APm : Allard Pierson mededelingen, afl. 75/76

Page 1

expositie over muziek in de oudheid

:il'

<

Allard / Pierson M ~seum /

~p;/7"

X


.

. INHOUD Herman A.G. Brijder Antoinette M. GerhartlWitteveen Muziek! Hélène Nolthenius Muziek in de oudheid

Annie Bélis De herontdekking van de antieke muziek Hélène Nolthenius Muziektheorie

René van Beek, Geralda Jurriaans-Helle, Annelies Koster Mythen, mensen en muziek Gerard Bartelink Echo's van de antieke muziek in onze westerse muziek René van Beek, Geralda Jurriaans-Helle, Annelies Koster, Robert A. Lunsingh Scheurleer, Jean Krier, Ruurd B. Halbertsma, Bodil Bundgaard Rasmussen, Lotte Sam Objectbe schrijvingen Summary

Afbeeldingen omslag: Voorzijde: Dubbelhobospeelster met bolgeblazen wangen. Athene , Se eeuw v. Chr. Cat. 38

Eindredaktie: Geralda Jurriaans-Helle Vormgeving: Erica Middelburg Prepress: Beatrice de Fraiture Fotografie/digitale bewerking: Michiel Bootsman Druk: Ter Burg Offset, Alkmaar

Binnenzijde voorkant: Apollo speelt op een kithara. In zijn rechter hand houdt hij het plectrum.

Mededelingenblad nrs. 75-76 / December 1999 ISSN nr 0922-159X

Athene , ca. 440-430 v. Chr. Cat. 79 Binnenzijde achterkant: Hoorn met een rechte handgreep. 'Uit Memphis ', Egypte, Grieks-Romeinse tijd. Cat. 61

Het Mededelingenblad is een publicatie van de Vereniging van Vrienden Allard Pierson Museum Oude Turfmarkt 127 1012 GC Amsterdam tel. 020-5252557 / 5252556

Achterzijde : Terpsichore, de Muze van de dans en de toneelkoren , met een kithara met vier snaren.

~

'Bibliotheek Universiteit vanAmsterdam

Uit Vichten (Groothertogdom Luxemburg ),

230-240 n. Chr. Cat. 2

Il lllllllll lllllllll Illlllll l11 1111 111111111111 1 01 2696 6043

De tentoonstelling Mythen, Mensen en Muziek is te zien in het Allard Pierson Museum te Amsterdam van 10 december 1999 tot en met 12 maart 2000 en in Museum Het Valkhof te Nijmegen van 1 april tot en met 18 juni 2000. De tentoonstelling is in Amsterdam mede mogelijk gemaakt door de zeer welkome financiële ondersteuning van Jaffé-Pierson Stichting CUVO-uitvaartverzorging BV MeesPierson Amsterdam Ellis Stichting Amsterdamse Universiteits Vereniging Staalbouw Amsterdam bv Vereniging van Vrienden van het Allard Pierson Museum In Nijmegen is de tentoonstel1i ng gesponsord door het VSB fonds.


6 DEC:J:l. Bibliotheek

MedilerraneArcheologie U.v.A.

MUZIEK! Herman A.G. Brij der, Directeur Allard Pierson Museum , Amsterdam Antoinette M. Gerhartl-Witteveen, Directeur Museum Het Valkhof, Nijmegen

Feesten

De tentoonstelling

Is er voor een archeologisch museum een geschikter onderwerp voor een tentoonstelling te bedenken dan 'Muziek in de oudheid' om daarmee de twintigste eeuw uit te luiden en de nieuwe eeuw mee te beginnen? Het antwoord is duidelijk . Bovendien valt er dit jaar feest te vieren. En daar hoort muziek bij. Museum Het Valkhof werd op 14 september officieel geopend en op 12 november vierde het Allard Pierson Museum zijn 65ste verjaardag. Beide musea hebben samengewerkt aan de voorbereiding van de feestelijke tentoonstelling 'Mythen, Mensen en Muziek ' . Eerst is de expositie in Amsterdam te zien, van 10 december 1999 tot en met 12 maart 2000 , en vervolgens in Nijmegen , van 1 april tot en met 18 juni. Het Mededelingenblad van de Vereniging van Vrienden van het Allard Pierson Museum dat U in handen heeft, is de catalogus van de tentoonstelling.

Het is bijzonder dat dit de eerste tentoonstelling over antieke muziek in Nederland is. Er wordt een overzicht geboden van de meeste instrumenten die er waren in de Griekse en Romeinse wereld. Ze zijn onderverdeeld in snaar-, slag- en blaasinstrumenten. Muzikanten die de instrumenten bespelen zijn in de oudheid vaak afgebeeld. Hierdoor krijgen wij een indruk hoe de verschillende instrumenten eruit zagen en op welke wijze zij gebruikt werden. De afbeeldingen komen voor op onder andere beschilderde vazen, reliĂŤfs, grote mozaĂŻeken en kleine munten. Ook zijn op de tentoonstelling antieke muzieknotaties te zien , zoals bijvoorbeeld een papyrus uit Leiden met een fragment uit de lphigeneia in Au/is van Euripides. Bij elke vitrine waarin een bepaald muziekinstrument behandeld wordt , is te horen hoe dit in de oudheid geklonken moet hebben.

afu. 1 Een meisje danst op de muziek van een zittende dubbelhobospeelster . Athene , eind Se eeuw v. Chr., Kad mos-sch i Ider. Cat. 18


Gelukkig was er ook financiële ondersteuning. Voor de tentoonstelling in Amsterdam: Jaffé-Pierson Stichting, MeesPierson Amsterdam, Ellis Stichting, CUVO-uitvaartverzorging BV, Amsterdamse Universiteits Vereniging, Staalbouw Amsterdam bv, Vereniging van Vrienden van het Allard Pierson Museum. Sponsor voor de tentoonstelling in Nijmegen: het VSB fonds. Wij zijn hen zeer erken tel ijk. Deze tentoonstelling heeft een ongekend aantal bruikleengevers. Wij zijn onze collega's in binnen- en buitenland dankbaar voor hun medewerking:

afb. 2 Zittend tamboerijnspeelstertje. Corinthe(?), ca. 350 v. Chr. Cat. 105

2

Dankzij het Nijmeegse ensemble Aeide Mousa is die muziek tot stand gekomen. Van verschillende antieke instrumenten is een moderne kopie op de tentoonstelling aanwezig. Enkele kunnen bespeeld worden; hiermee worden demonstraties gegeven. Zij zijn ons ter beschikking gesteld door Cornelia Chatziaslani en George Polyzos van de educatieve afdeling van het Akropolis Museum. Het ingewikkelde musicologische aspect komt aan boel door middel van een aantrekkelijk multimediaprogramma. Het is een grote tentoonstelling geworden waar door velen aan is gewerkt. In het Allard Pierson Museum was conservator drs. René van Beek verantwoordelijk voor de organisatie. In Museum Het Valkhof was dat conservator drs. Annelies Koster. De redactie van deze catalogus was in handen van conservator drs. Geralda Jurriaans-Helle.

Bruikleengevers: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden (drs. J.R.Magendans en dr. R.B. Halbertsma), Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet, Leiden (drs. M. Scharloo , dr. J.P. van der Vin), Papyrologisch Instituut, Leiden (dr. A. Verhoogt) , Gemeentemuseum Den Haag (drs. 0. Mensink en dr. M. Latcham), Museum van het Boek, Meermanno-Westreenianum (drs. J.J. van Heel), Bonnefantenmuseum, Maastricht (dr. M. de Grooth), Zoölogisch Museum, Amsterdam (dr. L. van Tuijl), Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort, Gemeentelijke Oudheidkamer Ermelo, Centre for Acropolis Studies, Acropolis Education Department, Athene (dr. K. Chatziaslani), Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel (dr. K. Tytgat, Prof. dr. F. van oten), Nationalmuseet, Kopenhagen (dr. B. Bunclgaard Rasmussen), Musée National cl'Histoire et d' Art Luxemburg (dr. J. Krier), Aquincumi Muzeum, Budapest (dr. P. Zsidi), Musée Alesia, Alise-Sainte-Reine (dr. E. Rabeisen), Papyrussammlung Aegyptisches Museum, Berlijn (dr. G. Poethke), Rheinisches Landesmuseum, Bonn (dr. U . Heimberg), Archäologisches lnstitut der Universität Heidelberg (dr. H. Pflug), RömischGermanisches Museum, Keulen (dr. M. Riedel en dr. F. Naumann-Steckner), Museum Burg Linn, Krefeld (dr. C. Reichmann), Lanclesmuseum Mainz (dr. M. Klein), Martin-von-Wagner-Museum der Universität Würzburg, Würzburg (dr. 1.Wehgartner) en diverse particuliere collecties. Orpheus speelde zo mooi op zijn lier dat mensen, dieren en zelfs planten zijn muziek volgden. We hopen dat de levendige toonzetting van deze tentoonstelling eenzelfde effect zal hebben.


Muziek in de oudheid Hélène Nolthenius

'Muziek' komt van het Griekse ~L01JOLx11, maar eigenlijk heeft de mousikè technè of Muzenkunst maar weinig te maken met wat wij vandaag onder muziek verstaan. Denk maar aan Sokrates: toen die in een droom de opdracht kreeg, mousikèn te vervaardigen, sloeg hij aan het dichten 1 Onder de kunsten die door de Muzen werden beheerd treffen we voornamelijk literaire genres aan. Goed beschouwd is de muziek als zelfstandige kunst niet eens vertegenwoordigd! Ze was wel betrokken bij woordkunst, dans en gymnastiek, maar in een ondergeschikte functie. Vooral wanneer ze toegevoegd werd aan een gezongen of gereciteerde tekst diende ze zich bescheiden op te stellen; voor de elitaire luisteraars van de vijfde eeuw waren woorden onnoemelijk veel belangrijker dan tonen. Zelfs in die ondergeschikte positie werd de muziek nog eens extra ingesnoerd door voorschriften van meer ethische dan artistieke aard. Op dat punt zou vooral de filosoof Plato zich verdienstelijk maken, die een strenge (en persoonlijke) scheiding aanbracht tussen nobele en verheffende toonsoorten en zwoele verslappende reeksen die hij verboden wilde zien. In werkelijkheid was de toonkunst die hij verdedigde, reddeloos voorbij. Plato heeft moeten meemaken dat de muzikale smaak radicaal veranderde, onmiskenbaar onder invloed van het Oosten.

Zijn verbittering, gepaard aan het enorme gezag dat hij als filosoof geniet, heeft er zeker toe bijgedragen dat de meeste muziekhistorici tot vandaag toe blijven klagen over de 'afgang' van de antieke muziek sinds de vierde eeuw vóór onze jaartelling. Van die muziek zelf is ons te weinig bewaard om welk oordeel ook te wettigen, maar wél vangen we de echo's op van het enthousiasme dat rondreizende virtuozen allerwege losmaakten. De vierde eeuw bracht een generatie aan de macht die de conservatieve ethica van haar voorgangers aan haar laars lapte, kegelde met toonsoorten en tonaliteiten ... en kijk: opeens heeft het woord mousikè alleen nog betrekking op de toonkunst! Een toonkunst die op eigen benen heeft leren staan. Wat gebrandmerkt werd als 'verval' heeft welbeschouwd het karakter van een generatieconflict dat ons ook vandaag nog bekend voorkomt! Voor een werkelijke afgang moeten we vier eeuwen verderop zijn, en duizend kilometer naar het Westen: in de hoempa en toppop van Keizerlijk Rome.

afb. 3 Apotheose van Hom eros. Literaire, mythische en abstracte personificaties brengen huld e en offers aan de dichter Hom eros. Op de berg Zeus, Apollo met de kithara, de negen Muzen en een dichter, waarschijnlijk degene die het reliëf heeft laten maken. Gipsen kopie naar marmeren origineel uit ca. 125 v. hr., thans in hel Brits Museum te Londen, inv. BM 2191. Cat. 1

afb. 4 Twee staande en één zittende muze. Mantineia-basis door Praxiteles. Gipskopie naar marmeren or igineel uit 330-320 v. hr., thans in het

ationaal

Museum van Athene. Cat. 3a

3


De herontdekking van de antieke muziek Annie BÊlis Directeur onderzoek bij het C.N.R.S. en verbonden aan de École Pratique des Hautes Études, Parijs Vertaling: Ceralda Jurriaans-Helle

Op de tentoonstelling zijn meer dan 120 voorwerpen te zien die te maken hebben met antieke muziek: resten van instrumenten, partituren, afbeeldin gen op Griekse vazen. Daaruit blijkt hoe hoog muziek in Griekenland werd geacht als kunstvorm (trouwens ook als wetenschap en als onderwerp van hogere filosofische bespiegelingen). Honderd jaar geleden zou een derge-

lijke tentoonstelling niet denkbaar zijn geweest, bij gebrek aan voldoende iconografische en archeologische do umenten, resten van instrumenten en interessevoor een muziek die men toch voor altijd verloren waande. Nederland heeft een belangrijke rol gespeeld in de herontdekking van de antieke muziek: hier werden wetenschappelijke uitgevers opgenomen, Griekse musicografische teksten gepubliceerd en originele muziekinstrumenten en partituren gevonden. Met deze belangrijke tentoonstelling sluit het Allard Pierson Museum aan bij een traditie die teruggaat tot het midden van de zestiende eeuw. De 'schipbreuk' van de antieke muziek

Eeuwenlang hebben de geleerden geen enkele hoop gehad de muziek van de oudheid te leren kennen uit partituren. Zij konden er slechts kennis van nemen door geleerde musicografische geschriften in het Grieks en Latijn, die alleen een abstract, zuiver theoretisch beeld gaven, of door indirecte getuigen issen bij Griekse en Latijnse auteurs. Uit alles wat men kon lezen in deze teksten bleek dat muziek in de oudheid een graad van perfectie had bereikt die moderne componisten op hun beurt probeerden te imiteren. Deze opvatting maakte de totale verdwijning van de antieke muzikale werken nog frustrerender. Aan het einde van de negentiende eeuw kon een Franse geleerde slechts de 'schipbreuk' vaststellen van dit repertoire , dat men geheel verloren achtte.

afb. 5 Het Seikilos zuiltje. Grafsteen met inscriptie van lied met muzieknotatie boven de lekst. Ayd111(Turkije), 1sle eeuw n. Chr. Cat. 121

Hel lied

Wees, zolang je leeft, het zo nnetje, treur niet teveel. Het leven duurt immers kort, de tijd eist zijn tol op. (vert. Arnold van Akkeren)

4

De herontdekking van de partituren Aan het einde van de zestiende eeuw hadden humanisten uit Florence in een Grieks manuscript enkele anonieme partituren ontdekt, die voor het eerst door Vincenzo Galilei in 1581 werden gepub liceerd. Deze vocale stukken in het Grieks, tamelijk kort en onzeker van datering, lieten zien op wat voor merkwaardige en ingenieuze manier partituren in de oudheid werden genoteerd. In plaats van een notenbalk met vijf lijnen vonden de Grieken het voldoende om boven de bijbehorende lettergreep in de tekst een teken voor een noot te plaatsen. Hiervoor werden Griekse letters of hiervan afgeleide tekens gebruikt. Deze tekens zijn gebruikt van de vijfde eeuw voor Christus tot de vijfde eeuw na Christus in alle partituren die wij over hebben. Het was een eerste stap. Deze ontdekking bewees dat er nog hier en daar steeds weer


gekopieerde partituren uit het verre verleden bestonden, en wekte de verwachting dat met een beetje geluk en een heleboel werk meer van dergelijke documenten vroeg of laat aan het licht zouden worden gebracht. Maar het was toen niet mogelijk de muziek van de 'ouden' (zoals men toen zei) te horen, een muziek die bij voorbaat bewondering opwekte, zonder dat men één noot bezat om te beoordelen. Vier eeuwen zijn sindsdien voorbij gegaan en een deel van de verwachtingen is uitgekomen, maar men moest geduld hebben tot het laatste kwart van de negentiende eeuw voordat, dankzij spectaculaire vondsten, het wachten van de geleerden werd beloond. Deze nieuwe partituren doken niet op waar men ze verwachtte, dat wil zeggen in een of andere grote bibliotheek in Europa. Zij werden ontdekt bij archeologische opgravingen, niet in Griekenland of Italië, maar in Egypte en KleinAzië. Het jaar 1882 leverde twee partituren op, overgeleverd op materialen die tot dan onbekend waren voor muziek: een inscriptie, die in het moderne Aydtn bij het antieke Tralies (Turkije) werd ontdekt (afb. 5) en een papyrus uit Hermopolis Magna in de omgeving van Thebe in Egypte, die thans in Wenen wordt bewaard. De authenticiteit van beide documenten stond vast. Bij manuscripten moest men tot slot van rekening altijd ervoor beducht zijn dat partituren aan de tekst waren toegevoegd door een oneerlijke of grappenmakende kopiïst. Dat was al eens in de zeventiende eeuw gebeurd. In 1650 had de jezuïet Athanasius Kircher sensatie teweeggebracht door een vervalsing te publiceren in zijn Musurgia Universalis: niets meer of minder dan de 'antieke partituur' en de transcriptie van de Eerste Pythische Ode van Pindaros. Om zijn bedrog geloofwaardiger te maken beschreef hij uitvoerig de omstandigheden van zijn zogenaamde ontdekking: de tekst zou zijn gekopieerd van een manuscript in het klooster San Salvatore di Messina, dat beroemd was om zijn rijke bibliotheek. Zoals te verwachten was heeft men het manuscript nooit kunnen terugvinden en na twee eeuwen geredetwist over de authenticiteit van het werk, staat nu wel vast dat het om een vervalsing gaat. De twee in 1882 ontdekte partituren zijn beide bijzonder, zij het om verschillende redenen. Ook al vertoont de papyrus uit Egypte lacunes en is hij wel erg klein, men herkent er enkele verzen, voorzien van muzieknotatie, in uit de tragedie Orestes van Euripides, geschreven in 408 voor Christus. Voor de eerste keer beschikte men over een stukje muziek, gecomponeerd door een zeer groot dichter uil de gouden eeuw van de Griekse beschaving. Het is muziek van een van de drie grote Griekse toneelschrijvers, van wie men door dit stukje plotseling ontdekte dat hij ook een vernieuwend componist is geweest, die door alle antieke auteurs werd bewonderd. Meer dan 100 jaar

later onthulde een andere papyrus, in bezit van de Universiteit van Leiden (afb. 6), met een muzikaal fragment van Euripides' laatste tragedie, de lphigeneia in Au/is, een ander aspect van de musicus Euripides.

afö. 6

De inscriptie (afb. 5) uit Klein-Azië leverde niet het werk van een beroemdheid op, maar een korte, aangrijpende melodie, gecomponeerd door een thans vergeten musicus, Seikilos (zijn naam geeft aan dat hij van Sicilië kwam), die ongetwijfeld kwam deelnemen aan de prestigieuze muziekconcoursen van Tralies. Hij heeft gewild dat zijn lied onder zijn grafschrift op zijn grafstèle werd uitgehakt. Dat wat deze

ca. 150 n. Chr.

Papyrusfragment met tekst van koorlied met muzieknotatie uit de lphigeneia in Au/is van Euripides. Hermopolis Magna (Egypte), Cat. 122

afö. 7 Inscriptie van paian (hymne ) voor Apollo met muzieknotatie boven de tekst, gevonden op de muur van Schathuis van de Atheners in Delphi.

5


afb. 8 Dansende vrouw met kleppers (krota/a ).

Athene , 510 v. Chr., Epeleios-sch i lder (?). Cat. 98

afb. 9 Stoktamboerijnen, gevonden in het graf van een meisje van nog geen 10 jaar oud. Op de foto: twee originelen drie reconstructies . Nijmegen , Grutberg , 4e eeuw n. Chr.

Cat. 108

6

muziek-inscriptie met diep uitgehakte elegante letters waardevol maakt, is dat niet alleen de melodische tekens, verrijkt met ligaturen en punten , maar ook allerlei indicaties van ritme en lengte zijn aangegeven met behulp van punten , horizontale streepjes en lijnen die men nog nooit eerder elders was tegengekomen. Deze kleine stèle heeft een bewogen geschiedenis gehad. Zij behoorde indertijd aan de Nederlandse verzamelaar De Jong. Zijn echtgenote liet de ongelijke basis bijzagen zodat zij haar thee erop kon serveren...

Bij de brand van Smyrna (september 1922) werd de steen gestolen en 30 jaar lang wist niemand wat ervan was geworden. Aan het einde van de jaren '50, dook het zuiltje op op een veiling en werd gekocht door het Nationalmuseet van Kopenhagen, waar het thans wordt tentoongesteld. Op deze tentoonstelling is een gipskopie te zien. Slechts tien jaar na deze belangrijke ontdekkingen leverden de opgravingen in Delphi door de Franse School in Athene twee partituren op die tot op de dag van vandaag de langste en bestbewaarde zijn van onze 'antieke muziekbibliotheek': twee specta ulaire paianen (hymnen) voor Apo llo voor koor en instrumenten , zoals de titels die boven de partituren zijn uitgehakt, aangeven. Deze kwamen in het seizoen 1892-1893 aan het licht in het puin van het Schathuis van de Atheners. Deze werken werden in 128 voor Christus uitgevoerd in het heiligdom. Tekst en muziek waren van twee Atheense musici , die behoorden tot een machtige corporatie van kunstenaars in Attica. Op de tentoonstelling zijn afdrukken van deze inscripties, die tegenwoordig in het Museum van Delphi worden bewaard, te zien (afb. 7). Sinds 1892 is ons muziekalbum flink verrijkt, maar alleen dankzij het ontcijferen van papyrifragmenten, want er is geen andere inscriptie of manuscript met een nieuwe antieke partituur opgedoken. Het corpus bevat een zestigtal documenten die samen slechts ongeveer twee uur muziek opleveren: de teksten zijn vaak in slechte staat en vol lacunes en daardoor moeilijk te lezen. In enkele gevallen is daardoor geen muzikale transcriptie te maken. Deze stukken muziek beslaan weliswaar niet het totale antieke repertoire, maar zij geven wel een goed beeld. Ten eerste door hun datering: de oudste zijn de koorliederen van Euripides uit 408 en 406 voor Christus en de meest recente stammen uit het einde van de derde of uit de vierde eeuw na Christus. Ten tweede door hun aard: men vindt voorbeelden uit elk repertoire: dramatisch, religieus en profaan, vocale en instrumentale werken, serieuze en lichte stukken, tragediekoren en religieuze hymnen, zoals de paianen voor Apollo en de hymnen aan de Zon en aan Nemesis die worden toegeschreven aan Mesomedes van Kreta, een tijdgenoot van Keizer Hadrianus (117- 138 na Christus). Een papyrus heeft ons zelfs een zeer mooie hymne aan de Drievuldigheid opgeleverd, genoteerd in het Griekse systeem en te dateren aan het eind van de derde eeuw na Christus. Daartegenover staat dat alleen werken die belangrijk werden geacht, werden opgeschreven. Wij hebben geen partituur van de meest gebrui kelijke muziek . Wat men speelde en zong, terwijl men zich begeleidde op krotala (afb. 8) of slaginstrumenten zoals gevonden in het graf van het kleine meisje in Nijmegen (afb. 9) is altijd het gebied van orale traditie gebleven .


·M v s r c A.

INTRODVCTlO

2. 5

invcrfum, & ctaimpcrfcB:um,avcrfum. Hypatc mcfon , g:unmaavcr:K

1

Il

r

fom, & gamma rcéèum.

RL

V 1:: C C

p

u

li

Mcfc, figma& ftgma. Trite fyncmmenon, rho & fi~ gmainvcrfum. ·Par:mctc fyncmmcnonchroma-. ticc, pi & figma avcrfum.

Ncte fyncmmcnon,jota & lam~ bdajacens. 0 1>. Paramefos, o & K.

I 1,

Ho e noteerden de Gri eken hun muziek?

1,

Parypatc mcfon,n impcrfcéèum; & gamma in vcrfum. Lichanos mefon chromatice, A invcrfum , & digammainvcrfiun.

Hoe heeft men deze muziektekens, die zo verschillen van ons notenschr ift, ontcijferd? Zonder een ontcijfersleutel had men waarschijnlijk geen van de partituren kunnen vertalen in modern notenschrift. Men moest bovendien niet alleen de notatie zelf beheersen, maar deze ook verbinden met het Griekse en Romeinse muzikale systeem, dat heel anders is opgebouwd dan het onze: noch de naam van de noten, noch hun indeling in toonladders en tonaliteiten zijn ermee te vergelijken. Maar door een gelukkig toeval zijn bijna 20 musicografische traktaten bewaard gebleven. Deze zijn tussen de vijfde eeuw voor Christus en de vierde eeuw na Christus opgesteld en beschrijven precies de structuur van het muzikale systeem en de historische evolutie ervan. Zij verschaffen ons het raamwerk van de ongeveer 1650 verschillende noten die theoretisch in het Griekse systeem genoteerd konden worden, en de 70 tekens die hiervoor gebruikt werden in de dubbele muzieknotatie van de Grieken (één voor de notatie van de gezongen melodieën , de andere voor de instrumentale muziek ). De meeste musicografische traktaten houden zich niet bezig met muzieknotatie en zelfs niet met het repertoire : de theoretische onderwerpen worden nooit toegelicht met een voorbeeld uit een beroemd werk. Wanneer zij het al hebben over notatie is het om vast te stellen dat deze geen plaats heeft in de harmonische theorie en afhankelijk is van de handigheid van de gebruikers ervan. Enkelen geven echter lijsten van vocale en instrumentale tekens van de meest gebruikelijke toonladders. De beste hulp om de equivalenten te vinden van de antieke muziektekens is een in het Grieks geschreven boekje van 40 bladzijden van een zekere Alypius (ca. 360 na

~

afb. 10 Muziekschrift. De tabel van de tekensvoor de chromatische, Hypolydischetoonladder, zoalsAlypius die geeh in zijn handboekuit ca. 360 n. Chr. Fotouit Marc Meibom, Antiquae musicae auctores septem (Amsterdam 1652)

Christus). Zijn lsagoge musica of 'Introductie tot de muziek ' is niet compleet overgeleverd, maar wat over is geeft ons voldoende informatie over het gebruik van de gebruikte tekens: de manuscripten geven 39 van de oorspronkelijk 45 lijsten , die corresponderen met de 45 toonladders van het muzikale systeem. Dit goed gestructureerde handboek is geschreven voor gebruik in de praktijk. Het gaat methodisch van toongeslacht naar toongeslacht (diatonisch, chromatisch en enharmonisch die onderling verschillen in de verdeling van hele, halve en kwarttonen ), en geeft achtereenvo lgens van ieder de 15 toonladders (Dorisch , Phrygisch, Lydisch etc. die van elkaar in toonhoogte verschillen) van 18 noten, met de naam boven iedere tabel. In ons voorbeeld (afb. 10) gaat het om 'de tekens van het Hypolydisch in het chromatische toongeslacht'. De tekst beschrijft kort de tekens van laag naar hoog: na de naam van de noot (bijvoorbeeld in regel 16-1 7: ' nete van de coniuncten') komt de beschrijving van de twee tekens, het vocale en het instrumenta le, die de noot kunnen aangeven (hier beschreven als '[de letter] iota' en 'teruggedraaide labda'. De twee tekens staan aan het einde van de regel: 1 en<. Zoals men aan dit voorbeeld kan zien, zijn alle muzikale symbolen afgeleid van het Griekse alfabet. Hier hebben wij voor het vocale teken een letter zonder verandering en voor het instrumentale teken de letter labda die een kwartslag naar links is gedraaid. De 24 noten van de centrale octaaf van de stem worden weergegeven door de 24 letters van hel alfabet. De instrumentale notatie gebruikt maar enkele gewone letters. Meestal zijn ze verminkt (bijvoorbeeld de H van regel 2) of vervormd (de B van regel 6 heeft de vorm van onze R gekregen), of in verschillende posities gedraaid (de 'v'van regel 9 is een omgekeerde A). 7


grote componisten zoals die werd uitgevoerd. In de meerderheid van de gevallen bevestigen de twee bronnen elkaar, maar het blijkt dat de musici zich ook wel eens niet hielden aan de regels van de pure theorie. Maar toch komt het gevoel voor schoonheid dat daar zichtbaar wordt , overeen met de antieke bronnen. Het kan ons verrassen of zelfs schokken met de abrupte overgangen en in de kaalheid van de monodie. Wij kunnen er in elk geval zeker van zijn dat de oudheid geen polyphonie kende: geen enkel traktaat dat wij overhebben geeft er regels voor en geen enkele partituur toont het kleinste accoord. Wij weten niettemin dat de uitvoerende musici soms versieringen aanbrachten op het thema dat was geschreven door de componist en dat een instrumentalist soms even, al naar gelang zijn fantasie, virtuositeit of de inspiratie van het moment , improviseerde in de begeleiding .

afb. 11 Papyrus met de tekst met muzieknotatie van Tekmessa's klacht bij het lijk van Aja x.

Cat. 123

De tabellen van Alypius geven dus de namen en tekens van iedere noot met zijn twee kwarttoonverhogingen. Hierdoor heeft men de moderne equivalenten van de antieke tekens in de manuscripten kunnen vaststellen (afb. 13). Dit is een moeizaam werk geweest. Johannes Meursius , de eerste uitgever van het werkje , heeft in zijn boek, dat in 1612 in Leiden verscheen, slechts de tekst gepubliceerd, hij durfde niet de tekens te geven , die in de manuscripten vaak niet goed te lezen zijn. In 1650 drukt de Jezuïet Kircher (de reeds genoemde vervalser ) de tekens in zijn Musurgia Universalis af. Maar de eerste geleerde die een correcte en complete editie van het traktaat heeft gegeven is de in Holland levende Deense geleerde Marc Meibom geweest, in zijn Antiquae musicae auctores septem (Amsterdam 1652 ). De Duitse filoloog Bellermann deed tenslotte als eerste een voorstel om de Griekse tekens in moderne notatie om te zetten. Eenvoud en abrupt e overgangen

Door antieke partituren te bestuderen en ernaar te luisteren ontdekken wij wat de Grieken mooi vonden en kunnen wij de teksten van de theoretici in relatie brengen met de muziek van de afb. 12 De dubbelhobo van Mook . Een dubbel hobo (libiae pares), gemaakt van de ellepijp beenderen (u/nae) van een vale gier (gyps fulvus ). Gevonden in Mook als bijgave in een Romeins graf.

Cat. 51

8

•• •

Om terug te komen op het muzikale schoonheidsideaal van Griekenland: de ons bekende partituren houden zich aan het eerste gebod waarop alle antieke auteurs hameren: de totale expressiviteit , die tot uitdrukking komt door het samenvoegen van de drie middelen die de muziek tot haar beschikking heeft: de betekenis van de tekst, de melodie en het ritme. Hiervan is het fragment van een dithyrambe op een papyrus in Berlijn (afb . 11) een aangrijpend voorbeeld: in een zeer hoge melodie heeft de componist Timotheus van Milete de muzikale middelen weten te vinden om het verdriet tot uitdrukking te brengen van een vrouw bij het lichaam van haar geliefde die zich zojuist in zijn zwaard heeft gestort. Men ziet hier ook een aspect dat in geen enkele van de andere kunsten naar voren komt , omdat muziek , zoals men in de oudheid zei, de enige kunst is die zich ' in de tijd' ontplooit: geen standbeeld , monument of staaltje schilderkunst kunnen getuigen van de passie van de Grieken en Romeinen voor de abrupte overgangen binnen een en dezelfde partituur die de Delphische hymnen aan Apollo zo spectaculair maken. En de Romein se mu ziek?

In de ' muziekbibliotheek' die wij uit de oudheid over hebben zit geen enkel vocaal stuk in het Latijn. Zelfs de partituren die gecomponeerd zijn op het politieke en culturele hoogtepunt van het Romeinse Keizerrijk zijn in het Grieks geschreven door Grieken: zoals de vier


hymnen van Mesomedes, van oorsprong een Kretenzer, wiens briljante carrière zich in de tweede eeuw na Christus ontplooide in Rome onder de keizers Hadrianus en Antoninus Pius. Men heeft dikwijls ten onrechte aangenomen dat de Romeinen het talent en de passie voor muziek van de Grieken misten , die zij bewonderden zonder zich in staat te achten om ze te evenaren. Dat is ongetwijfeld waar wat betreft de theoretische beschouwingen en aanleg om te componeren, maar de Romeinen hebben daarentegen in het maken van instrumenten een buitengewone kundigheid en vindingrijkheid aan de dag gelegd. Zij bouwden voor hun beroepsmusici blaasen snaarinstrumenten van een opmerkelijke kwaliteit. Hier is men ver verwijderd van de bescheiden instrumenten die zonder grote verfijning gemaakt werden van vogelbotten, zoals de dubbelhobo (tibiae) die gevonden is in Mook (afb. 12). Zij lagen beter in de hand, deden het beter en waren mooier dan hun Griekse voorgangers of modellen. De exemplaren die in Pompei zijn gevonden laten zien dat de Romeinse tibiae vanaf de eerste eeuw van onze jaartelling voorzien waren van mechanismen waarvan de moderne equivalenten pas in de negentiende eeuw werden uitgevonden. De Romeinen brachten ook belangrijke wijzigingen aan in de bouw van de kithara, het grote snaarinstrument dat sinds het begin van de zesde eeuw voor Christus in Griekenland uitsluitend door beroepsmusici werd gebruikt (afb. 14). Om het instrument meer volume en klank te geven versterkten de Romeinse instrumentbouwers de kromming en kregen door verschillende technische middelen voor elkaar dat het instrument onder maximale spanning stond. De Griekse kithara werd evenals de lier met de rechterhand gespeeld, met de vingertoppen of met een plectrum,

wat de mogelijkheden van het instrument beperkte. Dankzij een nieuw ophangsysteem , waarbij de draagriem niet de linkerpols van de musicus insloot , maar over de schouder liep , kon de Romeinse kithara met twee handen worden bespeeld , net als een harp: deze revolutionaire verbetering maakte alle virtuositeiten mogelijk.

afb. 13 Op de tentoonstelling wordt het Griekse muzikale systeem en notenschrift uitgelegd door middel van een animatiefilmpje van Tatjana Macic.

Van de muziek van de oudheid kennen wij tegenwoordig bijna alle theoretische en praktische ka'nten: wij bezitten partituren , die uitgevoerd kunnen worden op replica 's van instrumenten , die gemaakt zijn op grond van afbeeldingen of echte overblijfselen. Na zolang te hebben geslapen en gezwegen leeft de antieke muziek tegenwoordig weer volop.

afb . 14 (zie ook achterzijde) Musicerende Muzen. (A)erato, de Muze van liefdesgedichten en erotische poĂŤzie, met een reu achtige Romeinse kithara met zes snaren en Terpsichore, de Muze van de dans en de toneel koren, met een kithara met vier snaren. Uit Vichten (Groothertogdom Luxemburg), 230-240 n.

hr.

Cat. 2

9


Muziektheorie HÊlène Nolthenius

afb. 15 Manteldanseres. Noord-west Griekenland, begin 4e eeuw v. Chr. Cat. 19

afb. 16 Manteldanseres. Noord-west Griekenland, midden 4e eeuw v. Chr. Cat. 20 afb. 17 Twee disiuncte tetrachorden, met tussengevoegde noot, waardoor complete octaaf ontstaat. afb. 18 Twee coniuncte (aaneengesloten) tetrachorden.De onderste noot van het bovenste tetrachordvalt samenmet de bovenstenoot van het onderstetetrachord.

10

Een handvol fragmentjes met muzieknotatie is alles wat we over hebben van de antieke toonkunst. Jammer, want op zichzelf was ze goed te ontcijferen. Wat we verder weten over Griekse muziek danken we aan theoretici uit de vierde voor-christelijke eeuw en later. Die zijn helaas vaak minder goed te ontcijferen, doordrenkt als ze raakten met aan Pythagoras toegeschreven mystieke speculaties en harmoniek der sferen. Verreweg de duidelijkste en belangrijkste onder hen is de Aristoteles-leerling Aristoxenos van Tarente. Hij staat dicht genoeg bij de muzikale realiteit van zijn periode 0111 ons een indruk te geven van de stru turen die eraan ten grondslag liggen. Het kern- interval van de antieke muziek is de reine kwart, het tetrachord dat er nog in zijn naam aan herinnert dat het zich aan leerlin gen voorstelde met behulp van een instrument met vier chordai of snaren. Twee aaneengesloten tetrachorden vormden het diapason of octaaf dat bestaat uit vijf hele tonen en twee halve (e-f en b-c) (voor wie het op de witte toetsen van de piano wil controleren). Voor de goede orde zij er op gewezen dat het Griekse notenschrift niet, zoals het onze, een bepaalde toonhoogte impliceert. Een tetrachord beschikte over twee hoektonen die onveranderlijk waren (hestotes). Men kon twee tetrachorden op verschillende manieren op elkaar aansluiten: wanneer er tussen beide kwarten een toon werd ingevoegd waren er vier onveranderlijke (hoek )noten in de octaaf (disiunct , afb. 17), maar ook kon de onderste hoeknoot van de bovenste tetrachord samenvallen met de bovenste hoeknoot van de

4J

~

J~

~

~ ~~ 1/2

l/2

4J

~

J~

~ 1/2

~

~ ~ 1/2

1

onderste tetrachord (coniunct , afb. 18). In dat geval kende de reeks maar drie onveranderlijke noten. Binnen die omheiningen van onveranderlijke noten bevonden zich twee maal twee tonen die omgestemd konden worden (de kinoumeno1) . Op een dergelijke tegenstelling lijkt de artistieke spanning van het grondpatroon te hebben berust. Dat wordt begrijpelijk als we weten dat de Grieken iets ruimer stemden dan wij vandaag. Hun ditonos (w ij zeggen 'grote terts') was iets groter dan de onze. En dus hadden de halve toontjes (/eimmata of overschotjes) niet veel ruimte. Er hoefde maar weinig gesleuteld te worden of de toonladder (harmonia ) kwam niet langer overeen met de zogenaamde 'diatonische' volgorde van ons 'witte-toetsen-octaaf' ... en dan werden de oren alom gespitst. Werd de veilige nationale 'diatonie ' verlaten omwille van 'a llochtoonklinkende ' toonaarden die hun Klein-Aziatische herkomst van de daken verkondigden ... ?! Hier naderen we de muzikale willekeur waaraan Plato zich zou ergeren ... terwijl moderne luisteraars heimelijk denken: dat is vals!


In modern notenschrift ziet het schema van een diatonisch tetrachord er als volgt uit:

J

J

j

1

1/2

aast dit diatonische systeem werden dus de als 'm inder Grieks ' ervaren stemmingen populair: de chromatische die werkte met halve tonen achter elkaar, en de enharmonische, die kwarttonen voorschreef:

f Jd J J f J JiJ J 1112

2

1/2

1/4

1

112

1

1/4

Omdat het aantal snaren theoretisch beperkt bleef tot 7 of 8, was het onvermijdelijk dat er, bij de twee laatste categorieĂŤn, gaten vielen tussen de ditonos en het 'ge manipuleerde' leimma; men krijgt de indruk dat het de antieke toehoorders juist om dat contrast te doen was. Als we nagaan dat er theoretisch op iedere toon van de 7 veelgebruikte diatonische modi alteraties konden worden toegepast, is duidelijk dat het de musici aan keuze-mogelijkheden voor tonale kaders niet ontbrak: maar hij die tevoren wist bij welke gelegenheid hij moest optreden, en in wat voor milieu, beschikte over een duidelijke richtlijn: de leer die het ethos van iedere toonsoort bepaalde, eventueel met het ideale eidos erbij. De waardigste en 'G riekste ' modus was en bleef het Dorisch: mannelijk, opvoedend, evenwichtig, geschikt voor de hymnen en tragedie-koren met kitharabegeleiding. Met Phrygisch daarentegen was het uitkijken: dat werkte opzwepend en bacchantisch, en was geschikt voor de auloi; terwijl het Lydische ethos klagelijk was, en geschikt voor uitvaarten! Het schijnt dat het publiek in staat was de gekozen toonsoort bij de eerste klanken te herkennen: hun gehoor moet fijner zijn afgesteld geweest dan dat van de hedendaagse muziek1iefhebber. Het is trouwens mogelijk dat niet enkel bepaalde reeksen ('toonladders ' dekt de term maar ten dele), maar ook bepaalde motieven of zelfs basis-thema's, onverbrekelijk met een bepaalde toonsoort verbonden waren. Hier raken we aan de moeilijke kwestie van de

nomos : in de muziek geen 'wet' maar vermoedelijk een soort goed herkenbare melodie die herhaald en omspeeld werd. De musicoloog Kurt Sachs placht Dorische en Ionische tempels 'steengeworden nomoi ' te noemen: allebei Godshuizen met zuilen, maar elk met de, bij het eigen wezen behorende, specifieke kenmerken. Aan ons, vandaag, laten ze vooral zien hoe weinig we weten, met name van de muziek en de muzikale tradities van het ' klassieke ' tijdperk. Als de Atheners na de smadelijke nederlaag in de Peloponnesische Oorlog (404 voor Christus) zich openstellen voor muziek van een heel ander, 'brutaler' allooi, is het met de sober-voorname klassieke stijl gauw gedaan en barsten de nomoi , evenals de verschillende toongeslachten, uit hun voegen. Hele tonen, halve tonen, kwarttonen, chromatiek, enharmoniek, ethos, eidos en wat niet meer, versmelten tot een eigen, sterk Klein-Aziatische kunst die meer het vermaak dient dan de verheffing, en op de eerste plaats streeft naar virtuositeit. Tot die conclusie komen de moderne geleerden tenminste, maar ze veroordelen de vierdeeeuwse toonkunst 'bij verstek'. Ofschoon de Griekse theoretici beschikten over een op lettertekens gebaseerd notenschrift (twee notenschriften zelfs, menen sommigen: een vocaal en een instrumentaal, zie blz. 7) is er van die roerige periode vrijwel geen muziek van betekenis bewaard. Eigenlijk past dat goed in het beeld van de rondreizende virtuoos die zijn repertoire in zijn hoofd had zitten en daarmee omsprong zoals het hem paste. In zijn schaduw is er wel nog plaats voor theoritici als Aristoxenos van Tarente die ' ideeĂŤn ' als me/os en ritme analiseert en classificeert volgens de meer objectieve richtlijnen van zijn leermeester Aristoteles. Van zijn vertogen bleef veel bewaard terwijl de bijbehorende klanken verwaaiden. Het kan ons daarom niet verbazen dat een eeuw of wat later een nieuwe betekenis zal worden gehecht aan het oude woord musica: in de zeven 'Vrije Kunsten' van het christelijke Westen zal ze tot de 'w iskunstige ' vakken gerekend worden.

afb. 19 Diatonisch tetrachord.

afb. 20 Chromatisch tetrachord.

afb. 21 Enharmonisch tetrachord.

afb. 22 Dansgroepje van drie dan ers en dubbelhobo-speler. Ca. 900-600 v. Chr. Cat. 21 11


Mythen, mensen en muziek René van Beek, Geralda Jurriaans-Helle, Anne lies Koster

Muziek was voor de Grieken iets goddelijks. De zonnegod Apollo was ook de god van de muziek. Zijn voornaamste heiligdom was dat van Delphi, waar hij via de Pythia orakels aan de mensheid gaf. Als muziekgod was hij omringd door de Muzen, de negen dochters van Zeus en Mnemosynè, die ied.er een kunstvorm onder hun hoede hadden. Zij waren lieflijke wezens die de personificatie waren van de hoogste intellectuele en artistieke aspiraties. Hun woonplaats lag op de Helikon, de hoogste berg in Boeotië, waar het gevleugelde paard Pegasosmet zijn hoef een bron had geslagen, waaruit de dichters inspiratie konden drinken. Hierheen begeleidden zij na zijn dood de grootste der dichters, Homeros, om zijn rechtmatige plaats tussen de goden in te nemen (afb. 3). Er is geen muze speciaal van de muziek , want muziek als losse kunstvorm bestond niet. Het hoorde altijd ergens bij : begeleiding van dansers of van zangers, muziek bij het werk of aan tafel. Muziek had altijd een functie, men kende geen concerten met muziek om de muziek. Iedere stad had een Muzenheiligdom , een plek van onderzoek en onderricht. Het Griekse woord ervoor is Mouseion, waar ons woord 'museum' van is afgeleid.

afb. 23

Betoverend

Een sirene begeleidt haar

De macht van de muziek was groot: Orpheus lokte dieren naar zich toe met zijn muziek en wist later zelfs de hellehond Kerberos te temmen in zijn poging zijn gestorven geliefde Eurydikè uit de Onderwereld te halen. En zelfs na zijn dood zong zijn hoofd nog verder! De Sirenen (afb. 23) deden met hun muziek de zeelui alles vergeten; betoverd door de muziek lieten zij hun schepen op de rotsen lopen en verdronken. Wie het strand wist te bereiken, kwam daar jammerlijk om van honger en dorst omdat hij door de muziek vergat te eten en te drinken. Zo groot was de kracht van de muziek. De Grieken maakten graag gebruik van deze kracht, om eenton ig werk te verlichten, om soldaten of atleten tot grotere prestaties op te zwepen (afb. 24) of om hun stemming weer te geven bij feesten of begrafenissen (afb. 25).

gezang op een lier. Athene, ca. 500 v. Chr., Athena-schilder. Cat. 4

afb. 24 Een discuswerper traint onder begeleiding van de opzwepende

muziek van een

dubbel hobospeler . Athene , 495 v. Chr., Gela-schilder. Cat. 15

12

Opvoedin g

Muziek was een essentieel onderdeel van het leven. Daarom hoorde muziekonderricht bij de opvoed ing. Het was gebruikelijk dat de jeugd muzieklessen nam bij een musicus (afb. 26) . Maar niet al leen het leren spelen van een instrument was van belang, ook moest je leren de invloed te ondergaan van de Muzen door te luisteren naar muziek. Als een meisje muzieklessen had gevolgd dan verhoogde dat zeker haar kansen op de huwelijksmarkt. De Griekse jeugd volgde hiermee het voorbeeld van de helden . Immers Achilles kreeg les van de centaur Cheiron, niet alleen in boogschieten en paardrijden maar ook in de muz iek. Ook Herakles trachtte zich te bekwamen in het lierspel met dramatisch gevolg. Toen zijn leraar, de eerbiedwaardige oude Linos hem bestraffend toesprak omdat Herakles niet zijn best deed, ontstak Herakles in woede en ging zijn muziekleraar met een stoelpoot te lijf. De arme grijsaard trachtte zich tevergeefs met zijn lier te verdedigen, maar kwam om in de ongelijke strijd. Met de rol van muziek binnen de opvoeding komen we ook op het filosofische punt van waardering van de muziek: Apollinisch tegenover Dionysisch. De mythe van de overwinning van Apollo over Marsyas gaf de suprematie van de Griekse muziek over die van Klein-Azië en die van de snaarinstrumenten over de blaasinstrumenten weer. Het betekent ook een onderscheid in karakter: het Apollinische en het Dionysische. Dionysos werd gezien als de god


van de onrust die geen maat kan houden, in tegenstelling tot Apollo die zorgt voor orde en regelmaat. Ook in de muziek. De paian die tot de hymnen behoort wordt geassocieerd met Apollo. Het is een lied vol vreugde, een danklied, een triomf zang, een offerlied maar ook een smeekgebed. Het kon vele betekenissen hebben. Zoals de paian bij Apollo behoort, zo behoort de dithyrambe bij Dionysos.

afb. 25 Een klein jongetje met een dubbelhobo verzorgt de muziek op een dansfeest ter ere van een overledene. EtruriĂŤ, begin Se eeuw v.

hr.

Cat. 14

afb. 26 Een muziekles: een jongen zingt , begeleid door een ander op de dubbel hobo . Tussen hen in hangt het foedraal. Athene , ca. 460 v. Chr. Cat. 24

afb. 27 Marsyas speelt op zijn dubbel hobo. Athene, 425-400 v. Chr., Kadmos-schilder. Cat. 9

GRIEKSEINSTRUMENTEN Omdat muziek in allerlei uiteenlopende omstandigheden werd gebruikt , zijn er ook veel verschillende instrumenten die allemaal hun eigen gebruiksmogelijkheden hadden. Er zijn drie groepen instrumenten te onderscheiden: blaas-, snaar- en slaginstrumenten.

BLAASINSTRUMENTEN De snaarinstrumenten, de lier en de kithara, genoten bij de Grieken aanzien als de instrumenten van de Olympische goden Apollo en Hermes. De blaasinstrumenten werden lager aangeslagen en dat blijkt ook uit de mythologie. Volgens de overlevering werd de dubbelhobo (au/01) weliswaar uitgevonden door de godin Alhena toen zij het geluid van de Gorgonen wilde nabootsen, maar zij wierp het instrument direct weg toen ze zag dat door hel blazen erop zij zelf op een Gorgo ging lijken met bolle wangen en uitpuilende ogen. De satyr Marsyas raapte hel instrument op en leerde erop spelen (afb. 27). Hij, een man met paardenoren en een staart, was al lelijk van nature en het kon hem

13


afb. 28 De muziekwedstrijd tussen Apollo en Marsyas. Tussen hen in de Skyth die Marsyas later zal villen. Mantineiabasis door Praxiteles. Gipskopie naar marmeren origineel uit 330-320 v. Chr., thans in het Nationaal Museum van Athene. Cat. 3b

afb. 29 Jongenmet panfluit. Dit beeld maakt deel uit van de beeldengroep'Panen Daphnis'. Italië, eind 2e eeuw v. Chr. Cat. 25 afb. 30 Panmet panfluit en herdersstok met fruit. Italië, 2e eeuw n. Chr. Cat. 26 afb. 31 Panmet panfluit. Cat. 27

14

niet schelen dat zijn gezicht vervormd werd. In zijn domme overmoed daagde hij Apollo uit voor een muziekwedstrijd: Marsyas op de dubbelhobo tegen Apollo op de kithara. Natuurlijk won de god en Marsyas werd als straf levend gevild (afb. 28). Een vergelijkbaar verhaal over een muziekwedstrijd wordt ook van de bokkengod Pan verteld. Deze vond de panfluit uit toen hij de nimf Syrinx achtervolgde. Zij wilde niets van hem weten en smeekte de goden haar te helpen. De goden veranderden haar toen in riet. Pan sneed hieruit zijn panfluit om zo altijd de stem van Syrinx bij zich te hebben. Ook hij daagde Apollo uit en verloor de wedstrijd. Omdat hij zelf een god was, werd hij niet zo zwaar gestraft als Marsyas, maar de beide verhalen geven duidelijk aan dat snaarinstrumenten superieur werden geacht aan blaasinstrumenten.

Alle blaasinstrumenten , van eenvoudige fluitjes met maar één of twee tonen tot geavanceerde concertinstrumenten met kleppen en hulpstukken om de toonhoogte en stemming te regelen, hebben gemeen dat ze geluid geven wanneer de lucht in het instrument in trilling wordt gebracht. De klank en toonhoogte worden bepaald door de lengte en de wijdte van de buis. Door gaten in de buis aan te brengen die men naar beli even kan openen of sluiten, kan men de effectieve lengte van de buis variëren en zo tonen van verschillende hoogte voortbrengen . De lucht in de buis kan op verschillende manieren in trilling worden gebracht. Bij de panfluit en de dwarsfluit blaast men over het uiteinde of het mondstuk heen. Bij de trompet brengt men de lippen in het mondstuk in trilling en deze trilling zet zich voort in de buis. Hetzelfde gebeurt wanneer men een riet in tri 1ling brengt. Dit kan een enkel rietje zijn dat trilt tegen de buis, zoals bij de klarinet , of een dubbel riet , waarbij twee rieten tegen elkaar trillen , zoals bij de hobo . Een dergelijk dubbel riet moet zo gemaakt zijn dat het in de bovenkant van de buis kan worden gemonteerd. Bij de Griekse blaasinstrumenten zijn alle drie de moge! ij kheden vertegenwoordigd.

Panfluit (syrinx ) Het bekendste instrument uit de oudheid is de panfluit (afb . 29). Dit is een zeer oud instrument. Het wordt al bij verschillende Cycladenidolen (2500 voor Christus) aangetroffen , maar verdwijnt van het toneel om pas rond 600 voor Christus terug te keren in Griekse afbeeldingen.


In de Archaïsche periode hoort het instrument meer bij Hermes dan bij Pan. Hij was volgens de Homerische Hermes-hymne (v. 512) dan ook de uitvinder van het instrument. Op de François-krater (ca. 570 voor Christus) speelt de Muze Kalliope op een panfluit. Kennelijk stond in deze vroege periode het instrument nog in hoog aanzien. In de Klassieke periode gaat het steeds meer bij Pan horen en raakt ook - zowel door de naam 'panfluit' als door de naam syrinx naar de verloren geliefde van Pan onlosmakelijk verbonden met deze bokkengod (afb. 30). Uiteindelijk wordt het het kenmerkende herdersinstrument en is dan weer terug bij het begin, immers Hermes is van oudsher de herdersgod.

afb. 32 Man met panfluit. Egypte, ca. 1e eeuw v. Chr. Cat. 29 afb. 33 Panfluit spelende jongen . Herkomst onbekend, Grieks-Romeinse tijd. Cat. 30

De panfluiten kunnen zeer verschillen van formaat, van kleine exemplaren tot zeer grote. Meestal worden ze met twee handen vastgehouden, waarbij de langste buis bij de rechterhand zit (afb. 33-34). De tonen werden van rechts naar links dus steeds hoger, in tegenstelling tot bijvoorbeeld pianotoetsen die van links naar rechts hoger van toon worden. Hoewel het het herdersinstrument bij uitstek wordt en dus vaak door iemand alleen wordt bespeeld, zien wij de panfluit ook in ensembles gecombineerd met kithara, harp en slaginstrumenten als de krotala en het tympanon. De panfluit bestaat uit naast elkaar liggende cilindrische rieten buizen , in aantal variërend van 3 tot 14, die meestal met was aan elkaar zijn geplakt en door twee horizontale verbindingen zijn samengebonden. Soms zijn er ook diagonale dwarsverbindingen of één brede band. Er waren ook panfluiten die uit één stuk hout of ivoor werden gesneden (afb. 35). Men brengt geluid voort door over de gaten aan de uiteinden van de buizen heen te blazen en zo de kolom lucht in de buis in trilling te brengen. Ondertussen beweegt men de panfluit horizontaal langs de lippen, zodat telkens de gewenste buis geluid geeft. Ook hier is de toonhoogte afhankelijk van de lengte van de buis. Vooral in de vroegere perioden zijn alle buizen voor het oog even lang en heeft de panfluit een vierkante of rechthoekige vorm (afb. 31 ). Bij dergelijke instrumenten wordt de effectieve lengte van de buizen verkort tot de juiste toonhoogte door er was in te stoppen. Vanaf de Klassieke periode komt de scheve panfluit vaker voor (afb. 34). De buizen zijn al op de goede lengte afgezaagd en kunnen verder op stemming worden gebracht met was. Deze vorm treffen wij ook bij de Etrusken aan. Later zijn er nog tussenvormen, waarbij het hogere deel van de panfluit recht van onder is en alleen de lager gestemde buizen in lengte verschillen (afb. 32).

afb. 34 Pan met panfluit. Egypte, Grieks-Romeinse tijd. Cat. 28 afb. 35 Kleine houten panfluit met geometrische versiering gevonden in Alesia (F), Romeins. Cat. 33 afb. 36 Dwarsfluitspeler. Afdruk uit antieke mal. Mainz, 2e helft van de 1e eeuw n. Chr. Cat. 57

Dwarsfluit De Grieken kenden ook de 'eenstemmige syrinx', waarschijnlijk een buis met gaatjes. Daarnaast kwam er de dwarsfluit (p/agiaulos) voor, die ook in Egypte bekend was. Hierbij blies men ofwel over het open uiteinde van de buis heen, of - net als bij de moderne dwarsfluit - over een gat aan de zijkant van de buis (afb. 36). 15


afb. 37 Lamp in de vorm van een waterorgel met 19 pijpen. Op de achterkant zit de muzikant op een bank, de bovenkant

Or gel van Aquincum In de derde eeuw voor Christus vond Ktesibios van AlexandriĂŤ het orgel uit, eigenlijk een grote mechanische panfluit. De Romeinen namen het orgel over en zoals zo vaak brachten zij technische verbeteringen aan. Zij maakten zelfs zeer grote orgels die in het amphitheater werden gebruikt. Hoewel er meerdere afbeeldingen van orgeltjes bekend zijn (afb. 3 7 en 38) is het enige bewaard gebleven orgeltje uit de Romeinse tijd in 1931 gevonden in Budapest. Binnen de muren van de stad Colonia Aquincum, in de buurt van de zuidelijke stadspoort, lag het verenigingsgebouw van de brandweerlieden. Het gebouw brandde in de tweede helft van de derde eeuw af, waarbij de bovenverdieping met inrichting en al in de kelder terecht kwam. Tussen de vondsten uit deze brand bevonden zich de metalen delen van een orgeltje. De houten en leren delen van het instrument waren verloren gegaan, maar met behulp van de bronzen onderdelen konden grootte, vorm en constructie van het orgel worden berekend (afb. 39) .

van zijn lichaam ontbreekt. Carthago, 175-250 n. Chr. Cat. 66

Bij de resten van het orgel is ook een bronzen plaat met inscriptie gevonden die op het orgel bevestigd moet zijn geweest. In de inscriptie wordt vermeld dat Gaius lulius Viatorinus, gemeenteraadslid (decurio ) van de Colonia Aquincum en voormalig brandweercommandant (aedi lis praefectus), het orgel (hydraulis , hier afgekort tot hydra) heeft geschonken onder het consulaat van Modestus en Probus (in 228 na Christus) aan de vereniging van lakenwevers (collegium centonariorum) die ook dienst deed als brandweer.

Het orgeltje uit Aquincum had vier rijen van telkens 13 pijpen, dus in totaal 52 pijpen. De windlade, waarop de pijpen stonden, had vier kanalen die met registerstangen geopend of gesloten konden worden, al naar gelang de rij die men wilde bespelen. De registers waren uitgerust met ventielen, waarmee het instromen en het ontsnappen van lucht kon worden geregeld. De pijpen gaven geluid zodra er lucht door de registerklep werd geperst. De organist moest daarvoor de registerknop van de gewenste toon bedienen, nadat hij het windkanaal van het betreffende register had geopend (afb. 40). De antieke naam voor het orgel is hydraulis (waterorgel). De naam geeft aan dat de luchttoevoer van het instrument hydraulisch (met waterkracht) werd bedreven. Daarbij werd de luchtstroom uit een blaasbalg door een met water gevulde bak naar de windlade van het orgel geleid om zo een meer gelijkmatige luchtstroom te krijgen. Bij het orgeltje van Aquincum is ook een deel van de luchtdrukregelaar (de pnigeus) gevonden die in de met water gevulde bak moet hebben gezeten. Er zijn tal van afbeeldingen waarop te zien is dat orgels in het amfitheater werden gebruikt om de gladiatorenspelen te begeleiden , soms vergezeld van andere instrumenten zoals de cornu. Een voorbeeld daarvan is het beroemde gladiatorenmozaĂŻek in de villa van Nennig bij Trier.

9 8 7

afb. 38

6

Een orgel geflankeerd door twee gestalten, afgebeeld op een antiek medaillon (kontorniaat). Tijd van keizer Traianus (98-117 n. Chr.), Cat. 67

5 4 3

2

afb. 40 Dwarsdoorsnede van het orgel van Aquincum.

1. toets 2. windkast 3. veer die toets in ruststand terugtrekt

afb. 39

4. verbindingshaakje tussen toets en schu if

Reconstructie in brons en

5. schuif waarmee de gaten worden geopend 6. windladen, met registers te openen en te sluit en

perspex van het waterorgel van Aquincum.

7. onderste afdekplaat

Aquincum, 228 n. Chr.

8. bovenste afdekplaat

Cat. 69

9. pijpen

16


De dubbelhobo (auloi, tibiae) De Griekse auloi (meervoud van au/os dat 'buis' betekent) en zijn Romeinse equivalent de tibiae (meervoud van tibia, 'buis' of 'scheenbeen') bestonden uit twee blaasinstrumenten die los van elkaar simultaan bespeeld werden. De muzikant had dus in iedere hand een buis en twee mondstukken in zijn mond (afb. 41, 42 en 45). Dit waren, in elk geval vanaf de Klassieke periode, twee dubbele rieten en daarin lijkt het instrument op de moderne hobo. Deze heeft echter een konische buis, die van boven naar onder uitloopt. De moderne klarinet heeft een cilindrische buis die over de hele lengte dezelfde diameter heeft. Ook de antieke instrumenten hadden een ilindrische buis en lijken wat dat betreft meer op de klarinet. Omdat het type riet kenmerkender is dan het type boring worden in deze gids de Griekse 'auloi' en de Romeinse 'tibiae' vertaald als 'dubbelhobo'.

afb. 41 Man speelt op dubb el hobo.

Cat. 49 afb. 42 Staande hobospeelster. Noord-west Griekenland , begin 4e eeuw v. Chr. Cat. 50

instrument konden glijden. Een buis van been bestond uit meerdere onderdelen die in elkaar werden geschoven. De verbinding moest luchtdicht zijn omdat anders de lucht te vroeg ontsnapte. Het spreekt voor zich dat er grote verschillen bestonden tussen de instrumenten die thuis werden gebruikt en de professionele concertinstrumenten. Een eenvoudig instrument had vijf gaten, vier aan de bovenkant en één aan de onderkant voor de duim (afb. 43). Deze bevond zich over het algemeen tussen het eerste en tweede gat aan de bovenkant zodat de hand ontspannen op het instrument stond. Een zesde gat onderaan het instrument bepaalde de toonhoogte van de laagste toon , omdat de lengte van de buis hierdoor beperkt werd: de lucht ontsnapte hier eerder dan aan het uiteinde van de buis.

afb. 43 Jongen met dubbelhobo in de hand; de gaatjes zijn duidelijk te zien. Aan zijn arm hangt naast de mantel het foedraal. Athene, 520-500 v. Chr.

Cat. 37 afb. 44 Een jongeling speelt op een dubbelhobo , terwijl een ander danst. Athene, Se eeuw v. Chr., Lewis-schilder.

Cal. 41

De dubbelhobo was gemaakt van riet, been (vooral ezel of hert), ivoor, hout of (voor beroepsmusici) metaal. Omdat men er twee tegelijk moest vasthouden, kon het materiaal niet te zwaar zijn. Uit Mook komt een Romeins exemplaar dat gemaakt is van de ellepijpbeenderen van een vale gier (afb. 12). Bovenaan de buis zat een mondstuk (ho/mos) waarin het rietje werd vastgezet. Op Griekse vaasschilderingen ziet men dat daaronder één, twee of drie bollingen zitten (afb. 44). De doorboring van deze hupholmia is gewoon cilindrisch. Zij dienden om de buis te verlengen en zo de stemming van het instrument te veranderen. Meestal hadden de buizen (bombukes) een binnendiameter van 11-13 mm. Om een mooie toon te verkrijgen moest de binnenkant perfect cilindrisch zijn en glad afgewerkt. Ook de buitenkant werd glad afgewerkt, zodat de vingers gemakkelijk over het 17


Afb. 45 Griekse au/ai van hertenbot met reconstructie in hetzelfde materiaal. Griekenland, Se eeuw v. Chr. Cat. 124

afb. 46 Vrouw speelt op een dubbelhobo. De vrouw rechts houdt het foedraal vast. Links ligt een lier. Griekenland, ca. 440 v. Chr. Cat. 17

afb. 47 Vrouw met hobo waarvan de kleppen duidelijk zijn aangegeven. Ca. 200 n. Chr. Cat. 42 afb. 48 Een vrouw speelt op een opvallend lange dubbel hobo. Met de opstaande lijnen worden de kleppen van het instrument aangeduid. Italië (Arezzo), begin van onze jaartelling. Cat. 43

18

De stemming van auloi lag vast: wanneer men in een andere toonaard wilde spelen, moest men van instrument wisselen. Men moest dus over een set auloi beschikken. De beroemde Thebaanse auloispeler Pronomos vond een systeem uit om de stemming van het instrument te wijzigen. Hij voorzag het instrument van meer gaten, die hij met dwarsbandjes kon afsluiten om ze buiten werking te stellen. Zo kon hij zijn auloi in ieder gewenste toonladder of toonaard omstemmen. In later tijden hadden de auloi soms wel 24 gaten. Met ringetjes en kleppen werd de toonhoogte bepaald (afb. 47 en 48). Waarom speelde men op twee buizen tegelijk? Wanneer men ervan uitgaat dat de Grieken en Romeinen slechts eenstemmige muziek kenden, hoefden er dus niet twee melodieën tegelijk te klinken. Men denkt wel dat op de ene buis een grondtoon werd gespeeld en op de andere de melodie. Op afbeeldingen op Griekse vazen ziet men echter dat de handen meestal in dezelfde stand staan (afb. 46): speelde men op beide instrumenten dezelfde melodie en was er bijvoorbeeld alleen een verschil in klank omdat de rietjes verschillend waren en dus een ander geluid voortbrachten? De rietjes werden namelijk uit één stengel gesneden, waarbij het onderste gedeelte werd gebruikt voor het linkerriet en het bovenste gedeelte voor het rechterriet. Bij eenvoudige instrumenten die door amateurs bespeeld werden, zal dat wel zo geweest zijn, maar in het Louvre bevindt zich een compleet bewaarde (op de rieten na) houten auloi. Wanneer men de buizen naast elkaar legt en de boringen van de vingergaten met elkaar vergelijkt, blijkt dat ze net niet hetzelfde zijn. De verschillen zijn zo klein dat het niet mogelijk was de gaten in één buis te boren, dan zouden ze elkaar overlapt hebben. Was het de bedoeling dat de musicus hiermee verschillende dicht op elkaar liggende tonen (zoals de kwarttonen in de enharmonische ladder) voortbracht? En dus bij een muziekstuk kon kiezen met welke buis hij een toon zou voortbrengen? Als dit al mogelijk was, gaat het zeker om een goed geschoolde beroepsmusicus. Ook het fraaigebouwde instrument wijst op professioneel gebruik.

Bij simpeler instrumenten zal de speler zelf de stemming hebben bijgesteld. Dit kon door al spelend bij te stemmen met zijn embouchure (mondstand) en door de twee buizen naar elkaar toe of uit elkaar te bewegen. Waarschijnlijk beschikte ieder instrument over een zuivere kwart, de vaste hoektonen van het tetrachord, en konden de tussenliggende tonen afhankelijk van de toonaard worden 'opgedreven' of verlaagd.

Er bestonden auloi van verschillend formaat. Er werd onderscheid gemaakt tussen vijf soorten die verschilden van register. De parthenioi (meisjestype), paidikoi (jongenstype), kitharisterioi (kitharaspelerstype), teleioi (volwassenentype) en huperteleioi (het meerdan-volwassenen-type). Men kan deze indeling vergelijken met onze moderne indeling in sopraan-, alt-, tenor- en basfluiten, maar er wordt ook wel vermeld dat iedere soort specifiek bedoeld was om een meisjeskoor, jongenskoor etc. te begeleiden. De afmetingen van de Griekse exemplaren varieerden van 20 tot 60 cm. maar in de Romeinse tijd bestonden tibiae die net zo lang waren als de muzikant. Van de bewaarde instrumenten is de exacte stemming moeilijk te bepalen: er zijn geen rieten bewaard en de stemming wordt bepaald door de afstand van het puntje van het riet tot aan het onderste geopende gat.


afb. 49 Een au/ai-speler met phorbeia en mooi gewaad. Athene, ca. 470 v. Chr., Bowdoin schilder. Cat. 36

afb. 50 Een mooi aangeklede dubbelhobo-speler met een discuswerper. Zuid-Italië (Lucanië), ca. 41 0 v. Chr., Palermo-schilder. Cat. 53

19


afb. 51 Vrouw met phorbeia met opening voor de rietjes. Klein-AziĂŤ , 1e eeuw n. Chr. Cat. 39

afb. 52 Een satyr speelt op de Phrygische au/ai. De linkerbuis loopt uit in een gekromde hoorn. 2e eeuw n. Chr.

Cat. 56

afb. 53 Een dubbelhobospeler met bolle wangen van het blazen.

Phorbeia Om de lucht in beide buizen tegelijk in beweging te brengen was behoorlijke kracht nodig (afb. 53 en omslag). Niet voor niets werden zelfs de wangen van Athena bolgeblazen. Beroeps auloispelers droegen daarom een phorbeia een band om het hoofd met een of twee gaatjes om de rieten door te steken (afb. 49 en 51 ). De band werd vaak op zijn plaats gehouden door een dwarsverbinding over het hoofd heen. Een en ander zag er niet al te esthetisch uit en dat zal een van de redenen zijn dat de elegante auloispeelstertjes die wij op afbeeldingen van banketten zien, nooit een dergelijke phorbeia dragen. Een andere reden is wellicht dat de band alleen maar nodig was als er zeer hard geblazen moest worden, bij sportwedstrijden en in de strijd, wanneer de atleten en soldaten tot grootse prestaties moesten worden opgezweept. Dan werd waarschijnlijk zoveel kracht gezet dat de lippen losschoten van het riet. De phorbeia moest dat voorkomen. Bij een banket zal de muziek toch een zachter karakter hebben gehad en was de phorbeia niet noodzakelijk. De phorbeia werd ook gedragen bij speciale muziekwedstrijden zoals tijdens de Pythische Spelen in Delphi, wanneer de muzikant een heel theater moest bestrijken. De auloiblazer droeg wanneer hij optrad een mooi lang gewaad met vaak een bontgekleurd hes eroverheen (afb. 49 en 50). Tot zijn accessoires behoorde verder een leren foedraal met twee compartimenten voor beide instrumenten. Op het foudraal zat een apart vakje om de kwetsbare rieten op te bergen (afb. 49 en 53).

Voor hem hangt het foedraal waarin de dubbel hobo bewaard werd. Griekenland , Se eeuw v. Chr.

Cat. 40

Uit de Late Steentijd (ca. 2500 voor Christus) stamt een Cycladenidool met auloi tegen zijn mond. Het was dus een oud inheems instrument. Toch werd de dubbelhobo geassocieerd

met het Oosten en de daarbij horende extase en losbandigheid. De muziek gold als opzwepend , maar het instrument werd ook gebruikt bij begrafenissen. Zo komen wij de auloiblazer tegen op een Etruskisch grafmonument (afb. 25)

Phrygische auloi (e/ymos) Deze associatie met het Oosten zal zeker hebben gegolden voor de Phrygische au/ai of elymos. Bij deze waren de buizen niet gelijk van vorm en lengte maar liep de linkerbuis uit in een gekromde hoorn (afb. 52).

Ook hierbij gaat het om een oud inheems instrument, het is voor het eerst afgebeeld op de sarcofaag van Hagia Triadha op Kreta (1500 voor Christus). Daarna zijn er echter geen afbeeldingen van bekend tot aan de derde eeuw voor Christus. Later treffen we de Phrygische auloi steeds vaker aan, vooral bij de Romeinen, die hem voorzagen van kleppen en ringen. Het instrument wordt wel genoemd door Griekse schrijvers, die het geluid omschrijven als heser en dieper dan dat van de Griekse auloi, omdat de buizen smaller waren. Het werd kennelijk niet gebruikt bij de gewone feesten en begrafenissen, maar alleen bij extatische religieuze feesten voor Dionysos, Rhea en vooral voor Kybele. Misschien is het in loniĂŤ bij deze riten blijven voortbestaan tot het in de derde eeuw werd herontdekt.

Trompet (safpinx ) De sileen die op een lange salpinx blaast (afb. 54) wekt misschien het vermoeden dat ook deze trompet met de Dionysische kring verbonden is. De salpinx is echter een instrument dat vooral in de oorlog thuis hoort. Hiermee werden signalen gegeven die over het hele slagveld te horen moesten zijn. Ook werd de trompet gebruikt om mensen bijeen te roepen of als startsignaal voor een wagenrace. En in Argos was een ritueel waarin Dionysos met kleine trompetten uit hel water werd geroepen. Misschien heeft onze Sileen hiermee iets te maken, maar de kans is groter dat het hier om een parodie gaat. 20


De salpinx is een lange smalle bronzen buis (80 tot 120 cm.) die in een tulpvormige beker uitloopt. In het oosten is de beker meer conisch van vorm. Men blies op een ivoren mondstuk. Soms dragen de blazers een phorbeia; dat zou kunnen betekenen dat er ook een type salpinx was met een riet. De salpinx is vooral een signaal instrument, dat gebruikt werd om de soldaten in de slag aanwijzingen te geven. Er werden ook wedstrijden georganiseerd voor salpinxblazers. Hierbij ging het kennelijk om het volume. Van de kampioenen wordt verteld dat het enorme kerels waren en dat het geluid wel 10 kilometer ver te horen was.

MUZIEKINSTRUMENTEN ROMEINSE LEGER

IN HET

Ook in de Romeinse tijd werden instrumenten gebruikt om orders en signalen aan de troepen door te geven. Dit functionele aspect beperkte het soort instrumenten en hun aantal. Het waren vooral metalen blaasinstrumenten die hiervoor gebruikt werden. Maar ook het exerceren en marcheren op de maat van muziek is in het Romeinse leger niet onbekend geweest. In het gevecht werden met signalen van verschillende blazers de orders van de officieren aan de soldaten doorgegeven. Soms werden die signalen gecombineerd met visuele tekens, zoals het omhoog steken van de vaandels. Zo waren er bijvoorbeeld alarmsignalen, waarmee de komst van de vijand werd doorgegeven of signalen die de terugtocht van de troepen moesten aangeven. Het geluid van blaasinstrumenten klonk op ieder slagveld en was voor de troepen een stimulans om door te vechten. Bij een aanval mengde het geluid van de instrumenten zich met het lawaai en geschreeuw van de aanvallende soldaten. Het geluid zweepte hen op en schrok tegelijkertijd de vijand af. De metalen blaasinstrumenten die in het Romeinse leger gebruikt werden, waren de tuba, de bucina, de cornu en mogelijk ook de lituus.

Tuba De tuba bestond uit een langgerekte, bronzen of ijzeren buis van ongeveer 120-140 cm., met een conische boring over de gehele lengte. Aan het uiteinde liep de buis iets wijder uit. Het instrument bestond uit twee of drie delen en had een mondstuk van been of hoorn , dat apart werd opgezet. Met de tuba konden zes tonen worden gespeeld. Waarschijnlijk is het instrument van oorsprong Etruskisch. Ook vertoont de tuba overeenkomsten met de Griekse salpinx, waarvan de buis opvallend nauw is en ook korter dan die van de tuba. Antieke auteurs noemen de klank van de tuba 'verschrikkelijk', 'afschrikwekkend' en 'dreigend ', maar ook 'scherp' en anderzijds 'treurig '. In vergelijking met de bucina moet het geluid van de tuba voller en warmer geklonken hebben. In het openbare leven klonk het geluid van de tuba bij offerplechtigheden, parades, optochten, triomfen , spelen en begrafenisplechtigheden (afb. 55). In het leger werd er op geblazen om allerlei tactische bewegingen aan te geven: als de soldaten gealarmeerd moesten worden, als het kamp werd opgebroken, als de aanval begon of de terugtocht werd ingezet of als de troepen zich moesten verzamelen. Een historisch voorbeeld van het alarmeren van de soldaten door de tuba is de zeeslag bij Myonnesos in 190 voor Christus, waar de bemanning van de schepen aan land was gegaan. Toen de vijandige vloot plotseling naderde, moesten de soldaten door signalen van de tuba worden teruggeroepen (Liv. 37,29,3). Uit de Gallische oorlog is bekend dat Julius Caesar, toen hij zich in een benarde positie bevond, snel met de tuba de aanval liet blazen (Caes. Call. 2,20, 1). En ook zijn tegenstander Vercingetorix bediende zich van dit instrument bij de uitval uit het belegerde Alesia (Caes. Call. 7,81,3).

afb. 54 Sileen met lange salpinx. Egypte, 2e-1 e eeuw v. Chr. Cat. 60

afb. 55 Tuba- en cornuspelers in feestelijke optocht voor een offer, detail uit de zuil van Traianus. (Naar C. Ci horius, Die Reliefs der Traianssäule, Berlin, 1896-1900, Pl. LXXVI, 272-273

21


afb. 56 Grafsteen van Aurelius Surus

Behalve in de strijd werd de tuba ook gebruikt om ritme te brengen in de dagelijkse bezigheden. Er werd geblazen om de soldaten te wekken, voor pauzes en diensten en voor het wisselen van de wacht. Verder werd de tuba bespeeld bij militaire exercities, zodat tactische bewegingen geoefend konden worden. De tubablazers (tubicines) behoorden tot de onderofficieren van het legioen, maar zij deden ook dienst bij de hulptroepen en de ruiterij. In het legioen had iedere manipel (twee centuriae van elk ca. 80 man) een tubaspeler ter beschikking.

uit Byzantium , bucinator van de Legio I Adiutrix Pia Fidelis. Begin 3de eeuw, Archeologis ch Museum lstanbul. (Naar J. Oldenstein , Zur Ausrüstung römischer Auxiliareinheiten, in: Bericht der Römisch-Ce rmanischen Kommission 57, 1976, 233, Afb. 14,2) afb . 57 Militaire grafsteen met afbeelding van comu. Remagen, Romeins.

Cat. 59

Bucina De bucina was een koperen blaasinstrument met een lange rechte buis met een nauwe, cilindrische boring , die pas dicht bij de klankbeker wijder werd (afb. 56). In vergelijking met de tuba was het geluid van de bucina schril, doordringend en scherp. De belangrijkste taak van de bucina was het doorgeven van de uren van de nacht aan de wachtposten en het wekken van de soldaten in de ochtend. Gedurende de dag werden ook regelmatig tijdsignalen doorgegeven met de bucina, onder meer voor de maaltijden. Verder moesten de bucinatores met hun instrumenten de soldaten oproepen voor de strijd, omdat de bucina een opwindend en schel geluid kon produceren. Waarschijnlijk werden er door de bucina geen tactische signalen gegeven. Dit verklaart ook de lage rang van de bucinatores in het leger, na de tubablazers en de cornublazers. De bucinator was zelfs niet bevrijd van de diensten die gewone soldaten moesten verrichten , zoals bijvoorbeeld het kappen van bomen of het graven van grachten. Wel moest de bucina met de cornu meeblazen in het classicum, de officiële oproep tot verzamelen. Het aantal bucinatores per legioen lijkt beperkt te zijn geweest tot ca. 20 en voor de hulptroepen waarschijnlijk niet meer dan twee tot drie, die signalen moesten geven aan het gehele kamp. Cornu

afb. 58 Mondstuk van een cornu (?) Maurik , Romeins.

Cat. 62

afb. 59 Mondstuk van een cornu (?) met inscriptie:

(omgekeerd,

het teken van centuria) P PL ES. Kesteren, Romeins.

Cat. 63

22

De cornu is een rond gebogen bronzen hoorn, die met een draagstang rustte op de schouder. Hij heeft een los mondstuk met een buis, in lengte variërend van ca. 13,5 tot 18,5 cm., dat over het uiteinde van de hoorn werd geschoven. Dergelijke mondstukken zijn ook in ederland in diverse plaatsen gevonden, o.a. bij Maurik

en Kesteren (afb. 58 en 59). Het geluid van de cornu was rauw en dof en werd als bedreigend ervaren. Enkele complete hoorns zijn bekend uit Pompeii. Met deze instrumenten kunnen 11 tonen worden gespeeld wanneer zij in G zijn gestemd. Net als de tuba is de cornu van oorsprong Etruskisch. Het classicum, een signaal geblazen door de hoornblazers , riep van oudsher bepaalde groepen Romeinen op om zich voor belangrijke bijeenkomsten te verzamelen. Later werd het classicum beschouwd als signaal van het imperium , van de keizerlijke macht. Het kondigde de aanwezigheid aan van de veldheer of de keizer. Het classicum kon worden geblazen als er op bevel van de veldheer een terechtstelling plaatsvond, als het kamp werd opgebroken , tijdens het strijdgewoel of als de terugtocht uit de strijd moest worden bekend gemaakt. Terwijl de tuba signalen gaf voor de tactische bewegingen van alle soldaten, was het geluid van de cornu alleen bedoeld voor de soldaten die bij een bepaald veldteken waren ondergebracht. Daarom bevinden deze hoornblazers zich steeds in de buurt van een veldteken. Zo ook op de zuil van Traianus waar hoornblazers deelnemen aan marsen en feestelijke optochten van het leger (afb. 55). Uit twee inscripties blijkt dat er zowel bij de legioenen als bij de hulptroepen hoornblazers (cornicines) dienden . Ook bij de ruiterij werd de cornu gebruikt. Op twee grafstenen voor ruiters (uit Mainz en uit Gerulat a/Pannonia) staan dergelij ke hoorns afgebeeld. Ook op een fragment van een grafsteen uit Remagen (afb. 57) is zeer


waarschijnlijk een cornu afgebeeld. De hoorn had in de cavalerie mogelijk een andere functie, misschien een ceremoniële. Behalve in het leger deed de cornu ook dienst in de burgerwereld, zoals te zien is op het beroemde mozaïek van Nennig (bij Trier). Daarop zijn spelen in het amfitheater afgebeeld waarbij muziek wordt gemaakt door een orgeltje en een cornu. Lituus

De lituus is een variant van de tuba. Het is een buisvormig blaasinstrument, dat aan het uiteinde is omgebogen. Het geluid van de lituus

op een klankkast zijn bevestigd. Het was Pythagoras van Samos die in de zesde eeuw voor Christus begreep dat de diversiteit in klanken van muziek die gemaakt wordt op een snaarinstrument, afhankelijk is van de verhouding tussen de lengtes van snaren. Op een instrument met één snaar ontdekte hij door middel van een verschuifbare kam, de plaats van octaaf en kwint. Daarbij vond hij de verhoudingen van respectievelijk 2:1 en 3:2. Met deze gegevens kon hij andere muzikale verhoudingen berekenen. Deze zuiver mathematische benadering stond tegenover opvattingen van muziektheoretici die van het gehoor uitgingen. Diver se lieren

klonk als dat van de tuba: schril en scherp. Op tal van afbeeldingen is te zien dat de lituus werd geblazen bij processies en begrafenisplechtigheden. In de antieke literatuur worden de begrippen lituusblazer (/iticen) en de tubablazer (tubicen) vaak zonder onderscheid gebruikt. Opvallend is dat lituusblazers geen enkele maal in inscripties genoemd worden samen met militaire tuba-, cornu- en bucinablazers. Het is clan ook onduidelijk of de lituus, zoals tot voor kort steeds is aangenomen, wel in gebruik was in het Romeinse leger. Twee bronzen litui uit het Romeinse Rijnland zijn riviervondsten zonder duidelijke militaire context: één komt uit de Rijn bij Düsseldorf, de andere uit de Main bij Flörsheim. De eerste (afb. 60) is 78 cm. lang. Hij is gestemd in A en heeft een bereik van zes tonen. Het mondstuk is aangegoten en is enigszins onregelmatig van vorm. Rond de buis zijn op drie plaatsen metalen banden aangebracht, waarvan er twee zijn voorzien van een oog waaraan een draagband kon worden bevestigd. Mogelijk zijn deze litui niet Romeins, maar Keltisch van oorsprong.

Kenmerkend voor de lier zijn twee uitstekende armen vanuit een klankkast, die horizontaal met elkaar zijn verbonden door een juk waaraan ook de snaren zijn bevestigd (afb. 62 en 63). De lier is het enige snaarinstrument dat voorkomt in de Minoïsche en Myceense beschaving. Toen heeft de lier de basis gelegd voor haar belangrijke positie in later tijd en in het klassieke Griekenland is de lier niet weg te denken. Vooral in Athene in de vijfde eeuw voor Christus konden de snaarinstrumenten zich in grote populariteit verheugen. De lierachtigen worden onderverdeeld in twee groepen: de instrumenten met een klankkast gemaakt van een schildpad (de lier en de barbitos) (afb. 61) en de instrumenten die een gebouwde klankkast - meestal van hout hebben (de kithara en de phorminx) (afb. 64). Het gebruik van de verschillende namen voor de instrumenten is niet altijd even consequent en er wordt in schriftelijke bronnen weinig onderscheid gemaakt tussen de verschillende instrumenten. Homeros gebruikt zowel het woord phorminx als kithara voor hetzelfde instrument. Pindaros gebruikt zowel het woord lier als phorminx voor zijn eigen instrument! Slechts bij zeer hoge uitzondering zien we op Griekse beschilderde vazen de namen van de instrumenten geschreven.

afb. 60 Lituus. Uit de Rijn bij Düsseldorf, Romeins. Cat. 65

afb. 61 Een man biedt een jongen een lier met een klankkast van een schildpadschild aan. Athene, ca. 470 v. Chr., Tyszkiewicz-schilder Cat. 71

SNAARINSTRUMENTEN De snaarinstrumenten hebben eveneens een lange geschiedenis. Zij kwamen al voor in Mesopotamië rond 2000 voor Christus. Het meest bekend in Griekenland zijn de diverse typen lieren. Aan het eind van de zevende eeuw zien we een enkele harp in omloop komen en pas rond 350 voor Christus wordt er op luiten gespeeld. Snaarinstrumenten in de oudheid werden gesp Id door met de vingers of met een plectrum te tokkelen of door een combinatie van beide. Strijkinstrumenten kennen we pas sinds de middeleeuwen. De klank van de instrumenten ontstaat door de trilling van de snaren die

Hermes en de lier

De eerste echte lier met een klankkast van een schildpad is van de hand van de god Hermes. Reeds in de Homerische hymne (Hymne Hom. Mere. 25 seq) komen we de volgende geschiedenis tegen. Toen Hermes nog geen dag oud was, klom hij uit zijn wieg en vond op zijn weg een schild van een schildpad. Hij spande er een runderhuid omheen, stak twee hoorns door de gaten waar eens de 23


afb. 62 Miniatuurlier met een klankkast in de vor m van een schi ldpad. Hellenistisch of vroege Romeinse keizertijd . Cat. 72

afb. 63 Replica van lier met armen, juk en stemknoppen en plectrum. Centre for Acropolis Studies, Acropolis Education Department, Athene. Replica gemaakt door G. Polyzos.

afb. 64 Dansende Apollo, zoals hij in de Homerische Hymne wordt beschreven: in een mooi gewaad musicerend en dansend met hoog opgeheven been. Athene, 6e eeuw v. Chr.,

Taras-schi Ieler. Cat. 5

24


afb. 65 Feestgangers, in het midden een jongeling met een barbitos. Athene, 430 v. Chr., Kleophon-schilder. Cal. 88

afb. 66 Apollo met lier. Tarente (Zuid- Itali ĂŤ), ca. 390 v. Chr., Schild r van de Geboorte van D1011yso. Cat. 7

25


afb. 67

Van phormin x naar kithara

Jongeling houdt een barbitos

Hoewel de weergave van de instrumenten in de tijd van Homeros (achtste eeuw voor Christus) niet altijd even betrouwbaar is, kunnen we toch concluderen dat de phorminx grote populariteit kende. De phorminx wordt wel de grootvader onder de liersoorten genoemd . Bij Homeros komt het instrument voor in de Ilias en de Odyssee. Het instrument had vier of vijf snaren en werd gekenmerkt door een aan de onderzijde afgeronde klankkast (afb. 68). In de zevende eeuw leefde in Sparta een beroemd musicus en dichter, Terpander, die verantwoordelijk zou zijn geweest voor het uitbreiden van het aantal snaren van vijf naar zeven. In diezelfde tijd zien we ook dat de vorm van de phorminx verandert. De klankkast wordt hoekiger. De onderzijde wordt plat en de armen worden langer. Aan het eind van de zevende, begin zesde eeuw voor Christus ontwikkelt de phorminx zich dan tot de kithara. Na 400 voor Christus verdwijnt de phorminx en heeft de kithara al lang een belangrijke plaats ingenomen. Dit instrument wordt vaak fraai versierd weergegeven op Griekse vaasschilderingen en wordt daarbij bijna altijd van voren geschilderd zodat we vrijwel nergens een goed idee krijgen van de dikte van de klankkast. Binnen de kithara ontstaan er enkele varianten maar het principe is gelijk: een hoekige klankkast die aan de zijkanten een beetje bol kan zijn en vrij hoge, versierde armen. De kithara is echt een instrument van de concertmusicus. Groot en vooral bespeeld door beroepskitharoden die tegen elkaar streden op de Pythische en Panathenaeïsche Spelen. In de Romeinse tijd worden de kitharai groter met meer snaren (tot wel elf) dan ze in de klassiek Griekse tijd ooit zijn geweest.

{in zijaanzicht) vast. Athene, Kleophon-schilder. Cat. 89

afb. 68 Phorminxspeler Griekenland, geometrische periode. Cat. 77

poten van de schildpad zaten en bevestigde aan een horizontale verbinding tussen de twee armen een aantal snaren. De lier was geboren. Niet lang daarna stal Hermes een aantal runderen uit de kudde van Apollo . Apollo ontstak in grote woede en nam Hermes mee naar de oppergod Zeus. Onderweg tokkelde Hermes achteloos op zijn lier en Apollo was verrukt van het geluid. In ruil voor de lier ontkwam Hermes aan zijn straf. Sindsdien wordt Apollo altijd met de lier of met een lierachtig instrument verbonden (afb. 64, 66 en 70). Soms komen we in de literatuur het Griekse woord chelys of het Latijnse woord testudo tegen, dat schild betekent, in de betekenis van lier. Als we de schilden van landschildpadden vergelijken met de tekeningen van de schilden op vaasschilderingen en als we de fragmentarische resten van lieren goed bestuderen valt te concluderen dat de schildpad van het type testudo marginata of hermannus hermanni bijzonder populair was bij de vervaardiging van de Iier (afö. 61). De snaren van een I ier die allemaal even lang zijn waren van schaapsdarmen, soms van pezen, gemaakt. Barbitos

afb. 69 Drachme met kithara Kalymna, 300-190 v. Chr. Cat. 84

afb. 70 Viergodensteen met op één zijde Apollo met lier. Maastricht, 200-225 n. Chr. Cat. 70

26

Een groot type lier is de barbitos die wordt gekenmerkt door zijn lange armen. De snaren van de barbitos zijn veel langer dan die van de lier waardoor het timbre van het instrument ook lager geweest moet zijn. Op afbeeldingen van de barbitos op Grieks aardewerk dat is gemaakt tussen 525 en 400 voor Christus, zijn veelal zeven snaren te zien (afb. 65). Vaak wordt de barbitos bespeeld tijdens drinkgelagen en speelt de god Dionysos zelf! Niet elke vaasschilder was even goed op de hoogte van het uiterlijk van het instrument; op de Griekse wijnkruik (stamnos) van afb. 67 is een man te zien die een barbitos draagt die dubbelgevouwen lijkt te zijn. Dat was in de oudheid onmogelijk. Waarschijnlijk heeft de vaasschilder getracht een soort per pectief weer te geven.


Een belangrijk instrument

Het belang van de kithara in het klassieke Griekenland laat zich wellicht ook afleiden uit de vele vaasschilderingen, sculpturen en munten (afb. 69) waar de kithara een rol speelt. De frequentie waarmee het instrument in de literatuur wordt genoemd is opmerkelijk. De etymologische herkomst van het woord kithara ligt waarschijnlijk in Klein-Azië zoals ook Strabo al aangeeft (Geog. 9, 17). Vaak wordt de kithara genoemd in relatie tot Apollo. Op afbeeldingen (op beschilderd Grieks aardewerk) is de combinatie van de kithara en Apollo significant. We kunnen de kithara bes houwen als hèt instrument van de god Apollo. Talloze snaren

Bij alle Griekse liertypen is er sprake van snaren van schapendarmen die aan de onderkant van het instrument bij de snaarhouder worden gefixeerd, vervolgens over een kam naar de bovenkant van het instrument worden geleid en aan een juk met stemschroeven en een leertje worden vastgemaakt en kunnen worden gestemd. Het standaard aantal snaren op een lier was zeven (afb. 66). Maar zoals we al zagen had de phorminx ook wel vier snaren (of zelfs maar drie) en bestonden er barbitoi met vijf of zes snaren. Een zekere Timotheus uit Milete was verantwoordelijk voor het uitbreiden van het aantal snaren. Toen hij in Sparta optrad, mocht hij van één van de wethouders aldaar niet spelen omdat hij meer dan zeven snaren op zijn kithara had. Bijna was het teveel aan snaren weggesneden toen Timotheus wees naar een standbeeld van Apollo met een kithara waarop negen snaren waren aangebracht. Het uitbreiden van het aantal snaren had natuurlijk als groot voordeel dat er meer toonsoorten konden worden gebruikt. De snaren waren naar toonhoogte gespannen waarbij de laagste toon zich het dichtst bij de speler bevond . De namen van de zeven snaren van de kithara geven duidelijk weer waar zij zich op het instrument bevinden. De snaar die het dichtst bij de speler zit is de hypate dat zoveel betekent als 'eerste'. Deze snaar, die de laagste klank heeft, werd met de linker duim bespeeld. De snaar die zich het verst van de speler weg bevindt is de nete dat vertaald kan worden met ' hoogste'. De derde snaar vanaf de speler gerekend is de lichanos ofwel de snaar die met de wijsvinger (van één van beide handen) bespeeld wordt. De middelste snaar heet mese (middelste ). Van laag naar hoog, dus van dichtbij de speler tot ver verwijderd, hebben we dan de volgende snaren op een kithara: hypate, parhypate, lichanos, mese, trite, paranete en nete. Met deze zeven snaren kan één octaaf worden gespeeld; van hypate naar mese is een tetrachord en van mese naar

nete is ook een tetrachord. De hoogste en de laagste snaar van een tetrachord hadden een vaste stemming en daarbinnen kon worden gevarieerd met de intervallen. Al naar gelang er • enharmonisch, diatoni ch of chromatisch werd gespeeld, werd de stemming van de snaren aangepast. Wanneer men van een Dorische naar een andere toonladder wilde omschakelen, was er een verschil in toonhoogte van de grondtonen (te vergelijken met onze toonladders in D of E) en moest het hele instrument worden omgestemd. De kithara werd meestal staande bespeeld waarbij de speler het instrument links voor tegen het lichaam hield . De kithara werd meestal recht omhoog gehouden tegen het lichaam terwijl de lier en de barbitos vaak horizontaal werden gehouden. Meestal werd het instrument met een band om de linker pols in evenwicht gehouden. De vingers van de linker hand tokkelden op de snaren terwijl de rechter hand vaak een plectrum vasthield waarmee over meer snaren tegelijkertijd werd geveegd. Wellicht had het gebruik van het plectrum ook een ritmische functie. Het plectrum was door middel van een koordje aan het instrument bevestigd. De linker hand kon ook de snaren dempen en wel Iicht een soort vibrato aanbrengen (afb. 73). We weten niet precies hoe een kithara heeft geklonken: Aristophanes (fc . 73 7-41) zegt dat de klank van de kithara vergelijkbaar is met het schreeuwen van een haan! Harpen Veelsnarige instrumenten waren bij de Grieken niet erg populair. Vaak waren zij afkomstig uit Klein-Az ië of Egypte (afb. 72) en volgens Plutarchus hebben ze weinig te maken met echte muziek maar dienden zij alleen voor de virtuositeit. Sle hts de lier en de kithara zijn instrumenten die geschikt zijn om muziek op te maken. Toch behoren de harpen tot de oudste snaarinstrumenten. Gedurende het gehele tweede millenium komen we in het (oostelijk ) Middellandse Zeegebied al harpen tegen.

afb. 7 1 Jongetje met lier, zijn link er hand drukt op de snaren. Cat. 73

afb. 72 Jongen met driehoekige harp. Egypte, ca. 1e eeuw v. Chr. Cat. 94

afb. 73 Harp speler tokkelt met plectrum op de snaren. Mesopotamië , ca. 2000 v. Chr. Cat. 95

27


afb. 74 Vrouw speelt op harp versierd met een zwaan. Zuid-ItaliĂŤ, ca. 340 v. Chr., Cat. 93

28


De oudste vorm van een harp is de boogharp waarbij de klankkast doorloopt in een gebogen opstaande 'nek'; de snaren zijn gespannen in deze boog. Boogharpen waren al bij de Sumeriërs in gebruik sinds 3400 voor Christus. In Mesopotamië zien we vanaf 2000 voor Christus een hoekige harp waarbij de nek met een (schuine ) hoek op de klankkast staat (afb. 73). Met een zo oude traditie zouden we verwachten dat de harp al snel en veelvuldig in Griekenland zou optreden. Toch zien we in het vasteland van Griekenland vóór 450 voor Christus bijna geen harpen. Uit de Cycladen is een aantal kleine marmeren figuren van zittende harpspelers afkomstig. Vanaf ca. 450 voor Christus zien we drie typen harpen die altijd door vrouwen worden bespeeld. Het eerste type is een harp die open is aan de voorzijde (afb. 75) waarbij de klankkast naar voren toe groter wordt zodat de langste snaren uitkomen bij het grootste deel van de klankkast en daardoor beter kunnen trillen. De harp wordt op de knie gesteund en de langste snaren zijn dus het verst van het lichaam verwijderd. Het tweede type harp is gelijk aan het eerste met als extra dat het instrument aan de voorzijde gesloten is. Deze harpen worden beugelharpof boogharpgenoemd. Kenmerkend is een vrijwel verticale klankkast die aan de bovenkant krom buigt. De harp op een Griekse vaas uit ca. 340 voor Christus (afb. 74) telt 15 snaren als we het aantal stemschroeven dat in de klankkast zit tellen. Het derde type heeft een spil- of klosvormige klankkast die in het midden dik is en naar de uiteinden smal toeloopt. Dit type komt vrij zelden voor aan het eind van de vijfde eeuw voor Christus.

De harp wordt vaak aangeduid met het woord

afb. 75

pektis voor de eerste twee typen en met trigonos voor het derde type. Het woord magadis komt

van een dubbelhobo en van

ook voor. Op Griekse vazen zien we harpen met een zeer uiteenlopend aantal snaren, van ca. 9 tot ongeveer 20. Ook in de literatuur komen we deze aantallen tegen. De trigonos heeft vaak meer snaren dan de pektis. Bij de trigonos is het verschil in snaren tussen de langste snaar en de kleinste ook groter (4:1). Aangezien de instrumentale muziek bij de Grieken gebaseerd is op de vocale muziek, is het opmerkelijk dat de harp door zijn vele snaren een groter bereik heeft dan de stem. Wellicht werd de harp gebruikt als een soort echo om een octaaf te verdubbelen. De snaren werden met twee handen getokkeld en slechts zeer zelden is een plectrum afgebeeld. Vaak wordt de harp geassocieerd met sensuele muziek en daarom wordt de harp wel afgebeeld in een context die te maken heeft met liefde en plezier.

Een vrouw danst op de muzi ek een harp. Een lier staal tegen de stoel van de hobospeelsler en een laddervormige rammelaar, een Apulisch sistrum, is zichtbaar achter de stoel van de harpspeelster. Apulië, Zuid-Italië, ca. 350-330 v. Chr., Dareios Schilder. Cat. 96

Luiten

De laatste ategorie snaarinstrumenten is die van de luiten die in de verste verte niet lijken op hierboven beschreven instrumenten. De luit of pandoura heeft slechts drie of vier snaren en een hals waarop de vingers van de linkerhand de snaren kunnen verkorten zodat een hogere toon kan worden voortgebracht (afb. 76).

afb. 76 Parthisch beeldje van een luitspeler. Irak-Turkije, 200 v. Chr. - 200 n.

hr.

Cat. 92

29


SLAGINSTRUMENTEN De slaginstrumenten worden beschouwd als de minst belangrijke onder de Griekse muziekinstrumenten. Binnen de slaginstrumenten worden twee categorieën onderscheiden. De instrumenten die een ritme aangeven zoals kleppers, en de instrumenten die een opwindend geluid maken zoals de cymbalen en de tamboerijnen. Deze werden vaak gebruikt bij Dionysische taferelen.

afu. 77 Vrouw met tamboerijn. Cyprus, ca. 475 v. Chr. Cat. 102 afb. 78 Dionysos danst tussen twee maenaden die krotala spelen.

vrouwen bespeeld; muzen , maenaden of courtisanes klepperden er lustig op los (afb. 78). Een enkele keer zijn ook mannen afgebeeld met kleppers. Vaak komt de combinatie voor op Grieks aardewerk van een au leet en een danser(es) met kleppers.

Tamboerijn De platte trommel of het tympanon, verwant aan de ons bekende tamboerijn, wordt altijd door vrouwen bespeeld (afb. 77). Veel terracotta figuren dragen een grote tamboerijn of tympanon (afb. 85). Als we naar de verhoudingen kijken van de figuren op aardewerkbeschilderingen of naar terracottafiguurtjes lijkt het erop dat de tamboerijn zeker een doorsnede had van ca. 40-50 cm. De trommels waren aan beide zijden met een vel bespannen maar slechts aan één kant werd de trommel bespeeld met platte, uitgestrekte vingers. Soms waren ze versierd met bellen en linten (afb. 81 ). De tamboerijn komt vaak voor in het gezelschap van de auloi en wordt ook ge-

Griekenland, ca. 500 v. Chr. Cat. 100 afb. 79 De godin Kybele met een groot tympanon. Athene, laat 4e eeuw v. Chr. Cat. 10

Kleppers Heel bekend zijn de kleppers of krota/a (afb. 8). Zij lijken veel op de ons bekende Spaanse castagnettes. Het zijn twee kleine plankjes die ongeveer 10-15 cm. lang zijn. Soms verschilden de kleppers in klank. De houten instrumentjes zijn allemaal verloren gegaan in de loop der tijd en wij kennen de krotala alleen van afbeeldingen, vooral op Grieks aardewerk. Zij worden meestal door afb. 80 De godin lsis met sistrum. Zwammerdam, 2e helft van de 2e eeuw n. Chr. Cat. 120 afb. 81 Vrouw met tamboerijn bij jongeling. Tarente, midden 4e eeuw v. Chr., Chamay-schilder. Cat. 106

30

associeerd met de muziek die hoort bij de cultus van bijvoorbeeld Dionysos en Kybele (afb. 79). Dit instrument en de cymbalen worden geassocieerd met orgiastische feesten. De antieke cymbalen zijn kleiner dan de hedendaagse, niet groter in doorsnede dan ca. 15 cm. Cymbaaltjes horen niet alleen bij Dionysos maar worden ook bespeeld door Eros (afb. 84 en 86). Vrijwel altijd zijn cymbaaltjes van brons (afb. 82).


afb. 82 Eenpaar originele cymbala die met een kettinkje met elkaar zijn verbonden. Griekenland. Cat. 110

Ramm elaars

Instrumenten waarmee werd gerammeld, worden ook tot het slagwerk gerekend (afb. 88). In een kindergraf bij Nijmegen zijn stoktamboerijnen gevonden (afb. 9). Kleine schelletjes die in een stuk hout gevat zijn waarmee gerammeld werd. De bekendste rammelaar is het sistrum, een ratelachtig instrument dat oorspronkelijk werd gebruikt bij de eredienst voor de godin lsis (afb. 80 en 87). De meest simpele uitvoering van het sistrum is het beugelsistrum waarbij in een gebogen beugel een aantal staafjes zijn bevestigd die rammelen in de beugel. Een andere vorm van rammelaar is een instru-

ment dat voorkomt op Apulische vazen vanaf ca. 360 voor Christus (afb. 83). Het instrument lijkt op een laddertje met 6 tot 20 sporten die ,zeer dicht op elkaar zitten. In het midden van elke dwarsverbinding zit een verdikking. Het instrument dat gerammeld moest worden wordt vrijwel altijd door vrouwen, bijvoorbeeld Aphrodite bespeeld. Het instrument staat bekend onder de naam Apulisch sistrum (afb. 75). Door sommigen wordt het instrument een xylofoon genoemd. Dat kan niet juist zijn omdat de staafjes van een xylofoon in grootte verschillen en omdat er een 'hamertje' nodig is om de staafjes aan te tikken.

afb. 83 'Xylofoon ' of Apulisch sistrum met 16 dwarsverbindingen. Zuid-ItaliĂŤ, 3e eeuw v. Chr. Cat. 97

afb. 84 Erosmet cymbaaltjes. Cat. 114

afb. 85 Vrouw met tamboerijn. BoeotiĂŤ, na het midden van de 4e eeuw v. Chr. Cat. 103 afb. 86 Zwevende Erosmet cymbalen. Cat. 113

31


Echo's van de antieke muziek in onze westerse muziek Gerard Bartelink

afb. 87 Sistrum. Bovenop zit een poes haar jong te zogen. Egypte, Late Tijd.

Cat.116

32

De muziek uit de oudheid is eens en voor altijd verklonken. Dat verlies kunnen de enkele theoretische beschouwingen en handboeken uit de oudheid die bewaard gebleven zijn, niet goedmaken. De muzenkunst die het hoogst gewaardeerd werd, was nog fragieler dan de kwetsbare schilderkunst. Slechts weinig heeft de eeuwen overleefd. De muziektheoretische geschriften van ant ieke auteurs mogen dan allerlei zeggen over het gebruikte toon- en klankmateriaal, met name over de toonaarden en de opbouw van de toonladders, ze brengen de dagelijkse muziekpraktijk niet binnen ons blikveld. De resterende, moeizaam ontcijferde fragmenten hebben voor de componisten uit latere tijden die hun stof ontleenden aan de mythen of de historie van de oudheid, nauwelijks betekenis gehad. Wel is er een aantal serieuze pogingen geweest om de muziek van de oudheid min of meer te benaderen. Dat begon al op het einde van de zestiende eeuw, toen de zogenaamde Camerata Fiorentina, een groep musici en andere kunstenaars uit Florence, nieuwe gedachten over de muziek in verbinding met toneel begon te ontwikkelen . Dit 'Florentijns gezelschap' waartoe Jacopo Peri, Ottavio Rinuccini, Giulio Caccini en Vincenzo Galilei (de vader van de bekende astronoom) behoorden, wilde de muziekpraktijk uit de oudheid als uitgangspunt nemen. Galilei publiceerde als eerste antiek-Griekse hymnen, maar de kennis van de muziekpraktijk uit de oudheid waarover men in die dagen beschikte, was ten enenmale ontoereikend om tot een verantwoorde reconstructie te komen. De historische kennis schoot zozeer tekort dat men niet besefte dat in de oudheid de muziek bij tragedies en komedies slechts gefungeerd had als aanvulling en commentaar. In feite bleef het klinkende resultaat ver verwijderd van de antieke eenstemmigheid en was er in de nieuw gecreëerde recitatiefstijl veel meer aansluiting bij recente tradities zoals het liturgische psalmvers en hel eenstemmige middeleeuwse lied met teksten in de volkstaal. Meestal hielden de componisten die gegevens uit de mythologie of de geschiedenis van de Grieks-Romeinse oudheid gebruikten, zich aan de stijl van hun eigen tijd, ook al ging het om scènes uit een ver verleden. Een componist als Camille Saint-Saëns (1835-1921) die in zijn toneelmuziek bij Sophokles' Antigone omwille van de sfeer uit de oudheid overgeleverde

melodieën gebruikte, bleef een witte raaf. Toen omtrent 1890 Franse archeologen in Delphi een oude Apollo-hymne met muzieknotatie ontdekt hadden (afb. 7), maakte de classicus Theodore Reinach daar een transcriptie van. Bij het wereldkundig maken van deze vondst wilde men het resultaat ook laten klinken. Vanwege zijn vertrouwdheid met het uit oude toonaarden opgebouwde Gregoriaans, kreeg Gabriël Fauré het verzoek de melodie van begeleidende melodieën te voorzien. Zo werd de klassieke hymne in het Parijse Hotel des Sociétés Savantes door een sopraan voor een groep archeo logen ten gehore gebracht, met Fauré zelf aan de piano. Reinach gaf eerst zelf een uiteenzetting over de ontcijfering. In 1930 bewerkte de componist Albert Roussel (1869-1937) bewaard gebleven restanten van de muziek bij Sophokles' satyrspel De speur-

honden. De brokstukken van de antieke muziek kregen een educatieve functie, toen de Amerikaanse musicus Albert Stanley omstreeks 1925 enkele melodieën geschikt maakte voor een uitvoering door jeugdkoren op Amerikaanse middelbare scholen, onder andere door ze te voorzien van een pianobegeleiding. Bij gebrek aan beter zocht men soms elders naar muzikale middelen die een band met de oudheid moesten suggereren. Bewust archaïseren door gebruik te maken van de oude kerktoonaarden, zoals de Dorische, de Lydische en de Phrygische, leek sommige componisten een weg om de sfeer uit de oudheid op te roepen, bijvoorbeeld in een opera over een mythologisch onderwerp. Maar de namen van de Middeleeuwse kerktoonaarden verraden enerzijds een teruggrijpen op het oude Griekse toonsysteem, anderzijds hebben de antieken daar andere toonreeksen onder verstaan. Bovendien was de harmonische omspeling al helemaal iets van later tijd. icolai RimskyKorsakov (1844-1908) liet zich door Middeleeuwse Byzantijnse muziek inspireren toen hij in zijn opera Servilia met behulp van de traditionele orthodoxe kerkmuziek een plechtige antieke sfeer wilde creëren. Hij had zich serieus in de vraag verdiept, van welke stijl hij zich voor zijn opera het beste zou kunnen bedienen. Dat van de antieke muziek vrijwel niets over was, vergrootte naar zijn idee de stilistische vrijheid. Een Italiaans of Grieks


coloriet zou nog het dichtst bij het origineel komen. Speciaal voor scènes uit het volksleven en voor dansen leek hem een modern Griekse en eventueel ook een Oosterse inkleuring toepasselijk. Hadden de Romeinen zelf vroeger ook niet bijna alles aan de Grieken ontleend? "Enerzijds", aldus Rimsky-Korsakov, "ben ik

overtuigd van de nauwe verwantschap van de Griekse met de Oosterse muziek , anderzijds geloof ik dat de resten van de oude Griekse muziek in de Byzantijnse kunst gezocht moe ten worden, waarvan men de echo's in de oude gezangen van de orthodoxe Kerk kan horen ". Ook Dimitri Terzakis (geboren 1938), een toonaangevend modern Grieks componist, wilde zich, om een directe band met de oudheid te scheppen, laten leiden door de Byzantijnse muziektraditie waarin hij de verloren gegane muziek van de antieke tragedie weerspiegeld zag. Daarom koos hij voor een in principe eenstemmige muzikale lijn in combinatie met zwevende intonaties, zoals die in de Grieks-orthodoxe muziek gebruikelijk is. Het gebruiken van oude kerktoonaarden als middel om een archaïsche sfeer op te roepen werd ook herhaaldelijk toegepast door SaintSaëns wanneer hij in zijn composities op onderwerpen uit de oudheid teruggreep. Reeds in de cantate Les noces de Prométhée (De bruiloft van Prometheus) die hij als ruim dertigjarige in 1867 schreef, vinden we een streven naar antiek coloriet dat hij door middel van de Dorische kerktoonaard trachtte te suggereren. Zo hanteerde de Engelse componist Hubert Parry (1848-1918) in zijn toneelmuziek bij Aristophanes' Vogels de oude Lydische toonaard. En ook in de opera Die Vögel van de Duitse componist Walter Braunfels (1882- 1954) klinken hier en daar passagesdoor die aan Gregoriaanse muziek en kerktoonaarden doen denken. Saint-Saëns had zich voor zijn reeds genoemde toneelmuziek bij Sophokles' Antigone (1894) laten leid n door de onderzoeksresultaten van de Belgische musicoloog Francois Gevaert (1825-1908). Hij probeerde diens opvattingen te vertalen in hedendaagse muziek met moderne instrumenten. Voor de recitatiefstijl ging hij daarbij uit van toonladders die een sterke overeenkomst met de oude kerktoonaarden vertoonden, in de instrumentale gedeelten paste hij ook meer gecompliceerde vormen van toonladders toe die in oude muziektraktaten besproken worden. En hij vlocht ook enkele bewaard gebleven flarden melodieën door zijn omlijstende muziek , onder meer een fragment toneelmuziek bij Euripides' Trojaanse vrouwen. Daarbij tekende Saint-Saëns in het voetspoor van Gevaert aan dat deze muziek niet van Euripides zelf zou zijn maar van een musicus die met hem samenwerkte. Volgens Gevaert was Euripides de eerste tragedie-dichter die zijn werk niet zelf van muziek voorzag. Het slot-

koor modelleerde Saint-Saëns naar een bewaard gebleven melodie van een Pindarische ode, waarbij de muzikale bewegingen eenvoudig zijn als bij oude kerkliederen. In de antistrofe bracht hij met een contrapunterende stem enig reliëf aan. Elders blijft een grondtoon doorklinken, een gangbaar procédé in de oudheid, onder meer bij het bespelen van de dubbelhobo . Ook elders in zijn werk heeft Saint-Saëns naar de oude Griekse voorbeelden gekeken. Zo zijn in zijn opera Oéjanire (1898) het optreden van de door Herakles beminde slavin lole en de voorspelen op de tweede en vierde akte duidelijk op oude Griekse voorbeelden geïnspireerd. Voor andere componisten betekende een bewust streven naar soberheid en een nobele evenwichtige klank een weg naar de oudheid. Eenvoud van klank om echte expressie te bereiken beschouwden sommigen als een essentieel • kenmerk van de antieke muziek , in het kielzog van Winckelmann die de kunst uit de oudheid het beroemde predicaat 'ed le Einfalt' meegegeven had. De componist Giorgio Ghedini (18921965) heeft dit middel om de sfeer van de oudheid te treffen in zijn Le Baccanti (De Bacchanten, 1948) bewust toegepast. Voor anderen was stijlprimitivisme een middel om een ver verleden op te roepen. Vooral van ritmisch geweld van slagwerk kon veel suggestie uitgaan. Als een van de eersten zocht Darius Milhaud (1892-1974) een archaïserende werking door in zijn Choéphores (naar Aischylos' Offerplengsters) gebruik te maken van een spreekstem tegen een achtergrond van louter slaginstrumenten. Ook Carl Orff (1895-1982 ), wiens composities sterke impulsen kregen vanuit de klassieke oudheid, heeft naast eenvoudige toonreeksen effectvol gebruik gemaakt van felle ritmiek als middel tot archaïsering. Al met al zijn de pogingen om de muziek uit de oudheid te benaderen blijven steken in louter suggesties. Bij gebrek aan directe bronnen blijft ons niets anders over dan erin te berusten dat de realiteit ongrijpbaar blijft. Zodoende hebben de componisten de antieke wereld bijna steeds met behulp van moderne contemporaine muziek geschilderd en leeft een mythologische figuur als Orpheus voor ons voort in de vaak treffende melodieën van componisten als Monteverdi, Gluck, Liszt en Milhaud. Zoals een mythologisch gegeven vaak inhoudelijk een nieuwe eigentijdse belichting kreeg, is dat ook met de muzikale inkleuring het geval geweest. Niemand zal ontkennen dat dit veel onvergetelijke muziek opgeleverd heeft.

afb. 88 Rammelaar, tussenvorm tussen cimbaa l en sistrum. Krefeld-Gellep (D), Je eeuw n. Chr.

Cat. 115

33


Objectbeschrijvingen Voor gebruikte afkortingen zie lijst op pagina 47

René van Beek, Geralda Jurriaans-Helle, Annelies Koster, Ruurd B. Halbertsma, Robert A. Lunsingh Scheurleer, Bodi I Bundgaard Rasmussen, Jean Krier, Lotte Sam

Apotheose van Homeros (gipsafgietsel) (afb. 3) Reliëf in de vorm van een berg met op de top de oppergod Zeus. Geheel onderin dichter Homeros , aan wie hulde en offers worden gebracht door literaire, mythische en abstracte personifi caties. De berg wordt verder bevolkt door Apollo met de kithara, de negen Muzen en een dichter , waarschijnlijk degene die het reliëf heeft laten maken. Het stuk is gesigneerd door de beeldhouwer Archelaos uit Priene (Klein-Azië). Gips, h. 119 cm. br. 82 cm., origineel uit Bovillae (Italië). Kopie naar marmeren origineel uit ca. 125 v. Chr., thans in het Brits Museum te Londen, inv. BM 2191 Rijksmuseum van Oudheden, Leiden. 2

Cat. 6

Musicerende Muzen (afb. 14 en achterzijde) In 1995 werd in een Romeinse villa in Vichten (Luxemburg ) een groot en kleurig vloermozaïek gevonden met een afbeelding van de negen Muzen en de vorst der dichters Homeros . Drie Muzen hebben een muziekinstrument bij zich. Behalve Euterpe (met de dubbelhobo, de tibiae pares), zijn dat (A)erato, de Muze van liefdesgedichten en erotische poëzie , en Terpsichore, de Muze van de dans en de toneelkoren. Beiden dragen een verenkroon, symbool van de overwinning van de Muzen over de Sirenen. Erato heeft een mouwloze tuniek aan, Terpsichore een prachtig theaterkostuum. Erato staat naast een vierkante sokkel waarop een reusachtige kithara met 6 snaren staat. Het instrument is met buitengewone liefde voor het detail weergegeven. De klankkast en het onderste deel van de armen schijnen van hout te zijn; de bovenkant van de armen en het dwarsstuk zijn er aangezet en zouden van ivoor kunnen zijn. Dat het hier 0111 een pronkinstrument gaat wordt nog verder benadrukt door het inlegwerk aan de voorkant van het instrument. In de rechter hand houdt de Muze een groot plectrum , de vingers van de linker hand lijken op de snaren te tokkelen. Terpsichore zit op een houten bank, waarop ook haar vier-snarige kithara staat, die zij met de linker hand vasthoudt. Haar rechter hand met naar alle waarschijnlijkheid een plectrum, houdt zij voor haar borst. Het muziekinstrument is weer zeer gedetailleerd afgebeeld. De klankkast, met aan de onderkant een recht standvlak gaat direct in de licht gebogen armen over, die van hetzelfde hout gemaakt schijnen te zijn. De

34

snaren zijn gespannen tussen een duidelijk zichtbare snaarhouder aan de onderkant en een bovenaan de armen aangebracht dwarshout. Natuursteen en gebakken klei, 10,20 m. x 5,90 111. (geheel), fragment op expositie: 3 m. x 1,60 m., uit Vichten (Groothertogdom Luxemburg), 230-240 n. Chr. Nationalmuseum Luxemburg, inv. 1995-20 /5 00 Lit.: J. Krier/ Fr. Reinert, Homer und die neun Musen bei den Treverern, Antike Welt 26 (1995), nr. 3, 237-238; J. Krier/ Fr. Reinert, Homère et les neuf muses à Vichten, in : Luxembourg de la préhistoire au moyen äge, Dossiers d' Archéologie hors-série numéro 5 (Dijon, 1995), 71-73; J. Lancha, Mosaïque et culture dans /'occi dent romain {I-IV s.) (Rome, 1997), 291-292, 317-324; Chr. Vendries, lnstruments à cordes et musiciens dans /'Empire romain (Paris, 1999). 3a

Drie muzen (afb. 4) Twee staande en één zittende muze . Mantineiabasis door Praxiteles. Gips, h. 99 cm., 1.138 cm., di. 12 cm. Kopie naar marmeren origineel uit 330-320 v. Chr., thans in het ationaal Museum van Athene. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. gips 96.

3b Apollo en Marsyas (afb. 28) De muziekwedstrijd tussen Apollo (met een kithara) en Marsyas (met een dubbelhobo). Tussen hen in de Skyth die Marsyas later zal villen. Mantineia-basis door Praxiteles. Gips, h. 97 cm., 1.138 cm., di. 12 cm. Kopie naar marmeren origineel uit 330-320 v. hr., thans in het Nationaal Museum van Athene. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. gips 96. 4

Sirene op zuil (afb. 23) Een sirene, gezeten op een lage zuil, begeleidt haar gezang op een lier. Links en rechts twee toehoorders. Zwartfigurige lekyth , aardewerk, h. 24,3 cm., di. 8,5 cm., Athene, ca. 500 v. Chr., Athena-schilder. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 8977 Lit.: Gezicht van de oudheid (cat. tent. Allard Pierson Museum , Amsterdam, 1982), 45; Mededelingenblad Amsterdam 68 (1997), 14, afb. 13.

5

Dansende Apollo (afb. 64) Dansende Apollo met /..ithara, naast een kleine boom. In zijn rechter hand houdt hij het snoer van het plectrum. De god is hier afgebeeld zoals hij in de Homerische Hymne aan Apollo wordt beschreven: in een mooi gewaad dansend met hoog opgeheven been. De boom is mogelijk de aan Apollo gewijde laurier. Siana-schaal,aardewerk, h. 13,7 cm., di. 25,8 cm., Athene, 6e eeuw v. Chr., Taras-schilder. Allard Pierson Museum, Amsterdam, 1nv. 13.367


Cat. 8

Links zit Marsyas, spelend op zijn dubbel hobo. Geheel r chts is nog de arm met lauriertak van Apollo te zien. De palmboom op de achtergrond geeft aan dat de scène zich in Klein-Azië afspeelt. Fragment van een roodfigurige kelkkrater, aardewerk, h. 1 7 cm., br. 18 cm., Athene, 425-400 v. Chr., Kadmos-schilder. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 2476 Lit.: Gods and Men, Allard Pierson Museum (Amsterdam, 1972 ), pl. 10; Mededelingenblad Amsterdam 68 (1997), afö. 20. 10

Kybele (afb. 79) De godin Kybele op een troon. In haar rechter hand houdt zij een plengschaal en met haar linker arm omklemt zij een tympanon. Deze grote trommel speelde een rol bij haar religieuze feesten. De kleine leeuw op haar schoot verwijst naar haar rol als godin van de natuur en de wilde dieren. Dit kleine beeld deed dienst als wijgeschenk. Pentelisch marmer , h. 38 cm., br. 21,5 cm., Athene, laat 4e eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam , inv. 3986 Lil.: Griekse ... Kunst 1984, 47 , afb. 30; Mededelingenblad Amsterdam 59/60 (1994 ), cat. 37.

11

Muziek in de eredienst Man met een dubbelhobo, de linkerbuis van instrument ontbreekt. De bolle wangen, omhoog staande neus en rimpels in het voorhoofd , geven aan dat de man aan hel blazen is. De !sis-kroon op het hoofd doet vermoeden dat het hier een !sis-priester betreft. Brons, h. 7, 1 cm., Egypte, 1e eeuw n. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 7973.

Lit.: CVA Amsterdam 2 (1996 ), pl. 68.5, 69-70, 75.3, afb. 4; Mededelingenblad Amsterdam 65 (1996 ), 2-3, 6; idem 66/67 (1996 ), 21 en 25. 6

7

8

Artemis en Apollo met kithara De tweeling Apollo en Artemis , gezeten op hel eiland Delos bij de palmboom waaronder zij geboren zijn. Apollo , de god van de muziek, speelt op de kithara, de jachtgodin Artemis heeft een hinde bij zich. Zwartfigurige amfoor, aardewerk, h. 42,5 cm., Athene, 5 10-500 v. Chr. Rijksmuseum van Oudheden, Leiden , inv. PC 3 Lit.: CVA Leiden 1, 24-25, pl. 30. Apollobeeld in tempel (afb. 66) Door de geopende deuren van een Dorische tempel is een reusachtig bronzen beeld van een naakte, gespierde Apollo zichtbaar. In zijn handen houdt hij een plengschaal en een boog. Naast de tempel speelt Apollo zelf op een lier. Rechts van hem zit zijn zuster Artemis met twee jachtsperen. Uiterst links op het fragment de god Dionysos. Bij hem staan een maenade met een tamboerijn en een sileen met een beker in zijn hand. Randfragment van een roodfigurige kelkkrater , aardewerk, h. ca. 24,5 cm., Tarente (Zuid-Italië ), ca. 390 v. Chr., Schilder van de Geboorte van Dionysos. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 2579 Lil.: Griekse ... Kunst 1984, 63, afb. 50; W. Oenbrink , Das Bild in Bilde (1997), D7, taf. 34. Parisoordeel

Van links komen de drie godinnen aangelopen, met in het midden Athena met helm , schild en sp er. Voor hen staat de god Hermes die achterom kijkt. Helemaal rechts staat Paris, spelende op zijn kithara, die het oordeel moet vellen wie de mooiste is. Zwartfigurige amfoor, aardewerk, h. 26 cm., di. 17,5 cm., Athene, ca. 520 v. Chr. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 3089 Lil.: CVA Belgique 3, 111He, pl. 26, 2a. 9

12

Cat. 11

Musicerende symposiast aast wijn horen zang en muziek bij het drinkgelag van de Griekse mannen. Voorstellingen zoals deze van een jongeman die aanligt bij het feest met drinkschaal en lier, zijn wijd verbreid in de Griekse wereld en vinden hun oorsprong in Oostgriekenland. Aardewerk, h. 9 cm., 1. 13,8 cm., misschien Samos, eind 6e eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam , inv. 1367 Lit.: Gids 1937, nr. 218. Vgl. E. Schmidt, Katalog

der antiken Terrakotten, Teil /, Die figürlichen Terrakotten, Martin-Von-Wagner-Museum der Universität Würzburg (Mainz, 1994) , nr. 28, pl. 8. 13

Muziek bij het drinkgelag Drinkgelag (symposion), omlijst met muziekinstrumenten (tibiae en tympanon ), en een dansende figuur met kleppers of stoktamboerijnen in beide handen. Kelk, terra sigillata, h. 12,7 cm., uit Nijmegen, Kops Plateau, begin 1e eeuw n. Chr. Museum Het Valkhof, ijmegen, ROB/ KH 379/188 Lit.: H. van Enckevort/ K. Zee, Het Kops Plateau.

Cat. 12

Prehistorische grafheuvels en een Romeinse legerplaats in Nijmegen (Ab oude/Amersfoort, 1996 ),52.

Marsyas en Athena (afb. 27) De godin Athena is als scheidsrechter aanwezig bij de muziekwedstrijd tussen Marsyas en Apollo.

35


Cat. 13

14

15

16

Cat. 16

Muziek bij begrafenis (afb. 25) Dansfeest als een laatste eerbetoon aan de overledene. Een klein jongetje met een dubbelhobo verzorgt de muziek waarop door twee figuren wordt gedanst. De hoekige houding van beide dansers is een typisch Etruskisch element. Fragment van een grafcippus, kalksteen, h. 20,5 cm., 1.33 cm., br. 33 cm., Etrurië, begin Se eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 3296 Lil.: Criekse ... Kunst 1984, 1 13-114, afö. 95. Muziek op het sportveld (afb. 24) Een naakte discuswerper traint onder begeleiding van de opzwepende muziek van een dubbelhobospeler, gekleed in een lang gewaad. Aan de andere ziJde let een scheidsrechter op een speerwerper. Zwartfigurige lekyth, aardewerk, h. 29 cm., Athene, 495 v. Chr., Gela-schilder. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 3741 Lit.: J.J.V.M. Derksen, Om de eer; de Olympische Spelen in de oudheid, Allard Pierson Museum (Amsterdam, 1988), pl. VIII en IX. Muziek in hel vrouwenvertrek Op stoel zittende vrouw speelt op een dubbelhobo. Aan de linker kant staal een vrouw met een spiegel in haar linker hand. De vrouw rechts tilt een kistje op. Allen zijn gekleed in een lange mantel over een chiton. Roodfigurige hydria, aardewerk, h. 31,5 cm., di. 29,5 cm., Athene, ca. 350 v. Chr., Polygnolos-schilder. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 3096. Lit.: CVA Belgique 3, 111Id, pl. 15, 2a. 17 Musicerende vrouwen (afb. 46) De muziekscène is gesitueerd in een vrouwenvertrek. De middelste vrouw speelt op een dubbelhobo. De rechter vrouw houdt het foedraal van het instrument vast. Voor de voeten van de linker vrouw ligt een lier. Wellicht wordt hier de drieëenheid van dans, muziek en gezang verbeeld. Waterkruik (hydria), aardewerk, h. 29,4 cm., Griekenland, ca. 440 v. Chr. Martin-von Wagner-Museum der Universität Würzburg, Würzburg, inv. K 1817 Lil.: E. Simon, Minoische und griechische Antike (Mainz, 1989), nr. 144.

36

18

Muziek en dans (afö. 1) In huis danst een meisje op de muziek van een zittende dubbelhobospeelster. Links van hen staal een jongeling en rechts een wat oudere man. Buiten het hui s zien we drie geklede, staande mannen. Roodfigurige klokkraler, aardewerk, h. 32,5 cm., Athene, eind Se eeuw v. Chr., Kadmos-schilder. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 6262.

19

Danseres (afö. 15) Deze manteldanseres, hel woord zegt het al, weet in oneindige variaties haar charmes te benadrukken door ze in een wervelende dans koket te verhullen en te onthullen met haar wijde mantel. Aardewerk, h. 19,4 cm ., 'Uit Acarnanië' in noordwest Griekenland, midden 4e eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 1040 Manteldans: M. Emmanuel, The Antique Creek Dance (New York en Londen, 1916), 179-183; L. Summerer in: F.W. Hamdorf (ed.), Hauch des Prometheus. Meisterwerke in Ton (cat. tent. Staatliche Antiken ammlungen und Glyptothek, München, 1996), 110-113.

20

Danseres (afö. 16) Zie voor beschrijving en literatuur cat. 19 Aardewerk, h. 21 cm., noord-west Griekenland, midden 4e eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 14.202, langdurig bruikleen Gemeentemuseum Den Haag. Lit.: Oudheidkundige Mededelingen van het Rijksmuseum van Oudheden VI (1940), 27, afb. 5.

21

Dansgroepje (afb. 22) Dit eenvoudig gemodelleerde groepje toont drie dansers in een cirkel. Een vierde figuur speelt op een dubbelhobo. De dansers houden hun armen uitgestrekt van hun lichaam. Tussen de au/eet en de dansers lijkt een altaar te staan, hetgeen de scène een religieus karakter geeft. Aardewerk, h. 6, 1 cm., ca. 900-600 v. Chr. Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, inv. 1 1960/12.2 Lit.: Leyenaar-Plaisier 1979, 90, nr. 181.

22

Dansende mannen Aan de buitenzijde van deze drinkschaal zien we twee voorstellingen van zes gebaarde, dansende mannen met een dubbelhobospeler. Allen dragen een chiton met een soort tunica erover en zogenaamde Thracische mutsjes. Bij vier van de mannen, waaronder één hobospeler, zijn er een soort paardenoren aan het mutsje gebonden. Het betreft hier een zogenaamde komos saturikos, een satyr-dans. Mogelijk waren dit soort dansvoorstellingen, waarbij mannen als satyrs verkleed gingen, voor 534 v. hr. zeer gebruikelijk. Zwartfigurige kylix, aardewerk, h. 13,5 cm., di. 25 cm., Athene, ca. 560-550 v. Chr., Heidelberg- childer.

Cat. 22


23

Aardewerk, h. 11 cm., br. 3,4 cm. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis , Brussel, inv. A 2340.

Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 3356 Lit.: Enthou iasmos; Essays presented to }.M. Hemelrijk, A llard Pierson Series, Vo lume 6 (Amsterdam, 1986), 69-82; CVA Am terdam 2 (1996), 26-28, pl. 82-84, 85.4, fig. 12-13.

28

Goddelijke muzikanten Kruik, in reliëf versierd met twee groepen figuren, waarvan er twee lieren bespelen: een naakte gevleugelde Genius en een gevleugelde mannelijke figuur (Apollo?). Terra sigillata-achtig aardewerk, h. 26 cm., 4e eeuw n. Chr. Römisch-Germanisches Museum, Keulen, inv. KL 263 Lit: P. La Baume/ J.W. Salomonson, Römische

Pan met panfluit (afb. 34) Pan, herkenbaar aan de horentjes op zijn hoofd en zijn wilde gelaatsuitdrukking, houdt met beide handen zijn eigen blaasinstrument vast. De god werd in Egypte vereerd, o.a. in de woestijn. Aardewerk , h. 8,5 cm., Egypte, Grieks-Romeinse tijd. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 7305 Lit.: Gids 1937, nr. 460 ; Mededelingenblad Amsterdam 68 (1997), 20, fig . 23.

29

Man met panfluit (afb . 32) Een staande man blaast de panfluit die hij met beide handen vasthoudt. Op zijn hoofd draagt hij een feestelijke krans. Zijn lange phallus moet het kwaad afweren. Antieke panfluiten zijn in Egypte teruggevonden , o.a. in een krokodillenheiligdom in de Fajoem. Aardewerk, h. 10 cm., Egypte, ca. 1e eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam , inv. 7310 Lit.: Gids 1937 , nr. 459; Vgl. H. Hickmann , Musikgeschichte in Bildern, Ägypten (Leipzig, 1961 ), 110 , afb. 75; Griekse ... Kunst 1984, 95, afb. 79.

30

Panfluit spelende jongen (afb. 33) Staande jongen in korte tuniek die met beide handen een panfluit bij de mond houdt. Aardewerk, h. 15,4 cm., herkomst onbekend, waarschijnlijk niet uit Egypte. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 8682.

31

Aap met panfluit Fles in de vorm van een aap die een panfluit vasthoudt. De aap zit in een rieten stoeltje. Glas, h. 19,7 cm., gevonden in Keulen (D), MagnusstraBe , begin 4e eeuw na Chr. Römisch-Gerrnanisches Museum, Keulen , inv. 292 Lit.: F. Fremersdorf , Römisches geformtes Glas in Köln (Köl n, 1961), 78-79; D.B. Harden , Gla sof the Caesars (cat. tent. Coming, Londen , Keulen, 1987), 94.

32

Panfluit Kleine panfluit waarop gespeeld kon worden. Buxushout , h. 14 cm., gevonden in UitgeestDorregeest, Romeins. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek , vondstnr. 19.7.45 Lit.: P.J.Woltering , Roman Panpipes from Uitgeest , the Netherlands , in: In Discussion with

Kleinkunst Sammlung Karl Löffler. Wissenschaftliche Kata/age des RömischGermanischen Museums 111(Köln, z.j.), 87, nr. 324.

Cat. 23 24

Muziekles (afb. 26) Twee jongens maken samen muziek. De zittende jongen speelt op een dubbelhobo. De staande, naakte knaap zingt op de melodie. Tussen hen in hangt het foedraal van de auloi aan de muur. In de scènes aan de buitenzijde zijn ook muziekinstrumenten weergegeven. De feestvierders dragen onder andere een barbitos en een dubbelhobo. Roodfigurige drinkschaal, aardewerk, h. 9,3 cm., diam. 30,7 cm., Athene, ca. 460 v. Chr. Rijksmuseum van Oudheden, Leiden , inv. P 91 Lit.: CVA Leiden 4, 12-13 , pl. 168; R.B. Halbertsma , Mozaïek der Antieken (Leiden, 1990), 72-73, nr. 28.

BLAASINSTRUMENTEN 25

Jongen met panfluit (afb. 29) Beeld van een naakte jongeling leunend tegen een rots. Met beide handen houdt hij een panfluit vast. De jongen maakt, met z'n linker schouder iets opgetrokken, een 've rlegen' indruk. Dit b eld maakt deel uit van de beeldengroep getiteld 'Pan en Daphnis'. Marmer, h. 134 cm., Italië, eind 2e eeuw v. Chr. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 1144 Lit.: Catalogue des sculptures et inscriptions antiques (Brussel, 1913 ), 29.

26

Pan met panfluit (afb. 30) Romeins beeldje van de god Pan. Deze vrolijke god met bokkenpoten heeft in zijn rechterhand een panfluit. In zijn linkerarm draagt hij waarschijnlijk een herdersstok omringd door een overvloed aan fruit. Dit beeldje sierde wellicht eens het deksel van een olielamp. Brons, h. 10 cm., Italië , 2e eeuw n. Chr. Particuliere collectie.

27

Pan met panfluit (afb. 31) Beeldj van een gehoornde naakte Pan spelende op een panfluit.

Cat. 31

the Past. Archaeological studies presented to WA. van Es (H. Sarfatij, W.J.H. Verwers, P.J.Woltering eds.) (Amersfoort , 1999 ), 173-185. 33

Panfluit (afb. 35) Kleine panfluit met geometrische versiering, waarop gespeeld kon worden. Een vergelijkbaar type panfluit werd tot voor kort nog in de Pyreneeën gebruikt. Hout , h. 11,7 m., gevonden in Alesia (Fr.), Romeins. Musée Alésia , Alise-Sainte-Reine, zonder nr. Lit.: Vendries 1993-1994 , 88, nr 118.

34

Maenade met dubbel hobo en Pan Een rennende maenade, haar kleding bollend in de wind, speelt op de dubbelhobo. Voor haar e n kleine Panfiguur. Dergelijke figuren maken deel

Cat. 32

37


Cat. 35, 44, 45

uit van de wilde stoet die met Dionysos (Bacchus), de god van de vervoering, door de wereld trekt. Zoals de wijnstok jaarlijks opnieuw bloeit, zo belooft de wijngod de dode nieuw leven in het hiernamaals. Dat verklaart waarom deze optocht op veel doodskisten weergegeven werd. Fragment van een sarcofaag, marmer, h. 51 cm., br. 28 cm. Romeins, 2e eeuw n. Chr. Particuliere verzameling Lit.: cf. S. Walker, The Sarcophagus of Macedonia Severiana, in: Roman

voor een liggende figuur van wie alleen nog delen van arm en been te zien zijn. Aardewerk, h. 7,8 cm., Athene, Se eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 6308 Lit.: Mededelingenblad Amsterdam 30 (1984), 14. 39

Vrouw met phorbeia (afb. 51) Kopje van een vrouw met phorbeia. Bij de mond een opening waardoor op het blaasinstrument gespeeld werd. Het hoog opgewerkte kapsel is typerend voor terracotta's uit Klein-Azië. Aardewerk, h. 5,4 cm, uit Klein-Azië , misschien Smyrna 1e eeuw n. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 8607 Lit.: Vgl. Leyenaar-Plaisier 1979, nr. 427 (haardracht).

40

lnstrumentfoedraal (afb. 53) Een dubbelhobospeler is gezeten op een stoel en gekleed in een lang gewaad. Zijn wangen staan bol van het blazen. Voor hem hangt het foedraal waarin de dubbelhobo bewaard werd. Roodfigurige kylix, aardewerk, h. 4,7 cm., di. 27, 1 cm., Athene, Se eeuw v. Chr. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. R 348-3- 1.

41

Hobo en dans (afb. 44) Links zien we een jongeling met een mantel om zijn schouders geslagen, spelend op een dubbelhobo. Om zijn hoofd draagt hij een haarband. Voor hem is een naakte jongeling aan het dansen. Hij heeft daarbij zijn handen in zijn zij. Roodfigurige skyphos, aardewerk, h. 14,5 cm., di. 26,5 cm., Athene, Se eeuw v. Chr., Lewis-schilder. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 2276 Lit.: CVA Belgique 3, 111Id, pl. 17, 4a.

42

Hobospeelster (afb. 47 ) De vrouw die een naar achteren wapperende mantel draagt die met een fraaie speld op haar schouder is vastgemaakt, draagt een dubbel hobo waarvan de kleppen duidelijk zijn aangegeven. Brons, h. 9,9 cm., ca. 200 n. Chr. ParticuIiere collectie Lit.: Veilingcatalogus Christie's Londen, juli 1995, nr. 191.

43

Hobospeelster (afb. 48) Een vrouw speelt op een opvallend lange dubbelhobo. Met de opstaande lijnen worden de kleppen van het instrument aangeduid. Randfragment van een Arretijnse beker, aardewerk, h. 6 cm., br. 5,8 cm., Italië (Arezzo), begin van onze jaartelling. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 1918.

44

Vrouw in een tempel Fragment van een reliëf. Een vrouw in een rijk gewaad speelt op een dubbel hobo.

Funerary Monuments in the/. Paul Cetty Museum , Volume 1, Occasional Papers on Antiquities, 6 (Malibu 1990), 83-94; Veilingcatalogus

Sotheby 's Amsterdam (24 en 25 VI 1997), nr. 394. 35

Pan met dubbelhobo De god Pan is in de gedaante van een bok aanwezig bij het symposion. Hij speelt de dubbelhobo voor een op een klinè gelegen man. Uiterst links op de afbeelding staat een satyr of sileen. Randfragment van een krater, aardewerk, h. 10,5 cm., br. 15,5 cm., Athene , ca. 490 v. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 2117 Lit.: Mededelingenblad Amsterdam 30 (1984), 13, afb. 14; idem 68 (1997), 20, afb. 21. Gewaad en phorbeia (afb. 49) Opvallend aan deze blazer is de band (phorbeia ) die hij om zijn hoofd draagt om de lucht gelijkmatig door de dubbelhobo te stuwen. Het feit dat de muzikant zo mooi uitgedost is en dat hij voor een soort altaar staat wijst erop dat hij wellicht tijdens een groot festival optreedt. Roodfigurige oliefles (lekyth), aardewerk, h. 29 cm., ca. 470 v. Chr., Bowdoin schilder. Martin-von Wagner-Museum der Universität Würzburg , Würzburg, inv. K 1820 Lil.: E. Simon, Minoische und griechische Antike (Mainz, 1989), nr. 149. Jongen met dubbelhobo (afb. 43) Een naakte jongeling rent naar links terwijl hij achterom kijkt. In zijn rechterhand heeft hij een dubbel hobo: de gaatjes zijn duidelijk te zien. Aan zijn arm hangt het foedraal. In zijn haar draagt hij een krans van bladeren. Fragment van een roodfigurige kylix, aardewerk, h. 7 cm., br. 5 cm., 520-500 v. Chr. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel inv. A 1331 Lil.: CVA Belgique 2, 111Ic, pl. 20, 6. Bolle wangen (afb. voorzijde) Roodfigurige scherf met daarop een dubbelhobospeelster met bolgeblazen wangen. Zij speelt

38


Cat. 47, 48

Haar opgestoken haar draagt zij onder een doek. Aan de Ionische zuil is te zien dat zij zich in een tempel bevindt. Zij bespeelt hel instrument ter ere van een godheid, vermoedelijk Aphrodite . Aardewerk, h. 11 cm., br. 9 cm., Zuid-Italië (locri) , ca. 450 v. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 1816 Lit.: Grieken in het klein (cat. Lent. Allard Pierson Museum, Amsterdam, 1986), nr. 48. 45

46

Eros speelt hobo Eros, te herkennen aan zijn vleugels, speelt op een dubbelhobo. Boven hem zien we een zogenaamde eierlijst. Fragment van een Campana-reliëf, aardewerk, h. 14,5 cm., 1.25,2 cm., Italië, 3e/2e eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 1901 Lit.: Venu 1985, nr. 26. Man met dubbel hobo Beeldje van een zittend mannetje dal op een dubbelhobo speelt. Brons, h. 6 cm., Griekenland, geometrische periode. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 478 Lit.: Tölle 1964, 72.

47

Au/oispeler Een primitief gevormd figuurtje van een au/oispeler. Aardewerk, 5,9 cm., Cyprus, 6e eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam inv. Z 630.

48

Au/oispeler Au/oispeler met op zijn linker schouder de draagband van het foedraal. Het instrument komt in de hele oudheid voor; hel oudste exemplaar is van zilver en komt uit Ur uit ca. 2600 v. Chr. Kalksteen, h. 9,8 cm., uit Cyprus, ca. 550 v. Chr. Nationalmuseet , Kopenhagen, inv. 10436 Lit: Lindos 1, 26, no. 1707, pl. 70; Catalogue of Ancient Sculpture, no. 43.

49

50

Man speelt op dubbel hobo (afb. 41) Beeldje van een baardige man, spelend op een dubbelhobo. De man is gekleed in een lange mantel. Aardewerk, h. 12,8 cm. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 1336. Staande hobospeelster (afb. 42) De muzikante blaast de auloi. De karakteristieke houding met hel iets voorover genegen hoofd is goed getroffen. Aardewerk, h. 9 cm., 'U it Acarnanië' in noord-west Griekenland, begin 4e eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 1029 Lit.: Gids 1937, nr. 260.

51

Twee hobo 's (tibiae pares) (afb. 12) Een dubbelhobo , gemaakt van de ellepijpbeendercn (u/nae) van een vale gier (gyps fulvus). Bot, 1.25,5 en 26 cm., gevonden in Mook als bijgave in een Romeins graf. Museum Hel Valkhof , Nijmegen, XXl.e.62 Lit.: H.C.J. Oomen , Zoölogica Noviomagensia: twee benen fluiten , Numaga 15 (1968), 153-156 ; H.C.J. Oomen, Zwei römische Blasinstrumente im Rijksmuseum Kam in ijmegen und ihre zoo logische Interpretalion , Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 49 (1968) 57-60; J. Rimmer, The libiae pares of Mook, idem 56 (1975), 179-182.

52

Herdersfluitje Een simpel fluitje, in de vorm van een wijnzakje met vier ronde gaatjes en een langwerpige opening. Versierd met een lineaire rode beschildering . Aardewerk, 1. 10 cm., Myceens, ca. 1400- 1100 v. hr.? Particuliere collectie.

53

Discuswerper (afb. 50) Een mooi aangeklede figuur speelt op een dubbel hobo. Naast hem staat een naakte man met een discus in zijn handen. De combinatie van de Ionische zuil (uiterst links) en de twee lauriertakken lussen de figuren in, doet vermoeden dat de scène zich bij een heiligdom voor Apollo afspeelt. Roodfigurige oinochoë (wi jnkan ), aardewerk,; h. 24 cm., Zuid-Italië (Lucanië), ca. 410 v. Chr., Palermo-schilder. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 14.020 Lit.: Mededelingenblad Amsterdam 71 (1998), 7-8.

54

Speerwerpen Een jongeling met een dubbel hobo staat te midden van twee naakte sporters. De sporter aan zijn rechter kant draagt een speer bij zich. Randfragment van een roodfigurige schaal, aardewerk, h. 12 cm., br. 17 cm., Athene, 520/510 v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 2229 Lit.: CVA Amsterdam 1 (1988) 5, pl.5.

55

Een enkele hobo of fluit De man houdt het grote instrument met beide handen vast. Op zijn hoofd draagt hij iets wal misschien een veer moet voorstell en en om zijn armen zijn armbanden te zien. Het is een vrij primitief beeldje en het is niet goed te zien wat het voor instrument is. Koptische miniatuur, brons, h. 7 cm., Egypte (Karnak), 4e-7e eeuw n. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 3597.

Cat. 52

Cat. 55

39


Druivenstampen en muziek (afb. 52) De satyr links bespeelt de Phrygische auloi. De buizen zijn niet gelijk van vorm en lengte en de linkerbuis loopt uit in een gekromde hoorn. Het instrument komt vaak voor in een Dionysische context. De twee satyrs rechts (met hun opvallende staarten) stampen druiventrossen. Aardewerk , h. 30 cm ., br. 34 cm., 2e eeuw n. Chr. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 1595.

Lit.: L. Plenckers, Haags Gemeentemuseum,

catalogus van de muziekinstrumenten deel I (Amsterdam, 1970), 17 (nr. 12). 59

Militaire grafsteen (afb. 57) Op de grafsteen is een kleine corrw afgebeeld. Kalksteen, h. 110 cm., Remagen (D), Romeins. Rheinische Landesmuseum Bonn, 15319 Lit.: H. Lehner, Die antiken Steindenkmäler des Provinzialmuseums Bonn (Bonn, 1918), 279; Klar 1971, 313-314.

60

Sileen met salpinx (afb. 54) Flesje in de vorm van een salpinxspelende sileen staande op een lotusbloem. Aardewerk , h. 17,5 cm., Egypte, 2e-1 e eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 7136.

61

Hoorn (afb. binnenzijde omslag achter) Hoorn met een rechte handgreep die tevens het verbindingsstuk tussen boven- en benedenkant vormt en het instrument versterkt. Een Romeins reliëf toont een dergelijk instrument in gebruik tijdens een begrafenis. Aardewerk , 1.11,2 cm., 'Uit Memphis' , Egypte, Grieks-Romeinse tijd. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 7185 Lit.: Vgl. J. Vogt, Die griechisch-ägyptische

Cat. 57 57

Dwarsfluit (afb. 36 en op deze pagina de vorm) Satyr (?) spelend op een dwarsfluit. Reliëfvorm en afdruk daaruit, aardewerk, h. 14,5 cm., gevonden in Mainz (D) (1983), 2e helft van de 1e eeuw n. Chr. Particuliere col lectie, in bruikleen aan het Landesmuseum Mainz. Lit.: E. Künzl, Eine antike Tonform aus Mogontiacum / Mainz , in: Rivista di Archeologia 9 (1985), 35ff.; H.G. Frenz, Figürliche Kleinfunde aus Mainz und Umgebung, Mainzer Zeitschrift 83 (1988), 251-255.

Sammlung Emst von Sieglin. Terrakotten. Expedition Emst von Sieglin Il, 2 (Leipzig, 1924), 134, pl. 50, fig. 1. 62

Mondstuk van een comu (?) (afb. 58) Brons, 1.18,6 cm, gevonden in Maurik , bij het zg. eiland van Maurik, Romeins. Museum Het Valkhof , ijmegen, inv. 1994.6.1 Lit.: Archeologische kroniek van Gelderland 1990-1991 , Bijdragen en mededelingen Vereniging Gelre 83 (1992), 177.

63

Mondstuk van een cornu (?) (afb. 59) Op het mondstuk staat een inscriptie: C (omgekeerd, het teken van centuria) P PL ES. Brons, 1.17 cm, gevonden in Kesteren, opgraving ROB 1984, Romeins. Museum Het Valkhof, ijmegen, inv. KTR.1984.3.33 Lit.: R.S. Hulst, Een signaal van de limes, Nederlandse Archeologische Rapporten 3 (1986), 37-41.

64

Mondstuk van een cornu (?) Brons, 1. 13,6 cm., gevonden in Legerplaats Xanten-Vetera (D), Romeins. Rheinische Landesmuseum, Bonn, inv. 24107 Lil.: Klar 1971, 309-310.

Cat. 68

58

Hoorn Het gaat hier om een 19de eeuwse kopie van een Romeinse comu die door verzamelaar en musico loog dr. D.F. 5cheurleer is gekocht, waarschijnlijk in Italië. Kopergalvano, diameter winding 140 cm., buislengte 379 cm. Gemeentemuseum, Den Haag, inv. MUZ-1933-0523

Cat. 64

40

65

Lituus (afb. 60) Brons, 1.73,8 cm., gevonden in de Rijn bij Düsseldorf (D). Rheinische Landesmuseum Bonn, inv. D 1302 Lit.: Klar 1971, 305; Vendries 1993- 1994, nr. 38.

66

Waterorgel (hyclraulis) (afb. 37) Lamp in de vorm van een waterorgel op een achthoekige basis. Twee ronde tuiten komen naar voren uit een paneel onder de 19 pijpen die


in hangt een aryballo en een spons. Dit geeft de palaistra (sportschool) aan waar de man en de

bijeengehouden worden door een dubbele band. Op de achterkant zit de muzikant op een bank, de bovenkant van zijn lichaam ontbreekt. Het orgel is uitgevonden in Alexandrië in de Je eeuw voor Christus en werd erg populair in het Romeinse Keizerrijk. Aardewerk, h. 15,7 cm., uit Carthago, 175-250 n. Chr. Nationalmuseet , Kopenhagen, inv. ABb 96. Lit.: . Breitenstein, Cata/ogue ofTerracottas, 972, pl. 135; D.M. Bailey, A Catalogue of Lamps in the Briti h Museum 111 , Q 1720, pl. 15. 67

68

69

Orgel (afb. 38) Een orgel geflankeerd door twee gestalten is afgebeeld op een antiek medaillon (kontorniaat). Op de voorzijde keizer Traianus. Brons, 25,06 gram, lijd van keizer Traianus (98-117 n. Chr.), Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet, Leiden, inv. 13967 Lit.: A. Alföldi , Die Kontorniat-Medaillons , (Berlijn , 1976), 113, nr. 346. Orgelfront Het gaat hier om een l 9de eeuwse kopie van een decoratief plaatje van een orgelfront dat door verzamelaar en musicoloog dr. D.F. Scheurleer is gekocht, waarschijnlijk in Italië. Het origineel is afkomstig uit Pompeii en bevindt zich in het archeologisch museum in Napels. Brons, h. 49 cm., b. 30 cm. Gemeentemuseum, Den Haag, inv. MUZ-1933-0636. Reconstructie van een waterorgel {afb. 39) Brons en perspex, h. 62 cm. Het origineel is gevonden in Budapest, burgerlijke nederzetting Aquincum , en is door de erbij behorende inscriptie gedateerd in het jaar 228 n. Chr. Aquincumi Muzeum , Budapest. Lit.: W. Walcker-Mayer, Die römische Orgel van Aquinrnm , (Stuttgart, 1970); M. Kaba, Die römische Orgel van Aquincum (Budapest, 1980); M. Kaba, eue Überlegungen zu ungelösten Problemen mit der Orgel von Aquincum, in: Acta of the 72th International Congress on Ancient Bronzes ( ijmegen/Amersfoort, 1995), 379-387.

jongen hun dagen doorbrachten en waar de scène zich waarschijnlijk afspeelt. Roodfigurige pelikè (oliekruik ), aardewerk, h. 34, 1 cm., Athene, ca. 470 v. Chr., Tyszkiewicz-schilder. Nationalmuseet, Kopenhagen inv. 3634 Lit.: CVA Copenhagen 3, pl. 132, 1a-c.; J. Beazley, ABV 2, 293,51; G. Koch-Harnack, Knaben/iebe und Tiergeschenke (1983), 166, Afb. 84-85; Carola Reinsberg, Ehe, Hetärentum und Knabenliebe im antiken Criechenland (1989), 174-174 , fig. 94. 72

Cegenstände aus Metal/, Katalog der Sammlung Antiker Kleinkunst des Archäologischen lnstituts der Universität Heide/berg , Bd. 3, Teil 1, (Mainz am Rhein, 1989), 45-46. 73

Viergodensteen met Apollo (afb. 70) Deze steen is aan vier zijden versierd met aföeeldingen van de goden Juppiter, Fortuna, Hercules en Apollo. Apollo staat gracieus in een halfronde nis. In zijn rechter hand houdt hij een lauriertakje. Zijn linker pols rust op een lier die naast hem op een sokkeltje staat. Kalksteen van orroy, h. 50 cm., br. 37 cm., d. 33 cm., Onze Lieve Vrouwe kerk, Maastricht, 200-225 n. Chr. Bonnefanten Museum, Maastricht, inv. 733A Lit.: T.A.S.M . Panhuysen, Romeins Maastricht en

74

Man biedt jongen lier aan (afb. 61) Een man biedt een jongen een lier aan, een gebruikelijk liefdesgeschenk. De jongen geeft echter geen teken dal hij de gift accepteert. De lier heeft een klankkast van een schildpadschild en is van het type dat het meest op school en bij drinkgelagen wordt gebruikt. Tussen beide figuren

Jongetje met I ier (afb. 71) Incompleet beeldje van een jongetje spelend op een lier. Zijn linker hand steunt op de snaren, terwijl hij in zijn rechter hand een stokje (plectrum?} houdt. Aardewerk, h. 4 cm., br. 7 cm. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv.

Lierspelende vrouw Vrouwenfiguur die een lier vasthoudt, die zij met haar rechter hand gaat bespelen. Sterk schematisch en abstract werk. Armen en borsten zijn nauwelijks gemodelleerd. Op Cyprus komen meer vrouwelijke muzikanten voor, meestal spelend op lier, tamboerijn of fluit. Aardewerk , h. 25 cm., Cyprus, laat Se eeuw v. Chr. Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, inv. 11926/4. 16 Lit.: S.M. Lubsen-Admiraal, Cyprische terracotta's in Leiden, Oudheidkundige Mededelingen uit

het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, 59-60 (1978-79), 164-165 , nr. 22. 75

Man met lier Een man met in zijn uitgestrekte rechter hand een lier waaraan rode linten hangen. Roodfigurige kylix, aardewerk, h. 7,5 cm., di. 22,5 cm., Athene, Se eeuw v. Chr., Amphitrite-schilder . Koninklijke Mu ea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. R 338 Lit.: CVA Belgique 1, 111Id, pl. 3, 1.

76

Vrouw met kithara

z ijn beelden. Roman Maastricht reflected in stones, (Maastricht/Assen, 1996), 364-365. 71

Cat. 75

M 13.

SNAARINSTRUMENTEN 70

Miniatuurlier (afb. 62) Deze lier heeft een klankkast in de vorm van een schildpad. Brons, h. 6,6 cm.; Hellenistisch / vroege Romeinse keizertijd. Archäologisches lnstilul der Universität, Heidelberg , inv. 76/2 Lit.: B. Borell, Statuetten, Cefässe und andere

Een vrouw bespeelt, gezeten op een stoel, een kithara. Haar linker hand houdt het instrument vast terwijl zij met haar rechter hand de snaren beroert. Met haar hoofd tegen het instrument

41


overigens deel van een 19e eeuwse toevoeging in antieke trant. In Klein-Azië zijn dergelijke figuren in graven, waar ze opgehangen werden , teruggevonden. Aardewerk, h. 14,8 cm., 'Uit Smyrna', 1e eeuw v. Chr.- 1e eeuw n. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam , inv. 55 Lil.: Catalogus 1909, nr. 246; Gids 1937, nr. 323.

geleund, lijkt zij helemaal in de muziek op te gaan. Boven de vrouw is de inscriptie SARDO aangebracht. Grafstèle, marmer, h. 84 cm., br. 43,5 cm., Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis , Brussel, inv. A 2094. 77

Cat. 81 78

79

Cat. 83

80

42

Phorminxspeler (afb. 68) Hij houdt in zijn rechter hand een phorminx en met zijn linker hand lijkt hij er op te spelen. Brons, h. 10, 1 cm., br. 5,8 cm., Griekenland, geometrische periode. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. R 826 Lit.: Tölle 1964, 68. Zeemeerman met kithara De zeemeerman heeft een menselijk bovenlijf en een vissenstaart. Hij heeft lang haar en een korte baard en draagt een mouwloze tuniek . Hij klemt onder zijn linker arm een houten kithara met een ronde onderkant. Dil instrument is in Cyprus bekend vanaf de elfde eeuw voor Christus. De klankkast van de kithara is rood , evenals het gewaad en de visschubben. Kalksteen, h. 16,5 cm., Cyprus, gevonden op de akropolis van Lindes, tijdens de opgravingen van de Deense expeditie naar Rhodos van 1902 -1914 , ca. 550 v. Chr. Nationalmuseet, Kopenhagen, inv. 10452 Lit.: Lindos 1, 450-451, nr. 1820 , pl. 76; Catalogue of Ancient Sculpture, nr. 67. Apollo met kithara (afb. binnenzijde omslag voor) Apollo speelt gezeten op een stoel op een kithara die hij stevig tussen zijn benen geklemd houdt. In zijn rechter hand houdt hij het plectrum terwijl hij met zijn linker hand het instrument lijkt te bespelen. Opvallend zijn de twee grote ogen op de kithara, die de toeschouwer aankijken. De precieze betekenis hiervan is nog niet bekend. Roodfigurige kylix op een lage ringvoet , aardewerk, h. 5 cm., di. 14 cm., Athene, ca. 440-430 v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 13.363 Lit.: Mededelingenblad Amsterdam 65 (1996), 3-4. Eros met phorminx Zwevend, een feestelijke krans in de haren, nadert Eros. In zijn linkerhand, steunend op zijn dij houdt hij een phorminx. Dat instrument is

81

Eros met kithara Eros zit op een rots en bespeelt de kithara. De voorstelling is opgevat als een reliëf; de vormen zijn slap. Aardewerk , h. 15,8 cm., Klein-Azië , Dardanellengebied, ca. 2e eeuw n. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam , inv. 4539 Lil.: Galerie Helbing , Griechische Ausgrabungen. Keramik, Bronzen , Marmor, Veiling München , 28 en 28 VI 1910, nr. 240, pl. 4; Gids 1937, nr. 335; Vgl. Besques 1972, 111,355, pl. 191, fig . e; Griekse ... kunst 1984, 88-89, afb. 71.

82

Eros met lier Beeldje van een zwevende Eros met in zijn linker hand een lier of kleine kithara. Op zijn hoofd draagt hij een mutsje, verder is hij naakt. Aardewerk , h. 10 cm., br. 5,7 cm. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis , Brussel, inv. A 2337.

83

Amor met lier Het doosje van het kostbare materiaal barnsteen is versierd met een afbeelding van Amor, de liefdesgod, die een lier vasthoudt. Het doosje is gevonden in een graf in Nijmegen en heeft waarschijnlijk toebehoord aan een rijke dame. Barnsteen, h. 5,5 cm., br. 3 cm ., Nijmegen , 2e-3e eeuw n. Chr. Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, inv. NHB 2.

84

Drachme met kithara (afb. 69) Drachme met op de ene zijde een kithara. Onder het instrument is nog een deel van een woord te zien. Op de andere zijde staat een kop met een helm op. Zilver, di. 1,8 cm., Kalymna, 300- 190 v. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 5112.

85

Een kleine lier Lier waarvan de klankkast de vorm van een hinde heeft. De armen van de lier zijn twee dolfijnen. Glaspasta kopie van een gemme van kornalijn, 1, 13 x 1,02 cm., Romeins, ca. 75 n. Chr. Martin-von-Wagner-Museum der Universität Würzburg , Würzburg Lit.: Zwierlein-Diehl 1986 , cat. 690.

86

Wijnbeker (kantharos ) Op de wand van deze beker zijn figuren, attributen en muziekinstrumenten uit de wereld rond Dionysos afgebeeld. Zilver, h. 10,5 cm., gevonden langs de Maas bij Stevensweert, ca. 50 n. Chr. Museum Het Valkhof , Nijmegen , inv. 1. 1985.2 Lil.: L.H.M. Brom, The Stevensweert kantharos (Den Haag, 1952); A. Roes/ W. Vollgraff , Le canthare de Stevensweert, in : Monuments et memoires Piot 46 (1952), 39-67; R.A. Lunsingh Scheurleer, Antieke sier, goud en zilver van Grieken en Romeinen, (cat. tent. Allard Pierson Museum, Amsterdam, 1987 ), 55-58.


Cat. 85

87

Kithara spelende aap Fles in de vorm van zittende aap met lendendoek die op de kithara speelt. De opening zit verborgen achter het muziekinstrument. Achter aan de hals heeft het dier een groot oog om de fles te kunnen ophangen. Aardewerk, h. 12 cm., Egypte. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 7343 Lil.: Gids 1937 , no. 476.

88

89

90

Feestgangers(afb. 65) In het midden staat een naakte jongeling met een korte mantel om zijn schouder en een barbitos in zijn handen. Rechts van hem zien we een gebaarde man in beweging, eveneens met een korte mantel om de schouder. Uiterst links staat een volledig geklede man. Beide mannen houden een staf in de hand. Roodfigurige stamnos, aardewerk, h. 33,8 cm., br. 34,5 cm., di. 26,3 cm., Athene, 430 v. Chr., Kleophon-sch i Ieler. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 8212 Lit.: Mededelingenblad Amsterdam 30 (1984), 38 en 43; idem 37/38 (1986 ) Komos-scène (afb. 67) Vier jongelingen , alle met een krans van bladeren in het haar en een korte mantel om het lijf , lopen in een optocht. Eén van de jongens draagt een barbitos (in zijaanzicht) onder de arm en houdt het plectrum in zijn rechterhand. Hij kijkt om naar een jongen die met een dromerige blik omhoog kijkt. De achterste jongen lijkt te dansen. Roodfigurige stamnos, aardewerk, h. 40,2 cm., di. 38 cm., Athene, ca. 430 v. Chr., Kleophon-schilder. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 3091 Lit.: CVA Belgique 3, 111Id, pl. 14, 2. Satyrs Twee satyrs dansen op de muziek die afkomstig is van een andere satyr spelend op een barbitos. Randfragment van een zwartfigurige vaas, aardewerk, h. 10 cm., Etrurië, midden Se eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amst rdam, 111v . 2152.

91

Eros met luit Kleine Eros bespeelt een luit die hij schuin voor zijn borst houdt. Aardewerk , h. 6,6 cm, misschien uit Egypte. Antiek? Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 1985 Lit.: Venus 1985, nr. 127, afb. 77.

-~---

..... 1,· '

,.,

~•f~

l-,• .. ·•t:.;::1 •:. .

92

-~ . ·:·_-··

.

.

Luitspeler (afb. 76) Parthisch beeldje van een man die een luit bespeelt. De luit is vast tegen zijn rechterschouder aangedrukt. De benen zijn met behulp van koordjes aan het lichaam vastgemaakt. De figuur was bedoeld om op te hangen, gezien het oortje achter op de hals en de onbewerkte achterzijde. Aardewerk , h. 19,3 cm., Irak-Turkije , 200 v. Chr. - 200 n. Chr. Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, inv. B 1952/2. 1 Lit.: P. Akkermans, Archeologie van het Oosten (Amsterdam, 1991 ), 92-94.

93

Harpspelende vrouw (afb. 74) De vrouw speelt op een harp die versierd is met een zwaan. Rechts zien we een jonge man met atleten uitrusting , links een vrouw met een spiegel. Wijnkan (oinochoë), aardewerk, h. incl. oor 32,3 cm., Zuid-Italië, ca. 340 v. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 14.396.

94

Harpspelende jongen (afb. 72) Een jongen die ons lachend aankijkt, bespeelt e n driehoekige harp. Dergelijke harpen met opgerichte klankkast worden in Egypte tijdens het ieuwe Rijk populair. Het model komt uit Voor-Azië. Complete exemplaren van dit populaire figuurtje laten zien hoe het harpspelertje zit terwijl zijn reusachtige fallus de harp steunt of zelfs deel uitmaakt van het instrument. Het verband tussen muziek en erotiek wordt hier satirisch benadrukt. Aardewerk, h. 6,7 cm., Egypte, ca. 1e eeuw v. hr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 7307 Lil.: Gids 1937, nr. 458. Vgl. E. Bayer-N iemeier, Griechisch-römische Terrakotten, LiebighausMuseum Alter Plastik, Frankfurt am Main (Me lsingen, 1988), nr. 461, pl. 84.

.•

!

/

Cat. 91

43


Cat. 99

95

Lier- of harpspeler? (afb. 73) Een plakelle laat in relief een baardige lierspeler zien. Onder zijn linker arm klemt hij de klankkast van het instrument terwijl hij met het plectrum in zijn rechter hand de snaren tokkelt. Aardewerk, h. 7 cm., Mesopotamië, gebied van de Diyala , een zijrivier van de Tigris, ca. 2000 v. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 1686 Lil.: B.I.W. Rossmeisl, in: M. . van Loon e.a., Gids voor de afdeling West-Azië , Allard Pierson Museum Amsterdam, in: Phoenix 34 (1988) nr. 1, 32-33, afb. 19a.

96

Musicerende vrouwen (afb. 75) Voorbereiding voor een bruiloh. Tussen de handvatten een groep van drie vrouwen. In het midden danst een vrouw op de muziek van een vrouw met dubbelhobo, auloi, en van een vrouw met een harp, pektis. Een lier staat tegen de stoel van de hobospeelster en een ladderachtig rechthoekig instrument is zichtbaar achter de stoel van de harpspeelster. Dit instrument is waarschijnlijk een psithyra , een soort rammelaar, die ook vaak een Apulisch sistrum wordt genoemd omdat het zeer vaak voorkomt op Apulische vazen van na 360 voor Chr. Apulische roodfigurige oliekruik (pelikè), aardewerk, h. 60 cm., Apulië, Zuid- Italië, ca. 350-330 v. Chr., Dareios Schilder. Nationalmuseet , Kopenhagen, inv. Chr. VII I 316 Lil.: CVA Copenhagen, pl. 261.la-c, 262.1.

100 Maenaden met krotala (afb. 78) De wijngod Dionysos danst in een wilde dans tussen twee maenaden, zijn vrouwelijke volgelingen. De maenaden spelen op krotala, een soort castagnetten. De keerzijde van de vaas toont een gevecht tussen niet te identificeren helden. Roodfigurige amfoor, aardewerk, h. 58,5 cm., diam . 39 cm., Griekenland, ca. 500 v. Chr. Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, inv. PC 85 Lil.: CVA Leiden 3, 17-19f, pl. 116. 101 Dansende vrouwen Twee vrouwen dansen op de muziek die afkomstig is van zowel hun krotala als van de dubbelhobo waarop een derde vrouw speelt. Zwartfigurig alabastron, aardewerk, h. 13,5 cm., Athene, ca. 490 v. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 1636 Lit.: CVA Den Haag 1, 111Ja., pl. 1.2.

SLAGINSTRUMENTEN Cat. 101 97

'Xy lofoon ' (afb. 83) Op de buik van dit kannetje is een '>.ylofoon ' of rammelaar met 16 dwarsverbindingen afgebeeld. Wijnkannetje (epichysis), aardewerk, h. 16,5 cm., Zuid-Italië, 4e eeuw v. Chr. Museum van het Boek/Museum MeermannoWestreenianum , Den Haag, inv. 652/866 Lit.: G. Schneider-Herrrnann, Das Xylophon in der Vasenmalerei Süd-ltaliens, Festoen, 517-526 (Groningen , 1974); M.C. Galestin (ed.), Griekse oudheden, Rijksmuseum MeermannoWestreenianum ('s-Gravenhage, 1977 ), nr. 52; J.G. elson, "Xy lophones" on Gnathia Vases, Bulletin Antieke Beschaving (BABesch J 61 (1986), 30-31, nr. 22.

44

98

Dansende vrouw (afb. 8) Een dansende vrouw houdt in beide handen kleppers (krotala) vast. Roodfigurige drinkschaal , aardewerk, h. 12,7 cm., di. 33,3 cm ., Athene, 510 v. Chr., Epeleios-schiIeler(?). Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 3361 Lil.: Mededelingenblad Amsterdam 36 (1986) 3-4; idem 37/38 (1986) 19-20 ; CVA Amsterdam 1 (1988 ) pl. 14-15.

99

Dansen voor Dionysos Feestscène.Geheel rechts zit de god Dionysos op een lage stoel. Hij draagt een lang gewaad en houdt een wijnkelk in de hand. Voor hem dansen drie vrouwen met fakkels en krotala. Een naakte, gebaarde satyr of sileen, uiterst links op de afbeelding, moedigt hen aan. Zwartfigurige lekythos , aardewerk, h. 23,5 cm., di. 10,3 cm., Athene, begin Se eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 14. 107, langdurig bruikleen Gemeentemuseum Den Haag Lil.: CVA Den Haag 1, 111He, pl. 4.8.

102 Vrouw met tamboerijn (afb. 77) Beeld van een staande vrouw met een tamboerijn in haar handen, voor het lichaam gehouden. Om haar hoofd draagt zij een hoofdband en om haar nek hangt een halssnoer. Kalksteen, h. 29 cm., br. 11 cm., Cyprus, ca. 475 v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. B. 10.544 Lil.: J.H. Crouwel en S.M. Lubsen-Admiraal , Cyprus & Aphrodite (Den Haag, 1989) nr. 203. 103 Vrouw met tamboerijn (afb. 85) In Griekenland horen muziek en clans bij de begrafenis.Uit graven komen voorstellingen van jonge vrouwen die op het ritme van hun tamboerijn met elegante passen en sierlijke draaiingen dansen. Aardewerk, h. 25 cm., Boeotië, na het midden van de vierde eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum , Amsterdam , inv. 1868 Lil.: C.W. Lunsingh Scheurleer, Bulletin Antieke Beschaving 4 (juni 1929) 16, afb. 4; Gids 1937, nr. 257; E.F.Prins de Jong, Grieksche Terracotta's (Bussum, 1944), 47-48, afb. 55. Vgl. (uit dezelfde mal?) een terracotta uit Tanagra in Athene, R. Higgins , Tanagra and the Figurines (Londen, 1986), 109, afb. 132. 104 Vrouw met tamboerijn Graffiguur van een staande jonge vrouw, gekleed in chiton en mantel. Haar gewicht rust op het rechter been. Terwijl haar rechter arm verhuld is in haar mantel voor haar boezem, houdt zij in de linker hand een krans en een tympanon. Aardewerk, h. 18 cm., 'U it Boeotië' , vroeg 3e eeuw v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 718 Lil.: Catalogus 1909, no. 224, pl. 21, fig 4. Vgl. Besques, 1972, 20, nr. D 90, pl. 21, afö. c. (var.).


105 Zittend tamboerijnspeelstertje (afb. 2) Op een bank zittend meisje dat de tamboerijn slaat. De be childering is goed bewaard. D aandacht waarmee ze haar instrument bespeelt valt te lezen op haar gezicht. Aardewerk, h. 7,5 cm, waarschijnlijk uit Corinthe, ca. 350 v. Chr. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 1998 Lit.: Criekse ... kunst 1984, 87, afb. 70, links . 106 Twee vrouwen en een jongen (afb. 81) Een zittende jongeling met een schaal in zijn hand wordt omgeven door twee vrouwen waarvan de linker een tamboerijn omhoog houdt. Allen houden in één hand een bloeiende staf. Fragment van een roodfigurige vaas, aardewerk, h. 20 cm., br. 22 cm., Tarente, midden 4e eeuw v. Chr., hamay-schilder. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 2568. 107 Dansende figuur met bokkenpoten Een vrouw, gezeten op een lage stoel, speelt op een dubbelhobo. Uiterst links danst een figuur met bokkenpoten op de hobomuziek en begeleidt zichzelf daarbij met een tamboerijn . Tussen de twee figuren in staat een grote krater. Zwartfigurige skyphos, aardewerk, h. 14,8 cm., di. 16,5 cm., Boeotië. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 2627 Lit.: CVA Belgique 3, 111G, pl. 4, 1a. 108 Stoktamboerijnen (afb. 9) Deze stoktarnboerijnen zijn gevonden in een stenen sarcofaag waarin de skeletresten lagen van een meisje van nog geen 10 jaar oud. Op de tentoonstelling liggen twee originelen en twee reconstructies. Peren- of appelhout en bronzen schellen, 1.37,5 cm., gevonden in Nijmegen , Grutberg, 4e eeuw na Chr. Museum Het Valkhof, Nijmegen, inv. BE VI 178-180 Lit.: H. van Buchem, Romeins Nijmegen, Opening van een sarkofaag in het Rijksmuseum G.M. Karn, Numaga 5 (1958), 12-17; H. van Buchem, Nieuws over de sarkofaag van de Grutberg, Numaga 5 (1958), 51-53; J. Rimmer, An archaeo-organological survey of the Netherlands, World Archaeology 12 (1981 ), 240. 109 Cymbalen Een paar originele cymbalen waarop nog een decoratie en een inscriptie te zien zijn. Te lezen zijn nog de woorden TIMOKLES en EYDALIA (?). Brons, h. 2,7 cm., di. 9,4 cm., Griekenland. Allard Pierson Museum, Amsterdam, inv. 3568a-b. 110

ymbalen (afb. 82) Een paar originele cymbalen die door een kettinkje met elkaar zijn verbonden. Brons, h. 3,4 cm., di. 9,4 cm., Griekenland, 4e eeuw v. Chr. Particuliere collectie.

111 Figuur met cymbalen Beeldje van een staande figuur. In beide handen houdt hij cymbalen die hij voor Zijn borst tegen elkaar <1anslaat. Er is nog duidelijk ('en bruine en zwarte beschildering te zien. Aardewerk, h. 25 cm., Cyprus Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 1200.

112 Vrouw met cymbaaltjes Beeldje van een staande vrouw gekleed in een lang gewaad. Het lijkt of zij danst op het ritme van twee cymbalen die zij tegen elkaar aan slaat. Aardewerk, h. 18,5 cm, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 3459. 113 Zwevende Eros (afö. 86) Beeldje van een kleine, zwevende Eros. In zijn opgeheven handen heeft hij cymbaaltjes. Aardewerk, h. 8,8 cm., br. 3,5 cm. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 897.

Cat. 111

1 14 Eros met cymbaaltjes (afö. 84) Beeldje van een zwevende, kleine Eros. In beide handen houdt hij een cymbaaltje die hij , zo lijkt het, boven zijn hoofd tegen elkaar slaat. Aardewerk, h. 12,7 cm. Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, inv. A 993. 115 Rammelaar (afb. 88) Dit instrument is een tussenvorm tussen cimbaal en sistrum. Ijzer en brons, 1.22,3 cm., gevonden in graf 3709 van het grafveld van Krefeld-Gellep (D), midden of tweede helft van de 3e eeuw na Chr. Museum Burg Linn, Krefeld-Linn, 3709/1 Lil.: R. Pirling, Römer und Franken in KrefeldCellep (Mainz am Rhein, 1986), 74; R. Pirling , Das römisch-fränkische Cräberfelcl van KrefelclCellep ( 1966-197--1)(Stuttgart, 1989), 157-158 ; Vendries 1993-1994, nr. 57. 116 Sistrum (an). 87) Originele sistrum. Bov('nop zit een poes haar jong te zogen. Dit is een aardse manifestatie van de Egyptische godin Bastet in haar rol als godin van de geboorte. Hel sistrum hangt samen met de taak

Cat. 112

45


120 Beeldje van de godin lsis met sistrum (afb. 80) Aardewerk, h. 12,9 cm., gevonden in Zwammerdam, 2e helft van de 2e eeuw n. Chr. Gemeentelijke Oudheidkamer, Ermelo, Zw. 100 Lit.: G.M.E.C. van Boekel, Roman terracotta figurines and masks from the Netherlands, Catalogue Il (lsis-Venus), in: Berichten van de Cat. 117, 118

die zij heeft als beschermster van vrouwen tijdens de bevalling . Het geluid van het instrument had een kwaadafwerende en rustgevende funktie. Brons, 1.20,5 cm., Egypte, Late Tijd. Allard Pierson Museum , Amsterdam, inv. 121 Lit.: Mededelingenblad Amsterdam 56 (1993), 4-5. 117 Een sistrum Sistrum met vier dwarsstaafjes. Glaspasta kopie (origineel 'plasma'), 1,63 x 1 cm., Romeins, ca. 50 n. Chr. Martin-von-Wagner-Museum der Universität Würzburg, Würzburg Lit.: Zwierlein-Diehl 1986, cat. 691. 118 Een sistrum Sistrum met vier dwarsstaafjes. Glaspasta kopie van een gemme van kornalijn , 1,20 x 0,75 cm., Romeins, ca. 50 n. Chr. Martin-von-Wagner-Museum der Universität Würzburg , Würzburg Lit.: Zwierlein-Diehl 1986, cat. 692. 119 Chalkofoon Bronzen instrument bestaande uit twee in krullen uitlopende staafjes, waartussen spiralen zijn gemonteerd. Het is niet duidelijk hoe dit instrument bespeeld werd. Het is mogelijk dat er met een stokje over geraspt of op geslagen werd. Brons, h. 17 cm., br. 21 cm., Phoenicisch, ca. 7e eeuw v. Chr. Particuliere collectie.

Cat. 119

Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 35 (1985), 27-28. 121 Het Seikilos zuiltje (afb. 5) Grafsteen met inscriptie en muzieknotatie. De inscriptie bestaat uit een grafepigram en een gedicht. Tussen de regels van het gedicht is muzieknotatie te zien. De notatie bestaat uit letters en symbolen die geplaatst zijn boven de lettergrepen van de tekst. De melodie is diatonisch , in G gecomponeerd in overeenstemming met het woordaccent. De noten behoren tot de Ionische toonladder. Het begrijpen van de muzieknotatie op de Seikilos stèle in 1891 heeft veel bijgedragen aan het begrip van Griekse muziek. Tussen de 51 bekende stukjes Griekse muziek is dit de enige complete melodie en een van de weinige die in steen zijn uitgehakt. Seikilos wijdde de zuil als een grafstèle, misschien voor de vrouw Euterpe, die wordt genoemd in de laatst bewaarde regel. De inscriptie vertelt ons echter niets over Seikilos. Was hij misschien een musicus, of componist? Marmer, h. 0,61 cm., diam. bovenaan 20,5 cm., diam. onderaan 25,5 cm. In de bovenkant zijn sporen van lood. De onderkant is vlak gemaakt. Gevonden in 1883 in Aydin, bij lzmir in Turkije , 1ste eeuw na Chr. Nationalmuseet , Kopenhagen, inv. 14897 Lit.: E. Pöhlmann , Denkmäler altgriechischer Musik (Nürnberg, 1970), 54, nr.18. West 1992, 301, nr. 15. 122 Muziek op papyrus (afb. 6) Papyrusfragment met tekst en muzieknotatie uit de lphigeneia in Au/is. Het gaat om een versfragment uit de epode (lied na een strofenpaar) van het tweede stasimon van de lphigeneia in Au/is van Euripides uit ca. 407 v. Chr. Papyrus, 6 x 7,5 cm., Hermopolis Magna (Egypte), ca. 150 n. Chr., Papyrologisch Instituut , Universiteit Leiden, inv. 510 Lit.: A. Dorozynski , A l'éco ute de Grèce antique, Science et Vie 889 (1991 ), 70-76; West 1992, 278, nr. 4/5. 123 Papyrus (afb. 11) Papyrusfragment met tekst en muzieknotatie. Het betreft de klacht van Tekmessa bij het lijk van Ajax uit een onbekende tragedie. Staatlichen Museen zu Berlin, Aegyptisches Museum und Papyrussammlung, Berlijn, inv. 8670 Lit.: West 1992, 282, nr 40. 124 Au/oi (afö. 45) Van deze dubbelhobo zijn zes fragmenten bewaard. De verschillende onderdelen sloten met een tap op elkaar aan. Van beide buizen zijn 3 vingergaten en één duimgat aan de onderzijde bewaard. Ook zijn een uiteinde en een bolle bovenkant van een buis bewaard. Hertenbot , Griekenland, Se eeuw v. Chr. Particuliere collectie; vroeger in de collectie van het Pilt Rivers Museum te Oxford.

46


11

Bibliografie Akkeren , A. van, 'Muziek van Euripides', Hermeneus 53 (1983), nr. 4, 259-271. D'A micis, A., L'arte de/Ie muse , museo nazionale archeologico Taranto, 1999. Barker, A., Greek Musical Writings, /: The Musician and its Art, Cambridge Readings in the Literature of Music , 1984. Barker, A ., Greek Musical Writing , Il: Harmonies Acoustic Theory, Cambridge Readings in the Literature of Music , 1989. Bartelink , G.J.M., De Oudheid in klank.

1~

Mythologische en historische motieven uit de antieke wereld als inspiratiebron voor componisten (na ca. 1600), Rotterdam, 1998 . Behn F., ' Die Musik im römischen Heere', in: Mainzer Zeitschrift 7 (1912), 36-47. Bélis, A., 'U n nouveau document musical',

Bulletin de Corre panda nee Hellén ique 108 (1984), 99-109. B9lis, A., 'Auloi grecs du Louvre', Bulletin de Correspondance Hellénique 108 (1984 ), 111-122. Bélis, A., 'Ap ropos de la co nstruct ion de la lyre', Bulletin de Correspondance

Hellénique 109 (1985), 205-226. Bélis, A., 'L'aulo s phrygien', Revue Archéo-

logique (1986 ), 21 -49. Bélis, A., 'La phorbeia', Bulletin de Corres-

pondance Hellénique 11 0 (1986 ), 205-21 8. Bélis, A., 'Aristoxène de Tarente et Aristote: Ie Traité d'Harmonique', in: collection 'Etudes et commentaires' vol. 100, Paris,

1986. Bélis, A., 'Charnières ou auloi?', Revue

Archéologique (1988 ), 109-11 8. Bélis, A., 'Reconstitution d'une lyre antique: questions de méthode', Cahiers de musique

traditionelle de Genève 2 (1989 ), 203-21 6. Bélis, A., ' Les hymnes à Apollon ', in: Corpus des lnscriptions de Delphes, 3, Paris, 1992 . Bélis, A., ' La musique grecque antique', in: A. Muller (ed.), lnstruments, musiques et

musiciens de /'antiquité classique: cahiers de la Maison de la Recherche , Universit é Charles-de-Gaulle - Lille 11 1, 1995. Bélis, A., Les musiciens dans l'Antiquité, Paris, 1999. Detienne , M. (e.a.), Les Metamorphoses d'Orphée, cat. tent. Musée des Beaux-Arts

Il

Il 11

)

de Tourcoing, Les Musées de la Vil Ie de Strasbourg en Musée Communal d' lxelles, Bruxelles, 1995. Fleischhauer, G., Band Il: Musik des Allertums/ Lieferung 5: Etrurien und Rom, in: H . Besseler en M. Schneider (ecls.), Musikgeschichte in Bildern, Leipzi g, 1966. Haas, G., Die Syrinx in der griechischen Bildkunst, Wien, 1985 . Klar M ., 'Musikinstrumente der Römerzeit in

Bonn', in: Bonner Jahrbücher 171 (1971 ),

301-333. Landels, J.G., Music in ancient Greece and Rome, London/ ew York, 1999. Maas, M. en Mc lntosh Snyder, J., Stringed lnstruments of Ancient Greece, Vale University 1989. Meucci R., ' Roman military instruments and the lituus ', in: Ga/pin Society Journal 42

(1989 ), 85-97. Michaelides , S., The music of ancient Greece: an encyclopaedia, London , 1 978. Michels , U., Sesam atlas van de muziek (deel 1), Baarn, 1990. eubecker, A.J., Altgriechische musik, Darmstadt , 1977. Paquette, D., L'instrument de musiqu e dans la

céçamique de la Grèce antique: Études d'Organo/ogie, Paris, 1984 . Pöhlmann , E., Denkm äler altgriechi che Musik: Sammlung, Uebertragung und Erlauterung aller Fragmente und Fälschungen , Nürnberg , 1970. Rietmann, J., 'Amo r docet musicam - Jan ováks Cantica Latina', Der altsprachliche Unterricht 33, Heft 4 (1990 ), 5-24. Sachs, C., The rise of music in the ancient world, New York, 1943. Smits, J.P.H .M. , Plutarchus en de Griekse muziek , Bilthoven , 1970. Speidel M. , ' Eagle-Bearer and Trumpeter ', in:

Bonner Jahrbücher 176 (1976 ), 123-162. Stanley, A.A. , 'Greek Themes in Modern Musical Settings', in: University of Michigan Studies, Humani stic Series 15, ew York/ London , 1924. Tamboer, A., Opgedolven klanken. Archeo-

ogische muziekinstrumenten van alle tijden, Zwo lle, 1999. Vendries, C. (e.a.), Le carnyx et la lyre:

archéologie musicale en gaule celtique et romaine, cat. tent. Besanço n, Orléans en Evreux, 1993-1994. Vendries, C., ' lnstruments à cordes et musiciens dans l' Empire romain ', in: Histoire ancienne et archéologie, Paris, 1999. Walcker -Mayer, W., Die römische Orgel var Aquincum , Stuttgart, 1970 . West, M.L ., Ancient Greek Musi c, Oxford University Press 1992. Wille G., Musica Romana . Die Bedeutung der Musik im Lebe n der Römer, Amsterdam , 196 7. Wi lle, G., Einführung in das römische Musikleben , Darmstadt , 1977. Wörner , K.H., Geschiedenis van de muz iek, Utrecht/ Antwerp n, 1974. Zirnbauer, H. , ' Das Klassische in dem Werk Carl Orffs', in : Die pädagogis che Provinz, Frankfurt, 1960.

Afkortingen literatuur in de objectbeschrijvingen:

Besques 1972 S. Besques, Catalogue raisonné des

figurines et re/iefs en terre-cuite grecs, étrusques et romains, 111 , Musée national du Louvr e (Parijs,

1972 ). = Corpus Vasorum Antiquorum. Catalogus 1909

CVA

C.W. Lunsingh Scheurleer,

Catalogus eener verzameling Egyp tische, Grieksche, Romeinse en andere oudheden (Den Haag, 1909 ). Gids 1937 Algemeene Gids, Allard Pierson Museum (Amsterdam, 1937). Griekse ... Kunst 1984 H.A .G. Brijder (ed .), Griekse, Etruskische en Romein se Kunst, Al lard Pierson Museum (Amsterdam, 1984 ). Klar 1971 M. Klar, Musikinstrumente der Römerzeit in Bonn, Bonner

Jahrbücher 1 71 (1971 ), 305. Leyenaar- Plaisier 1979 P.G. Leyenaar-Plaisier, Les terres

cuites grecq ues et romaines , catalogue de la collection du Musée national des antiquités à Leiden (Leiden, 1979 ). Mededelingenblad Amsterdam Mededelingenblad Vereniging van Vrienden van het Allard Pierson Museum , vanaf 1969. Tölle 1964 R. Töll e, Frühgriechischen

Reigentänze (1964 ). Venus 1985 J.M. Hemelrijk et al., Venus te lijf.

Liefde en verleiding in de oudheid (cat. tent. Allard Pierson Museum , Amsterdam , 1985 ). Vendries 1993 -1994 Vendries , C. (e.a.), Le carnyx et la

lyre: archéologie musi cale en gaule celtique et romaine (cat. tent. Besanço n, Orl éans en Evreux

1993 -1994 ). West 1992 M.L. West, Ancient Greek Music (Oxford , 1992). Zwierlein-Diehl 1986 E. Zwierlein-Diehl, Glaspasten im

Martin-von-Wagner-Mu eu m der UniversitM Würzburg (Würzbu rg, 1986). 47


Vereniging van Vrienden Al lard Pierson M@seum Amsterdam

Geoffrey Turner Ancient Art

X

De Vereniging van Vrienden van het Allard Pierson Mu eum heeft tot doel aan de hand van de in het museum bewaarde verzamelingen de belangstelling voor de antieke wereld te stimuleren en het Allard Pierson Museum in het bijzonder. Zij streeft deze doelstelling na door: • Drie maal per jaar een tijdschrift uit te geven met artikelen over voorwerpen in het museum, dat de Vrienden gratis thuis gestuurd krijgen. • Hel organiseren van lezingen in het museum. • De Vrienden met een Nieuwsbrief op de hoogte te houden van deze lezingen en van alle andere activiteiten in en rond het museum. • De Vrienden uit te nodigen voor speciale voorbezichtigingen van tentoonstellingen. • Vrienden gratis toegang te verlenen tot het museum.

Parthia, 3rd-lst century B.C. monkey with tambourinc terracotta, H. 6.7 cm.

De Vereniging vierde onlangs samen met haar ruim 1500 leden haar 30-jarig bestaan. Indien u lid wilt worden van de Vereniging van Vrienden van het Allard Pierson Museum, kunt u zich aanmelden bij: Secretariaat Vereniging van Vrienden van het A llard Pierson Museum Antwoordnummer 2989 1000 RA Amsterdam

119 RUE DE LA SOURCE 1060 BRUSSEL TEL. 02 - 538 63 30

BY APPOINTMENT

Marmeren beeld van jongen, 50 na Chr. Dit beeld werd onlangs door het Allard Pierson Museum verworven met steun van de Vriendenvereniging ter gelegenheid van het 65-jarig bestaan van het museum.

/ OP AFSPRAAK

Contributie: Vriend f 45,- per jaar Student f 25,- per jaar

~~~~

lJ~ Archea

VOORWERPEN,KUNSTEN SIERADEN UIT DE OUDHEID

Een verkooptentoonstelling van archeologische vondstenuit Egypte, Griekenland, en het Romeinserijk Geopend op donderdag, vrijdag en zaterdag 11.00-17.30 uur en verder op afspraak

Z uid-lalie

Epichys1smet afbeelding van een xylofoon. H 16,7 cm. Gnathta.ca. 3 10 - 290 v. Chr.

Kunsthandel M. Zil verberg Ancient Art-Ancient Coins Rokin 30 ' 1012 KT Amsterdam TelJFax:(31-20) 625 95 18 Mobiel: 06-53 83 26 0 1 Nieuw adres per I december Rokin 60 10 12 KV Amsterdam

Terracotta

1999:

Opening hour, : Mondoy-F rida y l l .00 om to

48

lombourijnspeler.

H 165 mm.

Cyprus, 7e eeuw voor Christus.

1 ,a.oopm

NIEUWE SPIEGELSTRAAT37A' l O 17 DC AMSTERDAM TEL 020 62S0552 FAX 020 4218768

E-MAIL orcheo@lref.nl


SUMMARY Myths, People and Music - music in classica! antiquity. In ancient Greece and Rome music played a very important role in daily life. At banquets and funerals, religieus ceremonies and work, in war and in the theatre, everywhere was music, mostly connected with singing and dancing. Music was also indissolubly interwoven with mythology. Well known are, for instance, the stories about the god Hermes who 'invented' the lyre and the shepherd's god Pan who discovered the pan-flute. The Greeks had a complicated musical system, which is known to us thanks to ancient writers on music. Archeological finds and papyri give us examples of music-notation. The combination of both sou rees makes it possible to get a glimpse of ancient music and to 'translate' it into our modern musical system. Articles by Hélène Nolthenius and Annie Bélis in this publication focus on these musicological aspects. The different kinds of instruments that were used in ancient Greece and Rome can be divided into three categories: stringed instruments, wind-instruments and percussion instruments. Their form, function and use are treated in the article by René van Beek, Geralda Jurriaans-Helle and Annelies Koster. In ancient Greece the first category consisted of instruments with a round soundbox, made out of a tortoise shell (lyre and barbitos), and instruments with a soundbox built of wood (phorminx and kithara). The ancient Greeks also knew the harp and the lute. Wind-instruments enjoyed less prestige than stringed instruments, as is illustrated, for example, in the myth about the musical contest between Marsyas and Apollo. The double oboe (auloi) was the most important wind-instrument in ancient Greece; the Phrygian auloi, with one normal pipe and one with a hom at the end, is already seen on the Minoan sarcophagus from Hagia Triada in Crete, to disappear until the Hellenistic period. lt was also very popular with the Romans. The panpipe (or syrinx), originally the instrument of shepherds, was in the 3rd century BC enlarged and mechanized. The organ, thus created, was used in the house but also in the (Roman) theatre. The trumpet (or salpinx), tuba, bucina and cornu were instruments for giving signals on the battlefield. Percussion instruments played the least important part in ancient Greek music. They can be divided into two categories: instruments which provide a sharply defined rhythm in support of the auloi and lyre (like clappers or krotala) and instruments whose function was to make an exciting noise (for example, cymbals, drums and rattles). The latter were often used in orgiastic cults. Ancient music, however badly known, has influenced modern western music. In the article by Gerard Bartelink it is argued that most of the composers who choose a subject inspired by a classica! theme used the style of their time. Sometimes composers went different ways, using the few fragments of Greco-Roman music rediscovered by archaeologists. Others considered the medieval Dorian and Lydian modes or the liturgie hymns a means to suggest the atmosphere of the Greco-Roman world or they strove for simplicity and soberness to express the stylistic ideals of the Greeks and Romans. In modern times, composers like Milhaud and Orff made use of 'primitivism' and obstinate rhythm to evoke ancient music. In the catalogue many objects relating to music, including original instruments as well as representations on Greek painted pottery , mosaics, coins and figurines, are described. Together they show the importance of music in antiquity.

Mythen, Mensen en Muziek is tot stand gekomen door samenwerking van het Allard Pierson Museum, Amsterdam en Museum Het Valkhof, Nijmegen. organisatie tentoonstel I ing René van Beek wetenschappelijk concept René van Beek, Geralda Jurriaans-Helle Annelies Koster vormgeving George Strietman bouw en uitvoering medewerkers van de technische dienst van het Allard Pierson Museum coördinatie: Misko Markovic restauratie en inrichting Josée van den Berg, Ron Leenheer publiciteit Nanda de Groot Maike Woldring fotografie Michiel Bootsman multimediapresentatie Tatjana Macic en Igor Markovic educatieve ondersteuning Martine Wagenaar Odette Straten muzikale ondersteuning Stichting Aeide Mousa stagiaires: Lotte Sam, Pascale Nu koop, Hanneke Jansen, Bert Otten


Vereniging van Vrienden Al lard Pierson M ~seum Amsterdam )(


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.