor de door [betrokkene 1] geleden schade als gevolg van het ontbreken van een adequate voorziening.(2) 1.5 Onderlinge heeft vervolgens Nationale-Nederlanden verzocht dekking te verlenen, hetgeen Nationale-Nederlanden heeft geweigerd.

2. Procesverloop 2.1 Op 13 juni 2008 heeft Onderlinge Nationale-Nederlanden gedagvaard voor de Rechtbank 'sGravenhage. Zij heeft gevorderd een verklaring voor recht dat Nationale-Nederlanden gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de AVB-polis. Aan die vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat de AVB-polis dekking biedt voor de schade die zij aan [betrokkene 1] moet vergoeden (zie rov. 3.2 van het eindvonnis).

2.2 In haar vonnis van 4 februari 2009 heeft de Rechtbank de vordering afgewezen. Onderlinge heeft tegen dat vonnis beroep ingesteld.

2.3 In zijn arrest van 16 november 2010 heeft het Hof 's-Gravenhage het bestreden eindvonnis bekrachtigd. Volgens het Hof is niet in geschil dat de dekking onder de AVB-polis beperkt is tot personen- en zaakschade (rov. 10 en 18). De vraag die - volgens het Hof - dus beantwoord dient te worden, is of de schade waarvoor Onderlinge aansprakelijk is geoordeeld, ongevals- en dus personenschade is dan wel (niet onder de AVB gedekte) zuivere vermogensschade (rov. 10). Het Hof oordeelde vervolgens: "11. (...) Bij arrest van 26 januari 2007 heeft het hof in de procedure tussen de Onderlinge en [betrokkene 1] geoordeeld dat de Onderlinge als goed werkgever een adequate voorziening voor ongevallen in het verkeer voor [betrokkene 1] had moeten treffen (of [betrokkene 1] erop had moeten wijzen dat hij zelf een voorziening moest treffen) en dat zij, nu zij dit heeft nagelaten, ex art. 7:611 BW aansprakelijk is voor de door [betrokkene 1] geleden schade als gevolg van het ontbreken van een adequate voorziening. Voor het antwoord op de vraag voor welke schade de werkgever in een geval als het onderhavige aansprakelijk is, zijn met name de arresten [A]/Taxicentrale Nijverdal (HR 1 februari 2008, NJ 2009, 331) en [ B]/Akzo Nobel (HR 1 februari 2008, NJ 2009, 330) van belang. In die arresten heeft de Hoge Raad overwogen dat "(...) de werkgever uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval. (...)

Indien de werkgever is tekortgeschoten in zijn verplichting zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering als hiervoor bedoeld, is hij jegens de werknemer aansprakelijk voorzover deze door die tekortkoming schade heeft geleden."

Deze overweging herhaalt de Hoge Raad in zijn arresten van 12 december 2008, NJ 2009, 332 en 19 december 2008, NJ 2009, 333 en 334.

12. Het hof is van oordeel dat uit deze jurisprudentie volgt dat het hier gaat om wanprestatie van de werkgever ten aanzien van zijn uit goed werkgeverschap voortvloeiende verplichting om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers, en dat de schade die de werknemer daardoor lijdt, hierin bestaat dat hij een verzekeringsuitkering misloopt. Dat betekent dat de werknemer door de wanprestatie van de werkgever vermogensschade lijdt. In een geval als het onderhavige is immers niet aan de orde dat de werkgever een zorgplicht voor de veiligheid van de werknemer heeft geschonden waardoor zich een ongeval heeft voorgedaan. In dat geval zou de werkgever (direct) aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval (dat wil zeggen voor de ongevalsschade), ofwel op grond van art. 7:658 BW (ingeval van een werkgerelateerd ongeval), ofwel op grond van art. 7:611 BW (ingeval van een ongeval in het kader van het (doen)

7

organiseren van activiteiten voor het personeel, zoals een bedrijfsuitje). In het onderhavige geval echter heeft de werkgever haar (uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende) verzekeringsplicht geschonden, door geen verzekering af te sluiten of de werknemer niet erop te wijzen dat hij daarvoor zelf moest zorgdragen. Als gevolg daarvan heeft de werknemer geen uitkering van de verzekeringsmaatschappij gekregen. Voor dat gevolg - het mislopen van een geldbedrag en dus het lijden van vermogensschade - is de werkgever aansprakelijk.

13. De stelling van de Onderlinge dat zij als werkgever in beeld is gekomen en op grond van art.

7:611 BW aansprakelijk is gehouden omdat zich een ongeval heeft voorgedaan, zodat de aansprakelijkheid van de Onderlinge per definitie ziet op de gevolgen van dat ongeval, gaat niet op, nu wordt miskend dat de Onderlinge als werkgever in beeld is gekomen omdat zij heeft nagelaten een verzekering af te sluiten (of [betrokkene 1] erop te wijzen dat hij daarvoor zelf moest zorgdragen). Het gevolg van dat nalaten is niet het ongeval en dus de ongevalsschade, maar het mislopen van een verzekeringsuitkering. Ook de stelling dat de schade die [betrokkene 1] lijdt door het nalaten van de Onderlinge erin bestaat dat zijn ongevalsschade niet is beperkt, gaat niet op. Als de Onderlinge een verzekering voor [betrokkene 1] had afgesloten was de ongevalsschade immers even groot geweest, maar had [betrokkene 1] een uitkering van de verzekeringsmaatschappij gekregen. Die uitkering zou [betrokkene 1] hebben gekregen omdat zich een verzekerd evenement had voorgedaan, en niet omdat de verzekeringsmaatschappij aansprakelijk zou zijn voor de gevolgen van het ongeval. Nu de Onderlinge geen verzekering heeft afgesloten dient zij - in plaats van de verzekeringsmaatschappij - dit bedrag uit te keren. Daarmee wordt zij evenwel niet aansprakelijk voor de ongevalsschade. Dat de Onderlinge niet direct aansprakelijk is voor de ongevalsschade volgt ook uit het feit dat zij niet aansprakelijk zou zijn geoordeeld voor de schade van [betrokkene 1], indien zij hem erop had gewezen dat hij zelf voor een verzekering moest zorgdragen, en hij dit had nagelaten. Een andersluidende conclusie kan niet - zoals de Onderlinge betoogt - uit de in rov. 11 vermelde arresten worden afgeleid. (...)

17. De Onderlinge heeft voorts aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat het risico van werkgeversaansprakelijkheid in al haar facetten goed was verzekerd, en dat er voor de Onderlinge geen enkele reden was om aan te nemen dat haar aansprakelijkheid niet gedekt zou zijn in een situatie als de onderhavige, waarin ĂŠĂŠn van haar werknemers letselschade heeft geleden en daarvoor zijn werkgever, de Onderlinge, met succes aansprakelijk heeft gesteld. De Onderlinge voert daartoe onder meer aan dat art. 19 van de polisvoorwaarden dekking biedt voor "de aansprakelijkheid van een verzekerde als werkgever tegenover zijn ondergeschikten voor schade verband houdende met het verrichten van activiteiten voor verzekerden", en dus niet beperkt is tot aansprakelijkheid voor schade op grond van art. 7:658 BW. 18. Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat volgens de AVB-polis alleen personen- en zaakschade wordt gedekt. Het hof is van oordeel dat een redelijke uitleg van de AVBpolis op basis van het Haviltex-criterium meebrengt dat slechts aansprakelijkheid voor letsel/zaakschade is gedekt die het gevolg is van de aansprakelijkheid scheppende gedraging of nalatigheid van de werkgever. Bij de letselschade van [betrokkene 1] is dat niet het geval. De letselschade van [betrokkene 1] is niet veroorzaakt door de aansprakelijkheid scheppende nalatigheid van de Onderlinge om een verzekering ten behoeve van [betrokkene 1] af te sluiten (althans [betrokkene 1] erop te wijzen dat hij zelf een voorziening moest treffen), zodat de Onderlinge er in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet op heeft mogen vertrouwen dat dekking onder de AVB-polis bestond voor een aansprakelijkheid als de onderhavige.

19. Het hof onderkent overigens dat de Onderlinge destijds niet op de hoogte kon zijn van de onderhavige aansprakelijkheid, nu deze pas later door de Hoge Raad in het leven is geroepen en met terugwerkende kracht geldt. Dat gegeven brengt evenwel nog niet mee dat de Onderlinge zich er in de verhouding tot Nationale Nederlanden op zou kunnen beroepen dat zij erop mocht vertrouwen dat die aansprakelijkheid - waarvan zij niet wist en kon weten dat deze bestond onder de AVB-polis was gedekt. Ook grief 1 faalt dus."

8

2.4 Onderlinge heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen 's Hofs arrest. Nationale-Nederlanden heeft geconcludeerd tot verwerping; zij heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.

Onderlinge heeft geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidentele beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, waarna Nationale-Nederlanden nog heeft gedupliceerd.

3. De prijs van een stoutmoedige rechtsontwikkeling 3.1.1 De rechtspraak met betrekking tot de zogenaamde werkgeversaansprakelijkheid heeft de afgelopen ruim tien jaar een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt.(3) Bezien vanuit het oogpunt van slachtoffers kan de ontwikkeling over het algemeen worden toegejuicht. Dat geldt ook - en daar gaat het in deze zaak om - voor een specifieke groep werknemers die in de uitoefening van de werkzaamheden schade opliep.

3.1.2 Over het algemeen, want de schaduwzijde was grote onzekerheid over de reikwijdte van de rechtspraak. Men onderschatte de gevolgen van onzekerheid in dit soort zaken niet. Zij geeft de stoot tot onnodige geschillen, het lang slepen van zaken met alle daaraan voor partijen (en met name ook slachtoffers) verbonden kosten van advocaten, als ze hun zaak verliezen kostenveroordelingen en niet te vergeten te de martelende onzekerheid die, naar onderzoeken uitwijzen, niet bevorderlijk is voor herstel van ziektes en die sowieso een zware aanslag op 's mensen welbevinden heeft.

3.2 De onder 3.1.1 bedoelde rechtspraak heeft onmiskenbaar zegenrijke effecten gehad voor een aantal slachtoffers. Naast de onder 3.1.2 genoemde schaduwzijden heeft deze rechtspraak ook overigens een tamelijk hoge prijs. Aansprakelijkheid die wordt opgerekt, moet worden betaald door de aansprakelijke partij, of, indien en voor zover gedekt door verzekering, door haar verzekeraar.

Voor toekomstige schades is dat over het algemeen niet (al te) bezwaarlijk. Immers kunnen potentieel aansprakelijke partijen en verzekeraars rekening dan houden met de nieuwe aansprakelijkheden. Partijen die het risico lopen aansprakelijk te worden gesteld kunnen er dan voor kiezen zich te verzekeren en kunnen, al dan niet na advies te hebben ingewonnen, bepalen tot welke omvang zij deze dekking wensen.(4) Verzekeraars kunnen, grosso modo, de hoogte van de premies bepalen. Zolang statistische gegevens over schades ontbreken, kan dat lastig zijn.

Soms zullen de premies te laag zijn. Veelal zullen de premietekorten (kunnen) worden opgevangen door latere verhogingen van de premies.

3.3 Voor het verleden ligt dit alles anders. Rechtspraak die (de facto) met terugwerkende kracht de regels van het aansprakelijkheidsrecht verandert, is niet zonder risico. In voorkomende gevallen is dergelijke jurisprudentie wellicht rechtens niet ook toelaatbaar (ik doel dan niet louter op nationaal recht).(5) Immers worden daardoor onvermijdelijk (zware) lasten gelegd op de aansprakelijke partij en/of(6) haar verzekeraar. Dat behoeft, los van het juridische aspect, niet noodzakelijkerwijs erg problematisch te zijn; maar in een aantal situaties is het dat wel.

3.4.1 Wanneer een rechtsontwikkeling, die zich later inderdaad heeft voltrokken, "in de lucht zat", des dat "men" daarmee redelijkerwijs rekening kon houden, kan in het algemeen niet worden gezegd dat sprake is van een (maatschappelijk) niet gemakkelijk te aanvaarden - zo men wil: dat sprake is van een wat problematische - situatie. De "nieuwe" last die dan op de schouders van aansprakelijke en/of verzekeraar wordt gelegd, was dan immers voldoende voorzienbaar. In elk geval kon men daarop anticiperen.

3.4.2 Toch kรกn ook in een situatie als onder 3.4.1 bedoeld een groot probleem ontstaan. Met name voor particulieren en kleine ondernemingen die worden geconfronteerd met nieuwe aansprakelijkheden die buiten de verzekeringsdekking vallen; een probleem waarop ik eerder heb gewezen. Rechtstheoretisch is best verklaarbaar dat ook zij deze last zullen moeten torsen (op basis van het adagium dat ieder wordt geacht het recht te kennen of met gebruik van de fictie van de declaratoire werking van rechtspraak), maar die benadering is studeerkamerwijsheid die op heel

9

weinig begrip zal kunnen rekenen van betrokkenen.(7) Ook maatschappelijk vind ik minder aantrekkelijk onze kaarten te zetten op deze rechtstheoretische benadering.

3.5 Deze zaak is een treffende illustratie van de gevaren die soms kleven aan een stoutmoedige rechtsontwikkeling. Ter vermijding van misverstand, dat bij kenners van mijn rechtspolitieke opvattingen niet spoedig zal ontstaan: dit is geen pleidooi voor stilstand. Het is goed dat het recht meegaat met en zich aanpast aan de noden van de tijd en aan gewijzigde maatschappelijke inzichten. Talloze arresten van Uw Raad hebben dat op heel overtuigende en in brede kring toegejuichte wijze gedaan. Maar in een enkel geval was gelukkiger geweest om wat meer oog te hebben voor de mogelijke schaduwzijden of de gevolgen, al besef ik heel goed dat dit vaak wijsheid achteraf is. Soms ook zullen die gevolgen zijn meegewogen maar onderschat; ook mij is dat, terug kijkend, meer dan eens overkomen.

4. Is het verlossende woord al gesproken?

4.1 Zoals bekend werd in de rechtspraak van Uw Raad, waarin art. 7:611 BW tot leven is gewekt voor bepaalde werkgerelateerde ongevallen, aanvankelijk geen koppeling aangebracht met verzekeringen en/of verzekerbaarheid. Dat is eerst gebeurd in 2008.(8) 4.2 In een aantal verkeersarresten van 2008 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat goed werkgeverschap meebracht dat de werkgever zorg draagt "voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval".(9) 4.3.1 De scherpe kanten werden van de onder 4.2 genoemde rechtspraak afgeslepen door het oordeel dat bij beantwoording van de vraag naar omvang van de verzekering die er had moeten zijn "in het bijzonder betekenis toekomt aan de in de betrokken tijd bestaande verzekeringsmogelijkheden (...) en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag welke schade (zowel naar aard als naar omvang) een behoorlijke verzekering dient te dekken".(10) De omstandigheid dat "in het bijzonder betekenis toekomt aan de verzekeringsmogelijkheden" zou zo kunnen worden begrepen dat aansprakelijkheid ontbreekt in gevallen waarin die mogelijkheden niet bestonden (of wellicht heel beperkt waren, of mogelijk zelfs wanneer de aansprakelijk gestelde partij op het bestaan van die beperkte mogelijkheden redelijkerwijs niet bedacht behoefde te zijn).

4.3.2 Zelfs wanneer verzekeringsmogelijkheden wél bestonden, betekent dat voor oude gevallen niet (zonder meer) dat zo'n verzekering ook had moeten worden gesloten. Immers spelen ook de maatschappelijke opvattingen een rol. Nu zijn deze voor het verleden allicht niet gemakkelijk vast te stellen. Ik zou evenwel niet willen uitsluiten dat naar meer gangbare inzichten niet de noodzaak werd en wordt gevoeld verzekeringen aan te gaan voor aansprakelijkheden die destijds nog niet bestonden. Wanneer dergelijke verzekeringen niet of slechts mondjesmaat op de markt waren en/of slechts weinigen deze afsloten, zou daarin een (sterke) aanwijzing kunnen worden gezien voor de toentertijd bestaande maatschappelijke opvattingen.

4.3.3 Hetgeen zojuist werd opgemerkt, betekent dat de vraag of aansprakelijkheid wegens het niet afsluiten van een verzekering in settingen als de onderhavige in een (groot?) aantal oude gevallen allicht praktische betekenis mist omdat dergelijke verzekeringen om één of meer van de onder 4.3.1 en 4.3.2 genoemde redenen in het concrete geval niet hadden moeten worden afgesloten.

Deze procedure is kennelijk gebaseerd op de gedachte dat zo'n verzekering in casu wél had moeten worden afgesloten. Die gedachte is niet merkwaardig omdat het Hof in zijn arrest van 2007 geen tournure heeft opgenomen die overeenkomt met of lijkt op die van de arresten van Uw Raad van 2008.

4.4.1 Hoe dit verder ook zij: in de rechtspraak van de Hoge Raad zouden, als men wil, aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor de vraag of aansprakelijkheid die wordt gebaseerd op - kort gezegd - het niet hebben afgesloten van een verzekering kan worden gebracht

10

onder AVB-verzekeringen. Immers wordt daarin als argument voor het opschroeven van aansprakelijkheid op de voet van art. 7:611 BW genoemd dat risico's, verbonden aan het wegverkeer, "mettertijd" hebben geleid "tot een goede verzekerbaarheid van deze risico's tegen betaalbare premies".(11) 4.4.2 De onder 4.4.1 genoemde tournure heeft me steeds ge茂ntrigeerd. In de eerste plaats omdat niet helemaal duidelijk is waarop wordt gedoeld. Ik veronderstel dat de Hoge Raad het oog had op verzekeringen buiten de aansprakelijkheidssfeer.(12) Als die veronderstelling juist zou zijn en als, met alle respect, de consequenties van de tournure (ten volle) zijn "doorgerekend", dan ligt in het oordeel besloten dat aansprakelijkheid wegens - kort gezegd - het niet afsluiten van een verzekering niet valt onder een AVB-verzekering.(13) Zou dat laatste immers wel het geval zijn, dan mist (het stellen en beantwoorden van) de vraag of er bovendien andere dekkingen bestonden, veelal goede zin.(14) 4.4.3 Ik haast mij aan dit alles toe te voegen dat de arresten van de Hoge Raad van 2008 voor onze zaak niet rechtstreeks van belang zijn omdat het aankomt of aansprakelijkheid die door het Hof in 2007 is aangenomen al dan niet onder de litigieuze AVB-dekking valt. Maar voor beantwoording van die vraag zou hetgeen onder 4.4.1 en 4.4.2 werd opgemerkt gewicht in de schaal kunnen leggen als we zouden aannemen dat de door de Hoge Raad gekozen bewoordingen bedoeld zijn zoals ze zeer wel kunnen worden gelezen.

5. Willekeur troef? Of: de macht van het toeval 5.1 In de 611-rechtspraak van de Hoge Raad is, als gezegd, niet steeds een (zichtbare) koppeling gelegd met het niet afsluiten van een verzekering. Voor zover het gaat om rechtspraak van v贸贸r 2008 (met name het KLM-arrest) is de verklaring allicht dat dit inzicht toen nog niet was gerijpt.(15) Maar voor het posterieure rollerskate-arrest(16) geldt dat niet. Als ik het goed zie dan is de basis van de aansprakelijkheid in dat arrest wanprestatie bestaande in het in het leven roepen van een (onnodig) gevaarlijke situatie. In de setting van het KLM-arrest was dat minder evident. Daar was door KLM geen gevaarlijke situatie geschapen. De werknemer had zich daarin zelf begeven. Wat KLM nauwkeurig wordt verweten, is in het arrest van het Hof - dat zonder veel eigen motivering door Uw Raad in stand wordt gelaten - niet erg duidelijk te lezen.(17) In mijn conclusie voor HR 24 november 2010, LJN BN9977, NJ 2010, 635 wordt ook een aantal andere grensgevallen genoemd.(18) 5.2 Hetgeen onder 5.1 werd vermeld, maakt duidelijk dat wel erg veel van het toeval - of misschien juister: de juridische kapstok waaraan in grensgevallen aansprakelijkheid wordt opgehangen - zou afhangen wanneer zou worden geoordeeld dat aansprakelijkheden als de onderhavige buiten de dekking van AVB-polissen zouden vallen. Dat is intussen meer een verzuchting dan een argument waarom dergelijke aansprakelijkheden w茅l onder AVB-polissen zouden moeten worden gebracht. Het illustreert hoe ver we in het moeras zijn terecht gekomen.

6. Opvattingen in de doctrine 6.1 De vraag of aansprakelijkheid krachtens art. 7:611 BW, voor zover gekoppeld aan het niet afsluiten van een verzekering, is gedekt onder een AVB-polis hangt in de eerste plaats uiteraard af van de dekkingsomschrijving en eventuele uitsluitingen.

6.2 Partijen gaan er blijkbaar vanuit dat de dekkingsomschrijving voor verschillende uitleg vatbaar is. In de doctrine wordt verschillend geoordeeld over de vraag of aansprakelijkheden als bedoeld onder 6.1 onder een AVB-dekking vallen.

6.3.1 Volgens Wansink, ongetwijfeld een van de grootste kenners van het Nederlandse verzekeringsrecht, dekken AVB-polissen "vanouds" werkgeversaansprakelijkheid. Sinds de introductie van de "Rubriekenpolis" in 2000 is er een zekere kentering ontstaan.(19)

11

6.3.2 Als ik het goed zie, dan meende Wansink in zijn handboek over aansprakelijkheidsverzekeringen van 2006 - dat aansprakelijkheden die worden gebaseerd op art.

7:611 BW op zich onder AVB-polissen vielen.(20) Daarbij moet uiteraard worden bedacht dat Wansink toen geen kennis kon hebben van de latere jurisprudentiële kentering op het stuk van de invulling van die aansprakelijkheid.

6.4 Wansink meent dat in een situatie als genoemd onder 6.1 geen dekking bestaat onder de AVBpolis wanneer dekking is beperkt tot aansprakelijkheid voor personen- of zaakschade. Voor dekking is z.i. vereist dat bedoelde schade "ontstaat als gevolg van de aansprakelijkheid scheppende gedraging of nalatigheid van verzekerde".(21) Frenk en Salomons vertolken "naar alle waarschijnlijkheid" eenzelfde opvatting; in situaties als hier aan de orde omdat geen sprake is van schade als gevolg van het letsel.(22) 6.5 Als ik het goed zie, meent Van Boom dat steeds dekking bestaat onder de polis als maar aansprakelijkheid wordt aangenomen.(23) Toch past enige voorzichtigheid bij die interpretatie omdat hij dit standpunt inneemt voordat de 2008-arresten waren gewezen.

7. Een belangrijke kwestie?

7.1 Juridisch is de onderhavige zaak stellig interessant. Of zij dat feitelijk (maatschappelijk) ook is, valt moeilijk te beoordelen. Ik heb geen zicht op de vraag hoeveel schades van vóór het arrest Bruinsma Tapijt van 2001 respectievelijk de onder 4.2 genoemde arresten van 2008 nog niet zijn afgewikkeld en om welke bedragen het daarbij gaat. Ik ben geneigd te denken (en hoop) dat nog niet afgewikkelde gevallen van vóór 2001 vrij schaars zullen zijn, maar voor nog niet afgewikkelde zaken en zaken waarin verjaringstermijnen nog niet zijn verstreken, staat voor de rechtstreeks betrokkenen (slachtoffer, laedens en zelfs verzekeraar) in voorkomende individuele gevallen allicht veel op het spel.

7.2 Volgens Onderlinge zou het "in dit geval" om circa fl. 2.000.000 gaan (s.t. noot 14). Gezien de context van het betoog is niet helemaal duidelijk is wat wordt bedoeld met "in dit geval", maar gezien de bijzondere ernst van het letsel beloopt [betrokkene 1]' schade ongetwijfeld een aanzienlijk bedrag.

7.3 Ik ga niet in op de vraag of onderscheid zou moeten worden gemaakt al naargelang het jaar waarin het ongeval plaatsvond (vóór of na 2001, dan wel 2008). Meer in het algemeen onthoud ik me hierna zo veel mogelijk van stellige uitspraken, al was het maar omdat veel zal afhangen van de bijzonderheden van elk individueel geval.

8. De verkeerde vragen 8.1 De kernvragen die het Hof - en het middel - aan de orde stellen, raken m.i. niet waar het in deze om gaat. Centraal zou moeten staan of een aansprakelijkheid als aangenomen in het onder 1.4 genoemde arrest valt onder de dekking van de litigieuze verzekeringsovereenkomst.

8.2 In plaats daarvan strijden partijen over de betekenis van het begrip vermogensschade. Dat is al aanstonds minder vruchtbaar omdat dit begrip rechtens niet wel omlijnd is. Het krijgt slechts betekenis in een context.

8.3 Belangrijker is dat ik niet kan overzien wat de mogelijke gevolgen zouden kunnen zijn van het toekennen van deze of gene betekenis aan het begrip vermogensschade, of zelfs maar vermogensschade in de zin van aansprakelijkheidspolissen, geabstraheerd van de setting van het litigieuze ongeval en het arrest-[betrokkene 1]. Ik sluit geenszins uit dat er allerlei andere situaties zijn waarin vergelijkbare vragen rijzen; ik houd het zelfs niet voor onmogelijk dat partijen (mede) dergelijke gevallen op het oog hebben zonder dat dit voor de rechter kenbaar is. Door het geven

12

van tĂŠ algemene antwoorden op de verkeerde vragen zouden onbewust en onbedoeld andere kwesties geraakt kunnen worden. Alleen al daarom lijkt mij niet verstandig om vragen waar het niet om gaat te gaan beantwoorden.

8.4.1 Blijkens de cassatiedagvaarding onder 1 (onder het hoofdje de kern van de zaak) betoogt Onderlinge dat alleen juristen kunnen bedenken dat de litigieuze schade, naar ik begrijp, niet onder de dekking valt. Voor die opvatting is best wat te zeggen. Maar om haar rechtens ingang te doen vinden, zou behulpzaam zijn om de juiste vragen te stellen aan de rechter.

8.4.2 Bovendien is de opmerking, met alle respect, niet gespeend van retoriek en werkt zij het risico in de hand dat op basis van louter gevoelsmatige argumenten een koers wordt ingeslagen waar we later spijt van zouden (kunnen) krijgen. Zoals hierna nader wordt uitgewerkt, is - zeker, maar niet alleen - bij verzekeringsovereenkomsten van belang wat de dekking inhoudt, mede gezien de vrijheid die verzekeraars op dit punt in het licht van inmiddels vaste rechtspraak van Uw Raad hebben. Ook Onderlinge zou later zeer wel spijt kunnen krijgen van spontane oprispingen die de bijl willen zetten aan - volgens 's Hofs in cassatie niet bestreden - oordeel dat de dekkingsomschrijving in casu duidelijk is en dat de litigieuze aansprakelijkheid daarbuiten valt.

9. Bespreking van de klachten in het principaal cassatieberoep 9.1.1 Onderdeel 1 richt zich tegen rov. 11, 12, 13 en 16 van het bestreden arrest. Volgens het onderdeel geeft 's Hofs oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting omdat het Hof de veroordeling van Onderlinge in de [betrokkene 1]-procedure (in het arrest van 26 januari 2007) ten onrechte uitlegt in het licht van de latere jurisprudentie van de Hoge Raad uit 2008 zoals vermeld in rov. 11. Het Hof had die eerdere veroordeling echter moeten uitleggen in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad uit 2001 en 2002, waarin duidelijk sprake zou zijn geweest van aansprakelijkheid van de werkgever voor de ongevalsschade van de werknemer.

9.1.2 Indien het Hof het vorenstaande niet zou hebben miskend, zou zijn oordeel omtrent de uitleg van het arrest in de [betrokkene 1]-procedure, in het licht van de stellingen van Onderlinge onbegrijpelijk zijn. Het Hof zou in de [betrokkene 1]-procedure (in rov. 4 van het arrest van 26 januari 2007) namelijk expliciet hebben geoordeeld dat het gaat om de vraag of Onderlinge als werkgever aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het verkeersongeval dat [betrokkene 1] op 12 januari 1999 is overkomen. Bovendien zou het Hof in de [betrokkene 1]-procedure op verschillende onderdelen impliciet zijn uitgegaan van aansprakelijkheid voor ongevalsschade van de werknemer en niet van aansprakelijkheid voor zuivere vermogensschade.

9.2 De onder 9.1.1 samengevatte klacht mislukt omdat zij, evenals 's Hofs arrest, berust op een onjuist uitgangspunt.

9.3 In het arrest van 2007 is het Hof een weg ingeslagen waarvoor in de rechtspraak van de Hoge Raad (nog) geen steun kon worden gevonden. Immers is de koppeling met het niet afsluiten van een verzekering door de Hoge Raad eerst in de arresten van 2008 gelegd; zie onder 4.2. Het ligt weinig voor de hand om het Hof telepathische gaven toe te dichten. Alleen wanneer men dat zou doen, zou voor de uitleg van 's Hofs arrest mogelijk enige inspiratie kunnen worden geput uit een later arrest van de Hoge Raad. In zoverre snijdt de klacht hout.

9.4 Zij mislukt evenwel omdat Onderlinge meent dat het Hof voor de uitleg van het arrest van 2007 te rade had moeten gaan bij eerdere rechtspraak van de Hoge Raad. Voor die benadering kan in voorkomende gevallen veel te zeggen zijn. Met name dan wanneer redelijkerwijs valt aan te nemen dat de rechter daarbij heeft willen aansluiten of misschien zelfs daaruit inspiratie heeft geput. Maar voor de uitleg van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak aanknopen bij anterieure rechtspraak van de Hoge Raad is geen goed grond wanneer een rechter duidelijk en onmiskenbaar nieuwe en andere wegen inslaat zoals het Hof in 2007 heeft gedaan; zie andermaal 4.1 en 4.2.

13

9.5 Voor de goede orde merk ik nog op dat de benadering die het Hof in 2007 heeft gevolgd geenszins dezelfde is als die van de Hoge Raad in 2008. Immers had de werkgever, volgens het arrest van 2007, klaarblijkelijk kunnen volstaan met een mededeling aan de werknemer dat geen voorziening door de werkgever was getroffen en dat hij (de werknemer) werd geacht daarin zelf te voorzien; zie voetnoot 2. De arresten van 2008 zitten niet op dat spoor. Bovendien wordt in het [betrokkene 1]-arrest van 2007 geen koppeling gelegd met verzekeringen zoals nader geclausuleerd in de arresten van 2008; zie onder 4.3 en 4.4.

9.6.1 Omdat de benadering die het Hof in 2007 heeft gevolgd niet strookt met eerdere en evenmin met latere rechtspraak van de Hoge Raad ga ik verder niet in op de rechtstheoretische vraag - die het middel trouwens niet aankaart - of (naar meer gangbare opvattingen en mogelijk ook naar de bewoordingen van de arresten van 2008) rechtspraak in het algemeen en bedoelde rechtspraak van 2008 in het bijzonder declaratoir of constitutief is. Zelfs als zou moeten worden aangenomen dat de in de arresten van 2008 gevolgde weg moet worden geacht overeen te komen met het voordien geldende recht (al wist niemand dat nog), blijft overeind dat het Hof in de [betrokkene 1]-procedure een eigen draai heeft gegeven aan de rechtsontwikkeling. Niet alleen omdat het niet rept van - kort gezegd - de noodzaak tot het afsluiten van een "verzekering" (en de beperkingen die de arresten van 2008 vervolgens daaraan stellen), maar vooral omdat de werkgever had kunnen volstaan met een mededeling aan de werknemer als vermeld onder 9.5. Anders gezegd: het Hof heeft hoe dan ook een eigen benadering gevolgd. In zo'n geval kan bezwaarlijk worden volgehouden dat zijn arrest toch moet worden uitgelegd overeenkomstig eerdere, maar anders luidende, hogere rechtspraak.

9.6.2 Ter illustratie: wanneer een rechter, de rechtspraak van Uw Raad ten spijt, art. 6:171 BW ruim zou uitleggen, dan kan zijn uitspraak niet worden uitgelegd alsof hij deze bepaling - zoals hij had behoren te doen(24) - beperkt had uitgelegd.

9.7 M.i. mislukt de onder 9.1.2 verwoorde klacht omdat zij een rechtsoordeel bestrijdt met een motiveringsklacht. Het Hof was, zij het ten onrechte, van oordeel dat het ten deze aankomt op de uitleg van posterieure arresten. Ik laat rusten of de klacht voldoet aan de daaraan te stellen eisen omdat met heel weinig nauwkeurigheid wordt aangegeven om welke relevante stellingen het zou gaan.

9.8 Ten gronde: het Hof heeft niet over het hoofd gezien dat Onderlinge een andere benadering propageerde dan waartoe het zelf is gekomen. Dat blijkt reeds uit de weergave van haar standpunt in rov. 10. Vervolgens gaat het Hof in rov. 12 en 13 op het standpunt van Onderlinge in. Het gaat daarin evenwel niet mee. Maar de stelling dat het Hof geen acht heeft geslagen op hetgeen door Onderlinge is betoogd - wat het onderdeel kennelijk tot uitdrukking wil brengen - ontbeert feitelijke grondslag.

9.9.1 Anders dan het onderdeel betoogt, gaat het niet (alleen) om de vraag of het arrest van 2007 betrekking heeft op beantwoording van de vraag of Onderlinge als werkgever aansprakelijk is, maar (ook) om de juridische basis van die aansprakelijkheid. Dat het Hof in de [betrokkene 1]procedure in het kader van de aansprakelijkheidsvraag een oordeel velt over causaliteit en eigen schuld is in de verhouding tussen Onderlinge en Nationale Nederlanden niet van belang. Voor de omvang van de aansprakelijkheid in de relatie werkgever-werknemer doet dat namelijk ter zake.

Onderlinge lijkt te miskennen dat het in deze zaak niet gaat om de verhouding werkgeverwerknemer, maar om die tussen werkgever en verzekeraar. Die laatste relatie komt in beeld omdat het Hof in 2007 tot de slotsom is gekomen dat Onderlinge als werkgever aansprakelijk is op de nader in het arrest uiteengezette grond.

9.9.2 Bovendien hebben mrs Van Duijvendijk-Brand en Teuben (s.t. onder 4.5 i.f.) er met juistheid op gewezen dat 's Hofs oordeel in het 2007-arrest over eigen schuld is ingekaderd in het niet hebben afgesloten van een verzekering.

14

9.10 In haar s.t. onder 31 probeert Onderlinge, als ik het goed zie, nog een nieuwe klacht binnen te smokkelen die (mogelijk) is gebaseerd op art. 6:248 lid 1 en/of 2 BW (erg duidelijk is dat niet).

Een dergelijke klacht is in het onderdeel niet te lezen zodat ik eraan voorbij ga.

9.11.1 Ambtshalve merk ik nog op dat best iets te zeggen zou zijn voor het betoog dat men zich niet moet blindstaren op de juridische constructie waarop aansprakelijkheid wordt gebaseerd (iets te kort gezegd: het niet treffen van een voorziening) maar veeleer op de achterliggende feiten (een ongeval met letsel als gevolg). Een belangrijke reden waarom dat het geval zou kunnen zijn, is m.i. dat het bij de beslechting van de verzekeringsrechtelijke vraag niet (alleen) aankomt op de causa proxima (wellicht: de juridische constructie) maar veeleer op hetgeen de kern van de zaak raakt.(25) 9.11.2 Onderlinge heeft in feitelijke aanleg een betoog ontwikkeld dat elementen bevat van hetgeen onder 9.11.1 is weergegeven. Het onderdeel haakt daarop evenwel onvoldoende op in, want creĂŤert voor de cassatierechter een zoekplaatje: hij moet zelf maar gaan zoeken welke mogelijk relevante stellingen Onderlinge zou hebben ontwikkeld. Zo'n aanpak is strijdig met art.

407 lid 2 Rv. 9.11.3 Goed beschouwd en ten gronde: de kernstelling van Onderlinge was: de schade van [betrokkene 1] is schade als gevolg van het ongeval (mvg onder 22). [betrokkene 1] heeft schade geleden als gevolg van het ongeval, niet als gevolg van het niet afsluiten van een verzekering (onder 23, waarop het onderdeel intussen geen beroep doet). Nu het onderdeel op deze kernstellingen evenwel geen beroep doet, kunnen zij Onderlinge niet baten.

9.11.4 Het betoog waar het onderdeel wĂŠl beroep op doet (mvg onder 31-34), berust op een vergissing. Het verwart de relatie werkgever/werknemer en werkgever/verzekeraar.

9.12 Ook als we over hetgeen onder 9.11.3 is betoogd heen zouden willen stappen (wat cassatietechnisch m.i. niet kan), zou dat Onderlinge niet kunnen baten. Immers laat zij na aan te geven waarom 's Hofs oordeel niet juist of onbegrijpelijk zou zijn. Zo'n oordeel kan niet worden bestreden met de enkele verwijzing naar eerdere eigen stellingen en al helemaal niet wanneer verwijzing naar die stellingen zou moeten worden "ingelezen".

9.13 Ten slotte: de uitleg van rechterlijke uitspraken is een kwestie van feitelijke aard.(26) Bij die uitleg komt het, naar ik meen, aan op de vraag wat de rechter destijds met de uitspraak heeft beoogd en hoe die uitspraak door partijen redelijkerwijs begrepen dient te worden.(27) 9.14 In het arrest van 2007 heeft het Hof de aansprakelijkheid (onder het hoofdje "Artikel 7:611 BW/artikel 6:248 lid 1 BW") gebaseerd op het volgende: [betrokkene 1] moest zich veelvuldig in het verkeer begeven en liep aldus flinke risico's. Het Hof gaat er klaarblijkelijk vanuit dat [betrokkene 1] zich niet realiseerde dat "hij in geval van een ongeval als het onderhavige zowel letterlijk als figuurlijk niet verzekerd was van inkomsten". Hierop wordt overwogen: "De Onderlinge [had] als goed werkgever een adequate voorziening voor ongevallen in het verkeer voor [betrokkene 1] moeten treffen of [betrokkene 1] moeten waarschuwen, dat er geen voorziening was getroffen en dat hij geacht werd zelf een dergelijke voorziening te treffen. Door dit achterwege te laten heeft De Onderlinge zich naar het oordeel van het hof niet als goed werkgever gedragen" (rov. 8.3 en later nog eens in rov. 8.9).

9.15 's Hofs uitleg dat zo'n aansprakelijkheid niet onder de dekking valt, is van feitelijke aard en m.i. niet onbegrijpelijk, al zou een ander oordeel zeker mogelijk zijn geweest. Het oordeel wordt bovendien niet inhoudelijk bestreden.

9.16 Hoe dit alles ook zij: de klachten zien eraan voorbij dat 's Hofs arrest in verkeerde sleutel is gesteld; zie onder 8. Maar daartegen richten zij zich niet.

15

9.17 De meer subsidiaire klacht is, als gezegd, gebaseerd op de onjuiste gedachte dat het (mede) aankomt op "de jurisprudentie van Uw Raad van 2008". Zij behoeft mitsdien geen zelfstandige bespreking.

9.18.1 Onderdeel 2 richt zich tegen 's Hofs oordeel dat Onderlinge er in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet op heeft mogen vertrouwen dat dekking onder de AVB-polis bestond voor een aansprakelijkheid als de onderhavige (rov. 18) en dat daaraan niet afdoet dat Onderlinge destijds niet op de hoogte kon zijn van de onderhavige aansprakelijkheid (rov. 19). Het onderdeel klaagt dat dit oordeel onbegrijpelijk is. Immers gingen partijen er in 1999 vanuit dat alle aansprakelijkheid van Onderlinge als werkgever tegenover haar ondergeschikten voor schade (met uitzondering van zuivere vermogensschade zoals bedoeld in par. 3 van de pleitaantekeningen van Onderlinge van 14 september 2010) verband houdende met het verrichten van activiteiten voor verzekerden, gedekt was onder de AVB-polis. Onderlinge mocht daar in de gegeven omstandigheden in elk geval gerechtvaardigd op vertrouwen. Aan dat vertrouwen mag geen afbreuk worden gedaan doordat in een later stadium een nieuwe aansprakelijkheidsgrond wordt geĂŻntroduceerd. Dat onvoorziene risico zou bij de uitleg van de AVB-polis voor rekening van de (AVB-)verzekeraar moeten komen, aan welke essentiĂŤle stelling het Hof niet voorbij had mogen gaan.

9.18.2 Een en ander zou eens te meer gelden omdat in cassatie ervan mag worden uitgegaan - in elk geval bij wege van hypothetische feitelijke grondslag - dat inmiddels verschillende AVBverzekeraars dekking voor schending van de verzekeringsplicht ex art. 7:611 BW aanbieden zonder dat zulks van invloed is op de premiestelling. Ook tegen deze achtergrond zou rov. 18 en 19 onbegrijpelijk zijn.

9.19 De onder 9.18.2 samengevatte klacht mislukt. Niet alleen omdat sprake is van een novum maar ook omdat niet valt in te zien waarom dit een rol zou moeten (of zelfs maar zou mogen) spelen bij het vertrouwen dat Onderlinge stelt in 1999 te hebben gehad. Bovendien - maar dat ten overvloede - ziet zij eraan voorbij dat (in elk geval) de meeste nieuwe polissen, bij mijn weten, niet gratis worden verstrekt (waarom zouden ze ook).

9.20 De onder 9.18.1 weergegeven klacht mislukt reeds omdat: a. niet wordt aangegeven waarom Onderlinge gerechtvaardigd zou hebben vertrouwd. Evenmin doet ze beroep op vindplaatsen in haar betoog in feitelijke aanleg waar zij die stelling zou hebben betrokken; b. zonder toelichting, die evenwel ontbreekt, niet valt in te zien waarom Onderlinge gerechtvaardigd zou hebben vertrouwd dat onvoorzienbare en breed bekritiseerde ontwikkelingen in de rechtspraak, waarin een geheel nieuwe basis onder aansprakelijkheid zou worden geschoven, zonder meer onder de dekking zouden vallen. Laat staan dat, zoals het onderdeel aanvoert, beide partijen dat (gerechtvaardigde) vertrouwen koesterden, zoals het onderdeel betoogt; mrs Van Duijvendijk-Brand en Teuben wijzen daar terecht op (s.t. onder 4.14 en 4.20).

9.21 Het voorafgaande betekent zeker niet dat voor het betoog van Onderlinge niets te zeggen valt. Het is zeker verdedigbaar. Het is ook best denkbaar - misschien zelfs plausibel - dat Onderlinge inderdaad heeft vertrouwd dat letsel- en zaakschade als gevolg van ongevallen waarvoor zij aansprakelijk zou zijn steeds onder de dekking zouden vallen; zie onder 6.3. Als dat zo is, dan moet de oplossing m.i. niet zozeer worden gezocht in het vertrouwen, maar veeleer in de uitleg van de polisbepalingen. Als gezegd, kan 's Hofs oordeel op dat punt de toets in cassatie doorstaan. Bovendien en belangrijker: tegen die uitleg zijn geen klachten gericht.

9.22.1 M.i. heeft ook de vertrouwensvraag een hoge feitelijke component. Het Hof heeft zijn oordeel in rov. 18 en 19 vrij uitvoerig gemotiveerd. Die motivering, die inhoudelijk niet of nauwelijks wordt bestreden, kan 's Hofs oordeel dragen, al was een andere uitkomst denkbaar geweest. Hierbij valt te bedenken dat het onderdeel niet bestrijdt dat een redelijke uitleg van de polis (het Hof bedoelt: de polisvoorwaarden) meebrengt

16

"dat slechts aansprakelijkheid voor letsel-/zaakschade is gedekt die het gevolg is van de aansprakelijkheidscheppende gedraging of nalatigheid van de werkgever. Bij de letselschade van [betrokkene 1] is dat niet het geval" (rov. 18).

9.22.2 Mrs Van Duyvendijk-Brand en Teuben onder 4.18 beroepen zich nog op een uitlating van de minister van Veiligheid en Justitie uit 2010 naar aanleiding van Tweede Kamervragen.(28) De opvatting van de bewindsman dat aansprakelijkheid als de onderhavige niet onder de AVB-dekking valt, legt m.i. weinig gewicht in de schaal bij beantwoording van de vraag waarom het nu gaat. Al was het maar omdat deze wordt gekenmerkt door de bijzonderheid dat het thans gaat om een ongeval in een periode dat de latere rechtspraak van de Hoge Raad onmogelijk kon worden bevroed. Trouwens ook niet door de Hoge Raad zelf zoals blijkt uit de arresten van 2001 en 2002.(29) 9.23 Hetgeen in de s.t. van mrs Ynzonides en PrincĂŠe onder 39 wordt betoogd, is een novum en blijft dus buiten beschouwing.

9.24 Ten slotte: ik zie heel goed in dat de hiervoor verdedigde opvatting, indien Uw Raad deze zou overnemen, in een aantal gevallen ertoe zal kunnen leiden dat: a. werkgevers - met name kleine werkgevers - in problemen kunnen komen, zij het dan dat de onder 4.3 verdedigde opvatting veel van de pijn wegneemt indien zij zou stroken met hetgeen Uw Raad voor ogen heeft gestaan; b. in bepaalde gevallen als bedoeld onder a werknemers met (ernstige) schade geheel of gedeeltelijk met lege handen kunnen komen te staan; c. er een kern van waarheid zit in de stelling dat Nationale-Nederlanden in deze beroep doet op een bepaling die voor dergelijke gevallen allicht nooit is bedoeld, al was het maar omdat deze destijds niet onder ogen zijn gezien of konden worden gezien. Misschien is ook wel juist dat alleen juristen zoiets kunnen bedenken, zoals zij heeft aangevoerd; zie onder 8.4.

9.25 Toch schrik ik ervoor terug om in deze zaak door 's Hofs feitelijke en niet onbegrijpelijke oordeel heen te breken, alleen om de onder 9.24 genoemde problemen uit de wereld te helpen.

Daarbij geeft voor mij de doorslag dat: a. ook onbevredigend zou zijn om alle problemen zonder meer en eenzijdig op het bord van verzekeraars te leggen; b. rechtspraak constant in beweging is; ook treden steeds nieuwe feiten (risico's) aan het licht die, zoals we de afgelopen decennia hebben gezien, tot aansprakelijkheid leiden. De meeste vernieuwingen zullen gemeenlijk vallen onder de doorgaans ruime dekking van WA-verzekeraars wat in een bepaalde optiek een voordeeltje is voor verzekerden (al was het maar omdat de premie daarop allicht niet was afgestemd). Mocht dat in een concreet geval anders zijn vanwege een wellicht specieuze bepaling van in- of uitsluiting dan is dat in zekere zin een buitenkansje voor de verzekeraar. Maar men kan met evenveel recht zeggen dat de verzekeraar in die uitzonderingsgevallen de last niet behoeft te dragen waarop hij niet had gerekend en vaak ook niet had kunnen rekenen; c. het lijkt me bijkans onmogelijk om een regel te formuleren die zo sterk is toegespitst op de onderhavige zaak dat er geen olievlekwerking vanuit gaat. Zelfs als dat mogelijk zou zijn (met het machtwoord dat in het onderhavige geval redelijkerwijs niet anders kan worden geoordeeld dan dat de litigieuze aansprakelijkheid onder de dekking valt)(30) moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat een nog verstopte doos van Pandora wordt geopend. De moeilijkheden waarvoor de in een aantal opzichten heilzame rechtspraak inzake goed werkgeverschap ons (en vele anderen) heeft geplaatst, maant mij tot grote voorzichtigheid. Eenzelfde opvatting is uiteraard in ander verband - verdedigd door Gordon Hilliker. Na te hebben opgemerkt dat sommige auteurs de hierna nog te bespreken leer van de "reasonable expectations" ook buiten gevallen van onduidelijkheid ("ambiguity") toepassen, merkt hij op: "The latter approach is fraught with difficulties. It introduces a substantial element of uncertainty in ascertaining the terms of the contract."(31)

17

9.26 A la barbe van de klachten stip ik nog aan dat in de Amerikaanse verzekeringsliteratuur in het kader van het leerstuk van de reasonable expectations verschillende opties worden besproken waaruit de rechter in voorkomende gevallen kan kiezen en ook kiest wanneer polisvoorwaarden ofwel niet helemaal duidelijk zijn dan wel in 's rechters ogen tot een weinig aansprekend resultaat leiden.(32) Een van de leerstukken die met regelmaat uit de kast worden gehaald is de contra proferentem-regel die ook hiertelande wortel heeft geschoten. Daarop doet het middel evenwel geen beroep, allicht omdat in 's Hofs visie van onduidelijkheid geen sprake is; of misschien ook omdat Onderlinge geen zwakke partij is te wier gunste deze regel anders wellicht in stelling had kunnen worden gebracht.

9.27 In weer andere gevallen, waarin een bepaalde uitkomst onredelijk of "unconscionable" wordt geacht, kunnen bepalingen zo worden uitgelegd dat de uitkomst wél aanspreekt.

9.28.1 In een kleine groep gevallen wordt het leerstuk van de redelijke verwachtingen (waarop het onderdeel niet is gebaseerd) gebruikt "to avoid enforcing policy language that, no matter how clearly expressed or fully explained, would defeat what the court believes are the essential objectives of the insurance policy. In these instances, which occur quite rarely, the language unambiguously fails to support the insured's interpretation, but in the court's judgment it is so completely at odds with the basic purpose the insurance policy was intended to serve that enforcing it would work substantial injustice"(33) (cursivering toegevoegd).

9.28.2 Onderlinge heeft een dergelijke stelling niet betrokken en dat lijkt me terecht. In het algemeen kan m.i. moeilijk worden gezegd dat in een situatie die buiten het blikveld van partijen viel sprake is van "substantial injustice" wanneer de verzekeraar de verzekerde wil houden aan een - volgens het Hof - duidelijke bepaling van de polisvoorwaarden. Men draaie de stelling niet om. Ik zeg niet dat hetgeen Nationale-Nederlanden propageert in het oog springend rechtvaardig is. In een bijzondere setting als de onderhavige is het begrip rechtvaardig en onrechtvaardig diffuus. Wat voor de éne partij rechtvaardig is, is dat niet voor de andere en omgekeerd. Dat is heel betreurenswaardig, maar het is helaas een gegeven.

9.28.3 Volledigheidshalve stip ik nog aan dat op dit terrein grote voorzichtigheid aangewezen is.

Bewegingen in deze of gene richting zullen allicht ook van stal worden gehaald in geheel andere settingen. Bijvoorbeeld in allerlei internationale contracten waarin de belangen die op het spel staan in voorkomende gevallen véél groter zijn dan in casu. Te denken valt onder meer aan de termijnhandel, swaps en dergelijke meer waar een belangrijk deel van de financiële wereld om draait.(34) 9.29 Ook wordt wel verdedigd - maar niet door het middel - dat verzekeringen geen gewone "producten" zijn maar een "peace of mind and an expectation that the policyholder is protected".(35) Deze opvatting heeft iets weg van de in verzekeraarsland wel gehoorde opvatting van de maatschappelijke positie van verzekeraars, al is nooit geheel duidelijk wat deze mee zou brengen. M.i. past grote voorzichtigheid dit soort vage leerstukken te omarmen. Ook daarvoor geldt dat sprake zou zijn van een sprong in het duister die zeer wel zou kunnen resulteren in een harde en pijnlijke val.

9.30.1 Onderdeel 3 richt zich tegen rov. 21 waarin wordt geoordeeld dat het beroep van NationaleNederlanden op de primaire omschrijving van de dekking niet met succes afgeweerd kan worden met de stelling dat een beroep van de verzekeraar daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat oordeel wordt rechtens onjuist dan wel onbegrijpelijk genoemd.

De regel, geformuleerd in HR 9 juni 2006, LJN AV9435, NJ 2006/326 zou namelijk niet gelden in een geval als het onderhavige, waarin ten tijde van de dekkingsomschrijving de onderhavige aansprakelijkheidsgrond in het geheel nog niet bekend was, terwijl inmiddels is gebleken dat verschillende AVB-verzekeraars dekking voor aansprakelijkheid op de voet van art. 7:611 BW aanbieden, zonder dat zulks van invloed is op de premiestelling.

18

9.32 Het onderdeel behelst geen klacht tegen de omstandigheid dat het Hof niet (afzonderlijk) is ingegaan op de door Nationale-Nederlanden bij pleidooi betrokken stelling dat "de schade op grond van de redelijkheid en billijkheid evenredig tussen partijen zou moeten worden verdeeld" (rov. 20).

Louter uit een oogpunt van redelijkheid zou er wellicht iets voor te zeggen zijn (geweest) de pijn over partijen te verdelen, des dat zij in casu ieder de helft ervan zouden moeten dragen. Voor zover ik weet, is voor die opvatting in de doctrine op dit punt geen steun te vinden. Aan zo'n aanpak zou eenzelfde bezwaar kleven als vermeld onder 9.25 sub c. Daarom moet ook deze deur maar gesloten blijven, zodat niet behoeft te worden ingegaan op de vraag of voor een dergelijke oplossing een voldoende juridische basis zou bestaan.

9.33 Als ik het goed begrijp dan meent Onderlinge dat toepassing van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid hier aangewezen is omdat: a. de litigieuze aansprakelijkheid destijds nog niet bestond en b. sommige verzekeraars inmiddels zonder extra premie dekking aanbieden voor "de onderhavige aansprakelijkheidsgrond" (s.t. onder 45).

9.34 De suggestie van voetnoot 24 in de s.t. van Onderlinge dat de stelling vermeld onder 9.33 sub b op de daar genoemde vinplaatsen zou zijn betrokken is niet juist. Daarmee valt die grond weg.

9.35 Waarom de onder 9.33 sub a genoemde grond mee zou brengen dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid soelaas zou moeten bieden, zoals het onderdeel in het licht van de s.t. vermoedelijk bedoelt te zeggen, is mij niet duidelijk. Het wordt ook niet uitgelegd. Reeds hierop loopt de klacht stuk.

9.36.1 De klacht struikelt trouwens ook omdat 's Hofs oordeel in zijn algemeenheid juist is, al is niet zonder meer uitgesloten dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin zelfs een beroep op een primaire dekkingsomschrijving kan worden getorpedeerd met behulp van art. 6:248 lid 2 BW.(36) Immers blijkt uit inmiddels vaste rechtspraak van Uw Raad dat verzekeraars vrij zijn in het bepalen van (de omvang van) de dekking.(37) 9.36.2 Als een beroep op de beperkende werking in casu al mogelijk zou zijn geweest, dan niet alleen op basis van de daarvoor aangedragen argumenten. Voor zover nodig merk ik daarbij nog op dat art. 6:248 lid 2 BW de panacee is voor heel bijzondere individuele gevallen. Wanneer de door Onderlinge bepleite benadering op zou gaan, dan zou in feite sprake zijn van een generieke uitzondering voor allicht een vrij groot aantal gevallen.

10. Voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep Nu het principaal cassatieberoep niet slaagt, behoeven de klachten in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep geen bespreking.

11. Afdoening 11.1 Het principale middel stelt een aantal op zich beschouwd interessante kwesties aan de orde.

Zij gaan evenwel goeddeels heen langs de kern van 's Hofs arrest en stellen in belangrijke mate niet relevante vragen aan de orde. Hoewel een ander oordeel dan waartoe het Hof in het bestreden arrest is gekomen m.i. (zeker) mogelijk zou zijn geweest, is 's Hofs oordeel zo zeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het in mijn ogen bestand is tegen de daartegen gerichte klachten. Als Uw Raad die opvatting zou delen, zou het beroep met toepassing van art. 81 RO kunnen worden afgedaan.

11.2 Daarvoor pleit m.i. eens te meer dat deze zaak wordt gekenmerkt door een bijzonder feitencomplex:

19

a. het [betrokkene 1]-arrest wijkt af van eerdere ĂŠn latere rechtspraak van Uw Raad; b. ten tijde van het voorval waarop de aansprakelijkheid is gebaseerd, was de latere rechtspraak van Uw Raad voor beide partijen onvoorzienbaar. Dat geldt voor de uitbreiding van de aansprakelijkheid op de voet van art. 7:611 BW in 2001 en 2002 en al helemaal voor de koppeling met een verzekering in de arresten van 2008.

11.3 Rechtsvorming in een setting als vermeld onder 11.2 is niet zonder risico; ook en met name niet voor verzekeraars. Het lijkt aannemelijk dat er niet veel andere gevallen (meer) zijn die nog niet zijn afgewikkeld zodat het belang van de door het middel aangekaarte kwestie zich allicht niet (vĂŠr) uitstrekt buiten de onderhavige zaak. De partijen in deze procedure zijn beide verzekeraars die allicht in staat zijn om de schade te dragen, wat de uitkomst van het cassatieberoep ook moge zijn.

Conclusie Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden Advocaat-Generaal

20

Hilary Term [2012] UKSC 14 On appeal from: [2010] EWCA Civ 1096

JUDGMENT TRIGGER - BAI (Run Off) Limited (In Scheme of Arrangement) (Appellant) v Durham (Respondent) TRIGGER - BAI (Run Off) Limited (In Scheme of Arrangement) (Appellant) v Thomas Bates and Son Limited (Respondent) TRIGGER - Excess Insurance Company Limited (Respondent) v Akzo Nobel UK Limited (Appellant) TRIGGER - Excess Insurance Company Limited (Respondent) v Amec plc (Appellant) TRIGGER - Excess Insurance Company Limited (Respondent) v Edwards (Appellant) TRIGGER - Independent Insurance Company Limited (Appellant) v Fleming and another (Respondents) TRIGGER - Municipal Mutual Insurance Company (Appellant) v Zurich Insurance Company and others (Respondents) TRIGGER - Municipal Mutual Insurance Limited (Respondent) v Zurich Insurance Company (Appellant) TRIGGER - Municipal Mutual Insurance Limited (Respondent) v Zurich Insurance Company and Adur District Council and others (Appellants) before Lord Phillips, President Lord Mance Lord Kerr Lord Clarke Lord Dyson JUDGMENT GIVEN ON 28 March 2012 Heard on 5, 6, 7, 8, 12, 13, 14 and 15 December 2011

Appellant Roger Stewart QC Stephen Robins (Instructed by DLA Piper UK LLP)

Respondent Colin Wynter QC Alison McCormick (Instructed by Irwin Mitchell)

Appellant Roger Stewart QC Stephen Robins (Instructed by DLA Piper UK LLP)

Respondent Edward Bartley Jones QC Digby Jess (Instructed by Weightmans LLP)

Appellant Michael Beloff QC Richard Harrison

Respondent Colin Edelman QC David Platt QC Peter Houghton (Instructed by Plexus Law)

(Instructed by Hill Hofstetter LLP) Appellant Michael Beloff QC Richard Harrison (Instructed by Berrymans Lace Mawer) Appellant Colin Wynter QC Andrew Burns (Instructed by Thompsons Solicitors)

Respondent Colin Edelman QC David Platt QC Peter Houghton (Instructed by Plexus Law)

Respondent Colin Edelman QC David Platt QC Peter Houghton (Instructed by Plexus Law)

Appellant Roger Stewart QC Stephen Robins (Instructed by DLA Piper UK LLP)

Respondent Colin Wynter QC Timothy Smith (Instructed by John Pickering and Partners)

Appellant Howard Palmer QC Sonia Nolten

1st Respondent Jeremy Stuart-Smith QC Leigh-Ann Mulcahy QC Clare Dixon (Instucted by Buller Jeffries) 2nd Respondent Michael Beloff QC A John Williams (Instructed by Kennedys & Berrymans Lace Mawer)

(Instructed by Watmores)

Appellant Jeremy Stuart-Smith QC Leigh-Ann Mulcahy QC Clare Dixon (Instructed by Buller Jeffries) Appellant Michael Beloff QC A John Williams (Instructed by Kennedys & Berrymans Lace Mawer) Intervener Jeremy Johnson QC Elliot Gold (Instructed by DWP/DH Legal Services)

Respondent Howard Palmer QC Sonia Nolten (Instructed by Watmores) Respondent Howard Palmer QC Sonia Nolten (Instructed by Watmores)

LORD MANCE (WITH WHOM LORD KERR AGREES) Introduction 1.

The liability of employers for deaths caused by mesothelioma has preoccupied courts and legislators over recent years. The present appeals concern claims to pass the burden of this liability on to insurers, made either by employers or in the case of insolvent employers by the personal representatives of former employees using the mechanism of the Third Party (Rights against Insurers) Act 1930.

2.

The appeals concern employers’ liability insurance. This is in contrast with Bolton MBC v Municipal Mutual Insurance Ltd [2006] EWCA Civ 50, [2006] 1 WLR 1492 where public liability insurance was in issue. Employers’ liability focuses necessarily upon the relevant employment relationships and activities.

Public liability relates to any of the insured’s relationships and to activities affecting the world at large. Another feature of employers’ liability is that, under the Employers’ Liability (Compulsory Insurance) Act 1969 (the “ELCIA”), it has since 1 January 1972 been compulsory for every employer other than local authorities carrying on any business in Great Britain to “insure, and maintain insurance, under one or more approved policies with an authorised insurer or insurers against liability for bodily injury or disease sustained by his employees, and arising out of and in the course of their employment in Great Britain in that business, but except in so far as regulations otherwise provide not including injury or disease suffered or contracted outside Great Britain …”

3.

The appeals arise because the relevant insurers maintain that the employers’ liability insurances which they issued respond (or, better, could only have responded) to mesothelioma which developed (or, possibly, manifested itself) as a disease during the relevant insurance periods – all long past. In contrast, the relevant employers and personal representatives maintain that the insurances respond to mesothelioma which develops and manifests itself later; all that is required, they say, is exposure of the victim during the insurance period to asbestos in circumstances where the law attributes responsibility for the mesothelioma to such exposure. These alternative bases of response (or “triggers” of liability) have been loosely described as an occurrence (or manifestation) basis and an exposure (or causation) basis. It is in issue whether the ELCIA, after it Page 2

came into force, mandated any particular basis of response. A secondary issue, arising if the insurances only respond on an occurrence basis, is whether the aetiology of mesothelioma justifies a conclusion that there was during the relevant insurance period an occurrence sufficient to trigger liability under the insurances.

4.

Burton J, [2008] EWHC 2692 (QB), concluded that the relevant insurances all responded on an exposure basis. The Court of Appeal, [2010] EWCA Civ 1096, by a majority (Rix and Stanley Burnton LJJ), upheld the judge in relation to some of the insurances (particularly those covering disease “contracted” during the relevant insurance period); but they concluded that others (particularly those covering disease “sustained” during the insurance period) responded only on an occurrence or manifestation basis. Smith LJ would have upheld the judge’s judgment in its entirety. The full judgments in both courts repay study. They have been of great assistance to this court and make it possible to go directly to the heart of the issues.

5.

“Mesothelioma is a hideous disease that is inevitably fatal. In most cases, indeed possibly in all cases, it is caused by the inhalation of asbestos fibres”: Sienkiewicz v Greif (UK) Ltd [2011] UKSC 10, [2011] 2 AC 229, para 1, per Lord Phillips. It is a cancer of the pleura, which are thin linings around the lungs and on the inside of the rib cage. It is usually undetectable until shortly before death. Its “unusual features” include what Burton J in this case at para 30 described as “the unknowability and indescribability” of its precise pathogenesis. In particular, it is impossible to know whether any particular inhalation of asbestos (at least any occurring more than ten or so years prior to diagnosability) played any or no part in such development. Because of this unusual feature, the law has developed a special rule. The special rule was the product of judicial innovation in Fairchild v Glenhaven Funeral Services Ltd [2002] UKHL 22; [2003] 1 AC 32 and in Barker v Corus UK Ltd [2006] UKHL 20; [2006] 2 AC 572. It was modified by statutory intervention in the form of the Compensation Act 2006, section 3. Leaving aside exposures occurring within the ten or so years prior to diagnosability, the rule can now be stated as being that when a victim contracts mesothelioma each person who has, in breach of duty, been responsible for exposing the victim to a significant quantity of asbestos dust and thus creating a "material increase in risk" of the victim contracting the disease will be held to be jointly and severally liable in respect of the disease.

6.

Burton J’s findings in the present case justify certain further propositions, mostly also corresponding with the summary in Lord Phillips’ judgment in Sienkiewicz (para 19): (i)

A significant proportion of those who contract mesothelioma have no record of occupational exposure to asbestos. The likelihood is that Page 3

(ii) (iii)

(iv)

(v)

(vi)

in their case the disease results from inhalation of asbestos dust that is in the environment. There is, however, a possibility that some cases of mesothelioma are "idiopathic", i.e. attributable to an unknown cause other than asbestos.

The more fibres that are inhaled, the greater the risk of contracting mesothelioma.

There is usually a very long period between the exposure to asbestos and the development of the first malignant cell. Typically this can be at least 30 years.

For a lengthy period (perhaps another five years) after the development of the first malignant cell, there remains a possibility of dormancy and reversal, but at a point (Burton J thought a further five years or so before the disease manifested itself, and was thus “diagnosable”) a process of angiogenesis will occur. This involves the development by malignant cells of their own independent blood supply, so assuring their continuing growth.

The mechanism by which asbestos fibres cause mesothelioma is still not fully understood. It is believed that a cell has to go through 6 or 7 genetic mutations before it becomes malignant, and asbestos fibres may have causative effect on each of these.

It is also possible that asbestos fibres have a causative effect by inhibiting the activity of natural killer cells that would otherwise destroy a mutating cell before it reaches the stage of becoming malignant.

Mesothelioma currently claims about 3000 lives a year in the United Kingdom.

This speaks to the common use of asbestos materials up to the 1960s and 1970s.

7.

In Annex I to his judgment Rix LJ set out the insuring clauses of the various forms of policy wording in use from time to time. Subject to re-ordering to reflect the development of the language, Annex A to this judgment includes the same and some further wording. It can be seen that the Excess policies and the first two MMI policies promise to indemnify the insured employer against liability “if at any time during the period” of insurance (or of any renewal) any employee shall sustain under the earlier policies “personal injury by accident or disease” or under the later policies “[any] bodily injury or disease” – in the case of the first Excess policy while engaged in the service of the Employer or in other cases “arising out of and in the course of [his] employment by the” insured employer.

8.

In the case of the Independent policy, the insurer, under the recital, promised to indemnify the employer during the period of insurance or of any renewal. The insuring clause itself contains no express limitation to any period. It promises indemnity against all sums for which the employer shall be liable for damages for such injury or disease if any employee “shall sustain bodily injury or Page 4

disease arising out of and in the course of his employment by the Insured in connection with the Contract specified or type of work described in the Schedule”.

9.

The third MMI policy and the BAI policies were in more developed form.

The former promises indemnity in respect of legal liability for sums payable as compensation for bodily injury or disease (including death resulting from such bodily injury or disease) “suffered” by any employee “when such injury or disease arises out of and in the course of employment by the Insured and is sustained or contracted during the currency of this Policy”. The latter promised indemnity against all sums “which the Insured may become liable to pay to any Employee …. in respect of any claim for injury sustained or disease contracted by such Employee” during the period of insurance or any renewal.

10.

The insurers party to the present appeals have at all times represented only a small part of the employers’ liability insurance market. By far the larger part of the market consists of companies who until the late 1960s (when competition rules intervened) operated a tariff system which bound them to adopt a specified policy form and specified rates. Until 1948 tariff insurance was focused on Workmen’s Compensation Act claims, but in 1948 legislative changes (in particular the abolition by the Law Reform (Personal Injuries) Act 1948 of the doctrine of common employment) made a common law claim for future accruing causes of action much more attractive. It may well have been in anticipation of these changes that the tariff companies introduced a new form of policy in May 1948, still in widespread use today, providing indemnity if any employee “shall sustain any personal injury by accident or disease caused during the period of insurance”.

Under this tariff wording, “sustain” looks to the occurrence of an accident or development of a disease at any time, while “caused” makes clear that the trigger to cover is that the accident or disease has been caused during the insurance period. The present insurers were non-tariff companies, and have always been free to set their own wordings. From dates after the insurances the subject of this appeal, three of the insurers in fact ceased to use the wordings set out in Annex A, and themselves moved expressly to causation based wordings - Excess in about 1976, Independent in the mid-1980s, and BAI in 1983. As a matter of insurance practice, however, until the decision in Bolton in 2006, all these wordings, whether tariff or non-tariff and whether using the language “caused”, “sustain” or “sustained or contracted”, paid out on long-tail claims (including the mesothelioma claims which became increasingly frequent in the 1980s) by reference to the date(s) of exposure. Where successive employers with different insurers had exposed a particular employee-victim to asbestos, liability was in practice apportioned between the employers, and so insurers, broadly according to the extent of exposure for which each employer was responsible.

Page 5

The rival cases 11.

Insurers submit that all the wordings in Annex A require the injury or disease to occur during the period of insurance or of any renewal. In the alternative, if the use of the word “contracted” in the third MMI policy and the BAI policies or the different formulation of the Independent policy leads to any different conclusion in any of such cases, they submit that this leaves unaffected the clear meaning of the Excess and first two MMI policy wordings. The employers and interested employees contend that all these policies are to be understood as operating on an exposure or causation basis.

12.

The implications of these alternative interpretations are clear. On insurers’ primary contention, the policies set out in Annex A would not respond to current mesothelioma claims. It is unlikely that most of them would have responded to many, if any, mesothelioma claims, since it was only in the 1980s that such claims began to emerge to any great extent. Policies written on a causation basis since the dates indicated in paragraph 10 above would also not respond to current mesothelioma claims. Insurers’ response is that any insurance must be read according to its terms. Until 1 January 1972, when the ELCIA came into force, it was not obligatory for employers to have any form of employers’ liability insurance. Further, viewed on an occurrence or manifestation basis, the policies would pick up long tail claims arising from exposure occurring at any time in the past. In this connection, it is to be noted that various long tail diseases were wellrecognised perils from the era of Workmen’s Compensation legislation before 1948. Instances were scrotal cancer, pneumoconiosis and more specifically (from the time of Merewether and Price’s 1930 Report on Effects of Asbestos Dust on the Lungs and Dust Suppression in the Asbestos Industry) asbestosis. All these would only develop over and could manifest themselves after considerable periods of years. Following upon the 1930 report, The Asbestos Industry Regulations 1931 (SI 1931/1140) were introduced to regulate factories handling and processing raw fibre, and in 1969 The Asbestos Regulations 1969 (SI 1969/690) extended this regulation more widely - it appears in the light of an appreciation that mesothelioma could result from exposure to small quantities of asbestos dust (see In re T & N Ltd (No 3) [2006] EWHC 1447 (Ch), [2007] 1 All ER 851, para 118).

The Court of Appeal’s conclusions 13.

The force of insurers’ case rests in the use of the word “sustain”, whether in connection with the phrase “personal injury by accident or disease” or “bodily injury or disease” or in the conjunction “injury or disease …. sustained or contracted” or “injury sustained or disease contracted”. Rix and Stanley Burnton LJJ concluded that the word “sustain” looked prima facie at the experience of the suffering employee rather than its cause (paras 232 and 343). Insurances Page 6

responding to injury or disease sustained during the insurance period would not, on this basis, cover mesothelioma sustained long afterwards. Rix LJ had some compunction about the result because of what he (though not Stanley Burnton LJ) felt was a tension with the commercial purpose of employers’ liability insurance in the extraordinary context of mesothelioma (para 235).

14.

Rix LJ would have liked to hold that mesothelioma sufferers sustained sufficient injury on exposure to asbestos to trigger the insurances in force at the date of such exposure, but felt bound by Bolton to conclude the contrary (paras 277-289).

15.

However, Rix LJ, though not Stanley Burnton LJ, considered that the particular wording of the Independent insurances did not explicitly require the injury or disease to be sustained during the insurance period, and could be read as covering the sustaining of injury at any time arising out of and in the course of employment during the insurance period (paras 300 and 350).

16.

Rix and Stanley Burnton LJJ differed as to the significance of the ELCIA extension provisions included in the Independent wording, the third MMI wording and the second BAI wording, as quoted in Annex A. Rix LJ thought that the ELCIA required employers to insure on a causation basis (paras 184 and 186) although, since he also expressed the view that an insurance arranged and maintained on a sustained basis could comply with the ELCIA, he may perhaps only have meant “required in practice”. At all events, he held that the ELCIA extension provisions covered liability incurred to the personal representatives of employees on a causation basis, while enabling insurers to recoup themselves so far as possible from the relevant employers in respect of liability they would not otherwise have had to meet (paras 292, 300 and 302). Stanley Burnton LJ did not agree that the ELCIA required causation wording (para 342), but considered that it required insurance to be taken out and maintained in respect of ex-employees, or at least those who were or had been employed at any time after the coming into force of ELCIA (para 342; and see Rix LJ’s comments at paras 305-307).

17.

Rix, Smith and Stanley Burnton LJJ were all agreed that, where provision was made for disease “contracted”, this could and should be construed as introducing cover on a causation basis, even if or though wording such as injury (or disease) “sustained” could only respond on an occurrence basis.

Page 7

Analysis 18.

Annex A sets out the insuring clauses. Insurers’ case is, as I have said, rooted most strongly in the word “sustain”, particularly when it is used by itself, rather than in conjunction with a more ambivalent alternative in the phrase “sustained or contracted”. The natural meaning of the word “sustain”, taken in isolation and as defined in the Shorter Oxford English Dictionary from an appropriate date (1965, 3rd ed), is, with respect to injury, “undergo, experience, have to submit to”, or, possibly, “to have inflicted upon one, suffer the infliction of”. But the insurance cover granted (and no doubt required) extended expressly beyond injury by accident to embrace disease. This was achieved by less natural conjunctions, such as “sustain [any] personal injury by accident or disease” or “sustain [any] bodily injury or disease”. Conscious perhaps that the verb sustain does not fit naturally with the concept of disease, some companies (MMI in its third wording and BAI in its first and second wordings) introduced the different verb “contracted” in the formulations “sustained or contracted” or “injury sustained or disease contracted”. This use of “contracted” with respect to disease is considerably more natural, but is clearly open to an interpretation that it looks back to the initiating or causative factor of the disease, and (whatever the answer on that point) highlights a question whether any substantial difference exists in this connection between such wordings and other wordings referring more awkwardly to the sustaining of personal injury by disease or the sustaining simply of disease.

19.

To resolve these questions it is necessary to avoid over-concentration on the meaning of single words or phrases viewed in isolation, and to look at the insurance contracts more broadly. As Lord Mustill observed in Charter Reinsurance Co Ltd v Fagan [1977] AC 313, 384, all such words “must be set in the landscape of the instrument as a whole” and, at p 381, any “instinctive response” to their meaning “must be verified by studying the other terms of the contract, placed in the context of the factual and commercial background of the transaction”. The present case has given rise to considerable argument about what constitutes and is admissible as part of the commercial background to the insurances, which may shape their meaning. But in my opinion, considerable insight into the scope, purpose and proper interpretation of each of these insurances is to be gained from a study of its language, read in its entirety. So, for the moment, I concentrate on the assistance to be gained in that connection.

20.

A first point, made very clearly below by Rix LJ (para 263), is that the wordings on their face require the course of employment to be contemporaneous with the sustaining of injury. This leaves open what is meant either by “sustaining” or by “injury”. Rix LJ thought that the Independent wording could be understood differently - in effect, as if it had expressly read: “If any person who is under a contract of service or apprenticeship with the Insured shall at any time sustain bodily injury or disease arising out of and in the course of his employment by the Page 8

Insured during the policy period in connection with the Contract specified or type of work described in the Schedule …...”. That interpretation assumes that “sustain” in this context equates with the occurrence, rather than causation, of the injury or disease, and only arises for consideration if that assumption is correct.

21.

A second point is that the insurance wordings demonstrate a close link between the actual employment undertaken during each insurance period and the premium agreed to be payable for the risks undertaken by insurers in respect of that period. Premium is linked expressly to actual wages, salaries and earnings during the insurance period under the Excess policies, the first MMI wording and the BAI policies. The second and third MMI wordings contemplate that premium may be linked to wages, salaries and earnings, and, to the extent that any inference regarding the general nature and scope of cover under these standard wordings can be drawn from such a link, it must be capable of being drawn whether or not premium was actually so linked in any particular case. As to the Contractors’ Combined Policy issued by the Independent, it is a probable inference that the estimates which were provided and were to be updated will have included, in respect of the employers’ liability cover in section 1, wages, salaries and other earnings paid. Finally, the Independent cover is linked to the actual contract or work which the employer is undertaking during the insurance period.

22.

These links are in my view significant. True, premium may sometimes be calculated on a rough and ready basis. Minor discrepancies between the premium calculation and the risk may be understandable: see e.g. Ellerbeck Collieries, Ld v Cornhill Insurance Co [1932] 1 KB 401, 418, per Greer LJ (who pointed out that any such discrepancy there was more apparent than real, since workmen not earning wages because off-work would not actually be at risk of any fresh accident, even though they would remain susceptible to certification for disablement). Here the position is quite different. Great care is taken in all the policies to tie premium to the actual employment undertaken during the insurance period, and in the case of the Excess, Independent and MMI policies to tie cover to a business, contract or activities described in the schedule. The natural expectation is that premium is measured by reference to actual employment or work during the insurance period because it is the risks attaching to such employment or work which are being undertaken by insurers. At the very least, the drawing of this link makes improbable the contention advanced by some of the insurers that the present insurances were apt to pick up liabilities emerging during the insurance period which could be attributable to employment and activities undertaken and negligent conduct committed at times long-past. The number of employees, their employment activities and the risks involved at those times could be very different.

23.

The significance which attaches to the employment current during the insurance period is underlined by legal and practitioner texts. As long ago as 1912, MacGillivray on Insurance (1st ed), pp 966 wrote: Page 9

“The nature and scope of the employers’ business must be clearly defined in the insurance policy, and workmen employed outside the scope of the assured’s business as described in the policy will not be covered” In the section on Employers’ Liability Insurance in Stone & Cox’s Accident, Fire and Marine Year Book (1957), pp 688-689, the authors stressed the importance of identifying any special hazards, such as signs of careless management or lack of control or careless workmen, and observed: “The surveying of Employers’ Liability risks has probably become more general than formerly. Apart from the question of the possibilities of accident, there is now the serious question of disability due to disease and in particular the disease known as pneumoconiosis.”

In 1974 MMI produced a Guide to Insurance Officers in Local Government, which it said that it “would like to see on the desk of every insurance officer for ready reference at any time”; this, after noting that employers’ liability was almost invariably dealt with by a separate policy and that its importance had been increased by the ELCIA, went on: "7. Premiums are usually based on wages and salaries - this is not only a convenient yardstick but is logical since loss of earnings usually represents a substantial part of claims. Rates of premiums vary according to the nature of the work of the labour force, and the claims experience...

8. A feature of employers’ liability claims is the length of time which often elapses between the date of the accident and the final settlement, and the cost of servicing claims tends to be high. Injury caused at work during the period of insurance even though it may not be diagnosed till years afterwards can be a liability under the policy."

I note in parenthesis that 1974 was the year in which MMI changed from a pure “sustain” form of wording to a form covering bodily injury or disease suffered, when “sustained or contracted” during the currency of the policy. Yet there is no suggestion in the Guide of any change in substance.

24.

It is in this light improbable that the present insurances can or should be read as offering cover in respect of ancient, as opposed to current, employment and Page 10

activities. But there is a third point. If insurances in the present form only address risks arising from employment during the insurance period, then, on insurers’ case, there is a potential gap in cover as regards employers’ breaches of duty towards employees in one period which only lead to injury or disease in another later period. If the employment relationship spans both insurance periods and the employer remains insured with the same insurers in both periods, there may be no problem. The employee is employed at all relevant times and the insurance may be viewed as a single continuing contract. The policy wordings set out in Annex A, with their references to insurance during the period of insurance or during any subsequent renewal period, would support the latter view. But, even in the days of more stable long-term employment and insurance relationships, employees could and would move employment or retire, or employers would cease business, or change insurers. On the basis that the insurances only cover risks arising from employment during the insurance period, there would be no cover unless the liability arose from and in the course of and involved injury or disease during the currency of the same employment and the same insurance (including any renewal).

25.

Fourthly, on insurers’ case, employers would as a result be vulnerable to any decision by insurers not to renew; and such a decision might arise from the simple performance by employers of their common law duty to disclose past negligence to insurers upon any renewal. Employers who discovered or came to appreciate that they had been negligent in the course of past activities in respects that had not yet led to any manifest disease (e.g. by exposing their employees to asbestos) would have such a duty. Insurers could then, on their own case, simply refuse any renewal or further cover. Employers could then have to disclose that refusal also to any further insurers to whom they made a proposal for cover.

26.

One response made by insurers to such problems is that they would not arise in the large bulk of cases. That is no doubt true. Most employers’ liability cases involve “short-tail” claims: typically, an accident involving injury. It is not surprising if the language of the insurances fits more easily with situations in which cause and effect coincide in time. But, by the same token, this does not mean that the underlying risk being assumed was in either party’s mind limited to circumstances in which a cause gave rise to an effect during one and the same insurance period. Rix LJ, in accepting that cover depended upon injury being sustained in the sense of experienced during the insurance period, was influenced by the thought that this was not an absurd or meaningless interpretation. The insurance could “operate entirely successfully in some 99% of cases” (para 235).

In the light of this Court’s recent decision in Rainy Sky SA v Kookmin Bank [2011] UKSC 50, [2011] 1 WLR 2900, para 30, this, in my view, gives too little weight to the implications of the rival interpretations and to the principle that “where a term of a contract is open to more than one interpretation, it is generally appropriate to adopt the interpretation which is most consistent with business common sense”.

The 1% of cases in which there might be no cover could not be regarded as Page 11

insignificant. Well before 1948, there was general awareness of the existence of long-tail diseases which would only develop and manifest themselves after considerable periods of years (see para 12 above; and see also Cartledge v E Jopling & Sons Ltd [1963] AC 758). The connection between asbestos exposure and mesothelioma became generally known in the mid-1960s, following the publication in 1965 of Newhouse and Thompson’s report on Mesothelioma of pleura and peritoneum following exposure to asbestos in the London area and a Sunday Times article. Yet on insurers’ case, the present insurances would not cover any situation where, after the termination of employment or the expiry of an insurance, injury or disease developed from an employer’s breach of duty to a relevant employee during an insurance period.

27.

A fifth point concerns the way in which the policies deal with the issue of extra-territorial scope. The first Excess wording stands apart from the others in its treatment of that issue. Cover only exists in respect of any employee in the employer’s service who shall sustain any personal injury by accident or disease while engaged in the service of the employer in Great Britain, Northern Ireland, the Isle of Man or Channel Islands, in work forming part of the process in the employer’s business. As soon as one postulates a delay in time between the causation and experiencing of a disease, it becomes apparent that this wording could operate to very curious effect if “sustain” looks to the latter rather than the former. A disease (e.g. a cancer) experienced during employment could be covered although caused by pre-employment exposure, while a disease caused by employment would not be covered if only experienced while working abroad. The natural inference to draw from the references to being engaged in the employer’s service and in work forming part of the employer’s business process is that it was envisaged that the accident or disease would and should arise out of such service and work, rather than merely occur during it. That points to an underlying focus on causation, even if the assumption was that in the majority of cases causation and experiencing of any injury by accident or disease would coincide.

28.

As to the other policies, at the very least, the way they deal with territorial issues throws doubt on any proposition that their wordings are so carefully or wellchosen that a court should be careful to stick literally to whatever might be perceived as their natural meaning. They address territorial scope by specific exclusions, but the cover and the exclusions use different language. Thus, although the second and third Excess wordings cover liability to employees who “sustain personal injury by accident or disease”, the territorial exclusion is in respect only of “accidents occurring” outside Great Britain, etc, leaving it unclear how disease, whether caused or developing outside Great Britain, should be dealt with. The Independent wording also covers liability to employees who “sustain bodily injury or disease”, while the territorial exclusion is for “injury, illness, loss or damage caused elsewhere” than in Great Britain, etc. While the contrast in language is capable of lending some support to a view that “sustain” looks to experiencing, Page 12

rather than to causation, an alternative possibility is that the two words were understood as having the same effect and that the cover was understood as focused on causation. The language of this exclusion thus cuts both ways, as Rix LJ recognised (para 297). A similar position applies to the contrast between injury or disease sustained and injury or disease caused outside Great Britain, etc. under the first two MMI wordings. Under the third wording, the language of the cover and the exclusion have been deliberately matched. Under the BAI wordings, however, there is an incongruity between cover for “injury sustained or disease contracted” and the exclusion in respect of “liability for accidents …. arising outside the United Kingdom”. Again, this leaves the position in respect of disease unclear, and the difference between “injury sustained” and “accidents arising” can be read either as deliberate or as suggesting that no significance was attached to the difference or that the real concern was with causation.

The history and Workmen’s Compensation Acts 29.

Much attention was, both below and before the Supreme Court, paid to the development of employees’ rights to compensation in respect of personal injury and disease, at common law and under the scheme of the Workmen’s Compensation Acts (“WCAs”). The WCAs were in force from 1897 until replaced in 1948 under the National Insurance (Industrial Injuries) Act 1946. The history and a number of the decisions under the WCAs were examined by Rix LJ in paras 126 to 165 of his judgment. He concluded that such an examination yields in the present context “not a lot”. To a considerable extent, I agree and I shall not repeat the whole exercise, but identify some potentially relevant aspects. Etymologically, some of the language presently in issue can be traced back to statutory language found in the Employers’ Liability Act 1880 and the WCA 1897. The 1880 Act modified the common law doctrine of common employment, by entitling employees to recover common law compensation for injury caused by specified matters for which employers were responsible, provided that they gave notice, within six weeks of sustaining the injury of its cause and the date at which it was sustained. The 1897 Act, applying to “personal injury by accident arising out of and in the course of employment”, also required notice to be given of the accident as soon as it occurred, stating “the cause of the injury and the date at which it was sustained”. These Acts therefore distinguished the causation and the sustaining of an injury, but not in any presently relevant context. Further, any reference to “sustaining” disappeared from the Workmen’s Compensation scheme in the 1906 Act, which amended the scheme to require a notice stating “the cause of the injury and the date at which the accident happened”.

30.

The 1906 WCA also expressly extended the scheme to cover certain diseases specified in section 8. In that context, it provided that, where a workman was certified as disabled or suspended from employment or died due to a disease “and the disease is due to the nature of any employment in which the workman Page 13

was employed at any time within the twelve months previous the date of the disablement or suspension, whether under one or more employers”, then “he or his dependants shall be entitled to compensation under this Act as if the disease or such suspension …. were a personal injury by accident arising out of and in the course of that employment …..”. Section 8(a) provided: “The disablement or suspension shall be treated as the happening of the accident”. Under section 8(c), the compensation was recoverable from the employer last employing the employee within the previous twelve months, providing the employee furnished that employer with particulars of all his other employers in the employment to the nature of which the disease was due.

31.

It was not necessary to prove that the disease actually arose from the last employment, merely to prove that the relevant employment gave rise to a risk of such a disease: Blatchford v Staddon and Founds [1927] AC 461. The 1906 Act may be regarded in this respect as involving an early statutory instance of the kind of liability recognised in Fairchild v Glenhaven Funeral Services Ltd [2002] UKHL 22, [2003] 1 AC 32 and Barker v Corus UK Ltd [2006] UKHL 20, [2006] 2 AC 572. However, failing such particulars, the last employer could excuse himself “upon proving that the disease was not contracted whilst the workman was in his employment” (section 8(c)(i)). The last employer might also join any other employer (within the last twelve months) and it was provided that upon proof “that the disease was in fact contracted whilst the workman was in the employment” of that other employer, that other employer “shall be the employer from whom the compensation is to be recoverable” (section 8(c)(ii)). Finally, section 8(c)(iii) provided that: “if the disease is of such a nature as to be contracted by a gradual process”, any other employer within the last twelve months was liable to make such contributions as might be agreed or determined by arbitration under the Act. 32.

Under this scheme, therefore, compensation for disease was initially based upon the nature of the employment and its potential for causing, rather than upon proof that it caused, such a disease. “The paternal benevolence of the Legislature” (as Visc Sumner put it in Blatchford: p 469) “is well-known, and if the price of that benevolence is paid by the last employer, who thus has to bear others’ burdens, that is nothing new in this kind of legislation”. However, the last relevant employer could seek, in specified circumstances, to avoid or to pass on to another employer responsibility by proof that the disease was not actually “contracted” in his employment. Alternatively, in the case of a disease of such a nature as to be contracted by a gradual process, all relevant employers within the last twelve months would be liable to contribute. The scheme was, as I see it, concerned with either the risk of or actual causation, and in its use of the word “contracted” it appears to me to have been directing attention to the causation, rather than the mere experiencing or manifestation, of disease.

Page 14

33.

The WCA scheme was the subject of further amendment by the 1925 Act. Section 43 superseded section 8 of the 1906 Act as regards scheduled diseases, while section 47 made specific provision for the introduction of a parallel scheme covering silicosis. Effect was given to this by inter alia the Metal Grinding Industries (Silicosis) Scheme which came into force in July 1927, making provision for obtaining compensation from the last employer within the previous three years, and giving such employer rights to look to other such employers within the last five years. An insurance covering employers’ liability in this connection was considered in Smith & Son v Eagle Star (1933) 47 Ll.L.R. 88, (1934) 48 Ll.L.R. 67. Mr Hill had been employed in processes giving rise to silicosis for some 20 years. For the last two of these years, from 31 March 1928 to 16 June 1930, he worked for Smith & Son. From 30 June 1927 to 17 June 1930, Smith & Son had an insurance against WCA liability “in respect of any personal injury or disease … which at any time during the continuance of this policy shall be sustained or contracted by any workmen ….”. The policy was expressly extended to cover any liability in connection with any claim made by employees in respect of silicosis, and the decision of the Court of Appeal rested on this ground.

But Scrutton LJ also examined the main policy language, and in particular what was meant by “contracted”. He noted that “there has been a good deal of discussion in the Courts about a disease which is gradually contracted commencing at some stage and through the process going on increasing the disease until at last it results in total disablement” (p 70), and concluded that the word was not to be read as “first contracted”, but “in the sense of “‘influenced’ or ‘increased’ until it ultimately comes to total disablement”. This, although not directly focusing on the first development of a disease from some earlier cause, suggests a flexible view of the word “contracted”, directed once again to the employments responsible for causing the disease.

34.

Confirmation that this was Scrutton LJ’s view can be found in the earlier case of Ellerbeck Collieries Ltd v Cornhill Insurance Co [1932] 1 KB 401. Two workmen who had been in the colliery company’s service for many years were on respectively 11 and 12 March 1929 (dates they were actually off-work) certified as suffering from miners’ nystagmus. The Cornhill had on 8 March 1929 issued the colliery company with a three month provisional cover note insuring in terms matching the wording of the insuring clause in the first Excess wording (i.e. against liability in respect of any employee who “shall sustain any personal injury by accident or disease … while engaged in the service of the employer”). Failing a satisfactory survey, the cover note actually expired on 18 March 1929. The first point decided was whether the employees had sustained personal injury by accident or disease during the period of validity of the cover note (8 to 18 March 1929). It was held that they did. The judgments in the Court of Appeal are of interest for a number of reasons. First, both Scrutton LJ (p 408) and Greer LJ (p 417) approached the question of construction on the basis that the policy was intended to protect the employers against their liability to their workmen under the WCAs. Scrutton LJ added that “it seems to me that the policy was intended to Page 15

cover the liability of the employers for the results of industrial diseases caused by the employment” (p 409). His description of the policy, covering in terms any employee sustaining personal injury by accident or disease in service, as “intended to cover … liability …. for the results of diseases caused by the employment” fits precisely with the analysis which I consider correct (paragraphs 18-28 above).

35.

Second, Scrutton LJ went on to refer to the difficulties in saying “when an industrial disease, such as miners’ nystagmus or lead poisoning, begins”, and in these circumstances the difficulty for an employee to pick the proper employer to sue. He described the way in which Parliament, by what became section 43 of the WCA 1925, had addressed such difficulties by providing “a conventional and artificial means for enabling the workman to get compensation, leaving the various employers to fight out their proportion of the liability between themselves” (p 409). He said that the last employer, liable under the WCA scheme, “then claims on the insurance company on the ground that he is liable to make compensation for an injury by disease, and the date of the injury or disablement is by statute and certificate fixed as happening between the dates for which he is provisionally covered” (p 411). On this basis, and in the light of the House of Lords decision in Blatchford, Scrutton LJ concluded that he was “bound … to hold that an accident has happened within the period of the provisional cover against the consequences of which the insurance company is bound to indemnify the employer” (p 413). In short, the “conventional and artificial” provisions of the WCA defined what constituted an accident and when personal injury by accident or disease was “sustained” for the purposes of the insurance. Greer LJ, more shortly, adopted the same approach (p 418). Only Slesser LJ (p 421) expressed a reservation about the possibility that the artificial deeming provisions of section 43(a) of the WCA 1925 might only apply as between employee and employer, and that it might have been necessary to consider separately the date of the sustaining of injury as between the employer and the insurer, had there been any admissible evidence that the two employees had actually contracted the scheduled disease before the granting of the statutory medical certificate.

Commercial purpose and practice 36.

Much general evidence was directed or elicited before Burton J in relation to the commercial purpose of the present insurances, and to practice relating to their operation in the years before the present issue arose. It was argued that there was, prior to the decision in Bolton, “a universal usage of the insurance industry to pay out mesothelioma or similar claims under [employers’ liability] policies by reference to the date of inhalation/exposure whatever the wording”, or an estoppel by convention to like effect. Burton J rejected the argument (paras 180 to 201, esp. para 201), for the reasons that, first, there was no evidence relating to years earlier than the 1980s which could be “put down to any kind of arguable usage”, second, any usage was not certain, not least because of the multiplicity of approaches to or Page 16

bases for it and, third, it was not binding. It was not incorporated into the insurance contracts. No issue of estoppel by convention was pursued to the Court of Appeal (Rix LJ, para 24, and Stanley Burnton LJ, paras 332 and 335) and the issue of a universal custom was only pursued by Zurich Insurance Company (Rix LJ, para 24).

37.

By a “multiplicity of approaches to or bases for” insurers’ practice, Burton J was referring to evidence that insurers followed the practice they did in some cases because they believed that their contracts were to be interpreted on a causation/exposure basis, in others because they believed that the aetiology of diseases such as mesothelioma was such that injury was in fact sustained (in the sense of experienced) at the date of inhalation, while yet others may have failed to realise that their historically relevant wordings had been on a different basis to the causation wordings to which they had since switched or may have failed to address their minds to any relevant issue at all in relation to an insured who was usually a longstanding repeat client.

38.

Rix LJ (para 228) contented himself with agreeing with Burton J’s reasoning on this aspect, while Stanley Burnton LJ noted and agreed in particular with Burton J’s second reason, relating to the believed aetiology of mesothelioma (para 335). Smith LJ, on the other hand, treated the “commonly held” understanding that diseases such as mesothelioma involved injury at the date of inhalation as part of the factual matrix of all the insurance contracts (paras 322323), and considered against that background that no difference in meaning should be held to exist between policies using sustained and causation wording, until the time when “the two sides of the insurance industry should be considered to have appreciated that some diseases, including mesothelioma, do not occur until many years after exposure to the causative agent” (para 327). She put that as around the time of the decision in Bolton, after which parties using a sustained wording must be taken to have meant only to cover injuries actually occurring during the policy period (para 327).

39.

The argument of a binding usage was not pursued before the Supreme Court, rightly so for the reasons given by the judge and the majority in the Court of Appeal. Equally, there has been no suggestion of estoppel by convention, along the lines recognised as possible in Chartbrook Ltd v Persimmon Homes Ltd [2009] UKHL 38, [2009] 1 AC 1101, para 47. However, on the issues of policy interpretation, Mr Stuart-Smith QC for Zurich Insurance, maintained before the Supreme Court an argument that there was a consensus based on market practice, whereby, for one reason or another, such policies would respond to long-tail diseases by reference to the date of exposure, and that this could constitute relevant background to their construction. Assuming that, short of a binding usage or estoppel by convention, a practice, if known to or shared by the relevant parties, could in some circumstances be relevant background (see e.g. Reardon Smith Line Page 17

Ltd v Yngvar Hansen-Tangen [1976] 1 WLR 989), still, in my opinion the argument fails in the present case. It fails in particular in the light of the judge’s findings, even in relation to policies made in and after the 1980s. A practice based on a mistaken understanding, by only some insurers, that the policies operated on a causation basis cannot be relevant background to the interpretation of every policy; on the judge’s findings other insurers do not appear to have understood that the policies operated on that basis. A practice based on a mistaken understanding by others in the market as to when long-tail diseases could be said to have been experienced or to involve injury is likewise an unpromising start for construing all policies; if the understanding were good, it would mean that such diseases fell within the policies, even though the policy cover was restricted to injury or disease experienced during the policy period. The understanding would not therefore carry any imperative to read a “sustained” wording as meaning “caused”.

40.

Before the Supreme Court, both employers and employees continued to rely upon the evidence given at trial regarding the general purpose of employers’ liability insurance as part of the background to the interpretation of the present insurances. Rix LJ (paras 223 to 235) gave it some weight as such, but Stanley Burnton LJ thought that there was “little if any assistance to be gained by reference to the commercial purpose of EL insurance”, as this was simply “to provide the cover defined in the policy” (para 333). The Supreme Court was provided with a useful summary of the considerable volume of evidence relied upon in this connection. It consisted in general of answers given by insurers, two at least of them with experience going back to the 1940s. They were asked (frequently in response to leading – though not inadmissible on that score – questions in crossexamination) about their or others’ views, understandings or perceptions as to the purpose of the policies, and the way in which these would or should respond, in relation to injuries arising from exposure in the course of activities during the policy period. In my judgment, Stanley Burnton LJ was right to reject such evidence as inadmissible. The parties cannot be asked what they meant by their contract, and, failing any binding usage, it is equally inadmissible to ask other persons operating in the market to give general evidence as to what they would have understood the parties to have meant by the words used in the context in which they were used. The evidence does not seem to have amounted to more than that.

41.

However, I do not agree with Stanley Burnton LJ’s suggestion that no useful conclusions can be drawn about the commercial purpose of the policies, save that it was to provide the defined cover. In my opinion, relevant conclusions about the general nature and purpose of the individual policies can be drawn in this case, just as they could in the case of the different (and wordier) instrument in issue in In re Sigma Finance Corporation [2009] UKSC 2, [2012] 1 All ER 571 (see especially paras 10, 12 and 37). They can be drawn from an overall consideration of the individual insurance wordings, and particularly from the Page 18

features which tie cover to the employees and activities during the relevant policy period and the five points considered in paragraphs 18 to 28 above. Further, if the policies are on any view apt to cover employers’ liability for long-tail diseases which initiate during, but only manifest themselves years after, the original policy period, one may look with scepticism at an interpretation which distinguishes this situation from other situations where a long-tail disease is caused but does not strictly begin during the policy period, and only manifests itself years later. This is particularly so if a conclusion that the latter diseases fell outside the policy cover meant that they would or might well not fall within any subsequent employers’ liability policy.

ELCIA 1969 42.

Section 1 of the ELCIA provides: “1.- (1) Except as otherwise provided by this Act, every employer carrying on any business in Great Britain shall insure, and maintain insurance, under one or more approved policies with an authorised insurer or insurers against liability for bodily injury or disease sustained by his employees, and arising out of and in the course of their employment in Great Britain in that business, but except in so far as regulations otherwise provide not including injury or disease suffered or contracted outside Great Britain…

(3) For the purposes of this Act – (a) ‘approved policy’ means a policy of insurance not subject to any conditions or exceptions prohibited for those purposes by regulations….”

4.- (1) Provision may be made by regulations for securing that certificates of insurance in such form and containing such particulars as may be prescribed by the regulations, are issued by insurers to employers entering into contracts of insurance in accordance with the requirements of this Act ….

(2) ….. the employer … shall during the currency of the insurance and such further period (if any) as may be provided by regulations-

Page 19

(a) comply with any regulations requiring him to display copies of the certificate of insurance for the information of his employees; ….”

The only conditions or exceptions ever prohibited were certain exemptions from liability. Under section 3, the ELCIA did not however apply to local authority employers, such as most of MMI’s insureds. Under section 4, provision might be made for certificates of insurance to be issued to employers, and in that event the employer was, obliged “during the currency of the insurance and such further period (if any) as may be provided by regulations” to “comply with any regulations requiring him to display copies of the certificate of insurance for the information of his employees”.

43.

In reaching his conclusions on the ELCIA (para 16 above), Rix LJ engaged in an impressive analysis, to which I would refer (paras 166 to 186). The only doubt this leaves is how, if the ELCIA requires a causation wording, an employer could properly insure on a wording which only covered injury sustained in the sense of experienced (see para 186 and paragraph 16 above). The scope of the ELCIA is, as Rix LJ indicated, open to three alternative analyses: that it requires cover in respect of (i) all future liability incurred during the insurance period, whenever the negligence or injury, or (ii) liability for all future injury or disease sustained (in the sense of experienced) by employees during the insurance period, whenever the negligence, or (iii) liability for all negligence or breach of statutory duty during the insurance period giving rise to liability as in (ii). The retrospectivity of cover involved in (i) and (ii) is unlikely to have been intended.

The only one of the three possibilities not involving a degree of retrospectivity is (iii).

44.

A duty on every employer to “insure, and maintain, insurance” is consistent with a requirement to have the insurance in place during, though to maintain it after, the relevant insurance period. The provision, contemplated by section 4, for copies of insurance certificates to be issued by insurers and to be displayed by any employer for the information of his employees “during the currency of the insurance and such further period as may be provided by regulations” indicates, first, a desire to assure employees of their insurance protection during the relevant insurance period, and, secondly, an awareness that this assurance might need to remain in place after such insurance period; it is therefore suggestive of (iii), rather than (i) or (ii). As Rix LJ observed, it is only cover in accordance with (iii) that can give an employee the assurance that any injury or disease suffered as an employee and “arising out of and in the course of [his] employment” will be covered by insurance, the benefit of which would, if necessary, be available to him at the time under the Third Party (Rights against Insurers) Act 1930. An obligation to have a policy in force only at or by the time when injury is actually experienced would leave employees or ex-employees at the mercy of compliance with the statute by their employers or ex-employers at uncertain future dates.

Page 20

45.

It would also leave such employees or ex-employees at the mercy of employers who, for whatever reason, ceased to carry on business either in Great Britain or (for example due to insolvency) at all. Further, if “injury or disease suffered or contracted” bears the same meaning as insurers suggest that “injury or disease sustained or contracted” bears, then an employee, who had the misfortune to succumb to a disease abroad caused by his employment or previous employment in Great Britain, would not be covered (unless regulations intervened to ensure that he was).

46.

Stanley Burnton LJ thought that any issue as to the nature of the insurance required under ELCIA was resolved by its use of the word “sustained”, rather than “caused”. He went on to conclude that the ELCIA covered any injury sustained (in the sense of experienced) during a period of insurance, by anyone who was then or had at any previous time been an employee. However, that latter conclusion introduces a retrospectivity into the scope of the ELCIA, which, as already indicated, I think unlikely to have been intended. The statute could have used the tariff wording of causation instead of “sustained”. But in the statutory language the word “sustained” is not coupled with a phrase such as “during the period of the insurance”. Even if “sustained” means “experienced” in the context of the statute, the statute may require insurance on what is effectively a causation basis; the words “sustained by his employees” may well mean “sustained at any future time by his current employees”. The key to the meaning of the statutory language seems to me the combination of the phrases “arising out of and in the course of their employment in Great Britain” and “not including injury or disease suffered or contracted outside Great Britain”. Together, and for reasons given in the last two paragraphs, they indicate a statutory requirement to insure in respect of activities during the course of employment in Great Britain which may in the future give rise in or out of Great Britain to liability to the employees involved in such activities.

47.

In my judgment, therefore, the conclusion which gives proper effect to the protective purpose of the legislation is that the ELCIA requires insurance on a causation basis. The ELCIA extension provision to the Independent and second BAI wordings (see Annex A), as well as a similar extension provision to the MMI policy intended for insureds who were not local authorities, achieved this result expressly in relation to policies written subsequent to the coming into force of the ELCIA, at least for the purpose of ensuring that employees’ claims were covered by insurance. Any other subsequent insurances not containing that extension provision should, if possible, be read as providing the relevant employers’ cover required by statute. This is a powerful tool in the interpretation of such insurances.

Page 21

Bolton M.B.C. v Municipal Mutual Insurance Ltd 48.

The Court of Appeal in the present case was bound by its previous decision in Bolton MBC v Municipal Mutual Insurance Ltd [2006] EWCA Civ 50, [2006] 1 WLR 1492 on public liability policies. The majority regarded that case as, in effect, determining the meaning which must be put on the word “sustained” in the present employers’ liability policies: see paras 284, per Rix LJ, and 339, per Stanley Burnton LJ, who however also found the logic of Longmore LJ’s judgment convincing in relation to the latter type of policies. Smith LJ on the other hand considered that public liability and employers’ liability insurances gave rise to different considerations (para 328). In my opinion, that is right. Employers’ liability policies are subject to particular terms and considerations, analysed above (particularly in paragraphs 18-28 and, in the case of policies effected after the coming into effect of the ELCIA, paragraphs 41-46). These considerations are not or certainly not necessarily applicable to public liability insurances. The present case was concerned with employers’ liability not public liability insurances, and it may well be that not all the relevant facts relating to the latter are before us. We certainly have not heard full argument on the proper conclusions which may be drawn regarding the basis of liability or trigger generally applicable under the latter. In these circumstances, I would proceed on the basis that we are not bound

by Bolton, that this does not involve any view about the correctness or otherwise of Bolton, but only that it is unnecessary to consider what the position generally may be under public liability policies. Assuming that, in relation to public liability insurance, the position generally is as stated in Bolton, that does not alter the conclusions which I reach. It merely means, in their light, that public liability insurance generally and the present employers’ liability policies operate on different bases, because of their different backgrounds, terms and purposes.

Contracted 49.

There is no difficulty about treating the word “contracted” as looking to the causation or initiation of a disease, rather than to its development or manifestation.

In relation to the two BAI wordings and the third MMI wording, this interpretation obtains strong support from the general nature and purpose of the relevant policies, derived from their immediate context and terms and analysed in paragraphs 18 to 28 and 41 above. To the limited extent that the WCA background may assist to inform the meaning of later policies, it can be seen overall as a legislative scheme which was concerned with either the risk of or actual causation (para 32 above).

Even if, in the phrase “sustained or contracted” or “injury sustained or disease contracted”, the word “sustained” is to be understood as meaning “experienced”, that would reflect no more than the fact that the cause and effect of an injury commonly coincide; I would still unhesitatingly conclude, as did the Court of Appeal, that the word “contracted” used in conjunction with disease looks to the initiating or causative factor of the disease.

Page 22

Sustained 50.

The majority of the Court of Appeal considered that it was impossible to view policies with pure “sustained” wordings as operating by reference to the initiating or causative factor of a disease. They did so primarily by reference to the wording of the insuring clauses. In my view, as indicated in paragraphs 18-19 above, a broader approach is necessary. The general nature and purpose of these policies can be derived from their immediate context and terms, analysed in paragraphs 18 to 28 and 41 above. It is true, as Rix LJ said, that phrases such as “injury sustained” by an employee or an employee who “shall sustain injury”, in either case by accident or disease, appear to address the impact of the accident or disease on the employee. But the underlying focus of the insurance cover is on the employees and activities current during the insurance period. The cover would be potentially incomplete, and employers would be potentially exposed to uninsured risks, were “sustained” to be understood as meaning “developed” or “manifested”.

This is so, even before the ELCIA came into force. Any policies written subsequent to the coming into force of the ELCIA either afford cover consistent with the Act’s requirements by virtue of an ELCIA extension provision, or, to the extent that this is not the case, should be construed, if at all possible, as meeting employers’ obligations under that Act. In my view, such obligations included taking out insurance in respect of negligence during the insurance period affecting an employee in a manner giving rise to bodily injury or disease then or at any subsequent time. On this basis, I consider that, although the word “sustained” may initially appear to refer to the development or manifestation of such an injury or disease as it impacts employees, the only approach, consistent with the nature and underlying purpose of these insurances both before and after the ELCIA, is one which looks to the initiation or causation of the accident or disease which injured the employee. The disease may properly be said to have been “sustained” by an employee in the period when it was caused or initiated, even though it only developed or manifested itself subsequently.

Disease sustained, read as meaning experienced or incurred 51.

Rix LJ was attracted by the submission that, even if sustaining disease meant experiencing or incurring it during the period of the insurance, long-tail diseases could be said to have been sustained during the period of insurance in this sense. He asked rhetorically whether an employee who had inhaled asbestos had not “sustained an injury in the form of an assault of the fibres”, as a result of which he was worse off through having dangerous fibres in his lungs (para 280). He noted that, although there was at most trivial injury or damage, and nothing that could create actionable damage, nevertheless, when mesothelioma develops, “it is the risk of mesothelioma created by the exposure which is the damage (see ….

Barker …)” and “it is the exposure, and the risk of mesothelioma, that is the Page 23

damage” (para 281). He only felt bound to reject this analysis (para 284) because of the Court of Appeal’s previous decision in Bolton.

52.

It may be that in the case of some long-tail diseases, the victim can be said to have incurred or caught them at the same time as the initial ingestion or scratch giving rise to them. But it is clear that this is not the position with inhalation of asbestos in relation to either asbestosis or mesothelioma. No cause of action arises from exposure or inhalation alone: Rothwell v Chemical & Insulating Co Ltd [2007] UKHL 39, [2008] 1 AC 281. Further, for reasons which I develop in paragraphs 64-65 below, the exposure and risk are not by themselves damage in any sense known to the law. Damage is only incurred when mesothelioma develops. Only when it develops does the victim incur damage which is legally relevant, and even then this is not because any physical link necessarily exists or can be proved between the mesothelioma and the original exposure. The rule in Fairchild and Barker imposes liability for the mesothelioma upon persons who have exposed the victim to asbestos, and so created a risk of mesothelioma. But it is not a rule which, even as between employers and employees, deems the latter to have suffered injury or disease at the time of any exposure. And, even if it were viewed simply as a rule imposing retrospective liability on employers for exposing their employees to the risk of mesothelioma, the insurance policies do not insure risks of physical injury or disease, but only actual injury or disease.

The application of the insurances in respect of mesothelioma 53.

At the outset of these appeals, the application of the insurances in respect of mesothelioma suffered by employees exposed to asbestos during their employment by an insured employer did not appear controversial. This changed after a question from Lord Phillips on day 4 of the hearing, followed by a later written note. All the same, the transcript pages containing any argument on the point numbered only 40 out of a total of some 1140. So far as Mr Edelman made any submissions on this point, in his written case or orally, they were to this effect: if the correct analysis of the House’s decision in Fairchild be that an employer who exposes an employee to asbestos is deemed to have caused that employee’s mesothelioma, then employers’ liability insurances held by the employer on a “causation” basis should respond; but, if the policies do not respond on a causation basis, there is no justification for treating the employee as having suffered injury or a disease during their currency, because employers cannot prove that any particular inhalation caused any injury.

This led to some discussion, particularly with counsel for employers and employees, of the points which I have already addressed in paragraphs 50-52 above.

54.

The point now expressed forcefully by Lord Phillips in his judgment is that exposure to the risk of mesothelioma is the correct analysis of the Fairchild Page 24

principle, at least as subsequently interpreted, and that such exposure can satisfy neither the concept of injury nor the concept of causation for the purposes of the policies. If that is right, then the present insurance claims must all fail. Indeed, the great bulk of insurance claims settled by other insurers (e.g. former tariff insurers) or by the present insurers under the causation policies they have issued in more recent years (paragraph 10 above) should presumably also have failed. The only exception may be the case of an employee exposed to asbestos in only one employment by an employer holding insurance throughout with only one insurer.

In such a case it might (perhaps) be said that, whichever particular inhalation(s) may have been responsible for the employee’s mesothelioma, it (or they) must have been insured. Even then, the logic of the Supreme Court’s reasoning in Fairchild and Sienkiewicz v Greif (UK) Ltd [2011] UKSC 10, [2011] 2 AC 229 might lead to the conclusion that causation was still unprovable in the light of the possibilities of environmental or idiopathic causation of mesothelioma.

55.

Rules regarding causation are created by the courts for the purpose of determining when liability arises in particular contexts. Normally, they reflect a common sense understanding of what is ordinarily understood when we speak of a cause in a particular context. In their leading work on Causation in the law (Clarendon Press, 2nd ed 1985) Professor H. L. A. Hart and Tony Honoré examined both this understanding and its relationship to legal decision-making.

Generally, but not always, a cause must involve an act or omission that was at least a sine qua non of the injury in respect of which responsibility attaches (the “but for” test). But sometimes two separate acts or omissions may each independently have been sufficient to give rise to that injury (as when A and B simultaneously, but independently shoot C dead), and then we may as “a matter of legal policy” accept “a weaker causal relationship” for the imposition of responsibility: see p lxv in the preface to and p 123 of the 2nd edition.

56.

Other cases where causal requirements have been relaxed include Bonnington Castings Ltd v Wardlaw [1956] AC 613; there, materially contributing to part of an accumulation of dust which cumulatively led to pneumoconiosis gave rise to liability for the whole disease (although it has been suggested that some apportionment might now be possible in fact and law). Another relevant authority is McGhee v National Coal Board [1973] 1 WLR 1; there, liability for dermatitis was held to exist because the defendant had materially contributed to part of the claimant’s exposure to dirt, any part of which might, independently of any other, have given rise to the abrasion leading to the claimant’s dermatitis. It was recognised that this involved liability based on materially contributing to the risk of the injury. Lord Reid at p.4G-H described the result as reached “taking a broader view of causation”, and Lord Wilberforce at p 5G viewed it as involving a conclusion as to the “causal connection” that had to exist “between the default and the disease complained of”. The contrary view (viz, that proof of risk was insufficient without proof that the risk caused or materially contributed to the Page 25

disease) had a “logic” which Lord Wilberforce acknowledged, but rejected for policy and evidential reasons set out at p.6C-F. In Fairchild, McGhee was seen as a precursor of the decision there reached. Putting aside the possibility of an idiopathic or environmental cause, a Fairchild type situation exists when (a) there are two separate potential causes exposing the claimant to the same risk, one involving an act or omission by the defendant, (b) either one of which causes would have been sufficient to give rise to the injury, and (c) one of which did so, but (d) neither of which can as a matter of probability be shown to have done so.

57.

Taking into account the later decisions in Barker v Corus and Sienkiewicz, the Fairchild principle extends to any case where there has been an act or omission exposing a person to asbestos, which exposure may have caused the mesothelioma, but which cannot be shown as a matter of probability to have done so. On that basis, the House held in Barker v Corus that each or any person’s liability should only be proportionate to the extent that he had exposed another to the risk of mesothelioma. Parliament by the Compensation Act 2006 reversed that conclusion and made each such person liable in respect of the whole of the damage caused by the mesothelioma.

58.

Lord Phillips in his judgment addresses the basis of Fairchild in the light of Barker v Corus, the 2006 Act and Sienkiewicz. He accepts that, if Fairchild is now correctly to be understood as a special rule deeming employers who have exposed an employee to asbestos to have caused any subsequently suffered mesothelioma, then the insurance policies should apply (para 109). But he concludes that Fairchild must be understood as creating liability not for the disease, but “for the creation of the risk of causing the disease”. It follows in his view that employers and employees gain no assistance from the special rule in asserting that mesothelioma suffered by any person was caused or initiated in any particular policy period. On this basis, even though the insurances respond to injuries caused or initiated during their periods, the employers and employees fail for want of proof.

59.

It is not fruitful to repeat the exercise undertaken in Barker v Corus of examining in detail the significance of the speeches in Fairchild. The House was not agreed about this in Barker, but the majority speeches of Lords Hoffmann, Scott and Walker were at pains to reject any analysis of Fairchild as proceeding upon a fiction that each exposure had caused or materially contributed to the disease: see paras 31, 61 and 104; they each also referred to the liability created by Fairchild as being not for causing the disease, but for materially increasing the risk of the mesothelioma which was in fact suffered: paras 31, 36 and 40, 53, 61 and 113. Lord Rodger (dissenting) perceived the majority to be misinterpreting Fairchild by failing to acknowledge that it was based on an equation of materially increasing risk with materially contributing to causation, an equation which he thought had been accepted as sufficient causation in Bonnington Castings Ltd v Page 26

Wardlaw [1956] AC 613 and McGhee v National Coal Board [1973] 1 WLR 1. It is on the apparently bright-line distinction said to have been drawn by the majority in Barker between materially contributing to increasing the risk of, and causing, a disease that Lord Phillips now founds his judgment in these appeals.

60.

The Compensation Act 2006 applies where a person who has exposed someone to asbestos is liable in tort in connection with damage caused to the latter by mesothelioma “whether by reason of having materially increased a risk or for any other reason” (section 3(1)(d)). It makes the former person “liable in respect of the whole of the damage” (section 3(2)(a)). On its face, the Act assumes rather than creates the liability, and only alters the measure of recovery. That was the view expressed in Sienkiewicz by Lords Phillips, Rodger and Brown (paras 70, 131 and 183).

61.

However, on further analysis, the distinction identified in paragraphs 58-59 above proves more elusive. Even in Barker itself, Lord Walker described exposing the employee to the risk of mesothelioma as being “equated with causing his injury” and the result as “an explicit variation of the ordinary requirement as to causation” (para 104), and spoke of the rule as one “by which exposure to the risk of injury is equated with legal responsibility for that injury” (para 109). However, it is conceivable that he meant that the ordinary requirement of causation of the disease was entirely replaced by another liability-creating rule. It is in the later authority of Sienkiewicz that the difficulty of drawing any clear-cut distinction between creating a risk and causation of the disease becomes most apparent. Lord Phillips there stated that “the rule in its current form” was that the person responsible for the exposure “and thus creating a ‘material increase in risk’ of the victim contracting the disease will be held to be jointly and severally liable for causing the disease” (para 1). Later, he said that the law was presently contained in Fairchild and Barker which had “developed the common law by equating ‘materially increasing the risk’ with ‘contributing to the cause’ in specified and limited circumstances” (para 70). That was the analysis of Fairchild advanced by Lord Rodger in Barker v Corus (paras 73 and 83) but rejected there by the majority. Lord Brown in Sienkiewicz spoke of a “more relaxed approach to causation” (para 178) and flexibility in the approach to causation (para 187). I referred to Fairchild and Barker as involving a “special rule of causation” (para 188), and Lord Kerr referred to them as involving a “modification of the previously applicable legal rules in relation to the causation element in employers’ liability claims” (para 196) and to adjustments in the burden of proof (paras 198 and 200). Lord Rodger was, on the other hand, loyal to the majority view in Barker by referring to liability as based on “materially increas[ing] the risk” (para 113), and Lord Dyson was cautious in speaking of materially increasing the risk of contracting the disease as “sufficient to satisfy the causal requirements for liability” (para 207).

Page 27

62.

Lord Phillips has in para 123 set out a passage from an extra-judicial commentary written by Lord Hoffmann in Perspectives on Causation (2011), p 8.

In it, Lord Hoffmann describes the two ways in which the changes introduced by Fairchild and Barker could be characterised, one as changing “the causal requirements for an action for damages for mesothelioma …; all that is necessary is to prove that the risk has been increased and that the specific exposure may have provided the actual agent”; the other as “creat[ing], exceptionally, a cause of action for the increased risk of mesothelioma, rather than for the disease itself”. Lord Hoffmann notes that the House in Barker (Lord Rodger dissenting) adopted the second explanation of what had happened in Fairchild. But in the next sentence, not quoted by Lord Phillips, Lord Hoffmann went on: “Parliament almost immediately reversed this decision by a statute giving effect to the first explanation, which had been advocated by Lord Rodger in his dissenting speech”.

Lord Hoffmann’s extra-judicial (or judicial) words cannot by themselves alter the true effect of a statute, but his comments do again show that the suggested distinction is more fluid than might at first appear.

63.

It is relevant to look more closely at what Barker decides. In Barker, Lord Hoffmann spoke of Fairchild as applying “an exceptional and less demanding test for the necessary causal link between the defendant’s conduct and the damage” (para 1) and of “the requirement of a sufficient causal link between the defendant’s conduct and the claimant’s injury” (para 17). In his note in Perspectives on Causation, he picked up this language with references to the “causal requirements” of the relevant rule and to the issues in cases of mesothelioma and analogous situations as involving the “causal requirements for an action for damages for mesothelioma”. Lady Hale in Barker also viewed the common law rules governing the measure of recovery as “closely linked to the common law’s approach to causation”, and said that there was “no reason in principle why the former rules should not be modified as the latter approach is courageously developed to meet new situations” (para 122). In paras 123 and 124, she made clear that in her view the issue in Barker could be seen as arising from the expanded perceptions or developed concept of causation which the law had accepted.

64.

These citations all suggest that it is both possible and appropriate to characterise the position achieved by the common law after Barker v Corus as one concerned with the issue of the “causal requirements” or “causal link”, as between the defendant’s conduct and the disease, which the common law requires in order for there to be an action “for mesothelioma”. But analysis of the rule arrived at after Fairchild and Barker justifies further propositions. Despite the apparent clarity of the suggested distinction between liability for a risk and for a disease, no Page 28

cause of action at all exists unless and until mesothelioma actually develops.

Neither the exposure to asbestos nor the risk that this may one day lead to mesothelioma or some other disease is by itself an injury giving rise to any cause of action: see Rothwell v Chemical & Insulating Co Ltd [2007] UKHL 39, [2008] 1 AC 281; the House there decided that not even the emergence of pleural plaques “marking” the past exposure to asbestos constituted injury for the purpose of giving a cause of action. In order to fall within the principle in Fairchild and Barker, the development of mesothelioma is a pre-condition: see Barker, per Lord Hoffmann (para 48) and Lord Scott (para 53). Lady Hale went further, stressing that she in fact agreed with Lord Rodger’s view that “the damage which is the ‘gist’ of these actions is the mesothelioma and its physical and financial consequences. It is not the risk of contracting mesothelioma” (para 120).

65.

In reality, it is impossible, or at least inaccurate, to speak of the cause of action recognised in Fairchild and Barker as being simply “for the risk created by exposing” someone to asbestos. If it were simply for that risk, then the risk would be the injury; damages would be recoverable for every exposure, without proof by the claimant of any (other) injury at all. That is emphatically not the law: see Rothwell and the statements in Barker itself, cited above. The cause of action exists because the defendant has previously exposed the victim to asbestos, because that exposure may have led to the mesothelioma, not because it did, and because mesothelioma has been suffered by the victim. As to the exposure, all that can be said (leaving aside the remote possibility that mesothelioma may develop idiopathically) is that some exposure to asbestos by someone, something or some event led to the mesothelioma. In the present state of scientific knowledge and understanding, there is nothing that enables one to know or suggest that the risk to which the defendant exposed the victim actually materialised. What materialised was at most a risk of the same kind to which someone, who may or may not have been the defendant, or something or some event had exposed the victim. The actual development of mesothelioma is an essential element of the cause of action.

In ordinary language, the cause of action is “for” or “in respect of” the mesothelioma, and in ordinary language a defendant who exposes a victim of mesothelioma to asbestos is, under the rule in Fairchild and Barker, held responsible “for” and “in respect of” both that exposure and the mesothelioma.

66.

This legal responsibility may be described in various ways. For reasons already indicated, it is over-simple to describe it as being for the risk. Another way is to view a defendant responsible under the rule as an “insurer”, but that too is hardly a natural description of a liability which is firmly based on traditional conceptions of tort liability as rooted in fault. A third way is to view it as responsibility for the mesothelioma, based on a “weak” or “broad” view of the “causal requirements” or “causal link” appropriate in the particular context to ground liability for the mesothelioma. This third way is entirely natural. It was adopted by Lords Reid and Wilberforce in McGhee, by Lord Hoffmann, Lady Hale Page 29

and (possibly) Lord Walker in Barker and by Lord Hoffmann in his extra-judicial commentary. It seems to have received the perhaps instinctive endorsement of a number of members of this Court, including myself, in Sienkiewicz. Ultimately, there is no magic about concepts such as causation or causal requirements, wherever they appear. They have the meanings assigned to them and understood in ordinary usage in their context. A logician might disagree with a reference to causation or a causal link in a particular context, but that is not the test of meaning: see Lord Wilberforce’s words in McGhee, p 6C-F (cited in para 56 above). The present appeals concern the meanings we assign to the concept of causation, first in the context of considering employers’ liability to their employees and then in considering the scope of employers’ insurance cover with respect to such liability.

67.

It is instructive in this connection to look more closely at the Compensation Act 2006. Section 3(3) states that section 3(2) “does not prevent (a) one responsible person from claiming a contribution from another, or (b) a finding of contributory negligence”. Section 3(4) goes on to provide that “[I]n determining the extent of contributions of different responsible persons in accordance with subsection (3)(a), a court shall have regard to the relative lengths of the periods of exposure for which each was responsible …”. Section 3(3) necessarily relates to the legal bases for claiming contribution or asserting contributory negligence, which are to be found in, respectively, the Civil Liability (Contribution) Act 1978 and the Law Reform (Contributory Negligence) Act 1945. The 1978 Act addresses the situation where two or more persons are “liable in respect of the same damage” (section 1(1)), while section 2(1) provides for contribution in such situations to be “such as may be found by the court to be just and equitable having regard to the extent of that person’s responsibility for the damage in question”. Although under section 3(4) of the 2006 Act, the court must have regard to the relative lengths of the exposure for which each was responsible, the “same damage” which is a precondition to the application of the 1978 Act must be the mesothelioma. It cannot be the risk created by the person by or from whom contribution is sought, because each person and exposure creates a separate risk, and no one person or exposure creates the total risk resulting from all exposures. The 2006 Act, by its reference to the 1978 Act, thus assumes that every person, who has exposed to asbestos a victim who later experiences mesothelioma, incurs “responsibility for” the mesothelioma. That language again fits an analysis whereby the rule in Fairchild and Barker identifies the appropriate “weak” or “broad” causal link between the exposure and the mesothelioma.

68.

A similar position applies under the 1945 Act. Under section 1(1), that Act applies “[w]here any person suffers damage as the result partly of his own fault and partly of the fault of any other person or persons”. In that event, the damages recoverable are to be reduced “to such extent as the court thinks just and equitable having regard to the claimant’s share in the responsibility for the damage”. The application of this section, as contemplated by the 2006 Act, is only possible on Page 30

the basis that a mesothelioma sufferer may be said to have suffered the mesothelioma partly “as the result …. of the fault” of anyone who has exposed him to asbestos. In other words, the rule in Fairchild and Barker must have been viewed by the drafters – in my opinion entirely understandably - as establishing a causal link, between the exposure and the mesothelioma, sufficient for it to be said that the mesothelioma was “the result” of each (and every) exposure. A similar view is also implicit in the provisions of the Act drafted on the basis that insurers – who would commonly of course be employers’ liability insurers – would be among the persons by or for whose benefit or against whom contribution would be sought in cases of multiple responsible persons: see section 3(7)(b) and (10)(a) of the 2006 Act. Those provisions necessarily assume that employers’ liability insurances, written generally on a causation basis, would respond to Fairchild/Barker type liability incurred by employers.

69.

Ultimately, the present appeals raise the questions how the present employers’ liability insurance policies respond as a matter of construction in circumstances within the rule in Fairchild and Barker. Where two contracts are linked, the law will try to read them consistently with each other. This is so with language in a bill of lading, incorporated from a charterparty: The Njegos [1936] P 90. A similar approach applies to language in a reinsurance incorporated from the insurance: Forsikringsaktieselskapet Vesta v Butcher [1989] AC 852 and Groupama Navigation et Transports v Catatumbo CA Seguros [2000] 2 Lloyd’s Reports 350, even though there is no guarantee that a reinsurance will in every possible circumstance that may develop pick up every liability that may be held to exist under an insurance: see Wasa International Insurance Co Ltd v Lexington Insurance Co [2009] UKHC 40, [2010] 1 AC 180. The intention under the present insurances must be taken to have been that they would respond to whatever liability the insured employers might be held to incur within the scope of the risks insured and within the period in respect of which they were insured. Thus, as Scrutton and Greer LJJ accepted in the Ellerbeck Collieries case (paragraph 34 above), an employers’ liability insurance could have been expected to respond to the “conventional and artificial” definition in the WCAs as to what constituted an “accident” and when personal injury by accident or disease was “sustained” for the purposes of employers’ liability to employees.

70.

Furthermore, if the common law during or even after the currency of an insurance develops in a manner which increases employers’ liability, compared with previous perceptions as to what the common law was, that is a risk which the insurers must accept, within the limits of the relevant insurance and insurance period. Eady J correctly identified this in Phillips v Syndicate 992 Gunner [2003] EWHC 1084 (QB), [2004] Lloyd’s Insurance and Reinsurance Reports 426, 429 (left). The declaratory theory “does not presume the existence of an ideal system of the common law, which the judges from time to time reveal in their decisions. …

But it does mean that, when judges state what the law is, their decisions do ….

Page 31

have a retrospective effect” - in the sense that the law as stated “will, generally speaking, be applicable not only to the case coming before [them] but, as part of the common law, to other comparable cases which come before the courts, whenever the events which are the subject of those cases”: Kleinwort Benson Ltd v Lincoln CC [1999] 2 AC 349, 378G-H, per Lord Goff. The declaratory theory is a pragmatic tool, essential when cases can only come before the court “some time, perhaps some years” after the relevant events occurred, and when “the law [must] be applied equally to all, and yet be capable of organic change” (p 379A). A similar principle must, generally speaking, apply in relation to a statute such as the Compensation Act 2006, which changes or corrects the common law to what Parliament perceives to be a more appropriate result for the purposes of all future cases coming before the courts, whenever the events giving rise to them. In the case of that Act, the result was one which the courts might as a matter of common law well have themselves accepted (and which indeed Lord Rodger in his powerful dissent in Barker v Corus believed that the common law had accepted) in Fairchild.

71.

Concluding, as I have done, that the present insurances covered employers’ liability for injuries or diseases “caused” during the relevant insurance periods, the question is whether they cover employers’ liability for mesothelioma arising under the rule in Fairchild and Barker from having exposed employees to asbestos during such periods. It is not in dispute that, if the rule is characterised as a rule of “deemed” causation, then the policies must respond. A parallel example, so familiar that it is easy to overlook, is the vicarious liability to an employee, A, which rests on any employer, B, who has not himself been negligent but must answer vicariously for the negligence of another employee, C. We have no hesitation in saying that the employer B has in such a case “caused” the injury or disease suffered by A. But this is so in reality only because a rule of law requires us to equate the acts or omissions of C with those of B. 72.

The argument, accepted by Lord Phillips, is that the rule in Fairchild and Barker is not one of deemed causation of or, therefore, liability for the disease, but one of liability for the risk created by the exposure. For reasons which I have set out, I regard this distinction as too simple. The liability arises only because of the incurring of the disease and is for the disease. A condition of such liability is that the employer (negligently) exposed the victim to asbestos. The insurance policies, read as operating on a causation basis, are aimed at covering liability generated by employers’ activities during their insurance periods: see paragraphs 18-28 and 41 above; unless liability for mesothelioma flowing from negligent exposure during an insurance period is covered by the policies, this aspect of employers’ activities will not in practice be covered at all.

73.

In my view, these considerations justify a conclusion that, for the purposes of the insurances, liability for mesothelioma following upon exposure to asbestos Page 32

created during an insurance period involves a sufficient “weak” or “broad” causal link for the disease to be regarded as “caused” within the insurance period. It would, I think, have been anomalous and unjust if the law by “deeming” there to have been causation of the disease could have created policy liability (which is common ground), but the law by insisting that the liability in respect of mesothelioma was for the risk of causation achieved a quite different result. As I have sought to show, it is not in any event accurate to treat the liability as being either solely or strictly for the risk. The risk is no more than an element or condition necessary to establish liability for the mesothelioma. The reality, reinforced by provisions in the 2006 Act, is that the employer is being held responsible for the mesothelioma.

74.

For this purpose, the law accepts a weak or broad causal link. The link is to exposure which may but cannot be shown on the ordinary balance of probabilities to have played a role in the actual occurrence of the disease. But for the purposes of the policies the negligent exposure of an employee to asbestos can properly be described as having a sufficient causal link or being sufficiently causally connected with subsequently arising mesothelioma for the policies to respond. The concept of a disease being “caused” during the policy period must be interpreted sufficiently flexibly to embrace the role assigned to exposure by the rule in Fairchild and Barker. Viewing the point slightly more broadly, if (as I have concluded) the fundamental focus of the policies is on the employment relationship and activities during the insurance period and on liability arising out of and in course of them, then the liability for mesothelioma imposed by the rule in my opinion fulfils precisely the conditions under which these policies should and do respond.

Conclusion 75.

I would therefore dismiss the appeals by insurers so far as they concern the policies with “contracted” wordings. I would allow the appeals against insurers, and dismiss the appeal by the Independent, so far as they concern policies with “sustained” wordings.

Page 33

ANNEX A The policy wordings (dates are approximate) (1) Excess First Wording (late 1940s): Whereas …. . (hereinafter called “The Employer”) carrying on the business of …. has made a proposal …. this Policy witnesseth that in consideration of the payment of …. as premium to the Company on the estimated total amount, as set forth in the Schedule hereto, of the wages, salaries, and other earnings of Employees, a description of whom is set forth in the said Schedule (which premium is subject to adjustment as hereinafter provided) the Company agrees to indemnify the Employer in the manner following, namely – That if at any time during the period commencing on the…day of…19 , and ending on the…day of…19 (both days inclusive) and for such further period or periods as may be mutually agreed upon, any employee in the Employer's immediate service shall sustain any personal injury by accident or disease while engaged in the service of the Employer in Great Britain, Northern Ireland, the Isle of Man or the Channel Islands, in work forming part of or process in the business above mentioned, and in case the Employer shall be liable to damages for such injury, either under or by virtue of the Common Law, the Fatal Accidents Acts 1846 to 1908, or the Law Reform (Miscellaneous Provisions) Act 1934, the Company will indemnify the Employer…

The Schedule required a description of the insured company’s employees and their estimated total wages, salary and other earnings.

Condition 1 of the policy further provided that: “the Employer shall truly record in a wages book the name of every employee and the amount of wages, salary and other earnings paid to him”.

Page 34

Second Wording (late 1950s to 1960s): “Whereas the Employer ….. carrying on the business described in the …. Schedule has made …. a written proposal and declaration, containing particulars and statements which it is hereby agreed are the basis of this Contract …. and has paid the premium mentioned in the Schedule, which premium is subject to adjustment as hereinafter provided, this Policy witnesseth that if at any time during the period of the indemnity as stated in the Schedule or during any subsequent period for which the Company may accept premium for the renewal of this Policy any person of a description mentioned in the Schedule who is under a contract of service or apprenticeship with the Employer shall sustain personal injury by accident or disease arising out of and in the course of employment by the Employer in work forming part of the process in the business mentioned in the Schedule, the Company will indemnify the Employer against liability at law for damages in respect of such injury or disease…

The policy provided that the Company should not be liable under it in respect of “accidents occurring elsewhere than in Great Britain, Northern Ireland, the Isle of Man or the Channel Islands”.

The policy provided that premiums were to be regulated by the amount of wages, salaries, or other earnings paid to employees by the employer during each period of insurance, with a wages book being kept open to inspection for that purpose and the employer supplying the correct amounts within one month of the expiry of each insurance period.

Condition 1 and the Schedule were in similar form to those in the first wording.

Third Wording (1970 to 1976) After a recital in the same form as the second wording, this wording provided: that if at any time during the period of the indemnity as stated in the Schedule or during any subsequent period for which the Company may accept premium for the renewal of this Policy any person of a description mentioned in the Schedule who is under a contract of service or apprenticeship with the Employer shall sustain personal injury by accident or disease arising out of and in the course of Page 35

employment by the Employer in the business mentioned in the Schedule, the Company will indemnify the Employer against liability at law for damages in respect of such injury or disease…

Under the third wording, there was the same territorial limitation as under the second wording in relation to accidents occurring elsewhere than in Great Britain, etc.

Premiums were also regulated by reference to wages, salaries, etc. and condition 1 and the Schedule were in the same terms as in the second wording.

(2) Independent Sole wording in Issue (1972 to 1987): This was a “Contractors Combined Policy”, covering Employers’ Liability (section 1), Public Liability (section 2) and Loss of or Damage to Contract Works (section 3). It provided:

NOW THIS POLICY WITNESSETH that during the Period of Insurance or during any subsequent period for which the Company may accept payment for the continuance of this Policy and subject to the terms, exceptions and conditions contained herein and or endorsed hereon, the Company will indemnify the Insured as hereinafter specified.

SECTION 1 – EMPLOYERS' LIABILITY If any person who is under a contract of service or apprenticeship with the Insured shall sustain bodily injury or disease arising out of and in the course of his employment by the Insured in connection with the Contract specified or type of work described in the Schedule the Company will indemnify the Insured against all sums for which the Insured shall be liable at law for damages for such injury or disease…

The Policy provided that the Company was not to be liable “for injury, illness, loss or damage caused elsewhere than in Great Britain, the Isle of Man or the Channel Islands”.

Page 36

As a result of the ELCIA 1969 making insurance in respect of employers’ liability compulsory, the Independent wording also contained the further provision (“the ELCIA extension provision”):

"AVOIDANCE OF CERTAIN TERMS AND RIGHT OF RECOVERY The indemnity granted by section 1 of this Policy is deemed to be in accordance with the provisions of any law relating to compulsory insurance of liability to employees in Great Britain...

It is agreed the Insured shall repay to the Company all sums paid by the Company which the Company would not have been liable to pay but for the provisions of such law..."

The policy Schedule contains spaces for entry of first, annual and minimum premium, as well as of the name of the “Principal” for whom the insured is undertaking work, the details of the contract or type of work covered by the policy and its situation. Condition 7 provides that the premium “is based on estimates provided by the Insured”, for record-keeping, for the supply of updated information as required by the Company within one month of the expiry of each insurance period and for adjustment of the premium on that basis.

(3) MMI First Wording (1949 to 1958)

…the Company hereby agrees that if at any time during the period of insurance specified in the schedule or thereafter during any subsequent period for which the Insured shall agree to pay and the Company shall agree to accept a renewal premium of the amount specified in the said schedule, or of such other amount as the Company shall from time to time require, any person under a contract of service with the Insured shall sustain any personal injury by accident or disease arising out of and in the course of his employment by the Insured in their activities described in the schedule and if the Insured shall be liable to pay damages for such injury or disease then, subject to the terms and conditions contained herein or endorsed hereon, the Company shall indemnify the Insured against all sums for which the Insured shall be so liable…

Page 37

The policy was expressed not to apply to or include liability “in respect of injury or disease caused elsewhere than in Great Britain, Northern Ireland, the Isle of Man or the Channel Islands”.

Condition 5 regulated premiums by reference to wages, salaries, etc, and made provision for a wages book and adjustment to like effect to the Excess second wording.

The policy Schedule provided for the classification of staff and employees according to departments and job description, with corresponding figures for estimated total remuneration.

Second Wording (1958 to 1974)

…the Company hereby agrees that if at any time during the First Period of Insurance specified in the said Schedule or during any subsequent period for which the Insured shall agree to pay and the Company shall agree to accept a renewal premium of the amount specified as the Renewal Premium in the said Schedule or of such other amount as the Company shall from time to time require, any person under a contract of service with the Insured shall sustain any bodily injury or disease arising out of and in the course of his employment by the Insured in the Insured's activities described in the said Schedule and if the Insured shall be liable to pay damages for such injury or disease or for death resulting from such injury or disease then, subject to the terms, exceptions and conditions contained herein or endorsed hereon or set out in the Schedule to this Policy…the Company will indemnity the Insured against all sums for which the Insured shall be so liable...

Like the first wording, this wording contained a territorial exclusion of liability in respect of injury or disease caused elsewhere than in Great Britain, etc.

The policy Schedule provided for the entry of the “Estimates (if any) on which the premium is calculated”, including in particular any such estimate of wages, salaries, etc. paid to staff, and cross-referred to condition 7, which provided that, if the premium had been based on any estimates, an accurate record should be kept (of actual amounts), the insured should provide insurers with such particulars and information as might be required within one month of the expiry of the policy period and the premium adjusted accordingly.

Third Wording (1974 to 1992)

Page 38

The Company agrees to indemnify the Insured in respect of all sums without limit as to amount which the Insured shall be legally liable to pay as compensation for bodily injury or disease (including death resulting from such bodily injury or disease) suffered by any person under a contract of service or apprenticeship with the Insured when such injury or disease arises out of and in the course of employment by the Insured and is sustained or contracted during the currency of this Policy.

The policy Schedule contemplated a premium adjustable in accordance with condition 5, which in turn provided (in like manner to condition 7 of the second wording) for the adjustment of any premium so calculated by reference to actual amounts at the end of the policy period.

(4) BAI First Wording (1953 to 1974)

...the Company will…indemnify the Insured against all sums of money which the Insured may become liable to pay to any Employee engaged in the direct service of the insured or any dependent of such Employee in respect of any claim for injury sustained or disease contracted by such Employee between…and…both inclusive…

The policy carried the note: “This policy does not cover the insured’s liability for accidents to workmen arising outside the United Kingdom”.

Conditions 1 and 2 made elaborate provision for the regulation of premiums by the amount of wages, salaries, or other earnings paid to employees by the employer during each period of insurance, with pay sheets and books of account being kept open to inspection for that purpose and the employer making a return, and the premium being adjusted, subject to a minimum, at the end of each insurance period.

Second Wording (1974 to 1983)

…the Company will…indemnify the Insured against all sums of money which the Insured may become legally liable to pay in respect of any claim for injury sustained or disease contracted by any person engaged in and upon the service of the Insured and being in the Insured's direct employment under a Contract of Service or Page 39

Apprenticeship between the…day of…and the…day of…both inclusive…

This wording also excluded insurers from liability in respect of “accidents to employees arising outside the United Kingdom”.

Like the Independent and third MMI wordings, the BAI second wording also included the ELCIA extension provision.

Conditions 1 and 2 provided for the regulation and adjustment of premiums by reference to actual wages, salaries, etc. during each insurance period, in like terms to conditions 1 and 2 in the first wording.

(5) Zurich The Municipal First Select wording (1993 to 1998) The INSURER will indemnify the INSURED in respect of all sums which the INSURED may become legally liable to pay as damages and claimants' costs and expenses in respect of Injury sustained during the Period of Insurance by any EMPLOYEE arising out of and in the course of employment by the INSURED in the BUSINESS within the Geographical Limits.

The Municipal Second Select wording (1998 -) The INSURER will indemnify the INSURED in respect of all sums which the INSURED may become legally liable to pay as damages and claimants' costs and expenses in respect of Injury caused during the Period of Insurance to any EMPLOYEE arising out of and in the course of employment by the INSURED in the BUSINESS within the Geographical Limits.

The tariff wording (1948 -) …if any person under a contract of service or apprenticeship with the Insured shall sustain any personal injury by accident or disease caused during the period of insurance and arising out of and in the course of his employment by the Insured in the business above mentioned and if the Insured shall be liable to pay damages for such Page 40

injury or disease the Association shall indemnify the Insured against all sums for which the Insured shall be so liable.

Page 41

LORD CLARKE

76.

Like other members of the Court, I agree with Lord Mance on the construction issue. Thus I agree that, for the purposes of the EL policies, mesothelioma is “sustained” or “contracted” when the process that leads to the disease is initiated as a result of the wrongful exposure of the employee to the asbestos fibre or fibres which cause the disease. I do not wish to add to Lord Mance’s reasoning on the construction issue. I do however wish to add some words of my own on the causation issue which sharply divides Lord Phillips and Lord Mance. I wish to say shortly why I prefer the conclusion of Lord Mance to that of Lord Phillips.

77.

As I see it, the effect of Fairchild, Barker and Sienkiewicz may be summarised in this way. An employer who, in breach of duty, has exposed an employee to asbestos is liable in damages if the employee subsequently suffers the disease. The employee’s cause of action is not that he was exposed to the risk of mesothelioma. He has no claim unless he in fact suffers the disease. It is the disease which represents the damage which completes the cause of action and it is only then that his cause of action accrues and the relevant time limit begins to run.

It is axiomatic that, in order to succeed in tort, the employee must show a sufficient causal link between the breach of duty, namely the exposure to asbestos, and the disease which represents the damage, namely mesothelioma.

78.

The effect of the majority opinion in Barker is that, where there are two or more employers who have exposed the claimant to the risk of mesothelioma, they are not jointly and severally liable to the claimant for the whole of the consequences of the disease but only severally liable for an aliquot part. That decision was reversed by the Compensation Act 2006, so that such employers are jointly and severally liable for the whole of the consequences. The question in this appeal is whether the employers’ liability insurers are liable to indemnify the employers in respect of that liability.

79.

It would in my opinion be a remarkable result if they were not. Lord Phillips notes at para 109 that Mr Edelman QC accepted that, if the correct analysis of the special rule, which (using Lord Phillips’ definitions) was the result of the combined effect of the special approach in Fairchild and Barker and the Compensation Act 2006, was that the employers were deemed to have caused mesothelioma by exposing the employees to asbestos dust, the insurers would be liable. Lord Phillips accepts that that concession was correctly made. I agree, for the reasons he gives at paras 109 to 114.

80.

The question is therefore whether the correct analysis of the special rule is indeed that the employers were deemed to have caused the mesothelioma. I accept Page 42

that in such a case the employee cannot show on the balance of probabilities that the employer’s negligence caused the disease. The effect of Fairchild and Sienkiewicz was however that the employer is liable where the exposure contributed to the risk that the employee would suffer the disease and where the employee in fact suffers the disease. That is not in dispute.

81.

Lord Phillips says at para 124 that the majority in Barker drew the vital distinction between being liable for contributing to the cause of the disease and being liable for the creation of the risk of causing the disease. He quotes para 2 of Lord Hoffmann’s speech as follows: “Is any defendant who is liable under the exception deemed to have caused the disease? On orthodox principles, all defendants who have actually caused the damage are jointly and severally liable. Or is the damage caused by a defendant in a Fairchild case the creation of a risk that the claimant will contract the disease? In that case, each defendant will be liable only for his aliquot contribution to the total risk of the claimant contracting the disease - a risk which is known to have materialised.”

Lord Phillips further notes that at para 125 Lord Hoffmann advanced the thesis that the basis of liability was the wrongful creation of the risk or chance of causing the disease and that the damage that the defendant should be regarded as having caused was the creation of such risk or chance. See also the passages to like effect referred to by Lord Mance at para 61.

82.

I accept that Lord Hoffmann and others did indeed advance that view of Fairchild but it is I think important to note that it was in the context of the question whether, in a case of two or more employers, each was severally liable for a proportion of the consequences of the mesothelioma or whether each was jointly and severally liable for the whole. Lord Hoffmann cannot have intended to hold, without more, that the basis of liability was the wrongful creation of the risk or chance of causing the disease because there would be no liability at all but for the subsequent existence of the mesothelioma.

83.

It seems to me that, whether the majority in Barker were correct or not, there is no escape from the conclusion that, in all these cases, where it is not possible to show that the particular employer caused the claimant to suffer mesothelioma, the underlying question is who should be held responsible for causing the mesothelioma which in fact struck down the employee. None of the cases is authority for the proposition that causation is irrelevant. On the contrary, the quest is for the employer who can fairly be held liable for the consequences of Page 43

the disease and therefore for the employer who can fairly be said to have caused the disease.

84.

The courts have embarked on similar quests over the years. Lord Mance has given a number of examples. As Lord Mance shows at para 56, they include Bonnington and McGhee, where Lord Reid was prepared to take “a broad view” of causation and Lord Wilberforce rejected a traditional approach for policy or evidential reasons. In my opinion the reasoning in Sienkiewicz is of some significance in this context. Lord Mance has given the relevant references in para 61. Thus, as Lord Mance observes, at para 61 Lord Phillips said that Fairchild and Barker had “developed the common law by equating ‘materially increasing the risk’ with ‘contributing to the cause’ in specified and limited circumstances”. Lord Mance further refers to Lord Brown speaking of a “more relaxed approach to causation” and flexibility in the approach to causation at paras 178 and 187. Lord Mance had himself referred to Fairchild and Barker as involving a “special rule of causation” at para 188, and Lord Kerr referred to them as involving a “modification of the previously applicable legal rules in relation to the causation element in employers’ liability claims” at para 196 and to adjustments in the burden of proof at paras 198 and 200. Again, as Lord Mance observes at para 61 above, Lord Dyson referred (at para 207) to materially increasing the risk of contracting the disease as “sufficient to satisfy the causal requirements for liability” (para 207).

85.

Both Mr Beloff QC and Mr Stuart-Smith QC addressed these issues in their oral submissions. They both in effect submitted that the effect of Fairchild, Barker and Sienkiewicz was that the employers were deemed to have caused mesothelioma by exposing the employees to asbestos dust. They both recognised that the ordinary rule of causation could not apply and that some element of policy or doctrine was required in order to explain Fairchild. Mr Stuart-Smith submitted that the effect of Fairchild was that each material exposure to asbestos dust is doctrinally held responsible for the mesothelioma. Mr Beloff’s submission was to much the same effect. He relied upon a dictum of Lord Walker in Barker at para 109: “A rule of law by which exposure to risk of injury is equated with legal responsibility for that injury entails the possibility that an employer may be held liable for an injury which was not in fact caused by that exposure (though in the present state of medical science, that fact can be neither proved nor disproved).”

The injury is of course the mesothelioma, which is necessary to complete the cause of action. On that basis it seems to me that Lord Walker’s statement that the risk of injury is equated with legal responsibility for the injury is in effect to say that, by Page 44

creating the risk of mesothelioma in the future, the employer is deemed to have caused the mesothelioma, if it should develop in the future.

86.

It appears to me that these conclusions are supported by Lord Mance’s analysis of section 3 of the Compensation 2006 at paras 67 and 68, with which I agree and to which I do not wish to add anything.

87.

Given Mr Edelman’s concession that, if that is correct, the employers are liable under the policies (and this Court’s acceptance of it) I would hold that the causation point does not assist the insurers.

88.

I would only add this. It appears to me that, once it is held that, on these facts, the employers are liable to the employees, it would be remarkable if the insurers were not liable under the policies. Rather as in AXA, the whole purpose of the policies was to insure the employers against liability to their employees. That purpose would be frustrated if the insurers’ submissions on this point were accepted. I agree with Lord Mance, for the reasons he gives at paras 69 – 73 that these policies respond to these claims.

89.

For these reasons, I too would dismiss the appeals by insurers so far as they concern the policies with “contracted” wordings. I would allow the appeals against insurers, and dismiss the appeal by the Independent, so far as they concern policies with “sustained” wordings.

LORD DYSON 90.

I too agree with Lord Mance on the construction issue. As to the causation issue, I agree with the reasoning of Lord Mance and Lord Clarke. Accordingly, I would dismiss the appeals by insurers in so far as they concern the policies with “contracted” wordings. I would allow the appeals against insurers, and dismiss the appeal by the Independent, so far as they concern policies with “sustained” wordings.

Page 45

LORD PHILLIPS Introduction 91.

So called “long tail” industrial diseases have raised peculiar difficulties in the field of tort. These diseases result from the effect on the body of exposure to noxious substances. The effect can be long, drawn out and mysterious, in as much as medical science has not yet identified the precise mechanism, or chain of causation, by which the noxious substance causes the disease. Mesothelioma is a long tail disease in which the problems raised have been particularly acute.

92.

The problems arise in the application of principles of law that do not ordinarily give rise to difficulty. An employer will be liable in damages if by an act or omission that is negligent or in breach of statutory duty he causes physical harm to an employee. In the vast majority of cases there will be no difficulty in identifying the moment at which the negligence or breach of duty causes the physical harm, for the harm will take the form of an obvious injury. This is not the position in respect of mesothelioma. Asbestos dust, inhaled into the lungs, is the agency that causes mesothelioma, but as long as forty or fifty years may elapse before the effects on the body of dust inhaled culminate in symptoms of mesothelioma. Once the symptoms are felt, the disease will develop swiftly to bring about an inevitable and extremely unpleasant death. Where a victim of mesothelioma was exposed to asbestos dust over a period of years it is impossible, even with hindsight, to determine on balance of probabilities whether dust inhaled in a particular year caused or contributed to the development of the mesothelioma.

It follows that, where the victim worked for a series of employers, each of whom exposed him to asbestos dust, it is impossible to prove on balance of probability that any particular employer caused or contributed to the victim’s mesothelioma.

This means that the normal principles of the law of tort provide no remedy to the employee or his dependants.

93.

The manifest injustice of this position led the House of Lords in Fairchild v Glenhaven Funeral Services Ltd [2002] UKHL 22; [2003] 1 AC 32 and Barker v Corus UK Ltd [2006] UKHL 20; [2006] 2 AC 572 to create what I shall describe as a “special approach” to causation in respect of mesothelioma, whose effect was immediately varied by Parliament by section 3 of the Compensation Act 2006. I shall describe the composite result achieved by the House of Lords and Parliament as the “special rule”. I shall examine the nature of this special rule in due course.

Its effect was, however, to place each employer in the same position as that employer would have been under at common law if it were proved, on balance of probability, that its negligence or breach of duty in exposing the employee to asbestos dust had contributed to causing the employee’s mesothelioma.

Page 46

94.

These developments of the law of tort have formed the backdrop to the issue that has occupied almost all of the eight days that this Court has devoted to this appeal. I shall call this issue “the construction issue”. The construction issue relates to the true construction of a number of policies of insurance against employers’ liabilities (“EL policies”) with similar, but not identical, provisions as to the cover provided. The EL policies provided cover by reference to specific periods – usually of a year. The central issue relates to the event or events that, on true construction of each policy, had to occur within the period of the policy in order to render the insurer liable to indemnify the employer in respect of liability for causing an employee’s mesothelioma. The policies provided cover in respect of diseases “sustained” or “contracted” during the period of the policy. The meaning of each of those words, in its context, lies at the heart of the construction issue.

95.

It does not seem that the construction issue initially received a great deal of consideration. Insurers treated the policies as if they covered an employer whose breach of duty within the period of the policy had contributed to causing the disease and regarded this requirement as satisfied if the employer was held liable because he had exposed the employee to asbestos dust during that period. Where more than one insurer was liable on this basis, they apportioned liability according to the period of exposure covered by each.

96.

The attitude of four of the five insurers party to this appeal changed as a result of the decision of the Court of Appeal in Bolton Metropolitan Borough Council v Municipal Mutual Insurance Ltd [2006] EWCA Civ 50; [2006] 1 WLR 1492. Those insurers are MMI, Excess, BAI and Independent, each of which is in run-off. I shall describe them collectively as “the insurers”. Their opponents I shall describe collectively as “the employers”, although they embrace solvent employers, individuals claiming under the Third Party (Rights against Insurers) Act 1930, and Zurich, which has a community of interest with these.

97.

Bolton concerned the scope of cover of a public liability policy (“PL policy”) in relation to liability for causing mesothelioma. The policy provided cover in respect of an injury that “occurs during the currency of the policy”. The argument proceeded on the premise that the chain of causation of mesothelioma, once it was diagnosed, could be traced back to the initial inhalation of asbestos dust. The issue was whether the mesothelioma could properly be said to have “occurred” at the time of the initial inhalation. The Court of Appeal held that it could not. The injury only occurred, at earliest, at the stage of development of the disease at which malignancy occurred. This was, on the evidence, ten years, give or take a year, from the date on which it became possible to diagnose the existence of the tumour but very many years after the initial inhalation of asbestos dust.

Page 47

98.

This decision led the insurers to take the point that a similar approach should be taken to the interpretation of the cover afforded by the EL policies.

Mesothelioma was not, on true construction of the policies, “sustained” or “contracted” at the time of the initial inhalation of asbestos dust. It was only “sustained” or “contracted” at the much later stage when, as a consequence of the process initiated by asbestos dust, an actionable injury in the form of malignancy, developed.

99.

Before Burton J, the Court of Appeal and this Court the construction issue has been argued at great length and in great detail. I agree, as do the other members of the Court, with the conclusions reached by Lord Mance on the construction issue. These conclusions have application not merely to mesothelioma but to employers’ liabilities in relation to other long tail industrial diseases such as asbestosis and pneumoconiosis. For the purpose of EL policies, these diseases are “sustained” or “contracted” when the process that leads to the disease is initiated as a result of the wrongful exposure of the employee to the noxious substance that causes, or contributes to the cause or the extent of, the disease.

100. Throughout the hearing of this appeal there has lurked a second issue. It has not been the subject of argument below, nor does it feature in the agreed Statement of Facts and Issues. This is, perhaps, because it relates to a point that does not arise out of Bolton. It has always been there for the taking, but insurers have not hitherto chosen to raise it, perhaps because its consequences are unattractive. It arises out of a problem that is similar to that which led the House of Lords to formulate the special approach in Fairchild and Barker. It is not possible for an employer to prove that an employee’s mesothelioma was, in fact, caused in whole or in part by any particular period of exposure to asbestos dust. Thus the employer cannot prove, on balance of probability, that the mesothelioma for which he has been held liable under the special rule was, in fact, initiated in any particular policy year.

How, then, can he prove that his liability falls within the scope of the cover, even if the policy bears the construction contended for by the employers and upheld by this Court? How can he prove that his liability arises out of disease “sustained” or “contracted” within the policy period, giving these words the same meaning as “initiated”? I shall call this issue the “causation issue”.

The causation issue and the judgments below 101. Although the causation issue was not raised in argument below, it was dealt with, at least implicitly, in the judgments of both courts. Burton J at first instance, and Rix and Stanley Burnton LJJ in the Court of Appeal proceeded on the basis that, in the case of a mesothelioma victim, exposing the victim to asbestos dust could be treated as equivalent to causing his disease. This approach was based on the special rule. Thus Burton J at paras 42 to 58 summarised, without significant Page 48

comment, what he described as the “special mesothelioma jurisprudence” as it was at the time of his judgment. This included Fairchild, Barker and the 2006 Compensation Act. He thereafter proceeded on the basis that exposing a mesothelioma victim to asbestos dust could be treated as having been equivalent to causing the victim to contract the disease. Thus, when summarising his conclusions at para 243 he said: “I conclude, in relation to the policies in issue before me, that they respond, just as would policies with caused wording, to claims against insurers where employers are liable on the basis of inhalation by employees during the policy period. They respond, consistently with other EL policies, in respect of mesothelioma claims, on an ‘exposure’ basis. For the purposes of these policies, injury is sustained when it is caused and disease is contracted when it is caused, and the policies fall to be so construed.”

102. Rix LJ drew a distinction between the meaning of “contracted” and “sustained”. “Contracted” referred to the “time of the disease’s causal origins” – para 245. He felt constrained by Bolton, however, to hold that no injury was “sustained” until the disease reached the malignant stage. Implicit in his judgment was the premise that exposure to asbestos dust during the period of the policy could be treated as the causal origin of the disease – see for example his comments at para 244. A difficult passage in his judgment at paras 280-283, when considering the meaning of “injury”, suggests that this premise was founded on the special rule. Thus he was able to conclude that the disease was contracted at the time that the victim was exposed to asbestos dust albeit that injury was not sustained at that point.

103. In a short judgment Stanley Burnton LJ adopted similar reasoning. He stated, at para 338: “We are agreed that in any year in which there was substantial exposure to asbestos, mesothelioma was ‘caused’ by that exposure during that year. The fact that the disease did not develop for some years does not break the chain of causation.”

Submissions on the causation issue 104. The causation issue was not raised by the insurers as a discrete issue. It none the less surfaced in a passage of the written case for Excess that was addressing the employers’ case that “personal injury by disease” was “sustained” Page 49

at the moment of inhalation of asbestos dust that “triggered” “the process of sustaining personal injury by disease”. One of the arguments advanced by Excess in answer to this submission read as follows: “Medically and empirically, one cannot be said to have suffered an ‘injury’ on a particular day because it cannot be known in (say) a 10 year occupational exposure period on which of the 365 days the fatal dose was inhaled (and it may be on more than one). It is likely that any ingestion on a particular day was irrelevant to the development of the final condition. There has been a tendency on the part of the claimants to treat inhalation as a single event from which an unbroken line can be drawn to malignancy. It is not. Inhalation (and hence on this theory) ‘injury’ may occur over several thousands of days. Each day does not bring ‘injury’. Any particular day cannot therefore be selected as ‘injury day’. To overcome problems of medical causation in a personal injury action against an employer, the House of Lords extended the McGhee principle to mesothelioma in Fairchild. However this was a rule of causation and not definition. There is no such rule in insurance policies which defines what amounts to an ‘injury’. The Supreme Court in Sienkiewicz stressed the limits of the Fairchild exception in no uncertain terms, and it is submitted that it would be quite wrong for it now to invade the law of contract. A liability policy responds only to indemnify against a liability (i.e. actionable injury). There is no such liability on inhalation. Injury occurs when the claimant has a personal injury by disease.”

Thus Excess took the point that the special rule could not properly be invoked to establish that, on true construction of the contracts of insurance, injury was sustained upon inhalation of asbestos dust.

105. This passage appeared after a submission at para 209 that it was only possible to equate the inhalation of a culpable quantity of asbestos dust with “sustaining personal injury by disease” by, inter alia, creating a special rule governing the response of EL policies in respect of mesothelioma, and possibly other long tail diseases. This proved to be what counsel for the employers sought to do when invited by the Court to address the causation issue. They did so in short oral submissions that cannot, when taken together, have occupied more than half an hour of the eight day hearing.

106. The relevant submissions made by Mr Beloff QC for Akzo and AMEC and the Local Authorities are reported at pp 120-122 of the transcript for 15 December 2011. He started by observing that we had to “cut the Gordian knot”. He suggested Page 50

that we should do so by equating creation of a risk with causing bodily injury. This he submitted was permissible because the object of the policy was to provide cover to an employer who, in breach of duty to employees, caused them compensatable damage. Were this approach not adopted, it would be impossible to show that any of a number of insurers providing cover over a period of years was liable. The law should rebel against such a result. In support of this submission Mr Beloff cited a statement by Lord Walker of Gestingthorpe in Barker at para 109 suggesting that the special approach to mesothelioma equated the exposure to the risk of injury with legal liability for the injury.

107. Mr Stuart-Smith QC for Zurich dealt with the causation issue at rather greater length in a passage reported at pp 126 to 131 of the same transcript. He started by accepting that it was impossible to know when the metabolic changes that led to the development of mesothelioma in fact occurred. Fairchild dealt with this problem by creating a “doctrinal” rule under which each significant exposure to asbestos dust was held to be responsible for the mesothelioma. Thus “doctrinally” the process of developing mesothelioma started upon inhalation. This doctrinal framework for the application of the law of tort was that within which policies of insurance against tortious liability had to operate. Mr Stuart-Smith agreed with this summary of his argument advanced by Lord Mance: “If the law of tort treats someone, an employee, as having sustained a personal injury and treats the employer as liable to pay damages for such personal injury, then the policy answers.”

108.

These submissions on behalf of the employers raise the following questions: i) Will the policies respond to fictional or doctrinal events that are deemed to have occurred under the special rule? If so: ii) Does the special rule deem that events have occurred to which the policies should respond? If not: iii) Can this Court properly reformulate the special rule in such a way as to require the policies to respond?

Will the policies respond to fictional or doctrinal events?

109. On the premise that he failed on the construction issue, Mr Edelman accepted that, if the correct analysis of the special rule was that the employers Page 51

were deemed to have caused the mesothelioma by exposing the victims to asbestos dust, then the policies should properly respond. Because of the view that I take of the next two questions I do not need to decide whether the concession was properly made. I have, however, concluded that it was. The policies exist to provide protection against employers’ liability in tort. If the law of tort, whether laid down by the courts or by Parliament, resorts to legal or doctrinal fictions, it seems logical that the policies should respond as if the fictions were facts. A purposive approach to construction of the policies would lead to this result. Two examples illustrate this approach.

110. Ellerbeck Collieries Ltd v Cornhill Insurance Co Ltd [1932] 1 KB 401 involved a policy of insurance against liability under the Workmen’s Compensation Act 1925. The terms of the policy entitled the employer to indemnity if at any time during the currency of the insurance any employee sustained any personal injury by accident or disease. The 1925 Act imposed a fictitious test for identifying when an industrial disease was sustained, namely the date on which a certifying surgeon issued a certificate that the employee was suffering from the disease. On the strength of a certificate issued within the currency of a policy of insurance an employer was held liable to two workmen who had, in fact, sustained the relevant disease before the period of the insurance began. The Court of Appeal held that this liability fell within the cover of the policy. The argument for applying the fictional date was a strong one because, as Greer LJ observed at p 417, the policy was intended to cover the employer’s liability under the Act. The parallel between Ellerbeck and the present case would have been stronger had the relevant policies been taken out after the special rule had been created.

111. In Rothwell v Chemical & Insulating Co Ltd [2007] UKHL 39, [2008] AC 281 the House of Lords held that pleural plaques caused by exposure to asbestos dust did not constitute actionable injury because they produced no adverse physical effects. The Scottish Parliament responded to this decision by introducing the Damages (Asbestos-related Conditions) (Scotland) Act 2009 (“the Scottish Act”). That Act provides by section 1 that asbestos-related pleural plaques constitute a personal injury which is not negligible and that accordingly they constitute actionable harm for the purpose of an action for damages for personal injury. In AXA General Insurance Ltd v HM Advocate [2011] UKSC 46, [2011] 3 WLR 871 the Supreme Court rejected a challenge by insurers to the lawfulness of this Act. 112. The Scottish Act effected a limited alteration to the common law in decreeing that asymptomatic pleural plaques constituted non-negligible personal injury and thus actionable damage. Lord Mance at para 88 suggested that the main target of the legislation was employers’ insurers. He went on at para 89 to consider Page 52

whether the Act would, in fact, alter the meaning to be given to “bodily injury” under a policy of insurance: “A Scottish Act will not on the face of it change the legal effect of an English insurance contract, even in Scotland. However, depending upon the particular policy language, the scope of the concept of bodily injury under a worldwide policy may respond to different conceptions of bodily injury in different parts of the world. Here, the question would be whether it would respond to a development or change, such as that introduced retrospectively by the 2009 Act, in the conception of bodily injury. I say no more about the answer, which may be elicited in another context or suit.”

113. While Lord Mance left open the effect of the Scottish Act on the construction of policies of liability insurance, Lord Brown was in no doubt that the effect of the Scottish Act was to subject insurers to liabilities to which they would not have been subject prior to that Act. He referred at para 80 to the “undoubted, and deliberate, impact of the legislation upon pending claims”. Earlier, at para 77, he drew an analogy with the effect of the decision in Fairchild on EL insurers’ liability: “Had the House of Lords in Rothwell decided that asymptomatic pleural plaques of themselves constitute a non-negligible personal injury and thus actionable damage – decided in other words that in this particular context the common law should develop in this admittedly novel way – the appellants would doubtless have deplored the decision but they could certainly not have questioned its legitimacy. No doubt they would have resented the fact that, as a consequence of the decision, they would unexpectedly have had to pay out on claims resulting from the employee’s exposure to asbestos upwards of 20 years (quite likely up to 40 years) previously.

But they could no more have advanced an [article 1, Protocol 1] challenge to this development of the law than they could have challenged the House of Lords decision some four years earlier in Fairchild v Glenhaven Funeral Services Ltd [2003] 1 AC 32 to adopt a less stringent than the usual ‘but for’ test for establishing the necessary causal connection between an employer’s negligence and a claimant’s condition in, most notably, mesothelioma cases.

Employers (and their liability insurers) necessarily take the risk of the common law developing in ways which may adversely affect them with regard to personal injury claims.”

Page 53

114. In this passage Lord Brown assumed that the effect of Fairchild was to bring employers’ liabilities in respect of mesothelioma within the scope of the cover afforded by EL policies. I am about to consider whether he was correct in this. I agree, however, with the general principle expressed in the last sentence of the extract from his judgment that I have just cited. It is for this reason that I would give an affirmative answer to the first of the three questions posed at para 108 above. I turn to the second.

What is the special rule?

115. The employers’ submissions on the causation issue proceed on the premise that the special rule deems exposure to asbestos dust of an employee who is subsequently diagnosed with mesothelioma to have been a cause of the mesothelioma. I have reached the conclusion that that premise is unsound.

116. In Sienkiewicz v Greif (UK) Ltd [2011] UKSC 10; [2011] 2 AC 229 I summarised the special rule as follows at para 1: “When a victim contracts mesothelioma each person who has, in breach of duty, been responsible for exposing the victim to a significant quantity of asbestos dust and thus creating a ‘material increase in risk’ of the victim contracting the disease will be held to be jointly and severally liable for causing the disease.”

This is certainly the effect of the special rule, but in order to discover the juridical basis of the rule it is necessary first to identify the basis of the special approach adopted by the House of Lords in Fairchild and Barker and then to consider the effect of section 3 of the Compensation Act, which adapted the special approach into the special rule.

The special approach 117.

In Sienkiewicz, at para 70, I stated that Fairchild and Barker “developed the common law by equating ‘materially increasing the risk’ with ‘contributing to the cause’ in specified and limited circumstances, which include ignorance of how causation in fact occurs”.

Page 54

As I shall show, this was not an accurate summary of the special approach adopted in those cases.

118. In Fairchild the House of Lords confronted the position where a mesothelioma victim had worked consecutively for a number of employers, each of which had exposed him to asbestos dust. One or more of these had caused his mesothelioma, but because of the limits of medical knowledge it was not possible, on balance of probability, to identify which. In these circumstances their Lordships adopted a special approach that enabled them to find that each of the employers was jointly and severally liable for the mesothelioma. In doing so they purported to be following a similar approach adopted by the House of Lords in McGhee v National Coal Board [1973] 1 WLR 1. They were not, however, all agreed as to the basis of that approach. Lord Hutton, at para 109, held that it was “…based on the drawing of a factual or legal inference leading to the conclusion that the breach of duty [in exposing the employee to asbestos dust] was a cause of the disease.”

119.

The majority of the House did not agree. Lord Bingham said, at para 35: “I prefer to recognise that the ordinary approach to proof of causation is varied than to resort to the drawing of legal inferences inconsistent with the proven facts”.

120.

Lord Nicholls of Birkenhead said, at para 42: “So long as it was not insignificant, each employer's wrongful exposure of its employee to asbestos dust, and, hence, to the risk of contracting mesothelioma, should be regarded by the law as a sufficient degree of causal connection. This is sufficient to justify requiring the employer to assume responsibility for causing or materially contributing to the onset of the mesothelioma when, in the present state of medical knowledge, no more exact causal connection is ever capable of being established."

121. Lord Hoffmann at para 65 rejected the suggestion that the House in McGhee held that materially increasing the risk of the disease should be treated as equivalent to material contributing to the injury. He concluded:

Page 55

“I would respectfully prefer not to resort to legal fictions and to say that the House treated a material increase in risk as sufficient in the circumstances to satisfy the causal requirements for liability”.

122. Lord Rodger of Earlsferry did not agree. His reasoning was close to that of Lord Hutton. He held, at para 168: “Following the approach in McGhee I accordingly hold that, by proving that the defendants individually materially increased the risk that the men would develop mesothelioma due to inhaling asbestos fibres, the claimants are taken in law to have proved that the defendants materially contributed to their illness.”

123. What then happened has been summarised by Lord Hoffmann in Perspectives on Causation (2011) at p 8: “There are two ways in which one could characterise this change in the substantive law of negligence. One is to say that the causal requirements for an action for damages for mesothelioma have been changed; all that is necessary is to prove that the risk has been increased and that the specific exposure may have provided the actual agent. The other is to say that the House created, exceptionally, a cause of action for the increased risk of mesothelioma rather than for the disease itself. In the former case, satisfying the new causal requirement would entitle the claimant to sue for the whole injury caused by contracting the disease. In the latter case, he would be able to sue only for the loss caused by the risk of his contracting the disease having been increased. That would be a proportion of the injury caused by the disease, depending on the extent to which the risk had also been created by other causes.

In Barker v Corus the House of Lords (Lord Rodger of Earlsferry dissenting) adopted the second explanation of what had happened in Fairchild.”

124. I believe that this summary of the position is essentially correct. The majority in Barker were persuaded that justice would best be served if the special approach adopted in Fairchild were applied in such a way as to render each defendant who had wrongfully exposed the claimant to asbestos dust severally liable for that proportion of the mesothelioma that represented the proportion of the wrongful exposure attributable to that defendant. This was achieved by holding Page 56

that the liability of each defendant resulted from adding to the risk that the employee would contract mesothelioma. It did not result from an implication that each defendant had actually contributed to the cause of the disease. At the start of his speech at para 2 Lord Hoffmann drew the vital distinction between being liable for contributing to the cause of the disease and being liable for the creation of the risk of causing the disease: “Is any defendant who is liable under the exception deemed to have caused the disease? On orthodox principles, all defendants who have actually caused the damage are jointly and severally liable. Or is the damage caused by a defendant in a Fairchild case the creation of a risk that the claimant will contract the disease? In that case, each defendant will be liable only for his aliquot contribution to the total risk of the claimant contracting the disease - a risk which is known to have materialised.”

125. Lord Hoffmann went on to adopt the latter analysis as the basis of liability in Fairchild. At para 31 he held that the majority in Fairchild had not proceeded upon the fiction that a defendant who had created a material risk of mesothelioma was deemed to have caused or materially contributed to the contraction of the disease. The creation of a material risk of mesothelioma was sufficient for liability.

At para 35 he advanced the thesis that the basis of liability was the wrongful creation of the risk or chance of causing the disease and that the damage that the defendant should be regarded as having caused was the creation of such risk or chance. Liability for the mesothelioma that developed should be apportioned according to the contribution that each defendant made to the risk that mesothelioma would be contracted.

126. Lord Scott of Foscote and Lord Walker of Gestingthorpe expressly agreed with both Lord Hoffmann’s conclusion that liability for the mesothelioma fell to be apportioned and with his reasons for so concluding. Lord Scott held at para 53 that it was essential to keep firmly in mind that liability in Fairchild was not imposed on any of the defendant employers on the ground that the employer’s breach of contract had caused the mesothelioma. That causative link had not been proved against any of them. It was imposed because each, by its breach of duty, had materially contributed to the risk that the employee would contract mesothelioma.

At para 61 he emphasised that the Fairchild principle was not based on the fiction that each defendant had actually caused the eventual outcome. It was based on subjecting the victim to a material risk.

127. Lord Walker, having stated that he was in full agreement with Lord Hoffmann’s reasons went on at para 104 to make a statement that was inconsistent with them, this being to the same effect as the statement relied on by Mr Beloff – Page 57

see para 106 above. Lord Walker stated that the decision in Fairchild equated exposing the victim to the risk of injury with causing his injury. This was the same mistake as I made in Sienkiewicz – see para 117 above. Had this been the case, each defendant would have been jointly and severally liable for the injury. Lord Walker went on to say, however, that the result in Fairchild was achieved, not by some fiction, but as an explicit variation of the ordinary requirement as to causation. At para 113 he stated that Fairchild was decided by the majority, not on the fictional basis that the defendants should be treated as having caused the victim’s damage, but on the factual basis that they had wrongfully exposed him to the risk of damage.

128. Lady Hale did not adopt Lord Hoffmann’s thesis that the creation of risk constituted the damage for which each defendant was liable. In general, however, she agreed with the majority. She held that in Fairchild, for the first time in our legal history defendants were made liable for damage even though they might not have caused it at all. It was not said that the defendants had caused or materially contributed to the harm. All that could be said was that each had contributed to the risk of harm. In these circumstances it was sensible and fair to apportion liability for the harm in proportion to the contribution that each had made to the risk of harm.

129. Lord Rodger of Earlsferry vigorously dissented from the reasoning of the majority and from the result in so far as it apportioned liability. He observed at para 71 that the majority were not so much reinterpreting as rewriting the key decisions in McGhee and Fairchild. At para 85 he stated that the new analysis that the House was adopting would tend to maximise the inconsistencies in the law.

130. I have some sympathy with the observations of Lord Rodger. It would, I think, have been possible for the House in Barker to have defined the special approach in Fairchild as one that treated contribution to risk as contribution to the causation of damage. The important fact is, however, that the majority did not do so. They were at pains to emphasise that the special approach was not based on the fiction that the defendants had contributed to causing the mesothelioma.

Liability for a proportion of the mesothelioma resulted from contribution to the risk that mesothelioma would be caused and reflected the possibility that a defendant might have caused or contributed to the cause of the disease. This was no obiter expression of opinion. It formed the basis of the substantive decision that liability was severable and not joint.

Page 58

The special rule 131. The special approach rendered each employer who had wrongfully exposed a mesothelioma victim to asbestos dust liable for a proportion of the mesothelioma without creating any inference or legal fiction that the employer in question had actually contributed to causing the disease. Section 3 of the Compensation Act altered the position by imposing joint and several liability on those who were only severally liable under the special approach. Did the special rule that resulted involve a different basis of liability to that which formed the basis of the special approach? This question is considered by Jonathan Morgan in his interesting Chapter 4 of Perspectives on Causation headed “Causation, Politics and Law: The English- and Scottish – Asbestos Saga”. At p 79 he poses the following question: “Has Parliament, by implication, therefore also reversed Lord Hoffmann’s principled reinterpretation of Fairchild? Is the nature of Fairchild liability now after all for ‘causing mesothelioma’ and not ‘increasing risk’?”

132. Mr Morgan gives a negative answer to this question, expressing the view that Barker has altered the jurisprudential basis of the Fairchild liability irrevocably. I agree that section 3 of the Compensation Act did not alter the jurisprudential basis of the special approach laid down by the House of Lords in Fairchild and Barker. All that it did was to alter the effect of the special approach by making each defendant jointly and severally liable for the whole of the injury sustained. Section 3(1) provides that the section applies where “(c) because of the nature of mesothelioma and the state of medical science, it is not possible to determine with certainty whether it was the exposure [for which the defendant was responsible]…or another exposure which caused the victim to become ill, and (d) the responsible person is liable in tort…(whether by reason of having materially increased a risk or for any other reason)”.

It is not possible to read section 3 as imposing a different basis of liability to that identified by the majority in Barker.

The consequence of the special rule 133. Having regard to its jurisprudential basis I cannot see how the employers can found upon the special rule as identifying the policy year or years in which a victim’s mesothelioma is initiated. The position is that it is impossible to prove on Page 59

balance of probability when mesothelioma is initiated, or contracted, or sustained, giving each of those words the same meaning. The special rule does not fill the gap for it raises no implication or fictional assumption as to when mesothelioma is initiated. The consequence is that if claimants have to show that mesothelioma was initiated in a particular policy year in order to establish that insurers are liable they are unable to do so.

Should this Court redefine the special rule in order to engage the EL policies?

134. The special approach of the majority in Barker had the object of ensuring that employers who had wrongfully subjected their employees to asbestos dust should bear what the majority considered to be a fair share of responsibility for their wrongdoing. It does not seem likely that the majority gave consideration to the implications for the responsibility of EL insurers of the manner in which this object was achieved. Should this Court now redefine the special rule with the object of enabling claims to be brought under the EL policies? This would, I think, involve holding that the majority in Barker erred in their analysis and that the true basis of the special approach in Fairchild was that contribution to risk should be deemed to be contribution to causation.

135. I would give a firm “No� to this question. The adoption of the special approach in Fairchild has provoked considerable criticism, both judicial and academic. An example of the former is to be found in the judgment of Lord Brown in Sienkiewicz. An example of the latter is Mr Morgan’s closely reasoned Chapter 4 of Perspectives on Causation. But the object of the special approach in Fairchild and Barker was at least to ensure that those who had breached the duties that they owed to their employees did not escape liability because of scientific uncertainty.

It would be judicial law-making of a different dimension to create a legal fiction as to the policy years in which cases of mesothelioma were initiated in order to render liable insurers who could not otherwise be shown to be liable.

136. The Secretary of State has intervened in this appeal and has submitted that, should the claims of employees or their dependants not be met by insurers, they are likely to be a burden on the public purse. It is open to question whether this is a proper consideration, even when considering whether the special rule should be redefined for what are essentially reasons of policy. In any event it seems to me that the position is somewhat more complex than the Secretary of State suggests.

The burden of claims in respect of mesothelioma on a scale that was never anticipated is reducing both employers and insurers to insolvency. If this Court were to redefine the special rule so as to impose liability for mesothelioma claims on EL insurers where it could not otherwise be made out, this would in many cases be at the expense of others with claims on the same insurers founded on facts and not legal fictions. The liabilities in respect of mesothelioma will increase the Page 60

overall shortfall on the part of insurers and this is also likely to have implications for the public purse.

137. So far as I am concerned, however, these considerations have little relevance. Even if there were a compelling case for contending that a means should be found to render EL insurers liable, my reaction would be that this was a matter for Parliament not the courts. It would be wrong in principle for this Court to depart from the reasoning of the majority in Barker for the sole purpose of imposing liability on EL insurers.

Page 61