APm : Allard Pierson mededelingen, afl. 56

Page 1

v \}

'2.f:)bo

7-s

2AAL

1 co Vereniging van Vrienden

Allard PiersonMuseum - Amsterdam


In memoriam

Drs. C. Vreede, Secretaris en Vice-Voorzitter van de Vereniging van Vrienden van 19771990 .

drs Cees Vreede 1

Een bloeiende Vereniging van Vrienden is van groot belang voor een Museum. Wat bewerkstelligt die bloei? Een energieke, vindingrijke, vasthoudende Secretaris die lang aanblijft. Onze Vereniging van Vrienden bestaat nu bijna 25 jaar en toch is de huidige Secretaris pas de derde in de rij. Zie daar de verkla-ring van de uitzonderlijke bloei van onze Vereniging. 2 De eerste Secretaris, Jacob van Lier , begeleidde de oprichting van de Vereniging (1969) en de grote acties rondom de verhuizing van het Museum (tussen 1974 en 1976). De tweede Secretaris (van 1977 tot 1985 en daarna van 1985 tot 1990, Vice-Voorzitter) was Cees Vreede die wij hier herdenken en de derde, de huidige, is mevrouw drs Saskia B.M. van der Noordaa-Dominicus van den Bussche (sinds 1985), wier grote verdiensten hier niet beschreven behoeven te worden. Toen Cees Vreede als Secretaris aantrad, trof hij een bloeiende maar tamelijk kleine Vereniging aan. Zijn eerste uitspraak was dat hij die Vereniging groot wilde maken. Daarin is hij zeer goed geslaagd, tot grote vreugde van ons allen en tot zijn eigen diep gevoelde voldoening. Vreede is in onze Vereniging binnengeloodst in het gevolg van de nieuwe Voorzitter dr Han N. Boon 3, die bedongen had dat hij een geheel nieuw Bestuur mocht meebrengen . Zowel Vreede als Boon waren Oud-Ambassadeurs; de laatste standplaats van Vreede was Marokko. Het geheel nieuwe Bestuur van Boon was in onze ogen van ongekend hoge maatschappelijke rangorde. Dit maatschappelijk aanzien van het Bestuur kan van groot riut zijn, zoals gebleken is in de moeilijke jaren toen de bezuinigingsdrift van de Regering en de Universiteit van Amsterdam het voortbestaan van het Museum herhaaldelijk in gevaar bracht; het Bestuur van onze Vereniging heeft toen een niet gering gewicht in de schaal gelegd. De staf van het Museum was hoogst verbaasd dat Oud-Ambassadeurs hun kostbare pensioentijd gedeeltelijk of zelfs grotendeels (en geheel gratis) wilden besteden aan zo'n nietige Vereniging van zo'n klein Museum. Maar voor Cees Vreede was de keuze heel begrijpelijk: aan het eind van een vruchtbaar diplomatiek leven keerde hij terug tot zijn jeugdliefde;

hij had immers Oude Talen gestudeerd (met bijvak Archeologie) en was zelfs enige jaren leraar Grieks en Latijn aan het Haarlems Stedelijke Gymnasium. Pas na de oorlog was hij in de diplomatieke dienst gegaan. Van deze terugkeer naar zijn geliefde oude culturen heeft hij zeer genoten en hebben wij in hoge mate geprofiteerd. Vreede was een indrukwekkend man: kaarsrecht van houding, enigszins plechtstatig in zijn optreden en bedachtzaam in zijn bewegingen; langzaam sprekend en zoekend naar zijn woorden, maar met een grote wilskracht in zijn uitspraken. Zijn enigszins deftige uiterlijk maakte veel indruk op de universitaire staf in het Maagdenhuis , waar hij grote successen boekte voor onze Vereniging , in de postkamer bijvoorbeeld en ook bij de drukkerij, want ons Mededelingenblad is enige tijd door de Universiteit gedrukt. Via hem heeft het Museum, na enige moeizame jaren vol strubbelingen, weer een goede naam in het Maagdenhuis gekregen. Hoewel de Directie van het Museum vanzelfsprekend de energieke diensten van Vreede op hoge prijs stelde, moesten wij hem toch zeer ongastvrij behandelen: hij moest als het ware 'onderduiken' in het Museum. In die tijd mocht men namelijk geen enkele ruimte van de Universiteit laten gebruiken door mensen die niet direct bij de Universiteit in dienst waren . Vreede werd dus weggestopt, verbannen naar een vrij onogelijke ruimte boven de ingang van het Museum, de zogenaamde woning. Deze is alleen [e bereiken via een lange smalle, steile en voor mensen op leeftijd , levensgevaarlijke trap. Zo hoorden wij, met enige bezorgdheid en nogal wat schuldgevoel, Vreede bijna iedere ochtend deze trap moeizaam op stommelen. Hij zelf vond het blijkbaar volslagen onbelangrijk: hij heeft er nooit over gerept! Het vertrek is laag en Vreede was een stug roker: zo stond de woning veelal blauw,

maar gelukkig voor zijn medewerkers waren er twee grote ramen die open konden en ook wel, met moeite, weer dicht. In deze wonderlijke verblijfplaats bedacht Vreede zijn toekomstplannen, 'strategieën' mag men gerust zeggen. Deze plannen vereisten overleg met de staf en zo heeft Vreede de gewoonte geschapen dat de Secretaris van de Vereniging het eerste gedeelte van de wekelijkse stafvergadering van het Museum toegedeeld krijgt om de lopende plannen te bespreken. Die nauw e contacten tussen de Vereniging en het Museum zijn van groot practisch nut en scheppen een goede stemming tussen de twee instanties, iets wat in andere Musea, wonderlijk genoeg, nog wel eens ontbreekt. Het wekelijks overleg zorgt voor een vriendschappelijke eensgezindheid en vooral een ongewone zakelijke-gezelligheid. Vreede leek een steil en streng heerschap, hij was ook inderdaad een Heer van de oude stempel, maar hij bleek in feite een vriendelijk, opgewekt mens te zijn. Deze twee eigenschappen maakten dat hij veel bereikte en dat er nooit merkbare strubbelingen van enig belang ontstonden. Onder zijn leiding is de Vereniging één van de grootste van het land geworden en werd ons blad voortdurend fraaier van uiterlijk. De Vereniging bestaat inmiddels zo lang dat bijna de gehele eerste generatie van 4 bestuurders gestorven is. Het waren mannen of liever heren van formaat met grote levenservaring en vakbekwaamheid, her waren allen veelzijdige, markante figuren. Zij dwongen ons respect af en onze bewondering en schonken ons hun vriendschap. Cees Vreede die, in zijn rijd, als Secretaris ver-uit de grootste rol heeft gespeeld, blijft in onze herinnering gegrift, niet slechts als een voortreffelijke en opvallende man, ja pittoreske, Secretaris, maar als een gezellige vriend. J.M. Hemelrijk Noten 1. Drs Cornelis Vreede, Oud-Ambassadeur, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, overleed na een langdurige en moedig gedragen ziekte op 24 augustus 1992. 2. In memoriam J. van Lier, MVAPM nr. 47, dec. 1989, 1-12 3. In memoriam Dr H .N. Boon, MVAPM nr. 51, okt. 1991 , 1-2 4. In memoriam Prof. Dr I.Q. van Regteren Altena, MVAPMnr. 21, dec. 1980 , 1


Muziek voor godinnen: twee sistra Robert Lunsingh Scheurleer

INHOUD J.M. Hemelrijk In memoriam drs Cees Vreede R.A. Lunsingh Scheurleer Muziek voor godinnen: twee sistra G. Jurriaans-Helle Een Egyptische krultang H.A.G Brijder Een goudgele steelpan

P.S.Lulof Twee matrijzen voor dakversiering uit Centraal-Italië R.A. Lunsingh Scheurleer Aanwinsten 1992

Mededelingenblad nr. 56 - Mei 1993 ISSN nr 0922- l 59X Het Mededelingenblad is een publicatie van de Vereniging van Vrienden van het Allard Pierson Museum te Amsterdam en verschijnt in het tweede, derde en vierde kwartaal van elk jaar. Redactie: Dra S.B.M. van der Noordaa-Dominicus van den Bussche Prof dr H.A.G. Brijder Dr R.A. Lunsingh Scheurleer Dra G. Jurriaans-Helle Grafische vormgeving: George Strietman Fotografie: Michiel Bootsman Coörd. tekscverw.: Beatrice de Fraiture Druk: Ter Burg bv, Alkmaar Zetwerk: Connect bv, Wormerveer

Vereniging van Vrienden Allard Pierson Museum Amsterdam

Oude Turfmarkt 127 1012 GC Amsterdam Tel. 020-5252556

De Egyptische afdeling werd in 1992 verrijkt met een sistrum, een rituele rammelaar, die als liturgisch instrument een grote rol speelde bij de cultus van de Egyptische goden (afb. 1-4). Het nieuw verworven sistrum is gemaakt van faience, meet 36.7 cm en weegt in de huidige toestand 780 gram. Door grootte, fraaie uitvoering, ongebruikelijke iconografie en tekst is het een aanwinst die speciale aandacht verdient. 1 Hathor In de egyptologie onderscheidt men twee modellen sistra: het naos-sistrum en het beugel-sistrum. Een reliëf in de tempel van Hathor te Dendera laat zien hoe de farao met wierookbrander en zijn koningin met de twee typen sistrum op rituele wijze de weg banen voor een plechtige processie (afb. 6). Daarbij werd het beeld van de godin in een schrijn naar het dak van de tempel gedragen om daar, blootgesteld aan de stralende zon tijdens de ceremonie van de Vereniging met de Zon, geladen te worden met diens zegenrijke goddelijke krachc.2 De vorsten treden in dergelijke scènes op als opperpriesters; zij zijn de tussenpersoon bij uitstek die tussen goden en mensen bemiddelen. Op de reliëfs brandt de farao wierook terwijl zijn vrouw het sistrum hanteert . In de praktijk werden die funkties gedelegeerd. Het sistrum was het instrument van priesteressen en tempelmusiciennes van lagere rang. Het is, enkele uitzonderingen daargelaten, bij uitstek een instrument dat door vrouwen gehanteerd werd. Over een bronzen beugelsistrum gaat het tweede deel van deze bijdrage. Allereerst · aandacht voor het faience exemplaar dat tot het naos type behoort en dat archeologisch gedocumenteerd is vanaf het einde van het Oude Rijk. Het als een tempelfaçade gevormde bovenstuk waar dit sistrum zijn naam aan ontleent, heeft in de beide zijwanden drie boven elkaar geboorde gaatjes waarin losse horizontale metalen staafjes zaten die wellicht ook nog voorzien waren van ronde schijfjes. Bij het schudden maakt het sistrum een rammelend geluid dat door de regelmaat van de handeling ritmisch gestructureerd kan worden.

Ajb. 1, Sistrum, vooraanzicht, faience.

APM 13.000 1


Afb. 2. Sistrum, Hathorkop Papyrus Godsdienstige voorwerpen zijn in Egypte nooit alleen maar aangenaam voor het oog. Benaming en vorm zijn een uitdrukking van de betekenis. Zo is een van de Egyptische termen voor sistrum Zescheschet,een woord dat afgeleid is van het onomatopeïsche werkwoord zeschech-. het snijden van papyrusrietstengels. Die werden voor de godin Hathor geschud. 3 Het sistrum is haar instrument bij uitstek. Aan de Nijl waardeerde men het geluid van een verkoeling brengende bries die ritselend en suizelend de papyrusbossen bespeelde. En omdat de mens zijn goden zelf creëert, moest dat geluid ook de goden wel bekoren. Het schudden van papyrus was dan ook een offer dat vereeuwigd is op reliëfs en schilderingen. Het sistrum is als een papyrµs, het geluid ervan is het geruis van de wind in een papyrusbos, het werd ervaren als rustgevend en bezwerend. De ronde handgreep van het sistrum bestond oorspronkelijk uit papyrusstengels die bijeengebonden waren; dat geven de vijf ribbels van onderen nog aan. Isis en Hathor Aan beide zijden van het handvat van het Amsterdamse sistrum staat een verticaal geschreven hiëroglyfische tekst (afb. 5): 'Degoede God, de Heer der Beide

Landen, [de Heer van} van alleswat gemaakt is; een verwijzing naar de farao die hier verder niet met name genoemd wordt . Moge Hij eeuwigleven'luidt de 2

wens die volgt. Ook geeft de tekst de naam van de eigenaresse van het sistrum. Waarschijnlijk moet die als Meri gelezen worden. Tenslotte wordt aan de ene kant in de tekst de godin Isis van Boeto genoemd, aan de andere kant Isis van Edfoe. Daar, in het Bovenegyptische heiligdom van Horus, werd Isis vereerd als diens moeder. 4 Volgens Egyptisch theologisch gebruik wordt de Benedenegyptische evenknie van Edfoe, Boeto in de Delta, als andere plaats van verering genoemd. Egypte, immers, is in alles een tweeeenheid. Een dubbelzijdige buste van Hathor, de godin van de liefde en de vervoering brengende muziek bekroont de handgreep. Om de schouders draagt ze de traditionele brede halskraag die samengesteld is uü vele strengen. Het gelaat van de godin wordt omlijst door een grote aan de onderzijde opkrullende pruik die door linten omwonden is en waartegen koeieoren afsteken. Ze zijn typisch vo.or de iconografie van Hathor. Ter weerszijden van de pruik verheft zich een goddelijke cobra met op de kop de zonneschijf die reikt tot aan de bovenrand van een Egyptische kroonlijst die als een kapiteel op haar pruik rust. Zoals opgemerkt, het sistrum is het muziekinstrument van de godin Hathor. In haar tempel te Dendera is het de verschijningsvorm van de godin zelf. In de loop der tijd echter, versmelt Hathor met de andere grote godin van Egypte: Isis. En zij is het die uiteindelijk de universele godin van Egypte wordt, een nationale moeder. Dat verklaart waarom het sistrum met de beeltenis van Hathor, een cultusinstrument van Isis kan worden en waarom dus Isis, en niet Hathor, in de tekst genoemd wordt. Honis van Edfoe Het bovenste deel van het sistrum bestaat uit een hoog en slank Egyptisch heiligdom met kroonlijst. Opzij, in de holten daarvan, krullen zich aan beide zijden spiralen. Het zijn de uiteinden van wat wel verklaard wordt als gestileerde koeiehorens. Ze zijn deels weggebroken. In de opening van de naos, onder de nu verdwenen metalen staafjes troont een Horusvalk. Dit is zeer ongebruiklijk. Alle andere gepubliceerde sistra tonen op die plaats een opgerichte cobra (soms ook twee). De aanwezigheid van die Horusvalk en van de inscriptie voor Isis van Edfoe, brengen dit sistrum uitdrukkelijk in verband met het heiligdom van Horus te Edfoe.

Afb. 3. Sistrum, zijaanzicht

Votiefgaven Millennia lang begeleidde het geluid van sistra Egyptische religieuze plechtigheden. Ze konden van kostbaar materiaal zijn. Goud, zilver en lapis lazuli komen voor. Maar de meeste bewaard gebleven exemplaren zijn van breekbare faience. Kleine sistra zijn amuletten en werden wel in het graf meegegeven waar ze de overledene gezondheid en leven schonken. 5


Voor alles echter speelde het sistrum een rol bij de eredienst voor de goden. In de tempels was het een offer dat de god welgevallig was. Dat blijkt uit een serie 'sistroforen', beelden van hoogwaardigheidsbekleders die eerbiedig knielend de god het instrument van Hathor aanbieden. 6 Alle faience sistra waarvan de herkomst bekend is, zijn bij tempels gevonden. Dat wijst er op ze bij godsdienstige plechtigheden gewijd zijn. Het bladgoud op het Amsterdamse instrument is bovendien een indicatie dat zulke sistra kostbare geschenken konden zijn. Het is niet moeilijk een lange lijst van tientallen fragmentarische sistra van faience samen te stellen. 7 Daaruit valt af te leiden dat ze in serie gemaakt werden. Na hun funkcie vervult te hebben , werden ze volgens de Egyptische traditie uiteraard niet weggegooid maar, als gewijde voorwerpen , begraven op het tempelterrein. Dienden deze sistra werkelijk om muziek te maken, of was hun funktie louter symbolisch? Bijna 37 cm hoog, en 780 gram wegend, is het Amsterdamse sistrum een van de grootste bekende exemplaren.8 Het moet in de praktijk moeilijk te hanteren geweest zijn bij een langdurige plechtigheid . Een experiment in het museum leidde al snel tot kramp in de pols bij een moderne, onervaren , tempelpriesteres. Het kwetsbare materiaal spreekt ook niet voor een werkelijk gebruik. Het risico van het drama van een breuk tijdens een ceremonie zal Egyptische priesters niet aangesproken hebben. 9 Datering

Een aantal Naos-sistra zijn gedateerd door de namen van farao's op de handgreep, meestal vorsten uit de 26e dynastie (664525 voor Christus). Ook de naam van de Achaemenidische Grootkoning Darius I (521-486 voor Christus) die als farao der· 27e Perzische dynastie over Egypte heerste, komt voor. 10 Helaas bestaat er geen studie waarin de vele niet door inscripties gedateerde sistrumfragmenten rond deze gedateerde exemplaren geordend worden. Er vale dan ook niet meer te zeggen over de datering dan dat ook dit sistrum naar analogie met de van koningsnamen voorziene exemplaren uit de Late Tijd stamt. Dat gebrek aan precisie is irritant want de inscriptie noemt uitdrukkelijk Isis van Edfoe. We zouden alleen wat graag willen weten of dat wellicht de oude Horustempel is, of de latere Pcolemaeïsche tempel. 11

Afb. 4. Sistrum, de Horusvalk

Bastet

Een tweede sistrum is gemaakt van brons en van het zogenaamde sechem-type (afb. 7-8). Op grond van de vorm spreekt men van beugelsistrum . 12 De boog is aan weerszijden op drie plaatsen van gaatjes voorzien. Twee van de aan de uiteinden omgebogen staafjes zijn bewaard. Door de verwering van het brons zit één ervan nu vast, maar het andere staafje maakt bij het schudden van het sistrum een metalig rammelend geluid. De poes die bovenop de sistrum boog ligt en een jong zoogt, verklaart de specifieke funktie ervan. Het dier is de aardse manifestatie van Bastet, hier de godin van de geboorte. De kattekoppige godin wordt vaak sistrumspelend weergegeven. 13 Het sistrum hangt dan ook direct samen met de rol van de godin als beschermvrouwe bij bevallingen. Het geluid van het sistrum, had een kwaadafwerende en rustgevende funktie; heel nuttig tijdens cruciale momenten bij een geboorte. Meestal is dit type sistrum ook nog voorzien van figuurtjes van de dwerggod Bes die immers ook 'zijn zorg uitstrekt over de vruchtbaarheid. Hij kwam al eens uitgebreid aan de orde in dit tijdschrift. 14 Maar in dit geval wordt de boog van het sistrum slechts gedragen door een greep waarvan de vorm lijkt op vier boven en beneden samengebonden bloemstengels die onder de eigenlijke sistrumboog naar buiten buigen. Daardoor heeft het geheel veel weg van een antieke zuil met kapiteel. Soms wordt de greep ook tot een echt kapiteel. 15

ir ir

~ ~

( (

)

(

)

)

(

)

~ ~

~o ~ ~o

rj d

:~:~ ~î o@ (

<=> jVVVVV\/\

~~y -cD---

\)

<=> jVVVVV\/\

µµi IY

Afb. 5. De tekst op de handgreep 3


Ajb. 6. Farao en vorstin in processie, Dendera

Egypte en Rome Hoewel de herkomst uit Egypte van ons bronzen instrument pleit voor een ontstaan in dat land, is de vorm ook goed bekend uit ItaliĂŤ. 16 In de Romeinse wereld is het sistrum het instrument bij uitstek van de Isisdienst, een mysteriĂŤncultus met veel aanhangers. In de nabijheid van de godin hoopten de ingewijden gelukzalig te worden, bevrijd van de zorgen van het aardse leven. In Pompeii, waar de Egyptische godin een grote eigen tempel had, is een hele serie sistra gevonden. De meeste zijn van brons, enkelen van zilver.17 De kostbaarheid van het materiaal bewees eer aan de grote godin. In een beschrijving van een Isisprocessie door Apuleius lezen we hoe de ingewijden, stralend in smetteloos wit linnen, de vrouwen met doorzichtige sluiers om hun lokken die vochtig waren van het parfum en de mannen met glimmend geschoren schedels, een hoog rinkelend geluid maakten met hun sistra van brons, zilver en zelfs goud. 18 Schilderingen uit de andere Vesuviusscad, Herculaneum, laten het gebruik van sistra zien tijdens een dienst in een Isisheiligdom. 19 De meeste sistra hebben drie dwarsstaafjes, enkele exemplaren echter vier. Die laatse groep stond de Griekse schrijver Plutarchus kennelijk voor ogen. Zich bewust van de religieuze lading beschrijft hij de symboliek zoals hij die ziet. Daarbij zijn, bijvoorbeeld, de dwarsstaafjes de elementen die de natuur in beweging zetten: vuur, aarde, water en luchc. 20

Hee einde van de antieke wereld betekende niet dat het sistrum verstomde. De klank die de antieke goden zo welgevallig was, klinkt ook in onze tijd na in de tsanatsel, in gebruik in EthiopiĂŤ en in het Koptische sistrum dat tot op de dag van vandaag dienst doen bij de christelijke eredienst. 21

Ajb. 8. Bastet met jong , detail sistrum APM 121 4


Noten

Over Egyptische sistra raadp lege men het artikel van C. Ziegler, Sistrum, in Lexikon der Ägyptologie V, 959-963 waar ook een uitgebreide bibliografie gegeven wordt.

Ajb. 7 Sistrum, brons, APM 121

1. Inv. 13.000, verworven (uit de Amsterdamse kunsthandel) dankzij aanzienlijke financiële steun van de Vereniging van Vrienden van het museum. Bibliografie: R.A. Lunsingh Scheurleer, Egypte, Geschenkvan de Nijl, Steenwijk 1992, afb. 75. Drs W.M. van Haarlem transcribeerde en las de tekst die hier in afb. 5 weergegeven wordt met behulp van het computerprogramma Glyph. Enige maten : hoogte handgreep 11.5; h. bodem naos-top 14.2 cm, h. valk 2.9 cm. De toestand van het sistrum lijkt redelijk. Het in.strument was gebroken in enige grote fragmenten en is weer in elkaargezet. De breuklijnen zijn deels weggemoffeld met aarde. De glasachtige oppervlaktelaag die karakteristiek is voor Egyptische faience, is verdwenen. Er zit een restje bladgoud links aan de benedenkant van het heiligdom. Het oppervlak is gefixeerd met een niet geanalyseerde stof die op een vernis lijkt. 2. Vgl. Cleopatra'sEgypt,Age of the Ptolemies, tentoonstellingscatalogus The Brooklyn Museum, New York 1988, 38, fig. 13. 3. J. Gwyn Griffiths, Plutarch'sDe Iside et Osiride,University of Wales Press, Cambridge 1970, 525. 4. Lexikon der Ägyptologie, VI , 326, s.v. Tel Edfu, n. 57. 5. W.M. Flinders Petrie, Amulets, 1914, repr. 1972, 1975, Warminster, 15, groep 32, pl.III. 6. Bijvoorbeeld de koninklijke schrijver Rechmire , Staadiche Sammlung Ägyptischer Kunst, München 1976, 81, nr. 57, met bibliografie. 7. Doorbladeren van de recente veilingcatalogi levert een hele serie fragmenten op. 8. De naos beschreven door H. Hickmann,

Cataloguegénéral:lnstruments de musique, Cairo 1949, no. 69344, 16 cm hoog, maakte deel uit van een werkelijk reusachtig groot sistrum van faience. 9. O.c. n. 6, 72, ÄS 1689, afgebeeld in

MeisterwerkealtägyptischerKeramik, 5000 Jahre Kunst und Kunsthandwerk aus Ton und Fayence,tentoonstellingscata logus HöhrGrenshausen, Rastal-Haus, 16 C -30 XI 1978, nr. 137 waarvan de hoogte vrijwel overeenkomt met ons exemp laar, wordt beschreven met metalen verstevigingen in de faience. · 10. H. Hickmann, Cataloguegénéral: lnstruments de musique, Caïro 1949, no. 69324.

11. Edfoetempe l: Mededelingenblad Verenigingvan Vriendennr. 44 (september 1988) 2-7. 12. C.W. Lunsingh Scheurleer kocht het in 1902 te Cairo. Inv. 121. Hoogte 20.5 cm. Bibi.: C.W. Lunsingh Scheurleer, Catalogus

eenerverzamelingEgyptische,Grieksche, Romeinseen andere oudheden,'s Gravenhage 1909, nr . 169; Gids, nr. 760, Imago, Kalender van het Nederlands Klassiek Verbond, 1984, nr. 9.3. 13. G. Roeder, Ägyptische Bronzefiguren, Staadiche Museen zu Berlin, Mitteilungen aus der ägyptischenSammlung, Band VI, Berlin 1956, pl. 39 en 40. Het ongeluk wil dat van de twee bronzen van dit type in het museum, inv. 392 en inv. 9073, juist het sistrum is afgebroken. 14. R.A. Lunsingh Scheurleer, Bes, Demon in Egypte, MededelingenbladVereniging Vriendennr. 39 (april 1987) 2-13. Meestal ook ontbreekt bij het beugelsistrum de Hachorkop niet. H. Hickmann, Catalogue général:Instruments de musique, Caïro 1949, 78 ff., pl. 65 ff.; Nofret die Schöne, no. 45 (Caïro CG 69316 in kleur), I. Woldering,

AusgewählteWerkeder ägyptischenSammlung, Kestner-Museum, Hannover 1958, no. 58. 15. NN, Kestner-Museum,ägyptischeAbteilung, Kult und Tempelgerät,nr. 13 (Hannover, inv. 1950.141). 16. F.W, von Bissing, Sul tipo dei Siscri trovati nel Tevere, Bulletin de la SocietéRoyale d'Archéologied'Alexandrie,31, 1936, 3-16. 17. V. Tran tam Tinh, Le culte d'lsis à Pompéi, Paris 1964, nos. 168-188. In kleur: A. de Franciscis, Le MuséeArchéologi.que National de Naples, z.j., pl. 27. 18. J.Gwyn Griffiths, Apuleius of Madauros,

The !sis-Book(Metamorphoses,Book XI), Étudespréliminairesaux réligionsorientales dans !'empireromain, Leiden 1975, 10 (XI, 273, 1O). 19. Nu in het museum van Napels, inv. 8924 en 8919, Tran tam Tinh, o.c., pl. XXlII en XXlV. 20. Vgl. n. 3. 21. H. Hickmann, in: KoptischeKunst, Christentumam Nil, tentoonstellingscatalogus Essen, Villa Hügel, 2 V - 15 VIII 1963, 117 en cat. nr. 545.

In Amsterdam wordt ook nog een hol gegoten bronzen sistrumgreep met Hathorkop bewaard, inv. U.12.603. Sterk verweerd; hoogte van het fragment 14.3 cm. Gelijkend op Roeder, par. 273 en 63 la, pl. 63, m.(Berlin 2545)

SUMMARY Two sistra A faience sistrum was acquired by the Museum in 1992 for its renovated Egyptian rooms. An unusual feature is the falcon ofHorus in the naos. According to the text on the handle, the sistrum was dedicated by a private individual: '(?) Mety, to I'sis of Buto, and Isis of Edfu.' Comparable sistra hearing royal names are mostly Saite. Shou ld this example be associated with the pre-Ptolemaic temple of Edfu? A second sistrum, ofbronze, is also discussed. Ic was purchased in Egypc in 1904 . The type was exclusively used by the followers oflsis.

5


Een Egyptische krultang Ge ral da Jurriaans- Helle De Egyptenaren hechtten veel belang aan de reinheid van het lichaam. Een behaard lichaam vonden zij een teken van persoonlijke verwaarlozing. Het scheermes en de epileertang werden dan ook reeds in de Predynastische tijd gebruikt . De Griekse geschiedschrijver Herodotus (vijfde eeuw voor Christus) schrijft in het tweede boek van zijn Historiën, dat aan Egypte gewijd is, over dit in zijn ogen vreemde gebruik:

'Eldersdragenpriestersder goden lang haar, in Egyptescherenzij het hoofd kaal. Bij andere mensen is het in tijden van rouw gewoonte,dat de naasteverwanten huil haar afknippen; de Egyptenarenlaten na een sterfgevalzowel hoofdhaarals baard groeien, terwijl zij als regelkaal geschoren zijn. (...) De priestersscherenom de andere dag hun gehelelichaam om te voorkomen dat ze luizen of ander ongediertekunnen hebben bij het verrichtenvan heilige handelingen. (...) Ze wassenzich elke dag twee maal met koud water en ook twee maal elke nacht. ' 1 Dat de Egyptenaren zich in de regel kaal schoren blijkt ook uit een andere opmerking van Herodotus. Bij zijn bezoek aan Egypte ziet hij de beenderen van de mensen die gesneuveld waren in de veldslag tussen de Perzen onder Kambyses en de Egyptenaren onder Psammenitos. Hij merkt op: 'deschedelsvan de Perzen nu

zijn zo week, dat men ze kan doorboren door alleen maar een steent.Jeer tegenaan te gooien, maar die van de Egyptenaren zijn zo hard: slechtsmet moeite kan men ze met een steenstukslaan.Daarvan gaven ze (deplaatselijke bewoners)deze verklaring en mij althans overtuigdenze gemakkelijk, dat de Egyptenarenal dadelijk van hun prille.Jeugdaf hun hoofdenkaal scherenen het aan de zon blootgesteldeschedeldak gehard wordt. Dat is ook de oorzaak van het niet kaal worden;bij de Egyptenaren ziet men minder kaalhoofdigendan bij enig ander volk. Hier heeft men dan de verklaringwaarom zij sterkeschedels hebben, maar dat de Perzen zwakke schedelshebben, komt hierdoor:zij lopen van hun .Jeugdafin de schaduw,doordat ze vilten mutsen dragen.' 2

6

Ajb. 1 Reliëf van Saiempetref Steen, Egypte, l 9e dynastie ca 1305-1196 v. Chr.,APM B 8851.

Pruiken U it deze passages blijkt duidelijk dat de meeste mensen die we zonder hoofdhaar afgebeeld zien in Egypte, niet van nature kaal waren, maar hun hoofden schoren uit hygiënische overwegingen. Wanneer ze zich in het openbaar vertoonden droegen ze een pruik die enige bescherming bood tegen de zon. Op het reliëf uit het 3 graf van Saiempetref in on museum (vitrine 49) is dat duidelijk te zien: in het

bovenste register, waar hij bij een offer aanwezig is, draagt hij een pruik. In de wat huiselijker scène onderaan dragen Saiempetref en zijn zonen geen pruiken, de vrouwen echter wel (afb. 1). De mooiste pruiken werden gemaakt van mensenhaar; een goedkope variant werd van zwarte wol of plantevezels gemaakt. Om een pruik te maken werd eerst een netje geweven van gevlochten haar. In de openingen werden strengen haar geknoopt


en vastgezet met een mengsel van bijenwas en hars. Die mengsel smelt pas bij 60°C en was dus zelfs tegen de Egyptische ~on bestand. Bij de pruik op afbeelding 2 gaat het om 300 strengen, ieder bestaande uit ongeveer 400 haren. Deze strengen werden ook met het wasmengsel ingesmeerd en konden daarna gevlochten worden of in kleine krulletjes worden opgemaakt. Hee wasmengsel zorgde ervoor dat het kapsel in model bleef en beschern:ide de haren tegen uitdrogen en bros worden. Het vervaardigen en het onderhoud van deze pruiken vereiste gespecialiseerde krachten en een eigen instrumentarium. Dat brengt ons bij een recente aanwinst van het museum, een klein tangetje 5, dat in de nieuwe Egypteafdeling een plaats heeft gevonden in vitrine 37 , tussen allerlei toiletartikelen. Een tangetje Het tangvormige bronzen instrumentje (afb. 3a-b), dat slechts 6,2 cm lang is en 4,04 gram weegt, bestaat uit twee gedeelten die op ongeveer driekwart van de lengte door een pennetje met elkaar verbonden zijn. Het ene element heeft de vorm van een plat half-rond mes. Die loopt aan ÊÊn kant uit in een smalle platte punt , die vanaf het bevestigingspennecje iets naar buiten buigt. Het andere element is gemaakt van een ruitvormig plaatje dat dubbelgevouwen is op de lengte-as, zodat een langgerekte min of meer gelijkbenige driehoek is ontstaan . Op het breedste punt van de driehoek is het andere element ertussen geschoven en zijn beide elementen door een verbindingspennetje aan elkaar gemonteerd . De achterkant van her mes vale in de ene helft van de driehoek en die zorgt er voor dat de handvatten elkaar niet kunnen kruisen. Dit deel gaar met een kleine knik over in een scherpe ronde naald. De knik zorgt ervoor dar er altijd ruimte zit russen de beide handvatten, ook als ze samen worden gedrukt. De andere helft van de driehoek vormt de bek van de tang . Het uiteinde van her andere element past precies in her U-vormige profiel. Er zijn verscheidene exemplaren bekenl en bij sommige van deze heeft het handvat dat bij ons exemplaar mesvormig is, de vorm van een dier. Vaak loopt de staart van het dier uit in een soort lotusbloem, waarvan de rand als mes of spatel gediend kan hebben (afb. 4) . De tangetjes zijn van het Oude Rijk tot aan de Late Tijd gebruikt. Het exemplaar in het Allard Pierson Museum stamt, gezien her type, uit het Nieuwe Rijk (1550-1075 voor Christus).

met de bovenkant van de vingers naar buiten worden geduwd, zodat de bek sloot. Omdat degene die het tangetje hanteerde, tegen de binnenkant aanduwde, sneed hij (of zij) zich ook niet aan het mes. Er was nog een manier om de tang dicht te laten gaan : als men het gedeelte met het scheermes (of de panter of paard) naar boven hield, zakte dit door zijn gewicht naar beneden en ging de bek open. Als de tang werd omgedraaid zodat de pen boven kwam, viel het scheermes naar beneden en ging de bek dicht, waarna hij met de bovenkant van de vingers kon worden vastgedrukt. Daar zal ongetwijfeld handig gebruik van zijn gemaakt.

Ajb. 2 Egyptischepruik, bestaandeuit vele dunne vlechtjesmet daarbovenlichtgekleurdekrulletjes. Brits Museum, Londen, inv. 2560.

Open en dicht Het instrumentje ziet er uit als een tangetje of schaartje, maar er is een belangrijk verschil met onze tangen en scharen: bij een gewone schaar kruisen beide elementen elkaar, waardoor de schaar sluit als men de handvatten naar elkaar toebeweegt, en weer opengaat als men de handvatten spreidt . Bij deze Egyptische tang zitten beide elementen parallel naast elkaar. Dar betekent dat de bek dicht gaat als men de handvatten uit elkaar beweegt en weer opengaat als de handvatten naar elkaar toegebracht worden . Het lijkt dus meer op de tangen waarmee tegenwoordig in ziekenhuizen verband mee wordt vast geklemd. Een dergelijke tang kan altijd verder opengeduwd worden om de klem nog steviger te krijgen . D ie tangetje is dus niet gebruikt om iets mee te pakken, maar om iets vast te zetten . Wanneer de bek op de goede plaats was gemanoeuvreerd, kon het andere handvat

Functie De vraag is natuurlijk waarvoor die instrumentje gebruikt werd. Hoewel de meningen daarover verdeeld, zijn staat in ieder geval vast dat het om een toilet artikel gaat. Sommige zien er een soort schaar in of een epileerinstrument. Maar als schaar is het niet bruikbaar en voor het epileren kenden de Egyptenaren andere, eenvoudiger pincetten. Meestal wordt het als krultang (voor eigen haar, maar eerder nog voor een pruik) aangeduid, maar daarbij zijn de meningen

Ajb. 3a Krultang, geopend. Brons,Egypte, Nieuwe Rijk (1550-1075 v. Chr.),APM 13.017. Ajb. 3b Krultang, dicht, APM 13.017.

Ajb. 4 Krultang met handvat in de vorm van eenpaard De achterbenenvan hetpaard Lopenuit in een lotusbloem, waarvan de rand dienst kon doen als scheermesof spatel. Brons,PelizaeusMuseum, Hildesheim, inv. 5116. 7


Gekruldezinnen Het tangetje behoorde tot de vaste toiletuitrusting van Egyptische mannen en vrouwen en was, hoe klein ook, een belangrijk instrument dat in het graf werd meegegeven. Ook toen al zal gegolden hebben dat de meesteres haar ongenoegen over haar uiterlijk afreageerde op de ongelukkige dienares, zoals bij de Romeinse epigrammendichter Martialis 8 (40-104 na Christus) Lalage de kapster Plecusa (letterlijk: de vlechtser) straft:

Unus de totopeccaveratorbe comarum anulus, incerta non benefixus acu. Hocfacinus Lalagespecula,quo viderat, ulta est, et ceciditsaevisicta Plecusacomis.

Afb. 5 Man met krulletjespruik. Steen, Egypte, ca 2500 v. Chr., APM381

(..) verdeeld over de manier waarop het gebruike werd. Geen van de gevonden exemplaren toont sporen van verhitting, de krullen werden dus niet, zoals later, met een hete tang ingebrand. Maar dat stemt overeen met de wetenschap dat de Egyptenaren de krullen van hun pruiken mee een mengsel van hars en was fixeerden. Er zijn verschillende theorieën over het gebruik van die instrument. Naar mijn mening is het een belangrijk gegeven dat deze tangetjes sluiten door de handvatten uit elkaar te drukken en dat je er dus iets tussen kon klemmen. De haarlok werd alleen om het platte element van de bek gewonden en in de bek gedrukt. Omdat er zo niet teveel haren tegelijk vastgenomen konden worden, is ook wel 7 gesuggereerd dat het om het krullen van wimpers of baardhaar gaat. Maar er hebben zeker ook voldoende haren tussengepast om de fijne krulletjes te maken, die we kennen uit de overgebleven pruiken en uit de afbeeldingen van mensen met pruiken (afb. 1, 2 en 5). Een andere mogelijkheid is dat deze instrumenten gebruikt werden bij het maken van pruiken om nieuwe strengen haar aan het net vast te zetten.

Gebruik Men kan zich voorstellen dat het tangetje als volgt gebruikt is: de kapster hield het pinvdrmige handvat als een poclood in de hand; het mes- of diervormige handvat hing naar beneden. Met de pin haalde zij de haarlok uit de haardos en draaide deze

eromheen. Dan hield ze de lok met haar andere hand vast, trok de pin er uit en kantelde het tangetje in haar hand, waardoor de bek naar voren kwam. Het mes kwam nu boven te liggen en zakte door zij_ngewicht naar beneden, waardoor de handvatten sloten en de bek openging. Deze legde ze om de krul en vervolgens sloot ze het tangetje door het om te draaien: het mes kwam weer onder, zakte door zijn gewicht naar beneden, waardoor de handvatten uit elkaar gingen en de bek weer dicht ging. Tenslotte kon zij het mesvormige handvat met de bovenkam van haar vingers nog verder naar buiten duwen om de klem strakker te maken. Als het tangetje gebruikt werd om een nieuwe streng in een pruik te bevestigen, kon de kapster hem met de pen op de juiste plaats krijgen en dan vastklemmen.

Mes of spatel? Het mes kon na afloop gebruikt worden om uitstekende haren weg te snijden. Zoals gezegd, hebben niet alle tangen een mes. Sommige hebben een soort spatel. Dit leidde tot de volgende gedachte: om de krul of de nieuwe haarstreng te fixeren moest hij worden ingesmeerd met het mengsel van was en hars . Hiervoor zou de spatel gebruikt kunnen zijn; het mes zou dan eerder een soort 'botermes' dan een scheermes zijn geweest. De kapster kon dan met één instrument de krul maken, fixeren en vastklemmen. Wanneer de was hard geworden was kon de rang voorzichtig worden losgemaakt.

Eén klein krulletje uit de hele krans van haren uzt niet goed, omdat het niet goed met de speld was vastgezet. Deze misdaad heeft Lalage met de spiegel waarmeeze het had opgemerkt,gestraften, getroffendoor de wrede haren, viel Plecusa. Die is van alle tijden: 1800 jaar later voegt de Feldmarschallin in 'Der Rosenkavalie/ haar kapper toe: 'Mein

lieber Hippolyte, heut haben Sie ein altes Weib aus mir gemacht. '

Noten

1 Herodotus Hist. II, 36-37. Vertaling 0 . Damsté, Bussum 1974. 2 Herodotus Hist. III , 12. Vertaling 0. Damsté, Bussum 1974. 3 APM B 8851, 19e dynastie, ca 1305-1196 v. Chr. 4 Brits Museum 2560. Foto genomen uit M. Stead, Egyptian Lift, British Museum 1986, 49-50, fig. 68. 5APM 13.017. 6 Zie: Flinders Petrie, Toolsand Weapons, 1917, 49; W.C. Ha yes, The Scepterof Egypt, Cambridge Massachusetts 1959, 21-22; J. Vandier d'Abbadie, Les objetsde toilette égyptiensau Musée de Louvre, Parijs 1972, 160-162, nrs 727-728; Egypt'sGoldenAge, Catalogus Boston 1982, 193-195, nrs 225227; Eender en Anders, Catalogus Allard Pierson Museum 1984, 102, nrs 212-213, afb. op blz. 124; M. Stead (noot 2), 51, fig. 69; AgyptensAufitieg zur Weltmacht, Catalogus Hildesheim 1987, 290, nrs 239240 (inv.5116, hier afb. 4). 7 Egypt'sGoldenAge, (noot 6). 8 Marrialis 2,66, 1-4. 9 R. Strauss/ H. von Hofmannsthal , Der Rosenkavalier,Erster Aufz.ug.

SUMMARY An Egyptian hair-curler

In 1992 the Museum acquired a so-called hair-curler (APM 13.017) for its renovated Egyptian rooms. This small bronze tong was probably used to manufacture and curl wigs. One handle rapers toa pointed pin, with which a strand of hair could be taken apart. The ocher handle is shaped like a razor. I t could be used to cut off hairs or could act as a spatula with which it was possible to wax the hair. After a curl had been shaped and waxed, it could be pinched together with the tong, by pulling the handles apart, til! the wax stiffened. 8


Een goudgele steelpan H.A.G. Brijder Namaak was in de Oudheid een gewone zaak. Pottenbakkers bootsten duur vaatwerk van goud, zilver en brons na in veel goedkoper aardewerk. Men denkt wel dat alle Griekse en Etruskische vazen en schalen van terracotta naar voorbeeld van metalen vaatwerk zijn gemaakt. Daar is alle aanleiding toe aangezien van de meeste vormen van aardewerk overeenkomstige voorbeelden in metaal bekend zijn. Nog niet zolang geleden heeft een Engelse archeoloog geopperd dat de bekende Griekse zwart- en rood-figurige vazen in feite goedkope imitaties zijn van 1gouden en zilveren vazen met inlegwerk. Dat wil zeggen dat zwart-figurige vazen imitaties zouden zijn van gouden vazen met inlegwerk van figuren die van zilverplaat gemaakt zijn (dit kleurt namelijk zwart als men het niet poetst), terwijl het bij rood-figurige vazen zou gaan om zilveren vazen met inlegwerk van figuren van goud. Hoe her ook zij, de goudgele steelpan van aardewerk in afbeelding la-b, een nieuwe aanwinst in 1992 , lijkt een duidelijke imitatie van een bronzen of een verguld bronzen steelpan te zijn. Steelpannen van brons Gedurende een korte periode is in Griekenland zelf en in de Griekse kolonies in Zuid-Italië een type bronzen steelpan in gebruik geweest waarvan 3een voorbeeld in afbeelding 2 is te zien. Deze steelpannen worden doorgaans tusse~ 500 en 460 voor Christus gedateerd . De vorm komt eigenlijk overeen met onze tegenwoordige koekepan, behalve dat het handvat is uitgewerkt in de vorm van een naakte jongen. Deze kouros is tezamen met het verbindingsstuk van massief brons gemaakt en in één stuk gegoten 5 volgens de 'verloren-was-mechode' . Met zijn opgeheven armen lijkt hij, als een hemeltorsende Atlas, de grote ronde schaal te dragen. Meestal is de schaal, die van dun plaatbrons is gemaakt, in de loop der rijden vergaan; alleen het massieve handvat is dan over. Hiervan zijn er meer dan honderd bekend . Afbeelding 3 toont een mooi exemplaar dat zich in ons museum bevindt. 6

De schaal met kouros-handvat is oorspronkelijk een Grieks ontwerp. Er zijn

Afb. 1a Terracottaschaal met kouroshandvat, ca 300 v. Chr., APM 12.972 Afb. 1 b Handvat in de vorm van kouros met opgeheven armen (zie afb. 1a), APM 12.972

twee varianten. Het oudste type handvat zien we op afbeelding 3. De jongen staat op een palmet en boven zijn hoofd ho ud t hij de twee voluten, dwz. de spiralen, van een Ionisch kap iteel, vast. Hieruit groeit als het ware links en rechts een palmetwaaier die aan de schaal was vastgemaa kt. Die type vond zijn navolging in Italië. Hee tweede type (afb. 2), dat iets later ontstond, maar waarschijn lijk ook van Griekse origine is, werd voornamelij k in

9


Zuid-Italië gemaakt. Het opengewerkte verbindingsstuk met de twee liggende rammen is technisch gezien lastiger te maken dan dat van het eerste type. Boven het hoofd van de kouros is een klein verbindingstukje ter versteviging in het brons aangebracht; dit is dikwijls met een bladmotief versierd. De steel is onderaan afgerond in de vorm van een ramskop waar de slanke kouros met zijn voeten op staat . De steel vormt een goede handgreep. De Grieken gebruikten het kouros-motief niet alleen voor de stelen van dit soort schalen, maar ook voor vrijwel identieke handgrepen van bronzen spiegels. In ons museum bevindt zich hier een mooi 7 voorbeeld van. Verder komt het voor dat de handvatten van bronzen amforen, wijnkannen en waterkruiken in de vorm van <.: en naakte jongen zijn uitgewerkt . Deze kouros-handvatten zijn halfrond naar achteren gebogen . Wat overigens de betekenis van de liggende rammen boven de handen van de jongen en de ramskop onder zijn voeten (zoals op afb. 1-2) precies is, ontgaat ons. Decoratief zijn ze wel. Het is opmerkelijk dat een groot gedeelte van de schalen die in Griekenland zijn opgegraven, afkomstig is uit de heilige

Afb. 3 Bronzen handvat in de vorm van kouros, 500-480 v. Chr., APM 19

terreinen van tempels in Olympia en Delphi en vooral ook op de Akropolis van Athene. In Zuid-Italië daarentegen komen ze gewoonlijk uit graven. Dit zou betekenen dat de schalen in Griekenland als rituele plengschalen (paterae) bij offerplechtigheden dienst deden of misschien als wasbekkens gebruikt werden waarin men voor het verrichten van cultische handelingen de handen kon reinigen. Tenslotte werden zij, gewijd aan de betreffende godheid, in het tempelterrein begraven . In Zuid-Italië werden de schalen bij het grafritueel gebruike. Tenslotte werden zij in het graf bijgezet. Maar hierover zo dadelijk meer.

Afb. 2 Bronzen schaal met kouroshandvat, 500 -480 v. Chr., Royal Ontario Mus., Univ. ofToronto 957.161 10

Namaak van gebakken klei De goudgele schaal op·afbeelding la-6 is om verschillende redenen een interessante aanwinst voor ons museum. Zij behoort tot een groep van terracotta plengschalen

die precieze nabootsingen van de zojuist besproken bronzen voorbeelden zijn in goedkoper materiaal. Beide typen hand vatten komen in terracotta voor: met voluten en palmetten (zoals van brons op afb. 3) en met de twee rammen boven de handen van de kouros en de ramskop onder zijn voeten (afb. 2). Ons handvat (afb. 16) is duidelijk een kopie van het tweede type. Hoewel de vormen en details nogal vaag zijn, kan men de twee liggende rammen, het blad ertussen en de ramskop aan het uiteinde van de steel onderscheiden. De gedeelten tussen de armen en benen van de kouros en boven de ruggen van de rammen zijn niet opengewerkt zoals bij het bronzen exemplaar op afbeelding 2. Men zou kunnen denken dat men dit niet heeft willen doen met het oog op de stevigheid, maar ondanks de gesloten vorm is de zware schaal niet aan het handvat op te tillen zonder het risico dat het afbreekt. De schalen van terracotta zijn in werkelijkheid dus niet als pkngschalen gebruike. Ze zijn als geschenk aan de overledene meegegeven en uitsluitend gevonden in grafkamers in Apulië (de 'hak' van de Italiaanse laars). Een vijftiental is momenteel bekend , dat op grond van de vondstomstandigheden in de periode tussen 325 en 275 voor 8 Christus gedateerd wordt. En daarmee zitten we met een probleem. Zoals we gezien hebben, worden de bronzen exemplaren twee eeuwen eerder gedateerd. Men kan eraan twijfelen of deze datering juist is, temeer daar bronzen schalen met kouros-handvar afgebeeld zijn op Zuid Italische vazen uft dezelfde periode als waarin de terracotta exemplaren worden gedateerd, dus van 325 tot 275 voor Christus. Men moet hier haast wel uit concluderen dat er in deze tijd ook bronzen schalen met kouros-handvat bestaan hebben . Het zou merkwaardig zijn als er in de tussenliggende periode van meer dan een eeuw geen bronzen schalen van dit soort gemaakt zouden zijn. Misschien moet de datering van de bronzen kouros-handvatten - de vondscomstandigheden zijn immers vrijwel nooit bekend niet beperkt blijven tot 500-460, maar doorlopen tot in de derde eeuw voor Christus. In ieder geval is her voorkomen van het archaïsche kouros-type in de periode omstreeks 300 voor Christus een bijzondere vorm van conservatisme . Dit zou misschien te maken kunnen hebben met traditionele opvattingen met betrekking tot de rituele functie van de schalen.

l

l


Afb.4

Tweevrouwen bij grafiteen;Linksop graf schaalmet kouroshandvat; tekening G. Strietman. Detail Apulischehydria, Lecce839, ca 300 v. Chr.

Afbeeldingen Apulische vaasschilders beeldden goudgele (bronzen) plengschalen met witte hoogsels en een handvat in de vorm van een kourosmet opgeheven armen vooral af in grafvoorscellingen maar paarnaast ook in mythologische scènes. Laten we eerst naar de grafvoorstellingen kijken. Twee soorten graven komen voor : de eenvoudige grafsteen (zoals in afb. 4) en het kostbare tempelachtige bouwwerk (afb. 5). Bij de grafsteen staan twee vrouwen , de linker houdt een spiegel in de ene hand en de rechter een druiventros. Druiventrossen hebben in dit verband een speciale betekenis; hier komen we in de volgende paragraaf op terug. Interessant is de schildering van de schaal die op het graf, naast de grafsteen, is opgesteld. Duidelijk te herkennen is de kourosmet de opgeheven armen. De rand van de schaal is voorzien van drie knoppen. Deze komen op alle geschilderde voorstellingen van dit soort schalen vo"ür. Ze ontbreken altijd op de echte schalen van brons en terracotta. Ook naast het grafgebouwtje (afb. 5) staan familieleden die hun dierbare overledene eer bewijzen. De jongen rechts staat in een gekunstelde houding mee zijn rechter voet op een rotsblok. In zijn rechter hand houdt hij een schaal mee kouros-handvat op. Dit gebaar wordt dikwijls gemaakt door familieleden die naast het graf staan afgebeeld. Hee moet een bepaalde betekenis (bezwerend?) gehad hebben (zie ook Eros in afbeelding 8). Een enkele keer komen we de schaal met kouros-handvat tegen in een afbeelding van de Onderwereld (afb. 6). De god van de Onderwereld, Hades, zit in vol ornaat op zijn troon terwijl zijn voeten op een

Ajb. 5 Familieledenbij tempel-achtiggraf met beeld van overledene; jongen rechtshoudt schaalmet kouros-handvatop; tekening G. Strietman. Detail Apulischeamfoor,Brussel R 404, ca300 v. Chr.

bankje rusten. Zijn geliefde, de koningin van de Onderwereld, Persephone, staat tegenover hem . Links van haar staat een schaal met kouros-handvat op de grond, bij een groot waterbekken . De relatie tussen dit soort schalen en water komen we vaker tegen10in voorstellingen van de Onderwereld. Hieruit zou men kunnen afleiden dat de schalen als wasbekken gebruikt zijn. Eros met druiventros Ons museum bezit het enige tot nu toe bekende exemplaar van een terracotta schaal met kouros-handvat waarvan de schaal met een voorstelling is beschilderd 11 (afb. 7). Het handvat vertoont grote gelijkenis met dat van de nieuwe aanwinst in afbeelding la-b . Deze schaal is in

dezelfde tijd, ook in Apulië gemaakt. In de schaal is een Eros te zien, die buiten op een steenhoop zit. Hij is met al zijn kettingen, sieraden en waaier noga l vrouwelijk voorgesteld. De druiventros die hij in zijn linker hand vasthoudt wijst op een Dionysische contekst. Eros en Aphrodite worden wel vaker in verband gebracht met Dionysos . Typisch ZuidItalisch zijn de Eros-figuren die een Dionysisch-chronische betekenis hebben, dwz. D ionysos als god van de aarde en de dood. In afbeelding 8 lijkt Eros zelf het begrafenisritueel te verrichten, dat gewoon lijk door mensen wordt verzorgd (afb. 4-5). Hij nadert een grafsteen terwijl hij een schaal van het bekende type in zijn linker hand ophoudt. In zijn rechter houdt hij linten voor het graf vast (die in

Ajb. 6 Hades en Persephone,de goden van de Onderwereld; Links,bij wasbekken, schaalmet kouros-handvat; tekening Cat. váses, British Mus. PL.X Detail Apulischeamfoor,Londen F 332, ca 300 v. Chr. 11


Ajb. 8 Eros houdt schaal met kouros-handvat omhoog, bij grafiteen; tekening G. Strietman. Detail Apulische amfoor, Genève, ca. 300 v. Chr.

Ajb. 7 Terracotta schaal met kouros-handvat; Eros op rots; ca 300 v. Chr., APM 3573

afbeelding 5 al aan de grafsteen zijn vastgemaakt). Bovenop do grafsteen, links en rechts van de schaal, zien we een ei, het symbool van het begin van het nieuwe leven na de dood, een Dionysische symboliek. In de schaal in ons museum (afb. 7) zit Eros echter, zonder een handeling te verrichten, met een druiventros in de ene hand en een waaier in de andere. In het ene geval verricht hij een rituele handeling ter ere van de overledene. In het andere geval leeft hij voort (dwz. de afbeelding van hem) in het graf in het leven na de dood, tezamen met de overledene.

De nieuwe aanwinst (afb. la-b) toont aan dat men in Apulië omstreeks 300 voor Christus bronzen schalen met een handvat in de vorm van een archaïsche kouros in terracotta namaakte. Deze werden in werkelijkheid niet gebruikt; ze werden speciaal gemaakt om aan de overledene in het graf mee te geven. Bronzen exemplaren moeten in die tijd gebruikt zijn bij het grafritueel ter ere van de overledene, als we tenminste de geschilderde voorstellingen op vazen juist interpreteren.

Noten 1. M. Vickers, 'Anful crafrs, the inAuence of metalwork on Athenian painced pottery', journalo/HellenicStudies 105 (1985) 108128. Idem, From Silver to Ceramic, Ashmolean Museum (1986). 2. APM 12.972. Totale lengte 44 cm; diameter schaal 26 cm; diepte schaal 7 cm; lengte handvat 18 cm. Verworven uit particuliere verzameling, Parijs, 1992. Gebroken aan rand bij handvat en eer hoogte van de knieën van kouros; gerestaureerd. De gehele binnenzijde en buitenrand van de schaal en de bovenzijde van het handvat zijn voorzien van een gele verflaag; onderzijde is kleikleurig. Spiraalvormig draaispoor op onderkant van schaal. Ongepubliceerd.

SUMMARY A day patera with yellow slip The Museum's recencly acquired patera, which is coaced wich yellow slip and provided wich a kouros handle (APM 12.972, fig. la-b), demonstraces rhac bronze pacerae (fig. 2) were imiraced in much cheaper clay. Such clay pacerae were placed as burial gifcs in Apulian combs becween ca. 325-275 B.C. Curiously, bronze pacerae from chat time have not yec been found. They are depicced, however, in funerary and underworld scenes on Apulian vases dated ca. 325-275 B.C. (figs. 4-6). One may quescion whether the early date of ca. 500-460 B.C. for all kouros handles is correct. Their find-concexcs are for che most part unknown. The clay paterae wich che archaizing rype of handle and 'the depictions of bronze parerae on Apulian vases suggesc chat late Archaic bronze pacerae must have survived down co early Hellenistic times.

12


3. Royal Ontario Museum, Universiry of Toronto 957. 161; naar: D.G. Mieten Suzannah F. Doeringer, Master Bronzesfrom the Classica!World (1968) 82. T orale lengte 50,5 cm; diameter schaal 30 cm; leng te handvat 20,5 cm. 4. De drie basis artike len over deze bronzen schalen met handvat zijn geschreven door: M. Gjödesen, 'Bronze paterae wich anthropomorpho us handles', Acta Archaeologica15 (1944) 101-187; P. Amandry, 'Manc hes de patère et de miroir grecs', Monuments Piot47 (1953) 47-70; U. Janczen, 'Griechische Griff-P hialen', 114. Berl. WinckelmanrÎsprogramm (1958) 5-29. Z ie verder: W. Hornboscel, Kunst der Antike -

Twee matrijzen voor dakversiering uit Centraal-ltal ië Patricia S. Lulof

Schätze aus norddeutschemPrivatbesitz, Hamburg (1977) 78-82; M.C. Galescin, De

Griekseoudheden,RijksmuseumMeermannoWestreenianum,'s-Gravenhage (1977) 176177; W. Hornboscel, Aus Gräbernund Heiligtümern, Die Antikensammlung Walter Kropatscheck,Hamburg (1980) 161-163. 5. Bij de verloren-was-methode (cireperdue) gaat men uit van een uit was vervaardigd model dat gelijk is aan het uiteinde lijke resultaat in brons. Dit model wordt in klei ingepakt en verhit. De was smelt en loopt weg via de gietkanalen die in de kleiverpakking eerder waren aangebracht. In de vorm holre wordt via een gietkanaa l gloeiend heet en vloeibaar brons gegoten; via de andere kanalen kan de lucht ontsnappen. Het brons stolt; het klei-omhulsel wordt eraf gehaald. De gietkana len worden weggewerkt, de details worden aangebrac ht. 6. APM 19. Hoogte 18,5 cm. Herkomst Ecrurië. Bib!.: zie Griekse,Etruskischeen RomeinseKunst, Allard Pierson Museum (1984), 194, afb. 25. 7. APM 1896. Zie J.M. Hemelrijk, Godsand Men in the Allard PiersonMuseum, Alkmaar (1972), Pl. 30. 8. Voor terracotta schalen met kouroshandg reep, zie Gjödesen (n. 4) 135; G. Schneider-Herrmann, 'Ap ulische Schalengriffe verschiede ner Forme n', Bulletin Antieke Beschaving37 (1962) 40-5 1, lijst Bop p. 51. 9. Zie Schneider-Herrmann (n. 8) 50, lijst A. A.D. Trenda ll en A. Camb icoglou, The RedFigured Vasesof Apulia II (1982) 72 lff.: de 'Pacera Paint er' die naar aan leiding van her afbeelden van de schalen mee kouros-handvar zijn naam heeft gekregen. 10. Zie bijvoorbeeld: K. Schauenbu rg, 'Die T ocengörcer in der unteri ralischen Yasenmalerei', Jahrbuch des Deutschen Archäologischenlnstituts 73 (1958) 48-78, afb. 12. 11. APM 3573; hoogte 35 cm, diameter schaal 20,5 cm. Lic.: G. Schneide rHerrmann, 'Zwei Scudien zur apulischen Yasenkunsr, Eros auf einer Tonschale mie an chropomorphem Handgriff, Bulletin Antieke Beschaving38 (J 963) 92-97.

Ajb. 1 Matrijs van een tongenkrans-antefix met Gorgokop, APM 118 79, terracotta

Het Allard Pierson Mu seum verkreeg in 1989 door een genereuze gift twee bijwnd ere stukk en, die kunnen worden toegevoegd aan de inmiddels aanzienlijke verzameling architectonische terracotta's van het mu seum . Robert Symes uit Londen schonk het museum twee mallen of matrijzen voor het afdrukken van zogenaamde antefixen in klei. Terracotta tempelversiering De tempels in Etrurië en Latium werden tot ver na de Archaïsche tijd (650-480 voor Christus) gebouwd van hout. De constructie - met name het dak -, moest worden beschermd tegen regen en wind. Terracotta (gebakken klei) was daar zeer geschikt voor. Zo werden al vanaf het eerste begin de zogenaamde dakterracotta's gefabriceerd, die behalve een beschermen2 de, ook een decoratieve functie hadden.

Dakterracotta's , dwz. dakpann en, bekledingsplaten, figuratieve versiering van de nok en de hoeken van het dak (akroteria) en niet in de laatste plaats de versiering van de uiterste rand van het dak (ante.fixen),werden op grote schaal geproduceerd. Vooral in het pre-Romeinse Italië werden veel van zulke terracotta's gemaakt en konden de gespecialiseerde ateliers zich op een zekere reputatie beroepen. Italische kunstenaars die werkten in klei werden in de Oudheid 3 dan ook geprezen en geroemd Over de stilistische en decoratieve rijkdom van dergelijke terracotta tempelversiering is reeds uitvoerig gesproken in eerdere publicaties van het museum (zie noot 2). Dit maal is het juist de technische zijde van de architectonische terracotta's die zal worden belicht aan de hand van de twee terracotta matrijzen of mallen (zie

13


Ajb. 4 Afdruk vanAPM 11.880, ongebakken klei

afb.1-2). Mallen vormen bij uitstek de werktuigen van handwerkslieden die werkten in een atelier voor dakterracotta's . De stukken zijn zeer bijzonder; slechts een vijftiental andere mallen is bekend o.a. uit 4Cività Castellana, Orvieto en Capua .

De techniek De mallen uit het Allard Pierson Museum (afb. 1-2) werden gebruikt om een serie van één bepaald onderdeel van de dakversiering te produceren, namelijk een 5 antefix. Een antefix is de rechtopstaande plaat waarmee de laatste halfcylindervormige dekpan (imbrex) wordt afgesloten (zie afb. 8). De plaat werd versierd, omdat deze goed zichtbaar was vanaf de grond. Eerst was de versiering eenvoudig; later werden er volledig uitgewerkte figuren tegenaangeplakt, die in sommige gevallen een halve meter hoog waren. Over de werkwijze van deze kunstenaars is tamelijk veel bekend, omdat het werken met klei door de eeuwen heen niet wezenlijk is veranderd. Klei was goedkoop en gemakkelijk te verkrijgen materiaal, ook in de Oudheid. Het allerbelangrijkste voordeel was wel dat er van één model (meestal van klei maar soms ook van was), gemaakt door de meester van de werkplaats, ontelbare kopieën konden worden geproduceerd. Men ging dan alsvolgc te werk (zie afb. 9): het perfecte model (patrix of patrijs) werd gebakken, na het bakken werd het ingesmeerd met was of olie, waarna de mal (matrix of matrijs) werd gefabriceerd: een dikke plak zachte klei werd over het model

14

geboetseerd en goed aangedrukt. Hierna werd de mal in een hanteerbare vorm gesneden. Na goed indrogen liet het stuk gemakkelijk los (door de vette tussenlaag): de vorm van het model was dan in negatief in de mal gedrukt. Hierna werd de mal goed glad gemaakt van binnen, in sommige gevallen zelfs voorzien van een dunne sliblaag, en vervolgens op hoge temperatuur gebakken. Na het bakken kon de mal worden gebruike voor het afdrukken van tientallen kopieën van het oorspronkelijke model. Men drukte een laag dikke zachte klei in de mal, in afzonderlijke laagjes om luchtbelletjes in de klei te voorkomen . Na het verwijderen van de mal kon de kopie worden bijg~werkt met een scherp voorwerp of een houten spatel. Bepaalde andere, apart gemaakte, onderdelen van de antefix, konden nu worden aangebracht met behulp van zachte klei. Hierna werd het stuk voorzien van een dunne sliblaag. Slib is niets anders dan zuivere klei (meestal dezelfde als waarvan de architectonische terracotta was gemaakt) aangelengd met water. Slib zorgde voor een glad oppervlak, verdoezelde oneffenheden van de klei en gaf een mooie ondergrond voor de beschildering. Deze werd in de Archaïsche tijd altijd vóór het bakken aangebracht. Zo werden de kleuren (natuurlijke pigmenten vermengd met een dunne slib) tijdens het bakken aan de ondergrond gehecht, waardoor ze helder bleven, zelfs in weer en wind . Voor zwart en bruin

Ajb. 2 Matrijs van een tongenkransantefix met vrouwenkop, APM 11.880, terracotta werd mangaan gebruikt, voor rood en groen ijzeroxiden, voor geel oker en voor wit calcium. Deze stoffen kunnen hoge temperaturen verdragen. Toe op de dag van vandaag zijn de kleuren van de architectonische terracotta's meestal goed bewaard gebleven en geven een juiste indruk van de pracht en praal van de Etruskische tempels . De terracotta's werden op hoge temperaturen gebakken in een voor die gelegenheid gebouwde en half ingegraven oven die werd gestookt met hout. Verschillende proeven hebben uitgewezen dat de temperaturen schommelden tussen 800 en 1000 graden Celsius. Het bakken op hoge temperaturen gaf veel problemen voor de kunstenaar. Zo .

Ajb . 3 Afdruk van APM 11879, ongebakken klei


r

APM 11879

J

Ajb. 6 Aanzicht, doorsnede en reconstructie van APM 11879 Afb . 5 Detail van afdruk van APM 11.880

moeren holle stukken, zoals akroteria of nokbalkbeelden en sommige gedeelten van ante.fixen, worden voorzien van gaten om de hete lucht te laten circuleren en te laten ontsnappen tijdens het bakken. Als dit niet werd gedaan, konden de stukken uit elkaar barsten in de oven. Het was daarom ook van groot belang dat de klei, vóór verwerking, werd ontdaan van on zuiverheden. Tevens werd er magering, een handvol vulkanisch zand of verpulverd aardewerk (chamotte), toegevoegd aan de 'schone' klei om het stevig te maken, ervoor te zorgen dat de klei poreus bleef gedurende het bakken en om de breek-6 vastheid van het baksel te garanderen. De magering van de klei is voor de archeoloog interessant. Het is als het ware het visite-kaartje van de kunstenaar of het atelier waar hij werkte. De samenstelling van de magering en de afzonderlijke partikels zijn met het blote oog goed te herkennen, maar een microscopische analyse geeft veel meer informatie. Zo is het soms mogelijk om uit te zoeken waar een type magering werd gewonnen en uit welke streek of gebergte in Italië een bepaald mineraal afkomstig moet zijn geweest. Op deze wijze helpt de technische analyse van antieke terracotta's de archeoloog om de herkomst van een type ante.fix te traceren. De werkplaatsen In de Archaïsche periode werden veel tempels gebouwd in Centraal-Italië. De opdrachtgevers of stadsbesturen lieten die ateliers, die beroemd waren om hun prachtige dakversieringen, van ver komen om hun tempels te verfraaien. Zo kwamen complete ateliers, waaronder de meester zelf, zijn handwerkslieden en leerlingen,

naar een bepaalde plaats om een tempel te versieren. Ter plaatse zetten zij hun tenten op, bouwden de ovens, maakten hun terracotta's, versierden de tempel en trokken weer verder. Het gebruik van matrijzen voor het maken van grote hoe veelheden architectonische terracotta's was natuurlijk een uitkomst. Niet alleen konden zij in een betrekkelijk korte tijd veel stukken produceren, maar zij pakten hun gereedschap en matrijzen daarna weer in en trokken naar een nieuwe opdracht. Nu weten wij dat de reizende ateliers niet alleen hun modellen en matrijzen meenamen van opdracht naar opdracht, i;naar ook de lichtere materialen, zoals zakken met magering en kleurstoffen. Deze

materialen waren moeilijk te krijgen en essentieel voor een goed eindproduct. Helaas is ons nier bekend waar de matrijzen van afb. 1-2 zijn gevonden . Toch kunnen we een en ander reconstrueren aan de hand van de klei en de magering en het bestuderen en vergelijken van de afdrukken met ante.fixen die van elders bekend zijn.

Q

Afb. 7 Aanzicht, doorsnede en reconstructie van APM 11880

15


Ajb. 8 Reconstructie van de positie van een ante.fix

Matrijs voor een tongenkrans-ante.fix met Gorgo-kop 7 De kleinste matrijs, (afb. 1, 3, 6) kan een zgn. tongenkrans-antefix met Gorgo-masker afdrukken. Het stuk is nogal beschadigd: het grootste deel van de tongen is niet bewaard gebleven. De matrijs is tamelijk plat en gemaakt van rozig-grijs bakkende fijngemagerde klei. De afdruk en de reconstructie (afb. 3 en 6) laat een ante.fix zien die opgebouwd is uit drie delen: een brede lage basis, die iets is teruggezet, een in laag-reliëf uitgevoerd Gorgo-masker in het centrum, waarom heen een gestileerde krans van banden waarvan er één eindigt in voluten, en vijftien tongen. De Gorgo-kop is omgeven door korte manen rond de kin en gestileerde krullen rond het gladde voorhoofd. Langs de kop liggen aan iedere zijde twee vlechten gevormd uit een schakeling van dikke "kralen". Onder de manen is de scherpe rand van de hals van een kledingstuk te zien, de chiton. De grote ogen zijn scheef geplaatst onder sterk gebogen, boven de neus doorlopende wenkbrauwen. De neus is voorzien van een dikke bobbel en de neusvleugels zijn dierlijk breed en gesperd. De muil is wijd opengetrokken in een wrede grimas en laat de tanden zien, de hoektanden steken over de dunne lippen. Een brede tong hangt uit de muil. De kleine platte oortjes zijn gestileerd en onnatuurlijk scheef en hoog geplaatst. Mythologische betekenis Gorgo-kop De Gorgonen waren drie mythologische zusters, die een monsterlijk voorkomen hadden. De bekendste van de drie, Medusa, werd gedood door Perseus die haar verstenende blik liet spiegelen in zijn schild. In de Oudheid kende men het Gorgoneion (het masker of afgehakte

16

hoofd) een onheilafwerende kracht toe; het werd veel gebruikt in de decoratie van tempels. In de Italische bouwplastiek wordt'het al in de 7e eeuw voor Christus ingevoerd. De datering van Gorgonenmaskers is overigens erg moeilijk wegens het gestileerde, niet-mens~lijke karakter en de conventionele details. Herkomst en datering De matrijs moet afkomstig zijn uit Campanië, of van een atelier dat oorspronkelijk in Campanië werkte. De klei en de magering zijn afkomstig uit dat gebied. We kennen ante.fixen uit Campanië, die met behulp van een matrijs vergelijkbaar met die van ons, moeten zijn gemaakt. Maar we kennen ook goed vergelijkbare ante.fixen uit Sacricum, Rome en Cerveteri (afb. 10). Onze matrijs moet dus in Campanië zijn gemaakt, maar is 9 waarschijnlijk ook elders gebruikt. De datering van onze matrijs valt in de tweede helfr van de 6e eeuw. Het type ante.fix dat met behulp van onze matrijs afgedrukt werd, kwam namelijk voor aan het begin van de Campaanse productie-10 fase, tussen 550 en 525 voor Christus. Het atelier dat onze matrijs heeft gebruikt, moet in Campanië zijn begonnen en zijn afgereisd naar noordelijker streken, waar de handwerkslieden ante.fixen maakten voor tempels in Latium en Zuid-Etrurië. De 'Campaanse' ante.fixen, met de opvallende tongenkrans, werden in grote hoeveelheden geproduceerd in Campanië; de matrijzen werden geëxporteerd naar andere gebieden in Centraal-Italië. Ze waren heel populair. Als gevolg daarvan ging men in Latium en Etrurië de tongenkrans namaken. Vanaf 525 voor Christus produceerden alle Latijnse en Etruskische ateliers op grote schaal ante.fixen met prachtige tongenkransen.

Matrijs voor een tongenkrans-ante.fix met vrouwenkop De grote matrijs (afb. 2, 4-5, diende voor het maken van zulke tongenkransantefixen. Het stuk is helaas zeer beschadigd: het grootste deel van de rechterhelft van de matrijs, met de helft van de kop en tenminste acht tongen, is niet bewaard gebleven. De tongen omlijsten een bijna levensgrote vrouwenkop, uitgevoerd in hoog reliëf. De afdruk en reconstructie (afb. 4-5 en 7) laten een ante.fix zien die is opgebouwd is uit tenminste twee delen: een kop van een jonge vrouw die omlijst wordt door een gestileerde band die aan iedere kant eindigt in een grote dikke voluut, waaromheen tenminste vijftien grote tongen (in reconstructie). De tongen zijn concaaf en hebben een brede uitgesneden nerf; ze worden aan de buitenrand gescheiden door kleine knoppen. De krans is sterk naar voren gebogen. De vrouwenkop heeft een eivormig gezicht met een glad voorhoofd,

?t

patrix

matrix

antefix

Ajb. 9 Reconstructie van het maken van patrix, matrix en ante.fix


scherpe schuin geplaatste wenkbrauwen waaronder grote ogen die omrand zijn met dunne scherpe oogleden. De neus is lang en breed, de mond heeft volle lippen en de mondhoeken zijn opgetrokken in een vage glimlach . De kin en wangen zijn fors en vlezig. Het grote oor is versierd met een enorme schijfvormige oorknop met een punt in het midden. Aan de haren en de hoofdtooi is veel zorg besteed: het voorhoofd wordt omlijst door gestileerde schubvormige lokken en draagt een diadeem dat opgebouwd is uit tenminste drie plastische banden. Het lange haar valt in drie in zigzag gestileerde strengen op de de schouders . Mythologische betekenis vrouwenkop De vrouwenkoppen in ante.fixen worden meestal beschouwd als afbeeldingen van Maenaden. Ze komen veelvuldig voor als decoratie van de tempels in CentraalItalië, afgewisseld met Satyr-koppen . Satyrs en Maenaden waren de volgelingen van Dionysos en hadden een kwaadafwerende functie. Scènes met betrekking tot de god Dionysos waren een geliefd onderwerp voor de versiering van tempels als een uiting van goddelijke vrolijkheid en als symbool voor het eeuwig weer12 kerende leven. Herkomst en datering We kennen de eerste voorbeelden van vrouwen~o/:?pen in ton~~n_kransen ui_t Campamë. Onze matnJS 1s echter met afkomstig uit dat gebied, maar uit ZuidEtrurië. De donkerrode, grove terracotta is een baksel dat typisch is voor het gebied rond Cerveteri (Caere), één van de belangrijkste steden van Etrurië. De magering van de matrijs kan zeker afkomstig zijn uit de vulkanische gebieden rond Rome en chamotte is een type magering dat veel voorkomt in de architectonische terracotta's van Cerveteri.

Afb. 10 Campaanse Gorgokop-antefix uit Caere, ArcheologischMuseum, Florence, Inv. 72997

Afb. 11 Vrouwenkop-antefix met tongen uit Veii, Vi!!a Giulia Museum, Rome, !nv. 2246

Afb. 12 Vrouwenkop-antefix met tongen, waarschijnlijk uit Caere, Louvre, Parijs, !nv. niet bekend

Helaas kennen we nauwelijks ante.fixen uit Zuid-Etrurië die precies overeenkomen met de afdruk van onze matrijs (afb. 4). Een ante.fix uit Veii, even ten noorden van Rome (afb. 11) lijkt wat betreft opbouw en tongenkrans op onze matrijs; en antefixen uit Caere (afb. 12) en Pyrgi, de havenplaats van Caere, vertonen overeenkomsten in de stiJ'l van de vrouwen1, kop. De verhouding ti.issen de kleine kop en de enorme tongenkrans van de matrijs uit het museum is uitzonderlijk en kennen we alleen maar uit Veii. Hier zien we ook de sterk naar voren buigende tongen. De uitgediepte nerf van de tongen en de dikke knoppen langs de buitenrand komen ook voor in Pyrgi. De matrijs moet dus afkomstig zijn uit het gebied ten noorden van Rome. Het menselijke gezicht is in de Oudheid, en vooral in de Archaïsche tijd, een nauw-keurige afspiegeling van tradities en plaatselijke stijlen. Deze prachtige vrouwenkop verraadt een grote zorg van de maker. De langwerpige vorm van het gezicht met de scheve ogen wijst op een Oost-Griekse invloed, die vooral in de laatste helft van de 6e eeuw merkbaar is in de plastische kunst van de ZuidEcruskische steden, met name die van Caere. De volle mond, waar de typische Archaïsche glimlach nog net om de lippen speelt, en de anatomisch goed gevormde neus wijzen echter op een latere tijd. We kennen deze karakteristieken vooral uit het Caere van rond 500 voor Christus. Typisch Caeretaans is ook 15 de wijze waarop het haar is weergegeven.

werkwijze van werkplaatsen in de Oudheid, maar tonen ook met hoeveel aandacht de Archaïsche tempels in Centraal-Italië werden versierd. De origine van de stukken laat zich helaas niet zo gemakkelijk determineren; we kunnen echter aannemen dat de Gorgo-matrijs in Campanië werd vervaardigd in de tweede helft van de 6e eeuw voor Christus en dat de grote matrijs met de vrouwenkop waarschijnlijk afkomstig is uit het gebied rond Caere en werd gebruikt rond 500 voor Christus.

Het mag uit bovenstaande blijken dat de matrijzen uit het Allard Pierson Museum interessante stukken zijn. Ze geven het publiek niet alleen informatie over de

Noten 1. De matrijzen zijn reeds genoemd en afgebeeld in: "Aanwinsten in 1989" MVAPM 47(198~22,nrl3,afu.2. 2. Het standaardwerk over architectonische terracotta's in Centraal-Italië: A. Andrén, Architectural Terracottasfrom Etrusco-ltalic Temples,Lund 1940 (hierna Andrén 1940). Een uitgebreid artikel over dakterracotta's in het APM werd in 1989 gepubliceerd: R.R. Knoop, 'Sporen van Etruskische tempels' MVAPM 45 (mei 1989), 18-23. Zie ook een hoofdstuk over Etruskische tempels en de terracotta versiering in H.A.G. B~ijdere.a., Catalogus tentoonstelling De Etrusken (Allard Pierson Museum, Amsterdam, 1989) 102-111. 3. Plinius, Natura/is Historiae,xxxv, 152-157; Plutarchus, Convivalia, II, 3.2. 4. Andrén (1940), cxvi-cxix. 5. Het woord ante.fixis afkomstig van het Latijnse werkwoord antefigere,het bevestigen van een object aan de voorkant van een ander object: R.R. Knoop, Ante.fixaSatricana, 1987, 2 (hierna Knoop 1987). 6. Andrén (1940), cxvi-cxxven idem, s.~. "Terracotta", Enciclopediadell'ArteAntica VII (1966) 732-743. Er bestaat geen algemene literatuur over de vervaardigingvan architectonische terracotta's in de Oudheid. Zie voor de verschillendeproductiefasen van terracotta plastiek en de technische analyse:

17


P.S. Lulof, Monumental Terracotta Statues from Satricum, 1991 (dissertatie UvA). 7. APM 11.879 Mal voor een tongenkransantefix met Gorgokop. Verreweg het grootste deel van tongenkrans ontbreekt. De reconstructie (afb. 6) laat zien dat het oorspronkelijke stuk ca. 30.0 cm breed en 28.0 cm hoog is geweest. De dikte van de matrijs is ca. 3.5 cm. De onderrand en een zeer klein deel van de linkerrand zijn origineel. B. tussen voluten : 22.0 cm; h . masker (halslijn-kruin): 16.0 cm. Mal is in één stuk gemaakt van typisch Campaanse zanderige klei. De vorm is erg vlak in het midden en buigt om langs de randen (tongenkrans). Klei is roze-grijs bakkend; donkergrijs op de kern en roze tot licht geel aan de buitenkant. De magering is erg fijn en zanderig van karakter, en bestaat uit kwartsen (wit), mica (koperkleurig), kiezeltjes (roodbruin) en opvallende mineralen zoals augiet (zwart) . De zijde waar de afdrukken van werden gemaakt is gladgemaakt en voorzien van een dun laagje slib. De sporen van werktuigen zijn goed zichtbaar aan de afdruk-zijde en de achterkant van de matrijs. Hier is ook een scherpe inkerving aangebracht met een apart voorwerp langs de onderrand van het stuk dat correspondeert met de dikte van de basis van de antefix (zichtbaar aan de voorkant). De onderrand van de mal is scherp afgesneden. Het stuk werd hard gebakken op een tamelijk hoge temperatuur. 8. J. Floren, Studien zur Typologiedes Gorgoneion,1977 . 9. H. Koch, Dachterrakottenaus Kampanien..., 1912, afb. XXXIII:2 (hierna Koch 1912); Andrén (1940), clxviii-clxix en Pl. 10:32; Knoop (1987), mould 7. Bij vergelijkingen wordt vooral gelet op de grootte van de afdrukken, de preciese afstand tussen de voluten en halslijn en top van masker en het aantal tongen. De grootte van de afdrukken is belangrijk in verband met het bepalen van de generaties in matrijzen: dwz. de eerste matrijs, getrokken van het originele model, kan honderden keren gebruikt worden voordat hij breekt of slijt. Hierna wordt één van de afdrukken gebruikt als nieuw model en wordt er een nieuwe mal gemaa.kt. Deze tweede mal (tweede generatie) is altijd kleiner dan de eerste door krimping in de oven . Een ante.fixuit de tweede generatie is tenminste twintig procent kleiner

dan die van de eerste generatie. Maar de basisverhoudingen veranderen nooit en blijven tamelijk goed behouden. Details , zoals ogen, haren en baard, de aanwezigheid van hoektanden e.d. kunnen gemakkelijk in een kopie van een mal veranderd worden. 10. Koch (1912), type Il; Knoop (1987), 165-167. 11. APM 11880 . Matrijs voor een tongenkrans-antefix met vrouwenkop. Alleen de rechterhelft van de matrijs is bewaard gebleven, in drie stukken gebroken en gerestaureerd. De breuken en een ontbrekend gedeelte van één van de tongen, zijn aangevuld met gips en in dezelfde terracotta-kleur geschilderd. Groot stuk van originele buitenrand van congenkrans bewaard aan rechter kant, waardoor reconstructie mogelijk is. De oorspronkelijke matrijs is ca. 52.0 cm hoog (zonder basis) en 60.0 cm breed geweest. Wand : 1.7-7 .5 cm; h . kop: 20.0 cm; 6. oog: 3.6 cm; b.mond (incluis de ontbrekende helft) : 5.0 cm. De matrijs is in één stuk gemaakt, dikte van de wand varieert sterk en is aangepast aan de eisen voor het bakken in de oven. Donker bakkende grof-gemagerde klej, oranje-rood aan het oppervlak en donkerbruin op de kern . Struccuur zwaar en korrelig, magering met grove partikels, kwartsen , augiet en chamotte,overige niet goed herkenbaar. De voorzijde is gladgemaakt. Een dunne wittige aanslag zou kunnen wijzen op slib. De achterkant is gladgemaakt en bijgewerkt. Het stuk is hard gebakken. Gewicht van matrijs is opvallend zwaar. 12. N. Winter, "Archaic Archicectural Terracottas ...°",in RömischeMitteilungen 85 (1978) 27-58 (hierna Winter 1978). 13. Andrén (1940), clxx-clxxiii; Knoop (1987), moulds 2-4. 14. Veii en Cerveteri: Andrén (1940) Pl. 2.4, 18.54 en 157.528-529; parallellen uit Pyrgi, Rosellae en Perugia: Winter (1978), afb. 16.3, 17.1, 20.1. 15. M . Sprenger, G. Bartoloni, Die Etrusker (1977) nrs 126-128 . Verantwoording afbeeldingen Afb. 1-2 foto's: M. Bootsman . Afb. 3-5 foto's auteur. .Afb. 6-9 tekeningen auteur. Afb. 10, vrij naar: A. Andrén, Architectural Terracottas from Etrusco-ltalic Temples,1940, pl. 10.32 , tekening auteur. Afb. 11, vrij naar : Andrén, ibidem, pl. 2.4, tekening auteur. Afb . 12, vrij naar: Andrén, ibidem, pl. 157.529, tekening auteur.

SUMMARY Two moulds from Central ltaly Two terracotta antefix moulds were given to the Museum in 1989 (APM 11879, APM 11880). They were used in Centra! Italy during the Archaic period. Antefix moulds are rare. APM 11879, a mould fora Gorgon mask antefix (reconstructed width c. 30.0 and height c. 28 .0 cm), consists of a flat mask crowned by fifteen congues (most missing) and a low, flat base. Ic belongs to one of the older Campanian types. Campanian workmanship is also indicated by the material (sandy, greyish-pink day, typical temper of chat region). The antefixes would have closely resembled examples found at Capua, Satricum and Cerveteri (fig. 10). The probable date is the third quarcer of the sixth century. APM 11880, a badly damaged mould of a female head in a tongue frame, was probably used in souchern Etruria (reconstructed widch c. 60 .0 and height c. 52.0 cm). The material is dark red co brown and is roughly cempered with lumps of terracotta and augite. Ic closely resembles material used co make archicectural terracottas from southern Etruria. So far no antefix from this type of mould is known . Ic is vaguely similar in some details co types found at Veii (fig. 11) and generally looks like antefixes found at Caere and the surrounding region (fig. 12). The face is, however, clearly Caerecan in style and finds good parallels in terracotta . The moul<l can be daced co about 500 B.C.

18

Aanwinsten Ook dit jaar werden onderdelen van de verzameling weer verrijkt door schenking, aankoop en bruiklenen. Aankopen en bruiklenen zijn bedoeld om lacunes in de collectie op te vullen met representatieve stukken. Schenkingen kunnen hierin uiteraard ook voorzien; daarnaast kunnen ze ook de onderzoeksfunktie van het museum versterken. Egypte De Egyptische afdeling werd in 1992 op vele punten versterkt, de nieuwe opstelling getuigt daar van. Het overgrote deel van de aanwinsten is afgebeeld in R.A. Lunsingh Scheurleer, Egypte, Geschenkvan de Nijl Steenwijk 1992. In de eerste plaats werd van het Tropenmuseum te Amsterdam een grote schenking in de verzameling opgenomen . Het museum verkreeg namelijk de sinds 4 maart 1934 in bruikleen zijnde hardstenen sarcofaag uit de Late Tijd, inv. 6289, en de statuette van kalksteen op naam van Amenenheb, Nieuwe Rijk, inv. 6290 (afb. 1). Bovendien werden nog door het Tropenmuseum geschonken: een drietal koppen van mummies (13.009, 13.0 10, 13.011), zeven beschilderde houten onderdelen van voedseloffers waaronder een rund met de bijbehorende kop en een schouderstuk (13.012 a-h) en tenslotte een houten brood-stempel met de tekst ONNWOTTPIC. Verder werden voor de Egyptische afdeling aangekocht uit de kunsthandel en op veilingen: Een krultang, brons, Nieuwe Rijk, inv. 13.007 (zie de publikatie in dit Mededelingenblad); een naossisrrum op naam van Meri, faience, Late Tijd of Pcolemaeisch, inv. 13.000 dat verworven werd dankzij een schenking van de Vereniging van Vrienden (zie de publikatie in dit mededelingenblad); een offertafel, kalksteen, Late Tijd, inv., 13.008 en een fragment van een reliëf waarop de overledene met Anoebis en !sis, Romano -Egypcisch, kalksteen, inv. 12.998. Ook werd een copie van de steen van Rosette gekocht, kunststof en fotografische technieken, inv.13.020. Een uiterst belangrijk bruikleen van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden leverde een aantal "gezichtsbepalende" elementen voor de nieuwe Egypte afdeling: inv. B. 12975, reliëffragment met twee mannen, kalksteen, Oude Rijk; inv. B. 12.976, reliëf-fragment met kudde runderen en mannen in bootje, kalksteen, Oude Rijk; inv. B. 12.977, Apisstier, brons, Late Tijd; inv. B. 12.978, model van een graanschuur, beschilderd hout, Middenrijk; inv. B.12.979,


1992 model van een bierbrouwerij, beschilderd hout, Middenrijk; inv. B.12.980, vier lijkvazen, kalksteen, inv. B. 12.981, ronde offertafel, kalksteen; inv. B. 12.982, deksel van een mummiekist, hout, 2 le dynastie; en inv. B. 12.983, mummie in windsels. De Vereniging van Vrienden gaf een mummie van een vogel (valk?) in bruikleen, Late Tijd, hoogte 43.5 cm, inv. 12.973. Verder werd uit een particuliere verzameling in bruikleen omvangen: inv. B. 12.986, drie delen van een Egyptiserend vroeg- l 9e eeuw servies, aardewerk, Engels; inv. B. 12.985 , een miniatuur-portretje van Alexander de Grote, Ptole-maeisch, faience; inv. B. 12.974, een Koptische hanger met ruiterheilige, been; inv. B. 12.987-12.994 en inv. B. 12.996, een negemal amuletten, Late Tijd en Ptolemaeisch, faience en steen; inv. B. 12.995 en inv. B. 12.997, twee Menasamullen, Koptisch, aardewerk; inv. B. 12.999, een Koptisch weefsel, borststuk; inv. B. 13.006, fragmenten van een Koptische clavus met Nilotische scene; inv. B. 13.018, Een bronzen Alexandrijnse munt geslagen onder keizer Hadrianus, op de keerzijde Nilus; inv. B. 13.019 a-d, vier benen beslag-stukken, Koptisch; een fragment van een houten paneel, Koptisch, inv. B. 13.021. Nabije Oosten Van de door de Syrische overheid aan de Universiteit van Amsterdam toegewezen vondsten uit de opgravingen re Selenkahye (prof. jhr. dr M .N . van Loon), SyriĂŤ, ~erden dit jaar 150 stuks aardewerk in de mvemaris van het museum opgenomen: 111V. 13.500 - 13.649. Griekse en Romeinse wereld Voor de Griekse en Romeinse verzamelingen werden omvangen: Van de heer D. Schuursma, Amstelveen, een fragmemarische Griekse cerracocca, uit Tegea (?): inv. 13.003 en van Mr. P. Funcke te Amsterdam fragmemen van een grote mar meren sarcofaag, met o.a. hippocamp, inv. 13.014 en een Romeins bronzen bakje met "scrigilis" ornament, inv. 13.015 . Twee Romeinse cerrasigillaca schalen uit oud bezie kregen nummers: inv. 13.004 , 13.005. De serie Etruskische askiscen werd door aankoop verrijkt mee twee tufstenen exemplaren uit het einde van de 2e eeuw v. Chr. : inv. 13.001, 13.002 . Gekocht werd tevens een Zuidicalische pacera mee een handgreep in de vorm van een naakte jongeling, beschilderd aardewerk, 3e ~euw v. Chr., inv. 12.972 (zie de publikacie in die.Mededelingenblad) . Een particuliere verzamelaar gaf een Attische schaal in bruikleen van de Sianaklasse, inv. B. 13.016.

Robert Lunsingh Scheurleer

bronze Apis buil, Late Period (inv. B. 12.977); paimed wooden models of a granary and a brewery, Middle Kingdom (inv. B. 12.978, B. 12.979) ; four limescone canopic jars (inv. B. 12.98 1); round offering table made of limescone (inv. B 12.982); lid of a mummy case from the 21st Dynasty; and a mummy wrapped in bandages (inv. B. 12.983).

1992 Acquisitions Egypt The Egypcian colleccion has been enhanced in many respeccs, as can now be seen in che new arrangement of che Egypcian rooms. Most of che acquisicions are illuscraced in R.A. Lunsingh Scheurleer, Egypte, Geschenk van de Nijl (Steenwijk, 1992). The Tropenmuseum in Amsterdam has made a major comribucion by giving che Museum two objeccs which had been on loan since 4 March 1934: a scone sarcophagus from che Late Period (inv . 6289), and a limescone scatuette wich the name Amenenheb, from the New Kingdom (inv. 6-290). In add ition , the Tropenmuseum has given che Museum three heads of mummies (inv. 13.009, 13.010, 13.0 11), a wooden seal used co scamp bread wich the cexc ONNWOTIPIC, and seven paimed wooden parcs of food offerings, including a cow, its head, and a shoulder joint (inv. 13.012 a-h). The following Egypcian objects have been acquired in the market: bronze hair curler, New Kingdom (inv. 13.007, see this issue of che Mededelingenblad); faience naos sistrum wich the name Meri, Late Period or Pcolemaic (inv. 13.000, purchased wich funds from the Society of F riends, see this issue of the Mededelingenblad); limescone offering cable, Late Period (inv. 13.008); limescone relief fragmem showing the deceased wich Anubis and Isis, Roman-Egypcian (inv. 12.998). A reproduccion of the Rosetta scone has also been purchased (synchecic macerial, phocographic cechnique , inv. 13.020). Imporcam objeccs on loan from the Rijksmuseum van Oudheden in Leiden provide several focal points in the new arrangemem of the Egypcian rooms. These area limescone relief fragmem with cwo men, O ld Kingdom (inv. B. 12975); limescone relief fragmencs wich a herd of cattle and men in boacs, Old Kingdom (inv. B. 12.976);

The Society offriends has lem che Museum a bird mummy (falcon?), Late Period (43.5 cm H. , inv. 12.973). The loans from private colleccions include chree pieces of an earlynineceemh-cencury English service in the Egypcianizing style (inv. B. 12.986); miniature faience portraic of Alexander the Greac, Pcolemaic (inv. B. 12.985); Copcic bone pendant wich a saim on horseback (inv. B. 12.974); nine faience and scone amulecs, Late Period and Pcolemaic (inv. B. 12.98712.994, B. 12.996); two Copcic earthenware ampullae wich Sc. Menas (inv . B. 12.995, B. 12.997); Copcic weaving fora bodice (inv. B. 12.999); fragmencs of a Coptic clavus wich a Nile scene (inv. B. 13.006) ; bronze Alexandrian coin struck during Hadrian's reign, wich 'Nilus' on che reverse (inv. B. 13.018); four Copcic moumings made of bone (B. 13.019 a-d); and part of a Copcic wooden panel (B. 13.021). Near East Last year, 150 pieces of the poccery chat the Syrian governmem assigned co Amsterdam Univers ity from the excavacions at Selenka hye in Syria (Prof. M .N. van Loon) have been invemoried (inv . 13.500-13 .649) . Greek, Roman and Etruscan world The Museum has received the following Greek and Roman objeccs as gifcs: from Mr. D. Schuursma, Amstelveen, a fragmemary G reek terracotta statuecce, possibly from Tegea (inv. 13.003); and from Mr. P. Funcke , Amsterdam, a Roman bronze vessel wich 'scrigilis' decoration (inv. 13.015) and fragmems of a large marble sarcophag us, showing, amo ng ocher chings, a hippoc ampus (inv. 13.014). Two Roman terra sigillaca bowls, which have long been in che Museum , have been assigned the invemory numbers 13.004 and 13.005 . The colleccion of Ecruscan ash urns has been en larged by che purchase of two tuff examples dating from the second century B.C. (inv. 13.001, 13.002) . Another purchase is a Souch Icalian pacera made of painted poccery, with a handle in the form of a naked youch, dating from the chird cem ury B.C. (inv .12.972, see chis issue of the Mededelingenblad). Lascly, an Actie Siana cup has been given on loan by a private collector (inv . B. 13.016).

19


KUNSTHANDEL M. ZILVERBERG Archeologie - Antieke munten

EGYPTISCH HOUTEN OSIRIS BEELD. God van de Onderwereld, ca . 3e eeuw v. Chr .

Rokin 30' - 1012 KT Amsterdam Tel.: 020 - 625 95 18 Fax: 020 - 625 95 18 008


GeoffreyTurner Ancient Art

NABATAEAN c. 2nd century A.D.

AVENUE LOUISE 90 1050 BRUSSEL TEL. 02 - 511 0577 OP AFSPRAAK

43 EAST 78th STREET NEW YORK, N.Y. 10021 TEL. 212 - 988 6887



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.