
3 minute read
Bosbewoners
from Bosgazet 56
In deze rubriek willen we jullie graag wat meer informatie geven over enkele typische, alomtegenwoordige boom- en struiksoorten van de Kempen: sporkehout en wilde lijsterbes. Bij een onbeheerd dennenbestand reageren deze twee vaak het snelst op een sterke dunning of bestrijding van Amerikaanse vogelkers, en geven aan dat zomereik, berk en beuk in aantocht zijn. Waar komen deze planten overal voor en waar zijn ze zoal nuttig voor? Dit en meer…
Sporkehout
Advertisement
Sporkehout, ook wel Rhamnus frangula in de Latijnse volksmond genoemd. Deze soort kan qua uiterlijk al eens verward worden met Wegedoorn, die eveneens een telg van de Rhamnus-familie is. Maar terwijl wegedoorn een vrij zeldzame plant is, is sporkehout één van de weinige struiksoorten waarvan er vooral op de zandgronden van de Kempen geen gebrek aan is. Op zowel droge als natte gronden voelt hij zich thuis. Hij groeit trouwens in geheel Europa en West-Azië en zou hier als sinds ruim 5.000 voor Chr. aanwezig zijn.
Sporkehout is een struik die tot 5 m hoog kan worden, wat maakt dat ze een grote rol speelt in de onderetage van bossen op armere bodems en dus een belangrijke schakel is in de structuurrijkdom. Als we de plant iets meer onder de loep te nemen zien we dat het blad een gave rand heeft, de twijgen grijsbruin zijn en de kleur van de bessen van geelachtig naar rood en zwart gaan. Deze bessen zijn erg geliefd bij vele vogels, en verder is hij een waardevolle soort als nectarleverancier voor bijen en hommels én een ideale waardplant (planten waarop vlinders hun eieren leggen) voor allerlei vlinders, zoals de citroenvlinder. Men sen bij wie de naam geen belletje doet rinkelen kennen deze plant misschien onder de naam ‘Vuilboom’ of de echte Kempenaars eerder als hondshout of klotskersjes. Vuilboom zou een verwijzing zijn naar de veelvuldige toepassing van de plant in de vroegere geneeskunde: de gedroogde bast van takken en twijgen werd gebruikt als laxeer- en purgeermiddel. Al kan de naam ook te maken hebben met de bedorven geur van verse bast of de vuile handen die je krijgt als je met deze boom werkt. Nog meer ‘nuttigs’ werd er mee vervaardigd: de houtskool ervan was namelijk uitmuntend om buskruit van te maken, waardoor bossen met sporkehout de voorbije eeuwen gegeerd waren en op bepaalde plaatsen zelfs monoculturen hun intrede deden.
Wilde lijsterbes
Het geslacht Sorbus (lijsterbes) omvat meer dan 200 soorten, waarvan er bij ons slechts één van nature groeit: de wilde lijsterbes. Deze komt in vrijwel geheel Europa voor tot in West-Siberië. Hij stelt bijna geen eisen aan de bodem en het klimaat; hij was dan ook één van de eerste soorten die zich in de Benelux vestigden na de laatste ijstijd. De vruchten zijn zeer in trek bij de koperwiek, kramsvogel en andere lijsterachtigen waardoor verspreiding zeer makkelijk plaatsvindt. De naam aucuparia is trouwens ook afgeleid van het Latijnse avis en capere, wat respectievelijk vogel en vangen betekent: vogelvangers gebruikten de bessen als lokmiddel. Niet alleen vogels weten deze boomsoort te smaken, ook bij zoogdieren en insecten zijn de bessen, bladeren en twijgen zeer in trek.
De bladeren zijn heel herkenbaar aangezien het om een samengesteld blad gaat dat uit meerdere, grof gezaagde deelblaadjes bestaat. Het is één de eerste bomen die in het voorjaar in blad komt. Hoewel hij als struikvorm schaduw verdraagt, heeft hij als pionier nood aan voldoende licht om goed uit te groeien en tot een rijke bloei en vruchtzetting te komen. Hij kan dus zowel als middelgrote boom of als struik voorkomen. Zonder concurrenten van eik of beuk kan het gerust een forse boom van 20 m worden. Ondanks zijn hakhoutverleden zijn zijn potenties op het vlak van houtopbrengst nooit echt erkend geweest. Tegenwoordig wordt hij meer en meer geapprecieerd om diverse redenen: zo kan hij op zwaar vervuilde bodems groeien en als stofscherm dienen rond fabrieken en langs drukke snelwegen. Daarnaast is hij bij nieuwe aanplantingen een ideale begeleider die de hoofdboomsoort dwingt in de hoogte te groeien zodat de onderste takken worden afgestoten. Toch zal hij geen bedreiging vormen voor de hoofdboomsoort en kan hij later als vooropbrengst geoogst worden. In homogene naald- of beukenbossen kan hij worden aangeplant om de structuurvariatie te verhogen en het bodemleven te stimuleren door zijn goed afbreekbare bladstrooisel en aldus verzuring tegengaan. Dit, gecombineerd met de insecten, zoogdieren en vogels die van allerlei onderdelen profiteren, verklaart de grote natuurwaarde van deze mooie boomsoort.

Deze tekst is gebaseerd op: Bastiaens, J. et al. (2006). Inheemse bomen en struiken in Nederland en Vlaanderen: herkenning, verspreiding, geschiedenis en gebruik. Boom, Amsterdam. Goris, J. (2007). Boom in de kijker: De wilde Lijsterbes. In: ’t Boomblad.