APm : Allard Pierson mededelingen, afl. 111/112

Page 1

~l!l!~ RD P.IERSON MEDEDE l.!INGEN il il il

i

il il 2 - 20 il 6

...

,·~

-

,


InhoudAPm nummer 111/112

1

16

WIM HUPPERETZ

RENÉ VAN BEEK

Ontmoetingen

met de Oriënt

2

Emilie Haspels, pionier in de archeologie

ANTONIE JONGES

21

Egyptisch voetenwerk

FILIZ SONGU

3

De laatste reiziger. Emilie Haspels in Phrygië

DORRIT VAN DALEN

28

Wijzen uit het Oosten. Oosterse talen en wetenschap in de Gouden Eeuw.

WILLEM VAN HAARLEM

Twee reliëfs herenigd

8

30

WILLEM VAN HAARLEM

BRANKO F. VAN OPPEN

Petrie en het Allard Pierson Museum

Een beestenboel!

DE RUITER

Pl.I

Pl. II

VOORZIJDE OMSLAG

ACHTERZIJDE OMSLAG

Affiche van de zomertentoonstelling Ontmoetingen met de Oriënt (24 juni - 18 september 2016). Ontwerp: Miriam Schlick, Extrablond

Marmeren beeld van de godin Kybele. De godin zit op een troon en heeft een leeuwtje op schoot. In haar rechterhand houdt zij een schaal en onder de linkerarm houdt zij een trommel. Griekenland, 350-300 v. Chr. APM 3986 Verworven in 1958.

Summary With its Western Classica! perspective and a strong focus on Greeks and Romans, the Allard Pierson Museum collection is not always balanced enough if we want to tel1 the complete story of the emergence of the ancient world in the Mediterranean. Encounters with the Orient shows in three different exhibitions how Arabic, Egyptian and Anatolian culture is related to 'our' Western perpective. The first four articles reflect on three exhibitions: on 17th-century scholars of Arabic language and culture in the Dutch Republic; on the impact of Sir Flinders Petrie on Egyptology; and on Emilie Haspels, who was a pioneer in her research on the Phrygian Highlands in the 1940-S0s. Beside these thematic contributions this volume further presents three notices on a conference about animals in the ancient world, on an Egyptian relief, and on Egyptian foot models.

Deze trechtervormige drinkhoorn van aardewerk met

een ramskop als versiering is afkomstig uit Perzië (het huidige Iran) en dateert uit 600-400 v. Chr. APM 8788


A P m NR . 111 / 112 - 2016

Wim Hupperetz

Ontmoetingen met de Oriënt

Il

l

Il

Il

De collecties van het Allard Pierson Museum komen voort uit een negentiende-eeuws wereldbeeld waar de Klassieke wereld een belangrijk fundament was voor de Westerse beschaving. Veel van de antieke culturen werden geclaimd als basis voor de Europese geschiedenis, de Griekse voorop. Steeds meer wordt duidelijk dat we de opkomst van de Grieken niet los kunnen zien van de Phoeniciërs en de Perzen.

1

! 1

1

1

1

In dit themanummer krijgt u een breed palet aan artikelen voorgeschoteld waarbij de blik op de Oriënt telkens weer een nieuwe invulling krijgt en zo is dit tijdschrift een mooie begeleidende publicatie bij de zomertentoonstelling Ontmoetingen met de Oriënt. Deze tentoonstelling is in drie delen verdeeld: Wijz en uit het Oosten, Flind ers Petrie, baanbrekend Egyptoloog 1853-1942 en Emilie Hasp els. Pioni er in Archeologi e, 1894 - 1980. Dorrit van Dalen geeft in haar artikel een beeld van de taalkundige en wetenschappelijke netwerken die er bestonden tussen de Marokkaanse en Turkse gebieden en de Republiek. Hiermee wordt het cluster van Ontmoetingen met de Oriënt geopend. De tentoonstelling 'Wijzen uit het Oosten' haalt een paar van die mensen en hun werk uit de archieven naar voren. Deze presentatie is onderdeel van het Europese onderzoeksproject (HERA) ' Encounters with the Orient in Early Modern Scholarship' . De Amsterdamse poot ervan werd geleid door dr. Gerard Wiegers (Universiteit van Amsterdam, Religiewetenschappen).

Het rijke archiefmateriaal dat ze achterliet maakte een biografische tentoonstelling over haar leven en werk mogelijk. Filiz Songu kon op basis van d it materiaal in detail ingaan op de expedities naar de Phrygische hooglanden die ze vanuit Amsterdam organiseerde in 1946, 1950, 1953 en 1958. Haspels kan worden gezien als een van de grondleggers van onderzoek naar landschappen en de lange termijn ontwikkelingen in de Phrygische landschappen die moeten worden gezien als cultuslandschappen. W illem van Haarlem beschrijft een nieuwe langdurige bruikleen waarbij het gaat om een reliëf dat past aan een reeds bestaand stuk in de museumcollectie. Beide stukken zijn afkomstig uit het graf van Saiempetref, chef van de goudsmeden onder farao Seri I (1289-1278 v. Chr.). In de Mediterrane Oudheid waren dieren onderdeel van het dagelijks leven, van de verbeelding en van antieke godsdiensten. Paarden of honden gaven uiting aan de status van de eigenaar. Afbeeldingen van dieren, waarvan het Allard Pierson Museum een grote verzameling bezit, bieden belangrijk bewijsmateriaal voor de opvattingen over de dierenwereld die de mens omringde. Als geliefde huisdieren of als angstaanjagende monsters illustreren dergelijke voorstellingen de soms paradoxale relatie tussen mens en dier. In een congres in 2015 werden wereldwijde specialisten bij elkaar gebracht. Branko van Oppen organiseerde het wetenschappelijk lezingen programma en bespreekt kort de belangrijkste bedragen.

1

'I

1

Willem van Haarlem heeft onderzoek gedaan naar de herkomst van de 350 objecten die het Allard Pierson Museum bezit uit de opgravingen van sir Flinders Petrie in Egypte. Deze objecten maken deel uit van een systeem van contribuanten aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. In de loop der jaren hadden zijn echtgenote Hilda en Petrie zelf met dat doel een goed functionerend pr- apparaat opgezet. Petrie heeft op die manier een belangrijke bijdrage geleverd aan de popularisering van de Egyptische oudheid over heel de wereld. René van Beek beschrijft in zijn artikel de activiteiten van C.H . Emilie Haspels die 70 jaar geleden werd aangesteld als hoogleraar Klassieke Archeologie aan de Universiteit van de Amsterdam en directeur van het Allard Pierson Museum ( 1946-1965 ) . Vanwege haar kennis van aardewerk en veldwerkervaring in Griekenland vroeg het Franse Archeologisch Instituut in Istanbul haar in 1937 de opgravingen in Midasstad in Centraal-Turkije te leiden. Daar werkte ze tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog .

Twee Egyptische kalkstenen voeten worden besproken door Antonie Jonges waarbij hij beredeneert dat dit modellen in een beeldhouwerswerkplaats kunnen zijn geweest. De Oriënt bestaat uiteindelijk alleen bij de gratie van het Westen en is daarmee ook een typisch Westers perspectief. De verbindingen tussen Oost en West moeten ons blijven bezighouden om op zoek te gaan naar een nieuwe balans die beter recht doet aan de verbindingen en interacties tussen Europa, (Noord- )Afrika en het Nabije Oosten. Het is die geografische driehoek die actueler dan ooit laat zien waar de dynamiek van het heden zijn wortels vindt in het verleden . In de herinrichtingsplannen van het museum komt die relatie straks sterk naar voren. De verbindingen van zeventiende eeuwse geleerden met de Arabische taal en cultuur, de popularisering van de archeologie van Egypte door Perrie en de pioniersgeest van Emilie Ha spels in de binnenlanden van Turkije laten zien dat van ontmoetingen een kennismaking komt, die ons uiteindelijk verder brengt dan we ooit voor mogelijk hadden gehouden.

'

1


2

APm

NR

111 / 112 , 2 016

Anton ie Jonges

Egyptisch voetenwerk Twee kleine Egyptische voeten: de grootste behoort al sinds de oprichting van het museum in 1934 tot de collectie, de andere is een recente schenking van een particuliere verzamelaar. Het zijn linkervoeten met lange slanke tenen, zo kenmerkend voor de Egyptische kunst, gemaakt van kalksteen en daterend uit de Ptolemaeïsche periode (332-30 voor Christus).

De voeten zijn geen onderdelen van beelden geweest, maar op zichzelf staande objecten (afb. 1) ) . Dat is te zien aan de plint onder de voetzool die de omtrek van de voet volgt en de rechte afsnede van het been boven de enkel. Van dit soort sculpturen zijn ook armen, benen en handen bekend en ze worden in de literatuur en museumcatalogi meestal als 'model' aangeduid en gezien als voorbeelden, studies of oefeningen ('trial pieces' ) uit beeldhouwersateliers. Deze theorie lijkt aannemelijk omdat op veel van deze modellen nog ingekraste lijnen of rasters te vinden zijn. Ook op onze voetjes zijn sporen van dergelijke gidslijnen te vinden. De grotere heeft bovenop de afsnede van het been een gidslijn in de lengterichting van de voet en bij het kleinere exemplaar is op de onderzijde van de plint een gedeelte van een raster te zien (afb. 2). Zo'n raster van vierkanten hielp de beeldhouwer om zijn werk uit te voeren volgens de geldende vaststaande verhoudingen. De proporties van het menselijk lichaam waren vastgelegd in voorbeeldtekeningen waarop een raster van vierkanten was aangebracht. Bij het maken van een sculptuur werden op de verschillende kanten van een blok steen de rasters in de gewenste schaal gekrast. Vervolgens werden de contourlijnen geschetst van het te houwen object. Het raster was niet enkel een hulpmiddel om te kopiëren maar tevens een systeem om te garanderen dat de juiste, voorgeschreven verhoudingen werden gehanteerd.

Opvallend is dat er uit de Ptolemaeïsche periode veel meer beeldhouwersmodellen bekend zijn dan uit voorgaande perioden. Naast modellen van lichaamsdelen zijn dat ook reliëfjes van goden en dieren en verkleinde architectonische onderdelen zoals zuilen en kapitelen. Die opvallende toename in de productie van modellen heeft sommige onderzoekers doen veronderstellen dat ze wellicht als votiefgeschenk werden vervaardigd, maar dit lijkt zeer onwaarschijnlijk aangezien veel stukken nooit af zijn gemaakt. Ook de aanwezigheid van gidslijnen en rasters duiden erop dat de modellen toch echt studies, probeersels of oefeningen uit beeldhouwersateliers zijn.

afb . 1 Voetmodellen . Kalksteen, 1. 9,5 cm (1.)en 1.10,7 cm (r.), Egypte, 332-30 v.Chr. APM 17.536 (links) en APM 7858

Afb. 2 Onderzijde van APM 17.536 met duidelijk zichtbaar raster.


APm

Dorrit

NR

111 / 112 • 2016

van Dalen

Wijzen uit het Oosten Oosterse talen en wetenschap in de Gouden Eeuw 'Vader, u heeft geen idee van de oorlogen die er in de wereld woeden tussen Christenen onderling. Een buitenlander kan niet reizen tussen landen met verschillende talen zonder reispapieren. [...] Zo God wil, kom ik deze zomer, zonder mankeren, want het schijnt dat de Venetianen vrede hebben gesloten met de Turken. Als dat zo is, is reizen over zee mogelijk, wat een stuk goedkoper is, al blijft het erg gevaarlijk.'

TEMPLV)l S-ctufunu.m

a.pud \\.olu"u:un~

..lfECl:A"fVM et .-etwtuf.nia

~hg1one conf<."<."ra.ttul

tL

j_

:L

L 1lL.. a_

ü.

"1L

1L

Dat schreef iqulaus ibn Butrus in juli 1646 aan zijn vader in Istanboel. lbn Butrus, een Grieks-Orthodoxe Christen uit de Ottomaanse hoofdstad, was toen al vier jaar in de Republiek der Verenigde Nederlanden, waar hij voor verschillende taalkundigen tientallen oosterse boeken kopieerde en emendeerde (verschillende versies vergeleek, om in een nieuwe kopie de beste keuze te maken wat betreft woorden of passages die in andere versies niet overeenkomen). Arabisch was zijn moedertaal en hij las en schreef ook Perzisch en Turks.

afb. 1 Uitvouwblad met gravure van de Ka'ba in Mekka . A. Reland, De re/igione Mohammedica (eerste editie 1705). Reland, hoogleraar Oosterse talen aan de Universiteit van Utrecht, bestudeerde het Arabisch ten behoeve van bijbelexegese, maar ook om de geschiedenis en cultuur van Arabische volken beter te begrijpen, los van vooroordelen. Deze tekening wordt beschouwd als de eerste betrouwbare weergave van het heiligdom in Mekka . Universiteitsbibliotheek UvA, OTM 061-399

l

Hij was een van de ' native speakers' die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de studie van oosterse talen in de Republiek, en aan de collecties oosterse handschriften die zich nu bevinden in de universiteitsbibliotheken van met name Leiden en Amsterdam. lbn Butrus wilde na vier jaar wel weer eens naar huis, maar dat was niet gemakkelijk. De oorlogen in de eerste helft van de J7Je eeuw waar hij het over heeft, waren vooral die tussen de huizen van Bourbon en Habsburg, maar ook losse bendes plunderende soldaten en piraten op de Middellandse Zee maakten reizen tussen Europa en de Oriënt tot een riskante zaak. Toch werd er heel wat afgereisd en vooral naar de Republiek, die immers haar Gouden Eeuw beleefde. Amsterdam trok als handelscentrum van Europa grote aantallen handelaren en diplomaten, ook uit het Midden Oosten en noordwest Afrika . Een aantal van hen vond snel zijn weg naar wetenschappers die Arabisch, Perzisch, Armeens of andere oosterse talen bestudeerden.

3


Republiek en de Islamitische heersers een gezamenlijke vijand in het katholieke Habsburgse rijk en Spanje. Met het oog op de wederzijdse belangen tekende de Marokkaanse sultan Mulay Zidan al-Nasir (hij regeerde van 1608-1627) in 1610 een 'verdrag van vriendschap en vrijhandel' met de Republiek, en de Ottomaanse regering in Istanbul deed dat in 1612 (afb. 2). Tegen die achtergrond namen aan de jonge universiteit van Leiden de mogelijkheden om oosterse talen te bestuderen toe. Grote geleerden als Josephus Justus Scaliger (1540-1609), Thomas Erpenius (1584-1624), Jacob Golius (1596-1667) en Constantijn l'Empereur (1591-1648) maakten daarvan gebruik. Ze hielpen Haagse bestuurders met het vertalen van brieven en andere boodschappen uit het Ottomaanse Rijk en Marokko, maar hun eigen interesse lag elders. Aanvankelijk ging het ze vooral om een beter begrip van de Bijbel en zijn geschiedenis. Ze leerden Semitische talen als Arabisch en zelfs Ethiopisch om meer grip te krijgen op de Semitische talen van de eerste Christenen: het Hebreeuws, vormen van Aramees (toen Chaldeeuws genoemd) en Samaritaans.

Het lijkt erop dat de persoonlijke uitwisseling tussen Hollanders en hun kennissen uit het Ottomaanse rijk ook bijdroeg aan een verschuiving van de blik van de eersten op het Midden Oosten en de wereld van de Islam. Aan het begin van de 17de eeuw was het gangbare beeld daarvan nog niet veel anders dan in de tijd van de Kruistochten. Het werd ingegeven door angst en verwondering tegelijk en maakte van de 'Saracenen', 'Mahometanen' of'Turken' even gemakkelijk fantastisch rijke en hoogstaande schatbewaarders, als wrede barbaren wier godsdienst irrationeel was en gesticht door een bedrieger. In de loop van de eeuw werd de blik opener en het beeld realistischer en in 1705 publiceerde Adriaan Reland (1676-1718) zijn beroemde en in veel talen uitgegeven boek Verhandeling van de godsdienst der Mahomeiaanen, waarin hij onderzocht waarom de Islam zo veel volgelingen had, en wat er juist logisch aan was (afb. l).Hij baseerde zich daarbij op Arabische bronnen, die hij in het origineel las. WETENSCHAPPERS NIEUWSGIERIG NAAR HET OOSTEN

Sinds het einde van de 16de eeuw groeide de belangstelling voor oosterse talen in de Republiek en dat had alles te maken met handel en politiek. Ottomaanse kooplieden (vaak Joden en ArmeniĂŤrs) verkochten hier zijde en grondstoffen (afb. 3), en ederlandse schepen voeren naar het oosten met geverfde stoffen. Op het diplomatieke vlak zagen de protestantse

Daarnaast werden ze gedreven door een enorme nieuwsgierigheid naar wat er in het Arabisch geschreven was over algebra, astronomie, filosofie en andere wetenschappen, al dan niet vertaald uit of voortbouwend op nog oudere Griekse werken. Met behulp van oosterse correspondenten vonden ze delen van beroemde werken van Aristoteles, Ptolemaeus, Galenus en anderen die in het Grieks verloren waren gegaan, maar in Arabische vertaling bewaard waren gebleven. Voor iemand als Golius, die ook wiskundige was, was dat de eerste drijfveer geweest om zich aan het Arabisch te wijden. Hij en anderen deden dat met een ijver die moeilijk meer voorstelbaar is. Een van de emoties die de tentoongestelde manuscripten oproepen, is verbazing over het feit dat mensen hier dikke Arabische boeken lazen en brieven die soms in uiterst moeilijk handschrift geschreven waren. Hoe speelden studenten en geleerden dat klaar, hoe konden ze zich een taal eigen maken die voor de hele westerse wetenschap zo nieuw was? Leerboeken Arabisch waren er nog niet, en aanvankelijk hadden ze zelfs niet veel meer dan de Latijnse vertalingen van de Koran en Arabische vertalingen van enkele bijbelboeken tot hun beschikking. Het vergelijken van origineel en vertaling was de belangrijkste leermethode, maar die liet veel vragen onbeantwoord - vragen die wĂŠl beantwoord konden worden door de 'native speakers' die hier verbleven. ARABISCH LEREN IN DE PRAKTIJK

Een van hen was Muhammad Abd al-Aziz, een jonge Moslim uit Marrakesh, die in 1609 als secretaris van een gezantschap van de sultan naar Amsterdam kwam. In november ontmoette hij daar Jan Theunisz, een Mennoniet die Arabisch leerde en graag wilde doceren aan de universiteit van Leiden. Theunisz nodigde de jongeman uit om de hele winter bij hem te logeren, tot de zeereis terug minder gevaarlijk zou zijn. In die vier maanden leerde Theunisz, zo schreef hij zelf, veel meer Arabisch

afb . 2 Handelscontract . In 1612 sloot de Ottomaanse sultan Ahmad I een eerste handelscontract met de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het contract dat de Porte naar stadhouder Maurits stuurde, is een vier meter

lang document , dat bekroond wordt door een schitterende tugra, een gekalligrafeerd persoonlijk zegel, van de sultan . Nationaal Archief (Den Haag) 1.01 .02, inv.no 12593.47


APm

dan hij anders in jaren had kunnen doen. De boeken die hij naliet, laten goed zien hoe dat ging. Net als veel collega's legde Theunisz bijvoorbeeld een lijst aan van Arabische woorden en begrippen. Die was in zijn geval zeker bedoeld voor eigen gebruik, want de vertalingen die hij opschrijft zijn bijna even vaak in het ederlands als in het Latijn. Aan de verschillende kleuren inkt is te zien dat de boeken voortdurend werden bijgewerkt, en in veel gevallen is na te gaan dat de uitleg van Abd al-Aziz kwam, en niet uit de Koran of de be chikbare woordenboeken. Zo noteerde hij bij het Arabische khayma: 'Reijstenten. Mooren in Barberien versetten en sloopen van deen in dander plaatst gansche jaar door' (afb. 4). Abd al-Aziz bracht hem dus ook nog wat volkenkunde bij. 1 Op andere plekken blijkt dat Abd al-Aziz sommige begrippen 'met hand-en en voeten' uitlegde. De uitleg bij sa/aha bijvoorbeeld is: 'met malcander versoenen slaande de handen tsamen'; en bij daraja: 'hippelen, als de vogels met wieken slaan'.

afb. 3 J.J. Boissard, Habitus variarum orbis gentium. Keulen, 1581 (blz. 50). Kledingboeken gaven een idee van de diversiteit van volken in een groot deel van de wereld en waren in de 17"" eeuw bijzonder populair. Hier een Turk in regenkleding. Universiteitsbibliotheek UvA, OTM OL-68

NR

111/112

2016

De jonge Marokkaan raakte ook goed bevriend met enkele vrienden van Theunisz, die zijn taalkundige belangstelling deelden. Voor twee van hen (de Presbyteriaan John Pager en een ander, mogelijk Dionysius Vossius) maakte Abd al-Aziz prachtige kopieën van een Arabische vertaling van de vier Evangelies. Voor Theunisz zelf kopieerde hij een Arabisch gebedenboek (afb. 5), en bij zijn afscheid liet hij hem zijn eigen Koran na. Een Koran was voor de taalstudie heel nuttig: gewoonlijk worden de korte klinkers, hoewel ze voor de grammatica van groot belang zijn, in het Arabisch niet geschreven, maar in de Koran wel. Maar het cadeau bevestigt daarnaast de grote vriendschap tussen beide mannen. Die blijkt ook uit een boek datTheunisz na het vertrek van zijn logé schreef, over hun discussies over de overeenkomsten en verschillen tussen Islam en Christendom. Elk van beiden was zeer bezorgd om het zielenheil van de ander, maar respecteerde diens geloof. Theunisz geeft bijvoorbeeld met veel respect Abd al-Aziz' beeld van de profeet Mohammed weer. Een andere diplomaat, ook uit Marrakesh, was Ahrnad ibn Qasim al-Hajari (ca. 1570 - na 1640). Hij was geboren in Spanje, sprak Arabisch en Spaans, en was goed onderlegd op het gebied van astronomie, geografie en geschiedenis. In 1611 kwam hij naar Frankrijk (om in een juridische zaak de belangen te behartigen van andere Spaanse moslims) en ontmoette daar Erpenius, die in 1613 de eerste hoogleraar Oosterse talen aan de Universiteit van Leiden zou worden, met wie hij vervolgens een briefwisseling begon. In 1613 reisde hij door naar de Republiek. Uit het fascinerende reisverslag dat hij schreef, weten we dat hij Amsterdam bewonderde om haar schoonheid en architectuur, en de ederlanders omdat ze de 'kant van de Moslims kozen' tegen de 'beeldenaanbidders' .2 Maar hij had moeite met het

afb. 4 Detail uit woordenlijst van Jan Theunisz. Abd al-Aziz leerde zijn gastheer Theunisz veel meer dan het Arabisch uit boeken. Hij vertelde hem ook over zijn leven en zijn land, en over de gebruiken van Bedouïnen bijvoorbeeld, die met hun kudden en tenten het hele jaar op pad zijn. Universiteitsbibliotheek UvA, OTM 111 C8

Noten 1 Zie Dorrit van Dalen, 'Johannes Theunisz and Abd al-Aziz: a friendship in Arabic studies, 1609-1610.' Lias. Journal of Early Modern lntellectual Culture and lts Sources, vol. 43 no . 1, 2016. 2 Pieter S. van Koningsveld, Oasim al-Samarrai, Gerard A. Wiegers (eds.), Ahmad b . Oasim al-Haiari , Kitab nasir al-din ala 'l-qawm al kafirin . (The supporter of religion against the mfidel ) eds. Consejo superior de investigaciones cient ificas. Madrid, 2015 .

5


6

APm

NR

111 / 112 , 2016

Christelijke geloof in de Goddelijke Drie-eenheid en met de honden die in de kerken rondliepen. In Leiden ontmoette al-Hajari Erpenius opnieuw, en misschien ook diens student en opvolger Golius. In ieder geval was hij met de laatste goed bevriend toen hij eenmaal terug was in Marrakesh. Aan hun relatie hebben we een exemplaar te danken van het Boek over het maken van geneesmiddelen, van de 12d' eeuwse artsYunus ibn Ishaq al-Isra'ili, waarin van honderden planten op alfabetische volgorde de botanische soort en de toepassing als geneesmiddel worden vermeld. Al-Hajari onderhandelde maanden met een arts in Marokko, van wie hij uiteindelijk een exemplaar van het boek voor Golius kon kopen. Daarin voegde hij vervolgens van veel plantnamen de Spaanse naam toe. Golius betaalde natuurlijk de aankoop van het boek, maar niets in de brieven duidt erop dat al-Hajari geld vroeg voor zijn eigen inspanningen. Het was een zaak van wetenschappelijke samenwerking tussen gelijken. In een van de brieven die beide heren over dit boek wisselden, schreef al-Hajari verder: 'u vermeldde dat u een tekst heeft over de loop van de zon. Als het mogelijk is dat u die in het Arabisch vertaalt, of in het Spaans, dan zou mij dat veel genoegen doen' (afb. 6).

't- y.~ .l',U,_'.;~ :; . \ ~ui~~~__,:, ·-..,Pfrr'_..~\;, , ~.,jl,d1

c_:; - , ,,

~~>9J"½ -:iJf~jJ"4"Lft.,,,3.

~ ~~J l~

't..}~.3~ ~3\..;.,,' 1 \Jr ~ ~}~:;~ ~..) ~L..,.:,t ~j ~.) 'u~ \.:..;,j'J~-t ,[L.,.._;;,...J ~.J

~_r-3~_)., °41'-6-9

~ ~L\..,

~J~rn43 ¼->.9 ,

~g-:,r~ j .L .t..,-.,)~

Ibn Butrus, de man die in 1646 popelde om terug naar huis te kunnen, vertrok in 164 7 en hij kwam veilig in Istanbul aan. Daar trof hij Levinus Warner weer, een Duitser die in Leiden gestudeerd had toen Ibn Butrus daar woonde, en die enkele jaren eerder naar het oosten was vertrokken - voorgoed, zou later blijken. Warner leerde al gauw hoe de boekenmarkt van Istanbul werkte en wist welke boeken belangrijk waren en wat ze waard waren. Uiteindelijk zou hij een kleine duizend manuscripten nalaten aan de Leidse Universiteit, en uit die nalatenschap komen de mooiste exemplaren op de tentoonstelling Ontmoetingen met de Oriëm. Ze waren verworven met de hulp van Ibn Butrus en andere vooral ook Islamitische vrienden, want ter plekke onderhandelen over de aankoop van boeken of de prijs van kopieer- en correctiewerk was voor Warner als 'a llochtoon' moeilijk. Voor autochtonen viel het trouwens ook niet mee. Ibn Butrus schreef Golius over boeken die hij voor hem probeerde te bemachtigen, dat hij zijn best deed, maar dat het niet sne l zou gaan, want 'u weet dat het land van de Turken niet als het land van de Christenen is, waar zodra je iemand een vraag stelt, hij je antwoord geeft'. Toch is het aan de jarenlange samenwerking tussen Warner, Ibn Butrus en anderen te danken dat Nederlandse collecties oosterse manuscripten bevatten die niet alleen voor wetenschappers bijzonder waardevol zijn, maar ook prachtig zijn om te zien (afb. 7 en 8).

~ ~\.1.i'~L

~_)~~ ,~~~~"b

OOSTERSEMANUSCRIPTENIN NEDERLANDSECOLLECTIES

In Leiden kon Golius ook een beroep doen op kopiïsten die Turks, Perzisch of Arabisch als moedertaal of tweede taal spraken. Shahin Kandi bijvoorbeeld wa een Armeense Christen uit Aleppo die in 1657 naar de Republiek was gekomen. Als hij voor zaken was gekomen, zoals veel Armeniërs in Amsterdam, dan liepen die slecht, want Kandi was arm en zocht Golius' hulp. Die bedong voor hem een contract bij de Leidse Universiteit, zoals in een archiefstuk is te lezen, om 'alsoo hy een seer goede hant heeft van schrijven in t Arabisch, Persiaens ende Turckx, [.. ] in deselve talen te copieren voor de Bibliotheque der universiteyt eenige considerabele boucken ofte geschriften, die in geene publycque Bibliotheque van het christenrijck, voor soo veel bekent is, gevonden werden.' Hij kreeg daarvoor vijf gulden per week, en hij schreef in een periode van tenminste een jaar vele tientallen boeken over, waaronder enkele vuistdikke, die op de tentoonstelling te zien zijn.

~~tl

':{,-~'d~1~ ~ r

~-J ...;'\.::.~~j.,\..,;...,,W~l

-e..))--"' .\

i>~

-~l~I '

L°\) ',• . •.-::.\\~\ '..JO..,..O,)J__r::::::.;--

Summary In the 17th century, the level of scholarship in Oriental languages in the Dutch Republic was remarkably high . The exhibition 'Arabs in the West' highlights the contributions that were made by native speakers from the Ottoman Empire, both Eastern Orthodox Christians and Muslims. They range from teaching language and buying books for Dutch collections, to copying and solving textual problems. Moreover, the presence of these people facilitated a shift in our view of the Muslim world towards one that was less biased and more realistic.

afb. 5 Muhammad al-Jazari, Al-hisn al-hasin min kalam sayyid al-mursalin, Amsterdam, 1610. Het gebedenboek dat Abd al-Aziz voor Theunisz kopieerde. Getuige de aantekeningen in Theunisz' handschrift heeft hij het zorgvuldig bestudeerd. Universiteitsbibliotheek

·•1z

UvA, OTM 111A 16


J..Jj<-cll....11, ':lWI, ..A,

.;J

~ I

'>l~,,4 )c)\ ....,ol l>t,il.r- V!"'"'~l.lll~r.~

~6~~ ~r _,.b.r 2;-.i.t.1.1;1.;.-,J~~~

.l,...ór~ ~\...~.r'-'

'

>->'~ J

,:,1, ~1t4~..

~~~\... J >e. ,!r-.r,!l~ \~ ;.)l •l->•l~J',_, ~ lv l.)11....~, ~lWtJ;..,.!. t"•lL_

.>l......J.:JJ).~1~\.:.o~1...,~.r;'}.c.

L1.o~2J:;_,.,.:.l_J_,J~__,.,li.1..:,V~ ~~.!.e•. ::~ \~!,.;..:-Jr.t.&~ J -Piull~~J~l~ , _,h.-1,J~~û~ ~,r.l....:.t.,ll.~~" .!,.J~r~ .h :. •_;.:, J*--~lll.._,\..J.!:-, 1~:fali.,?,)

r'!' :._:...~l.t;,.,11µ ·;._,.~W..,:).!.~~

_J>~~.j

j-l.11? .._,

r1~

~ ~ ~_, ~ ,,

L-,t.1.iv;;lt;Ali'c'-tr J.,)\'

::1-~'~ ·,._;,_

~J-

afb. 6 Brief van Ahmad b. Oasim al-Hajari al senor Yaqub Gul Flamenco, Marrakesh, 29 februari 1624. AI-Hajari schrijft Golius over het geneeskundeboek dat hij voor hem kocht: 'Het is een wonderbaarlijk boek en zeer gewaardeerd onder Moslims'. Hij vraagt op zijn beurt of Golius Latijnse termen op het gebied van astronomie voor hem in het Arabisch of het Spaans kan vertalen . · Universiteitsbibliotheek

Leiden, brief Or. 1228-32

afb. 7 Jalal al-Din al-Rumi (1207-1273), Masnavi-yi Manawi. Gekopieerd door lskandar b. Musa, in 1474. Warner vond dit rijk versierde manuscript van het beroemde mystieke gedicht uit de Perzische literatuur. De stijl van de illuminatie stamt uit de Timuridische tijd (15'' eeuw). De draadjes aan de bladzijden markeren het begin van afzonderlijke boeken, die elk ook op deze manier versierd zijn.

Universiteitsbibliotheek

Leiden, Or. 534

afb. 8 Muhammad b. Yaqub al-Khuttali (ca. 865), Kitab al-Furusiyyawa 'I Baitara (Boek over paardrijkunst en diergeneeskunde) . De tekst van de Irakese legeraanvoerder al-Khuttali is het oudst bekende werk in de Arabische literatuur over de training en verzorging van paarden.

Universiteitsbibliotheek

Leiden, Or. 299



APm NR

Willem

111 / 112 • 20 16

van Haarlem

Petrie en het Allard Pierson Museum In het APM bevinden zich objecten uit opgravingen van Petrie, de grote Engelse archeoloog die in het begin van de 20 st • eeuw in Egypte en Palestina heeft gegraven. Het Petrie Museum of Egyptian Archaeology in Londen is door hem gesticht en bevat een groot deel van de objecten uit zijn opgravingen. Ook in andere archeologische musea, waaronder het Allard Pierson Museum, zijn vele voorwerpen uit Egypte terecht gekomen. Hoe is dat in zijn werk gegaan? Dat is onderzocht in het project 'Het Petrie Perspectief'.

WILLIAM MATTHEW FLINDERS PETRIE (1853-1942)

Flinders Petrie (afb. 1) was een Engelse archeoloog, die bijna 50 jaar lang werkzaam is geweest op bijna 50 verschillende opgravingsplaatsen, voornamelijk in Egypte. Hij had nooit enige formele opleiding gevolgd vanwege zijn zwakke gezondheid als kind, maar kreeg thuisonderricht van zijn vader. Later bezorgde hem dat een zeker minderwaardigheidscomplex. Met zijn vader ging hij in 1880 voor het eerst naar Egypte om de grote piramide van Giza nauwkeurig op te meten. Hij wilde daarmee de merkwaardige ideeën van ene Piazzi Smyth over de grote piramide als geschiedenisboek testen, en die bleken onhoudbaar. Terug in Londen raakte hij in contact met de rijke Arnelia Edwards, die kort tevoren het Egypt Exploration Fund mede had opgericht. Voor deze organisatie voerde Petrie vanaf 1884 zijn eerste echte opgravingen in Egypte uit. Zijn onconventionele, nauwgezette werkmethoden zorgden bij zijn collega's van het Egypt Exploration Fund soms voor opgetrokken wenkbrauwen, maar hij bleef voor deze organisatie met tussenpozen werkzaam tot 1904, het jaar waarin hij zijn eigen teun-organisatie oprichtte, de British School of Archaeology in Egypt. Intussen was hij ook hoogleraar aan University College London geworden. Hij zou tot 1926, met een onderbreking in de Eerste Wereldoorlog, in Egypte blijven graven. Omdat hij problemen kreeg met de veranderde verhoudingen in Egypte, dat indertijd grotere zelfstandigheid ten opzichte van de Britten had verworven, besloot hij zijn activiteiten naar het toenmalige Britse mandaatgebied Palestina te verleggen. Daar beëindigde hij ook zijn lange loopbaan, na definitief naar Jeruzalem te zijn verhuisd, waar hij in 1942 overleed.

Het Petrie Museum of Egyptian Archaeology in Londen, onderdeel van het University College London, is door hem gesticht en bevat een groot deel van de objecten uit zijn opgravingen. Dit nog steeds belangrijke museum is een passend monument voor zijn nagedachtenis. Petrie was een kleurrijk persoon, over wie vele anekdoten de ronde doen, meestal in verband met de Spartaanse leefomstandigheden op zijn opgravingen. Zo had hij de gewoonte aan het einde van een seizoen de overgebleven ingeblikte levensmiddelen, waaronder scheepsbeschuit en corned beef, te begraven voor het volgende seizoen. Als het zover was, en sommige blikken bleken verdacht bol te zijn gaan staan, gooide hij ze tegen een muur: als ze openbarstten, was de inhoud niet meer eetbaar; bleven ze heel, dan wel. Een nieuw teamlid vroeg hem ooit, waar hij ondergebracht was; als antwoord wees Petrie op en stapel bakstenen ... PETRIE EN SCHEDELMETINGEN

Petrie was bijzonder geïnteresseerd in schedels en schedelmetingen en wat je daaruit af zou kunnen leiden.Tegenwoordig is dat in diskrediet geraakt door het misbruik dat ervan door de azi's is gemaakt. Petrie wilde dat zijn eigen schedel na zijn overlijden bewaard zou blijven als 'een typisch voorbeeld van een Britse schedel' . Indachtig die wens is zijn schedel in de nacht na zijn overlijden verwijderd, op sterk water gezet en naar Londen gestuurd . Daar is de stopfles door de bombardementen enige rijd in het ongerede geraakt, maar intussen weer teruggevonden. Thans wordt de schedel bewaard in het Roy al College of M edicin e. CONSTANT WILLEM LUNSINGH SCHEURLEER (1881 -1941)

afb. 1 Flinders Petrie en zijn vrouw Hilda op expeditie .

afb. 2 C.W. Lunsingh Scheurleer (1881-1941 ).

C.W. Lunsingh Scheurleer (afb . 2) was firmant uit een oud bankier shuis, waarbij o.a. de koninklijke familie bankierde. Zijn vader, D .F. Lunsingh Scheurleer, had een eigen museum in Den Haag , waar hij zijn collectie muziekinstrumenten had ondergebracht. Constant Willem van zijn kant had een verzameling oudheden opgebouwd, die hij in eerste instantie op de zolder van zijn woonhuis had tentoonge steld. In 1924 liet hij een nieuw woonhuis annex mu seum naast dat van zijn vader bouwen (afb . 3). Om zijn collectie te kunnen uitbreiden , meldde hij zich in I 921 als

9


10

APm

NR . 111 / 112, 2016

naar het Allard Pierson Museum gegaan, terwijl objecten uit de Faraonische tijd naar Von Bissing terug gingen en door hem successievelijk her en der verkocht zijn en grotendeels in Duitsland en Brussel terecht zijn gekomen. Andere objecten uit Museum Scheurleer bleven wel in Nederland, maar werden over diverse collecties verspreid, zoals het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden en het Gemeentemuseum in Den Haag (zie het artikel over de reliëfs uit het graf van Saiempetref elders in dit blad). Lunsingh Scheurleer heeft nog enige tijd in het Allard Pierson Museum gewerkt aan een catalogus van het nieuwe museum, samen met een andere medewerker van het voormalige Museum Scheurleer, Mejuffrouw dr. Prins de Jong. Kort voor zijn overlijden in 1941 op slechts 60-jarige leeftijd, is hij nog benoemd tot conservator van de Egyptische afdeling van het RMO in Leiden. DE VERANDERENDE EGYPTISCHE EN WESTERSE CONTEXT

contribuant aan bij de Brilish School of Archaeology in Egypi, opgericht door Petrie. In ruil daarvoor verwierf hij objecten direct uit diens opgravingen. Tot 1927 bleef hij bijdragen storten. Hetzelfde deed hij bij de Egypi Exploraiion Society, ook in Londen. Een nog grotere slag haalde hij binnen doordat F.W. Von Bissing, een Duitse kennis van hem, besloot zijn grote Egyptische collectie in het Museum Scheurlcer onder te brengen, daartoe gebracht door de economische crisis in Duitsland in de jaren '20 van de vorige eeuw. Een deel van deze collectie kwam overigens uit dezelfde bron waaruit Lunsingh Scheurleer al rechtstreeks had geput, namelijk opgravingen van Petrie waar Von Bissing aan had bijgedragen tussen ca. 1902 en 1914. Het betreft vondsten uit Abydos, Ehnasiya (Heracleopolis), en Hawara. Von Bissing kwam zelf mee toen zijn collectie naar Den Haag kwam. Lunsingh Scheurleer heeft toen voor hem bemiddeld bij het verwerven van een hoogleraarschap aan de Universiteit van Utrecht (zie hiervoor AllardPierson mededelingen 109). Von Bissing bleef werken aan zijn collectie in het museum in Den Haag (officieel was hij mededirecteur), maar op zo'n excentrieke wijze, dat hij zijn collega's daar, inclusief Lunsingh Scheurleer, vaak tot wanhoop dreef door zijn chaotische gesleep met objecten. Dit werd zo erg, dat Lunsingh Scheurleer hem zelfs enige tijd de toegang tot het museum moest ontzeggen tot de gemoederen enigszins bedaard waren.

In de loop van de J9dc eeuw raakte Egypte in financiële problemen door de instortende katoenprijzen en de bouw van het Suezkanaal. Daardoor kregen Engeland en Frankrijk in de eerste plaats het Suezkanaal in handen. Toen het Egyptische leger zich in 1882 daartegen verzette, reageerde Engeland met een complete bezetting van Egypte. Egypte bleef in naam onafhankelijk, maar werd in feite door de Britten geregeerd (het zogeheten 'Veiled Protectorate'). De Fransen speelden er tot de revolutie van 1952 ook een beperkte rol in, bijvoorbeeld als directeuren van de in 1858 opgerichte 'Service des Antiquités'. Individuen en instellingen droegen bij aan de financiering van opgravingen en kregen in ruil daarvoor een aandeel in de vondsten. Vanaf het begin van de 20 s" eeuw kwamen deze regelingen onder toenemende druk te staan door de groei van de antikoloniale facties in Egypte, binnen en buiten de regering. Dat gold dus ook voor de 'Service des Antiquités'. Ondanks de Franse directeuren werd de organisatie vanaf de jaren '20 van die eeuw gedwongen steeds meer rekening te houden met de Egyptische gevoeligheden wat de export van oudheden betrof. De ontdekking van het graf van Toetanchamon was een grote stimulans voor het nationalisme van de Egyptenaren. Daarnaast speelde de Brits-Franse rivaliteit ook nog steeds een rol, beeldend geïllustreerd door de strubbelingen van Howard Carter, de ontdekker van het graf van Toetanchamon, en Petrie zelf met de Franse directeuren van de 'Service' uit die tijd. Deze combinatie van factoren werd Petrie teveel, waardoor hij zijn werkterrein naar Palestina verlegde en vanaf dat moment vandaar uit zijn vondstendistributie organiseerde. WETTELIJKE ASPECTEN

Door de collectie Von Bissing had het Museum Scheurleer een solide basis verworven. Dat duurde helaas niet zo heel lang, omdat het Museum door een faillissement ten gevolge van de grote beurscrisis van 1929 uiteindelijk na 10 jaar in 1934 de deuren moest sluiten. Een groot deel van de collectie bleef behouden voor Nederland door een efficiënte actie van de Universiteit van Amsterdam, de Allard Pierson Stichting, de Vereniging Rembrandt en enige particulieren, waarna het de basis vormde voor het Allard Pierson Museum. Helaas kon niet alles behouden blijven: bij het sluiten van het museum waren de afbetalingstermijnen die overeen waren gekomen voor het verwerven van de Von Bissing-collectie, nog niet helemaal voldaan. Het duurde even voordat duidelijk was wat nu wel en wat nog niet betaald was. Uiteindelijk is de Egyptische collectie uit de Grieks-Romeinse tijd (deels afkomstig uit de opgravingen van Petrie) behouden gebleven voor Nederland en

In 1858 werd op instigatie van de Franse archeoloog Auguste Mariette de 'Service des Antiquités' in Egypte opgericht, en tevens het startsein gegeven voor een nationaal museum. Vanaf 1883 viel deze dienst onder het Departement van Openbare

afb. 3 Het Museum Scheurleer aan de Carnegielaan in den Haag . afb. 4 Het tentenkamp te Sidmant el-Gebel (Sedment), de basis van Petrie in 1920/21. afb. 5 Kaart van Egypte met de herkomst van de door Petrie naar Den Haag verstuurde objecten .


APm

NR

111 / 112 - 2016

Werken, later wisselde deze meer dan eens van ministerie. Maspero, de opvolger van Mariette, had al in 1881 het 'Comité d'Égyptologie' ingesteld als een soort bestuursorgaan, waarin hoge ambtenaren van verschillende ministeries en egyptologen zitting hadden. De voornaamste taak daarvan was het toekennen en intrekken van opgravingsvergunningen, als een voorloper van het huidige Permanent Commiuee van de Supreme Council of Antiquities, nu vallende onder het Ministry of State for Amiquities Af/airs. Een echte wettelijke inbedding kreeg de 'Service' pas in 1912; vóór die tijd werd zij gereguleerd door allerlei ad-hoc decreten. Extra complicatie was, dat door de semi-kolonia le status van Egypte die wet niet echt toegepast kon worden op acties van Engelse en Franse inwoners (vooral met betrekking tot het omgaan met oud heden), omdat die viele n onder spec iale, zogeheten gemengde, rechtbanken. Dat hield pas op na de revolutie van 1952 met de invoering van een nieuwe wet in 1953. Deze wet is in 1983 vervangen door een nieuwe wet, die voor het laatst in 2010 is gew ijzigd. Vondstenverdeling russen de Egyptische staat en de opgraver berustte op het principe dat de opgraver de kosten die hij had gemaakt om de betreffende objecten aan het licht re brengen geheel of gedeelte lijk gecompenseerd zou kunnen krijgen. De verdee lsleutel was eerst half om half, later 2/3-1/3. Bij onenigheid over welke objecten wel of niet aan een van beide partijen zouden worden toebedeeld, kon ook directe financiële vergoeding voor een van beide partijen worden bedongen. Op een exportvergu nnin g kon men dan ook daarna rekenen. Later werd bepaald dat daarbij de 'Service' de eerste keus had. Daarbij werd er met name op gelet of in Egypte al soortgelijke voorwerpen in musea aanwezig waren of niet. De 'Service' bedong over igens niet expliciet dat na verdeling geëxporteerde oudheden in het buitenland in het openbaar tentoongesteld moesten worden of alleen aan erkende musea mochten worden geredistribueerd door de opgravers. Door die vrijheid konden de opgrave rs een compensatie in natura bieden in ruil voor de bijdragen van hun Westerse financiers. Vondstenverdeling werd nog meer beperkt in 1983, toen bepaald werd dat de opgraver niet meer dan 10% van de vondsten kon krijgen, vooropgesteld dat daarmee vergelijkbare stukken al in Egyptische collecties aanwezig waren, en dat het geen edele metalen, architectuuronderdelen, papyri en andere manuscripten betrof. Met de herziening van deze bepaling in 2010 is aan iedere vorm van vondstenverdeling uiteindelijk een einde aan gekomen. Alle bodemvondsten zijn nu onvervreemdbaar staatseigendom, alleen voor tijdelijke tentoonstellingen mogen zij nog het land verlaten. DE OPGRAVINGEN VAN PETRIE , MET NAME IN DE JAREN 1920 -1926

In de jaren '20 van de vorige eeuw had Petrie, toen rond de 70 jaar oud, er al een lange staat van dienst opzitten in Egypte sinds zijn eerste opgraving in 1884. Na een onderbreking in de jaren van de Eerste Wereldoorlog was hij met hernieuwde energie daar weer van start gegaan, als altijd onder auspiciën van zijn British School of Archaeology in Egypt. Een aantal sites in Midden-Egypte hadden destijds zijn speciale aandacht, vooral die in het Nijldal bij de oase Fayum (Lahun, Hawara en Sidmant el-Gebel (afb. 4)) en meer naar het zuiden Qau el-Kebir, Badari en Abydos (afb. 5). Met name de laatste drie sites zouden belangrijke nieuwe informatie opleveren over de Pre- en Vroegdynastische periode. Badari gaf zelfs de naam aan een van de Predynastische culturen, zoals al eerder Naqada

dat had gedaan. Als feitelijk ontdekker van Predynasrisch Egypte lagen die locaties hem ook na aan het hart. Bovendien had Petrie op een aantal plaatsen al eerder onderzoek verricht, en gold het hernieuwde onderzoek als een soort 'follow-up'. Wat financiering betreft zat het Petrie mee door de naoorlogse economische boom in Europa en Amerika. Aan contribuanten uit beide zijden van de Atlantische Oceaan was dan ook aanvankelijk geen gebrek en de resultaten van zijn opgravingen waren veelbelovend genoeg om hen nog verder aan zijn British School re binden. In de loop der jaren hadden zijn echtgenote Hilda en hijzelf (afb. !) met dat doel een goed functionerend PR-apparaat opgezet in de vorm van lezingen, tentoonstellingen, publicaties - waaronder een tijdschrift -

11


12

APm

NR

111 / 11 2, 2 016

"8RITISH .-..,ND

SCHOOL OF AACHAEOLOGY

11!:QYPTIAN

UNIVERSITY

Al!:Sl!:•ACM

sr,

COLLEGE,GOWER

IL. .

' ,~ ï

""'"'7

t.-:.... J'..Il

)( 1 -

{-

'\'

{...

....~

r~ / JX ~~ ~

t. -

z /,_

' ....+-

' ..--~....c-

f •~ - Y""V"

,- • (\

""'-"""-'"C ,.,._ ~(

k-w-~ f-,-- y--r

t,(

.

'r

:tt· i

J

-h 4 ~t. _.c,, ( • .A e • .,....... .. , tL.

(,.t-,. ~...

~A

:,

LONOON.

f-

\s"t.

IN EGYPT

ACCOUNT.

.J...A.-

"-

jl_

vt:-:t:-tt--9'1--~ -..r ~ (

'h----

'

~

.L-

'

1-,-.._

1 C.

_c.__,_ .:...

s '~

aanwijzingen dat Petrie bepaalde objecten, waar niet zoveel belangstelling voor bestond, achterliet op het opgravingsterrein (zie daarvoor de canopenkoppen zonder de vazen, afb. 7). Zo ontving Lunsingh Scheurleer voor zijn bijdrage van 56 Engelse pond en 6 shilling tussen 1921 en 1924, excl. verzendkosten, in totaal 350 objecten, voornamelijk aardewerk en sieraden. Ter vergelijking: een contribuant als de Ny Carlsberg Glyptotek in Kopenhagen ontving voor een bijdrage van 802 pond en 2 shilling complete houten sarcofagen, houten grafbeelden en houten scheepsmodellen, inclusief fragmenten van zuilen.

1~ -~ ~-

,_(..~

en persberichten. Dat Howard Carter, een oud-leerling, in 1922 het graf van Toetanchamon ontdekte, was natuurlijk mooi meegenomen om de aandacht van het wereldpubliek op de Egyptische oudheid te focussen. Zoals hierboven uiteengezet, kon Petrie rekenen op een aandeel in de vondsten gedaan tijdens zijn opgravingen. Een groot deel daarvan werd dan na aankomst in Londen herverdeeld over de contribuanten, naar rato van bijdragen. Dat konden musea, universitaire instituten, bibliotheken of wetenschappelijke verenigingen zijn, maar ook privéverzamelaars. Deze konden bij gelegenheid objecten uitkiezen of zelfs voorkeuren uitspreken voor een bepaalde categorie vondsten (afb. 6) waarmee Petrie zoveel mogelijk rekening hield. Er zijn zelfs

Petrie hanteerde in die jaren een documentatiesysteem van losse standaard-grafkaarten (afb. 8), wat een grote verbetering was vergeleken met de notitieboekjes van vroeger jaren. Desalniettemin waren zijn publicaties nog steeds verre van volledig. Als voorbeeld: van de opgravingen te Sidmant el-Gebel worden in totaal 3683 objecten genoemd, waarvan er maar 1323 beschreven en/of afgebeeld zijn in de publicaties, notitieboekjes en grafkaarten. De niet-Egyptische staf, die de documentatie verzorgde, omvatte dan ook maar enkele personen, tegenover het Egyptische graafpersoneel van tientallen mensen. De beste daarvan kwamen uit het Zuidegyptische Quft, ook nu nog traditioneel de herkomst van het beste graafpersoneel in het land - een traditie die begonnen is door Petrie zelf. Petrie was een pionier wat betreft het gebruik van fotografie op zijn opgravingen en ook wat betreft zijn aandacht voor minder spectaculaire vondsten als aardewerk, vuursteen en botmateriaal. Vanaf de jaren '20 was hij daarbij echter in een situatie van 'remmende voorsprong' terechtgekomen, omdat hij

afb . 6 Brief van Petrie aan C.W. Lunsingh Scheurleer met een bericht over verstuurde voorwerpen en wat hij verder nog wenste . CHAM9ta TYPlt

A\tUU ,T5

:: ;

_______ HIGH N

<

:c-----CJ E CHAM8tl

ON

[

afb . 7 Deksel van een canoop, in dit geval met de Horuszoon Duamutef , verstuurd zonder de bijbehorende stenen vaas voor het bijzetten van de ingewanden . Calciet, uit Sidmant el-Gebel (Sedment) , Nieuwe Rijk. h. 16 cm . APM 3662

N

1-------~

1:,

~

DttP

l)'"-) -,'

afb . 8 Tomb card , van Graf 134 te Sedment .


APm

zich niet meer goed kon aanpassen aan de innovaties van die tijd. Dat zorgde, zeker toen hij zijn activiteiten naar Palestina verplaatste, voor wrijvingen met zijn (jongere) staf. Die verplaatsing was veroorzaakt door de toenemende onvrede van Petrie over de situatie in Egypte. De sterker wordende nationalisten aldaar begonnen bezwaar te maken tegen de export van Egypte's antiquiteiten, met als gevolg dat de vondstenverdelingen steeds verder beperkt werden. Petrie zag op termijn zijn hele financieringsmodel, dat tenslotte gebaseerd was op de distributie van oudheden in ruil voor financiële bijdragen aan zijn opgravingen, in gevaar komen. In het Britse mandaatgebied Palestina was het nog niet zover: de Arabische nationalistische bewegingen daar hadden andere prioriteiten, zoals de conflicten met de Joodse kolonisten. HET ONDERZOEKSPROJECT

' HET PETRIE PERSPECTIEF'

In 2014 is het grote Britse onderzoeksproject 'Artifacts of Excavation' van start gegaan. Tussen 1880 en 1980 leverden Britse opgravingen in Egypte de ontdekking van tienduizenden objecten op, die werden gedistribueerd over zo'n

afb . 9 Predynastisch 'black -topped' aardewerk uit Qau el-Kebir h. 44 cm. APM 4044 • afb . 10 Stenen vaatwerk uit Sidmant el-Gebel (Sedment). Vroegdynastisch, h. 12 cm. APM 3635 afb . 11 Ketting van faience, uit Lahun. Nieuwe Rijk. APM 3721

Noten 1 Raven, Rijksmuseum van Oudheden , Leiden

NR

111 / 112 - 2016

200 musea in de hele wereld. De belangrijkste figuur in dit netwerk was Petrie die zijn werk zo financierde, maar ook de Egypt Exploration Society (zie boven) deed het zo. Door onderzoek naar de redistributie van de voorwerpen te doen, kan niet alleen de ontwikkeling van (Britse) archeologie in Egypte worden geanalyseerd, maar ook de rol van vondstendistributie in de visies op Egypte, archeologisch veldwerk en de plaats ervan binnen musea. Het Allard Pierson Museum heeft enkele honderden objecten afkomstig uit opgravingen van Petrie in bezit. Gecoördineerd met het Engelse project maken ze deel uit van het onderzoek in 'Het Petrie Perspectief'. Dit project, dat onder teund wordt door het Mondriaan Fonds . ' wil de voorwerpen weer in de onderzoekscontext plaatsen door ze te koppelen aan de opgravingen van Petrie en daarmee ook de (biografische en wetenschappelijke) netwerken uit het begin van de twintigste-eeuwse Egyptologie bloot te leggen en te illustreren. Zo is het opmerkelijk, dat het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden slechts een handvol objecten uit opgravingen van Petrie heeft verworven. 1 Zoals al eerder vermeld, kreeg Lunsingh Scheurleer voor zijn relatief bescheiden contributie daarbij passende objecten toegewezen:

13


14

AP m NR

111/112,

2016

afb. 12 Sjawabti van Tjay uit Sidmant el-Gebel (Sedment). Nieuwe Rijk, h. 12 cm. APM 3667 afb. 13 Ivoren leeuw, waarschijnlijk een speelstuk, uit Abydos. Vroegdynastisch, 1.7 cm. APM 3858 afb. 14 Terracotta van de god Attis, uit Hawara. Romeinse tijd, h. 24 cm. APM 7364


APm

NR

111 / 1 12.

20 16

......,, ca. 150 stuks aardewerk (afb. 9), 20 stuks stenen vaatwerk (afb. 10), ca. 70 sieraden (voornamelijk kettingen, afb. 11)), en een kleine 100 andersoortige voorwerpen, waaronder hoofdsteunen, canopen, sjawabti's (afb. 12), en bronzen en ivoren voorwerpen (afb. 13). Ze dateren uit alle perioden, van de Predynastische tijd tot de Grieks-Romeinse periode, en zijn vooral uit locaties in Midden-Egypte afkomstig, waar Petrie in de jaren 1920-1926 groef (zie boven). Vrijwel alle objecten komen uit graven. Veel oorspronkelijke documentatie is gelukkig nog in het archief van het Museum bewaard gebleven. Als een soort nazending ontving het Museum Scheurleer later nog ca. 140 vuurstenen gereedschappen afkomstig van verschillende plekken in Egypte. Nadat Petrie zijn activiteiten verlegd had naar Palestina ontving Lunsingh Scheurleer ook nog voorwerpen daar vandaan, namelijk 80 objecten uit Tell Jemmeh. Via de Von Bissing-collectie zijn ook 50 objecten in het Museum terechtgekomen die uit eerdere opgravingen van Petrie stammen (russen 1902 en 1912), vnl. uit Midden-Egypte en uit de Grieks-Romeinse periode. Het is een aantal terracotta's (afb. 14) en o.a. een bijzonder sieraad (afb. 15). Met het voltooien van dit onderzoek en de presentatie van de resultaten in een tentoonstelling is een beter inzicht en een zo compleet mogelijk overzicht verkregen wat de exacte herkomst

afb . 15 Lauwerkrans van verguld brons uit Tarkhan . Romeinse Tijd. APM 7014

en wijze van verwerven van deze collectie betreft. Dit heeft de (deel)reconstructies van de inhoud van een aantal graven, zoals ook op de tentoonstelling te zien is, mogelijk gemaakt. Maar het heeft ook nieuwe vragen opgeworpen, zoals de volgende. Een groot raadsel is het ontbreken van ca. 40 objecten uit de eerste zendingen van Petrie, ca. 10 %. Na aankomst is alles geadministreerd als aangekomen in het Museum Scheurleer, maar de objecten ontbreken na overdracht aan het Allard Pierson Museum in 1934. Ergens tussen sluiting van het ene en opening van het andere Museum moeten deze in het ongerede zijn geraakt. Gezien de jaren waarin dit plaatsvond waren het geen oorlogsverliezen, en ze zijn ook allemaal afkomstig uit Lunsingh Scheurleers eigen aandeel in de opgravingen. Ze maakten dus niet oorspronkelijk deel uit van de collectie Von Bissing die wel verspreid is geraakt en voor een deel in de Tweede Wereldoorlog verloren is gegaan, bijvoorbeeld in Hannover. Wellicht komen de voorwerpen dankzij de lopende projecten nog boven water.

Summary The museum holds a significant number of objects which carne directly to its predecessor, the farmer Museum Scheurleer in The Hague, from excavations in Egypt in the 1920's by the pioneer Egyptologist Flinders Petrie. He used to finance his work with contributions by museums all over the world, in exchange for which these received a proportionate number of objects. At that time, a considerable part of these finds was still allowed out of the country. Gradually, with the rise of nationalism in Egypt and in the wake of its decolonization, this became less and less; now, all excavated objects must remain in the country. Backgrounds and details are given on Petrie, Scheurleer and the objects in question .

15


16

APm

NR . 111 / 112, 2016

RenĂŠ van Beek

Emilie Haspels, pionier in de archeologie C.H . Emilie Haspels was van 1946 tot 1965 hoogleraar klassieke archeologie en kunstgeschiedenis der oudheid aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Allard Pierson Museum. Zij maakte naam als deskundige op het gebied van antiek Grieks aardewerk met haar studie over Attisch zwart-figurige lekythoi (olieflessen). Het Franse Archeologisch Instituut in lstanbul vroeg haar in 1937 de opgravingen in Midasstad in Centraal-Turkije te leiden. Daar werkte ze tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog . Vanuit Amsterdam organiseerde ze in 1946, 1950, 1953 en 1958 exped ities naar de Phrygische hooglanden. Ze documenteerde en fotografeerde alle Phrygische ka/e 's ('stadsburchten') en de religieuze rotsmonumenten uit de Phrygische , Romeinse, Byzantijnse en Ottomaanse perioden . Haar monumentale boek 'The Highlands of Phrygia . Sites and Monuments' verscheen in 1971 en geldt tot vandaag als de enige, complete archeologische documentatie van het berggebied .

Emilie Haspels werd geboren in 1894 als dochter van de Nederlands Hervormde predikant George Frans Haspels (afb. 1). Haar moeder was Charlotte Kleyn van Brandes. Haar vader bewoog zic h binnen de literaire kringen rond de eeuwwisseling (hij was predikant, schrijver van romans en verbonden aan het tijdschrift Onze Eeuw) en haar moeder, die uit een familie van beeldende kunstenaars kwam, bracht de belangstelling voor de schone kunsten mee. Van haar moeder leerde zij 'kijken'. Het is de tijd waarin Allard Pierson (1831-1896) hoogleraar is aan de Universiteit van Amsterdam. Nadat Emilie het gymnasium in Rotterdam had doorlopen, schreef zij zich in aan de Universiteit van Amsterdam waar zij klassieke talen st ude erde met als bijvak onder meer klassieke archeo logie dat werd gedoceerd door haar leermeester, professor dr. Jan Six, hoogleraar Esthetiek en kunstgeschiedenis van 1896 tot 1926. De band met hem is altijd hecht geweest en toen Emilie Haspels zelf hoogleraar werd, droeg zij bij universitaire plechtigheden de toga van haar illustere voorganger. Emi lie Haspels was een ondernemende dame en dat bleek al tijdens haar studententijd waar zij actief was bij sport (zij roe ide bij de roeivereniging Nereus) en cultuur (zij speelde toneel) maar zij wi lde zich vooral zo breed mogelijk ontwikkelen. Zij studeerde maar liefst elf jaar wat ook voor die tijd al lang was. De studie in de klassieke archeologie bestond nog niet in de vorm zoals wij die nu kennen. Vooruitstrevend was dat zij zich toen al toelegde op materiaalkennis. Iets dat haar later zeer van pas zou komen. Na haar studie werkte zij als docente klassieke talen in Zutphen en Utrecht. In die periode reisde zij ook naar China waar een getrouwde zus van haar woonde. Een dergelijke reis was nog niet gewoon in die periode en zegt zeker iets over de ondernemingslust van Emilie. GRIEKS AARDEWERK

In 1928 kiest zij echt de kant van de archeologie : zij gaat - dankzij een reisbeurs en spaargeld - reizen en bezoekt diverse belangrijke archeologische collecties in Europa. In Oxford blijft

zij langer en onder leiding van de beroemde special ist op het gebied van Grieks aardewerk , Sir John Beazley, bekwaamt zij zich in het herkennen van stijlen en schilders van Grieks aardewerk. In 1935 promoveert zij op de studie Bijdrage tot de studie van Attisch zwart -figurig. De promotie vond plaats in Utrecht bij de gerenommeerde hoogleraar prof. dr. C.W. Vollgraff. Na de dood van Jan Six in 1926 leek het alsof Emilie Haspels wat vervreemdde van de Amsterdamse universiteit.

afb. 1 De familie Haspels rond 1905. Emilie is links op de foto te zien. Haspels familiearchief .


APm

NR

111 / 112

2016

In 1936 werd haar bewerkte proefschrift uitgegeven door de École française d 'Athènes onder de titel A ttic Black-Figured Lekyihoi. Het waren juist die lekythen of olieflessen die haar belangstelling hadden en haar proefschrift geldt nog steeds als één der beste monografieën op het gebied van Grieks aardewerk. Later, als directeur van het Allard Pierson Museum is zij in de gelegenheid om voor de collectie enkele voorbeelden van dit aardewerk aan te kopen. Eén van de schilders van deze olieflessen is door haar de Athena Schilder genoemd en het hoofd van de godin Athena samen met haar uil, heeft jarenlang als embleem van de Vereniging van Vrienden gefungeerd (afb. 2) . Het Griekse aardewerk blijft altijd haar belangstelling houden. Wanneer zij in de Tweede Wereldoorlog noodgedwongen in Istanbul verblijft en les geeft op de universiteit schrijft ze haar eigen handboek over Grieks aardewerk in het Engels dat vervolgens in het Turks wordt vertaald. En nog later, wanneer zij in 1946 hoogleraar wordt, spreekt zij haar inaugurale rede uit op 18 februari 1946 met de titel Grieksch Aardewerk. De Betekenis der l,fmdsten. Opvallend is dat zij met haar rede niet alleen van arc heologen lof krijgt. Hoogleraar kindergeneeskunde Cornelia de Lange schreef op 21 februari 1946: ' ... Hoe belangwekkend is die oratie van het Grieksche aardewerk. Ik mag wel zeggen hoe meeslepend! Wij medici zijn zulke eenzijdige menschen . .. Het is heerlijk eens een kijkje te krijgen in een zoo geheel ander gebied en uw rede is naar den leek zoo boeiend geschreven als een roman ... ' (brief uit f amiliearchiej) Van bekende en beroemde archeologen zoals Winifred Lamb krijgt zij grote waardering voor haar baanbrekende werk als aardewerkspecialist. Verzamelaar C.W. Lunsingh Scheurleer uit in brieven grote bewondering voor haar kennis op het gebied van het klassieke aardewerk. In haar wetenschappelijke carrière is er altijd een spanning geweest tus en haar liefde voor de Griekse ceramiek en het veldwerk dat zij, met name in Turkije, uitvoerde en dat zeker ook haar liefde had. Over beide onderwerpen publiceerde zij op hoog niveau . In 2014 schreef professor Jaap Hemelrijk een artikel over Haspels' werk in Turkije. Hij benadrukt dat voor Haspels het Griekse woord kudos heel belangrijk was. Een belangrijke term ook voor de Homerische helden en misschien wel te vertalen als 'roem'. Ook Haspels vallen waardering en roem ten deel door haar prestaties op archeologisch gebied. 1 HOOGLERAAR EN DIRECTEUR IN AMSTERDAM

afb. 2 Zwartfigurige lekyth met afbeelding van hoofd van de godin Athena en haar uil. Aardewerk, Griekenland, Athene, Athena Schilder, ca. 480 v. Chr. APM 3754. Verworven in 1963.

Noten

1 Zie het artikel Hemelri j k 2014 , p . 181.

Zeer kort na de Tweede Wereldoorlog, toen Haspels weer terug was in Nederland, kreeg zij de uitnodiging om hoogleraar klassieke archeologie en kunstgeschiedenis van de oudheid aan de Universiteit van Amsterdam te worden. De universiteit was een gemeentelijke instelling en dat betekende dat de benoeming werd gedaan door de gemeenteraad. Zo trad zij in de voetsporen van haar geliefde leermeester Jan Six. Bij het professoraat behoorde ook het directeurschap van het Allard Pierson Museum. Haspels was meestal te vinden in het instituut aan de Weesperzijde 33 waar zij aan het bureau van haar voorganger Jan Six werkte. Zij was streng en verwachtte veel van studenten die in de archeologie verder wilden. Zij was geen archeologe die de nadruk op de theorie legde; de praktijk en het materiaal hadden haar voorkeur. Omdat Haspels veel tijd in

17


18

APm

NR

111 / 11 2 , 2 016

onderzoek stak en vaak in het buitenland was voor opgravingen, congressen of lezingen, liet zij veel van het museumwerk over aan haar assistenten juffrouw M.H. Groothand en C.S. Ponger. Al jaren eerder had Haspels aan haar zus geschreven dat zij ' .... Meer op haar plaats is als prof dan als museum-curator ... '. Tijdens haar directoraat was het zo dat de Allard Pierson Stichting niet alleen de bibliotheek van het Archeologisch Instituut financierde maar ook de collectie van het museum onderhield. Met het geringe beschikbare budget, soms aangevuld met geld uit het Amsterdamse Universiteitsfonds werd voor het museum een aantal belangwekkende voorwerpen verworven (PI. II en afb . 3). In 1960 werd Emilie Haspels benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en in 1965 werd zij onderscheiden en benoemd tot Ridder in de Orde van de ederlandse Leeuw (afb. 4). Nadat zij in 1965 met emeritaat was gegaan, hield zij interesse in het museum. Het meest tastbare bewijs voor deze belangstelling is een Julisch-Claudisch jongenskopje uit het begin van de eerste eeuw na Christus dat zich in de collectie bevindt (afb. 5). Het werd in 1976 bij de heropening van het museum aan de Oude Turfmarkt voor het museum verworven. Emilie Haspels kende dit marmeren kopje dat diepe indruk op haar had gemaakt. Het was oorspronkelijk eigendom van Ernst Langlotz, een belangrijk archeoloog uit Würzburg, die zij persoonlijk kende. Haspels sloot een lening voor de aankoop en het museum loste jaarlijks een deel van het bedrag bij haar af. PRIVÉ VERSUS WERK

Emilie Haspels schermde haar privé leven erg af en hield dat strikt gescheiden van haar 'archeologische leven'. Uit verhalen van de familie weten we dat Emilie - door de familie Mimi genoemd - binnen de familie een belangrijke rol speelde. In de Tweede Wereldoorlog onderhield zij vanuit Istanbul contact met de familie per brief en stuurde pakketten met onder meer rozijnen en gedroogde worst naar het bezette vaderland. In een brief van haar zuster Philippine lezen we hoe blij de familie hier mee is (afb. 6). Al veel eerder, vlak na haar afstuderen ging zij enige tijd naar Shanghai om haar zus die daar beviel te helpen. Ook nam zij toen zij in Amsterdam woonde twee nichtjes op in haar huis. Voor Haspels, die nooit getrouwd is geweest, was dit wellicht ook gezellig. Later verhuisde Haspels naar Abcoude en de familie herinnert zich haar huis dat volgepakt was met boeken en papieren, nog goed. 2

ook lid van de Nederlandse Vrouwenclub en na haar terugkeer uit Turkije woonde zij in het huis van de Vrouwenclub, op Keizersgracht 580. 'WAT ZIT U DAAR HEERLIJK BIJ KONING MIDAS '

De vriend chap tussen Emilie Haspels en prinses en later koningin Juliana begon tijdens de zogenaamde Aardhuis Conferenties in 1928. Bij deze bijeenkomsten op het jachtchalet Aardhuis was Haspels een van de stafleden en prinses Juliana staat op de lijst vermeld als Prinses Jula van Oranje Nassau Mecklenburg. Het contact dat dan ontstaat, blijft hun hele leven lang , zoals de correspondentie in het Haspelsarchief laat zien . In een brief van prinses Juliana aan Emilie Haspels van 8 september 1928 vertelt zij hoezeer zij van de conferentie

VROUWENBEWEGING

Emilie Haspels was sterk betrokken bij het wel en wee van de positie van de vrouw. Archiefmateriaal toont haar belangstelling voor vrouwenaangelegenheden en -activiteiten bij diverse vrouwenverenigingen waaronder de Nederlandse Vereniging van Vrouwen met Academische Opleiding. Ook gaf zij eind jaren '40 van de vorige eeuw radiolezingen voor de AVRO over de positie van de vrouw en over 'het huishouden doen in Turkije' . Bij de voorbereiding voor deze causerieën vroeg zij haar collega, de beroemde Turkse archeologe Ha let Çambel met wie zij in Phrygië samenwerkte om advies. Haspels was

afb . 3 Tyrrheense aardewerken amfoor met afbeelding van Herakles in gevecht met de koningin van de Amazonen . Griekenland, Athene , ca 550 v.Chr. APM 3734 . Verworven in 1960.

N ote n

2 Dit blij kt uit g esprekken met Jo sine van Wanro ij -Viets, een achtern icht van Emilie Haspels.


111 / 112

2016

ORDI \'Ar,,;DE

l\EDERLANDSE LEEUW

!JARE MAJESTF.IT DE KO. 1 Gl Cl.

10

J J

ll. OIDI

f~Pf Dl IU

..,

ltl..ANDU

HEEFT BIJ H.\AR AESI.UII

.,...,

.........

. . "

.. ,__.

\'A'.'11

t

8Ef',,;0F.MD TOT

RIDDER IN OF ORDE VAN DE EDERLANDSE LEEU\\'

.WELNA" LOCHlM

genoten heeft ' .. . Zoo onuitputtelijk veel plezier, zoo'n prettig omgaan met elkaar, zulke goede lezingen, zulke erg preuige "boompartijen" als we gehad hebben. En je ging je ook zoo ĂŠĂŠn voelen met elkaar ... . 'Haspels gaat daarna naar Oxford en Griekenland voor haar promotieonderzoek. Prinses Juliana schrijft haar: ' ... Het lijkt zoo heerlijk, dat zwerversbestaan, dat U nu begonnen bent.' Op een ieuwjaarskaart voor het jaar 1939 van prinses Juliana en prins Bernhard schrijft Juliana: 'wat zit U daar heerlijk bij koning Midas'. Terwijl prinses Juliana tijdens de Tweede Wereldoorlog in Canada verbleef, bracht Haspels die jaren in Turkije door. In en na de oorlog stuurt Haspels regelmatig cadeaus en sigaretten vanuit Turkije aan prinses Juliana. Dit werd zeer gewaardeerd zoals blijkt uit een brief van prinses Juliana aan Emilie Haspels van 9 januari 1946, net voor Haspels' benoeming als hoogleraar: ' ... Wat een eenig cadeau hebt U ons allen gestuurd in de vorm van Turksche bellen voor de lersche schapen.' PORTRET VAN EMILIE HASPELS

Het museum kent een kleine maar interessante portretten collectie. In de hal hangen de portretten van Allard Pierson en C.W. Lunsingh Scheurleer. In het trappenhuis hangen Jan Six en een aantal schilderijen van de laatste directeuren: Jaap Hemelrijk, Herman Brijder en Robert Lunsingh Scheurleer. Emilie Haspels ontbrak. Daar is verandering in gekomen. Met behulp van een aantal fraaie foto's onder meer uit het familiearchief dat wordt beheerd door Josine van Wanroij-Viets, heeft schilder Ben Lusthouwer (1951) een portret geschilderd van Emilie Haspels in het Phrygische landschap met het voor haar zo bekende Midasmonument op de achtergrond (afb 7). Het schilderij komt na de zomertentoonstelling vanzelfsprekend in het trappenhuis van het museum te hangen. Dat is een mooie herinnering aan een bijzondere vrouw, pionier in de archeologie en directeur van het Allard Pierson Museum.

J /~. I /J; J

?

afb. 4 Voor al haar werk werd Emilie Haspels in 1965 onderscheiden en benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Haspels familiearchief. afb. 5 Dit Julisch-Claudische jongenskopje uit het begin van de eerste eeuw werd met steun van Emilie Haspels in 1976 voor het museum verworven. Marmer, 1'" eeuw n. Chr. APM 9350

afb. 6 Emilie Haspels stuurde levensmiddelen uit lstanbul naar de familie in bezet Nederland. Haar zus Philippine bedankt haar in deze brief. Haspels familiearchief.

19


20

APm

NR

111/112,

2016

LITERATUUR

Summary

J,M. Hemelrijk, In Memoriam Prof. dr. C.H. Emilie Haspels, MededelingenbladAnzsierdam 23 (1981) 1-5. J,M. Hemelrijk, Emilie Haspels and the Forcresses and Monument s of the Phrygian Highland s, Bull etin Aniieke B eschaving (Babesch) 89 (20 14) 177- 232. J,W. Salomonson, ' Herdenking van Caroline Henriette Emilie Haspels ( 15 september 1894-25 december 1980 )',

Emilie Haspels (1984-1980) was a pioneer in the archaeology of Turkey. Before the Second World War she already travelled the inhospitable highlands of Central Anatolia to map the Phrygian highlands and its monuments . Her book The Highlands of Phrygia. Sites and Monuments (1971) is still considered a standard work. In 1936 she had made a name for herself with her book on Attic 8/ack-Figured Lekythoi . From 1946 to 1965 she was Professor of Classica! Archaeology and Ancient History of Art at the University of Amsterdam as well as Director of the Allard Pierson Museum. Haspels made important acquisitions to expand the museum's Greek collection.

Jaarbo ek Koninkli:jh e Nederlandse Ahademie van Wetenschappen ( 1980 ) 1-9. R. Wansing, C.H.E. Ha spels ( 1894-1980 ), scriptie (niet gepubliceerd) Amsterdam , 2008.

afb. 7 Portret van Emilie Haspels door de schilder Ben Lustenhouwer . Olieverf op doek, 20 16.


APm

NR

11 1/ 11 2 · 2 0 16

Filiz Songu

De laatste reiziger Emilie Haspels in Phrygië

Onderzoek naar het leven en werk van Emilie Haspels begon met een kleine opgraving in Haspels' koffers die in het bezit zijn van het A llard Pierson M useum. Deze bevatten haa r correspondentie en het studie- en fotomateriaal van haar twee belangrijkste onderzoeksinteresses: Grieks aardewerk en de Phrygische hooglanden in Turkije. Daarnaast kon gebruik gemaakt worden van het rijke familiearchief dat haar achternicht, Josine van Wanroij- Viets, beheert. Uit deze documenten en uit haar publicaties blijkt dat zij werkelijk een pionier was.

'MIJ N LIEVE, BESTE EMILIE,

... Maar kind, waarom kijk je mij zoo aan? Wal heb je mij ie zeggen? Vind je hel leven zoo diep? Wil je de raadseltjes van je toekomst ontcijferen? Wil je jezelf als een klein raadseltje aan de menschen ie ontcijferen geven? ... Daar is wel een rotsblok, daar ik me aan vasthoud. En daar ligt wel een bal voor me, die van mij is, maar waar ik niet goed naar duif te kijken ... '(afb. 1) G.J.A. Jonker, vriend van predikant en schrijver George Frans Haspels, de vader van Emilie Haspels, schreef dit in 1895 in een brief aan de eenjarige Emilie. Naar eigen zeggen filosofeerde hij

afb . 1 Emilie Haspels, een jaar oud . Haspels familiearchief.

afb . 2 Emilie Haspels (rechts, met parasol) in 1931 op de Acropolis in Athene , tijdens een excursie met Wilhelm Dörpfeld . Haspels familiear chief .

met deze foto over het leven. Jonker kon toen niet voorspellen dat Haspels zich bijna 35 jaar lang met de rotsmonumenten van de Phrygische hooglanden bezig zou houden. De 'raadseltjes' van Emilie Haspels' toekomst zouden haar onbekend blijven totdat ze in 1937 door het Franse Instituut in Istanbul gevraagd werd de opgravingen in Midasstad te leiden. Dit verzoek bepaalde de loop van haar verdere leven en carrière in de archeologie. De opgravingen bleken de aanzet tot Haspels' ontdekkingstochten in de Phrygische hooglanden. De documentatie van de rotsmonumenten in dit gebied zouden haar levenswerk worden. Haspels behaalde in 1923 haar doctoraaldiploma Klassieke Talen (met bijvakken Archeologie en Oude Geschiedenis) aan de Universiteit van Amsterdam. In de jaren '30 verbleef zij onder meer in Athene waar ze 'buitenlands lid' van de Franse Archeologische School was (afb. 2). Ze nam deel aan opgravingen die georganiseerd werden door de Franse, Engelse en Duitse instituten in Athene, o.a. met Winifred Lamb op Lesbos en Chios, met Humfry Payne in Perachora en met Ernst Buschor op Samos. In 1934 kreeg ze de leiding over de Franse opgravingen op Thasos. In 1935 voltooide ze

21


22

APm

NR

111 / 112 , 2016

haar proefschrift dat een jaar later in het Engels werd uitgegeven door de Franse School in Athene. Deze studie, Attic BlackFigured Lekythoi, geldt binnen de aardewerkstudies nog steeds als een standaardwerk. Haar bijzondere aardewerkkennis gecombineerd met haar veldwerkervaring in Griekenland was voor het Franse Instituut in Istanbul de reden om haar uit te nodigen om opgravingen in Centraal Turkije te leiden. ' .. .Het was een geweldig voorstel waar ik op het eerste ogenblik stil van werd. Of ik de leiding op mij wilde nemen van een opgraving ergens ·in Klein Azië, naar een plek waar ik nog nooit geweest was en ook nog nooit van gehoord had ... ' schreef Haspels in haar dagboek. O PGRAVINGEN IN MIDASSTAD

Emilie Haspels' opgraving vond plaats in Midasstad, ook bekend als Yaz1h Kaya ('ingegrifte rots'). Midasstad maakt deel uit van een plateau waar diverse rotsmonumenten in de tufsteen uitgehouwen zijn (afb. 3 - 5). Het Midasmonument, genoemd naar de legendarische Phrygische koning, wiens naam links boven in de gevel te zien is, is het grootste en beroemdste monument van de Phrygische hooglanden. De 17 meter hoge rotsgevel toont een façade van een gebouw met geometrische versieringen . Tot dan toe was niet duidelijk of deze en andere rotsfaçades koningsgraven of heiligdommen waren. Haspels voerde van 1937 tot 1939 vijfopgravingscampagnes in Midasstad uit . Ze groef op verschillende plekken op en rond het plateau. Ze vond in de rots uitgehouwen trappen die naar de top van het plateau leiden, waterreservoirs, en resten van huizen met lokaal en Grieks aardewerk, bronzen fibula e, pijlpunten en andere kleinere objecten. Deze lieten zien dat het plateau en omgeving tussen de 8"' en eind 4 d, eeuw voor Chri stus bewoond waren.

In het gedeelte direct voor het Midasmonument groef Haspels tot op de rotsbodem. Voor het monument was een open hof geweest, aan weerszijden geflankeerd door een zuilengalerij met andere nissen en inscripties. Het complex vormde een heiligdom voor de Anatolische moedergodin Kybele. In de centrale nis van de façade stond waarschijnlijk een beeld van de godin, waarvan het bovendeel in de bovendorpel vastgezet was. Hiermee was de functie van de rotsfaçades vastgesteld. Naast haar archeologische dagboeken hield Haspels ook een privé-dagboek bij, dat zij haar "Boekie" noemde en waarin ze haar werkzaamheden en het alledaagse leven beschreef. Haar contact met de plaatselijke bewoners, haar observaties over Turkije dat ze aanduidt met "moderne republiek van Atatürk", haar ervaringen als westerse vrouw en opgravingsleider, de moeilijkheden die ze ondervond, en soms ook haar gevoelens zijn erin terug te vinden.

afb . 3 Verspreid over de Phrygische hooglanden werden tussen ca. 700 en 550 v.Chr. diverse rotsmonumenten in de tufsteen uitgehouwen. Het Midasmonument is het grootste en misschien wel mooiste voorbeeld . afb. 4 Emilie Haspels in 1938 in Midasstad, gezeten op de veranda van het opgravingshuis, met op de achtergrond het Midasmonument . afb . 5 Opgraving van in de rots uitgehouwen trappen aan de noordkant van het Midasplateau in 1937.


APm

' ... Dil ruige dorre rolsgebied, mei zijn pla1eaus en nauwe valleien. Hei boeil ons, maar lach mis ik de zee. Ik voel me hier ingeslo1en... En als ik dan naar de zee verlang, denk ik aan opgravingen in Griekenland: hel kleine eiland Delos, aan Apollo gewijd, hel centrum van de Cycladen .. .'(afb. 6) Haar laatste campagne in 1939 kreeg vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een onverwacht einde: ' ... Toen we 9 dagen gegraven hadden llwam er plotseling een telegram biJ ons binnen van de Franse Ambassade: JB [haar Franse collega Jean Bodin] werd gemobiliseerd, er was oorlog. We moes/en ogenblikkelijk opbreken. Een haastig afscheid van Yazzli Kaya, een s!Oldal geen s/01was. De onopgelosle raadsels van de /rappen bleven halverwege s1eken. Maar ik nzoch1nie1 omevreden zijn. Ik had volbrachl waarvoor hel Franse lns1iluu1 mij gevraagd had over te komen. Ik had aan de uildaging voldaan. Ik had de perioden van de s1ad op het Midaspla1eau vastgesteld. En met dil gegeven lag de weg lal een publica1ie dus voor mij open ... '

afb. 6 Emilie Haspels in 1937 op het Midasplateau.

NR

111/112.

2016

OORLOGSJAREN IN TURKIJE

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kon Haspels niet terug naar Nederland. Ze bleef zes jaar lang in Istanbul. Haar correspondentie uit die tijd laat zien hoe ze deze jaren doorbracht. Ze wilde haar carrière in de archeologie voortzetten, maar moest ook extra verdiensten vinden om haar familie in Nederland te ondersteunen en levensmiddelen en sigaretten naar Nederland te sturen. Naast een kleine aanstelling als docent aan de Universiteit van Istanbul, werkte ze als bibliothecaresse bij het Amerikaanse Meisjeslyceum en als vertaalster op het 'war department ' van het Amerikaanse consulaat. In een brief van 8 april 1944 aan Jan van den Berg, werkzaam bij de Nederlandse Ambassade in Tsjoengking, China, beschrijft ze haar situatie: ' .. .J e schrzjf1dat Je benieuwd bem naar hel werk, dal me zoo bezig houdl. Helaas houd1 hel de kosl verdienen me meer bezig, dan mijn eigenlijke werk . De Universileit betaalt zoo sleclu, dal men er op de een of de andere manier nog ie1s bij moel verllrijgen .... Nu heb ik een baantje gevonden in de vertaal afdeeling van hel Amerikaansche Consulaai, maar dal is 48 uur in de week (war-regulalions). Dus Je begrijp1hoe mijn collegesen hel handboek, dal ik voor de Universileit schrijf over Grieksche Ceramiek, in het gedrang komen!' Door haar werk op het consulaat kon ze berichten ontvangen uit en sturen naar het bezette Nederland. In een brief uit 1945 spreekt Jan van den Berg zijn waardering uit aan Emilie Haspels over haar rol tijdens de oorlog: ' ... Je zal nog lang in onze geheugens voortleven als de getrouwe 1ussenpersoon, die in moeilijlw Jaren het contact tussen het be:::eue Holland en de buitenwereld heeft opengehouden ... '

23


24

APm

NR . 111/112,

2016

BY AIRMAIL PA R AVION

g9 9 l

·~

2

e ~

1--1

,h-r,~

Zij bleef ook de contacten met prinses Juliana onderhouden zoals blijkt uit een brief van 31 mei 1944, gestuurd vanuit Ottawa door Prinses Juliana (afb. 7): ' .... Ik genoot erg van Uw brief, en begrijp zoo Uw gevoel van voldoening, iets voor ons land te mogen doen! En hoe een zegen het is, het erg druk te hebben. Ik leef heel erg met U mee, in alles wat ik schrijf De spanning is bovenmenscheli.fk. Maar bovenmenschelzj"kis wat er verricht wordt ... ' ONDERZOEK NAAR DE PHRYGISCHE ROTSMONUMENTEN

Meteen in 1946 nadat zij hoogleraar in Amsterdam was geworden, besloot ze, na overleg met de oudhistoricus Sir Ronald Syme die ze uit Istanbul kende, een boek te schrijven over de rotsmonumenten van de Phrygische hooglanden. Midasstad, waar Haspels eerder opgroef, maakte deel uit van een veel groter gebied tussen Eski§ehir, Kütahya en Afyonkarahisar, dat als het religieuze centrum van Phrygië fungeerde en waar de moedergodin Kybele vereerd werd. Een deel van het gebied was door negentiende-eeuwse ontdekkingsreizigers als William M . Leake, Charles Texier en William M. Ramsay bezocht, maar nooit grondig gedocumenteerd. Tussen 1946 en 1958 ondernam Haspels vier expedities naar de Phrygische hooglanden. Ze documenteerde minutieus de rotsmonumenten, onderverdeeld in kale's (stadsburchten) en nederzettingen, religieuze monumenten, zoals gevels, altaren en nissen, grafmonumenten, en de Phrygische en Grieks-Romeinse inscripties. Oorspronkelijk wilde Haspels zich beperken tot de Phrygische monumenten maar uiteindelijk nam ze ook de Romeinse, Byzantijnse en Ottomaanse overblijfselen in haar boek op. Zoals ze zelf in haar "Boekie" schrijft,

' ... De niet voorziene complicatie was de tijd die bestemd moest worden voor andere oudheden, behorende tot allerlei verschillende periodes. D eze liepen van prehistorie tot op heden; zij drongen zich op aan mijn onderzoek en weigerden over het hoofd gezien te worden ... ' Haspels werkte onder zeer primitieve omstandigheden. Ze reisde met paard en wagen, alleen of met een assistent, langs kleine dorpen zonder wegen, winkels of openbare voorzieningen, behalve een oda ('dorps-vertrek'). Eten was schaars en ze was vaak afhankelijk van de gastvrijheid van de dorpsbewoners. Haspels ondernam haar eerste tocht in 1946 samen met Haler Çambel, een van de belangrijkste namen in de archeologie van Anatolië . Bij haar tweede tocht in 1950 werd ze geassisteerd door een andere Turkse archeoloog, A§kidil Akarca. Haspels beschouwde deze twee tochten als verkenningen die als doel hadden de sites en monumenten te lokaliseren, beschrijven en fotograferen.

afb . 7 Brief van Prinses Jul iana aan Emilie Haspels, 1944, Haspels familiearc hief.

afb. 8 Jaap Hemelrijk in 1953 op het Pi~mi~ Kale.


APm

Tijdens haar tocht in 1950 maakte haar Turkse assistent een opmerking over de gevel-monumenten en de geometrische versieringen:

'... "Peasant art", zegt A~kidil telkens, daar zit iets denigrerends in de uitspraak . ... Ik moet hierbij denhen aan wat een van mijn Franse collega's eens tegen mij opperde, waarom ik toch mijn tijd verdeed in dat vrij onontwikkelde binnenland, met z ijn locale producten: "Il y a en Asie Mineur tout de belles choses". Toegegeven, een aesthetisch raffinement is er niet bij te vinden, maar het is allemaal zo eerlijk, ook met een gevoel voor harmonie, en ook van grootsheid, en daarbij verre van primitief. .. ' Tijdens haar laatste twee tochten in 1953 en 1958 werd ze vergezeld door Jaap M. Hemelrijk, die Haspels zou opvolgen als hoogleraar en museumdirecteur (afb. 8). In haar dagboek komt haar assistent en tochtgenoot voor als Yakub . Zijn taak was de monumenten op te meten en te tekenen.

afb. 9a-c Gebroken Leeuwengraf, in 1953 . afb. 9d De krijger rechts van de ingang naar het graf draagt een fraai versierde helm, een lange lans en een rond schild. Gebroken Leeuwengraf, tweede helft 6d• eeuw v. Chr. APM 17.550, afgietsel van origineel in Phrygië.

NR. 111/112

- 2016

Haspels ging verder met het beschrijven en fotograferen. Ze maakte afwrijvingen of 'Abklatschen' van inscripties die in haar archief in het Allard Pierson Museum bewaard zijn. Ook maakte ze afgietsels van reliëfs afkomstig van een beroemd grafmonument uit de tweede helft van de 6d• eeuw voor Christus, dat bekend staat als het Gebroken Leeuwengraf of Y!lan Ta~ (Slangenrots) omdat de leeuwenklauwen als slangenkoppen werden gezien (afb. 9a-c). Het monument is ingestort maar oorspronkelijk ging het om een in de rots uitgehouwen graf met reusachtige reliëfs naast de ingang. Volgens Haspels' reconstructie waren op de hoeken twee leeuwen van ca. 6 meter hoog te zien, die naar elkaar toegekeerd waren en beide een voorpoot opgeheven hielden. Een gigantische Medusakop met paardenoren bewaakte de ingang van het graf. Links en rechts van de deur stonden twee gehelmde krijgers met schild en geheven speer (afb. 9d).

'... We werpen ons nu op het afgietsels maken van het reliëf van het Gebroken Leeuwen Graf Niet de leeuwenlwp zelf want die ligt zichtbaar en goed te kieken. Hij is trouwens goed 2.25 nz. groot in doorsnee. Yakub voelde wel voor een afgietsel van de leeuwenlwp totdat hij ervoor stond! Maar het was mij te doen om afgietsels van het reliëf aan de deurlwnt van het graf, dat nu ondersteboven ligt, met de krijgsman aan de kant van de deur, en het gorgoneion erboven. We zouden eerst een klei negatief maken in stukken, en die met gips overtrelûwn tegen het voorwerp aan. Daarna werden die eraf genomen, tegen el/war gevoegd, en de klei van binnen besmeerd met een verwarmde massa, Micha-plast genaamd. Deze afgietsels droogden langzaam, maar als ze eenmaal wat droog zijn, kun je erop gaan dansen. Ik had na de vorige ervaringen/ ondervindingen dit keer alpinopetjes voor ons mee en goggles

25


26

APm NR

111 / 112, 2016

'7

J

J,

-want je ligt ondersteboven, en vlak eronder met je gezicht. H et was er donker en vochtig. Ik besloot mij maar te beperken tot de kop van de hopliet die wiJ van nu af Baardmans gingen noemen, en het Gorgoneion, door de boeren de Kt z Ba~·t, de meisjeskop genoemd. Deze was 90 cm overdwars. Maar allebei de koppen staan uit in overdreven hoog reliëf, dus het was geen malûwli:jk werk. Yakub deed de Baardmans kop, terwijl ik boven bezig was de gips aan Le mengen en dan aan te dragen. W(i deden er een dag over.' D e mallen die ter plekke gemaakt werden, nam Ha spe ls mee naar Amsterdam waar afgietsels werden vervaardigd die nu onderde el zijn van de collectie van het Allard Pierson Mu seum. LOKALE BEVOLKING

Haar dagboek " Boeki e" geeft een goed beeld van de primitieve en zwa re omstandigheden waaronder Ha sp els en haar assistenten hun werk doen tijdens hun maanden durende om zwervi ngen . Ha spel s liet de m oe d ni et zakken: ' .. .Ik zie er langzamerhand niet uit. Erg mager en donkerbruin daarmee in keeping met de andere Anatoliërs - maar bovenal meer dan sjofel; een geheel van verschoten kaki; met vlekken en uitgebeten vergane plekken door de gierenmest veroorzaakt. Maar het deert mij - zover niet, dal ik mij realiseer, dat de tocht in zijn laatste etappe is genaderd. Bovendien: niemand ziet me toch ... ' Naast beschrijvingen over haar archeologisch onderzoek is het "Boekie" ook van grote waarde voor de geografische en historische bespiegelingen over de binnenlanden van CentraalTurkije (afb. 10). H aspe ls observeerde de gewoonten en tradities van de Tjerkessen die in de J9d, eeuw va nuit de Kaukasus gekomen waren, de Mohacir, Turkse immigranten

uit Bulgarije, en de nomadi sch e Yörük, die samen met de oorspronkelijke Ozturken in dit gebied woonden. Deze beschrijvingen van een wereld die langzaam aan het verdwijnen was, plaatsen Haspels ook in de traditie van pionier s en ontdekkers. Of , zoa ls Haspels het zelf formuleerde ' I am the last of the travelers '. BETEKENIS VAN HASPELS' ONDERZOEK

In 1971 verscheen Ha spel s' levenswerk The H ighlands of Phrygia . Sites and Monuments, veel later dan ze bij aanvang van het proj ec t in 1946 had gedacht. Terugblikkend stelt ze in haar " Boekie ": ' .. . Du s een werk over monumenten, wij schatten het werk op twee jaar, en ik stelde mij direct in op dat werk . H et heeft per slot 20 jaar beslag genomen, en dat met gestaag doorwerken zonder onderbreking, al moest het zich voegen naast een universiteit-betrekking ... '

afb. 10 Diverse foto's van de lokale bevolking en de monumenten, 1958.


APm

Voor de succesvolle voltooiing van het project was van groot belang dat ze meermalen uitgenodigd werd voor een studieverblijf aan het prestigieuze Institute for Advanced Studies in Princeton. The Highlands of Phrygia geldt tot op de dag vandaag als de enige, complete studie van dit gebied. Het is nog steeds het standaardwerk dat de basis vormt voor verder onderzoek naar de Phrygische hooglanden. Zo doet de Universiteit van Eski~ehir sinds de jaren '80 van de vorige eeuw veldverkenningen, epigrafische inventarisaties, en onderzoek naar de cultus en het cultuslandschap, waarbij voortgebouwd wordt op Haspels' werk. In een recent verschenen artikel in The Canzbridge Prehistory of the Bronz e & Iron Age Mediterranean wordt Haspels meer dan 40 jaar later nog geprezen voor haar aandacht voor lange termijn-ontwikkelingen en haar regionale benaderingswijze die tot op vandaag kunnen gelden als voorbeeld van ' modern' onderzoek (afb. 11).

afb. 11 Emilie Haspels tijdens haar laatste tocht in 1958 in Phrygië bij Akpara Kale. '... Ik kiek daar mijn prachtige uitzicht, en Yakub kiekt mij op de rots, omdat ik jarig ben! Daar liggen links de drie kales, en voor mij uit, achter het dal, laag, als een plat vlak met ruige randen en zijkanten, de Midas Kale, duidelijk, lichtgekleurd, geprojecteerd tegen de heuvels; met fijn, precies tegen de zijkant aan getekend, het rossig gevel-effect van de Midas façade. Daar ligt het nu allemaal. Van hieraf gezien is de wereld klein. En is dat niet mijn wereld? Werd hij dit niet sinds ik er nu 21 jaar geleden kwam. Want het houdt je vast, als niets anders; je komt er niet meer van los; je bent erdoor bevangen, en dan geef je je over, en gaat erin op ... '

NR

111/112

- 2016

LITERATUUR

C.H.E. Haspels, Th e Highlands of Phrygia. Sit es and Monum ents. 2 vols. Princeton, ew Jersey 1971. C.H.E. Haspels, I am the La st of the Travelers: Midas City Excavations and Sur veys in the Highlands of Phrygia, ed. by D. Berndt with contributions by H. Çambel, Istanbul 2012. J.M. Hemelrijk, 'In memoriam prof . dr. C.H.E. Haspels' Bull etin Amieke B eschaving (Bab esch) 56 (1981) 1-2. V. Stissi, Van dames , leeuwen en krijgers . M ededelingenblad A111sterdam74 (1999) 14-16.

Summary This article provides a sketch of the life and career of C.H. Emilie Haspels (1894-1980) on the basis of diary fragments and other personal documents. The focus is on Haspels' pioneering work in centra! Anatolia. Already before the Second World War she directed the excavations of Midas City (Yaz1liKaya) on behalf of the French Archaeological lnstitute at lstanbul (1937-1939). After the war, when she was appointed Professor of Classica! Archaeology at the University of Amsterdam, she organised four expeditions to the Phrygian highlands (1946-1958) . Under primitive circumstances she documented and photographed the fortresses and rock-cut monuments of various periods . She published her research results in the monumental The Highlands of Phrygia. Sites and Monuments (Princeton, 1971), which is the standard reference work until this day.

27


28

APm

NR

Willem

111 / 112, 2016

van Haarlem

Twee reliëfs herenigd

Sinds kort heeft het Museum er een belangrijke aanwinst bij: een grafreliëf (afb. 1), dar hoort bij een stuk dat reeds lang geleden via de collectie Van Leer in de verzameling is gekomen (afb. 2). Zo zijn stukken, die ooit bij elkaar ren toon gesteld waren, eindelijk weer verenigd. Her is tevens het grootste Egyptische reliëf in het Museum, en een belangrijke aanwinst uit de periode van het Nieuwe Rijk. Vooral voor deze periode zijn dit soort aanvullingen meer dan welkom. Het nieuwe reliëf is afkomstig van her Gemeentemuseum in Den Haag. Dat heeft al in 2002 zijn collectie oudheden, afkomstig uit het voormalige Museum Scheurleer, overgedragen aan het Allard Pierson Museum. Dit stuk, samen met enkele andere kleine objecten, zat daar toen niet bij, omdat het nog tentoongesteld was in het Museon. Intussen is daar de ruimte met Oudegyptische objecten opgeheven waardoor de weg vrijkwam om de resterende objecten ook over re dragen. Beide stukken zijn afkomstig uit het graf van Saiempetref, chef van de goudsmeden onder farao Seri I (19d' dynastie, 1289-1278 voor Christus). De oorspronkelijke locatie van het graf is niet bekend, maar was waarschijnlijk Sakkara, ten zuiden van Caïro. Uit dit graf zijn vijf reliëfs bekend die door F.W. Von Bissing in Egypte verworven waren. Vijf daarvan bevonden zich oorspronkelijk in Museum Scheurleer: twee daarvan zijn nu in het Allard Pierson Museum te zien.

aanbiedt, en een godin, waarschijnlijk Isis. Her boegbeeld wordt gevormd door een uraeusslang . In het middelste register bieden de overledene en zijn vrouw rechts een volgeladen offertafel aan aan de op een troon gezeten dodengod Osiris. Achter deze staan zijn beschermgodinnen, de zusters Isis en Nephthys. De teksten geven de namen en titels van de afgebeelde figuren weer en een standaard offerformule. Tenslotte onderaan: links zitten Saiempetref en zijn vrouw voor een offertafel, terwijl hun vier kinderen hun nog eens extra offers brengen. De teksten geven de namen van de betrokkenen. De twee tekstkolommen aan weerszijden van her geheel bevatten weer srandaard-offerformules.

Summary Recently, the Museum acquired a new relief from the tomb of Saiempetref (reign of Seti 1),belonging toa piece which was al ready in the collection. lt has three registers; the upper one is showing the Solar Boat, the middle one the deceased and his wife offering to Osiris, and the third register the couple again, as their children bring them offerings.

Twee andere zijn na opheffing van Museum Scheurleer in het Museum August Kestner in Hannover terecht gekomen en één in particulier bezit. Daarnaast bevindt zich nog één reliëf in het Egyptisch Museum in Cairo, dat Von Bissing destijds niet verworven heeft. DRIE INTERESSANTE STUKKEN

De nieuwe aanwinst is ooit in drie stukken gezaagd, waarschijnlijk om het transport re vergemakkelijken. Daarbij is het op enige plekken , vooral bij de zaagsneden, beschadigd. Het is in drie registers verdeeld. Bovenaan is de zonneboor afgebeeld. Er zat ooit een grote scarabee van een andere steensoort midden op de boor, maar die is al eerder verwijderd, met achterlating van de uitsparing waar die was aangebracht. Aan weerszijden daarvan zitten links de valkenkoppige zonnegod Harachti en - rechts een andere zonnegod, waarschijnlijk Re (de naam is verloren gegaan). Op de achterplecht, bij de sru urriem , staat de eveneens valkenkoppige god Horus. Op de voorplecht staan de god Thor, die Harachti een beeldje van de godin Maät

afb. 1 Het nieuwe reliëf uit het graf van Saiempetref. Bovenaan is de zonneboot afgebeeld. Daaronder offeren Saiempetref en zijn vrouw aan Osiris. In het derde register ontvangen zij offers van hun kinderen. Kalksteen, 105 x 72 cm, Egypte, Sakkara (?), 19"- dynastie, 1289-1278 v.Chr. APM 17.000

afb. 2 Het reeds in het museum aanwezige reliëf uit het graf van Saiempetref. Bovenste register : hun oudste zoon

offert aan het op stoelen zittende echtpaar. Onder: hun vier kinderen brengen offers aan het overleden echtpaar, nu op een mat zittend. Kalksteen, 75 x 56 cm, Egypte, Sakkara (?), 19"- dynastie, 1289-1278 v.Chr. APM 8851



30

APm

NR

111 /112,

2016

Brank o F. va n Opp e n de Ru it er

Een beestenboel! Vorig jaar oktober organiseerde het Allard Pierson Museum een tweedaags internat ionaal congres over dieren in de ant ieke mater iële cultuur . Gerenommeerde spec ialisten uit b innen - en buitenland gaven voordra chten over uiteenlopende onder werpen waarbij re laties tussen mens en d ier werden besproken en de sprekers lieten zien dat de studie van dieren in de ant ieke wereld voor onze moderne samen leving relevant is. Een aantal voorwerpen uit de museumcollect ie, dat tijdens het congres aan bod kwam, wordt hier bel icht als illustratie van het belang van dieren in de oudheid .

D e Cae retaa n se hydriae (wa terkr ui ken), waarove r on ze voo rm alig direc teur Jaa p H em elrijk uitvoerig h eeft gepubli ceer d, vorm en één ap art e groe p zwa rt -figu rige vaze n, vervaardigd doo r één enk el atelier in Cae re (h et huidi ge Ce rveteri in Tosca ne) . D eze groe p vazen (ca. 540- 520 voo r C hri stu s) wordt voora l geroe md om h et inn ovatieve en levendi ge myth olog isch e rep ert oire . Op h et con gres liet key-note spr eker Sian L ewis' nieuw licht schijn en op de opvallend e voo rstellingen van di eren (afb. 1-2). D e Cae retaan se vaze n to n en een verr asse nd e variëte it van scèn es m et di eren: een aa nt al tr aditi oneel klassiek, sommi ge geë nt op O osterse voo rb eeld en en and ere waa r di eren zijn toegevoeg d aa n myth olog ische scè nes. D e originalit eit van het Cae retaa n se at elier blijkt overigens uit het feit d at d e enige afbee ldin g van een zee h ond in d e Gri ekse vaassc hild erkun st uit deze groe p stamt. D e voo rstellingen zijn gedetailleerd en exp ress ief, en - wa t on gewoo n is voo r dit m edium - de schild ers

Noten 1 Universitair hoofddocent Oude Gesch iedenis, Universiteit van St. Andrews , Groot Brittannië.

afb. 1 Tussen wingerdbladeren en besjes (bovenaan) en een lotus-motief (onderaan) is op deze Caeretaanse waterkruik een grote ruige, wilde geit afgebeeld die door een jager met speer wordt nagezeten. Zowel het uiterlijk als de expressie van het dier zijn met veel aandacht weergegeven . Hierdoor richt de scène zich meer op de prooi dan de jager. Waterkruik (hydria), aardewerk, Etrurië, Cerveteri, h. 44 x diam. 33,3 cm, ca. 550-525 v.Chr. APM 1346

afb. 2 De andere zijde van dezelfde vaas is niet compleet bewaard gebleven. De afbeelding toont een flink gespierde jongeling, de zogenaamde "Horse Tamer", die twee steigerende paarden in toom probeert te houden. De schakeringen van de beschildering - in roodbruin en zwart - en vooral de gegraveerde lijnvoering zijn meesterlijk.


APm

NR

111 / 112 - 2016

proberen eveneens landschappen af te beelden. Op basis van de stijl kan worden vastgesteld dat de schilders Oost-Griekse immigranten waren. Lewis betoogde dat de aandacht voor het dierlijk leven en het landschap kan worden opgevat als een weerspiegeling van hun maatschappelijke ontwrichting: de ervaringen die de schilders hadden nadat ze uit hun vertrouwde Oost-Griekse omgeving waren geëmigreerd naar het onbekende landschap van Etrurië. Deze ervaringen brachten de schilders er toe om in hun werk bijzondere aandacht te besteden aan de dierlijke en natuurlijke wereld. Zij toonden voor hen bekende dieren uit Klein-Azië aan een nieuw publiek en reflecteerden in hun werk over het nieuwe landschap waarin zij zich v~nden. De eerste dag van het congres werd succesvol afgesloten met de lezing "het is een hondenleven" van Kenneth Kitchell2 over voorstellingen van honden vooral in de archaïsche en klassieke Atheense kunst (afb. 3-4). Honden zijn, na paarden, de meest voorkomende diersoort in antieke Atheense vaasschilderingen. Toch zijn zulke voorstellingen van honden veel minder bestudeerd en de aandacht die eraan besteed wordt, is oppervlakkig. Kitchell liet zien hoe van een hooguit nuttige rol (bijvoorbeeld in de jacht), het dier mettertijd getoond werd in een steeds nauwere sociale interactie met de mens. Honden werden afgebeeld in het gymnasion, op het symposion, in (homo-) erotische scènes, tijdens atletische wedstrijden, bij

religieuze offers en op grafmonumenten. Aan de hand van afbeeldingen illustreerde Kitchell verder hoe de naturalistische afbeeldingen feilloos overeenkomen met het gedrag en de lichaamstaal van honden. Dit wijst erop dat de kunstenaars in de oudheid het dier nauwkeurig hebben geobserveerd - en met hun aandacht voor de dierenwereld de wens van hun clientèle bedienden. De steeds grotere rol die honden innamen in de Griekse literatuur en Griekse kunst is bewijs voor een versterking van de band tussen hond en mens. Kortom, de studie van vaasafbeeldingen voegt een nieuwe dimensie toe aan ons begrip van de maatschappelijke rol van honden in antiek Athene. Noten 2 Emeritus hoogleraar Klassieke Talen, Universiteit van Massachusetts-Amherst.

afb . 3 Op de keerzijde van een amfoor toegeschreven aan de TyszkiewiczSchilder staat een man leunend op een stok voor een Herme. Vanachter het beeld komt een hondje dat geïnteresseerd achterom kijkt naar het ithyphallische lid. Zijn gedrag voegt een vleugje niet eerder herkende humor toe aan de scène . Amfoor, aardewerk, Athene , h. 39 x b. 14 cm, ca. 500-450 v.Chr. APM 14.225

Afb. 4 Op deze Attisch zwart-figurige wijnkan staat de hond symbool voor de huiselijke sfeer. Aan weerszijde staan twee geklede, oudere mannen; links een naakte, gebaarde man; in het midden een ruiter te paard; en rechts een naakte jongeling. De afbeelding illustreert hoe het dier onderdeel werd van alle fasen van het Atheense leven. Wijnkan (oinochoë) (Londen B 525 Klasse), aardewerk, Athene , h. 25,3 x diam . 17,2 cm, ca. 540 v.Chr. APM 13.310

31


32

APm

NR . 111 / 112 , 2016

voorgesteld, had Bes ook een vrouwelijke verschijningsvorm, Beset genaamd, die soms als zijn metgezellin naar voren treedt. Hij heeft normaliter een afschuwwekkend demonische grimas en wordt frequent aangetroffen in een magische omgeving. De Bes figuur is vaak terug te vinden in Egyptische tempels, maar heeft tot de Romeinse periode geen eigen tempel of priester. Hij werd met exotische oorden geassocieerd en werd mettertijd in de hele Mediterrane wereld vereerd. Bes was vooral belangrijk als kwaadafwerende beschermer, die zorg droeg voor mannelijke potentie, vrouwelijke vruchtbaarheid en gezonde kinderen. In de rol van beschermer was hij een vrolijke danser en muzikant, alsmede een vervaarlijke krijger en bestrijder van onheil. Juist de veelzijdigheid van zijn verschijningsvorm, die aan iedere definitie lijkt te ontsnappen, maakt van Bes zo een geliefd wezen.

In de oudheid hadden veel menselijke bezigheden een symbiotische of onderling afhankelijke relatie met dieren: van het ploegen van de akker tot het vechten op het slagveld, van de consumptie van voedsel tot het offeren aan de goden. Dieren waren onderdeel van het dagelijks leven, van de verbeelding en van godsdiensten: ze werden bijvoorbeeld gejaagd of getemd, voor vermaak gehouden, geofferd of zelfs aanbeden. Paarden of honden gaven uiting aan de status van de eigenaar. Afbeeldingen van dieren, waarvan het Allard Pierson Museum een grote verzameling bezit, bieden belangrijke informatie voor de ideeën over de dierenwereld die de mens omringde. Als geliefde huisdieren of als angstaanjagende monsters illustreren dergelijke voorstellingen de soms paradoxale relatie tussen mens en dier. Schrijver dezes richtte zich op de dierlijke aspecten in de voorstelling van de 'lieftallig lelijke' Bes (afb. 5-6). Specialisten zijn het niet eens over de precieze status en aard, oorsprong en functie van deze uiterst populaire figuur uit de Egyptische religie. De verschijningsvorm van Bes combineert het menselijk uiterlijk van een dwerg met wisselende dierlijke elementen, zoals leeuwenmanen, ronde oren, de gevlekte huid van een luipaard en de gepluimde staart van een grote kat. Hoewel meestal als man

Summary Papers presented at an international conference at the museum on "animals in ancient material cultures" brought together specialists from wide-ranging fields. Key-note speaker Sian Lewis discussed scenes of the animal and natural world on Caeretan hydriae. Kenneth Kitchell illustrated the increasing interest in dogs on Attic vases. The undersigned focused on animalistic aspects of the Egyptian guardian daemon Bes to reveal his dualistic nature. Overall the speakers disclosed the often symbiotic, and sometimes paradoxical, relation between hu mans and animals.

afb. 5

afb. 6

Een Bes masker is ter be scherm ing afgebeeld boven Harpocrates . De valk , cobra's , schorpioenen, gazelle, leeuw en krokodillen vertegenwoordigen hetzij de heilzame hetzij de gevaarlijke natuur van het dierenrijk . Dergelijke stèle s (cippi) met spreuken op de keerzijde werden gebru ikt voor mag ische rituel en. Cippus , serpentijn , Egypte , h. 10,25 cm , ca. 2.. _, •• eeuw v.Chr. APM 15.997

Bes en zijn metgezellin Beset staan be iden in onheil -werende houding afgebeeld . Hij zwaait vervaarlijk met een groot zwaard in zijn rechterhand ; om zijn linkerarm kronkelt een enorme slang. Zij danst w ild en slaat een tamboerijn . Reliëfsculptuur, kalksteen , Egypte , h.32 x b. 23,5 cm, Late Tijd tot Hellenist ische periode . APM 7947


APm

NR

11 1/ 11 2 - 20 16

APm nr. 111/112 ISS nr. 2210 - 6987 Allard Pierson Meded elingen is een publicatie van de Vereniging van Vrienden van het Allard Pierson Museum Oude Turfmarkt 127 Postbus 94057 1090 GB Amsterdam tel 020 525 25 56 www.allardpiersonmuseum.n l Colophon REDACTIE

René van Beek Geralda Jurriaans-Helle Wim Hupperetz Vladimir Stissi VORMGEVING

EN DRUK

MarcelisDékavé FOTOGRAFIE

Stephan van der Linden

Nieuw adres per 1 juni 2016

sthandel Mieke Zilverberg ANTIQUITIES

~ ANCIENT

COi

S

Frans van Mierisstraat 67B 1071 RL Amsterdam op afspraak

+ 31

i nfo@m iekezi !verberg .com

T

www.miekezilverberg.com

M.

20 6259518

+ 31 6 53832601

33



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.