APm : Allard Pierson mededelingen, afl. 98/99

Page 1


Pl. 1

INHOUD

voorzijde omslag (artikel Spelen of rituelen?)

Meisjes spelen het ephedrismosspel waarbij de een de ander op haar rug draagt, terwijl deze haar handen voor de ogen van de draagster houdt. Aardewerk, Corinthe, ca. 300 v. Chr.

1 GERHARD GREIDANUS

AFSCHEID

2 RENÉ VAN BEEK

PIERCINGS ZIJN VAN ALLE TIJDEN

4 WILLEM VAN HAARLEM

EEN BESCHIMMELD GESCHENK

7 JOOST CROUWEL

EEN PROTO-ATTISCHE POTSCHERF MET PAARD-EN-WAGENS

9 KEES NEEFT, ROALD DOCTER

VAN EEN SLANKE ARYBALLOS TOT EEN DIKKE PETAIKE UIT MALTA

14 HERMAN BRIJDER

OVER BOEREN EN BUITENLEVEN

18 VLADIMIR STISSI

BEELDJES , GELEERDEN EN VERZAMELAARS:

APM 1891

EEN STUKJE VAN DE ERFENIS VAN DE FAMILIE LUNSINGH SCHEURLEER 21 JAAP M. HEMELRIJK

MODE , MAKRON EN MOOIE MANNEKES

24 RUURD HALBERTSMA

'DIE VAZEN ZIJN ZELDZAAM' : JAN SIX ALS KUNSTAGENT

26 GERALDA JURRIAANS-HELLE

SPELEN OF RITUELEN?

29 JOSÉE VAN DEN BERG

EEN EPHEDRISMOSGROEP ONDER DE LOUPE!

31 PAUL MEYBOOM, ERIC MOORMANN

PADDEN OP JE PAD

34 FIK MEIJER, RENÉ VAN BEEK

MET GESLOTEN VIZIER

36 VINCENT BOELE

EEN VROLIJKE DIONYSISCHE WAGENMENNER

39 WIM HUPPERETZ

EEN ZELDZAAM TERRA SIGILLATA BORDJE UIT NIJMEGEN

41 JOOP J.V.M. DERKSEN

SINE CERERE ET LIBERO FRIGET VENUS

44 MIRJAM HOIJTINK

EEN MUSEUM VAN OUDHEDEN

Pl. Il

MEDEDELINGENBLAD

Terracotta beeld van

ISSN nr. 0922-159x Dit Mededelingenblad 98-99 verschijnt naar aanleiding van het afscheid van Robert Lunsingh Scheurleer als directeur van het Allard Pierson Museum op 7 april 2009. Robert heeft een uitstekende kijk op archeologische voorwerpen uit diverse culturen. Volgens zijn leermeester de Egyptoloog Jean Leclant beschikt hij over un oei/ excellent (zie artikel Een museum van oudheden in Amsterdam )

staande jongeling met omgeslagen mantel. In zijn linkerhand houdt hij een duif vast. Deze terracotta heeft C.W. Lunsingh Scheurleer in 1910 gekocht samen met een andere terracotta voor 130 gulden!

NR . 98 - 99

In 1934 kwam deze terracotta figuur met de collectie Scheurleer naar Amsterdam . Deze terra cotta staat afgebeeld op het schilderij op afb . 1, bladzijde 1, h. 34,8 cm Boeotië, 4de eeuw v. Chr. APM 880

Het Mededelingenblad is een publicatie van de Vereniging van Vrienden van het Allard Pierson Museum Oude Turfmarkt 127 Postbus 94057 1090 GB Amsterdam tel. 020 52 52 556 www.allardpiersonmuseum.nl COLOPHON

René van Beek Geralda Jurriaans-Hel Ie Vladimir Stissi K en S ontwerpers , Alkmaar VORMGEVING: Josée van den Berg FOTOGRAFIE: Michiel Bootsman Stephan van der Linden DIGITALE BEWERKING: Ter Burg Offset, Alkmaar Ter Burg Offset, Alkmaar DRUK : REDACTIE:

IN AMSTERDAM


AFSCHEID

GERHARD GREIDANUS,

VOORZITTER

VAN DE VERENIGING

VAN VRIENDEN

VAN HET ALLARD

PIERSON MUSEUM

Na een lange en zeer succesvolle loopbaan als conserv a tor en als directeur in het Allard Pierson Museum gaat Robert Lunsingh Scheur/eer met pens ioen , zij het , zoals het bij iemand als Robert betaamt, met gepaste tegenzin. De ontwikkelingen zijn nog niet zover dat er een optie bestaat om een loopbaan als directeur van het Allard Pierson Museum, hoe succesvol dan ook , te verlengen.

Robert kenmerkt zich als een museumman, vooral gericht op het hellenistische Egypte en de Griekse en Romeinse oudheid. Hij is daarnaast een briljant causeur, die een object voor zijn gehoor kan laten leven, zodanig dat zijn publiek zich met hem verplaatst in de geschiedenis en de saillante details van het voorwerp. De achternaam van Robert Lunsingh Scheurleer vertegenwoordigt een langdurige betrokkenheid over verschillende generaties bij de kunsten in het algemeen en de oudheid in het bijzonder. Wij mogen hopen en misschien zelfs verwachten , dat Robert - die zeker zijn belangstelling voor het terrein van het Allard Pierson Museum niet zal verliezen - ons als vrienden van het A llard Pierson Museum er bij gelegenheid nog van zal laten genieten. Maar er is niet alleen afscheid. Er is ook het een en ander te vieren. Het museum bestaat 75 jaar en de Vriendenvereniging bestaat 40 jaar. In al die 40 jaren is de verenigi ng van groot belang geweest en heeft zij een prom inente rol gespeeld in de geschiedenis van het museum in tijden van voorspoed en van tegenspoed. In hel volgende Vriendenblad zu lt u daar meer over lezen. Er is veel gebeurd de afgelopen jaren in en met het museum. Robert Scheurleer heeh altijd benadrukt dat het van groot belang is dal het museum als 'eigen merk ' blijft bestaan. Ook voor de vriendenvereniging die veel steun geeft, is dat van groot belang. De band tussen museum en vriendenvereniging wi llen wij opn ieuw benadrukken door ter gelegenheid van het afscheid van Robert aan het museum een cadeau aan te bieden: een geschild erd portret van Robert Lunsingh Scheurleer. De afgelopen maanden heeft Marjolein Nannenga hem treffend gepenseeld met een terracotta (uit de co llectie Scheurleer! ) op de achtergrond (Pl. Il op binnenzijde voorkant omslag) . Ook Robert komt nu in het trappenhuis van hel museum! Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Museum heeft Robert een boek gemaakt, waarin hij zijn 75 grootste liefdes uit de co llectie van het A llard Piers.on

Museum beschrijft. Dankzij zijn goed oog en zijn levendige verhaaltrant kan van de objecten worden genoten en ' horen we Robert vertellen'.

afb . 1

Collega's en vrienden van Robert hebben op hun beurt ter gelegenheid van zijn afscheid deze feestbundel gemaakt die nu voor u ligt. Zij hebben karakteristieke voorwerpen uit de co llectie van het museum onder de loep genomen. Geheel in de stijl van Robert passeren diverse bijzondere kleinoden de revue. Ik hoop dat u als lezer zult genieten van de grote variatie aan artikelen die zo kenmerkend is voor de rijke collectie van het Allard Pierson Museum.

een terracotta bevindt

Robert Lunsingh Scheurleer achter zijn bureau waarop zich

uit de collectie Scheurleer . Schilderij van Marjolein Nannenga 2009.

SUMMARY

For very many years, Robert Lunsingh Scheurleer has been a member of the Allard Pierson Museum's staff, first as curator and then as director. Heisa specialist in the Hellenistic period of Egypt and a brilliant conversation alist, inspirin g everyone around him wilh his enthusiastic stori es about the Museum's collections. On the occasion of his retirement, col leagues and friencls offer him these articles inspired by objects in the Museum. Lunsingh Scheurleer has always placed great emphasis on the close relalion between the Museum and the Associalion of Friends of the Museum.

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


2

PIERCINGS

ZIJN VAN ALLE TIJDEN

RENÉ VAN BEEK

De collectie van het Allard Pierson Museum is opgebouwd uit diverse collecties oudheden . Juist in die diversiteit is het museum belangrijk . Eén van die belangrijke deelcollecties is de collectie kralen die door verzamelaar dr. W.G.N. van der Sleen (1886-1967) werd bijeengebracht. Deze studiecollectie, bestaande uit ca. 20.000 kralen, is aan de Universiteit van Amsterdam geschonken en bevindt zich sinds 1989 in het Allard Pierson Museum, waar zij regelmatig door geïnteresseerden uit de gehele wereld wordt bestudeerd. In deze collectie bevindt zich een glazen voorwerp dat eigenlijk een beetje vreemde eend in de bijt is. Het is een Egyptisch oorsieraad uit de periode van het Nieuwe Rijk. Amenhotep Il een hoogtepunt. Ook als we kijken naar de sieraden van Toetanchamon (1333 - 1323 v. Chr.) zien we dat kleurrijk glas een belangrijke rol speelt. Een zoektocht in de literatuur leert dat een glazen 'oorplug' zoals afgebeeld op afb. 1 in Egypte in het Nieuwe Rijk (1550 - 1075 v. Chr.) niet als 'herriestopper' maar als oorsieraad werd gebruikt. Dergelijke oorsieraden waren niet moeilijk te maken en wellicht zijn het de proeven van de eerste glasprodukten uit Egypte. In een opgerekt gepierced oorlelletje werden deze oorsieraden of oorpluggen gestopt met het schijfje naar voren. De vorm van het sieraad is functioneel, door de verdikking in de schacht valt het niet uit het oor (afb. 3). Eerstwerden dergelijke sieraden alleen door vrouwen gebruikt, later ook door mannen en in de tijd van farao Thoetmosis IV (1397-1387 v. Chr.) had zelfs de koning gepiercede oren. Toch wordt de farao zelden met oorsieraden afgebeeld terwijl dat bij vrouwen wel het geval is (afb. 2).

afb. 1 Oorsieraad , blauw glas

met witte glasdraad versierd .

3, 9 cm , Egypte , ca. 14de eeuw v. Chr.

APM 16.617

afb. 2 Studie voor een portret van koningin Nefertiti, Nieuwe Rijk,

1Bde dynastie , ca . 1340 v. Chr. Cairo JE 59296.

Het glazen kleinood is nog geen vier centimeter groot en bestaat uit een schacht van blauwe glasdraden die rond een metalen staafje zijn gewikkeld en daarna glad gewalst. Deze techniek doet denken aan de vervaardiging van glazen kralen en zogenaamde kernglasflesjes. Ter versiering is in een spiraal een witte glasdraad om de schacht gelegd die versmolt met de nog warme blauwe glazen ondergrond. Aan één kant verbreedt de schacht zich tot een plat schijfje dat met een gele glasdraad extra is versierd (afb. 1). Nadat het glas hard was geworden , werd het staafje uit het glas getrokken waardoor een buisje ontstond dat aan beide kanten open is. De overeenkomst met een kraal is groot en het is daarom niet verwonderlijk dat dit antiek Egyptische oorsieraad bij de kralencollectie van Van der Sleen terecht is gekomen. Door de vorm heeft het glazen voorwerp wel wat weg van een kleine paddenstoel. Het steeltje van de paddenstoel is iets verdikt; maar de steel of schacht doet ook denken aan een gestileerde papyruszuil die we ook wel in faience tegenkomen als amulet. De verdikte schacht en een plat uitlopend schijfje hebben ook veel weg van een plug. Vandaar dat in de literatuur over 'oorplug ' wordt gesproken. EEN

OORSIERAAD

De eerste Egyptische oorsieraden waren waarschijnlijk van zilver en koper, later werd ook faience belangrijk en nog weer later werden ze in glas gemaakt. De produ ctie van glas was juist in de tijd van Thoetmosis 111 (1479 - 1425 v. Chr.) belangrijk en bereikte onder

Het dragen van diverse soorten oorsieraden bestond natuurlijk al eerder in de oudheid; in Mesopotamië bijvoorbeeld werden al aan het eind van het derde


3

millennium voor Christus oorsieraden gedragen. In Egypte werd het dragen van oorsieraden waarschijnlijk overgenomen van de Nubiërs en het gebruik van dergelijke 'oo rstopjes' was een aantal eeuwen zeer populair vanaf de regeerperiode van farao Amenhotep 111 (1387 - 1350 v. Chr.) tot aan het eind van de Ramessidische periode (1153 v. Chr.). Afbeeldingen van koningin efertiti en koningin lïye met oorpluggen in de oorlel maken dat duidelijk (afb. 2). In graven zijn bij zowel mannelijke als vrouwelijke mummies glazen oorpluggen gevonden die bevestigd moeten zijn geweest in opgerekte gepiercede oorlellen. De platte kant zat aan de voorkant en vaak wordt gesuggereerd dat in de holte van de schacht een vers bloemetje kon worden gestoken (afb. 4). Er wordt ook wel verondersteld dat de oorplugs aan een draad werden geregen en dat een kettinkje met oorplugs aan het gepiercede oor hing. Oorsieraden komen voor in been, ivoor , faience, glas, hout en natuurlijk glas. In het Metropolitan Museum in New York wordt een faience oorstop bewaard uit de l 8de dynastie. De versiering kan variëren; soms werd monochroom opaak glas gebruikt en in de Amarna periode (1350 - 1291 v. Chr.) werden de stapjes versierd met glasdraaddecoratie. Juist bij het vroege Egyptische glas komt de kleur blauw vaak voor . Door de glaspasta wordt kobalt- of koperoxide gemengd dat voor de donkerblauwe kleur zorgt. Het wit van de glasdraden wordt verkregen door toevoeging van tin- of loodoxide aan het glas en voor geel wordt veelal zilver gebruikt. Onze oorp lug past goed tussen de beschreven oorsieraden en kan ook gedateerd worden in de periode rond de regering van Toetanchamon. PADoo

· s EN

PIERCINGS

ZIJN

VAN

ALLE

TIJDEN

Ook Toetanchamon had geperforeerde oorlellen, ongetwijfeld om een mooie oorring of oorstop te kunnen dragen . Zoals gezegd wordt de schacht van het oorsieraad vergeleken met de schacht van een papyrusbundel en werden aan de oorstopjes in de vorm van een papyruszuil magische kwaliteiten toegekend . Immers de altijd groene plant staat symbool voor de regeneratieve

kracht die via het doorboorde oor aan de drager werd overgedragen. In de lit eratuur over deze sieraden zijn echter ook artikelen te vinden die in de vorm van het sieraad een kleine paddenstoel herkennen en de kracht die aan paddo 's wordt toegekend is zeker zo groot! In de afgelopen 3500 jaar is er dus niets nieuws onder de zon wat betreft het gebruik van geestverruimende middelen en sieraden in gepiercede lichaamsdelen.

afb . 3 Het oorsieraad van afb. 1 in een gepierced oor.

afb . 4 Het oorsieraad van afb. 1 in een gepierced oor met een bloemetje dat in

de holte van de schacht

Robert, jij wordt niet geassocieerd met piercings en paddo 's maar wel met kennis over Egyptische kleinoden. Toen ik in het museum kwam, zat ik bij jou op de kamer en daar begon voor mij de tijd dat ik veel van het museumvak van jou heb geleerd en daar ben ik je zeer erkentelijk voor. Na vele jaren universiteit hoef je niet meer naar de vele verschillende meningen over het welzijn van het museum te luisteren. Ik denk dat jij veelvuldig in gedachten kleine glazen oorpluggen of herriestoppers hebt gebruikt om het gezwets buiten de deur te houden . Geniet nu van de schoonheid van de

is gestoken.

archeologie. Het ga je goed! LITERATUUR

M. Stern en B. Schlick-Nolte, Early Class of the Ancient World. Ernesto Wolf Collection, Ostfildern 1994, vgl nr 8, p. 136 R.S. Bianchi (ed) Reflections on Ancient Class from the

Borowski collectie, Main z 2002, vgl nr EG 4a-b, p. 126

SUMMARY

Th is Egyptian earplug is made of opaque blue glass with white and yellow threads. The fashion for such earplugs was popular during the period of 1550 - 1075, as indicated by their discovery with ma le and female mummies with pie rced earlobes. The vertical ho le in the earp lug was made to hold a small, freshly cut flower. This specimen, which can be dated to the period ofTutankhamon, is part of the famous Van der Sleen collection of beads housed in the Allard Pierson Museum.

MEDEDELINGENBLAD

NR.

98 - 99

/ 2009


4

EEN BESCHIMMELD

GESCHENK

WILLEM VAN HAARLEM

Het Allard Pierson Museum wordt op de jubileumtentoonstelling ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan die Robert Lunsingh Scheur/eer bij zijn afscheid heeft samengesteld , gepresenteerd als een 'Verzameling van Verzamelingen '. Recentelijk is daar een nieuwe verzameling bijgekomen toen het museum van de erven van verzamelaar J. Jannette Walen een aantal objecten ten geschenke heeft gekregen . Dit waren naast o .a. aardewerk uit Egypte en West-Azië een aantal minder gangbare zaken . In nummer 94 van dit Mededelingenblad is daarvan een gestempelde baksteen besproken . Dit keer is een lijkwade uit deze schenking aan de beurt (afb . 1) ' . afb . 1 Lijkwade met afbeelding

van de dodengod Osiris.

DE LIJKWADE

Beschilderd linnen,

Hoogstwaarschijnlijk is deze doek afkomstig van de Westoever van Thebe (modern Luxor in Zuid-Egypte), en dateert hij uit de tweede eeuw na Christus. Dergelijke doeken werden om de verder geheel massief ingewikke lde mummie vastgezet met linnen banden 2 • Het museum bezit nog een paar fragmenten van dergelijke doeken (afb. 2) . Op de doek is de dodengod Osiris afgebeeld, aan wie iedere overlede ne gelij k werd gesteld. Hij draagt de hoge, zogenaamde atef-kroon hier voorzien van extra krul len - met aan weerszijde n een veer. Hoogstwaarschijn lijk (maar nu niet meer te zien) was de kroon ook nog voorz ien van ramshoorns. De banden waarmee de kunstbaard, een godensymbool, om de kin is bevestigd, zijn wel nog duidelijk te zien. Daaronder draagt hij vier halskettingen met ronde kralen. Verder heeft hij een borstsieraad om de hals, bestaande uit een zonneboot in een tempe l-omlijsting . Bovendien houdt hij met beide handen de kromstaf en de dorsvlegel voor de borst, aloude kon ingssymbolen waarvan alleen de verti ale delen zij n bewaard. Daaronder is een soort kolom of band afgebeeld met een verticaal hiëroglyfisch opschrift (afb . Ja en b) .

Egypte, Luxor(?), 2de eeuw n. Chr. APM 15.926

De slecht leesbare tekst luidt: 'De vereerde (?) [bij] Osiris , {Pe-]te- lsis, / .. .), die gegeven heeft aan / .. .)' (daar breekt de tekst af). Het lichaam van Osiris is voor de rest, voor zover behouden , bedekt met een geschilderd en gestileerd kralen net, zoals dat ook wel in het echt over een mummie werd gedrapeerd (Pl. 111op binnenzijde achterkant omslag) 3 . Het net heeft een ruitvormig patroon bestaande uit langwerpige kralen met op de kruispunten ronde kralen. Een dergelijk net heeft een amulet-functie als bescherming tegen het kwaad, en daarnaast symbo liseert het de overgang of doorgang van het leven naar het hiernamaals. Een derde betekenisniveau, meestal in verbinding met de in het net verwerkte figuren - zoals de Zonen van Horus - betreft een connectie met de zonnegod. 1

APM 15.926; linnen met bci:,childcringin zwart, groen en blauw; max. 0,98 x 0,14 m. 2 Zoals de mummie v~rn Cleop.1tri1leen na.1111genooI van de b<'kcnde)in het British Museum (inv. 67071. Een JndC'rvoorbeeld daarvan in het mui:.('um zijn de doel.en APM 8ó48 en 8649. 3 Een mooi, maJr fr.:igmenlMis<.h voorbeelddaarvanbevindt zich ook in hel museum: APM 8519 Vm 8527.


5

afb. 2 Lijkwade met geschilderd kralennet en hiĂŤrogliefen-

tekst. Beschilderd linnen, Egypte, Luxor(?), 2de eeuw n. Chr.

APM 8649

afb . 3a-b Tekstkolom hiĂŤroglyfische transcriptie op lijkwade

van afb. 1 APM 15926

EEN

ZEER

GELIJKENDE

DOEK

Een zeer verwante - en volledige - doek is te vinden in het Ashmolean Museum in Oxford (afb . 4). Deze doek is rechthoekig , en toont , behalve de volledige Osiris , aan weerszijden onder andere ook zijn zusters lsis en Nephthys die hem beklagen, en de vier Zonen van Horus, beschermers van de vazen met de apart opgeborgen ingewanden van de dode, de canopen. Een lijkwade toont de overledene meestal in een kader, als in een schrijn, als het ware klaar om vereerd te worden. Bovendien is het een soort portaal naar het hiernamaals . Naar alle waarschijnlijkheid is de doek in het museum ook als zodanig te reconstrueren (afb. 5) . Het is mogelijk dat gedurende de periode waarin de dode gemummificeerd werd, zo'n doek ergens in huis of waar dan ook werd opgehangen als deel van de rites de passage naar het hiernamaals. Wanneer de mummie vervolgens begraven werd, werd de doek er op gelegd en meebegraven. De geringe hoogte van de doek in Oxford (1,3 1 m voor het gehele lichaam ) in vergelijking met het fragment in het Allard Pierson Museum (0,98 m voor enkel de bovenste helft) doet vermoeden dat de Ashmolean-doek eerder als een soort schort over borst en onderlichaam werd gelegd en niet over het hoofd; daar zat dan mogelijk een apart mummiemasker op. Bij een volledige set begrafenisattributen behoorde tenslotte ook nog een sarcofaag, meestal van hout en met een gewelfde bovenzijde. Een complete set uit dezelfde tijd en dezelfde plaats als de doek in ons museum is die van Sensaos uit het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.

D

e

/VVVVVV\

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


6

afb . 4

TOESTAND

LITERATUUR

Beschilderde lijkwade in

De doek is in slechte staat, zoals ook op de foto's te zien is. Bij aankomst in het museum zat hij tussen karton en een glasplaat in. Hij was blijkbaar verticaal bewaard, want hij was deels naar onderen gezakt en daardoor gerimpeld geraakt en enkele fragmenten waren losgeraakt van het geheel. Bovendien waren er hier en daar blauwwitte schimmelplekken te zien. Van de Osirisfiguur was blijkbaar alleen het bovenlichaam uit de rechthoekige complete doek gesneden, de contouren van de figuur volgend. Ondanks de slechte toestand was duidelijk dat dit een fraai stuk was dat de nodige zorg verdiende. Om te voorkomen dat de toestand ervan in ieder geval niet achteruit gaat, is in het restauratie-atelier de doek uit de lijst van karton en glas verwijderd door restauratrice Josée van den Berg. Voor het identificeren en bestrijden van de schimmel is expertise van buiten nodig , net zoals voor de verdere behandeling. Voorlopig ziet het er niet naar uit dat de schimmel verder kwaad kan doen of verder woekert, zolang het geheel maar droog wordt bewaard. Op dit moment is overleg gaande over de conservering van de doek. Op de foto's is dus een momentopname te zien, niet het eindresultaat zoals dat hopelijk gaat worden. Als de doek zover opgeknapt is dat hij opnieuw gemonteerd kan worden , zal hij worden tentoongesteld. Nu is dat nog niet mogelijk en moet u het doen met de foto's bij dit artikel.

W.A. Dawson, i.a., Catalogue of Egyptian Antiquities in

Oxford. lnv. 1913.924 (Courtesy of the Ashmolean Museum ,

Oxford)

afb . 5 Reconstructie van de lijk-

wade van afb . 1 (tekening Liesbeth van Tol)

the British Museum /: Mummies and Human Remains, London 1968, Cat. no. 63 (p. 33 / pl. XVlla) W.M. van Haarlem , Corpus Antiquitatum Aegyptiacarum ,

Allard Pierson Museum Amsterdam. Fase. 4: Sarcophagi and Related Objects, Amsterdam 1998, 43-46 W.M. van Haarlem, Een koninklijke baksteen uit Egypte, Mededelingenblad Amsterdam 94 2007, 4-5 K. Parlasca, Mumienporträts und verwandte Denkmäler, Wiesbaden 1966, 164-167 M.J. Raven, Mummies onder het Mes, Leiden 1993, 48-52 Chr. Riggs, The Beauliful Burial in Roman Egypt, Oxford 2005, 196-197 (fig. 94)

SUMMARY

Publication of a fragmentary mummy shroud in a poor state of preservation because of fungi. The date is lhe 2nd century AD, the probable provenancc is Thebes. lt shows Os iris with atef crown and part of a text, tentatively identified as Peteisis. lt forms a close parallel with a complete shroud in the Ashmolean Museum, Oxford (inv. 1913.924). A possible restoration is discussed as well.


7

EEN PROTO-ATTISCHE POTSCHERF MET PAARD-EN -WAGENS JOOST CROUWEL

Beste Robert, bij jouw afscheid vraag ik je aandacht voor een van mijn favoriete Griekse potscherven in het Museum' . De scherf komt uit de collectie van je grootvader die haar in 1922 had verworven en ook had gepubliceerd 2 • IDENTIFICATIE

De scherf is een randfragment van een op n, komvormige pot (afb. 1a-b) en is naar verluidt gevonden ten westen van de acropolis van Athene. Op grond van wat resteert van de oorspronkelijke vorm en beschildering behoorde de pot tot een categorie van beschilderd aardewerk die in vaktaal Proto-Attisch wordt genoemd en in de zevende eeuw voor Christus in zwang was in Athene en elders in Attica 3 • Om precieser te zijn, ons fragment dateert uit de middelste van de drie stijlfasen van het Proto-Attisch , ca. 675-650 voor Christus•. De makelij en de beschildering van de oorspronkelijke pot waren van voortreffelijke kwaliteit. Op de draaischijf gemaakt van vrij goed gereinigde geel-rode klei (2.5 YR 6.4, volgens de veel gebruikte Munsell Soil Chart), vervolgens bedekt met een iets geliger (5 YR 6.4) kleislib , zorgvuldig en met geoefende hand beschilderd, en tenslotte hard gebakken in de oven. DECORATIE

De binnenkant van de scherf is vanaf de onderkant van de rand bedekt met een zwarte, metaalachtig glanzende deklaag. Van de figuratieve voorstelling op de buitenkant is net genoeg bewaard gebleven om vast te stellen dat een stoet van stapvoets naar rechts rijdende paard-en-wagens was afgebeeld. Van de wagen rechts resteren slechts een klein deel van de opbouw van de wagenbak en een berijder in een met stippen versierd lang gewaad. Van de wagen links is vooral veel van de twee , elkaar overlappende trekpaarden bewaard gebleven. Een van hen is geschilderd in zwart silhouet, waarbinnen het oog (met zwarte pupil) is uitgespaard. Op het zwart van dit paard zijn resten bewaard van de waarschijnlijk in witte kleur aangegeven hangende manen, de met een go lflijn versierde borstriem, de buikriem en het hoofdstel. Omwille van het contrast is het hoofd van het tweede paard in omtrek weergegeven en daarna met wit ingevuld , net als de staart. Verder zijn van deze paard-en-wagen

delen van het treksysteem, de voorkant van de opbouw van de wagenbak, de vier teugels en de uitgestrekte (rechter) arm van de wagenmenner met in zijn hand een aandrijfstok (kentron), bewaard gebleven.

afb. 1a Potscherf met wagenscène. Midden Proto -Attisch,

ca. 67S-650 v. Chr.

Onze scherf kan niet met zekerheid worden toegeschreven aan een al bekende Proto-Attische vaasschilder . Wel zijn er duidelijke overeenkomsten met andere potten uit die tijd , bij voorbeeld in de behoefte om lege ruimten op te vullen met allerhande motieven, de zogenaamde horror vacui. De vulmotieven zelf - getrapte zigzaglijnen tussen horizontale lijnen tegen de opstaande rand, met daaronder (twee) hangende 'haakspira len', en groepen horizontale zigzaglijnen en een ruitvormig ornament boven en tussen de voertuigen behoren tot het standaard repertoire. Opvallend is ook het kennelijk ontbreken van inkrassingen (incisie) , die in het Attisch Zwartfigurig een belangrijke rol in de decoratie gaan spelen. Voorstellingen van optochten met wagens waren populair op Proto-Attische potten . Een goed bewaard voorbeeld is een krater op een lage, ring-voet en met twee horizontale handvatten van de vroeg Proto-Attische Analatos Schilder (afb. 2). Dergelijke voorstellingen

Gevonden in Athene .

APM 2004

afb. 1b Tekening van potscherf met wagenscène .

APM 2004 (tekening Loes Opgenhaffen)

1

Mijn dank gaal uit naar Loes Opgenhaffen (de tekening van afb. 1 b), Herman Brijder (expertise) en Geralda Jurriaans-Helle (kritische lezing van de leksl). APM 2004. H 5,7 cm, br. 14,J cm. dikte 0,6 cm. C.W. Lunsingh Scheurleer, Corpus Vasorum Ant1quorum Musée Scheur/eer (La Haye) 2, lllH b, p. 6 nr. 4, pl. 4; voorheen in de collecties van P. Wohers en P. Arndl (vgl. nos. 5-6: lwee nieI-figuraI,ef beschilderde Prolo-Allische scherven, nu ook in hel Allard Pierson Museum). 3 De belangriJkste slUdie van Prolo-Allische ceramiek is nog steeds J.M. ook, Pro1oat1icpotlery, The Annua/ of the Brit,sh School at Athens ]4, 1934-3 5, 16S-219. Zie o.a. ook R. Hampe, Ein früha11,scher Grab{und, Mainz 1960; K. Kübler, Kerameikos Vl.2, Berlijn 1970; J.D. Beazley, The Oevelopment of Attic 8/ack-Figure lred. D. von Boihmer en M.B. Moore), Berkeley, etc. 19B6, 3-11; J. Boardman, Early Greek Vase Painting, Londen 1998, 88-107 (en bibliografie). 4 Zo ook Cook (noot 3). 193, en Kübler (nool 3), 202, ]34, 346. 2

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


8

afb . 2 Vroeg Proto -Attische krater met wagenscène en leeuwen .

Ca. 700 -675 v. Chr. H. ca. 39 cm. Analatos Schilder . München , Antikensammlungen und

Glyptothek 6077

komen zowel in de voorafgaande Laat Geometris he als in de er na komende Zwart- en Roodfigurige ceramiek in Athene vaak voor. In die latere aardewerkstijlen hebben de optochten en andere scènes met wagens vaak een mythologisch of meer algemeen heroïsch karakter. Op onze Proto-Attische pol was dat waarschijnlijk nog niet het geval, evenmin als in de Laat Geometrische ceramiek. Hier verwijzen de afbeeldingen van wagens veeleer naar een traditioneel en prestigieus vervoersmiddel van de maatschappelijke élite. Hel op onze pot weergegeven type wagen is de vaak afgebeelde 'High-front chariot' 5 • Deze heeft twee wielen met spaken en een opbouw bestaande uit drie railingen van ongelijke hoogte. Het treksysteem omvat een centrale disselboom met omhoog gebogen vooreinde dat onder spanning werd gehouden door een, met de voorste railing verbonden lange riem. Het juk was vastgemaakt op de disselboom en rustte op de ruggen van twee trekpaarden. Deze oefenden trekkracht uit door middel van een borstband die aan de uiteinden van het juk bevestigd was. In de loop der tijd wordt het vierspan steeds vaker afgebeeld, ten koste van het minder spectaculaire tweespan dat op onze scherf en andere Proto-Attische potten te zien is. POTVORM

afb . 3

Dinosop standaard met Bellerophon ende Chimaira . ca. 675 v. Chr. H. 22 cm(kom)en35,5 cm (standaard) . Gevonden in l'lncoronata in Zuid-Italië Metapontum , Museo Nazionale 298 .978 .9.

EN GEBRU I K

De scherf behoort tot een grote pot met een rand diameter van 39 cm. Het profiel van de scherf is sterk gebogen (afb. 1b) . De precieze potvorm is moeilijk vast te stellen, mede omdat er nauwelijks profieltekeningen van vergelijkbare stukken beschikbaar zijn. In het ProtoAttische repertoire komen verschillende typen kommen en kraters voor. Sommige daarvan hebben een hoge, conische voet. Andere rusten op een apart gemaakte standaard van dezelfde vorm. Een van de potvormen met een standaard is de dinos, een diepe kom met een brede,

SUMMARY

A little known potsherd in the Allard Pierson Museum, reportedly found west of the acropolis in Athens, is discussed. Mainly on the basis of the paintccl decoration it can be classificd as middle Proto-Attic. This style of paintccl pottcry was current in Athens ca. 675-650 BC. Enough rernains to show that the original vessel was decorated with a file of two-horsc chariots, a popular subject in Proto-Attic vas painling and that of the preccding Late Geometrie. The sherd belongs to an open shape wilh a sharply curving body and rirn profile. The original vessel may have been a bowl which restecl on a separate conical stand. Such bowls were used to mix wine and water at a symposion. When complete, the bowl, with a rim diameter of 39.0 cm, would have held some ten liters. 5

6

Zie J.H . Crouwel, Chariots and other Whee /ed Vehic les in Iron Age Greece. All ard Pierson Sene s 9, Amsterdam 1992. Voor een midden Proto-Attische randscherf van ec-n dinos met daarop een wagenrac;e, afkom"tig van de

acropolisvan Athene (Acr. 364), zie Cook (noot 3), 192, pl. 54a; 5. Pap aspyrid1 -Karouzou, A rchaiolog iki Ep hc•meris 1952, 162 , 166 nr. 11, pi 9:4 ltocgcsc hrcvcn aan de Ram )ug Paint erl;Crouwcl !noot Si, 6 1, pl. 8:2. Voor Zwartfigurige dinoi, zie o.a D. Willi ams, Sophilos in the British Museum, in: Greck Vases in

the /. Paul Geit} Mu,eum. Occas ion,1/ P.1pers on An t,qwti es 1, werden gemaakt ondersteboven op de draaischij f 7

Malibu 1983,

9-3 4. Hoc

dergcli1k c dinoi

wordl uitgelegd in T. Schreiber, AthC'ni an Vasc

Con,truc tion. A Potte r'sAnalysis,Malibu 1999, 98- 103. ZieM. Denoye lle, Antike Kun<t 39, 1996, 82-86 no.32, pl. 19: 1 3. Afu. 2 is aan d11 artikel ontleend. L. Cerc hia,,L )annell,. F. Longo,Città Grcche de l/,, Magna Grecia c de/la Sicilia, Verona 2002, 127 , Afö.l is aandit hoek ontleend.

platte rand en een ronde bodem. De dinos verschijnt voor het eerst in het Proto-Attisch en wordt populair in het Attisch Zwartfigurig 6 , Een compleet bewaard, vroeg voorbeeld is een in 1986 ontdekte dinos uit l'lncoronata, niet ver van Metapontum in Zuid-Italië (afb. 3). De vorm van de kom, de handvatten en de standaard zijn duidelijk geïnspireerd door metalen (bronzen) voorbeelden. De complexe beschildering op een van de zijden toont de confrontatie van de uit de Griekse mythologie bekende held Bellerophon op zijn gevleugelde paard Pegasosmet de monsterlijke Chimaira. Hoewel een locale oorsprong niet uitgesloten is, wordt deze recente, spectacula ire vondst ook wel beschouwd als een laat werk van de vroeg Proto-Attische Analatos Schilder 7 • Afgaande op de profieltekening kan de scherf in Amsterdam niet tot een dinos behoord hebben maar wel tot een ander soort kom die rustte op een standaard en die een inhoud van ongeveer tien liter moet hebben gehad. Hoe dit ook zij, beide potvormen zullen voor hetzelfde doel zijn gebruikt als kraters: voor het mengen van wijn en water bij het gezamenlijk eten en drinken van een groep mannen (het Griekse symposion). Robert, laten wij nu drinken op jouw leven na het museum.


9

VAN EEN SLANKE ARYBALLOS TOT EEN DIKKE PETAIKE UIT MALTA KEES NEEFT, ROALD DOCTER

Onze jubilaris is als geen ander bekend met Prof. Dr. F.W. Freiherr von Bissing (1873-1956). Hij zou ons uiterst amusant kunnen onderhouden over 's mans enigszins particuliere levenswandel en over het wel en wee en waarom van de immense hoeveelheid Aegyptiaca, vooral terracotta's , die Robert 's grootvader, Dr. C. W. Lunsingh Scheur/eer, verwierf en het Allard Pierson tot een der rijkste musea ter wereld aan Laat-Egyptische voorwerpen maakte. Onze aandacht hier gaat echter uit naar twee andere voorwerpen, in 1921 en 1922 verworven uit de collectie Von Bissing, een Oost-Griekse terracotta (afb. 1) en een Protocorinthische arybal/os (afb. 2). Misschien wel het interessantste aan deze voorwerpen is de herkomst, het eiland Malta, dat tussen de achtste en de derde eeuw voor Christus door Phoeniciërs bewoond werd . Beide objecten worden hier als een bescheiden afscheidsgave besproken.

afb. 1 Oostgriekse PETAIKE

(Milesische?) petaike.

Een voor meer dan driekwart bewaarde, 7,5 cm grote terracotta van een naakte, gedrongen man met gebogen knieën en geprononceerd achterwerk, die beide handen op de vetrollen van zijn buik heeft gevouwen, kennen we in de archeologische literatuur als een petaike of een dikbuik-demon (afb. 1) '. Dergelijke figuren komen relatief vaak voor in graven en heiligdommen in de Griekse wereld en zijn meestal van Oost-Griekse makelij. Een uit 1983 stammende catalogus van de Duitse archeoloog Ulrich Sinn noemt niet minder dan 117 gepubliceerde exemplaren, waaronder het stuk in Amsterdam. Zoals vele van deze figuren draagt ook de Amsterdamse petaike een helm; soms dragen dergelijke figuren een schild aan de arm, een schaal met voedsel (gebak) op het hoofd, of een kind op arm of schouder. Vooral deze laatste varianten hebben Sinn doen besluiten dat we deze figuren beter als 'kourothrophos-demonen' kunnen aanduiden. Dit raakt aan de beschermende functie van deze wezens als helpers van als kourotrophoi vereerde godinnen (kourotróphos = kindervoedend). Ook de vondstomstandigheden van de meeste van deze terracotta's suggereren een band met dergelijke god innen. Als votiefgeschenken komen ze uitsluitend voor in tempels van godinnen als Artemis, Demeter, Korè en Hera. In grafcontexten zijn ze hoofdzakelijk te vinden in vrouwen- en kindergraven, vooral op Sicilië. Omdat deze functie echter niet voor alle figuren door de attributen of hel gewikkelde kind ondersteund wordt, lijkt het in de huidige context beter om de traditionele benaming 'petaike' te handhaven.

Aardewerk, h. 7,5 cm, Malta, 6de eeuw v. Chr. APM 1879

De Amsterdamse petaike is in een mal gemaakt van bruinbakkende klei, die sterk met glimmertjes doorzet is. Dit suggereert een productie in Oost-Griekenland, wellicht zelfs in Milete. Ook de 'Ionische' gezichtstrekken wijzen in dezelfde richting. De haardracht is typisch archaïsch met een breed uitwaaierend 'matje' bestaande 1

APM l 87q ; Alfiemeene Cid; A/1,,rd Pll•r,on Mu<<'Um, 1937 12, Nr. 217 ; CW. 1unsingh Scheurl<'Cr, BABe«h 2, 1917. 8, 10, fig. 5; U . Sinn, Zur

Wirkung des dgypt1sthPn'Be,' ,1ufdie griL'<-histhcn Volksreligion, in 0. Mc•tzlc•r.B. Otto , C. Müller-Wir1h , ieds.l, Antidoron . 0, Festschritt lur Juqwn Thimmtl zum 65 . Geburt1,t,1g.1m16. S,•ptc•mlx•r 1982, KMlsruhe 1981. 8ï-94. fig. 1, n. 19.

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98-99

/ 2009


10

De gelijkenis van de petaike met de ook in de Phoenicische wereld zeer geliefde godheid Bes maakt het niet onwaarschijnlijk dat de Amsterdamse terracotta een zinvolle functie kan hebben gehad in een Phoenicisch graf of heiligdom. ARYBALLOS

afb . 2 Protokorinth ische aryba/los . Aardewerk , h. 7,6 cm Malta , ca . 620 v. Chr. APM 1929

uit zeven horizontale haargolven. Van de oorspronkelijke beschildering resten slechts blauwe sporen op de bilpartij. Deze figuren waren waarschijnlijk ontleend aan de Egyptische Bes-figuren, dwergachtige , goeddeels naakte gestalten met een dikke buik en kromme benen 2 • De Oostgriekse koroplasten pasten dit model aan de noden van de Griekse volksreligie aan, waarbij het typische gezicht van Bes, met de grote uit de mond hangende tong en de verenkroon werd opgegeven. Deze ontlening moet nog voor het midden van de zesde eeuw voor Christus hebben plaatsgevonden, omdat de (weinige ) exemplar en uit een ongestoorde archeologische context een datering tussen 560 en 520 suggereren. Rest nog de herkomst. Terracotta's komen op Malta in graven en in heiligdomm en voor, maar in bescheiden aantallen 3.

2 Voor deze figuur, zie R.A. Lunsingh Scheurlccr, Bes, Demon in Egyp te, Mededdingenb ladAmsterdam39, 1987, 2- 13. 3 Sagona 2002 (zie noot 51, 287-288. 4 APM 1929: CVA Den Haag 1, IIIC, pl. 1,4; C.W. Necft, Protocorin th,an Subgeometric Aryba /101 (Allard Pierson Series Vol. 71, Amsterdam 1987, 258 lijst CVlll :N-1.

Het tweede object afkomstig uit de collectie Von Bissing waarvoor Malta als herkomst gegeven wordt laat zich ogenblikkelijk identificeren als een Protocorinthische aryballos (afb . 2) 4 • Dit type potje wordt ca. 850 voor Christus door Corinthische pottenbakkers/ schilders in hun repertoire opgenomen. Deze Geometrische aryballoi ontberen een voet, hebben een vrij hoge hals en het oor buigt zich onder de mondplaat naar de hals over. De belangrijkste versiering zit op de schouder, iets meer dan de helft van het lichaam is geheel beschilderd . Op de overgang naar de Protocorinthische periode, ca. 725 voor Christus, wordt een ringvoet aan de bodem toegevoegd en laat men het oor tegen de mondplaat aanlopen, de hals is zeer laag en de mondp laat klein (afb . 3) . Gedurende de Protocorinthische periode , 725-620 voor Christus, nemen de grootte van de voet en grootste diameter van de buik af, de hals wordt hoger - en daarmee het oor hoger en breder - en de mondplaat groter, alles in een consistent proces. Ook de versiering verandert. Het grote zwarte vlak op de buik wordt in het begin van de Protocorinthische periode door lijnen teruggedrongen tot een zwarte band boven de voet. Wanneer deze zwarte band vervolgens weer gaat groeien, wordt ze door uitgespaarde lijnen onderverdeeld. Deze uitgespaarde lijnen dijen op de overgang naar de ei-vorm uit en reduceren de zwarte zone tot dunne banden. Ook verdwijnen de lijnen die de hals tot dan versierden. Men kan stellen dat de horror vacui, de afkeer een ruimte onversierd te laten, typisch voor het Geometrische aardewerk , vermindert. Vorm en versiering maken duidelijk dat onze aryballos behoort tot de laatste fase in de ontwikkeling van dit type. Een verdere ontwikkeling langs dezelfde lijnen is niet mogelijk en kort daarna zal een nieuw type aryballos , kogelvormig, maar zonder voet, geïntroduceerd worden. Onze aryballos kan dus kort voor 620 voor Christus gedateerd worden . De Amsterdamse aryballos behoort tot een vrij omvangrijke groep, waarschijnlijk het werk van een enkele pottenbakker/schilder. In 1987 waren 56 exemplaren van dit Navarra type bekend, zo genoemd naar twee exemplaren in een particuliere collectie , onlangs definitief verworven door het museum van Gela (Zuid-Sicilië ). Sindsdien is een ongeveer zelfde aantal in diverse musea aangetroffen, waaronder 51 uit het Aphrodite heiligdom op Thera (Santorini ). Echter, typisch voor het stilistische 'Fingerspitzengefühl ' dat de familie Lunsingh Scheurleer karakteriseert, heeft grootvader Lunsingh Scheurleer een exemplaar aangeschaft dat zich onderscheidt van het doorsnee type. De Amsterdamse aryballos vertoont namelijk krulhaken op de schouder,


11

KORINTHISCH

PROTO-KORINTHISCH 725 1 1

700

VROEG

1 1

MIDDEN

1

675 1 1

MIDDEN Il

650

LAAT

1 1

640 1 1

OVERGANG

625 1 1

VROEG

u

0

APPELVORMIG

EIVORMIG

PEERVORMIG

hetgeen nog op slechts één ander exemplaar van het Navarra type voorkomt dat zich in een Atheense kunsthandel bevond temidden van een honderdtal Protocorinthische aryballoi, vermoedelijk afkomstig uit een votief-depot te Corinthe. VOLLE

OF

LEGE

OLIEFLESJES

?

Aardewerk wordt gebruikt in drie verschillende sferen, die van alledag, religie en begrafenis, elk met hun eigen potten-repertoire. Aryballoi worden in al deze sferen aangetroffen, maar vooral in heiligdommen en graven. Aangezien nederzettingsmateriaal en votiefgiften of aardewerk gebruikt bij riten in heiligdommen bijna a-priori fragmentarisch zijn, maakt de onbeschadigde toestand van onze aryballos het waarschijnlijk dat hij afkomstig is uit een graf. Verschillende afbeeldingen van aryballoi maken duidelijk dat ze in het dagelijks leven gebruikt werden als flesjes voor olie, waarmee Grieken zich bij ontstentenis van zeep, een Laat-Romeinse uitvinding , de huid insmeerden om deze voor uitdroging te vrijwaren en het stof uit de poriën te houden. Omstreden is in hoeverre dit gebruik ook opgaat voor aryballoi in graven of heiligdommen. Hierbij kan men bijna van een door sekse of geografie bepaalde interpretatie spreken: Noord-Europese mannen tegen, Italianen, vooral vrouwen, vóór een interpretatie als olieflesje. Voor een olieflesje bij een begrafenis valt veel te zeggen. Het flesje kan de olie bevat hebben waarmee het lijk na het afleggen werd 'gewassen' (men vergelijke het Laatste Oliesel in de katholieke kerk). Echter niet alle graven in de Griekse wereld bevatten aryballoi of andere olieflesjes, anderzijds zijn er graven die tientallen , zelfs honderden aryballoi bevatten. Men hoeft geen uitgebreide strandervaring te hebben om te weten dat men maar een zeer geringe hoeveelheid olie nodig heeft om het gehele lijf te bedienen. Dat aryballoi in een graf als rest van deze aflegging of als referentie aan dit ritueel gezien moeten worden, lijkt echter zeer waarschijnlijk. Er is nog een bijkomend probleem. Deze olie wordt verondersteld geparfumeerd te zijn. Aanleiding tot deze opvatting is een opmerking van Plinius de Oudere, in 79 na Christus bij de uitbarsting van de Vesuvius

600 1 1

M IDDEN

575 1 1

LAAT

550 1

lJ

ö

MET

VOET

omgekomen, dat Corinthische iris-geurige olie lang populair was in tegenstelling tot andere, vluchtigere voorkeuren. De opmerking van Plinius is echter niet van een chronologische context voorzien en hoeft dus niet betrekking te hebben op de zevende-zesde eeuw voor Christus. Wetenschappelijk (gaschromatographisch) onderzoek heeft echter sporen van olie/parfum in dergelijke potjes vastgesteld. Hier wordt tegenin gebracht dat dergelijke sporen zeer gemakkelijk in de grond optreden, zeker wanneer er dichtbij een geolied lijk is begraven. In deze gedachtegang zouden de aryballoi post-depositioneel verontreinigd zijn. Naast aryballoi werden ook Corinthische a/abastra als olie-flesjes gebruikt c.q. gedetermineerd. Gezamenlijk worden deze vormen met duizenden , tienduizenden in heiligdommen aangetroffen : meer dan 17.000 in het Artemis-heiligdom te Thasos, 10.500 in het Aphrodite-heiligdom te Santorini, 9.000 in het Aphrodite-heiligdom van Milete.

afb. 3 Vormontwikkeling van de Protocorinthische aryballos.

Deze zijn alle slechts ten dele opgegraven en zijn telkens slechts één, maar vermoedelijk wel de belangrijkste, van een dozijn heiligdommen in deze plaatsen. Misschien komen om deze reden hyacinthen , narcissen en irissen nauwelijks (meer) voor in Griekenland - het beste basismateriaal voor iris-parfum kwam overigens uit Albanië - maar het valt te betwijfelen of de parfumindustrie , die er ongetwijfeld was in Corinthe, ooit een dergelijke schaal zou kunnen hebben gehad. Daarnaast zijn enige praktische tegenwerpingen te maken. Een aantal tempels, bij voorbeeld die van Athena Aphaia te Aegina, is door brand verwoest. Men zou sporen van deze brand op de potjes uit deze tempel verwachten indien deze met olie gevuld waren. Ook zijn sporen van aantasting van de kleiwand door olie-inhoud zeer zeldzaam bij aryballoi en alabastra. Stoppen voor degelijke flesjes zijn nooit gevonden; zij zouden uiteraard van vergankelijk materiaal kunnen zijn geweest. Peervormige aryballoi (afb . 3) en alabastra kunnen niet staan of vallen zeer snel om en zouden een troep veroorzaken in een heiligdom en een gevaar vormen het te betreden. Al deze redenen maken het niet erg waarschijnlijk dat alle aryballoi en alabastra als olieflesje hebben gediend.

MEDEDELINGENBLAD

1

NR . 97 / 2008


12

~

COR,

d

C. MALTA

afb . 4

HERKOMST

Verspreiding van

Een tweede vraag die zich aandient bij onze aryballos betreft de implicaties van Malta als herkomst. Is dan deze aryballos rechtstreeks of via Griekse of Phoenicische handelsgebieden secundair op Malta terecht gekomen? Tol voor kort waren slechts vijf Corinthische potten, waaronder onze aryballos, uit Malta via de literatuur bekend. Recente publicaties van archaïsch aardewerk uit reguliere opgravingen en particuliere collecties op het eiland hebben dat beeld aangevuld, maar niet ingrijpend gewijzigd 5 • Van Malta zijn in totaal 13 Corinthische potten uil reguliere opgravingen in de necropolen bekend: negen drinkkommen, drie opbergdozen (pyxides ) en slechts één aryballos. Opgravingen in het belangrijke Astarteheiligdom te Tas Silg hebben zes fragmenten van vier kraters en twee drinkkommen aan het licht gebracht. Daarnaast wordt Malta als herkomst van drie stuks gegeven, waaronder de aryballos in het Allard Pierson Museum, en bevinden zich vijf Corinthische potten (en vier vervalsingen} in particuliere collecties op Malta , waaronder drie aryballoi en één alabastron. Hoewel

petaiken in het Centrale en Oostelijke Middellandse Zeegebied (naar Sinn 1983, 88, afb. 1).

5

VAN

MALTA

C. Sagona, The ,\rchaeology of Punic Malta. Leuven 2002; idem, Punic Antiquities ot Malt,, and other c1ncient artef~lCt~ held ,n

ecde~iastic and privtlte collect,ons, Leuven/Dudlcy2003; C. Sagona,1.Vella Gregory,A. Bugcja, Punic· Antiquitil's of Malt,1 ,md other ancicnt .,rtC'facts held m pri~·L1tC' c-ollections,2, Leuven, Oudley 2006; G. Semeraro, Q5,5,ervi11ioni sui materiali .1rG1ici di importazione grcca dall'archipelago Maltese, in M.G. Am,1dasi Guzzo e.a. 1eds.J,Da Pvrgi a Mozi,1, Studi ,ul/'archeologi,1 del Mediterraneo im memoria di Antonia Ci,1sca,Rome 2002, 489·531

Von Bissing, als veldarcheoloog, waarschijnlijk als een betrouwbare bron van informatie mag worden aangemerkt, geeft het grote aandeel van olieflesjes in particuliere collecties in vergelijking met die uit reguliere opgravingen in necropolen en heiligdommen aanleiding tot enige voorzichtigheid. HANDELSSTROMEN

EN - MECHANISMEN

Een rechtstreekse import in de zin dat Malta een belangrijk afzetgebied voor Corinthische waar was en zelf een regelmatig aanbod had van goederen voor Corinthe ('directional trade'} lijkt op basis van de geringe aantallen uit te sluiten. De laatste dertig jaar zijn pogingen ondernomen de handelswegen van Attisch aardewerk te reconstrueren via de vindplaatsen van werk dat aan een zelfde schild er of werkplaats kan worden toegeschreven. Methodisch en feitelijk valt op deze werkwijze, vooral gepropageerd door Filippo Giudice (Catania}, veel af te dingen. Naast de variatie in lokale gebruiken en behoeften, maakt het toeval van opgravingen, publicaties , en mogelijkheid tot studie van opgegraven materiaal beantwoording van deze vraag in hoge mate lot natte-vinger werk. Voor Attisch aardewerk, dat na 600 voor Christus het Corinthische aardewerk van de Mediterrane markten verdringt, ziet Giudice twee, drie westwaartse handelsroutes: via Libië langs de Noordafrikaanse kust naar Carthago, een tweede om de Peloponnesus heen via Corfu, de golf van Tarente


13

verder langs de kust naar Sicilië , een derde vanuit Rhodos naar Gela aan de zuidkust van Sicilië". Hoewe l h t belang van deze laatste route sterk overdreven lijkt , biedt de relatie van Gela met haar moeder-' teden' Rhodos en Kreta ten aanzien van Malta toch een interessant perspectief. Zowel Rhoclos als Kreta kenden Phoenicische handelsposten en deze Dorische Grieken kunnen goed met de Phoenicische 'Z uiclstroom' meegelift hebben voor handel en kolonisatie. Rhoclische (maar ook andere Oost-Griekse ) schepen zouden clan hetzij lot Cap Bon (Tunesië) en vervolgens via Pantelleria de zuidkust van Sicilië bereikt kunnen hebben hetzij eerder van de route langs de oordafrikaanse kust noordwaarts afgebogen zijn om via Malta bij het 90 km verderop gelegen Sicilië uit te komen (afb . 4). Ook dit andere model voor rechtstreekse import , 'dow n-the-line tracle', waarbij een schip van zijn lading probeerde af te komen door verschillende havens aan te doen, daar andere lading op te pikken , lijkt voor Malta echter niet waarschijnlijk , opnieuw gezien het geringe aantal Corinthische potten . Vermoedelijk zijn dus de Corinthische potten van Malta een afstuif van andere, grotere afzetgebieden, met andere woorden, zij danken hun aanwezigheid daar aan redistributie. Corinthische potten zijn in die visie beland in een eindpunt van langeafstands handel en vervolgens in een regionaal netwerk verder verspreid. S I CILIË

OF CARTHAGO

Phoenicische invlo ed sterker is dan Griekse, dat deze Corinthische potten vermoedelijk vanuit het Carthaagse handelsgebied geïmporteerd zijn 7 . Anders ligt het voor de aanwezigheid van de zesde-eeuwse (Mil esische?) petaike op Malta. Hier bezit Sicilië weer betere kaarten. Niet alleen is ongeveer de helft van alle in 1983 bekende petaiken op Sicilië gevonden, maar ook is juist Gela de vindplaats van een groot aantal archaïsche Milesisch e terracotta's•. Aryballos en petaike getuigen dus van navenante aanzwellende verbreiding van Griekse cultuurgoeder en in de nietGriekse wereld. Toen Robert Lunsingh Scheurleer in 2001 afscheid nam als deeltijds gastprofessor aan de Universiteit Gent en een van ons de fakkel daar overnam, had niemand kunnen vermoeden dat er zeven jaar later vanuit Gent een groot archeologisch project zou worden begonnen op Malta. De twee hier voorgestelde voorwerpen vormen in die zin een passende Amsterdamse bijdrage aan dit Gentse project. Nu Robert ook als directeur van het Allard Pierson Museum afscheid neemt, krijgt hij meer tijd voor de publicatie van de terracotta's van hel Museum 9 • Wij hopen dat de bovenstaande bijdra ge een stimulerende aanzet vormt voor het laatste deel van zijn bestandscatalogi, dat van de terracotta's van Griekenland en Klein-Azi ë.

?

Een verspreiding van Corinthisch aardewerk naar Malta kan via twee regionale netwerken zijn verlopen, het Sicilis che met hetzij Syracuse of Gela als uitgangspunt of het Carthaagse (afb . 4). Gela vormt lot ca. 625 voor Christus het omslagpunt in het handelspatroon van Corinthisch aardewerk naar Sicilië. In Gela en het gebied noordoostelijk van Gela is het overvloedig aanwezig, naar het westen toe nagenoeg afwezig, op Mozia na. Dit eilandje voor de westkust van Sicili ë is een Phoenicische handelspost, onderdeel van het handelsgebied van Carthago in het westelijk gedeelte van de Middellandse Zee. Griekse importen komen in Carthago in ieder geval vanaf ongeveer 750, op Mozia vanaf 700 voor Christus voor. Het karakter van de handel in dit gebied, aanschaf grondstoffen, vooral metalen, en afzet eindproducten, en van de vroege importen in Carthago suggereren dat vooral Centraal-Italië als bron van Griekse importen fungeerde. Pithekoussai (lschia in de baai van Napels), ook de jubilaris wel bekend, heeft hierbij vermoedelijk een sleutelrol gespeeld. Rond 670660 voor Christus lijkt de bemoeienis van Carthago met Pithekoussai af te nemen, maar spoedig daarna wordt een Griekse kolonie, Selinus, gesticht in Zuid-WestSicilië, die duidelijk nauwe handelsrelaties met Carthago onderhield. Aangezien de import van Corinthisch aardewerk op Malta lol in de vroege zevende eeuw voor Christus terug getraceerd kan worden en in de twee volgende eeuwen niet noemenswaardig toeneemt, lijkt de aanwezigheid van slechts enkele Corinthische potten, het feit dat in de graven drinkkommen en bijna geen aryballoi en alabastra voorkomen, en ook verder

SUMMARY

The article presents a Proto-Corinthian aryballos, clated c. 620 BC., and a terracotta petaike, perhaps made in Miletus, dated c. 560-520 BC, which are both kept in the Allard Pierson Museum. The various interpretations of their fun tions are discussed. The main interest lies in their alleged discovery in Malta. The implications of such a provenance regarding tracle patterns are being scrutinized.

6

F. t'n G. Giudice, Le grandi rotte della cerJrnlCaattica: riflession, sui punti di snodo, in G. 5<.'n,, Chie\,1 (ed.), La collezione di \J:;i lntesa S,wPaolo ei nuovi indirizzi di ricerca sulfa CN,1micagreca e ma8noRn•<:i1. Alli de/Ie R•ornate d, studio, Milaan 2009, 311 333, mei vroegere lileratuur. Opvallend genoeg kenl Giudice geen rol toe aan de lsthmus van Corinthe, ook niet voor de eerste helrtv,111de 6de e("uw v. Chr., w,,nncer de export van Attisch ,1ard('werknog n1e1h1j1ondc>r groot is. 7 Zie ook Semeraro 1002 (noot 51. 8 Deze informatil' d,mkcn wc dan Prof Dr. V. von Gr..1evC' (BoLhum). • RA Lunsingh Seheurleer, Terratotta 's Ie boek gesteld, Medede/inµen/Jlad ·\m,terdam 88, 2004, 22-24

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


14

OVER BOEREN

HERMAN

EN BUITENLEVEN

BRIJDER

Het is de verdienste van Robert Lunsingh Scheur/eer dat de collectie Griekse en Romeinse oudheden van het Haags Gemeentemuseum in 1988 aan ons museum werd overgedragen . In deze collectie bevonden zich enkele bijzondere voorwerpen. Uniek is de voorstelling op één kant van een wijnbeker die nu in Amsterdam is te zien (afb. 1a en 4): in plaats van een span ossen, trekken twee honden de ploeg'. Mijn verhaal voor Roberts afscheidsbundel gaat over deze voorstellingen, d.w.z. over honden, agrariërs en het buitenleven in het Griekenland van de zesde eeuw voor Christus. Wat het buitenleven betreft: het is inmiddels een goede gewoonte dat de scheidende directeur van het Allard Pierson Museum de grote stad verlaat en zich op het platteland of in de heuvels terugtrekt, en wel met veel plezier. Of om met Cicero te spreken: het landleven is heerlijk, als je maar een goede bibliotheek ter beschikking hebt.

afb. 1a Ploeg getrokken door honden. W ijnbeker. z.g. 'Groep van Rhodos

11941 ', aardewerk, h. 8,8 cm, Athene , ca. 525/20 v. Chr. APM 14.199,

voorheen Den Haag , Gemeentemuseum OCE-1939-0003

ZWAAR

WERK

Omstreeks 700 voo r Christus, dus ongeveer twee eeuwen voordat de wijnbeker op afbeelding 1a-b in de Atheense pottenbakkerswijk werd beschilderd, schrijft de dichter Hesiodos in zijn Werken en dagen dat het werk van de landbouw er de belangrijkste bezigheid is, maar dat het ook bikkelhard is, vooral het oogsten. En Hesiodos kon het weten, want hij is zelf boer en schaapherder geweest. Hij zegt: " het eerste wat je nodig hebt: een huis, een vrouw, een ploeg. Maar die vrouw

1

APM 14.199 . De w11nbeker (skyphos, z.g. Hermogenest ype) is in 1939 door het Gemeentemuseum in Oen Haag verworven (inv. no. OCE-1939-0003); herkomst onbekend. De beker is in 1998 overgedragen aan het Allard P,crson Museum. H. 8,8 cm, diam. 18,3 cm; ca. 525/20 v. Chr.; door J.D. Bcazley toegeschreven aan de 'Groep van Rhodos l 1941 '. Bibi.: L. Kampmann-Platl, 'Chien tiran! la charrue. Peinture d'un vase atlique', REG 52 (1939) 415-18, afb. 1-2; G. van Hoorn , 'Kynika', in Studies presented to O.M. Robin,on Il (1953) 110, pl. 34a-b; J. D. Beazley, Paralipomena (1971) 87 no. 23 (Group of Rhodes 11941 ); W.HG. de Haan-van de Wiel, Ancien/ Greek Pottery, Gemeentemuseum The Haguc (1973) no. 13, met afb.; C. Mainoldi, L'image du loup et du chien dans la Grèce ancienne d'Homère à Pl,1ton(1984) 208, n. 64; N. Malagardis, ' Images du monde rural auique à !'époque archaïque', Archaiologikè Ephèmeris 1988 , 120-1,fig. 9a-b; G. Jurriaans-Helle, Mededelingenblad Amsterdam 85-86 (2003) 2, afb. 2. Voor de vertaling

van Hesiodos, Werken en dagen, is gebruik gemaaktvan: W. Kassies 1 Hesiodos,De Reboortevan de goden,

Werken en dagen (Athenaeum -Polak haar medewerking. 2

Werken en dagen 405-7.

& Van Gennep, 2002). Mei dank aan Geralda Jurriaans-He lle voor

dient een slavin te zijn , en ongetrouwd, die achter os en ploeg kan lopen" 2 • De boerenstand bestond uit drie groepen: aristocratische grootgrondbe zitters, pachtboeren en kleine zelfstandigen. De rijke grootgrondb ezitte rs woonden meestal in de grote stad, bijvoorbeeld in Athene. De eigenaren bezaten meestal niet veel meer dan dertig hectaren grond. Ze verpachtten hiervan percelen aan kleine boeren. Deze pachtboeren lieten, op hun beurt, het land bewerken door slaven en slavinnen . In de oogsttijd, het hoogseizoen, werden ook werklozen in de stad geronseld. Daarnaast had de kle ine, maar zelfstandige, keuterboer een familiebedr ijfj e, waarvoor vooral zonen gewenst waren. Zijn stuk grond was vrijwel nooit groter dan vijf hectaren; het is de vraag of hij zich een slaaf kon veroorloven. ONZEKER

BESTAAN

Het bestaan van de kleine zelfstandige boer was onzeker, maar als de oogst goed was, kon hij net rondkomen. Als de oogst mislukte door zware regenval of juist een lange periode van droogte, was de kans groot dat de voorraad te klein was om van te leven: de familie


15

moest honger lijden. Hel probleem werd pas echt groot als de volgende oogst ook mislukte. De berooide boeren trokken dan naar de stad, waardoor het verpauperde deel van de bevolking steeds groter werd . Met de pachtboer kon het nog slechter aflopen dan met de keuterboeren als de oogst mislukt was. Hij 'betaalde' de pacht door een zesde deel van de opbrengst volgens afspraak aan de landeigenaar af te dragen, die hem in ruil daarvoor bescherming bood. De boer streefde er natuurlijk naar om tenminste het overschot van een jaar in voorraad te hebben mocht de oogst mislukken. Aangezien de 'weldoeners' geen genoegen meer namen met het zesde deel van de opbrengst van hun land, maar een steeds groter deel, zelfs de hele oogst, opeisten, moest de pachter zich meer en meer in de schulden steken. Als hij niet meer aan z'n verplichtingen kon voldoen, legde de landeigenaar beslag op de weinige bezittingen die hij nog had. Het kon zelfs zo ver komen dat de pachtboer z'n vrijheid werd ontnomen: hij werd zĂŠlf in onderpand genomen, d.w.z. tot schuldslaaf gemaakt of zelfs buiten Athene verkocht.

AGRARISCHE

afb . 1b

BEDRIJFJES

De belangrijkste graanproducten in het oude Griekenland waren tarwe en gerst. De boeren lieten hun velden om het jaar braak liggen. Om het land vruchtbaarder te maken en de oogst te verbeteren, bemestten ze hun akkers met de mest van het vee dat zij hielden of ze brandden de stoppelvelden af. Het land rond Athene was niet zo vruchtbaar. Het is bekend dat de graanopbrengst van het land om Athene niet voldoende was om alle inwoners van de stad te voeden. Daarom moest Athene graan importeren. Dat was anders met olijven en wijn: dit waren gewilde Attische exportproducten. De agrarische bedrijfjes van pachters en keuterboeren waren kleinschalig en meestal selfsupporting. aast tarwe en gerst werd ook, vooral in vochtiger gebieden, vlas geplant voor de productie van linnen. Elke boerderij had wel z'n moestuintje voor eigen gebruik en er werd ook wat vee gehouden: een paar zwijnen, muildieren , ezels of misschien een paard, en wat pluimvee, zoals kippen en ganzen. In het bergachtige Griekenland werden vooral schapen en

MEDEDELINGENBLAD

Ploeg getrokken door span ossen. Andere zijde van wijnbeker op afb. 1a. APM 14199

afb . 2 Ploegen en zaaien. Detail van voorstelling op Siana schaal van de z.g. 'Schilder van de Burgon Siana schalen', aardewerk, h. voorstelling

2,2 cm, Athene, ca. 560-50 v. Chr. Londen, BM 1906.12-15.1

NR.

98-99

/ 2009


16

afb . 3

Jongen met ploeg getrokken door span ossen. Detail van

geiten gehouden die melk, kaas, wol en vlees opleverden, want er waren maar weinig gebieden met uitgestrekte weidevlakten die geschikt waren om grote kudden runderen en paarden te laten grazen.

voorstelling op bandschaal,

PLOEGEN

aardewerk,

Om de akkergrond rul te maken werd er, ook weer volgens Hesiodos, twee maal per jaar geploegd: in de lente en de zomer. Wanneer de bodem zacht was, moest er gezaaid worden. Er zijn maar weinig afbeeldingen bekend van het ploegen en zaaien in de Atheense vaasschilderkunst van de zesde eeuw voor Christus. In feite zijn ze op de vingers van één hand te tellen. Op de vroegste doen twee stevig gebouwde, naakte jongens het werk (afb. 2). Ze lopen in tegengestelde richting . Het ploegen en zaaien worden in één voorstelling weergegeven, terwijl ze in werkelijkheid niet tegelijk plaats vinden. Dit is typisch voor de Griekse vaasschilderkunst; we noemen dit synoptisch. De jongen rechts loopt met z'n blote voeten diep in de voren die de ploeg zojuist in de zwarte aarde heeft gesneden. De ploeg wordt door een span zwaarlijvige ossen getrokken. Links schrijdt de jongen in een lichte cadans voort, terwijl hij zaad uitstrooit over het veld. De vallende zaadkorrels zijn duidelijk te zien.

h. voorstelling ca. 3,5 cm, Athene, ca. 530 v. Chr. Paris, Louvre F 77

D E PL OEG

EN ZAAIEN

E N DE OSS E N

Hoe zag een ploeg er in de zesde eeuw voor Christus uit en waarvan werd die gemaakt? De afbeeldingen op Grieks aardewerk zijn niet altijd even duidelijk (afb. 1b, 2-3), maar we kunnen hiervoor weer te rade gaan bij Hesiodos Werken en dagen 508-29. Hij zegt dat je altijd eikenhout moet gebruiken, dat is namelijk het sterkst wanneer je met ossen ploegt, en verder "Zorg voor een tweetal ploegen in je huis, de ene uit één stuk hout, de andere uit meer gedeelten; dat werkt veel beter, want wanneer de ene breekt, neem je de ander om ossen voor te spannen". Hij raadt "twee

ossen aan die negen jaar oud zijn: ze zijn volwassen en hun kracht is onverzwakt; die zijn het beste voor het werk, ze zullen niet al trekkend ruziemaken en de ploeg vernielen, zodat de werkzaamheden onaf blijven liggen". Degene die deze ossen moet mennen, "moet een sterke man, van een jaar of veertig zijn". Een ploeg bestaat uit drie onderdelen: de ploegschaar, disselboom en bedieningspaal. Zij kunnen, zoals we bij Hesiodos gezien hebben, uit één stuk hout gemaakt zijn of uit drie onderdelen zijn samengesteld. Het is niet uitgesloten dat de ploeg op de oudste afbeelding (afb . 2) uit één stuk hout is gemaakt: de dissel is een dikke, kromme tak, de bedieningspaal een rechte en de ploegschaar zelf een flink stuk hout uit de boomstam dat in de juiste vorm is gesneden. De ploeger bedient de ploeg met z'n ene hand, en heeft in z'n andere hand de zweep of prikstok om de ossen aan te sporen. Hij kan meer gewicht op de ploeg zetten door op het voetstukje achter de ploegschaar te gaan staan (afb. 3). EEN

EXPERIMENT

MET

HONDEN

Tenslotte gaan we naar de wijnbeker die uit Den Haag afkomstig is en die nu in ons museum is te zien (afb. 1a-b, 4 ). Ondanks het feit dat de schildering onhandig is en de lijntjes stuntelig ingekrast zijn - het gaat niet om een groot vakman - is de voorstelling aan één kant heel bijzonder, zelfs uniek: een ploeg die door twee honden wordt getrokken (afb . 4). Wat moeten we hiervan denken? In de vorige eeuw zijn drie nogal vage interpretaties naar voren gebracht (zie noot 1): de functie van de honden zou "a ls magisch opgevat moeten worden en niet zo zeer die van werkelijke trekdieren" en "het aardse (chtonische) aspect" van honden in het algemeen zou hier benadrukt worden (G. van Hoorn , 1953); of het zou om een "voorstelling van een onbekende fabel" gaan (C. Mainoldi, 1984); of, tenslotte,


17

zou het belangrijkste accent hier liggen op de "domesticatie van de trouwe mensenvriend , die zelfs bereid is zijn baas bij het ploegen te helpen en niet onder wil doen voor de ossen die op de andere kant van de wijnbeker zijn geschilderd" { . Malagardis, 1988). Met deze uitleg komen we mijns inziens niet veel verder.

vertellen dan alweer aan beide kanten gewone ossen voor de ploeg te schilderen? En zo schilderde hij de honden, niet wetend dat hij 2500 jaar later iemand er toe zou brengen een heel artikel over deze voorstelling te schrijven.

afb. 4 Experiment met honden. Detail van voorstelling drinkbeker

op op

afb. 1a. APM 14199

Maar moeten er zoveel achter zoeken? Zou zich niet het volgende in het hoofd van de schilder afgespeeld kunnen hebben? Hij had eens het verhaal horen vertellen dat een kleine zelfstandige boer in de problemen was geraakt. In grote problemen zelfs. Zijn oogst was de twee voorgaande zomers totaal mislukt ; het was niet te harden van de hitte. Door de droogte waren zijn twee ossen dood gegaan. Maar met het oog op de komende zomer moest er weer geploegd en gezaaid worden. Hij was ten einde raad. Er zat niets anders op dan te kijken of zijn twee waakhonden het karwei konden klaren . Net zoals zijn buren had hij twee grote, sterke molossen om het erf te bewaken, een taak die deze oeroude, mastiff-achtige hondensoort maar al te graag uitvoerde. Hij spande beide honden in, de brede leren banden om de halzen, en de disselboom die aan de ploegschaar vast zit tussen hen in, zoals hij met de ossen gewend was te doen 3 • Maar helaas, wat hij ook deed, het lukte de grote en sterke honden niet de ploegschaar door de zware grond te trekken. Hoe moet ik dit weergeven, dacht de schilder, zodat duidelijk wordt dat dit experiment mislukte? Ik schilder het zo: beide honden springen op, de vier poten in de lucht, de gekrulde staarten omhoog, de ploeg zweeft boven de grond en de jongen weet zich geen raad, hij hangt voorover, schreeuwt naar de honden en staat klaar om ze nog eens met zijn prikstok aan te sporen. En de boer raakte aan de bedelstaf. Maar de schild er dacht: toch veel leuker om zo'n tragisch verhaal aan de potentiÍle koper van de drinkbeker te kunnen

SUMMARY

Amongst the Attic black-figure vases given, in 1988, on permanent loan by the Gemeentemuseum, The Hague, to the Allard Pierson Museum is the Hermogenean skyphos that Beazley attributed to the Group of Rhodes 11941 {figs. 1a-b,4). The subject of each side is ploughing. The article discusses its curious, perhaps unique , representation of a farmer with a plough drawn by a couple of clogs. Possibly the painter had the following in mind. Maybe he tried to illustrate a tragic story - he once heard -- of a poor farmer whose erop became parchccl and failed almost totally clue to extreme clrought for two years running, while his oxen clicd of thirst. So, the farmer thought , my only option is to try to work the hard, dry land with a plough drawn by my large, strong molosses. But, sadly, the experiment turned out to be a disappointment. How could the painter depict this failure? He showed the clogs with forelegs leaping forward and tai Is curved straight up, the plough hovering above the ground and the farmer shouting at the clogs, as he is about to spur them on with a kentron . eedless to say, the experiment was not repeatecl.

1

Zoafc;collega Joost()ouwel me verteld" is het niet mogelijkom hondenzoJls b11ossenin tt' spannen.

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


18

BEELDJES, GELEERDEN EN VERZAMELAARS: EEN STUKJE VAN DE ERFENIS VAN DE FAMILIE LUNSINGH SCHEURLEER VLADIMIR

STISSI

Met het vertrek van Robert Lunsingh Scheur/eer zal het een stuk leger worden in het Allard Pierson Museum . Figuurlijk, omdat een prominent 'bewoner ' van het museum een wat incidente/er bezoeker zal worden, maar ook letterlijk : als echte verzamelaar omringde Robert zich altijd met papieren, boeken en voorwerpen, uit het museum, maar ook uit zijn schier onuitputtelijk lijkende privé- en familiecollecties . afb . 1

DE SCHEURLEER-TRADITIE

Plankidool,

Robert staat daarbij in een lange traditie, waarvan ik in dit artikel een klein beetje wil laten zien aan de hand van drie terracotta beeldjes die, hoewel heel verschil lend, aan hel eind van de negentiende en/of het begin van de twintigste eeuw dezelfde weg hebb n doorgemaakt vanuit een Grieks graf naar een ederlands museum. Hel zogenaamde plankidool (afb. 1) moet in de middelste decennia van de zesade eeuw voor Christus gemaakt zijn en het ruitertje (afb. 2) is ongeveer een halve eeuw jonger. Ze hebben gemeen dat ze (waarschijnlijk ) uit Boeotië komen, de landstreek ten noordwesten van Athene, en dat ze behoren tot een wat grotere groep Boeotische beeldjes die afkomstig is uit het Haagse Museum Scheurleer, het particuliere museum dat gesticht is door de grootvader van de nu afscheid nemende directeur, C.W. Lunsingh Scheurleer (18811941 ), onder de oudere generaties, en bezoekers van archeologische antiquariaten, nog welbekend van het boek Grieksche ceram iek, lange tijd hét Nederlandse handboek over deze materie.

vermoedelijk gevonden in Boeotië , in 1998 verworven van het Haags Gemeentemuseum, daarvoor in Museum Scheurleer, in 1916 aangekocht van Paul Wolters . Aardewerk, h. 17,9 cm, ca. 525-475 v. Chr. APM 14071

De 'o ude' Lunsingh Scheurleer, telg uit een eerbiedwaardige Haagse bankiersfamilie was naast zakenman ook een geleerde en verzamelaar, een waard ig voorvader van onze Robert dus. Hij correspondeerde met alle beroemde universitaire archeologen en museumdirecteuren van zijn tijd en kocht regelmatig relatief bescheiden, maar we l kwalitatief hoogstaande 'antiquiteiten' van allerlei handelaren. Over een nette herkomst, vondstcontexten en verantwoorde opgravingen werd in die tijd nog maar weinig nagedacht, al moet gezegd worden dat Scheurleer in zijn inventarisboeken precies bijhield waar hij zijn voorwerpen kocht en wat de door de verkoper opgegeven herkomst was (en natuurlijk wal hij ervoor betaalde). Vaak is daardoor nog wel enigszins te reconstrueren waar voorwerpen vandaan komen, een enkele keer zelfs tot op het niveau van een specifieke opgravi ngscampagne. GELEERDEN

OF

HANDELAREN?

Bij de meeste Boeotische voorwerpen uit de co llectie Scheurleer is dat helaas niet het geval. Afgezien van een serie beeldjes en scherven die uit de officië le opgravingen van Tanagra lijken te komen', en wat losse 1

V Stissi, Mededelingenblad Amsterdam 91-92, 2006, 14-16


19

objecten uit de kunsthandel, zijn ze vooral afkomstig uit de 'verzamelingen' van de Münchener archeologen Paul Wolters (1858-1936) en Paul Arndt (1865-1937). 'Verzamelingen' is daarbij vooral bij de laatste een beetje eufemistisch geformuleerd: feitelijk was Arndt een handelaar die veel reisde en op diverse plaatsen in Griekenland en Italië oudheden opkocht om ze later weer door te verkopen. Net als Scheurleer verdiepte Arndt zich wel in de materie: in zijn jonge jaren was hij verbonden aan de universiteit van München, waar hij ook gepromoveerd is. Hij heeft diverse geleerde studies geschreven, onder andere over Grieks aardewerk, en is daarnaast beroemd geworden om zijn grote verzameling foto's van oudheden, met name beelden. Behalve veel scherven en terracotta's van Arndt heeft de Universiteit van Amsterdam ook de reproducties van deze foto's, die in series werden uitgeven, in bezit. Waarschijnlijk zijn de bundels foto's aangeschaft door Jan Six, de hoogleraar archeologie tot zijn dood in 1926, een belangrijke inspiratiebron van C.W. Lunsingh Scheurleer, en ongetwijfeld een goede bekende van Arndt. Ook Wolters, hoogleraar archeologie in Würzburg vanaf 1900 en in München vanaf 1908, en leider van diverse opgravingen in Griekenland, zal tot hun netwerk hebben behoord. De ederlandse archeologische wereld was rond 1900 zeer internationaal georiënteerd! BOEOTI

Ë

De herkomst van de objecten die Arndt en Wolters verkochten is helaas vaak tamelijk vaag; zo ook bij de beeldjes en scherven in het Allard Pierson Museum. Arndt zal ze vooral van handelaren en mogelijk direct

van gravende dorpelingen hebben verworven; Wolters was vanaf 1885 tot 1900 lange tijd in Griekenland gestationeerd, en heeft in 1888-1889 deelgenomen aan de opgravingen in het Kabirion bij Thebe, middenin Boeotië. Precies in deze periode werd er ook in Tanagra, de belangrijkste vindplaats van terracotta beeldjes, in het oosten van Boeotië, volop gegraven. De weg en de spoorweg van Athene naar Thebe liepen hier pal langs de uitgestrekte grafvelden ... Sommige aankopen uit de collectie van Wolters hebben ook inderdaad Tanagra als officiële herkomst. Anderzijds wijzen vagere aanduidingen als 'Boeotië' of zelfs 'vermoedelijk Boeotië' in de inventaris van het Allard Pierson Museum eerder op toeschrijvingen op basis van typologische en stilistische kenmerken dan op een werkelijk gedocumenteerde vindplaats . Veel objecten zullen simpelweg in Athene of Thebe gekocht zijn.

afb . 2 Ruiter met puntmuts (pi/os) te paard, gevonden in Boeotië, in 1998 verworven van het Haags Gemeentemuseum, daarvoor in Museum Scheurleer, in 1916 aangekocht van Paul Wolters. Aardewerk,

h. 10 cm, ca. 525-475 v. Chr. APM 14 066

Dat neemt niet weg dat de herkomstaanduidingen soms wel degelijk correct zijn. Hoewel ze ook elders in Griekenland gevonden zijn, komen ' plankidolen ' vooral uit Boeotië (afb. 3). Ze hebben hun Griekse bijnaam, pappades (enkelvoud pappas) zelfs te danken aan de legaal en illegaal opgravende boeren uitTanagra , die deze figuren vonden lijken op hun priesters met lange gewaden en cilindrische hoofddeksels. Ook ruiterfiguren komen veel voor in Boeotië. Meer in het algemeen is Boeotië, zeker voor de Hellenistische periode, één van de weinige streken in de Griekse wereld waar terracotta beeldjes in grote hoeveelheden als grafgift werden meegegeven. Elders werden ze vooral als votiefgeschenk in tempels gebruikt, en komen ze maar sporadisch voor

M EDEDELINGENBLAD

NR.

98 - 99 / 2009


20

afb . 3 Plankidool, gevonden in Tanagra (Boeotië), afkomstig uit Museum Scheurleer, in 1916

in graven. Vooral de Hellenistische vrouwenfiguren, de 'tanagras' waren in de decennia rond 1900 zeer gewilde objecten bij musea en verzamelaars, en werden daarom op grote schaal legaal en vooral illegaal opgegraven, overigens ook wel elders in Boeotië (en op Rhodos).

aangekocht van Paul Wolters. Aardewerk,

h. 25,5 cm ca. 525-550 v. APM 1317

Chr.

De andere objecten die in dezelfde grafvelden werden gevonden, waaronder de primitief ogende 'pappades', kregen aanvankelijk minder aandacht, maar vonden uiteindelijk ook wel hun kopers. Het zou goed kunnen dat veel van de Boeotische beeldjes zonder echte herkomst in het Allard Pierson Museum al bij de grote plunderingen rond Tanagra in de jaren tachtig van de negentiende eeuw bovengekomen waren, en min of meer als 'winkeldochters' bij Arndt en Wolters waren achtergebleven. Misschien kan chemisch onderzoek naar de kleisamenstelling een precieze herkomstbepaling mogelijk maken. EEN

KLEINE

ODYSSEE

Ook na de aankoop hebben de beeldjes van Scheurleer nog roerige tijden doorgemaakt. Na het faillissement van het bankbedrijf van de familie Lunsingh Scheurleer in de nasleep van de krach van 1929, werd het Haagse museum geliquideerd. De Amsterdamse elite, onder wie de oude aristocratische families Six en Pierson (ook bankiers natuurlijk ) heeft daarop geprobeerd om zoveel mogelijk van de collectie voor ederland en de wetenschap te behouden - en en passant de familie Lunsingh Scheurleer een klein steuntje in de rug te geven. Hoewel het nergens in de officiële stukken terug te vinden is, lijkt het Allard Pierson Museum ook voort te komen uit de onderlinge solidariteit van de oude elite. Hoe het ook zij, hoewel het Allard Pierson Museum bij de oprichting in 1934 een groot deel van de oude collectie Scheurleer bevatte, ontbraken de mogelijkheden om alles te behouden. Een flink deel van de collectie, vooral stukken die meer van hetzelfde boden, is verspreid geraakt, in Nederlandse en buitenlandse privécollecties , maar ook in het Haagse Gemeentemuseum , dat het wegvallen van Museum Scheurleer probeerde te compenseren met de aanleg van een archeologi che verzameling, en dat ook veel van de niet-archeologische collecties van Scheurleer kocht. De twee hier afgebeelde beeldjes horen ook bij deze groep. Omdat het Gemeentemuseum zich al gauw steeds sterker ging richten op moderne kunst, verdwenen de meeste archeologische voorwerpen er echter langdurig naar het depot, en is de collectie later ook nauwelijks meer uitgebreid. Wel heeft men gezorgd voor een volledige catalogus van de terracotta's 2 • Uiteindelijk zijn de voorwerpen in 1998 aan het Allard Pierson Museum overgedragen, en dus in meerdere opzichten teruggekeerd in de Scheurleer-schoot.

2

PG. Leyenaar•PlaisiC'r, Griekse terracotta's uit <Ic> collfftÎ<) Den Haag 1986

\.<ln

het H.3Jf::>Gemeentemu_r;eum,

SUMMARY

Taking two statuettes as starting point, the article traces the genera! history of the collection of Boeotian terracottas and pottery in the Allard Pierson Museum. Most of them come from the Scheurleer collection, formerly in The Hague, and were acquired by the granclfather of Robert Lunsingh Scheurleer, often from the 'collections' of the trading archaeologists Paul Arndt and Paul Wolters. They seem generally to have been excavated around ancient Tanagra and possibly some other Boeotian towns, but only a few pieces have specifically known provenances. The majority was probably bought in Athens or Thebes. After the 1929 financial crisis, the Scheurleer Museum was closed, and most of the collection later ended up in the Allard Picrson Museum. Some objects, however, including the two illustrated here, were acquirecl by the Gemeentemuseum in The Hague. They were transierred to the Allard Pierson Museum in 1998, rejoining the bulk of the Scheurleer collection.


MODE, MOOIE

21

MAKRON EN MANNEKES

JAAP M. HEMELRIJK

De mode tiranniseert ons. De spijkerbroek ver-lelijk-t ons leven al zestig jaar. Mannen droegen vroeger kort-amerikaans, daarna prachtig lange lokken, vervolgens krankjoreme hanenkammen, en nu zijn het vaak afzichtelijke, kale kaaskoppen . Niets is ons te dol. Ook in de wetenschap heerst de mode. Het moderne onderzoek moet sociologisch-maatschappelijk zijn: in grafieken of tabellen met rechtopstaande kortere en langere balkjes in allerlei kleuren wordt weergegeven wat, waarom, waar, door wie, waarvoor, voor wie, waarnaartoe gemaakt/gedaan/vervoerd wordt. Er heerst fel fundamentalisme: Onderzoek = quantificatie .

Wij, de ouderwetse generatie (die van Robert en mij en vele anderen) wij geloven niet in quantificatie maar, zo U wilt, in qualificatie: wij zijn geĂŻnteresseerd in het unieke, het individu. Ik heb het al eerder gezegd, maar het mag wel herhaald worden: wij bestuderen de Grieken om de ontmoeting met de dartele spotter Aristophanes, de lyrische filosoof Plato, de Dickensachtige historicus Herodotus, de overdonderende geweldenaren van de Attische tragedies, de dril-borende geschiedkundige Thucydides en in het bijzonder de grote kunstenaars, Phidias en al die andere beeldhouwers; en tenslotte - maar in ons geval zeker niet op de laatste plaats - de tientallen waarlijk grote, en de honderden kleinere, en de werkelijk ontelbare nogal slechte vazenmakers. Ik noem alleen maar Euphronius, want die kon het goed en zijn naam betekent de Vrolijke, Goedgemutste, dat is leuk, al schildert ie vooral dramatische taferelen. En voor die studie van het individuele voorwerp en de unieke kunstenaar is het Allard Pierson Museum in

1934 opgericht door de gelijknamige Stichting en de Rembrandt Vere(e)niging. Aangekocht werd de onvolprezen col Ie tie van de grootvader van Robert, de Heer C.W. Lunsingh Scheurleer, in Den Haag. Sedertdien staat de Klassieke Archeologen een verzameling ter beschikking waar zij het vak kunnen beoefenen. En daarom bepaalden de statuten dat de betrokken hoogleraar de baas was over het museum.

afb. 1 Jonge jongen krijgt een granaatappel aangeboden van oudere jongen. Schildering op roodfigurige drinkschaal, geschilderd door

BESCHA

A FDE

Makron. Aardewerk,

HOOFDEN

En zo was ik dus indertijd de baas en mocht ik studenten laten werken aan de scherven van Attisch aardewerk: ieder kreeg er een en moest die klaar maken voor het Corpus Vasorum Antiquorum dat moest worden gemaakt en uitgegeven. Dat deel van het CVA is inmiddels al lang verschenen (1988) maar blijft een bron van inspiratie. En om te tonen dat het individu ook in dat opzicht een hoofdinteresse is van ons soort idealistische klassieke-archeologen toon ik U een aantal kopjes,

diam. 23 cm, Griekenland, Athene, begin Sde eeuw v. Chr. APM 2179

MEDEDELINGENBLAD

NR.

98-99

/ 2009


22

in de vlakte van Marathon (Makron heeft daar wellicht ook meegevochten). Daarom stonden er altijd veel gevechtscènes op de drinkschalen van deze jongelui , maar Makron deed niet mee aan die prikkeling van d vechtlust op vazen. Hij tekende/schilderde liever dansende satyrs en maenaden en vrolijke, vrijerige mannen en vrouwen, maar hij was vooral sterk in amoureuze taferelen. waarin jonge jongens (18-19 jaar oud, dus in de leeftijd van rekruten) toenadering zoeken tot verlegen jongetjes van een jaar of 13-14. EEN

afb. 2 Jonge jongen die een granaatappel krijgt aangeboden door oudere jongen. APM 2179

afb. 3 Oudere jongen die een appel in zijn rechterhand houdt. APM 2179

beschaafde hoofden met keurige haren en vriendelijke blik (afb.1 -4) . Maar eerst moet ik dit zeggen: de Grieken kenden geen mode en dus geen langharig, werkschuw tuig in gescheurde lompen waarmee we enige jaren geleden voortdurend in de tram zalen. Dat tonen de afbeeldingen duidelijk. De schilder van onze schaal noemt zich Makron; dal slaat op één van zijn schalen. Makron is misschien een bijnaam , net zoals Plato, die eigenlijk Aristokles heette (zijn gymleraar noemde hem "de Brede" , omdat hij zo stoer in elkaar zat). De naam Plato is zo bekend dat ik steeds weer moet opzoeken hoe hij echt heette. Zo kreeg Makron zijn naam: 'de Lange' of 'de Groot', een door en door Hollandse naam; hij was dus misschien wel 1,80 m. Hoe hij echt heette is onbekend en ook niet van belang; of hij een Atheense burger, vrijgelatene , immigrant of slaaf was weten we ook niet; in elk geval was hij een boeiende vaasschilder, die bovendien ook nog een leuk karakter had. Hij schilderde namelijk geen gevechtscènes op zijn drinkschalen , zoals zijn tijdgenoten allemaal wél deden; want de mannen die uit die schalen moesten drinken , waren in 'eeuwige' dienstplicht (tot zestig jaar) en konden dus elke dag plotseling opnieuw opgeroepen worden . Ja, ze hadden misschien net afgerekend met de enorme horden Perzen

SCHAAL

MET

BLEUE

MANNEKES

We nemen daarvoor een nogal kapotte schaal in ons museum; alleen de middelste figuur is volledig bewaard (afb . 1) . U ziet kleine details in afb. 2-4. Die jongetjes duiken dan schuw weg in de weelderige plooien van hun zachte, wollen mantels (himatia). Op onze schaal (afb . 2) houdt één van de jongetjes, met zijn , onder zijn mantel gestoken, rechter hand, van binnen uit, de wol van zijn himation voor zijn kin een beetje naar voren; anders wordt het hem wat al te benauwd. Die jongetjes zijn altijd bleue mannekes die schroom voelen voor die wel voorzi htige maar beslist hartstochtelijke toenadering van de stoere jongens (afb. 3-4) . Toch glimlacht ons kereltje verrast (afb . 2) nu hem een granaatappel wordt aangeboden, als lekker lokkertje. Dat glimlachje is iets heel bijzonders: de Griekse kunst, hoe goed ook, is in deze tijd nog in een enigszins primitief stadium (laat-archaïsch) en is er nog niet aan toe om gezichtsu itdrukkingen in het tekenen te betrekken; physiognomie en portretkunst zijn nog lang niet aan de beurt in de Grieks ontwikkeling. Daarom is het leuke glim lachstreepje achter de mond van ons jongetje, de schuine stand van de mondsp leet, de krul van de onderlip en de daardoor gewekte guitige uitdrukking een bijzondere prestatie (trouwens ook bij de mond van de jongen van afb. 4 is een heel klein lachstreepje in de wang te zien ). Uit het oog van het jochie stráált de verrassing: het is wijder dan dat van de twee jongemannen van afb. 3-4 (het gaat hier om millimeters en minder) en de wenkbrauw is hoog opgetrokken en fraai welvend. In de andere kopjes, vooral in afb. 4 is het oog een soort nauw spleetje. In deze archaïsche tijd worden de ogen nog niet in profiel weergegeven, al komt dat van afb. 3 er dicht bij (het oog is open aan de binnenhoek en de pupil is naar voren geplaatst); er bestaat een voorkeur voor het ovaal-welvende , amandelachtige vormpje van afb. 2, dat nog lang gebruikelijk blijft. De reden is dal het oog als het ware het licht van de ziel is en dal je dat in volle waarde moet laten zien: een oog in zij-aanzicht is krachteloos; kijkt niet écht. Dat moet de reden zijn waarom de schilders zolang vasthouden aan het onrealistische zij-aanzicht. De stoere jongen van afb. 3 (zijn neus is een beetje beschadigd en er loopt een barst door zijn linker hand) biedt een ander jongetje (dat niet bewaard is gebleven) een granaatappel aan, maar eerst lokt hij hem, nogal gebiedend, met een bloesemtakje in rood (nauwelijks te zien) naar zich toe. Hier maakte Makron een foutje: hij heeft per ongeluk zijn


23

bovenlip een beetje weggeschilderd (bij het invullen van de zwarte achtergrond), zodat die lip erg strak lijkt en de onderlip wat te ver naar voren steekt. In de binnenkant van de schaal (afb. 4) staat nog zo'n jongeman; ook hij houdt een geurig bloemtakje uitgestrekt voor zich; hij biedt dal lokkertje aan maar het jongetje is niet weergegeven (die denken de Grieken er vanzelf bij). Kijkt u nog even naar de kaken van de jongens van afb. 3-4: er is met heel lichte penseelstreekjes (bijna niet te zien) een eerste krullerige baardgroei aangegeven: 18-19 jaar zijn ze, dat staat vast (die eerste baardgroei speelt een grote rol in de Griekse literatuur). MOOIE

KOPPEN

MET

HAAR

Ik toon die kopjes scherp in detail, want er is een groot nadeel aan ons vak verbonden: u krijgt zo'n schaal nooit in handen en kunt hem dus nooit, zoals de studenten vroeger, dicht bij uw ogen houden om de kopjes letterlijk haarfijn te bekijken. Foto's zijn natuurlijk nooit zo toverachtig als de echte tekeningetjes op de vazen; daar valt niets aan te doen. Het zijn mooie jongens, niet kaalgeschoren. Wat lijken ze beschaafd vergeleken bij de huidige quasi verwaarloosde knapen met stekelige haarpieken stijf van het vet. Ik heb altijd ĂŠĂŠn probleem met Griekse mannen en jongens: ze hebben bijna altijd keurig zwarl haar. Zijn ze net als Marokkaanse Nederlanders zwart van haar en wenkbrauwen, met bruine ogen, of moeten we geloven dat ze donkerblond waren zoals we ze ons gewoonlijk, heel Europees, voorstellen? We moelen nog even naar ze kijken: ze hebben krachtige kinnen en de onderlip steekt losjes en ver uil;

verder hebben ze prachtige ronde schedels met grote diepte, de oortjes zijn weergegeven als een soort krakelingetjes, ze dragen een feestelijk wollen band om hel hoofd (mooier dan onze tennishelden) en hun zwaarwollen mantels vallen in weelderige, golvende plooien. Het zijn, zoals ik gezegd heb, stoere jongens; zie de borstkas, hals en armen van afb. 3. Handen zijn moeilijk te tekenen: met welk gemak geeft Makron de vingers en handpalm weer (afb . 1 en 3-4) !

afb . 4

Schildering in de tondo van de drinkschaal van jongen die een bloempje vasthoudt. APM 2179

Al de details die u nu zo goed hebt bekeken, zijn kenmerkend voor het 'handschrift' van Makron: misschien hebt u van nu af aan de gezichten van deze schilder een beetje in het hoofd en kunt ze herkennen. Dat soort kennis die de expert zich met langdurige aandacht en inspanning moet eigen maken, staat de laatste jaren, zoals ik al heb gezegd, door de arrogantie van de mode niet meer in hoog aanzien.

SUMMARY

The expressive faces of youths and a boy on a cup in the Museum, painted by Makron, are described in detail. The most striking is the racial expression or the boy in Fig. 2, who is eviclently pleased and surprised at the same time, as conveyed by the tiny stroke at the corner or the mouth and its slight tilt, the fine lip and, especially, the noticeable widening of the eye and the marked iris. These details can best be appreciated by comparing the eyes and faces of the youths. Such subtleties seem particular to Makron.

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98-99

/ 2009


24

'DIE VAZEN ZIJN ZELDZAAM': JAN SIX ALS KUNSTAGENT RUURD HALBERTSMA

Wijn, muzie k e n dans zijn in de Griekse oudhe id onlosm akelijk met elka ar verbonden . Deze drie-ee nheid komt p rachtig samen op een Attisch mengvat uit de collect ie van Jan Six, dat in het bezit is van het Allard Pierson Museum (afb . 1 en Pl. IV achterzijde omslag) . afb. 1 Roodfigurige stamnos van de Kleophon-schilder. Aardewerk, Griekenland, Athene, ca. 450-425 v. Chr. APM 8212

Een dergelijk type mengvat met brede voet, horizontale oren en ruime monding wordt in de literatuur aangeduid met de term stamnos. Centraal is een halfnaakte jongeling afgebeeld, die muziek maakt op een grote lier, die hij onder zijn linkerarm vasthoudt. In de rechterhand is het plectrum zichtbaar. De wat achterover geleunde houding van de jongen doet sterk denken aan de friezen van het Parthenon, die in dezelfde periode tot stand zijn gekomen. Vóór de jongen staat een eveneens half-ontklede man, die op de muziek een danspas uitvoert. Links staat een jongen met stok het vrolijke tafereel gade te slaan. De stamnos wordt toegeschreven aan de Kleophon-schilder (ca. 440-410 voor Christus), die zo genoemd wordt naar een inscriptie op een stamnos in Sint Petersburg. De Kleophon-schilder was nauw verbonden met de kring rond de beroemde Polygnotos, werkte samen met de Achilles-schilder en had later de Dinos-schilder als leerling. JAN

SIX

De vorige eigenaar van de vaas, Jan Six (18571926), stamde uit een beroemd Amsterdams geslacht, waarvan vele leden zich hebben doen gelden in de studie van de kunsten en wetenschappen 1 • Zijn brede belangstelling op het gebied van de oudheid, de esthetica en de kunstgeschiedenis bracht hem als student al in contact met hoog leraren aan verschi llende universitaire instellingen. In Amsterdam studeerde hij klassieke talen en volgde hij lessen aan de Akademie van Beeldende Kunsten. In Bonn vervolgde hij zijn opleiding in de klassieke archeologie, waar hij college liep bij vooraanstaande Duitse archeologen. In 1889 kreeg hij aan de Universiteit van Amsterdam een aanstelling als privaatdocent Klassieke Kunstgeschiedenis. Een jaar later volgde de benoeming tot hoogleraar Algemene

afb . 2 Geometrische pyxis. Aardewerk, Griekenland, Athene, ca. 800-7 60 v. Chr. Rijksmuseum van Oudheden, inv. ASx 1

1

Zie voor leven en werken van JanSix: U.P. Boissl'VJin, Lc.·venc.bt'rithl van Jhr. Dr. JanSix, }Jarboek Kon,nk/i1ke Seder/Jnd,cheAk,1dem1e >.in Wetenschappen (1928-291, Amsterdam1929, 1-&8.

Kunstgeschiedenis aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten. Van classicus-archeoloog ontwikkelde hij zich steeds meer tot kunsthistor icus: in 1896 werd hij - als opvolger van Allard Pierson - buitengewoon hoogleraar Aesthetiek en Kunstgeschiedenis, een benoeming, d ie in 1917 werd omgezet in een gewoon hoogleraarschap. In 1921 schonk hij zijn privé-verzameling antieke vazen aan de gemeente Amsterdam, onder voorwaarde dat deze gebruikt zou worden bij de colleges kunstgeschiedenis en archeologie. In 1967 werd de verzameling officieel overgedragen aan het Allard Pierson Museum. OUDHEDEN

VOOR

LEIDEN

Een minder bekend hoofdstuk uit het leven van Six betreft zijn verzamelaarsactiviteiten voor het Rijksmuseum van Oudheden. Na het afronden van zijn studieperiode besloot Six in 1886 de door hem zo bewonderde Griekse kunst met eigen ogen in het land van oorsprong te gaan aanschouwen. Hij reisde via België en Frankrijk naar Marseille , waar hij scheep ging naar Athene. Vanuit Athene schreef hij op 29 januari 1887 een brief naar zijn vriend Willem Pleyte, die als conservator van de Egyptische afdeling verbonden was aan het Rijksmuseum van Oudheden . In de brief werd melding gemaakt van de mogelijkheden tot aankoop van Griekse oudheden. Pleyte gaf de brief door aan directeur Conrad Leemans, die op 7 februari 1887 reageerde. Leemans toonde zich geïnteresseerd in een bronzen hydria, een geometrische pyxis (afb . 2) en twee lekythen , indien deze voor een redelijke prijs te verkrijgen waren. Een maand later schreef Six uit Athene dat de bronzen hydria helaas al verkocht was. De pyxis en de lekythen had hij voor Leiden aangekocht, maar een veel belangrijker stuk diende zich aan: een marmeren standbeeld van de Venus Genetrix, een Romeinse repliek van een Grieks origineel, dat tegenwoordig aan de beeldhouwer Kallimachos wordt toegeschreven. Leemans haastte zich terug te schrijven met de opdra ht ook de Venus voor Leiden aan te kopen. De brief bereikte Six echter niet. Op 14 april 1887 schreef hij aan Leemans, nu vanuit Amsterdam':


25

De min gunstige loop van de z iekte mijner moeder heeft mij genoodzaakt mijn reis veel eer dan het mijn voornemen was af te breken om plotseling terug te keren. Ik heb daardoor uw nevens aangehaald schrijven tot mijn leedwezen eerst hier ontvangen, zoo dal ik aan uw daarin uitgedrukt verlangen geen gevolg meer kon geven. De pot met dek el met 2 paarden heb ik nog mêe kunnen brengen en zoodra ook de twee lekythen aangekomen z ijn, za l ik die ze lf naar Leiden brengen, dan kunnen wij tevens nog mondeling bespreken of er nog iets uit Athene te krijgen zou kunnen z ijn. Bij het afleveren van de drie stukken Grieks aardewerk in Leiden , had hij nog een verrassing in petto: uit zijn eigen collectie schonk hij drie archaïsche terracotta 'plankidolen ' aan het museum , die Leemans dankbaar aan de verzameling toevoegde. Een jaar later maakte Six opnieuw een studiereis, nu naar Italië. Op 16 april schreef hij vanuit Rome dat hij drie vazen op het oog had voor Leiden: twee 'corinthisch aandoende'

en als naamgevend werk toegeschreven aan de

amfoortjes en een groot mengvat , dat in een bijzondere techniek gedecoreerd was 3 :

Kalathiskoss hilder. Six verwierf de vazen voor Leiden en

Stamnos in Six-

sloot zijn laatste brief vanuit Italië af met een elegant

techniek (detail).

geformuleerd excuus

In de eerste plaats een zoogenoemde 'calpis', bijzonder groot en van een zeldzaam soort van werk. Dit stuk heeh al de kenmerkende eigenschappen van het soort, n.l. fraaie zwarte vernis, grove handvatsels, om den hals een ornament dat reeds bij de vazen met roode figuren behoort en toch een wijze van versieren die geheel op den trap der vazen met zwarte fig. staat, uitgevoerd echter met roode ven,v, die als dekverw over de z warte vernis is aangebracht. Die vazen zijn zeldzaam.

6

afb . 3

Aardewerk ,

:

Griekenland, Athene ,

Het spijt mij dat mijn onschuldige ltaliaansche adres uw misnoegen gewekt heeh: te veel titels heeft dat echter voor een llaliaansch adres niet bevat, wellicht te weinig, en had ik niet 'cavaliere' maar 'commendatore ' moelen schrijven, edoch ik heb geen staatsalmanak bij mij.

ca. 510-500 v. Chr. Rijksmuseum van Oudheden , inv. RSx 1

Een jaar later volgde Six's benoeming aan de Universiteit van Amsterdam. Het kortstondige maar succesvolle optreden van de veelzijdige Amsterdamse

Six beschrijft hier voor het eerst de polychrome vaasschildertechniek, die hij datzelfde jaar publiceerde in

wetenschapper als kunstagent voor het Rijksmuseum van Oudheden was met deze laatste aankopen ten einde 7 •

de Gazette Archéologique en die internationaal bekend is geworden als de 'Six-techniek ' (afb. 3) 4 . Leemans gaf op 21 apri I opdracht tot aankoop van de stukken. Op 10 mei schreef hij nog een officieuze brief aan Six, met het

SUMMARY

The article deals with a rather unknown

verzoek hem uit Italië geen brieven meer te sturen met de adressering Cavaliere C. Leemans 5 :

chapter in the life of the archaeologist Professor Jan Six (1857-1926). Shortly after university, he look lwo

grand tours to Greece (1887) and ltaly (1888). 'Cava/iere' ben ik niet; 'Ridder' voor den eigennaam geplaatst is een adellijke titel, althans in ons land, en men mocht eens meenen dat ik daarop aanspraak wilde maken!

During bath journeys he corresponded with Dr. Conrad Leemans, director of the National Museum of Antiquities, Leiden. Thanks to Six's mediation, the museum acquired some interesting vases, amongst which an Attic late-archaic stamnos, decorated in

Six regelde de aankoop en hel vervoer. Ook voor

the so-called 'Six-technique'. In a letter to Leemans, Six described th1s technique for the first time, which

z ijn privé-verzameling kocht hij in Rome nog enkel e vazen aan, die na aankomst in Leiden werden

he published in the Gazette Archéologique in 1888.

gerestaureerd. Doorgereisd naar Sicilië had Six enkele mooie oudheden op het oog, maar door gebrek aan contanten kon hij daar niet toeslaan . Vanuit Napels waren er opnieuw mogelijkheden: enkele stukken inh eems- Italisch aardewerk, en een magnifieke vroeglucaans e klokkrat er met een afbeelding van de rituel e

kalathiskos-dans van een meisje en twe e naakte jongens, met mandvormige rietkronen op het hoofd. D e vaas is door A.D. Trendall rond 390 voor Christus gedateerd

2 Si, ,,,,n Lel'man,, 14-4-1887, RMO, 8rtefard11ef , 17.1.2/3 l. 1 Six aan Lel'mans. 1r,-4 1888,RMO. Brte1arch,c1; 17.1.2/34 4

J Six, Vc1'it~s polychroml"s'iUr îond noir de la pi>riodc-JrchaïquP, G,uc:•ttf'Archl'ologique,

111 , 1888, pp. 191-2 10; 281-299 5 L<'<'mJn,,1J115ix, 10-, 1888,RMO, Brte/Jrthil'I 17.1.4 5. 6 S" ,,an Leem,ms. 2-8-1888. RMO, Brte/Jrchiel, 17 1 2/14. 7 Or in Athrm• vrrworv<•n 'itukk«.-nn 8871 dragen dl· im. •ntan,nummert..AS, 1-6. De ,n Italië dang(•ko(hte

oudllC'den l 18881 : RSx 1-7

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


26

SPELEN OF RITUELEN?

GERALDA JURRIAANS - HELLE

afb . 1 Meisjes spelen het ephedrismosspel

waar-

bij de een de ander op haar rug draagt , terwijl deze haar handen voor de ogen van de draag ster houdt. Aardewerk, h. 43 cm. Corinthe, ca . 300 v. Chr. APM 1891

Het Allard Pierson Museum bezit een buitengewoon goede verzameling Griekse terracotta 's. Het merendeel daarvan stamt uit de verzameling van C. W. Lunsingh Scheur/eer. Binnen de collectie terracotta 's neemt de grote ephedrismosgroep (APM 1891) een speciale plaats in, een topstuk van wereldformaat (afb. 1 en Pl. 1 voorzijde omslag) . Het stuk is overbekend en vaak afgebeeld en men is geneigd te denken dat alles er al over is gezegd . De laatste jaren is er echter veel onderzoek gedaan dat ook op onze groep nieuw licht werpt . De uitgebeelde meisjes staan wellicht aan de vooravond van een nieuwe levensfase. Daarom - en wetende hoe na de terracotta 's jou aan het hart liggen - heb ik dit stuk en zijn kleine 'zusje' APM 393, (afb . 2) gekozen als onderwerp voor deze feestbundel.

AANKOOP

IN

PARIJS

In de zomer van 192 1 bracht Elizabeth Prins de jong, de ja renlange rechterhand van C.W. Lunsingh Scheurleer, in Parijs een bezoek aan de kunsthandel van de gebroeders Feuardent. Zij koos daar voor de verzameling Scheurleer een aantal voorwerpen uit, waaronder ook de grote ephedrismosgroep. G. Feuardent schrijft in september in een brief die in het archief in het museum bewaard word t, aan Scheurleer over deze ontmoeting:

"Het was m ij een waar genoege n haar bepaalde voorwerpe n te tonen die ik liever niet aan de eerste de beste zo u willen verkopen . (. .. ) Deze terracotta die een eph edrismosspe l voorstelt, is zo groot en moo i, dat je er tevergeefs alle catalogi voor kunt doo rbladeren. (.. .) Ik voeg toe, dat het mij p lezier doet dat het in uw co llectie terecht komt." Het stuk is buit engewoo n duur en daarom vraagt Scheurl eer het te bewa ren, zodat hij het in februari 1922 kan betalen. O p 19 februari stuurt Feuarclent de defini tieve rekenin g. Op 8 maart 1922 schrijft Scheurl eer aan Feuardent: "Ik ben erg enthousiast over uw groep.

Ik ben het geheel met u eens dat het een buitengewoo n stuk is, de staat, de stijl en de uitvoering z ijn van de eerste orde. Ik ben u zeer erkentelijk dat u het voor mij bewaard heeft. Ik begrijp niet dat dit kapitale stuk zo dicht langs het Louvre is gegaan zo nder er binnen te gaan. Ik mag mijze lf gelukwensen dat Monsieur P het niet is komen bekijken bij ui" Feuardent antwoo rdt hierop:

"Ik heb het Museum gebe ld, toen ik de collect ie waar het dee l van uitmaakt, had gekoc ht en de conservator antwoo rdde mij dat hij zeker zou langskomen om de stukken te bek ijke n. Ik wacht nog steeds op hem . (. ..) als de groep niet aan de oever van de Seine is geb leven dan heb ik daar gee n bezwaard gewete n over, want ik heb de betreffende afdeling op de hoogte geb racht." M o nsieur P. zal waa rschij nlij k Edmon d Pottie r zijn , die het in die tijd veel te druk had met het opzet ten van het Corpus Vasorum Antiquorum waa rvan de eerste twee de len in 1923 uitkwame n, o m langs de ku nsthande l te gaan!


27

afb . 2

Meisjes bij het ephedrismosspel. Het meisje dat rondgedragen

wordt

houdt een bal vast. Aardewerk, 21,6 cm. Boeotië, ca . 280 v. Chr. APM 393

GROTE

ME I SJES

De terracottagroep waar dit allemaal over gaat is met de rest van de collectie Scheurleer in 1934 in het Allard Pierson Museum terecht gekomen'. De groep is 43 cm hoog en bestaat uit twee jonge vrouwen, van wie de een de ander op haar rug draagt. De draagster heeft haar armen op haar rug gelegd en maakt met haar handen een holletje waar de ander haar knie in heeft gelegd. Zo is het mogelijk dat zij rondgedragen wordt zonder indecent haar rokken op te tillen . De draagster is gekleed in een chiton met daarover heen een roze himation , die onder haar rechterarm doorgaat en op haar linkerschouder is vastgezet. Doordat zij de andere vrouw draagt, is haar chiton van haar rechterschouder afgegleden, waardoor deze ontb loot is. Haar haren zijn opgestoken in een zogenaamd meloenkapsel , waarbij het haar in tressen wordt verdeeld die naar boven worden opgestoken en uitlopen in een strakke vlecht die om haar hoofd is gelegd (afb. 6, p. 30) . De berijdster is gekleed in een roze chiton met een blauw himation. Zij heeft het uiteinde van haar mantel dat onder haar rechterarm doorgaat, niet vastgezet op de linkerschouder, maar over de rechterschouder teruggeslagen, zodat haar borsten slechts bedekt zijn door de dunne chiton (afb. 5-7, p. 30) . Haar meloenkapsel is wat losser opgemaakt en de tressen lopen uit in een soort korte brede toef van wijd uitwaaierende lokjes. Op haar armen zijn gouden armbanden geschilderd en om haar hals een gouden ketting (afb . 6-8, p. 30) . Beide vrouwen dragen schoenen met brede neuzen en veters. De ronde basis van het beeldje was rood (afb . 3a-b, p. 29) . Het stuk is met moderne technieken nader bekeken door restauratrice Josée van den Berg. Haar bevindingen vindt u in het volgende artikel. De gehele groep maakt een wat stijve, houter ige indruk. De lichaamsvormen van de draagster worden door haar mantel verhuld, maar doordat haar knie en borst uitsteken wordt het geheel toch in meerdere vlakken verdeeld. De herkomst is onbekend , maar vanaf het begin heeft men aan Korinthe gedacht. De scherpe uitwerking met uitstekende delen en eenvoud ige, realistische draperieën doet aan de bronstechniek van deze stad denken. Die veronderstelling blijkt inmiddels juist te zijn: bij opgravingen in het heiligdom van Demeter en Korè te Korinthe zijn kopjes gevonden die veel lijken op het hoofd van de berijdster en er zijn ook verschillende fragmenten van ephedrismosgroepen gevonden. Op grond van de stijl is het beeldje te dateren rond 300 voor Christus. KLEINE

MEISJES

Het museum bezit nog een ephedrismosgroep (afb. 2) 2 • Deze is een stuk kleiner, slechts 21,6 m, en komt uit Boeotië . Ook hier zijn twee jonge vrouwen afgebeeld. De berijdster wordt op dezelfde manier om haar knie vastgehouden en leunt met haar link erhand en

1

APM 1891. Zeer vaak a(geheC'lcl.eerste public.c1t1e irr C VV, Lunsingh theurlN>r, Ncuerwerbungen der S<1mmlungC.W. lun,ingh Scheurlecr im Haag, ArthJulogischer Anzeig,•r. Band XXXVII il 9221 218-219, Abb. 13-14 Robert A Lunsingh Schcurlet•r, Grieken ,n het klein. 100 ,111/l(•keterracotta's. Amsterdam 1986. 25-26, nr. 6 1mc1literatuur). Vinzf'nz Brinkmann, Herman Brijder ('.a., ldC"'ur!Bij GrieJ..(•nen Ftrut./..t.•n, Zwolle 200ó, 179-180 , alh. 291 2 APM 393. Robert A. lun(,,mghSc.heurlc,('r, Gm•J..<•n in het J..ll'in. 100 Jntit.•J..<. .. terr1:1c.otta's. Amstcrcl,1m1986. <;2,nr. JY (met l1ter,1tuur•;Medede/,n/lenb/,1dAmm•rdJm, 4 (lq72 1 I; tdi'm 81182 !2001) 40. ,11h.78.

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


28

rechterelleboog op de linkerschouder van de draagster. Zij houdt een bal in haar rechterhand. De draagster is gekleed in een onder haar borsten gegord gewaad dat met grote schuine plooien rond haar benen wappert, waardoor vaart wordt gesuggereerd. De berijdster heeft een dunne chiton aan. Beiden hebben weer een meloenkapsel. De haartressen zijn met inkervingen aangegeven. Bij de berijdster is het haar strak opgestoken in een ronde knot, bij de berijdster zijn de tressen wat losser aangegeven en loopt het haar uit in een ronde uitwaaierende knot boven op haar hoofd. Ook hier zijn resten van de oorspronkelijke kleuren bewaard: op de witte deklaag was rood aangebracht voor de bal en het haar en de chitons waren blauw. De basis was roze. De achterkant van het beeldje is glad afgewerkt met een klein brandgat in het midden . HET

EPHEDRISMOSSPEL

Uit de literatuur (Pollux IX 119 en 122) is een spel bekend dat ephedrismos of en kotylei wordt genoemd 3 • De spelers werpen met een bal of een steen naar een steen op de grond. Wie deze raakt of het dichtste bij komt, wint (en wordt basileus, koning, genoemd) en mag op de rug van de ander (de onos, ezel) rijden. De berijd(st)er houdt zijn of haar handen voor de ogen van de drager en dirigeert hem of haar naar het doel. Wanneer die is gevonden, begint het spel opnieuw. Kennelijk zijn er verschillende varianten geweest waarbij de berijder vanaf de rug van de drager de bal zo ver mogelijk weggooide die dan gezocht moest worden, of waarbij de drager wel kon zien. Het spel is ook afgebeeld op Griekse vazen en daar zijn het vaak jongens die - niet geblinddoekt - het met meerdere paren spelen. Het Allard Pierson Museum heeft een fragmentarische skyphos van de Theseus Schilder in de collectie, waarop een dergelijke groep spelende jongens is afgebeeld•. Bij de terracottagroepen gaat het eigenlijk altijd om jonge vrouwen. Gemengde groepen komen alleen in Dionysische context voor of van vrouwen met Eros. De groep in het Allard Pierson Museum is bijzonder, niet alleen door zijn uitzonderlijke formaat (het is de grootst bekende afgezien van twee marmeren exemplaren, één gevonden op de agora van Athene en de ander in Rome), maar ook omdat hier het moment wordt afgebeeld dat de berijdster haar handen weghaalt voor de ogen van haar draagster.

3 Peter Zazoff, Ephedri smos. Ein altgriechi sches Spiel, Ant,k e und Abendland 11 ( 1962) 35- 42, Tafel 1-IV. 4 APM 2 178. Mededelingenblad Amst erdam 8 1/82 (200 1) 41 , afü. 80; idem 88 (2004 ) 11, afb.4; Ola f Borgers, The Theseus painter, Style, Shapes ,,nd ico nography. All ard P,erson Series Volum e 16, Amsterd am 200 7, 115 nr. 58, pl. 22 b-c. 5 Charlotte Scheffer, Girl s Playing? No tes o n a Fake Ephedri, mos Gro up in the Zo rn Coll cct,on s in Mora {Swedenl, Medelhavsmuseet Bulletin 28 (1993) 9 1- 102. Charlott e Scheffer, Return or no return . The so-call ed Eph edrismo, Gro up and the Hephaisteio n, Opuscula A then,ensia XXI: 10 (1996) 169- 188. 6 Ursula Ma ndel, D,e ungleichen Spielennn en Zur Bedeutun g wei bli cher Ephedrismosgrupp en, 111: Gede nkschrift für Andreas Linfert: hellenistische Gruppen, Main z am Rhei n 1999, 2 13-26 6, Tafel 64-70.

SPEL

OF

RI T UEEL ?

Wat was de betekenis van deze beelden? Is er alleen maar een spelletje afgebeeld dat de kunstenaars de gelegenheid bood vrouwenlichamen op hun voordeligst af te beelden , of steekt er meer achter? Charlotte Scheffer ' wees er op dat het hier niet om kinderen gaat en dat een dergelijk spel in Athene niet tot de dagelijkse bezigheden van jonge vrouwen behoorde. Zij stelt dat binnen een Dionysisch feest vrouwen het spel wel zouden kunnen spelen of anders bij een bijzondere gelegenheid, bijvoorbeeld bij het overgaan van jeugd naar volwassenheid. In het spel konden jonge meisjes laten zien dat ze volgroeid waren en sterk genoeg om kinderen te baren. Zij wijst daarbij op de afbeeldingen binnen een Dionysische context of waarbij Eros de berijder is en dus het meisje heeft overwonnen. Een argument is ook de vondst van ephedrismosgroepen in heiligdommen voor moedergodinnen als Demeter en Korè in Korinthe en Mater Matuta in Satricum. De vondst van dergelijke groepen in vrouwengraven zou kunnen betekenen dat het als een passende grafgift voor een ongehuwd meisje werd beschouwd. Ursula Mandel • gaat verder. Zij wijst op het verschil in kapsel en kleding tussen de berijdster en de draagster bij de vroegere stukken. De berijdster, in een dunne chiton en soms halfnaakt, met sieraden en een losjes opgemaakt kapsel volgt de ikonografie van Aphrodite. Zij wordt gedragen door een meisje dat als maagd in peplos en himation is afgebeeld, met een strak opgemaakt Artemis-kapsel. Aphrodite heeft het meisje overwonnen in het balspel, ook dat heeft een erotische bijbetekenis: de bal legt contact tussen mensen, zoals tussen Nausikaä en Odysseus, en daarom wordt ook Eros vaak met een bal afgebeeld. Hier zou dus volgens Mandel symbolisch zijn afgebeeld dat het meisje klaar is om te trouwen. In latere groepen, zoals onze kleine ephedrismosgroep, is vaak nog een verschil in kapsel te zien: dat van de draagster is strak opgebonden in een kleine knot, dat van de berijdster heeft lossere tressen en een wijde knot. Maar verder wordt het verschil tussen beide vrouwen minder: Aphrodite en de bruid zijn onderling uitwisselbaar geworden.

For summary see p. 30


29

EEN EPHEDRISMOSGROEP ONDER DE LOUPE! JOSÉE VAN DEN BERG

De bezoekers bek ijken de ephedr ismosgroep met het blote vit rine en ook d an zijn veel deta ils en resten van kleuren te in het rest auratie -atelier onder de loupe genomen werd en technieken onderzocht werd , kwamen er verrassende zaken

ULTRA

VIOLET

TH ERMOLU

LICHT

Het beeldje is erst grondig geïnspecteerd met een stereomicroscoop en een Ultra Violet lamp. Daarbij kwamen oude restauraties aan het licht. De groep is sinds ze in het museum is na 1934 niet meer gerestaureerd, vermoed ik. Het is niet in oude restauratieverslagen terug te vinden. De aanvullingen zijn van voor 1934. Er werd in die tijd vaak aangevuld met krijt en beenderlijm , vermengd met poeder pigmenten, de zogenaamde pate. Gelukkig is die ook goed te verwijderen . De vingertjes zijn in het verleden aangevuld met gips. Het zou ook wel een wonder zijn als de dames hun originele vingers nog blijken te hebben!

oog door de ruit van de ontdekken . Maar toen het stuk met moderne hulpm iddelen en aan het licht .

MIN ESCENTIETEST

Omdat het stuk zo uitzonderlijk is, is er in 1974 een Thermo luminescentietest uitgevoerd'. Tegenwoordig is het gebru ik dat op drie verschi ll ende plaatsen uit het object een monster genomen. Het zou interessant zijn om de schoenen van de draagster, haar chiton en het voetstuk nog eens te testen. og interessanter zou het zijn om ons beeldje in de CT scanner te onderzoeken. Enige jaren geleden is er Grieks aardewerk gescand in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Niet alleen komt er een perfecte zwart-witte profieltekening tevoorschijn , maar ook alle oude restauraties worden duidelijk zichtbaar!

afb . 1

afb. 2

Op de met Ultra Violet licht gemaakte foto geeft de groene verkleuring een overschildering of aanvulling aan. De bruine lijnen zijn gelijmde breuken. De linkervoet heeft twee breuken bij de enkel , de rechtervoet één breuk .

De groep is op een rond voetstuk gezet met lijm en een steun van gipsachtig materiaal , krijt en beenderlijm . Daarmee is ook over de voeten en onderkant van het roze himation heen geschilderd . Onder de schoenzolen zijn ook lijmsporen te zien . Het beeldje is dus los van zijn voetstuk geweest. Is dit voetstuk uit dezelfde tijd?

afb. Ja

afb. 3b

afb . 4

Het voetstuk is bedekt met een laagje aarde waaronder veel oranje rood pigment te zien is na reiniging (afb . 3a-3b ). Het ronde voetstuk is aan de binnenkant hol en vertoont kleine bru ine stipjes. Een van de stipjes is groter en blijkt na reinig ing een soort bronzen nagelt je te zijn waar de groep mee is vast gezet (afb . 4). Is dit ant iek? Ik denk meer in de trant van 1925 . 1

11.F f ren kei, ThNmolumi nesu•nt:(' Test of a IC'rr,1cot1J Ephedrh,mo\-group 111The A IIJrd PiN,;ûn Muq•um Amstml am . BABPsch 5 1 11CJ761%.

MEDEDELINGENBLAD

in

NR. 98 - 99 / 2009


30

STEREOM

ICROSCOOP

Hoewel de kleuren bij het ontstaan van deze beeldengroep natuurlijk veel briljanter waren, is er nog veel kleur bewaard gebleven op de groep. Dat is met een stereomicroscoop beter te zien dan met het blote oog. De chiton van de berijdster was roze en haar himation blauw met een roze rand (afb. 5) . Tijdens het verwijderen van de overschildering en de lijm kwam er ook roze tevoorschijn op het himation van het dragende meisje. De kleur van haar chiton is niet duidelijk. Bij het verwijderen van de overschilderingen kregen ook de schoenen veel meer reliĂŤf (afb. 3b) . Ik vind het wel grote schoenen voor deze gracieuze dames!

afb. 5 Voorde Thermoluminescentie test is er in de rug van de berijdster een gaatje geboord. Het boorsel is opgevangen in een plastic buisje en opgestuurd naar Oxford. De test gaf als uitslag dat het stuk waarin geboord is, tussen de 1770 en 2560 jaren geleden in de oven is gebakken. Sommige kleuren zijn nog goed te zien: het himation heeft nog vele sporen van blauw, met aan het afhangende uiteinde een strook roze.

afb . 6

afb. 7

afb. 8

De berijdster heeft aan beide polsen een gouden armbandje (afb. 6). Ook om haar hals zijn deeltjes goud te zien door de stereomicroscoop. Ze heeft een gouden halsketting met een medaillon om (afb. 7). Er is een lelijke barst op haar linkerwang te zien. Daaronder is een grijzig laagje. Is dat gebakken klei? Soms verkleurt het wel eens zo grijs in de oven. Of is daar toch een aanvulling in grijs gips? Haar neus is wel erg haaks en strak vergeleken met de neus van de andere dame (afb. 8).

SUMMARY

The Allard Pierson Museum has a very fine collection of Greek terracottas, mostly coming from the collection of C.W. Lunsingh Scheurleer, formerly in The Hague. They include two ephedrismos groups. One of thern, APM 1891, probably made in Corinth, ca. 300 BC, is unique; 43.0 cm high, it is the largest terracotta ephedrismos group known. Some colours are preserved: red-brown for the hair, pink and blue for the garments, gold for the bracelets and the necklace of the upper girl. The statue has been examined in the Museum's Conservation Department with a stereomicroscope. UV light has revealed some cracks and traces of glue. A thermolurninescence test has confirmed the authenticity. The other group, APM 393, is from Boeotia, 21.6 cm high. The upper girl holds a ball in her right hand. There are traces of blue on the garments and of red on the hair and ball. The possible meanings of these groups are discussed. Are they only representations of playing girls, offering the artist the opportunity to portray female boclies in an attractive way? Or are they depicting the moment that the girls are ready to be overcome by love. Might the upper figure in fact be Aphrodite?


31

PADDEN OP JE PAD

PAUL MEYBOOM,

ERIC MOOR M ANN

Met deze ongewone wens placht een zekere Mr. H. Pas, een sinister heerschap uit de avonturen van heer Bommel, verbaasde passanten te groeten. We weten niet wat deze magister in de oude kunsten met zijn groet precies bedoelde, zelfs niet eens of het positief of negatief gemeend was, maar vandaag de dag maakt zo'n groet geen p retti g e indruk. In het oude Egypte moet dat echter anders zijn geweest, en dat willen we hier nader bekijken aan de hand van een Egyptische beeldje in de verzameling van het Allard Pierson Museum (afb . 1). PA DD E N E N KI K KERS

Het beeld geeft blijkens de tekening op de rug een pad weer. Het is van wit fijnkorrelig marmer en inclusief de basis is het 17 cm hoog en 18 cm breed. Er is een waterleiding in uitgehold die van de bodem naar de bek loopt. De datering is onzeker, maar zal ergens in de Griekse of Romeinse periode liggen. Op het eerste gezicht zouden we dit beeldje waarschijnlijk als een wat oubollig tuinornament beschouwen, en inderdaad zijn er soortgelijke exemplaren uit de Romeinse wereld bekend. Maar dit beeldje is indertijd in Egypte gekocht door de bekende verzamelaar Von Bissing en de oorspronkelijke herkomst is bekend, namelijk een put met meerdere voorwerpen in Kom Dzjaef . In Egypte moeten kikkers en padden (deze soorten werden niet van elkaar onderscheiden), blijkens de vele en veelvormige afbeeldingen die bewaard zijn, een ongekende populariteit hebben bezeten. En dat zal natuurlijk een speciale reden hebben gehad. Zo bevindt zich in de verzameling van het Allard Pierson Museum een tiental miniatuur kikkers, 1-2 cm groot, die als amuletten aan levenden en overledenen werden meegegeven. Ook worden kikkers regelmatig aangetroffen als reliĂŤfversiering op lampen, en als lampen zelf in de vorm van een kikker (afb. 2) . Daarnaast zijn grotere sculpturen van kikkers en afbeeldingen op tempel reliĂŤfs bewaard (afb. 3 en 4) . NIEUW

LEVEN

Wat kan nu de populariteit van deze glibberige, kwakende diertjes in de Egyptische wereld verklaren? Een uniek aspect van de Egyptische cultuur is dat zelfs de eenvoudigste schepselen der natuur een symbolische religieuze betekenis konden krijgen. Een bekend voorbeeld is de mestkever, de scarabee, die zijn mestballetje tussen zijn achterpoten met zich meesleept en symboo l is geworden zowel van de zon als van de eeuwigheid. Ook bij de kikker is iets dergelijks het geval geweest. Wanneer in oktober het water van de jaarlijkse Nijloverstroming begon te zakken, ontsproten uit in het slib achtergebleven zaadjes en kikkerdril nieuwe lotussen en kikkers. Zij waren jaarlijks de eerste tekenen van nieuw leven, en werden daarom de symbolen van de herleefde flora en fauna. Bovendien werd deze geboorte gezien als een spontane creatie van de natuur, veroorzaakt door het levengevende Nijlwater. Zo was ooit ook in de oerpoel de kikker het eerste levende wezen in de natuur geweest, geloofde men. Door deze associaties werd dit nietige diertje de belichaming van de groeikracht van de natuur, van geboorte en wedergeboorte, en van de eeuwigheid. In vergoddelijkte vorm werd het de godin Hekel, beschermster van geboortes.

Nu wordt begrijpelijk dat de kikker voor levenden en doden als een machtige talisman werd beschouwd: hij garandeerde imm ers het leven, en later de wedergeboorte, van de persoon die het begeleidde. Ook bij de genoemde lampen moet de betekenis in deze sfeer gezocht worden Soms werd op lampen de betekenis van de kikker nog eens verduidelijkt door er een ander symbool aan toe te voegen, zoals het oud-Egyptische Ankh kruis, symbool van het eeuwige leven, en op lampen uit de Koptische periode het Christelijke kruis of de Griekse inscriptie "ego eimi anastasis" (ik ben de opstanding). Deze Egyptische en Koptische symbolen illustreren ook het lange voortleven van de symboliek van de kikker in de Egyptische cultuur .

afb. 1 Waterspuwer in de vorm van een pad . Marmer , Egypte , Romeinse periode. APM 7878

NIEUWJAARSGESCHENK

Afbeeldingen van kikkers komen ook nogal eens voor op bekers en kommen die waarschijnlijk dienden om het levengevende Nijlwater te bevatten. Naast een meer algemene cultische functie , zoals voor plengoffers en abluties, zullen deze kommen ook gediend hebben als geschenk aan familie en vrienden bij het begin van het nieuwe jaar, tijdens de Nijloverstroming of als grafgeschenken. Een bijzonder geval vormt een grote faience kom gevonden in een graf uit de periode van de 22ste dynastie in de Nijldelta. In het midden bevindt zich een plastisch figuurtje van een kikker zittend op een MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


32

afb. 2 Olielampje in de vorm van een kikker. Terracotta, Romeins. APM 14.511

afb. 3 Heket, de godin van

lotusblad met steel, op de rand van de kom zitten nog eens negentien kikkertjes terwijl aan de binnenkant van de kom een tiental kikkers langs de wand omhoog lijkt te kruipen. Gevuld met water moet deze, voor ons eerder griezelige, kom voor de Egyptenaar een sprekende uitbeelding van de delta tijdens de Nijloverstroming zijn geweest, en een mooi symbool van wedergeboorte door de levenskracht van het heilige Nijlwater . Een kikker op een lolusblad is ook een regelmatig terugkerend motief in de nilotische scènes die we uil de Romeinse wereld kennen en die ook Egypte tijdens de Nijloverstroming weergeven. De tuit van de kom heeft de vorm van een leeuwenkop. De verklaring hiervan ligt daarin dat tijdens de Nijloverstroming de zon in het sterrenbeeld van de leeuw stond. De leeuw verwijst naar de zon zoals de kikkers naar het water verwijzen, en zon en water waren de twee primordiale elementen die de voorwaarden voor het ontstaan van hel leven vormden. Er zijn ook stenen bekkens voor water bewaard die werden opgesteld in heiligdommen of graven, ten behoeve van plengoffers en abluties. Op de rand daarvan kunnen een of meer kikkers soms samen met leeuwen geplaatst zijn, uit wier bek water in het bassin stroomde.

geboorte en wedergeboorte,

zit in

de gedaante van een pad of kikker bij de mummie van Osiris. Hellenistisch reliëf in de westelijke Osiris kapel op het dak van de Hathor tempel te Denderah (naar A. Mariette, Dendérah IV, Parijs 1873, pl. 88)

WEDERGEBOOR

TE

De betekenis van de kikker blijkt ook uit afbeeldingen op Egyptische tempelreliëfs. Op een reliëf in een van de Osiriskapellen op het dak van de Hathortempel te Dendera zien we het jaarlijks mysterie van de herleving van de natuur zoals dat in de Egyptische religie beleefd werd (afb . 3). Op een bed ligt de mummie van Osiris die zijn hand aan zijn erecte fallus houdt, zijn semen beval namelijk nog levenskracht. Boven hem vliegt lsis in de gedaante van een valk die zich door hel zaad van Osiris laat bevruchten van Horus,

de god met de valkenkap. Osiris, de gestorven farao die de vergane vegetatie van het vorige jaar voorstelt, zal herleven als god van de onderwereld, maar met zijn semen, het levenwekkende water van de Nijl , verwekt hij de nieuwe farao en de vegetatie van het nieuwe jaar. Rechts van deze mysterieuze gebeurtenissen zien we een reusachtige pad zitten op een pedestal. Deze stelt Hekel voor, de godin van geboorte en wedergeboorte, die erop toeziet dat het mysterie naar behoren verloopt. Op een reliëf in een van de Osiriskapellen op het dak van de lsistempel te Philae zien we ook een kikker,


33

LITERATUUR

afb. 4

Voor de marmeren kikker in de collectie van het APM zie E.M. Moormann , Ancient Sculpture in the Allard

het graf van Osiris

Pierson Museum Amsterdam , Allard Pierson Serie, Collections 1, Amsterdam 2000, 47, nr. 54, Pl. 24h-i. Voor de kikkeramuletten zie Mededelingenblad Amsterdam 83 (2002 ) 6, afb. 4 en 5. De zich niet in het APM bevindende voorwerpen worden, behalve de reliëfs, besproken in J. Leclant, La grenouille d'éternité des pays du Nil au monde Méditerranien , in: Hommages à M. J. Vermaseren Il (1978) (EPRO 68) 561-572, voor de faience kom met 30 kikkerfiguurtjes , pl. CXXIX. Voor waterbekkens in een heiligdom zie R.A.Wild , Water in the Cult ic Worship of lsis and Osiris (1981) (EPRO 87) pl. XXVIII. Zie voor kikkers en padden in het oude Egypte verder LA Il, 335; J. Boessneck, Die Tierwelt des Alten Ägypten, München 1988, 116-117; D. Bonneau, La crue du Ni/,

nu een kleine (afb . 4) . Uit een bekken waarin we ons het lichaam van Osiris moeten denken, rijst de herleefde natuur op in de vorm van een bos takken of planten en daarop zit de Ba, de zielevogel van Osiris. Links staat de Nijlgod zelf die Osiris' graf met het levenbrengende Nijlwater begiet zowel uit een borst als uit de bek van een kikker die op zijn uitgestrekte hand zit. aast de kikker staat in hiërogliefen 'wedergeboorte'. De kikker is dus niet alleen symbool van g boorte en wedergeboorte maar ook de schenker ervan door het levengevende Nijlwater dat uit zijn bek stroomt. GOEDE

WENSEN

Na deze achtergrondinformatie over de betekenis van kikker en pad in de Egyptische wereld moeten we het beeldje van de pad in het Allard Pierson Museum nog eens even bekijken. Omdat wit marmer in Egypte niet voorkomt moet het geïmporteerd zijn, wat impliceert dat het een vrij kostbaar voorwerp is geweest. Verder blijkt uit de waterleiding dat de pad diende om water te spuwen. Het lijkt aannemelijk dat het op de rand van een van de bovengenoemde waterbekkens heeft gestaan, maar een andere functie is natuurlijk geenszins uit te sluiten . Uit deze omzwervingen rond het Egyptische beeldje van een kikker blijkt dat de boven aangehaalde magister in de oude kunsten H. Pas,wel degelijk ter zake kundig was en dat hij de voorbijganger toch een goed bedoelde wens deed toekomen. Dit willen wij hierbij clan ook de scheidende directeur van het Allard Pierson Museum toewensen, beste Robert, nog vele 'padden op je pad'.

De Nijlgod begiet met water uit zijn borst en uit de bek van een kikker die hij op zijn linkerhand houdt. Hellenistisch reliëf in de noordelijke Osiris kapel op het dak van de lsis tempel te Philae (naar H. Junker, Das

Götterdekret über

das Abaton, Wenen 1913, fig. 21)

divinité égyptienne à travers mil/es ans d'histoire, (332 av. - 641 ap. }.-C.): d 'après les auteurs grecs et latins, et les documents des époques ptolémaïque , romaine et byzantine , Paris 1964, 297-298; Wild op.cit. 92 ff. n. 94; H. Beinlich, Die "Osirisreliquien ". Zum Motiv der Körperzergliederung in der altägyptischen Religion, Wiesbaden 1984, 279, n. 55.

SUMMARY

Quite in contrast to the image of frogs and toads in our culture where they are thought to be creepy creatures, in ancient [gypt these animals, not distinguishecl as different species, were held in the highest esteem. The explanation is that they were the first living beings to appear after the yearly Nile flood had started to withdraw. Because of their seemingly spontaneous birth these creatures were identified with the regenerative power of the Ni lewater, and so became symbols of birth and rebirth and bringers of fortune and happiness. lt was the goddess Hekel, who in the shape of a frog protected birth in this life and rebirth in the hereafter. Consequently, images of these anima Is may be found in a great variety, for example on bowls and basins meant to contain the sacred Nile water for libations and ablutions. Probably, the marble frog in the collection of the Allard Pierson Museum had such a function. rurthermore, figures of frogs were very popular as amulets, and of these the Museum owns quite a colleoion. These amulets were presented to the deceased in order to effect their rebirth in the afterlife, or to females to help them with chilclbirth, and to relations or friends in genera! for protection on their road through life. Il is with this power in mind that we wish Robert Scheurleer many a toad on his future roacl.

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


34

MET GESLOTEN

VIZIER

FIK MEIJER, RENÉ VAN BEEK

Het Allard Pierson Museum heeft een grote collectie terracotta 's. Een belangr ijk aandachtspunt van Robert Lunsingh Scheur/eer. Het is dan ook verheugend dat heel recent een interes sante terracotta aan de verzameling kon worden toegevoegd. Het gaat om een miniatuur helm van een gladiator (afb. 1) die eens in het bezit was van de Rotterdamse fotograaf en kunstenaar Elenbaas die in 2008 overleed . traden. Deskundige toeschouwers wisten onm iddellijk bij binnenkomst van een gladiator in de arena met welk type gladiator ze te maken hadden.

afb. 1

Helm die op het hoofd van een beeldje van een gladiator kan worden gezet. Terracotta, 7 cm, 1ste eeuw n. Chr. APM 16.618

afb. 2

Twee beeldjes van gladiatoren. Links

Het 7 cm hoge helmpje wordt gekenmerkt door een gestileerde helmbos met een punt naar voren en een gesloten vizier. Het helmpje is in een mal gemaakt en de maker heeft zich duidelijk laten inspireren door echte gladiatorenhelmen die in de Romeinse tijd in om loop waren. We hoeven maar naar de vele afbeeldingen op mozaïeken of wandschilderingen of naar terracotta beeldjes van gladiatoren te kijken om te zien dat er verschillende uitrustingen en helmen in omloop waren.

het murmil/o type. 1ste eeuw n. Chr. Württembergisches Landesmuseum in Stuttgart.

De miniatuur terracotta helm helpt de archeoloog en historicus bij het reconstrueren van de gladiator uit de oudheid. Waarschijnlijk is de helm onderdeel geweest van een terracotta beeldje waar een helm los op het hoofd van de gladiator kon worden geplaatst. Pasals de helm was weggehaald, werd het gelaat zichtbaar. Zo kon met terracotta poppen gespeeld worden en wellicht fungeerde de gladiator met helm als de mannelijke Barbie (Ken) avant la lettre. WAPENRUSTING

Elk beeldje van een gladiator is weer anders. Soms is de vechter levensecht afgebeeld, soms martiaal, soms in zijn laatste moment , dodelijk getroffen door het wapen van zijn tegenstander. Die uiteenlopende uitbeelding komt enerzijds voort uit het verloop van het gevecht dat verschillende poses van de gladiatoren te zien gaf. Maar het heeft ook alles te maken met de verschillende wapenrustingen van de strijders. Het publiek wilde spektakel en dat kwam er vooral wanneer vechters met uiteenlopende wapens tegen elkaar in het strijdperk

De meest bekende vechters waren de thraeces en de murmillones (afb. 2). De eersten waren duidelijk herkenbaar aan hun betrekkelijk kleine kromme zwaard (sica), dat veel weg had van een dolk, en hun kleine schild (parma ), dat zowel vierkant als rond kon zijn. Omdat zij met hun schild alleen hun borst en buik konden beschermen, waren hun benen afgedekt met hoge beenplaten. De murmillo ontleende zijn naam aan de murma , een zeevis die in netten werd gevangen. De reden om hem zo te noemen was dat de murmillo aanvankelijk werd ingezet tegen de retiarius, de meest opvallende verschijning onder de gladiatoren, die de murmillo geregeld in zijn net ving. De murmillo droeg een langwerpig schild (scutum), dat veel groter was dan dat van de thraex, en hanteerde een steekzwaard (gladius) van veertig tot vijftig centimeter. Vanwege de lengte van zijn schild kon hij volstaan met het dragen van beenplaten tot ongeveer tien centimeter onder de knie. De murmillo vocht ook geregeld tegen de hoplitomachus , wiens wapenrusting sterk doet denken aan die van de thraex. Zowel de murmillo als de thraex droeg een helm met een vederbos, voorzien van een vizier.


35

is dat de horizontale flappen zoals te zien op de metalen helm uit Pompeii niet zo prominent aanwezig zijn maar vrij steil naar beneden in de nek aflopen. De maker van het miniatuurhelmpje heeft waarschijnlijk niet zo heel erg goed gekeken naar de grote 'echte' helmen. Maar ook uit praktische overwegingen is het handiger om niet teveel uitstekende delen aan de helm te hebben als er mee werd 'gespeeld'.

THRAEX

OF

MURMILLO

Van lang niet alle afbeeldingen van een gladiator is met zekerheid te zeggen om welk type gladiator het gaat. Het was de kunstenaar veelal te doen om een fraaie artistieke weergave. Maar een aantal makers had andere oogmerken, zij wilden vooral duidelijkheid scheppen en de mensen met een goede weergave van de gladiator inzicht geven in het gladiatorengevecht. Zij deden dat door hem in volle glorie af te beelden, of door zijn hoofd, ompleet met helm, weer te geven. De maker van de kleine terracotta helm met vizier is daarvan een mooi voorbeeld. De helm is wellicht niet de fraaiste weergave van een wapen van een oude gladiator, maar is in zijn beknoptheid wel een helder model van een veel gebruikte helm, vermoedelijk die van een thraex of een murmillo (afb . 2). Hoewel de lijnen in het vizier van de helm moeilijk zijn te duiden, vertoont het hoge beeldje van de helm grote gelijkenis met de helmen van twee beeldjes, van een thraex en een murmillo, in het Württembergisches Landesmuseum in Stuttgart. Beide vechters zijn uitgerust met een helm die sterk doel denken aan onze gladiatorenhelm, waarbij die van de murmillo (links) met de scherpe hoek de meest treffende overeenkomst vertoont. Onze veronderstelling dat het hier gaat om de helm van een murmillo wordt nog versterkt door de opvallende gelijkenis met enkele helmen van murmillones uit de gladiatorenkazerne in Pompeii, zowel wat de helmbos als wat de lijnen van het vizier betreft (afb. 3). Blijft de vraag welke helmen echt werden gebruikt in het gevecht en welke als paradehelm fungeerden. De zeer fraaie helmen uit Pompeii zullen ongetwijfeld alleen voor parades zijn gebruikt. De spectaculaire in het metaal gehamerde reliëfs maken de helmen tot kostbare stukken, te kostbaar om te laten beschadigen tijdens een gevecht. De uitbundige versiering van de helm zal een imponerende functie hebben gehad die ook bij parades goed van pas kwam. TERRACOTTA VAN

HET

ALS

DAGELIJKS

ILLUSTRATIE LEVEN

Terug naar het terracotta model in het Allard Pierson Museum. Opmerkelijk aan de Amsterdamse helm

afb. 3 Bronzen helm (murmi//o type) gevonden in Pompeii.

De helmen kunnen volgens een typologie worden ingedeeld en daarmee gedateerd. In de typologie van de murmillo helmen past onze kleine terracotta goed bij het zogenaamde Chieti-Pompeii type dat in de eerste helft van de eerste eeuw na Christus wordt gedateerd. In de collectie van het Allard Pierson Museum spelen gladiatoren (nog) een kleine rol maar deze helm mag er zijn! We zijn nog op zoek naar de gladiator die deze helm past, de Ken uit de oudheid (afb . 4 ). LITERATUUR

M. Junkelmann, Das Spie/ mit dem Tod, Mainz 2000 E. Köhne en C. Ewigleben, Gladiators and Caesars, Londen 2000 F. Meijer, Gladiatoren, Amsterdam 2003

afb . 4 'Moderne gladiator' die een helm van het

thraex type heeft, herkenbaar aan de kop van een griffioen.

SUMMARY

A recent acquisition is a terracotta gladiator's helmet. In spite of similarities to the helmet of a thraex, this one bears the most resemblance to that of a murmil lo. lt was part of a terracotta statue of a gladiator and cou ld be removed to reveal the gladiator's face. This type of murmillo helmet, with distinctive high, angular rest and visor grate, can be assigned to the first century AD.

MEDEDELINGENBLAD

NR.

98-99

/ 2009


36

EEN VROLIJKE WAGENMENNER VINCENT

DIONYSISCHE

BOELE

Op de Romeinse afdeling van het museum is de grote Dionysus sarcofaag een absoluut topstuk. Hoewel er al veel over het reliëf met Dionysus en zijn volgelingen is geschreven, blijkt er telkens weer iets nieuws te ontdekken en te beschrijven. Een merkwaardige figuur is de 'bel/enman'. Hij gaat gekleed in een tunica waar hij een tuig met bellen overheen draagt. Verder heeft hij beenwarmers en halfhoge rijglaarzen aan. Wie is hij? Is hij een mythische figuur of een functionaris in de Dionysus cultus? Heeft hij misschien een connectie met de overledene van wie de doodskist ooit was?

de Vereniging Rembrandt die op dat moment 100 jaar bestond 1• Hoewel de sarcofaag op sommige plaatsen ernstig is beschadigd, weten we toch hoe sommige figuren er vroeger moeten hebben uitgezien. De kist is namelijk al in de l 6de eeuw opgedoken. Enkele tekeningen uit die tijd tonen de kist in een iets betere staat 2. De twee kleine bellenmannen aan de voorzijde van de kist (afb. 2) waren toen al niet meer geheel intact. De best bewaarde bellenman is de grote figuur aan de zijkant (afb . 1) . Over de bellenman is veel en goed nagedacht en geschreven. Sommige auteurs zien in hem een bacchant, anderen een priester en weer anderen een herder. De verklaring als bacchant wordt wel gegeven omdat de figuur vaak in een thiasus of optocht van satyrs en maenaden, de volgelingen van de wijngod Dionysus, wordt afgebeeld. En... alle deelnemers aan een thiasus zijn immers bacchant. De dieren die de bellenman soms bij zich heeft, zouden offerdieren zijn zoals een bokje . Als attribuut draagt de bellenman soms een lagobolon of herdersstaf. De klokjes zien velen als apotropeïsch ofwel kwaadafwerend. BACCHANT

afb. 1

Bellenman met slang en bokje op de Amsterdamse sarcofaag, marmer, Rome, 2de helft 2de eeuw n. Chr. APM 10.854

De bellenman komt op de kist drie keer voor, tweemaal verkleind op de voorzijde en een keer op de rechterzijde (afb. 1). Helaas is de kist jarenlang blootgesteld aan het Engelse klimaat in de tuin van Hever Castle en daardoor is hel reliëf nogal verweerd geraakt. Ook de bellenman heeft daarvan flink te lijden gehad. In 1983 kocht het museum de kist aan ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het museum dat in 1984 werd gevierd. Steun werd gegeven door

EEN 1

Marmeren sarcofaag, inv 10854. Zie voor alle details: E.M. Moormann, Ancient Sculpture in thf! Allard

P,erson Museum, 2000, 161-164 . 2

Master of the Codex Corburgensis (actief in Rome rond 1550-15551. Kupfcrstichkabinett der Kunstsammlungen der Veste Coburg, Coburg linv. no. Hz 21, Fol. 53 en 46; tekening uil d~ Dal Pozzo/Wîndsor collectie in het Brits Museum, Londen. Voor de 1óde~eeuwse tekeningen en de nummering:

cal. ten!. Drank, Drama, Dood. D1onysus, Mededelingenblad Amsterdam 30, 1984. pp. 23-29.

, HERDER

OF

PRIESTER?

De vraag is of de bellenman een realistische figuur uit de Dionysus-cultus is. En heeft hij misschien een connectie met degene van wie de sarcofaag ooit was? Enkele auteurs proberen de bellenman te identificeren aan de hand van de thiasus-lijsten die zijn overgeleverd. Sommigen noemen hem slechts een charmeur des serpents. Anderen spreken over archiboukolos, en zijn begeleider boukolos (dit is een 'koeherder', de archiboukolos is een 'opperkoeherder'). Eric Moormann die de beeldhouwwerken van het Allard Pierson Museum heeft gepubliceerd, noemt de bellenman een agent tussen hemelse en aardse sferen. Gezien het offer op de achterkant van de sarcofaag concludeert hij dat de bellenman zelfs een schakel vormt in zowe l de mythologische als de compositor ische betekenis. De bellen hebben een dubbele functie: als aankondiging voor de epifanie van Dionysus en als verdrijving van het kwaad. AURIGA

.. . ?

Een andere mogelijkheid is dat er een auriga, een wagenmenner uit het circus, is afgebeeld. Want sommige archeologen herkennen onder het bellenluig riemen om het middel van de figuur. Die moeten duiden op het kostuum van een auriga. Ze hebben zeker niets van doen


37

met het kostuum van een herder. De identificatie van het kostuum lijkt heel plausibel: een auriga draagt een tuig met riemen eronder ter bescherming van de romp tijdens de wagenrennen (zie ook een beroemd moza·iek van een wagenmenner in het Musea Arqueológico acional, Madrid; www .mcu.es). Het beschermt de rug van de wagenmenner als de teugels om het lichaam worden geslagen en fungeert bovendien als niergordel. Verder draagt de wagenmenner net als de bel lenman een beenbedekking in combinatie met halfhoge rijglaarzen. Vaak dragen ze een helm, soms niet. Het tuig van de bellenman lijkt net als dat van de auriga van leer gemaakt. Er zijn in diverse archeologische collecties goede parallellen te vinden. In het Louvre bevindt zich een bronzen plaquette uit de 4de of Sde eeuw na Christus waarop een wagenmenner is afgebeeld (inv. BR-3447). Zijn kostuum komt exact overeen met dat van de bellenman, alleen de bellen ontbreken. Het tuig heeft nog een andere parallel: de Romeinse officier Gnaeus Musius van legioen XVI Gemina draagt op zijn grafsteen zijn onderscheidingen of phalerae aan een leren tuig (afb . 3) .

de god aan; de bokjes zijn volgens haar offergaven. Ik denk dat ze gelijk heeft. De grote bellenman loopt als het ware voor de stoet uit, in de richting van het offer op de achterzijde.

afb. 2 Voorzijde van de Dionysus sarcofaag. In het midden de god Dionysus en

EEN MYSTES ... ?

rechts en links zijn

Heeft de auriga-bellenman dan soms een functie bekleed in de mysteriën van Dionysus? Cremer meent van wel: de afbeeldingen van bellenmannen op grafstenen in met name Klein-Azië verwijzen naar de rol van de overledene als deelnemer aan de Dionysische mysteriën. Of ook degenen die de opdra ht tot het maken en versieren van de sarcofagen hebben gegeven, in hun aardse leven een dergelijke functie hebben gehad, is niet na te gaan. Daarvoor ontbreken de inscripties op de ons bekende Romeinse sarcofagen. Maar het zou een reden kunnen zijn voor het voorkomen van de bellenman op de doodskisten . Cremer ziet de lijsten met Dionysische mysteriegangers of mystai als een mogelijke aanwijzing 3 •

de gehavende bellenmannen te zien .

EEN HIPPOS ... ?

Maar wat doet een auriga op een Dionysische sarcofaag?Volgens de archeologe Cremer verwijst hij naar het mennen of begeleiden van dieren - panters of bokjes - die de wagen van Dionysus trekken, een functie die Pan op andere sarcofagen vervult. Net als Pan stoot de bellenman de deksel van de cista mystica waardoor de slang vrijkomt en de epifanie van Dionysus een feit wordt. Met de slangen die hij soms draagt, zoals op de Amsterdamse sarcofaag, kondigt hij de verschijning van

De bellenman als (archi)boukolos lijkt mij onwaarschijnlijk. Hij draagt immers geen herderskostuum. Een sei/enos zoals Cremer suggereert, is hij ook niet omdat die identificatie slechts op vage vermoedens rust. Bovendien lijkt de combinatie van Seilenos, de dikke , kaalhoofdige opvoeder van Dionysus, met hel kostuum

3 M. Cremer, Der Schl'llenm,,nn' ,n; Epigr,,phica An,l/0/ic,1. 7 11986 ), p. 21-34, ,1fu. 5-6

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98-99

/ 2009


38

afb . 3

uitgevoerd. Hippos hippaios is zelfs een bekende satyrnaam op Griekse vazen.

Grafsteen van Gnaeus Musius , standaarddrager

in

EEN

Legio XIV Gemina, kalksteen, 1ste helft 1ste eeuw n. Christus, Landesmuseum, Mainz

van een auriga ook niet erg waarschijnlijk. Maar op de thiasus-lijsten komt nog een andere functie voor die mijns inziens iedereen over het hoofd ziet: de hippos•. Volgens Maass behoren de hippoi tot het lagere personeel, door priesters aangesteld om onruststokers uit het vertrek te verwijderen. Ook bellen en klokken werden gebruikt om tot kalmte en stilte te manen. Dit zou de bellen verklaren die de bellenman op zijn uniform draagt. De bellenman kan de hippos zijn die de mystai tot stilte en orde roept tijdens of aan het begin van de eredie nst.

Hippos betekent naast 'paard' ook 'wagenmenner'. En daar zit een sterke overeenkomst met de bellenman die het kostuum van een wagenmenner draagt. De bellenman is een Dionysische auriga, een hippos. Misschien bestond er in de Griekse Dionysosmysteriën al een dergelijke functie of werd deze door satyrs of silenen 4

5

DIONYSISCHE

FUNCTIONARIS

De bellenman of hippos lijkt daarmee een realistische figuur te zijn, zoals al bleek uit de KleinAziatische grafstenen. De taken van de hippos zijn helaas nog onvoldoende bekend. Maar het feit dat de bellenman op de verschillende archeologische monumenten steeds met andere, wel altijd Dionysische attributen is voorgesteld, zou tot de voorzichtige conclusie kunnen leiden dat hij diverse taken kon vervullen binnen de mysteriëncultus. De bellenman komt alleen voor op sarcofagen waarop óók Dionysus verschijnt, rijdend op een tijger of dronken ondersteund door een satyr, en omgeven door de thiasus. De bellenman voert nergens cultushandelingen uit en ondanks zijn bijzondere kostuum neemt hij geen bevoorrechte positie ten opzichte van de andere bacchanten in. Naast de functie van ordebewaker zou de hippos met zijn belletjes de epifanie van Dionysus kunnen aankondigen 5 • De wijngod en Romeinse god van de onsterfelijkheid komt echter ook vaak zónder de bellenman voor op sarcofagen. Desondanks heeft de bellenman mogelijk wel te maken met de verschijning van Dionysus. Zo opent hij op enkele sarcofagen de cista mystica, ook een symbool voor de epifanie van Dionysus.

het Romeinse leger,

Inscriptieop een zuillrommel in het Bakcheionvan Athene, zie ErnstMaass, Orpheus, Untersuchungen zur griechischen römischen altchristlichen /enseitsdichtungen und Religion, München, 1895, p. 18-32. Op p. 28 worden de hippoi genoemd. Ook in de rooms-kaJholieke kerk wordt de 'epifanie' van Christus aangekondigd door middel van belletjes, een aardige parallel uit een godsdienst die zich in dezelfde tijd ontwikkelde als de Romeinse Dionysus cultus.

Dit artikel is gebaseerd op mijn doctoraalscriptie waarmee ik in augustus 1988 afstudeerde. Tijdens de zomer van dat jaar heb ik vele uren doorgebracht op de kamer van toen nog conservator Robert Lunsingh Scheurleer en hij liet me gebruik maken van zijn computer of 'tekstverwerkingsapparatuur' zoals de pc's ook wel werden genoemd. Die uren waren voor mij altijd zeer inspirerend en hebben de basis gelegd voor een jarenlange band van vriendschap en wederzijds respect. Dear Robert, dank je wel.

SUMMARY

An odd figure can be recognized on the Dionysian sarcophagus in the Allard Pierson Museum. This man, dressed as an auriga or charioteer from the circus, wearing a tunic under a leather harness equipped with little bells, puzzles archaeologists. They see him as cowherd, priest or satyr. Bul because of his costume he can be neither herdsman nor priest. Amongst the participants in the Dionysian thiasus a few roles might suit him, only one of which, however, matches an auriga: the hippos. This participant in the Dionysian mysteries is responsible for maintaining silence during the service, for which purpose he can also ring his bel Is. In addition, the bells can announce the epiphany of Dionysus, as the hippos is present on sarcophagi where Dionysos is also portrayed as part of the thiasus. The same role is aften performed by Pan as well.


39

EEN ZELDZAAM TERRA SIGILLATA BORDJE UIT NIJMEGEN W IM HUPPERETZ

Het Allard Pierson he eft vele archeolog ische verzame lingen in huis. Een van die collecties is binnengekomen via de bekende Nederlandse archeoloog Hendr ik Brunst ing (1902 - 1997). Hij stude e rde aan de UvA en VU en deed veel opg raving e n in Nijmeg e n. In 1937 verscheen zijn proefschr ift , een baanbrekende en nog steeds geciteerde studie op het gebied van provinciaal Romeins aardewerk . Het vormde deel vier in de reeks Archeolog isch-H istorische bijdragen van de Allard Pierson Stichting van de Universiteit van Amsterd am '. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning van de opgraving door de Allard Pierson Stichting was dat een deel van de beschreven vondsten ook in de collectie van het Allard Pierson Museum zou worden ondergebracht. Het betreft enkele grafinventarissen van het grafveld Hees te ijmegen, waarvan het merendeel in het voormalige Rijksmuseum G.M. Kam (nu Museum het Valkhof) en het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden zijn ondergebracht en een deel in Amsterdam terecht kwam. (afb . 2) Een van de vondsten uit graf 7 is een opvallend klein (diam . 10 cm) plat bordje van terra sigillata of wel gestempeld aardewerk (afb . 1a-bJ. Dit is rood (meer of minder glanzend) aardewerk dat in veel gevallen voorzien is van een naamstempel van pottenbakkers. Overigens weten we nog steeds niet waarom deze stempels zijn aangebracht en van wie de namen precies zijn. De organisatie van de productie en handel van dit aardewerk kent vele partijen, zoals villa-eigenaren, beheerders, pachters, werkplaatseigenaren, pottenbakkers, eigenaren van ovens, handelaren en ondernemers die allemaal in aanmerking kunnen komen. Sigillata aardewerk komt in de Romeinse provincies veel voor en kenmerkt zich door een sterk gestandaardiseerd en zich evoluerend vormenrepertoire dat in veel gevallen relatief scherp gedateerd kan worden. De omvang van de productie en de handel van sigillata kan geïllustreerd worden aan de hand van betrouwbare schattingen van de productie in een eerste eeuws productiecentrum in La Graufesenque waar miljoenen stuks sigillata zijn geproduceerd. Een aanzienlijk deel kwam terecht in de Romeinse legerkampen, onder meer in Nijmegen waar in de Flavische periode alleen al zo'n 80.000 stuks sigillata naartoe geëxporteerd werd 2 • Vanwege de scherpe dateringsmogelijkheden , de grote verspreiding, de evolutie in vorm en de koppeling aan individuele pottenbakkerswerkplaatsen , is er al een lange traditie van onderzoek naar sigillata. De meeste vormen van terra sigillata zijn erg algemeen, zeker in de tweede en derde eeuw na Christus. Het betreft dan ook standaard serviezen van eetborden, kommetjes en drinkschalen. Meestal bestaat zo'n servies uit twaalf stuks of een veelvoud daarvan. In graven geeft men meestal enkele stuks aardewerk mee van luxe vaatwerk zoals glas en sigillata maar we vinden ook gewoon aardewerk van gladwandig en ruwwandig aardewerk.

EEN

afb. 1a

ONDERZETTER?

Het meest intrigerende aspect van dit schaaltje is de grootte, de vorm en daarmee samenhangend de functie. Het is in tegenstelling tot de meeste andere sigillata vormen uiterst zeldzaam en tot dusverre kennen we alleen enkele soortgelijke paralle llen, maar nog geen identiek exemplaar. Deze vorm is dan ook niet in het uitgebreide typologische overzicht opgenomen en kent ook geen typenaanduiding.

Een miniatuur (?) terra sigillata bordje (diam.10 cm) uit een graf in NijmegenHees. ca. 150 n. Chr. APM 8146003

Brunsting neemt in zijn publicatie de Duitse term 'U ntersatz' over en dat zou wijzen op de functie van onderzetter maar dan ontstaat onmiddellijk de vraag wat er op heeft gestaan. Het schaaltje heeft niet echt slijtsporen op de bodem maar kent wel enkele opvallende beschadigingen in de minimale opstaande 1

1 t.

Brunst1ng,Het grafveld onder Hees bij Nijmegen: een bijdrage rot d<.> kennis \'an Ulpia Noviomagus. Un1versi1e11 van Amsterdam (d,ss.), Amsterdam 1937 Het hier be,proken schaalt1e wordt behandeld op p, 176, vondst 7, nr. 3, Pl. q 2 J.K. Ha,1lcbos, Ar~ cretari,1.Nijmegen en La Graufesenque.EnJ..ele gcd,1thtcnbetreffendede organisatie van de terra sigillatJ•produJ..tieen -h;mdel in L~1 Gr.wt"esenque,Nijmegen 1997.

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


40

afb . 1b Een miniatuur (?) terra sigillata bordje (diam .10 cm) uit een graf in NijmegenHees . ca. 150 n. Chr. APM 8146.003

rand (van ca. 2 mm). De datering van het schaaltje kan globaal worden gesteld op hel midden van de tweede eeuw na Christus. De stempel van het stuk is een figuurstempel in de vorm van een rozet en is typerend voor deze periode. Het productiecentrum van het stuk moet gezocht worden in Oost-Frankrijk, meer specifiek in het Moezelgebied. Met name het atelier van Chémery en Mittelbronn geven verwante parallellen 3 • Samenvattend kan gesteld worden dat we hier te maken hebben met een bordje met een nauwelijks opstaande rand en dat is uitzonderlijk. De bruikbaarheid van dit kleine schaaltje is zeer beperkt omdat het afb. 2 De grafvondst in Nijmegen waar het bordje van afb. 1 werd gevonden. APM 8146

eigenlijk geen etenswaren kan bevatten; je kunt er eigenlijk alleen maar enkele olijven of pijnboompitten op leggen. Een functie als 'U ntersatz' naar analogie van kop en schotel is niet waarschijnlijk of aannemelijk te maken en het gebrek aan slijtagesporen wijst hier niet op. MINIATUUR

AARDEWERK

Als alternatieve functie kan wellicht ook nog gewezen worden op de mogelijkheid dat het stuk gebruikt is als miniatuur sigillata en zodoende als speelgoed moet worden gezien. Hel stuk kan clan ook gemakkelijk gezien worden als een verkleinde versie van een eenvoudig tweede eeuws bord (Drag. 18/31 ). Miniatuur aardewerk komt in het gehele Romeinse rijk voor als speelgoed maar miniatuur sigillata is zeer zeldzaam. In Nijmegen zijn enkele andere graven bekend met miniatuur aardewerk, in combinatie met reguliere Romeinse keramiek, vergelijkbaar met de vondsten in graf 7 van grafveld Hees•. Zo krijgt dit schijnbaar bescheiden sigillata schaaltje een nieuwe betekenis als kinderspeelgoed.

SUMMARY

3 C Bemonl, )-P.Jacob iecls.l, L,1terre sigiflée gal/o-romaine. Lieu, de production du Haut Empire: implantations, prodwts, relations. Do cuments D'Archéologie Française>nr. 6, Paris 1986 1, 215, atb. 4 en 219 nr. 5. 4 A. Willemsen, Romeins speelgoed. k1ndert11d,neen wereldrijk, lutphen 2003, 146, afb. 91.

In 1937 H. Brunsting published his study on the Roman cemetery Nijmegen-Hees. Some finds from this site are storecl in the Allard Pierson Museum. One grave contained a small plale of Samian Ware (diam., 10.0 cm), dating ca. 150 AD. Trying to establish the plate's function, Brunsting described it as an 'Untersatz' or a stand. The article argues that this small piece of pottery can instead been seen as miniature Samian Ware which could have been used as a child's toy.


41

SINE CERERE ET LIBERO FRIGET VENUS JOOP J .V.M . DERKSEN

Het Allard Pierson Museum bezit een drietal kannen ', die behoren tot een categorie aardewerk , dat oinophoren , wijnkannen , genoemd wordt. Zoals in 1976 door Ursula Heimberg werd vastgesteld komt in deze categorie een aantal vormvarianten voor, cilindrische kannen , kleine amfoortjes , bikonische kannen , etc. maar het vaatwerk vertoont ook een reeks overeenkomsten in kleisoort, productietechniek en reliëfversiering 2 • De herkomst moeten we zoeken in ateliers in westelijk Klein-Azië in de tweede eeuw, maar zoals blijkt uit een studie van J.W Salomonson hebben pottenbakkers in Africa Proconsularis (ongeveer het huidige Tunesië) de productie hiervan op het eind van de derde en begin van de vierde eeuw overgenomen met eigen aanpassingen 3. De motieven van de reliëfversiering zijn afkomstig uit een beperkt repertoire, waarbij Bacchische voorstellingen het meest voorkomen , wat gezien de functie van het vaatwerk als voor de hand liggend beschouwd kan worden . De dr ie Amsterdamse kannen behoren tot een variant, die wordt aangeduid met de term (kop)fagynoi, waarvan de hals bestaat uit een plastisch vormgegeven vrouwen- of mannenkop , terwij l de buik is samengesteld uit twee conisch toelopende schalen, die met de opening op elkaar zijn gezet. De onderzijde is versierd mel een rosette van bladvormen, terwijl de bovenzijde , de schouder, een rondlopende reliëfdecor atie draagt. Evenals de bu ik zijn de koppe n van de hals steeds gevormd uit mal len, een voor de voorzijde en een voor het achterhoofd. Van de plastische vormgeving van het achterhoofd en de haren van de koppen is maar wei nig bewaard gebleven, omdat daar een bandvormig oor is bevestigd, waarvan het andere uiteinde op de schouder is bevestigd. EEN EN

OUDE EEN

EN

EEN

BAARDIGE

JONGE

afb. 1a-c Lagynos met kop van oude vrouw en op de schouder een afbeelding

met

Bacchus , Pan, satyrs en maenaden. Aardewerk , Tunesië , ca. 300 n. Chr. APM 10.167

VROUW

MAN

De tuit van lagynos A (afb .1a-c) heeft de vorm van een groteske kop van een oude vrouw of maenade met opvallend grote oren en strak naar achter gekamd haar. Het type gaat terug op een Hellenistisch beeldje van een dronken oude vrouw uit de tweede eeuw voor Christus. Lagynos B (afb. 2a-c) heeft als tuit het kopje van een jonge vrouw, terwijl lagynos C een tuit heeft in de vorm van een mannenkop (afb . 3a-b). Van deze laatste, die een opvallende baard draagt en hoofdhaar van kleine kru lletjes, moeten we het voorbee ld waarschijn lijk zoeken onder lokale oordafrikaanse typen. BACCHUS

EN

PAN

Op het reliëffries van lagynos A verschijnt als centrale figuur Bacchus (afb. 1c), wiens open zwaaiende mantel achter zijn rug naar beneden hangt. In zijn rechterhand houdt hij een thyrsusstaf en hij wo rdt geflankeerd door twee naakte satyrs, herkenbaar aan hun pedum (herdersstaf). De satyr rechts van Bacchus beweegt zich in de richting van een vrouw in een lang

1

Lagynos A, APM 10.167. Uit Tunesië, hoogte 16 cm, doorsnede 17,5 cm. Lagynos B: APM 12.085. Uit Sbe11la,hoogte 15,6 cm, diamet,•r 16,6 cm. Lagyno, C: APM 12542, Uil Midden-Tunesit\ hoogte 15,9 cm, diamct<'r17 cm. Voor v<.'rdcreliteratuur zie: J.J.V.M. Dcrksen, Kannen, kruiken, schalen en lampen u11 1'.oord-Afrika. Een reccnle schenking a,rn hel Allard Pierson Museum, Mededl'fingenblad Amsterdam 48, 1990, 2-10. 2 Ursula Heimherg, Oinophorcn. Zur ka,ser,c1tlichen Reliefkeramik, /dl 9 1, 1976, 251-290. Voor de Kleindziafi(,,chevoorbt·eldenziC':Ursula Manclel, klein.11;iJth;che Relic.>fkl'ramik der mittler<•nKaiserzt·it 1Pergam<-•niKhe Forschun1-:en, B(md 5), Bl•rl111•NewYork 1988. 3 J.W. S(1lo111onson, Der Trunkcnbold und die Trunkcnc Alle. L,nter~u<.hungcn 1ur HNkuntt und Wandcrung cmcr pla,lischer Gefässtypc der römischrn Kaiserzcit, 8A/Jesch 55/1, 1980, 65-135.

MEDEDELINGENBLAD

NR . 9 8- 9 9 / 2 0 09


42

afb. 2a-d Lagynos met kop van jonge vrouw en op de schouder een afbeeld ing met Pan, satyrs , maenaden , Venus en eroten . Aardewerk, Tunesië , Sbe itla, ca . 300 n. Chr. APM 12.085

afb. 3a-b Lagynos met kop van man en op de schouder een afbeelding met ruiters op hazenjacht . Aardewerk , Tunesië, ca . 300 n. Chr. APM 12.542


43

kleed, waarschijnlijk een maenade, die in haar rechterhand een cymbaal of offerschaal houdt en in haar linkerhand een thyrsusstaf of fakkel. Aan de voet van de satyr links van Bacchus bevindt zich een panter, die zijn kop naar de satyr wendt. De panter wordt aan een riem vastgehouden door een baardige sileen met een mantel om zijn heupen geslagen. Naast de sileen is de bosgod Pan afgebeeld, herkenbaar aan zijn bokkenpoten en horentjes. In zijn rechterhand houdt hij een syrinx (panfluit), in zijn linker een pedum. Rond de aanzet van het bandvormige oor met rankenmotief zijn druivenranken aangebracht, terwijl grote druiventrossen de ruimtes tussen de figuren vullen. BACCHUS

EN VENUS

Ook van het tweede exemplaar (B) heeft de reliëfversiering een Bacchische inhoud (afb . 2a -d) . Centraal staat Pan afgebeeld. Hij blaast op een grote dubbel hobo en wendt zich naar links naar een groepje van een satyr en een maenade (afb . 2a ). De satyr met een pedum in de hand is naakt en heeft zijn arm om de schouder van de maenade met thyrsustaf geslagen, wier kleding is afgezakt tot op het linkerbeen. Bij dit tweetal sluit een naakte satyr aan, die in de richting loopt van een dikke sileen. Deze heeft een mantel om zijn heupen geslagen en gebruikt een boomtak als wandelstok. Hij houdt een panter aan een riem. Het reliëf van de panter bevindt zich precies onder het oor van de lagynos. Het rechterdeel van het fries bevat enkele opmerkelijke motieven (afb . 2b ). Achter de hurkende Pan volgt een vrouw, waarschijnlijk een maenade, in een lang kleed met in haar linkerhand een fakkel. De volgende figuur, weer een vrouw, houdt in haar rechterhand een mand waaruit een slang omhoog kronkelt. Zij zou een maenade of priesteres kunnen zijn met een cista mystica, een mand waarin de heilige slangen en andere cultusvoorwerpen worden opgeborgen, die gebruikt worden bij de inwijding in de mysteriën van Bacchus. Maar ook in de cultus van lsis en Demeter (Ceres) is sprake van een cista mystica. Of het voorwerp in haar linkerhand een fakkel of thyrsusstaf is, is niet duidelijk. Het wigvormige uiteinde kan een beschadiging zijn. Het volgende groepje lijkt weinig verband te hebben met de Bacchische figuren. Het gaat om Venus geflankeerd door twee gevleugelde eroten (afb . 2d ). De godin is frontaal afgebeeld; in haar rechterhand houdt ze een punt van haar kleed, waarvan het andere eind achter haar rug om over haar linkerarm hangt. Haar kapsel is hoog opgemaakt en waarschijnlijk voorzien van een diadeem. Beide eroten zitten op een bankje; de eros aan haar rechterhand heft zijn hand op ter begroeting of om iets aan te reiken. De ander houdt een bekervormig voorwerp omhoog; naast hem staat een mandje met bloemen of vruchten. Het betreft hier een motief, dat we o.a. kennen van Noordafrikaanse mozaïeken: Venus die geholpen door eroten zich opmaakt.

HAZEN

E N PAARDEN

Op de rondlopende reliëfband van de derde lagynos (C) staan zeven ruiters afgebeeld, die in volle galop naar links rijden (afb . 3a-b). Ze houden in hun opgeheven rechterhand een speer. Tussen de benen van de paarden zijn vluchtende hazen afgebeeld, herkenbaar aan hun lange oren, en honden, die achter de hazen aanjagen. Een hond houdt een gedode haas in zijn bek. Afgebeeld is een hazenjacht, een geliefd tijdverdrijf van rijke villabewoners in Africa Proconsularis. Het reliëffries van lagynos B (afb . 2a-d) is het meest interessant vanwege de combinatie van Bacchus en Venus. We komen deze zelfde reliëfs tegen op andere typen aardewerk uit Noord-Africa van dezelfde oinophorengroep, o.a. op cilindrische kannen in Tunis (Bardo) en Keulen (Sammlung Löffler) 4 . Alleen van de priesteres met de cista mystica is op deze kannen geen afbeelding te vinden. De kannen in Tunis en Keulen zijn afkomstig uit de beroemde pottenbakkerswerkplaats van Navigius . De overeenkomsten met lagynos B maken het waarschijnlijk , dat ook deze afkomstig is uit hetzelfde of uit een verwant atelier. De friezen van de beide andere lagynoi wijken duidelijk af in stijl , wat kan duiden op een ander atelier. Het vers van Terentius, dat boven deze bijdrage staat vermeld 5 , roept associaties op met de combinatie van Bacchus en Venus. Wanneer we dan voor deze ene keer de vrouw met de cista mystica hier laten optreden als gemalin van Liber-Bacchus, Ceres - hun dochter droeg de naam Libera - dan vormt het fries van deze wijnkruik een mooie illustratie van bovengenoemd vers.

SUMMARY

The Museum has three North African wine jugs (/agynoi) from the early fourth century AD, which have interesting relicfs on their shoulders. Lagynos A shows a Bacchic scene; lagynos C, a hunting party of seven horsemen with clogs and hares. The most striking relief is on lagynos B: a Bacchic scene and Venus making her toilet with the assistance of a pair of erotes. This lagynos was most likely made in the potter's workshop of Navigius.

4

J.W. Salomonson, Spätrómische rote Tonware mu Reliefvcrzicrung aus nordalrikanische Werkstätten, BABesch 44, 1969, 86-87 P. La Baume, J.W. Salomonson, Römi sche i<lei nkun st Sammlun g Lö(f/er (Wi ssenschaftli che Kataloge des Römisch-Gc rmani schen Mu seums Kö ln, Band 111) , Kö ln 1976, 161- 168. s Zo nder Cercs en Liber heeft Venus het koud : Zo nder spij s en wijn verkilt de li efde (Terentiu ,, funu chu s 732) .

MED EDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


44

EEN MUSEUM VAN OUDHEDEN IN AMSTERDAM MIRJAM HOIJTINK

Amsterdam schittert in uitzondering, waar het gaat om de aanwezigheid van een monumentaal, in de 19de eeuw opgericht museum van oudheden . Dat is niet verwonderlijk, omdat de oprichting van de vroegste openbare musea in Europese hoofdsteden verbonden was met de aanwezigheid van hofcultuur. Vanaf de Verlichting stelden paus en vorsten - al dan niet noodgedwongen - hun kunstbezit en bibliotheken open voor publiek. Dit gebeurde in het algemeen buiten de muren van het koninklijk paleis, behalve in Parijs, waar de voormalige koninklijke appartementen voor dit doel werden heringericht. Deze musea, geheel of voor een substantieel gedeelte gewijd aan oudheden, kunnen gezien worden als satellietmusea van het hof . Immers : om collecties uit te kunnen breiden, bleven ze afhankelijk van schenkingen , afkomstig uit het 'old boys network' van vorsten en pausen . Dat Amsterdam in dit opzicht achterbleef bij andere hoofdsteden heeft niet met gebrek aan initiatief, maar veeleer met gebrek aan daadkracht te maken en vooral met een beetje pech. EEN

MUSEUM

In het Koninkrijk Holland onder Lodewijk apoleon, was er tussen 1806 en 1814 wél sprake van de aanwezigheid van een hof in Amsterdam. Het Stadhuis op de Dam onderging een volledige gedaantewisseling. Naast de verbouwing tot koninklijke appartementen en ruimtes

afb. 1 Reuvens' ideale, nimmer gerealiseerde

voor de hofhouding, werden er op de tweede verdieping zalen ingericht voor het Koninklijk Museum, dat in 1808 geopend werd. De kring rond dit Museum heeft zich, naast de verwerving van een belangrijke schilderijencollectie ingespannen voor de oprichting van een afdeling klassieke oudheden. Het initiatief hiervoor lag bij de

museum van

oudheden (na 1827). Een universeel museum, waar in de entreehal! Javaanse beelden gebroederlijk

directeur-generaal van het Openbaar Onderwijs en de Wetenschappen Johannes Meerman (1753-1815 ).

stonden opgesteld tussen Egyptische

Geïnspireerd door de aanschouwelijke colleges archeologie die hij gevolgd had bij Christian Gottlob Heyne (1729-1812) in Göttingen , plaatste Meerman de ontwikkeling van dit nieuwe vakgebied als wetenschap-

mummies en Grieks Romeinse sculptuur. Geheel links en rechts staan pleisterbeelden.

"-

KONINKLIJK

pelijke discipline op de agenda. Hij stuurde Cornelis Apostool, de directeur van het Koninklijk Museum naar Rome om kleine antiquiteiten te kopen. Baron Anthony van Dedem , Nederlands gezant in Napels aan het hof van Lodewijks broer Joachim, kreeg de opdracht om te gaan opgraven in Pompeii en Herculaneum. Het enthousiasme van de betrokkenen werd getemperd door nieuwe wetgeving in Napels, die een verdere exodus van oudheden moest voorkomen. Het opgewekte voornemen om in plaats daarvan in Groot Griekenland of in de Levant collecties te verwerven werd niet ten uitvoer gebracht, omdat Meerman dat te begrotelijk vond. Uiteindelijk bereikten slechts enkele transporten Amsterdam, waarvan er één erg beschadigd was doordat de koets onderweg onder het gewicht was bezweken . De afdeling oudheden werd verrijkt met gesneden stenen, kurkmodellen, Griekse vazen en

.

• • .

I

. ~

,...

tl)

. .,

f /


45

obj ten uil opgravingen in eigen land en een enkel sculptuur uit particulier bezit'. Verder ko hl de Koning bij Vivant Denon,de directeur van het Louvre, een grote collectie pleisterbeelden uit het Musée Napaléan. Dit waren de gipsafgietsels van de Rom ins-Vaticaanse sculptuur, die volgen het recht van de overwinnaar naar Parijs waren getransporteerd. Vanaf 1817 werd de gehele verzameling overgebracht naar het Trippen huis, inpandig bij het Koninklijk ederlandsch Instituut van Wetenschappen aan de Kloveniersburgwal. Daar bewaarde Apostool de belangrijkste oudheden in zijn eigen appartement. a de reorganisatie van het museumwezen in 1825 verlieten de oudheden Amsterdam, op een paar Griekse vazen en enkele pleisterbeelden na, die nog bijna honderd jaar in de collectie van het Rijksmuseum zijn gebleven. HET

ARCHAEOLOG/SCH

KABINET

TE LEIDEN

Wat Amsterdam verliet, werd overgedragen aan het in 1818 opgerichte Archaealagisch Kabinet van de Hogeschool in Leiden, dal beheerd werd door de internationaal georiënteerde Caspar J.C. Reuvens, hoogleraar in de ar heologie. De wens van Meerman was daarmee gerealiseerd. De reden dat dit kabinet in Leiden werd opgericht was gelegen in de beschikbaarh id van de in 1 744 door Gerard Van Papenbroek aan de hogeschool gelegateerde verzameling klassieke sculptuur. Deze was overigens afkomstig uit Amsterdam , waar zij in de 17de eeuw deel had uitgemaakt van de imposante, grotendeels uit Venetië afkomstige kunstcollectie van de gebroeders Gerard en Jan van Reijnst in het huis ' De Hoop' aan Keizersgracht 209. De verzameling klassieke beelden herinnerde aan de voortvarendheid waarmee de studie der antieken in de 17de eeuw was ingezet, en verleende het Leidse kabinet betekenis en glans, vooral omdat het een verzameling betrof die was samengesteld vóór de verschijning van Winckelmanns gezaghebbende Geschichte der Kunst des Alterthums. In reisnotities van buitenlandse bezoekers is te lezen dat het Leidse kabinet in de eerste jaren wel 'Museum Papenbroeckianum' werd genoemd.

Afgietsel in gips van de Doryphoros. Origineel uit ca. 445 v. Chr. in het archeologisch museum in Napels. APM 16.157

De pleisterbeelden uit het Koninklijk Museum in Amsterdam werden aan de goede zorgen van de kunstenaar David Giottino Humbert de Superville (17701849) toevertrouwd, die ze gebruikte voor het onderwijs aan de Leidse Tekenacademie 'Ars Aemula Naturae'. Het kabinet van de academie deelde het provisorische onderkomen van Reuvens' almaar groter wordende verzameling. Humbert , die in de jaren 1790 in Rome had gewoond, kende de sculptuur van de dagelijkse gang die hij daar gemaakt had naar het Musea Pia- Clementina in het Vaticaan, het Capitolijns Museum en privé verzamelingen. Eenmaal terug in Nederland ontwikkelde hij allerlei plannen voor musea die louter uit gipsafgietsels bestonden. De distributie van pleisterbeelden nam in de 19de eeuw, met de uitbreiding van kunstonderwijs, een geweldige vlucht. Zo werd de verloren verzameling uit het Koninklijk Museum gecompenseerd door het genootschap Felix Meritis aan de Keizersgracht, dat een voortreffelijke verzameling pleisterbeelden aanlegde.

EEN

NATIONAAL

MUSEUM

VAN

OUDHED

EN

In 1835 konden Reuvens' collecties zi h meten met die van de grote Europese hoofdsteden. De afbakening werd steeds bepaald door de heersende contemporaine opvatting ten aanzien van universele geschiedenis. iedere beschaving die zich direct of indirect verhield tol de Griekse oudheid hoorde hier bij. Zo maakte Java ook deel uit van de universele geschiedenis: Java was door monniken uit India bekeerd, en India had ten tijde van 1

F Grijzenhout, fen koninJ..lijJ.. A1u~t•um : lodewij/..

,1poft•ont•n hc•tR1JI,"-. 1806-1810, ZwollC' Jq<J(J

MEDEDELINGENBLAD

NR.

98 -9 9 / 2009


46

Afgietsel in gips van de vijfde eeuwse tragediedichter

Sophocles .Origineel uit

330 v. Chr. in het Vaticaans Museum te Rome Amsterdam , APM 16.001

het Hellenisme in direct contact gestaan met Griekenland. Dat chronologie ondergeschikt was, laat zich verklaren uit het feit dat ouderdom een zeer relatief begrip was. Reuvens dacht dat de wereld misschien wel 13.000 jaar oud was, in ieder geval ouder dan volgens de 'Mosaïsche' geschriften was overgeleverd. Waar de verzamelingen gefinancierd werden door Koning Willem 1, was Reuvens voor zijn onderkomen afhankelijk van de universiteit: en dat was geen gelukkig huwelijk. In de jaren 1820, toen de bomen van het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden tot aan de hemel groeiden, was in Brussel de gedachte ontstaan voor een nieuw te bouwen Nationaal Museum van Oudheden. Reuvens werd gevraagd een 'beredeneerd' rapport te schrijven over de aard, de omvang en de vestigingsplaats hiervan. Hierbij zette hij uiteen wat de toevoeging 'nationaal ' voor consequenties had voor vestiging in Leiden of Den Haag als niet-hoofdsteden. De hoofdstad Brussel genoot de voorkeur boven Amsterdam- aangezien de kwalijke dampen van de industrie in Noord Holland de collectie geen goed zou doen. Met de scheuring tussen Noord- en Zuid Nederland in 1830 verloor het Koninkrijk ook het op neo-humanistische ideologie gebaseerde Groot-Nederlandse ideaal, dat een belangrijke voedingsbodem voor zelfvertrouwen en culturele verandering was geweest. Een nationaal museum was sindsdien geheel van de baan. De grote Egyptische collecties die eind jaren 1820 waren binnengekomen, lagen grotendeels onuitgepakt in een schuur van de Hortus Botanicus. VERHUISPLANNEN

Reuvens, die zic h het hoofd niet meer hoefde te breken over 'nationale' aspecten, gebruikte voor zijn museumplannen nu het motief van de kwaliteit van het onderwijs. In Amsterdam, zo beredeneerde hij, studeerden meer kinderen van patriciërs en rijke families, terwijl de Leidse studenten vaak 'jonge lieden van een middelmatig of burgerlijk fortuin zijn, van beurzen moeten leven en om den broode studeren.' Het was maar de vraag wat het de algemene beschaving van het land zou opleveren na terugkeer in de provincie. 'Wat te doen', zo wanhoopte Reuvens, 'met aanleg voor beeldende kunsten of voor diepere oudheidstud ie te Benthuizen of op Urk?' Dan was de kans om in vruchtbare aarde te zaaien in Amsterdam toch wel aanzienlijk groter. Dat maakte dat hij in het diepste geheim plannen smeedde om de gehele verzameling te verhuizen naar Amsterdam, dat nu wél een interessante, in zijn ogen de enige, vestigingsplaats was voor het Museum van Oudheden. Hij werd in dit plan gesteund door het Ministerie van Onderwijs en Koloniën en van Binnenlandse Zaken (afb. 1) . Allereerst consulteerde Reuvens zijn mentor David Jacob van Lennep, hoogleraar filologie aan het Atheneum . Van Lennep was voorstander van verhuizing naar Amst~rdam, en beloofde Reuvens om hierover met de Amsterdamse burgemeester Van Doorn te spreken. In die tijd waren er twee gebouwen beschikbaar: de begane


47

grond van het Koninklijk Paleis in Amsterdam, en het classicistische Paleis van Justitie aan de Prinsengracht, dat vanwege een vroegere bestemming ook wel het Aalmoezeniershuis werd genoemd. De weelderige decoratie van het paleis vond Reuvens geen geschikte entourage voor de presentatie van oudheden. Iets dergelijks had hij ook geschreven over het Musée Charles X in het Louvre: de overdadige weelderigheid leidde maar af van de zaak. Zijn protestante smaak kwam meer overeen met het eenvoudige classicistische karakter van de musea in Noord Duitsland en Engeland. Het Paleis van Justitie had duidelijk de voorkeur. Burgermeester Van Doorn hoefde niet overtuigd te worden: in maart 1835 stond de verhuizing naar Amsterdam vast. Reuvens deed hiertoe een officieel voorstel aan de Heer Staatsraad Gouverneur van oord Holland , en liet het Ministerie weten dat het nu slechts wachten was op het afronden van formaliteiten 2 • De grootse plannen voor dat jaar vonden geen doorgang. In juli, net terug uit Londen en de koffers al gepakt voor vertrek naar Rome, stierf Reuvens aan de gevolgen van een herseninfarct. De conservator Conrad Leemans stond de weduwe Louise Reuvens-Blussé bij in de beantwoording van de rouwpost en nam Reuvens' werkzaamheden in het museum waar. Het Museum Antiquarium, zoals het sinds 1838 heette, kreeg inmiddels onder zijn directoraat een onderkomen in de Leidse Breestraat3 • In Amsterdam zou het bijna honderd jaar duren voordat er opnieuw een archeologisch museum voor de universiteit werd opgericht, en nog eens 42 jaar totdat dit een classicistisch onderkomen kreeg op een van de mooiste plekken van de stad. De collectie pleisterbeelden die hier ten behoeve van het onderwijs op de zolder is opgesteld, de best bewaarde in Nederland, is voor een groot deel afkomstig uit Felix Meritis. TOT

Afgietsel in g ips van de dichter Homerus . Origineel uit 1ste eeuw v. Chr. in het Capitolijns Museum te Rome . APM 16091

het vak en een bijzondere passie voor het onderwijs. Gelukkig leef je langer! Voor je meest onderscheidende eigenschap citeer ik tot slot je leermeester, de Egyptoloog Jean Leclant. Naar zijn zeggen beschik je over 'un oeil excellent'.

SLOT

Volgens Johan Huizinga is het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, zoals Reuvens' kabinet vanaf het eind van de 19de eeuw genoemd werd, in haar diepste wezen een universiteitsmuseum gebleven. Voor het Allard Pierson Museum is een warme band met de universiteit een levensvoorwaarde, waaraan Robert Lunsingh Scheurleer- evenals zijn voorgangers- met verve invulling heeft gegeven. Hij heeft binnen Culturele Studies, onder voorzitterschap van Pim den Boer, het vak museumstudies inhoud gegeven. De continuïteit hiervan leidde tot studenten-tentoonstellingen zoals Hellas. Visies op Griekenland in de 79de eeuw (2006) onder leiding van Rachel Esner en Beeld voor Beeld, klassieke sculptuur in prent (2007) onder leiding van Charlie Smid en Arno Witte. Samen met Pim den Boer initieerde Scheurleer de jaarlijkse Allard Pierson Lecture, waarin lezingen over museale- en erfgoedkwesties zijn gehouden met sprekers uit binnen- en buitenland. Tijdens het schrijven van deze bijdrage voor dit bijzondere Vriendenblad schoot me een aantal treffende overeenkomsten te binnen tussen jou en Reuvens: vormende jaren in Parijs, een grote gedrevenheid voor

SUMMARY

Apart from the period of French rule (1806-1814), Amsterdam lacked a court culture in the 19th century, which is the main reason that the city has no museum of antiquities dating back to that time. The small collection that was assembled in the Royal Museum under Louis Napoleon was moved to Leiden in the 1820s and housed in the Archaeological Cabine! under the directorship of Caspar Reuvens. Plans to bui Ida National Museum in Brussels,The Hague, Leiden or Amsterdam were abandoned after the division of the United Kingdom into Belgium and the etherlands in 1830. Because of his unhappy relation with Leiden University, Reuvens, its first professor of archaeology, seriously planned to transfer his universa! museum (with important Egyptian, Graeco-Roman, Etruscan and Javanesecollections) to Amsterdam. His sudden death in 1835, however, brought an end to the project, and it took another hundred years before the Allard Pierson Museum - a little gem - opened in Amsterdam. This article marks the departure of Robert Lunsingh Scheurleer, who is one of the founders of Museum Studies at the University of Amsterdam.

2

3

J.van Heel, De Just des konings om

't museum bij om te orneren. De verwerving van oudheden voor hel Koninklijk Museum in 1808 fdoctoraalsciptief Roucrdarn 1987 M Hoi1tink, Caspar J.C Reuvens en de Musea van OudhC'cien in Europa 1800-1840 (d,ss.) Universiteit van Amsterdam, 2009

MEDEDELINGENBLAD

NR . 98 - 99 / 2009


\~~~

lJ~ Archea

Geoffrey Turner Ancient Art

ANCIENT ART

Een ruime keuze aan archeologische objecten uit Mesopotamië, Egypte, Griekenland en het Romeinse Rijk Geopend op donderdag, vrijdag en zaterdag 11 .00-17.30 uur en verder op afspraak

Tentoons~elling nieuwe aanwinsten in eigen galerie zaterdag 16 mei t/m zaterdag 23 mei

Terracalla kan. haogle 37 cm, Grieks. Mykeens co 1300 v.Chr

BAAF Brusse l donderdag 4 juni t/m dinsdag 9 juni Place du Grand Sablon 3

NIEUWE 1 0 17 DC

SPIEGELSTRAAT 37 I AMSTERDAM

Tel 020 6250552 info@orchea.nl www _orchea

ARCHAEOLOGY - A CIENT COrNS

Amsterdam

Kennis over het Oude Egypte

en"'e n"grafbeeld ..:.án eenj~ngen :

• ,· _-., H. 87,cm. Behnasa,4e eeuw pa Chr.·_.- ·,:

- < ~. --~·-· .. -t~~/~~~~:~-~--~----~'.

1',1~'.'

-

• Rokin 60 • 1012 KV Amsterdam • Netherlands • • tel/fax +31 20 6259518 • mobile +31 6 53832601 • • www.miekezilverberg.com

119 RUE DE LA SOURCE 1060 BRUSSEL TEL. +32.(0)2.5386330 BY APPO I TME T / OP AFSPRAAK

nl

Mieke Zilverberg

f; Egypt;~

Twee syra-sumerische hoofdjes van calciet ca.1,6 cm haag , omstreeks 2600 voor Chnstus

• info@mie kezilverberg .com •

IADAA


Pl. 111 (artikel Een beschimmeld geschenk) Fragmenten van een kralennet met voorstellingen van verschillende goden . Faience, Egypte , Late Tijd . APM 8519-27

Pl. IV achterzijde omslag (artikel Die vazen z1Jn zeldzaam)

Roodfigurige stamnos van de Kleophon schilder. Aardewerk, Griekenland , Athene, ca. 450-425 v. Chr. APM 8212



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.