Publicatie 'Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte'

Page 1

JONGEREN, JEUGDHUISWERK EN DE PUBLIEKE RUIMTE

Inspiratie voor jeugdhuizen om met jongeren aan de slag te gaan in de publieke ruimte 



VOOR WOORD

“Een jeugdhuis is er om jongeren van de straat te houden.” Te pas en te onpas heb ik deze uitspraak gehoord. Niet alleen geeft de uitspraak een beperkte invulling van de mogelijkheden van een jeugdhuis. Het vertelt ook iets over hoe er gekeken wordt naar ‘de straat’, de publieke ruimte en de plek die jongeren er (niet) mogen innemen. Er is een grote bezorgdheid in de samenleving over de veiligheid van onze publieke ruimte, maar ook over de veiligheid van jongeren zelf. Bezorgdheden die vaak geuit worden door niet-jongeren. Rondhangen op straat voorspelt niks goeds. Een tijdje geleden sprak ik met het management van een middelgroot bedrijf. Zij trainen hun leidinggevenden in streetskills, de dingen die zogenaamde straatkinderen op straat leren: innovatief zijn, ondernemen, problemen oplossen. Het straatkind als superheld. Over de publieke ruimte bestaan dus allerlei opvattingen, positief en negatief, soms verketterd, soms geromantiseerd. In 2016 kwam Formaat naar buiten met vier verhaallijnen voor het jeugdhuiswerk van de toekomst. ‘Uitbrekend jeugdhuiswerk’ is er één van. We raakten er heel wat snaren mee. En we kregen ook heel wat vragen. Wat wordt er precies mee bedoeld? Hoe kan het jeugdhuis daar een rol in opnemen? Wat kan een jeugdwerker dan wel of niet doen?

We zijn blij dat we in Mattias De Backer – die doctoreerde over jongeren in de publieke ruimte – een partner vonden om deze vragen te beantwoorden: niet sloganesk of mediageniek maar genuanceerd en onderbouwd. De kwestie is net als de publieke ruimte zelf immers erg complex. Als jeugdwerker vlieg je er dus best niet zomaar in. Enige bescheidenheid en doordachtheid is op zijn plaats. Wat we immers niet willen is de publieke ruimte ondoordacht alweer privatiseren. Neem het als jeugdhuis wel op voor de publieke ruimte zelf: bescherm ze, verbeter ze, maar doe het samen met jongeren. Geef als jeugdhuis jongeren een stem en wees je bewust van de impact op je buurt. We benaderen het onderwerp niet alleen theoretisch. Heel wat jeugdwerkers en organisaties zetten vandaag al stappen. We delen hun inspirerende ervaringen en inzichten en willen iedereen die een bijdrage leverde aan deze publicatie dan ook bedanken.

Tom Willox Algemeen directeur Formaat Februari 2018



EEN

TWEE

DRIE

UITBREKEND JEUGDHUISWERK

JEUGD BUITEN

LOSSE RUIMTE, RAFELRANDEN EN TOLERANTIE

19

7

Inleiding Leeswijzer

Publieke ruimte onder druk 11 Wat zoeken jongeren in de publieke ruimte? 13 Hoe gebruiken jongeren de publieke ruimte? 16

Reinout Dewulf 24

Interview

Diederick Nuyttens & Kylie Heusequin 28

Portret

Vier verhaallijnen voor sterk jeugdhuiswerk 8 Uitbrekend jeugdhuiswerk: een essentiële verhaallijn voor het jeugdhuiswerk van de toekomst 9

Arno Arnouts 20

Interview

Youssef Ahale & Mounir Hammouti 30

Interview

Interview Portret

Dean Kenes 34

Mattias De Backer 37

Opiniestuk

Pepijn Kennis 38

Interview Kilalo 40

Jonas Meyvaert 43

Portret

Interview Portret

Charlotte Van Cleemput 50

Interview Interview

Chris Peeters 44

Simon Verschelde 52

Katrien Van Goidsenhoven 56 Portret

Interview

Ward Christens 59 Sara Weemaes 60

65



Inleiding

EEN UITBREKEND JEUGDHUISWERK

Met deze publicatie bieden we beroepskrachten en bestuurders van jeugdhuizen inzichten en inspiratie aan om met het jeugdhuis aan de slag te gaan in de publieke ruimte en met de jongeren die er zich bevinden. We hopen daarnaast ook jeugdambtenaren en beleidsmakers te inspireren.

Leeswijzer

In het tweede deel, JEUGD BUITEN, bundelen we een aantal interviews en portretten met en over jongeren, jeugdwerkers en andere experten die iets te vertellen hebben over de publieke ruimte. We eindigen in het derde deel, LOSSE RUIMTE, RAFELRANDEN EN TOLERANTIE, met een besluit waar we antwoorden op de vraag wat jeugdhuizen kunnen betekenen in de publieke ruimte.

Over het onderzoek

Het eerste deel, UITBREKEND JEUGDHUISWERK, bestaat uit vijf onderdelen: In 1 / hernemen we kort de vier verhaallijnen die Formaat formuleerde naar aanleiding van de conferentie en de publicatie ‘Later als ik jong ben’ in 2016. In 2 / gaan we dieper in op de verhaallijn ‘uitbrekend jeugdhuiswerk’ en zoomen we in op het thema ‘publieke ruimte’. We leggen ook uit waarom we dit belangrijk vinden. In 3 / staan we stil bij het concept van de publieke ruimte en bekijken we hoe het komt dat deze onder druk staat. Vervolgens werken we in 4 / rond de betekenis van de publieke ruimte voor jongeren: Wat zoeken jongeren er? Waarom vinden zij publieke ruimte belangrijk? We eindigen dit eerste deel in 5 / waarin we onderzoeken hoe jongeren de publieke ruimte gebruiken.

Deze publicatie is gebaseerd op conclusies, bevindingen en ervaringen uit het doctoraatsonderzoek van Mattias De Backer over jongeren en hoe zij de publieke ruimte gebruiken in Brussel (“Young people, public space and identity: a more-than-representational ethnography of hanging out”- VUB, 2012-2016). Het doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de leefwereld van Brusselse jongeren. Op welke plaatsen vindt het leven van deze jongeren plaats? Wat is de rol en betekenis van publieke ruimte voor jongeren? Naast een uitgebreide literatuurstudie observeerde Mattias De Backer voor zijn onderzoek jongeren in de publieke ruimte en bevroeg hij 48 jongeren tussen 11 en 25 jaar. De studie werd begeleid door professoren Jenneke Christiaens en Els Enhus van de vakgroep Criminologie (VUB). Mattias De Backer (°1980) is onderzoeker aan het Leuvens Instituut voor Criminologie en voert vandaag onderzoek rond radicalisering, middenveld en beleid.

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte – UITBREKEND JEUGDHUISWERK

7


1 / Vier verhaallijnen voor sterk jeugdhuiswerk Formaat werkte in 2015 en 2016 aan de actualisering van de jeugdhuismethodiek. Gedurende meer dan een jaar werd onderzocht wat jeugdhuiswerk vandaag en in de toekomst kan betekenen. De resultaten van het traject werden gepresenteerd tijdens de conferentie ‘Later als ik jong ben’ en in de gelijknamige publicatie (2016). Daarbij had Formaat veel aandacht voor ‘stedelijkheid’. Vlaanderen is de voorbije decennia uitgegroeid tot één groot stadsgebied. Ook al hebben sommige gebieden plattelandskenmerken, de (centrum)stad is nooit veraf. Dat zorgt ervoor dat een aantal uitdagingen – die vroeger vooral in Brussel, Antwerpen en Gent voorkwamen – nu in heel Vlaanderen terug te vinden zijn. Al is dat vaak in minder geconcentreerde mate.

Naast de specifiek stedelijke uitdagingen, zijn er ook tendensen die voor heel Vlaanderen van toepassing zijn. Die uitdagingen zijn samen te vatten in vier grote noemers: • De autonomie van sociaal-cultureel werk en jeugd(huis)werk staat onder druk. • Superdiversiteit creëert vragen rond gemeenschapsvorming en het vinden van een inclusieve identiteit. • De ongelijke verdeling van sociaal, cultureel en economisch kapitaal zet druk op de samenleving. • De publieke ruimte staat onder druk. Het is duidelijk dat het jeugdhuiswerk, als belangrijk onderdeel van het sociaal-cultureel werk, een belangrijke rol te spelen heeft bij het zoeken naar antwoorden op deze vragen. Om die rol scherper te definiëren en een positie te kiezen, benoemde Formaat vier verhaallijnen om aan verder te schrijven in de nabije toekomst: onafhankelijk, verbindend, herverdelend en uitbrekend jeugdhuiswerk.

1 / Onafhankelijk jeugdhuiswerk Jeugdwerk is de ruimte waar jongeren hun ding kunnen doen, zonder zich te moeten schikken naar allerhande regels en verplichtingen. We zien dat het steeds moeilijker wordt voor jongeren en jeugdwerkinitiatieven om een eigen verhaal te schrijven. Jeugdwerk wordt ingezet om doelstellingen van hogerhand te bereiken, wordt al te vaak sterk beïnvloed door volwassenen en moet zichzelf meer en meer verantwoorden via beleidsinstrumenten en indicatoren. Dat terwijl er een simpele definitie bestaat voor jeugdwerk en jeugdhuiswerk: jeugdwerk is wat werkt voor jonge mensen. Formaat ijvert voor een jeugdhuisproject dat jongeren ziet als eigenaars, niet als gebruikers. Jeugdhuiswerk biedt jongeren kansen om hun ding te doen en hun plek te claimen. Dit vereist een open houding van lokale overheden en de bereidheid om in dialoog te gaan met jeugdhuismedewerkers over wat werkt in hun lokale context. Het vereist ook een open houding van jeugdwerkers, die jongeren moeten ondersteunen en meer moeten doen dan alleen maar een aanbod creëren. Luisteren naar en praten met jongeren is volgens Formaat dé belangrijkste opdracht van alle jeugdwerkers en jeugdambtenaren.

2 / Verbindend jeugdhuiswerk Diversiteit brengt uitdagingen met zich mee. Niet elke jongere voelt zich aangesproken door het bestaande jeugdwerkaanbod. Tegelijkertijd zoekt het jeugdwerk naar manieren om zich te organiseren voor een diverse groep jongeren. Superdiversiteit legt de lat nog hoger. Er is diversiteit binnen de diversiteit. Er zijn geen strikt homogene identiteiten of homogene groepen meer waarop het jeugdwerk zich kan richten. Zeker niet in de grote steden als Brussel, Gent en Antwerpen, waar minderheden stilaan de meerderheid uitmaken.

8

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte


Het jeugdwerk en het jeugdhuiswerk zoeken met vallen en opstaan naar manieren om er te zijn voor alle jongeren. Bestaande jeugdwerkvormen doen hun best om inclusief te werken en staan open voor iedereen. Tegelijk ontwikkelen zich jeugdwerkvormen die zich richten op specifieke groepen. Hoewel het klassiek tweesporenbeleid zeker haar nut kan bewijzen, is er ook een derde weg nodig: het verbinden van verschillende groepen en initiatieven. In een verstedelijkt en superdivers Vlaanderen hebben net jeugdhuizen en andere vormen van open jeugdwerk meer dan ooit de kracht en de opdracht om verbinding te creëren tussen verschillende groepen jongeren onderling en tussen jongeren en hun buurt.

3 / Herverdelend jeugdhuiswerk Een derde uitdaging is de stijgende ongelijkheid. Hoewel die ongelijkheid nog steeds geconcentreerd is in de grote steden, zien we dat ook elders ongelijkheid en armoede een groeiend probleem vormen. In heel Vlaanderen zijn er achtergestelde buurten, ook buiten de grootstad. Ongelijkheid wordt bovendien nog eens versterkt door het onderwijssysteem. Ook het jeugdwerk en andere vrijetijdssectoren zoals sport en cultuur dreigen die ongelijkheid verder te versterken. Jeugdhuizen en jeugdcentra zijn ankerplekken binnen de vrije tijd van jongeren. Het zijn plekken waar veel kan en waar weinig moet. Het zijn informele leerplekken waar verschillende groepen jongeren elkaar ontmoeten. Formaat vindt het belangrijk om vanuit die ankerplekken een antwoord te bieden op ongelijkheid. Jeugdhuiswerk kan ‘herverdelend werken’: kansen, middelen, netwerken … kunnen worden gedeeld en herverdeeld. Zowel jongeren onderling als organisa-

ties kunnen elkaar versterken en vooruit helpen. Formaat wil nieuwe vormen van solidariteit tussen jongeren en organisaties onderzoeken, versterken en faciliteren, om op die manier kansen te creëren voor alle jongeren.

4 / Uitbrekend jeugdhuiswerk Tot slot zien we heel wat uitdagingen rond de publieke ruimte die er nog is. De weinige publieke ruimte staat constant onder druk. Er zijn heel wat geschreven en ongeschreven regels, verschillende groepen mensen met verschillende belangen gebruiken dezelfde ruimte. Tegelijkertijd is er de toenemende drang om alles clean te houden. Bovendien zijn sommige groepen mensen wél welkom om de publieke ruimte te bezetten – bijvoorbeeld toeristen die heel wat geld binnenbrengen. Terwijl anderen worden verjaagd omdat ze zouden ‘rondhangen’ en ‘overlast veroorzaken’ – denk aan jongeren. Laat nu net daar de grootste uitdaging liggen. Jongeren spenderen hun vrije tijd deels in de publieke ruimte en hebben ook het recht om dat te doen. Het jeugdhuiswerk kan er een rol in spelen om die publieke ruimte te bewaken en jongeren er een plek te geven. Daar gaat onze vierde verhaallijn dan ook over: uitbrekend jeugdhuiswerk. Jeugdhuiswerk breekt uit zijn vier muren en gaat in de publieke ruimte, op straat, pleinen, hangplekken … met jongeren in dialoog. Zo werken jeugdhuizen aan warme buurten.

In deze publicatie gaan we dieper in op de verhaallijn ‘uitbrekend jeugdhuiswerk’. We gaan na hoe jeugdhuizen hun gebouw kunnen overstijgen en wat jeugdhuizen kunnen betekenen voor jongeren die hun tijd doorbrengen in de publieke ruimte.

2 / Uitbrekend jeugdhuiswerk: een essentiële verhaallijn voor het jeugdhuiswerk van de toekomst Jeugdhuizen zijn plekken voor en door jongeren. Plekken waar jongeren hun ding en hun zin kunnen doen, hun interesses ontwikkelen en hun talenten ontplooien. Dat doen ze niet alleen binnen het jeugdhuis, maar ook erbuiten, op straat, op pleintjes, in de buurt … Jeugdhuiswerk dat relevant wil zijn kan geen eiland blijven. Daarom wil Formaat jeugdhuizen uitdagen om naar buiten te treden en contact te leggen met de buitenwereld. Met jongeren die er vandaag (nog) niet komen. Met andere organisaties. Met omwonenden. ‘De buurt’ is de omgeving die het jeugdhuis verbindt met de rest van de wereld en is veel groter dan enkel de straat waarin het jeugdhuis ligt en tegelijk (gelukkig maar) veel kleiner dan de gemeente of de stad. Een strakke definitie schrijven over wat een buurt nu wel of niet is zou ons te ver leiden. We willen het vooral hebben over nabijheid. Het gaat over wie in die nabijheid woont, werkt, naar school gaat, speelt, wandelt, fietst, of skatet. Essentieel is dat een jeugdhuiswerking inspanningen doet om aansluiting te zoeken bij wat jongeren uit de nabije omgeving interesseert, bij wat ze nodig hebben. De veranderingen, vragen en uitdagingen in het grotere verhaal dat de samenleving is, worden vaak net zichtbaar in buurten. Jeugdhuiswerk kan dan ook vooral veel betekenen door op dat microniveau te werken.

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte – UITBREKEND JEUGDHUISWERK

9


Uitbrekend jeugdhuiswerk? Formaat wil jeugdhuizen uitdagen om letterlijk en figuurlijk uit de vier gekende muren te breken. Jeugdhuizen kunnen een rol spelen op straat, op pleinen en in buurten. Naar jongeren, maar ook naar andere organisaties en bewoners. Jeugdhuismedewerkers kunnen verbinding maken met hun omgeving. Ze kunnen de buurt instappen en inspelen op interesses van jongeren in die buurt. Er zijn al veel goede voorbeelden van jeugdhuizen die outreachend of vindplaatsgericht werken en naar jongeren toestappen, pop-up werkingen organiseren of die jongeren de kans geven om zich artistiek, sportief, ondernemend … uit te leven in de publieke ruimte. Een eerste stap om te zetten is in elk geval praten. Praten met wie zich rondom het jeugdhuis en in de buurt bevindt.

De publieke ruimte als werkterrein voor het jeugdhuis? Jeugdhuiswerk heeft de kracht om de publieke ruimte te claimen als een plek waar ook jongeren recht op hebben, zonder ze daarom zelf op te eisen. Publieke ruimte is niet enkel een neutrale plek waar je dingen kan doen of organiseren. Ook zonder een ‘programma’ is het een plek waar je heel wat kan leren. De publieke ruimte heeft namelijk een belangrijke impact op de ontwikkeling van jongeren. Hier gaan we verderop uitgebreid op in. Onderzoekers beschouwen de publieke ruimte als een plaats waar jongeren experimenteren met omgangsvormen, met diversiteit en waar ze eigen identiteiten ontwikkelen. Ze leren er omgaan met anderen, met bekenden en onbekenden. Maar vooral: jongeren zoeken er hun eigen plek, om ‘onder ons’ te zijn.

10

Net dat ontmoeten is een belangrijke functie. Door ontwikkelingen die eigen zijn aan deze tijd, dreigen jongeren namelijk hun legitimiteit in de publieke ruimte te verliezen. Hoewel die ruimte voor hen erg belangrijk is, krijgen ze er vaak en onterecht het stempel ‘overlast’ of ‘hangjongere’ opgekleefd. Op die manier krijgen ze niet de plaats die ze verdienen, of krijgen ze een plek toebedeeld in de marges van die publieke arena: in de stadsrand of ver weg van waar jongeren zich eigenlijk écht graag begeven. Steriele en onaangepaste infrastructuur kunnen hier slechts weinig soelaas bieden. Jongeren blijven toch op zoek gaan naar plekken waar ze zichzelf kunnen zijn.

Wat kan jeugdhuiswerk betekenen in de publieke ruimte? In deze publicatie onderzoeken we wat de publieke ruimte betekent voor jongeren, wat ze er zoeken en hoe ze de publieke ruimte willen gebruiken. We gaan ook op zoek naar wat jeugdhuiswerk precies kan betekenen. Er zijn alvast verschillende elementen die terugkomen: • De leer- en ontmoetingsfunctie van de publieke ruimte zijn twee elementen die volgens Formaat bewaakt en bewaard moeten blijven. Ook het ‘ongeprogrammeerde’, het ‘losse’ is belangrijk. We moeten ervoor zorgen dat er ook nog ruimte is om ‘niets te doen’. Jeugdhuiswerk, maar ook andere jeugdwerkspelers, moeten hierover waken en moeten het durven om een eerder terughoudende rol op te nemen. • Jeugdhuiswerk heeft de kracht om met jongeren aan de slag te gaan in en met de publieke ruimte. Dat kan op verschillende manieren. Jeugdhuiswerk is een conversation starter en kan via kleine interventies het gesprek op gang brengen met de buurt. Zo is er tenminste al gesprek en krijgen de jongeren, maar ook ‘de buren’, een gezicht.

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte – UITBREKEND JEUGDHUISWERK

• Jeugdhuizen kunnen het gesprek aangaan met jongeren, zicht krijgen op wat de noden zijn in hun buurt en hier vervolgens op inspelen. Dat kan bijvoorbeeld door het organiseren van activiteiten waar jongeren naar vragen of door noden van jongeren kenbaar te maken bij het stadsbestuur, de wijkregisseur, andere organisaties … • Jeugdhuiswerk kan jongeren de legitimiteit teruggeven om de publieke ruimte te gebruiken: de jeugdhuisidentiteit als vlag, de jeugdhuistrui als fier symbool dat jongeren ‘er mogen zijn’. • Jeugdhuizen kunnen ongebruikte ruimte claimen voor jongeren. Bijvoorbeeld door het gemeentebestuur uit te dagen om die ruimte ter beschikking te stellen van het jeugdhuis of aan jongeren. • Professionals en vrijwilligers kunnen aan de slag met jongeren die in de buurt, op straat of op pleinen aanwezig zijn. Het jeugdhuis kan ook buitenshuis dingen doen, outreachend, vindplaatsgericht of op andere manieren. • Tot slot kan jeugdhuiswerk jongeren en anderen opvoeden om zorgzaam te zijn voor de publieke ruimte. Zo wordt iedereen bewust van zijn eigen impact daarop. Door de vier muren van het eigen jeugdhuis te overstijgen, door actief te zijn in buurten, op pleinen, publieke ontmoetingsplaatsen of tijdelijke locaties, vergroot de zichtbaarheid van het jeugdhuis en vergroot het bereik. Het is een manier om andere jongeren te ontmoeten, die op hun beurt de jongeren van het jeugdhuis leren kennen. Zo geven meer jongeren op verschillende manieren betekenis aan de werking. We schetsen een uitgebreid zicht op die mogelijkheden in deze publicatie. Niet alleen via theoretische kaders, maar vooral door jongeren, jeugdwerkers en ervaringsdeskundigen aan het woord te laten.


3 / Publieke ruimte onder druk In dit hoofdstuk staan we stil bij het concept ‘publieke ruimte’ en de manier waarop die publieke ruimte steeds meer onder druk komt te staan.

De publieke ruimte: een poging tot definitie Een gesprek over ‘publieke ruimte’ begint bij een definitie ervan, of toch een poging daartoe. We keren daarvoor even terug in de tijd. Om een concept als ‘publieke ruimte’ te definiëren verwijzen auteurs vaak naar de Griekse ‘agora’: openbare pleinen die gebruikt werden voor commerciële, democratisch-politieke en andere sociale doeleinden. Tijdens de klassieke oudheid en tijdens de middeleeuwen werden straten en pleinen gebruikt voor heel wat verschillende activiteiten. Enkele daarvan zouden we vandaag ongepast vinden om ze op straat te doen: slapen, werken, leven, onderwijzen, verkopen van goederen en diensten … Straten waren vaak smal en enorm druk, terwijl pleinen een specifiek religieuze, commerciële of militaire functie hadden. Deze plekken hadden zogezegd een egalitair karakter: burgers hadden vrije toegang en kregen het recht er zich uit te spreken over politieke zaken. Dat klopt niet helemaal: Zowel de Griekse polis als de middeleeuwse stad waren heel wat minder democratisch dan ze op het eerste gezicht lijken. Niet iedereen was er welkom en kreeg er zomaar toegang toe.

Een hedendaagse invulling van publieke ruimte kunnen we maken door een opsomming van locaties te geven, zoals pleinen, straten, parken, openbaar vervoer, openbare instellingen zoals een bibliotheek, school, rechtbank, kerk … Maar er zijn ook heel wat tussenvormen te bedenken. Een winkelcentrum of een buitenterras bij een café zijn ook voorbeelden van publieke ruimte. Toch zijn ze anders omwille van hun eigendomsstructuur: ze zijn eigenlijk maar ‘half publiek’, semi-publiek, quasi-publiek. Daarom zijn onderzoekers van die publieke ruimte op zoek gegaan naar factoren die bepalen hoe publiek of openbaar een ruimte nu eigenlijk werkelijk is. De ene groep auteurs beklemtoont het belang van de vrije toegankelijkheid, de andere gelooft dat publiekheid ontstaat als resultaat van het samenzijn van vreemden. Een strakke definitie maken van wat publieke ruimte nu wel of niet is, is dus moeilijk. In elk geval zien we dat het die ruimte is die voor een brede groep mensen toegankelijk is en waar verschillende mensen die elkaar niet kennen elkaar kunnen ontmoeten. Soms is ze helemaal openbaar, soms iets minder. Een voorbeeld: enkel wie een drankje bestelt is welkom op het terras van een café. Enkel wie in de buurt woont, is welkom op de barbecue tijdens het buurtfeest.

Het einde van de publieke ruimte Verschillende maatschappelijke evoluties zorgen er vandaag voor dat de publieke ruimte minder publiek en minder toegankelijk wordt. De maatschappelijke drang naar beveiliging en een economisch model dat gebaseerd is op privaat eigendom hebben grote gevolgen voor de publieke ruimte. Terwijl de publieke ruimte vroeger weinig gecontroleerd was en er vele plaatsen waren waarvoor geen uitgesproken functie was, is ze nu meer en meer een gereguleerde plaats. Het belang van consumptie in onze hedendaagse maatschappij houdt ook in dat mensen en groepen op bepaalde plaatsen moeten verbruiken, kopen, bestellen … om er aanwezig te mogen zijn. Dat heeft als gevolg dat de publieke ruimte wordt opgeruimd en dat de diversiteit van gebruiken en gebruikers er in het gedrang komt of verdwijnt. Dit terwijl deze diversiteit aan culturen en gebruiken de publieke ruimte net interessant maakt. Sommige auteurs durven daarom te spreken over ‘het einde van de publieke ruimte’.1 Het lijkt erop dat zij wat te ver gaan in hun veralgemenende uitspraak en dat ze zich vooral baseren op wat er gebeurt in Amerikaanse binnensteden. Toch bevat de uitspraak ook een kern van waarheid wanneer we naar onze eigen steden en gemeenten kijken.

Ook in 2017 lijkt de openbare ruimte op het eerste gezicht ‘van en voor iedereen’. Maar ook vandaag is niet iedereen even gewenst in de publieke ruimte.

1

Michael Sorkin – Variations on a Theme Park: The New American City and the End of Public Space

11


“Toen ik gisteren mijn gevelbankje installeerde, vroeg mijn vader: “Mag dit wel zomaar?” We horen die vraag eigenlijk heel vaak. Maar wij zijn van mening dat je gewoon moet doen in plaats van je af te vragen of iets wel mag. Ik vind het ‘geschift’ hoe wij geconditioneerd zijn om altijd toestemming te vragen voor alles, ook voor dingen die onschuldig zijn. We hangen sterk vast aan regels, in die mate dat we niet meer de voordelen zien bij het positief overtreden van de regels. We durven veel te weinig experimenteren.” Simon Verschelde, Lieve Zusjes – Stoere Broers

Dégage! Verschillende evoluties van de laatste jaren zorgen er dus voor dat er op publieke plaatsen minder ruimte is voor ontmoeting tussen diverse groepen mensen. Denk maar aan bewaking en controle, aan ordehandhaving van stedelijke ongewensten (jongeren, muzikanten, bedelaars, daklozen…), aan de effecten van technologische evoluties (met koptelefoon beluisterde mp3-spelers of smartphones), commercialisering, individualisering, nogo zones, anti-overlast design … Daarbij komt dat de publieke ruimte, zeker die in de commerciële en toeristische binnensteden, steeds meer als passageplaats wordt vormgegeven. De publieke ruimte is vaak niet meer de plek waar mensen zomaar kunnen vertoeven, niet langer een plaats die mensen zich zomaar eigen kunnen maken.

zichzelf een probleem is. Maar wel dat er ‘gestationeerd’ of ‘gehangen’ wordt. Vooral troepjes mensen die zich te lang op een bepaalde plaats bevinden worden zo gezien als een probleem. ‘Dégage!’ (Frans voor ‘hoepel op!’) wordt, zo blijkt uit interviews, vaak gebruikt om Brusselse jongeren aan te porren om zich te verplaatsen, weg uit de publieke ruimte, waar ze als ongewenst worden gezien. Dit wordt vaak nog versterkt door systemen van ordehandhaving, controle door bewakingscamera’s en het ontwerp van de publieke ruimte die haar gebruikers, en zeker stedelijk ongewensten, al dan niet subtiel aanzetten tot passage.

“De onzichtbare stadsbewoners en –gebruikers zijn even aanwezig, maar vaak minder geapprecieerd in de publieke ruimte. Een ruimte die door tientallen rondhangende mensen wordt bevolkt is ‘niet optimaal’, maar een plek waar enkele terrastafels een aangenaam gevoel geven, is dat wel. Het gebruik van deze ruimtes optimaliseren en diversifiëren zonder de oorspronkelijke gebruikers te verdrijven, is voor ons op praktisch én op politiek vlak een dagelijkse uitdaging.”

Het is meer en meer een plaats waar mensen passeren, waar alles in beweging moet zijn en blijven. Het lijkt erop dat niet zozeer de aanwezigheid van jongeren – of andere stedelijke ‘ongewensten’ – op

12

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte – UITBREKEND JEUGDHUISWERK

Pepijn Kennis, Toestand vzw

“We kregen van de straathoekwerkers te horen dat de bibliotheek één van de weinige plekken is in de stad waar mensen nog gewoon kunnen zijn. En dat is waar. Als je kijkt naar bankjes in parken bijvoorbeeld. Die worden zo gemaakt dat je er niet meer kan hangen of liggen. En als jongeren ergens rondhangen in de buurt van een dichtbebouwd gebied krijg je snel signalen dat ze overlast bezorgen. Een stad als Gent investeert echt in het creëren van hangplekken en rustpunten: parkjes, de kade van de Leie …” Katrien Van Goidsenhoven, Sociale Regie Gent

De publieke ruimte als living Dit alles staat in schril contrast met hoe jongeren de publieke ruimte graag gebruiken. Ze hebben de neiging zich plaatsen toe te eigenen, ruimte in te nemen en om te vormen naar een ‘openluchtliving’, op basis van eigen regels en gebruiken.


Aangezien de publieke ruimte per definitie vrij toegankelijk zou moeten zijn betekent dit ook dat een tijdelijke privatisering – tijdens het rondhangen – die ruimte haar publieke karakter ontneemt. De omvorming van de publieke ruimte als living naar een passageruimte die vooral dient voor beweging en verplaatsing, is vooral voor jongeren uit druk bebouwde en dichtbevolkte wijken een doorn in het oog: ‘Waarheen moeten we dan wel?’ Jongeren moeten daardoor de regels van vrije toegang en passage deels overtreden om er te doen wat ze het liefst doen: zich een plaats toe-eigenen. Dat gebeurt bijvoorbeeld in portieken, op trappen, aan de stadsfontein, aan de banken bij het station, in het park … En ook dat heeft een impact op de andere gebruikers van de publieke ruimte. We kunnen enerzijds dus zeggen dat jongeren het slachtoffer zijn van de verminderde toegankelijkheid van publieke ruimte. Anderzijds blijkt dat ze zelf ook initiatief nemen, macht uitoefenen en plaatsen claimen die per definitie van de gemeenschap zijn. Ook jongeren, en in het verlengde jeugdwerk, kunnen de publieke ruimte dus onder druk zetten.

4 / Wat zoeken jongeren in de publieke ruimte? Uit onderzoek blijkt dat scholieren in de publieke ruimte vooral het gevoel opzoeken zich ‘onder ons’, onder elkaar, te bevinden. Jongeren spreken over een sterke behoefte om zich een plaats en tijd te kunnen toe-eigenen die ontsnapt aan de interventie en de controle van volwassenen. De publieke ruimte fungeert als een vrije ruimte, waar zij onder elkaar en vrij van sociale controle jong kunnen zijn: voor of na school, op weg naar huis of ’s avonds in de buurt. Alle jongeren wijzen op het

belang van het samen zijn onder peers, zonder specifieke of concrete doelstellingen. De relatieve afwezigheid van controle geeft jongeren ook de mogelijkheid om samen te zijn op basis van hun eigen regels, culturen en gewoontes.

“Ik denk dat jongeren soms op zoek zijn naar een plek waarvan ze kunnen zeggen ‘deze plek is van ‘ons’ of van ‘mij’. Plekken waar ze gewoon even kunnen zijn, even helemaal free. Jonge mensen doen graag eens gek, zoals luid zingen of gekke dansmoves showen. En dan is het toch logisch dat ze niet willen dat iedereen dat ziet?” Boubacar, Kilalo

De afwezigheid van een programma is daarbij een belangrijk gegeven. Dit zorgt ervoor dat jeugdwerk en andere vormen van georganiseerde vrije tijd zich op een dunne lijn bevinden wanneer ze interventies willen doen in de publieke ruimte.

“Ik vind dat je vanuit dat ongeprogrammeerde moet kijken wat jongeren er kunnen en willen doen. Je moet vanuit het vrijspel in de publieke ruimte aangrijpingspunten proberen te vinden om samen met hen het programma te maken. Geef impulsen, bied de mogelijkheid om zaken te gebruiken zonder dat je jezelf opdringt. De gocart of ander ‘play meubilair’ kunnen hier voorbeelden van zijn. Uit het ongeprogrammeerde volgt dan al snel het geprogrammeerde, het programma.” Reinout Dewulf, Minus One

De publieke ruimte als vierde opvoedingsmilieu De publieke ruimte vervult een belangrijke rol in het leven en de ontwikkeling van jongeren. Algemeen spreken we over vier verschillende ‘opvoedingsmilieus’: thuis, school, georganiseerde vrijetijdsinitiatieven (jeugdwerk, sportclubs, en dus ook jeugdhuizen) en de publieke ruimte. Die laatste ruimte onderscheidt zich van de andere omwille van minstens twee redenen. Het is een ruimte met een relatieve afwezigheid van controle en autoriteitsfiguren en er is een hogere diversiteit op vlak van gebruiken en gebruikers. Deze kenmerken zorgen ervoor dat de publieke ruimte zich er voor jongeren uitstekend toe leent om er een eigen plek uit te bouwen. Ze ontwikkelen er een eigen cultuur, taal en omgangsregels. De publieke ruimte heeft op die manier een sterke impact op de identiteitsontwikkeling van jongeren. Al in 1979 vond ontwikkelingspsycholoog Roger Hart2 dat kinderen moeten exploreren om tot kennis te komen, omdat dit resulteert in een afname van angst en een opbouw van competenties, die dan weer cruciaal worden geacht in de ontwikkeling van zelfwaarde en ‘identificatie met plaats’. De publieke ruimte doet dienst als leeromgeving, als een plaats voor de constructie van identiteiten. Sven De Visscher3 (Hogeschool Gent) omschrijft in een recent onderzoek de publieke ruimte als ‘medeopvoeder’. Aangezien dit domein per definitie een grote diversiteit aan groepen huisvest en het een platform is voor een grote diversiteit aan activiteiten vereist ze van haar gebruikers ook wat we ‘straatgeletterdheid’ kunnen noemen. Het is namelijk zo dat omgangsvormen die spontaan en intuïtief lijken eigenlijk gestructureerd worden door een set informele regels die enkel

2

Roger Hart – Children’s experience of place S. De Visscher & M. Bouverne-De Bie: Recognizing public space as a co-educator: children’s socialization in Ghent.

3

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte – UITBREKEND JEUGDHUISWERK

13


daar worden doorgegeven. Niemand leert op school of thuis hoe je jezelf het beste over straat beweegt. Straatgeletterdheid gaat dus over het kennen van die ongeschreven regels.

Publieke ruimte als conflictzone De publieke ruimte biedt jongeren een platform om te leren omgaan met diversiteit alsook met verschillende mensen en groepen. In de literatuur wordt vaak gesproken in termen van ‘onderhandeling’ van publieke ruimte. Alleen al om te kunnen vertoeven in de publieke ruimte, moet je jezelf bewust zijn van verschillende informele en onuitgesproken regels die steeds in vraag kunnen worden gesteld. Zo ga je in een bijna lege tram niet vlak naast een andere passagier zitten of wacht je met instappen in de trein tot mensen zijn afgestapt. De keuze voor het woord ‘onderhandeling’ beklemtoont bovendien dat de publieke ruimte per definitie een conflictzone is, zonder dat dat conflict een probleem hoeft te zijn.

De publieke ruimte is het domein bij uitstek waar de diversiteit wordt onderhandeld en waar normen en waarden met elkaar in botsing komen. Volgens professor-emeritus Eric Corijn4 moeten we het negentiende-eeuwse model van samenleving herzien omdat in de nieuwe stedelijkheid de normen en waarden niet langer een algemeen gegeven zijn. In het verleden was onze maatschappij gestoeld op een gedeeld verleden, een duidelijke gemeenschappelijke identiteit met daarbij horende normen en waarden. Door de toegenomen diversiteit, zeker in de steden, is dat minder en minder het geval. Volgens Corijn moeten buurt- en stadsbewoners daarom samen bouwen aan een nieuw toekomstproject dat bruikbaar en herkenbaar is voor iedereen, waarbij normen en waarden opnieuw worden onderhandeld. Ook de daarbij horende gedragsregels moeten dus herschreven worden. Uit de ontwikkelingspsychologie weten we dat kinderen geen burgers worden langs een strak gedefinieerd groeipad. Volwassen worden is bijna een onbedoeld nevenverschijnsel van dagelijkse sociale praktijken. Daarbij telt niet enkel wat je thuis of op school leert. Ook de interacties met vreemden in de publieke ruimte en de omgang met vrienden

tellen mee als leerervaringen. In die zin moeten we diversiteit zien als een troef. In het verschil zelf zit een rijkdom aan kennis. Sommige auteurs zien enerzijds een verband tussen intensieve contacten in diversiteit en een tolerante maatschappelijke attitude anderzijds. Wanneer we dit omdraaien, betekent dit dat tolerantie moeilijk kan aangeleerd worden in een cleane, opgeruimde, gecontroleerde omgeving, waar die diversiteit ontbreekt.

Identiteitsontwikkeling De diversiteit die zo eigen is aan de publieke ruimte brengt met zich mee dat jongeren er kunnen oefenen in onderhandelen: in het ontdekken van onuitgesproken regels, in het creëren van hun eigen kader en het ontwikkelen van kritische perspectieven. Volgens de Amerikaanse onderzoekster Caitlin Cahill5 ontwikkelen mensen via interactie in de publieke ruimte vaardigheden als zelfbewustzijn, vertrouwen, persoonlijke verantwoordelijkheid, tijdsmanagement, snel oordeel …

“Ik denk dat publieke ruimte meer dan ooit de plek is waar jongeren zich uiten zoals ze graag willen zijn. Een plek waar ze hun identiteit uitdragen en waar ze anderen ontmoeten.” Charlotte Van Cleemput, Ant*Woord

De publieke ruimte als noodzaak en alternatief Voor jongeren uit wijken met een dichte bevolkingsgraad en vaak ongunstige woonomstandigheden is de publieke ruimte een noodzaak: de huizen of appartementen zijn kleiner of in slechte staat en tuintjes zijn er schaars. De publieke ruimte is hier vaak de enige ruimte die jongeren uit die buurten hebben om ande-

14

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte


ren te ontmoeten en een sociaal leven uit te bouwen. Omwille van de socio-economische moeilijkheden in deze buurten kan het straatleven ook als alternatief voor school of werk en zelfs als sociaal vangnet functioneren. Het gedrag van jongeren in de publieke ruimte wordt echter vaak als problematisch ervaren door volwassenen en actoren van sociale controle. Jongeren worden letterlijk ‘apart gezet’, geviseerd en daardoor erg zichtbaar: van het reageren via allerlei lokale preventie-initiatieven, over de administratieve sanctionering van ‘overlast’ tot en met strafrechtelijke vervolging.

De wijk als thuis en als plaats van controle Op basis van onderzoek in Brussel kan er in elk geval worden vastgesteld dat de publieke ruimte dienst doet als een plaats waar jongeren zich thuis voelen. Het is een platform waar verschillende kennissenkringen en vriendengroepen ontstaan en zich vermengen in tijdelijke ‘los-vaste’ samenstellingen. Voor de jongsten uit het onderzoek geldt bijvoorbeeld dat de vriendengroepen zeer divers samengesteld zijn, de leefwereld waarin ze zich bewegen nog relatief klein is, en dat de stoep en het park om de hoek eigenlijk een verlengde zijn van de thuisomgeving. Bij sommige jongeren lopen de werelden van school en vrije tijd in elkaar over. Bij andere, niet toevallig die jongeren die wonen in wijken met een hoge mate van wederzijdse vertrouwdheid, wijken die wellicht om die reden soms ten onrechte ‘getto’s’ genoemd worden, geldt een onderscheid tussen schoolmakkers en kids from the block of drarries. In deze wijken is het vaak ook zo dat er een uitgebreid publiek leven is. Bij jongens en mannen genereert dat vaak het gevoel van een ‘thuis’, van ‘erbij te horen’: ‘hier kent iedereen elkaar’, of ‘Ik blijf graag in mijn eigen wijk, omdat iedereen daar toch is’. Voor meisjes en vrouwen in die wijken vertaalt dat intense buitenleven zich soms in sociale controle en het gevoel in de gaten gehouden te worden. Dat zorgt voor erg uiteenlopende vrijetijdspatronen. Jongens

prefereren de eigen wijk en hangen graag rond op de pleintjes in de buurt. Meisjes blijven thuis of ontvluchten de woonomgeving richting stadscentrum, vaak in het gezelschap van vriendinnen, waar ze zich bevrijd voelen van het staren van hun mannelijke peers. Bij verschillende gemeenschappen is er bovendien een duidelijke genderscheiding vanaf de pubertijd. Jongens en meisjes bevinden zich in aparte sociale circuits. De rollen en patronen die worden toegekend aan meisjes, en de manier waarop meisjes zich hiernaar gedragen, hebben vaak te maken met ‘reputatiecontrole’. Toch vinden meisjes (en jongens) ook mogelijkheden om te ontsnappen aan sociale controle en onder elkaar af te spreken in de geheime publieke ruimte. Dat bevestigt opnieuw de nood aan meisjeswerkingen. Zeker vanuit emancipatorisch perspectief blijft meisjeswerk noodzakelijk, ook in de publieke ruimte.

“Ook meisjes hangen graag rond. Gewoon op andere plekken dan jongens, liefst op veilige plaatsen met veel passage. Meisjes hebben sneller een gevoel van reputatieverlies wanneer ze buiten maar wat rondhangen. Vooral winkelstraten en winkel­centra blijken de plekken bij uitstek te zijn om die redenen. Er is veel passage en het is er druk. Maar het is ook anoniem genoeg. Zet op jeugdwerk voor meisjes en vrouwelijke jeugdwerkers. Wanneer er op een plein een vrouwelijke jeugdwerker is, komen er veel sneller meisjes op af.”

De publieke ruimte als ‘hangplek’? Uit interviews met jongeren blijkt dat ‘rondhangen’ wordt gezien als een doodnormale activiteit die zich in de publieke ruimte afspeelt omdat jongeren daar pas echt onder elkaar kunnen zijn. Activiteiten die vaak worden genoemd zijn: zich ontspannen, kletsen, frisdrank drinken, snoep eten, voetballen, rondwandelen … Het onschuldige beeld dat hier wordt geschetst contrasteert scherp met het problematiserende en criminaliserende dominante verhaal over rondhangen, wat toch vooral een synoniem lijkt te zijn voor vandalisme en overlast. Van dat criminaliserende verhaal in politiek en media zijn jongeren zich overigens bewust. In de interviews beschrijven ze activiteiten die duidelijk te benoemen zijn als rondhangen: in een park zitten, voetballen, plezier maken, drankjes kopen en ze opdrinken op een bankje … Toch geven ze aan dat dit niet hetzelfde is als rondhangen, omdat het woord een negatieve weerklank heeft. Tegelijk ontkennen jongeren niet dat er ook problemen zijn en dat er soms weldegelijk dingen aan de hand zijn. Rondhangen in de publieke ruimte is essentieel in de volledige ontplooiing en identiteitsontwikkeling van jongeren. Het dominante verhaal dat rondhangen gelijkschakelt met deviant of crimineel gedrag is overtrokken en mag dus geen argument zijn voor het inperken van de vrijheden van jongeren in de enige ruimte die ze nog hele­maal voor zichzelf kunnen opeisen.

Arno Arnouts, jeugddienst Deurne

4

Eric Corijn – Kan de Stad De Wereld Redden? Caitlin Cahill: Street literacy: urban teenagers’ strategies for negotiating their neighbourhood.

5

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte – UITBREKEND JEUGDHUISWERK

15


“Er zijn altijd wel conflicten in de publieke ruimte. Zowel onderling met de mensen die ze gebruiken, als met de buurt. De buren hebben een bepaald idee over de jongeren die zich in de publieke ruimte begeven. Ze noemen hen vaak ‘hangjongeren’. Ik vind het zeer jammer dat jongeren die ‘rondhangen’ in de publieke ruimte een negatieve connotatie krijgen. Naar mijn mening is dat rondhangen juist een kans, aangezien ze uit hun kleine en beperkte wereld komen en zich begeven in de publieke ruimte. Zo is er veel meer kans dat deze jongeren uiteindelijk op de juiste plek terechtkomen en de ondersteuning vinden die ze nodig hebben.” Sara Weemaes, JOS vzw

5 / Hoe gebruiken jongeren de publieke ruimte? Naast de functies die de publieke ruimte toebedeeld krijgt – wat doen en leren jongeren er? – is het ook belangrijk om weten welke plekken voor hen aantrekkelijk zijn. Niet elke publieke plek is noodzakelijk interessant. Succesfactoren voor een publieke ruimte Sinds de jaren zeventig weten we dat er objectieve succesfactoren zijn voor aantrekkelijke publieke ruimtes. William H. Whyte6 ontdekte na vele uren van observatie dat een aantal factoren het verschil maken tussen een goed gebruikte, aantrekkelijke publieke plaats en eentje die passanten en gebruikers eerder links laten liggen: zitplaatsen, locatie ten op-

16

zichte van de straat, zon, activiteit, water, bomen, hoogte, toegankelijkheid, triangulatie en onderhoud … zorgen ervoor dat plekken populair zijn in het publieke leven.

creëren van specifieke functies en het binnenbrengen van diverse groepen jongeren wordt de publieke ruimte als geheel meer aantrekkelijk.

Enkele van deze kenmerken lijken vanzelfsprekend. Enkele andere hebben een woordje uitleg nodig. Mensen houden volgens Whyte van plaatsen waar ze kunnen zitten. Hierbij moeten de proporties juist zijn: de hoogte van de zitplaats, de breedte van het zitoppervlak …

Aantrekkelijke publieke ruimtes voor jongeren: eigenaarschap

Publieke ruimtes moeten ook goed gepositioneerd zijn ten opzichte van de straat. Mensen houden ervan om naar andere mensen te kijken. Succesvolle publieke ruimtes liggen dus vaak zo dat de passage op straat geobserveerd kan worden. Zichtbaarheid is een essentieel kenmerk van een aantrekkelijke publieke ruimte, waar mensen graag vertoeven. In dit verband is het concept ‘triangulatie’ van belang: een straatmuzikant of goochelaar trekt een publiek aan, dit creëert een dynamiek en gesprekken tussen onbekenden. Op zijn beurt trekt dit gegeven opnieuw publiek aan. Omwille van de zichtbaarheid zijn succesvolle publieke ruimtes vaak ook licht boven het straatoppervlak ingericht, geven ze een mooi uitzicht en zijn ze gemakkelijk toegankelijk. Uit het werk van Jane Jacobs7 kunnen we nog enkele factoren aan deze lijst toevoegen: publieke ruimtes hebben onder meer als functie mensen bij elkaar te brengen. Dat resulteert in informele – niet door de overheid georganiseerde – sociale controle. Deze sociale controle kan enkel bestaan wanneer in die wijk en in haar publieke ruimte een voldoende divers publiek aanwezig is. Zo’n publiek wordt ook aangetrokken door een variëteit aan functies aanwezig in de wijk. Een villawijk of een industriepark heeft per definitie een minder bruisend publiek leven, al was het maar omdat er op bepaalde momenten van de dag of de week geen publiek aanwezig is. Jeugdwerk kan op die manier mee vorm geven aan de publieke ruimte: door het

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte – UITBREKEND JEUGDHUISWERK

Wanneer we kijken naar succesvolle stukjes publieke ruimte onder jongeren komen we tot de ontdekking dat ze bijna exact dezelfde eigenschappen bevatten als hierboven omschreven. Jongeren houden van plaatsen die een goed uitzicht bieden, hoger gelegen zijn, waar je kan zitten, plaatsen die bescherming bieden tegen zon en regen, waar veel activiteit plaatsvindt, die gemakkelijk toegankelijk zijn, centraal gelegen zijn en goed onderhouden zijn. Waar jongeren zich onderscheiden van volwassenen, is dat ze zo’n plek graag domineren. Met andere woorden: ze willen de ruimte en kans krijgen om die plaats voor zich op te eisen, letterlijk of symbolisch eigen te maken. Jongerengroepen gebruiken de publieke ruimte dus niet noodzakelijk op een andere manier als volwassenen. Wel is de mate van eigenaarschap die ze er kunnen opnemen en de mate waarin ze een ruimte als hun plek kunnen claimen, van belang.

Twee populaire hangplekken voor jongeren Bij de populaire jongerenplekken zijn twee grote types te onderscheiden: de ‘belvédères’ – centraal gelegen plekken in de publieke ruimte – en de ‘geheime plekken’ – achteraf gelegen plaatsen – die beide een verschillende functie vervullen. Mats Lieberg8 spreekt in die zin over plaatsen van ‘interactie’ enerzijds en van ‘intimiteit’ anderzijds.

6

William H. Whyte -The social life of small urban spaces. Jane Jacobs – The death and life of great American cities. Jane Jacobs & Ruth Fincher – Cities of difference. 8 Mats Lieberg – Teenagers and public space. 9 Karen Franck & Quentin Stevens – Loose space: possibility and diversity in urban life. 7


In de belvédères hangen jongeren rond na schooltijd, ’s avonds en in het weekend, om vrienden, kennissen en vreemden (nieuwe kennissen, toekomstige vrienden) te ontmoeten. Die plekken hebben een uitgesproken extraverte en sociale functie. Het zijn vaak plaatsen die door een groot deel van de jongeren in een wijk bekend zijn. ‘Geheime plekken’ zijn dan weer locaties waar jongeren zich terugtrekken met een welomlijnd groepje vrienden. Hier is de functie ook sociaal, maar de optie om anderen te ontmoeten wordt uitgesloten door de verborgen aard van de plek. Tijdens het onderzoek in de wijk JachtJourdan toonde een groepje tieners bijvoorbeeld hoe ze in een afgelegen hoekje van het Leopoldpark in Etterbeek hun eigen plek creëerden waar ze zich konden terugtrekken. Enkele bij elkaar gerolde houtblokken en een assortiment plastic verpakkingen van snacks en drankjes verraadden er hun aanwezigheid. Andere jongeren vertelden dan weer over een verlaten plek op een hoogte waar je enkel kan raken door over een hek te klimmen. Ook hier wordt nooit met een grote groep afgesproken.

Het belang van ‘losse’ ruimte Het bovenstaande wekt de indruk dat lokale overheden en organisaties jongerenplekken kunnen ontwerpen en plannen volgens vaste principes. Hier is het cruciaal om nog eens op te merken dat jongeren het belangrijk vinden dat ze ruimte kunnen opeisen en zich eigen maken. Dat betekent dat het voor jongeren belangrijk is dat ze in de publieke ruimte plekken kunnen vinden waar ze zelf mee aan de slag kunnen gaan. Het is dus bijna onmogelijk om ideale plekken voor jongeren te ontwerpen. Dat verklaart waarom jongeren soms toch op straat voetballen of skaten en niet op het perfect aangelegde pleintje een paar honderd meter verderop. Stadsgeografen Karen Franck en Quentin Stevens9 spreken over het belang van ‘losse ruimte’. Deze ruimte bestaat buiten de grenzen van de georganiseerde sociale ruimte, heeft geen duidelijk doel en ziet er niet noodzakelijk aantrekkelijk uit. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld braaklig-

gend terrein of een afgesloten bouwgrond. ‘Losse ruimte’ gaat met andere woorden vaak ook over niet-gebruikt terrein, wat de kans biedt er activiteiten te introduceren die elders geen plaats hebben.

“Ik zie dat pleinen of openbare plaatsen vaak worden aangelegd voor bepaalde doelen. Het merendeel van de open ruimte wordt ingericht als voetbalplekken. Jongeren kunnen nochtans nog altijd voetballen met jassen die dienst doen als goal. Dat hoeven echt niet altijd echte goals te zijn. Als plekken telkens worden ingericht met een duidelijk doel, wordt het voor jonge mensen moeilijker om er zelf invulling aan te geven.” Mounir Hammouti, Baanbrekers

Losse ruimtes zijn essentieel in de geografie van jongeren en andere groepen in de publieke ruimte. Toch is deze ‘vrije ruimte’ vaak niet toegankelijk. Zeker in dichtbevolkte, grootstedelijke wijken, waar de inwoners in kleine huizen wonen zonder voor- of achtertuin en de jonge bevolking haar heil moet zoeken in de publieke ruimte, is het moeilijk te verdedigen dat beschikbare, ‘losse ruimte’ wordt afgezet door zogenaamd tijdelijke hekkens die doorheen de jaren permanent worden.

“Overheden hebben wel eens de neiging om alle risico’s uit te sluiten. Stel je voor dat er iets gebeurt, ook al weten we niet wat dat zou kunnen zijn. Ik denk dat we moeten leren dat de kans dat er iets gebeurt net kleiner wordt als we die plekken durven ontsluiten. Ik denk dat het jeugdwerk meer op dat nageltje mag kloppen: als er iets leegstaat of vrij komt, ga dan in dialoog om te zien of er in tussentijd geen tijdelijke invulling kan komen.” Chris Peeters, VVSG

“Ik vind dat het jeugdwerk hier wat rebelser in mag zijn en tegengewicht moet bieden aan de commerciële spelers. Er zijn nog heel wat plekken waar iets mee kan gedaan worden, zonder dat het een commerciële invulling moet krijgen. Door projecten te doen in de publieke ruimte, kan je mensen in contact brengen met dingen die ze anders niet zouden doen, dingen die ze anders niet zouden leren kennen.” Dean Kenes, BAT – JC Ten Goudberge

We kunnen niet om de stem van jongeren heen: wat vinden ze van de ongebruikte ruimte en op welke manier gebruiken ze die plekken? Het simpelweg creëren van nieuwe jongerenplekken in een afgelegen zone is geen goed idee. Een denkoefening over het optimaliseren en beschikbaar stellen van de publieke ruimte voor jongeren begint dus best met een analyse van welke ongebruikte ruimte er al is en hoe die meer toegankelijk kan worden gemaakt.

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte – UITBREKEND JEUGDHUISWERK

17



TWEE JEUGD BUITEN

19


20


ARNO ARNOUTS JEUGDDIENST DEURNE Interview

Arno Arnouts is jeugdconsulent bij de jeugddienst in Deurne. Hij werkt veel in de publieke ruimte en zorgt voor inspraak van de kinderen en jongeren. In zijn vrije tijd is hij veel bezig met graffiti en street art, twee manieren om te werken in de publieke ruimte.

Hoe ben jij bezig met en in de publieke ruimte? Arno Arnouts: “Met de jeugddienst zijn we bezig met het inrichten en herinrichten van publieke ruimte. Daarbij bewaken we dat jongeren gehoord worden. Want er worden wel inspraakmomenten georganiseerd, maar die vinden nooit plaats op de momenten wanneer jonge mensen kunnen. Vaak gaat het over pleinen. Dat zijn natuurlijk plekken die vooral door kinderen en jongeren gebruikt worden. Die inspraak organiseer je dus best niet op een avondvergadering om 20 uur in het districtshuis. Trek naar de scholen en organiseer die inspraak op maat van jongeren: met foto’s en ideeën, en met goede vragen: Waar liggen de uitdagingen? Waar liggen de gevaarlijke punten? Waar liggen de kansen?” “In mijn vrije tijd ben ik bezig met graffiti en street art. Al twintig jaar organiseer ik projecten en zoek ik locaties en financiële middelen. Graffiti en street art zijn manieren om te werken in de publieke ruimte. In de wijk rond het Sportpaleis (Kronenburgwijk) in Antwerpen, waar veel kansarmoede en weinig beschikbare openbare ruimte en groen is, zijn we vorig jaar met zeventien artiesten

veertien muren gaan beschilderen. Van gigantische muurschilderingen tot kleine muurtjes waar jong talent zijn ding kon doen. Ook legden we een pleintje aan met gekleurde rubber. Door deze kleine ingrepen pakten we een hele buurt aan. We deden dit in samenspraak met buurtregie. We lieten zien dat je een buurt, en ook de openbare ruimte, op een laagdrempelige manier kan aanpakken en het vrij gemakkelijk mooier en leefbaarder kan maken. Jongeren kunnen hier aan meewerken, waardoor ze een gevoel van eigenaarschap krijgen. Natuurlijk gaat een buurt niet ineens op een andere manier functioneren. Je moet in wijken blijven investeren en een aangename openbare plaats creëren.

Hoe kan een stad of gemeente hier mee voor zorgen?

“Je kan ruimte opnieuw aanleggen. Maar je kan ook de ruimte die vrijkomt aankopen. De stad Antwerpen kocht onlangs het terrein van een houthandelaar. Het is de bedoeling dat er woningen komen, en ook een groot plein. Als jeugdconsulent bewaak ik mee dat dit plein aantrekkelijk wordt voor jongeren, een plek waar ze kunnen spelen en sporten. Maar ook een plek waar ze gewoon mogen zíjn, want daar is grote nood aan. Dit kan echt het verschil maken in een buurt. Het idee past in eenzelfde filosofie die je ook op een kleinschaligere manier kan inzetten: ruimte creëren voor alle mensen, vernieuwing brengen en buurten durven opfrissen.”

Staat publieke ruimte volgens jou onder druk?

“Ik denk dat de publieke ruimte dikwijls wordt ingepalmd door auto’s en verkeer. Straten worden ingericht om zo snel mogelijk passage te geven aan bestuurders van auto’s, niet aan voetgangers of fietsers. Laat staan dat er wordt nagedacht over hoe mensen er in zouden kunnen vertoeven. Daarnaast komen dan al die parkeerplaatsen. Wanneer je bezig bent met het inplannen van ruimte voor

jongeren moet je daar soms tegen opboksen. Het district legt in 2018 het Bisthovenplein opnieuw aan. Het gaat om een heel klein pleintje. We hebben als jeugddienst gevraagd om ruimer te kijken en het plein open te breken. Het plein is omgeven door auto’s, waardoor je in feite niet meer kan spreken van een plein maar van een eiland. Er werd naar ons geluisterd. De ruimte rond het plein wordt ingericht als woonerf, waardoor de parkeerplaatsen verplaatst worden en auto’s er trager moeten rijden. Het plein wordt groter, er komt meer ruimte vrij. En het wordt veiliger. Dus soms winnen we iets, en soms verliezen we van de auto. Voetpaden worden smaller en fietsers mogen van

HET IS BEST FRUSTREREND OM TE ZIEN DAT ER ZOVEEL RUIMTE VERLOREN GAAT AAN AUTO’S DIE HET MERENDEEL VAN DE TIJD STILSTAAN

Arno Arnouts geluk spreken wanneer ook zij ruimte krijgen om te bewegen. Je kan nadenken over hoe we plekken aangenamer moeten maken, maar er moeten in eerste instantie wel plekken zijn. Er is weinig vrije ruimte voorhanden, zeker in de stedelijke context. Die ruimte wordt vaak geclaimd door commerciële spelers. Maar ook jongeren eisen de vrije ruimte op. Hoe minder vrije ruimte er is, hoe meer jongeren het gaan claimen en hoe meer conflicten er kunnen plaatsvinden. Dan is het vaak de wet van de sterkste. Ik vind niet dat alles ingericht moet worden voor iedereen of dat elk plein gigantisch groot moet zijn. Maar je moet wel proberen om op zoveel mogelijk plekken zoveel mogelijk vrije ruimte te creëren.”

21


Is conflict eigen aan werken in buurten en in de publieke ruimte? “Het is van groot belang dat jeugdwerkers aanwezig zijn in de publieke ruimte, vooral in de wijken die er nood aan hebben. Voor sommige wijken is de aanwezigheid van jeugdwerkers en het wijkteam van de politie ook erg belangrijk. Al die mensen versterken de buurt. Het wijkteam van de politie wandelt rond in burger en doen babbeltjes op pleinen. Ze stellen geen vragen als: ‘Jongens! Wat zijn jullie aan het doen?!’ maar vragen eerder: ‘Hoe gaat het?’ ‘Hoe verlopen de examens?’ Je krijgt dan een ander gegeven en een veel positievere dynamiek en sfeer. Gewoon omdat er écht wordt gepraat en écht wordt geluisterd met en naar verschillende mensen en groepen. Het bevordert de dialoog. Dat gebeurt nog te weinig. De afstand tussen bepaalde groepen is soms te groot. Mensen hebben schrik van een groep waardoor zij niet meer willen communiceren. Of we zien generatieconflicten en conflicten tussen culturen. Dat is vaak

moeilijk op te lossen, maar je kan het wel proberen. Oplossingen zitten volgens mij echt in dat creëren van ruimte: letterlijk door gewoon ergens te zijn en figuurlijk voor het opstarten van een dialoog.”

HET IS VAN GROOT BELANG DAT JEUGDWERKERS AANWEZIG ZIJN IN DE PUBLIEKE RUIMTE

Hoe ziet volgens jou een ideale hangplek voor jongeren eruit?

“Eigenlijk moet een plek die je inricht voor iedereen aangenaam zijn. Een fout die vaak gemaakt wordt, is dat een plek wordt vormgegeven voor één doelgroep. Met als doel die groep daar naartoe te leiden en weg te halen van de plek waar ze misschien voor overlast zorgen. Wanneer je bijvoorbeeld een ‘tienerhonk’ plaatst op een plek waar helemaal geen jongeren komen, zullen ze echt niet de verplaatsing maken. Ik blijf hameren op het betrekken van zoveel mogelijk mensen. En dit op zoveel mogelijk manieren en verschillende niveaus. Sommige mensen betrek je best van in het begin. Maar voor kinderen en jongeren moet dat eigenlijk redelijk concreet zijn. Want twee jaar wachten – en zo lang duurt het zeker – is voor kinderen en jongeren vaak te lang en te ver weg.”

Arno Arnouts

“Een voorbeeld: ik weet al heel lang dat het Bisthovenplein opnieuw moet aangelegd worden. Dus heb ik als jeugdwerker de afgelopen tien jaar aandachtig naar de kinderen, tieners en jongeren geluisterd. Zonder erbij te zeggen dat het er effectief een heraanleg zou komen. Ik heb alles bijgehouden en die informatie aan de architect gegeven. Ik ben het plan gaan voorstellen en je zag de jongeren echt kijken van: ‘Amai! Dat is wat wij al keilang willen’. Ook dat is inspraak, gewoon niet zo formeel.”

“Een andere fout die soms gemaakt wordt, is enkel jongens betrekken bij de (her)inrichting van de publieke ruimte. Zij zijn al buiten en dus zichtbaar. Meisjes mogen of durven vaak niet op een plein te komen. Door dat in je achterhoofd te houden en aan hen te denken bij de aanleg, bereik je ook die doelgroep. Focus dus niet alleen op voetbal. Maak de speelruimte groter en zet ook in op jeugdwerk voor meisjes en vrouwelijke jeugd-

BETREK JONGEREN BIJ HET INRICHTEN VAN DE PUBLIEKE RUIMTE

Arno Arnouts

22


NIET ALLEEN INFRASTRUCTUUR IS BELANGRIJK, MAAR OOK DE CONTROLE, HET TOEZICHT EN HET CONTACT

Arno Arnouts

werkers. Wanneer er op een plein een vrouwelijke jeugdwerker is, komen er veel sneller meisjes op af. Op het Bisthovenplein staat nu een vrouwelijke jeugdwerkster van JES en er komen veel meer meisjes. De meisjes staan ook op een andere manier op dat plein, het is nu ook van hen. Niet alleen de infrastructuur is belangrijk, maar ook de controle, het toezicht en het contact.”

Hoe denk jij dat jongeren publieke ruimte gebruiken?

“Ik heb een traject gelopen met een school rond rondhangen. De meisjes vonden rondhangen vooral iets voor de jongens op de pleinen. Maar al snel bleek dat zij eigenlijk ook rondhangen. Gewoon op andere plekken, liefst op veilige plaatsen met veel passage. Meisjes hebben sneller een gevoel van reputatieverlies wanneer ze buiten maar wat rondhangen. Vooral de Meir en het Wijnegem shoppingcenter blijken de plekken bij uitstek te zijn om die redenen. Er is veel passage en het is er druk. Maar het is ook anoniem genoeg. Jongeren worden vaak naar de rand gestuurd, waar ze het minst voor overlast kunnen zor-

gen. Ik merk dat ook binnen de graffitiprojecten die ik op touw zet. Ik noem dat de ‘getto-politiek’: er wordt een aparte ruimte voor jongeren gezocht waar ze graffiti kunnen spuiten of waar ze kunnen skaten. En waar liggen die plekken dan meestal? Liefst zo ver mogelijk buiten de stad, waar niemand het ziet en waar niemand er overlast van kan hebben. Maar als graffitiwriter wil je vooral dat je werk gezien wordt. Creëer net die plekken in de stad. Waar veel passage is en waar jongeren deel van kunnen uitmaken.”

Wat met lege plekken? Plekken zonder een programma?

“Voor een grote groep jongeren is het zeker zo dat ze zoekende zijn naar vrije plekken. Maar zij vinden altijd wel ergens een plek om hun ding te doen. Je kan bijvoorbeeld plekken gaan aanleggen om te skaten of te BMX’en. Toch zullen er altijd jongeren zijn die zelf een parcours gaan aanleggen op een leegstaande plek. Die hebben zo’n specifieke behoefte, dat ze hun plek zelf creëren. Ik voel wel een kentering komen bij het beleid. Af en toe laten gemeenten en steden het toe om leegstaande of verlaten stukken te gebruiken. Maar zomaar een stuk ‘laten zijn’, blijft toch moeilijk. Ik denk dat dat komt omdat overheden er altijd nog een beetje controle over willen houden.”

Wat kunnen jeugdhuizen betekenen voor de publieke ruimte? “Ik vind dat een jeugdhuis in eerste plaats een ontmoetingsruimte moet zijn. Het belangrijkste is dat jongeren moeten weten dat ze er welkom zijn. Je moet er niets consumeren, je mag er gewoon zijn. Veel jeugdhuizen hebben nog een focus op feesten en fuiven. Ik merk bij nieuwe jeugdhuizen als Kilalo en Fleks (jeugdhuizen voor en door etnisch-culturele minder­ heden in Deurne, nvdr) dat dat concept niet voor alle jongeren werkt. Een jeugdhuis kan veel meer zijn. Jongeren moeten er gewoon kunnen zijn wie ze zijn. En voor een jeugdhuis dat enkel met vrijwilligers werkt, is dat vaak moeilijk. Qua tijd maar ook omdat zij waarschijnlijk vooral focussen op hun eigen competenties, noden en interesses. Daar is niets mis mee, jeugdhuizen mogen hun eigen karakter zeker hebben en behouden. Want iets doen voor alle jongeren, is echt heel moeilijk. Ook voor jeugdhuizen met beroepskrachten. Maar van die jeugdhuizen mag je wel meer verwachten. Daar werken professionals die er echt de tijd voor krijgen om te werken voor een diverse groep jonge mensen.” Twitter > @ArnoArnouts

23


24


REINOUT DEWULF ALPAKA 9000 JEUGDHUIS MINUS ONE Interview

Reinout Dewulf is aan de slag als projectmedewerker artistieke expressie bij jeugdhuis Minus One – een creatief laboratorium in de Rabotwijk in Gent. Reinout zette al verschillende acties in de publieke ruimte op en doet dit nu bij jeugdhuis Minus One onder de noemer ALPAKA 9000.

Reinout Dewulf: “Alpaka 9000 is een allegaartje van publieke artistieke en kritische acties in het Gentse straatbeeld. De Alpaka’s hebben één doel: de publieke ruimte opeisen. Oorspronkelijk wilden we een street art project opzetten met aandacht voor kritisch burgerschap bij jongeren. Ik vind dat street art over meer dan enkel graffiti gaat. Daarom proberen we het project zo breed mogelijk in te vullen. De Alpaka Crew is een netwerk van mensen die graag acties of interventies in de publieke ruimte willen opzetten. Het zijn vooral mensen die op een of andere manier artistiek bezig zijn: sommigen vanuit een kunstopleiding, anderen vanuit hun vrije tijd. Een aantal acties hebben een politieke en maatschappelijk

kritische insteek, voor anderen is het puur om onnozel te doen. Iets wat op het eerste gezicht niet altijd kritisch lijkt, is het vaak wel wanneer je onder de oppervlakte kijkt. Wanneer mensen acties op poten zetten, zeggen ze daar eigenlijk mee dat ze ergens een tekort voelen. Ze vinden de huidige marketing te serieus en voelen aan dat er geen ruimte meer is om onnozelheden uit te voeren. Hun ‘kattenkwaad voor gevorderden’ past niet meer in het huidige plaatje.” “Jeugdhuis Minus One ligt in het Rabot, één van de meest diverse buurten van Gent. We vinden het belangrijk om iets te doen in onze buurt. Er gebeurt hier veel in de publieke ruimte. Bijvoorbeeld op de voetbalpleintjes, maar ook organisaties zoals vzw Jong en jeugdhuis Özburun brengen veel leven in het Rabotpark. In het park zijn er veel Turkse en Bulgaarse jongeren, die vaak denken dat kunst niets voor hen is. Ik probeer die doelgroep te triggeren via participatieve projecten. Zo bouwden we een gocart om tot de ‘mobiele Rabot TV’, waarop een camera werd gemonteerd. Jongeren uit de buurt kregen de camera in hun handen en samen brachten we in beeld hoe zij naar hun omgeving kijken.” “We proberen ook samen te werken met partners. Dat is volgens mij een van de beste manieren om te werken met doelgroepen die je anders moeilijk of niet bereikt. We willen met ons project bijvoorbeeld

meer maatschappelijk kwetsbare jongeren prikkelen om iets te doen met kunst en artistieke expressie. Daarvoor werk ik samen met de organisatie Jong Gent in Actie. Dat is een organisatie die werkt met jongeren die zijn opgegroeid in arme gezinnen. Zij doen bijvoorbeeld activiteiten rond gezond eten of comfortabel wonen. Ik probeer dan hetzelfde te doen door deze onderwerpen in een artistieke vorm te gieten. Want een artistiek beeld kan een boodschap vaak sterker overbrengen.”

“Wanneer je met maatschappelijk kwetsbare jongeren wil werken, moet je in eerste instantie werken aan een vertrouwensband. Het is belangrijk dat alles rustig en in tempo van deze gasten gebeurt. Twee van de jongeren die ik leerde kennen via Jong Gent In Actie, werkten ook mee aan het project ‘De Bootmannen’. De Bootmannen is zo’n project dat zich in de publieke ruimte afspeelt. Zeven bootmannen en een professionele filmcrew bouwden vorige zomer gedurende vijf dagen samen aan een boot die te water gelaten werd in Gent, om langs de Leie een avontuurlijke tocht te maken naar Deinze. Dit alles werd gefilmd door een professionele filmcrew.”

‘KATTENKWAAD VOOR GEVORDERDEN’ PAST NIET MEER IN HET HUIDIGE PLAATJE

Reinout Dewulf

25


Staat de publieke ruimte volgens jou onder druk? “In de Rabotwijk valt dat goed mee. Door de aanwezigheid van het Rabotpark hebben we een grote plaats waar je vrij kan zijn. In de wijk wonen veel Turkse mensen die zich vaak buiten begeven: op het trottoir pratend met hun buur, terwijl de kinderen op straat spelen. Voor deze gemeenschap heeft de publieke ruimte nog een zeer belangrijke functie. Ook het Gentse stadsbeleid zet hier op in. Er wordt voldoende publieke ruimte gecreëerd zodat iedereen genoeg ademruimte heeft. De meer commerciële invulling van die publieke ruimte vind je hier nog niet terug. Wel in het stadscentrum. Een uitzondering daarvan is de Graslei: een plek midden in het centrum waar je met vrienden kan zitten zonder een consumptie te hoeven kopen.”

Hoe vul jij het begrip ‘publieke ruimte’ in?

“Voor mij is de publieke ruimte alle ruimte die geen privé-eigendom is. Ruimte die wordt gelezen door mensen als ‘voor iedereen toegankelijk’. Helaas is het net daardoor vaak een niemandsland, omdat mensen het gevoel hebben dat ze zich die ruimte niet kunnen toe-eigenen.

26

Dat vind ik jammer. Met Alpaka probeer ik dit net wel te doen. Zeker in een stad als Gent, waar je met zoveel mensen dicht bij elkaar woont, is het belangrijk dat mensen zichzelf een plek kunnen toe-eigenen, al is het maar voor een tijdje.”

De publieke ruimte is een plaats zonder programma. Hoe kan je daar als jeugdwerker mee omgaan?

“Ik vind dat je vanuit dat ongeprogrammeerde moet kijken wat jongeren er kunnen en willen doen. Je moet vanuit het vrij spel in de publieke ruimte aangrijpingspunten proberen te vinden om samen met hen het programma te maken. Geef impulsen, bied de mogelijkheid om zaken te gebruiken zonder dat je jezelf opdringt. De gocart of ander ‘play meubilair’ kunnen hier voorbeelden van zijn. Uit het ongeprogrammeerde volgt dan al snel het geprogrammeerde, het programma.”

“Heel wat kinderen komen hier bijvoorbeeld dagelijks voetballen. Op dinsdag komen de mannen van Ivago (de Gentse afvalmaatschappij) tijdens hun vrij momentje ook sjotten. Mijn collega Celine kwam op het idee om een toernooi te organiseren tussen de kinderen en jongeren van het Rabot en de vuilnismannen van Ivago. Voor het wedstrijdje stonden er nog geen vuilbakken en gooide iedereen zijn vuilnis op de grond. Door het contact dat werd gemaakt via

WANNEER JE MET MAATSCHAPPELIJK KWETSBARE JONGEREN WIL WERKEN, MOET JE IN EERSTE INSTANTIE WERKEN AAN EEN VERTROUWENSBAND

Reinout Dewulf

het voetballen, bleek dat er nood was aan extra vuilnisbakken. Die werden geplaatst en nu gaan de jongeren hier bewuster om met afval. Dat is een effect dat je eigenlijk totaal niet kan voorspellen. Je kan het niet plannen of organiseren. Maar het werkt wel. Het feit dat Belgen of zelfs Europeanen alles willen plannen, organiseren en beheersen: ik vind dat eigenlijk een ziekte. We gieten alles in een evenement. Terwijl ik vind dat het juist een goed gevoel geeft om iets te doen dat niet vastzit in een evenement.”

Is plannen, of programmeren, ook niet een manier om controle te creëren? Vanuit een soort hang naar veiligheid en voorspelbaarheid?

“Bij het project met De Bootmannen heb ik dat spanningsveld tussen vrijheid en veiligheid sterk gevoeld. We hadden een jong gastje mee – een echte stuntman die van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat de speelvogel uithing. Op zulke momenten is het een uitdaging om de controle te durven loslaten. Maar je wil als jeugdwerker ook niet dat zo iemand iets overkomt. Toen we op tocht waren met de boot passeerden we een grote metalen brug. Twee van de oudere jongeren deden niets liever dan op gebouwen klimmen, waardoor zij al snel op die brug stonden. Natuurlijk had ook dat jong gastje die stunts gezien en wilde hij ze volgen. Wat moet je dan doen? Ingrijpen of laten begaan?”


“Het gebeurt natuurlijk ook dat er conflicten zijn in de publieke ruimte omdat je anderen ‘stoort’. Afgelopen zomer startten we met het project Radio Rabot in een caravan, net zoals Radio Gaga (programma op Canvas). Dit zorgde best wel voor wat lawaai gezien het geen mooi afgewerkt radioprogramma was. Een aantal buren vanuit de appartementsblokken ergerden zich hieraan. Eind juni organiseerde ik een publieke kunstexpo in de Lange Munt. De politie kwam langs en vroeg mijn vergunning om aan straatanimatie te doen. Deze had ik natuurlijk niet, waardoor de kans er inzat dat we niet verder mochten doen. Gelukkig had er een deelnemer zijn kaart mee en was het zo opgelost.”

Jeugdwerkers hebben toch vaak de neiging om van alles te programmeren. Ze krijgen dat ook mee vanuit hun opleiding. Dat staat net haaks op het hele idee van de publieke ruimte. Hoe doe jij dat dan? Je kan toch moeilijk alles openlaten, tot er vanzelf iets gebeurt?

“Ik bedenk altijd open concepten, zodat de jongeren de rest zelf kunnen invullen. Met De Bootmannen bijvoorbeeld was het concept ‘we maken een boot en varen ermee’, de rest werd door de deelnemers zelf ingevuld. Er is een groot verschil tussen zelf een artistiek project opstarten en jongeren de vrijheid laten. Vanuit artistiek oogpunt geeft dat tweede niet altijd het sterkste of meest interessante re-

HET FEIT DAT BELGEN OF ZELFS EUROPEANEN ALLES WILLEN PLANNEN, ORGANISEREN EN BEHEERSEN: IK VIND DAT EIGENLIJK EEN ZIEKTE

Reinout Dewulf

sultaat. Als je bijvoorbeeld een workshop graffiti doet, beginnen jongeren snel te ‘prutsen’. Je moet dat durven toelaten. Soms ben je eerder geneigd om voor een sterk artistiek resultaat te gaan, en een goeie graffiteur te zoeken die het misschien niet nodig heeft om nog een kans te krijgen. Dat was een dilemma dat we ook hadden met De Bootmannen. De cameraploeg kreeg van mij de boodschap dat de jongeren mee mochten nadenken over de montage en mee mochten filmen. Maar voor mij was het eindproduct, de film, ook belangrijk. Ik heb er bewust voor gekozen om de jongeren niet alles te laten doen. Je moet dan een soort evenwicht zoeken. Je wil genoeg vrijheid geven en toch ook naar een resultaat toewerken.”

Verschillende onderzoekers zeggen dat de publieke ruimte een belangrijke rol kan spelen als een leerplek. Herken je dat?

“Er is een groot verschil tussen wanneer je dingen binnen of buiten het jeugdhuis doet. In het jeugdhuis leren jongeren onbewust nieuwe zaken via impulsen van jeugdhuiswerkers en andere jongeren. Jongeren in de publieke ruimte komen tot nieuwe inzichten door dingen aan de lijve te ondervinden en er samen met vrienden over te praten. Met Alpaka 9000 willen we jongeren prikkelen met artistieke en creatieve zaken. Dat gaat om kunst en kunstbeleving in al zijn facetten: zingen, tekenen, tatoeëren … Ik voel dat aan als een soort taal. Het geeft mensen een manier om met anderen te communiceren over hun gevoel, over zichzelf, de omgeving of de wereld.”

om werk te vinden. Het project heeft voor hem persoonlijk heel wat betekend. We kwamen met onze boot toe in Sint-Martens-Latem en straalden een soort positieve energie uit. We mochten bij iemand kamperen. Die persoon heeft Galet intussen een job aangeboden als tuinman. En tijdens de voorstelling van de film die we maakten over De Bootmannen kreeg Stannie een daverend applaus wanneer hij een kort stukje beatboxte. Wanneer je iemand ziet groeien en zelfvertrouwen ziet krijgen, is dat een van de mooiste complimenten die je kan krijgen.” www.minus-one.be Facebook.com > vzwminusone

“Het klinkt misschien zeer idealistisch, maar ik hoop met projecten zoals De Bootmannen een verrijking te kunnen bieden aan de deelnemers en hun leefwereld. Dat ze via het project nieuwe plekken ontdekken in zichzelf en in de mogelijkheden die het leven biedt. Neem Galet, een Palestijnse Syriër die mee was als bootman. Hij moet overleven met een klein leefloon, omdat het moeilijk is

27


Diederick Nuyttens & Kylie Heusequin JOC De Kim (Oostende)

Diederik Nuyttens en Kylie Heusequin zijn beroepskrachten in JOC De Kim in Oostende. Met ‘Kliek Artistiek’ zetten zij projecten op in de publieke ruimte. In de zomer bivakkeren ze tijdelijk in De Velodroom.

Diederick: “Oostende is een speciale stad. In de zomer wonen er drie keer zoveel mensen als in de winter. Een heel ander publiek ook dan de mensen die er heel het jaar door zijn. Maar aan de andere kant is Oostende ook een ‘eindpunt’ van het land. Dat geeft op sommige momenten een soort rust die je in andere grote steden veel minder hebt.” Kylie: “In de zomer is het vaak rustig in ons jeugdhuis. We hebben geen terras: De Kim ligt op de eerste verdieping. Daarom werken we in de zomer op locatie. In plaats van te wachten tot jongeren naar ons komen, gaan wij naar hen toe.”

Diederick: “Daaruit is ons project gegroeid. We bouwden een tijdelijke container in De Velodroom, een populaire jongerenplek in Oostende. Het is een skatebowl waar ook een graffitimuur is. Die container wordt gebruikt als bar, maar kan ook gebruikt worden als atelier. Er is materiaal om artistieke projecten te organiseren. Het is eigenlijk best een serieus ‘jeugdhuis op verplaatsing’. We hebben dit nu drie zomers gedaan.”

28

Een verdoken plekje in Oostende Kylie: “De Velodroom is een verdoken plekje Oostende. Er komen geen toeristen. Van buitenaf zie je niet dat er iets is. De Oostendse jongeren gebruiken die plek vaak om weg te vluchten van het toerisme en de zomerse drukte. Maar er gebeurde nooit iets, er werd weinig georganiseerd. Er was op die manier weinig sociale controle, met als gevolg dat de politie er vaak optrad. Maar door er aanwezig te zijn met het jeugdhuis, hebben we wat meer sociale controle gecreëerd.”

DE VELODROOM IS EIGENLIJK EEN ‘JEUGDHUIS OP VERPLAATSING’

“We werden hier wel voor gewaarschuwd: ‘Pas op als je iets doet in de Velodroom. Zorg dat je niet de hele plek in beslag neemt, want dat zal een omgekeerd effect geven’. We zijn hier heel voorzichtig mee omgegaan en hebben er stap voor stap een werking opgebouwd. Het contact met jongeren komt op de eerste plaats.” Diederick: “Outreachend werken, buiten je eigen huis, wordt nog niet altijd als een ‘volwaardige’ vorm van

jeugdwerk gezien. Omdat het resultaat niet altijd zichtbaar is. Omdat dat niet rijmt met iets als openingsuren en activiteiten realiseren in het jeugdhuis. Maar dat is niet altijd evident.” “In De Kim voelen we dat het moeilijk is om jongeren te engageren als vrijwilligers in het jeugdhuis. In Oostende zijn heel wat nieuwkomers. We voelen dat het begrip ‘jeugdhuis’ voor hen iets anders is dan wat er meestal onder verstaan wordt. We zijn vooral een warme living waar jongeren hun voeten op tafel willen leggen, zonder aan het werk gezet te worden. Ze willen er ook graag met rust gelaten worden.”

Samenwerken

Kylie: “Na drie jaar Velodroom voelen we dat er bepaalde verwachtingen zijn over het project, waar we zelf niet helemaal achter staan. De container wordt te veel gezien als een zomerbar, terwijl onze focus ligt op de artistieke werking daarrond. Daarom zijn we aan het puzzelen over wat we gaan doen en hoe. Het zou kunnen dat we meer op verschillende plekken gaan werken. In Bredene zetten we bijvoorbeeld samen met jongeren en de jeugddienst een proces op om een nieuw skatepark mee vorm te geven. Samenwerking met verschillende actoren is de sleutel om sterke projecten te kunnen bouwen.” “Tegelijk voelen we dat er naar ons gekeken wordt wat betreft die sociale controle: er wordt al eens cannabis


of iets anders gebruikt in en rond de Velodroom. Er wordt verwacht dat wij daar repressief op reageren. Dat is niet onze rol en bovendien is dat lastig als het om publieke ruimte gaat. We vertrekken vanuit onze sterkte als jeugdwerkers en gaan in gesprek met de jongeren. We hebben hier duidelijke regels rond gemaakt: in een straal van vijf meter rond onze container geen gebruik. Dan zal het nog wel eens gebeuren dat jongeren een joint opsteken in de buurt. Maar door harder op te treden jaag je jongeren net weg. Ze gaan dan experimenteren ergens in een bosje. En dan heb je er helemaal geen controle meer over. Het is een moeilijk dilemma. In het jeugdhuis zijn de regels duidelijk. Maar in de publieke ruimte zijn de regels anders. We zijn nog op zoek naar manieren om dat duidelijk te maken aan het beleid. Ook voor ons is dit een nieuw vraagstuk.” “We zien dat jongeren ook voor elkaar zorgen, in die publieke ruimte. De ou-

dere jongeren zorgen voor de jongere jongeren. Er zijn heel veel onuitgesproken regels. Dus ja, de publieke ruimte is zeker een leerplek.”

Diederick: “In Oostende voel je dat jongeren op zoek zijn naar eigen plekken. Zeker wanneer de stad in de zomer overspoeld wordt door toeristen. De stad wordt drukker, het openbaar vervoer ook. Als jeugdhuis kan je daar op inspelen door een veilige plek voor hen te creëren, waar ze niet moeten consumeren.” “Jongeren die in de stad rondhangen, worden vaak gezien als overlast. Ze laten rommel achter, wordt er dan gezegd. Maar misschien is dat hun manier om te zeggen: ‘deze plek is ook van mij. Dit is waar ik leef.’ Het jeugdhuis is een aanspreekpunt dat dit soort signalen makkelijker kan vertalen naar de buurt, naar de politie. Tegelijk kan je vanuit het jeugdhuis ook signalen geven naar jongeren: ‘maak er geen ‘zwijneboel’ van’. Zonder dat

OUTREACHEND WERKEN, BUITEN JE EIGEN HUIS, WORDT NOG NIET ALTIJD ALS EEN ‘VOLWAARDIGE’ VORM VAN JEUGDWERK GEZIEN

het over repressie moet gaan. Maar je geeft jongeren een plek en je luistert naar hen. Als we dat niet doen, is het onvermijdelijk dat er dingen gebeuren zoals de rellen op het Muntplein in Brussel. Het zit in de kleine dingen: een veilige plek geven, vertrouwen geven, aanwezig zijn, zonder altijd te moeten ingrijpen, zonder altijd van alles te moeten doen.” www.vjocdekim.be Facebook > vjocdekim / kliek.artistiek

29


YOUSSEF AHALE & MOUNIR HAMMOUTI BAANBREKERS Interview

Formaat bouwt aan een sterke positie van jongeren in de samenleving. Om in te spelen op de vragen en noden omtrent onderwijs en werk van de jongeren in en rond onze jeugdhuizen richtten we Baanbrekers op. Baanbrekers geeft jongeren een duwtje in de rug. Het project helpt jongeren bij het ontdekken van hun talent en reikt tools aan om dat talent te ontplooien. Daarnaast wil Baanbrekers jongeren begeleiden naar een job of opleiding en ze gaandeweg vertrouwd maken met de arbeidsmarkt. Zo verkleint Baanbrekers de kloof tussen jongeren en werk. Youssef Ahale is vindplaatsgericht activeringsconsulent en werkt nauw samen met VDAB. Mounir Hammouti is arbeidscompetentiebegeleider. Een deel van dat toeleidings- en begeleidingswerk gebeurt in de publieke ruimte.

Mounir Hammouti: “Ik werk als Baanbreker vindplaatsgericht in de wijken Hoboken, Kiel en Linkeroever. Ik help jongeren vooral bij arbeids- of opleidingsvragen. Ik trek de wijken in en probeer het vertrouwen te winnen van jongeren. Dat doe ik door op een zeer laagdrempelige manier aanspreekbaar te zijn. Wanneer ik met jongeren praat, doe ik dat altijd op de plek die de jongere zelf kiest: in het jeugdhuis, een café, de bibliotheek, bij hen thuis, of in de publieke ruimte zelf. Het is enorm belangrijk dat de jongere zich op zijn gemak voelt. Ik begeleid bij alle stappen: het opmaken van een cv, sollicitaties voorbereiden, interims of jobbeurzen bezoeken … Allemaal op maat en tempo van de jongere. Elke persoon is uniek en heeft zijn eigen verhaal. Soms geraken we al ergens na drie maanden. Soms duurt het een jaar. Omdat we vooral vindplaatsgericht werken, bereiken we vooral jongens. Want zij hangen vaker buiten rond dan meisjes. Sinds kort heeft Paulina ons team versterkt. Zij is ook arbeidscompetentiebegeleidster en focust op het bereiken en begeleiden van meisjes.” Youssef Ahale: “Ik werk nauw samen met VDAB. Ik ga aan de slag met ‘af-

hakers’. Dit zijn niet-bereikbare jongeren. Jongeren die bijvoorbeeld al meerdere keren werden opgeroepen door VDAB maar daar niet op ingaan. Het is de bedoeling dat wij hen op een laagdrempeligere manier begeleiden. Bij Mounir is het proces heel belangrijk. Binnen mijn job telt ook het resultaat mee. Ik werk in fases. In de eerste fase, de vindfase, werk ik vindplaatsgericht. Ik ga naar de plekken waar jongeren zich bevinden: op de straten en de pleinen. Ik begeleid ook meisjes omdat ook zij afhaken binnen de andere meer traditionele systemen. Na de vindfase volgt de activeringsfase. Die begint wanneer ik voel dat de jongere er klaar voor is. In deze fase begeleid ik, net als Mounir, in alle stappen naar het vinden van een job. Dat kan lang duren. Toch zullen er in elke activeringsfase zaken gebeuren waardoor de jongere groeit en sterker wordt. Wanneer iemand dan effectief aan de slag is gegaan, laten we hem of haar niet onmiddellijk los. In cobegeleiding met VDAB blijven we hen, voor een periode van maximaal zes maanden, ondersteunen waar nodig. Jongeren die we begeleiden, vallen later soms terug zonder job. Dan zijn ze opnieuw welkom en starten we het traject weer op.”

HET MOOIE AAN VINDPLAATSGERICHT WERKEN IS DAN DAT JE AL DIE JONGEREN ECHT TEGENKOMT. EN DAT ZE JOU AAN DE SLAG ZIEN: ZE ZIEN ONS PRATEN MET ANDEREN EN ZE ZIEN DAT WE HEN EFFECTIEF VERDER HELPEN

Youssef Ahale

30


VANAF HET MOMENT DAT EEN JONGERE VERTROUWEN VOELT, EN DAT JE ALS JEUGDWERKER AUTHENTIEK, BEZORGD EN BETROKKEN BENT, ZAL JE MEER TE WETEN KOMEN

Mounir Hammouti

Wat is het grote voordeel aan vindplaats­ gericht werken binnen jullie job? Youssef: “Wij werken met jongeren die heel moeilijk te bereiken zijn. Het mooie aan vindplaatsgericht werken is dan dat je al die jongeren echt tegenkomt. En dat ze jou aan de slag zien. Ze zien ons praten met anderen en ze zien dat we hen effectief verder helpen. Op een manier die zij misschien zelf ook wel zien zitten. Vaak zeg ik zelf gewoon een simpele goeiendag. En dan blijkt dat jongeren, die het eerst niet echt zagen zitten, toch komen en vragen om ook hen te helpen. Maar dan komt het van hen en heb ik op geen enkele manier gepusht. Want uiteindelijk moeten zij zelf die beslissing nemen. En moeten zij zelf gaan werken.” Mounir: “Dat vertrouwen is het belangrijkste. Wij proberen jongeren echt te tonen van ‘kijk, wij zijn hier voor u. Jij staat centraal. En we gaan op jouw tempo, zonder jou te pushen, kijken wat er gebeurt.’ Je komt als jeugdwerker dan altijd wel te weten hoe het komt dat ze zijn waar ze zijn: moeilijke thuissituatie, problemen met vrienden, slechte ervaringen op

school of de arbeidsmarkt … Vanaf het moment dat een jongere vertrouwen voelt, en dat je als jeugdwerker authentiek, bezorgd en betrokken bent, zal je meer te weten komen. Begin dan zeker niet te graven of door te vragen. Zorg dat je die connectie vasthoudt. Ook dat is ruimte geven en het op zijn of haar tempo doen. Natuurlijk stel je je grenzen en moet je soms hard zijn. Maar omdat dat vertrouwen er is, kan je ze er ook op aanspreken.”

Zijn er ook moeilijkheden verbonden aan vindplaatsgericht werken?

Mounir: “Wij zoeken en vinden eigenlijk de jongeren die niemand anders meer vindt. En wanneer we dan vertrouwen hebben, moeten ze nog vertrouwen krijgen in zichzelf. De jongeren waar wij mee werken, zitten vaak slecht in hun vel. Met vragen als ‘Wat zijn je talenten?’ ‘Wat doe je graag?’ ‘Waar ben je goed in?’ ‘Wat wil je?’ gaan we op zoek naar hun kunnen. En dat bevestigen we dan. Gewoon al iets herkennen, erkennen, bevestigen … werkt enorm zelfversterkend. Tenslotte moeten ze ook nog een job vinden. Het lijkt allemaal heel evident maar het is moeilijk. Het gaat over mensen. Je moet ontzettend dynamisch zijn. Soms verdwijnt er iemand waarvan jij dacht dat de begeleiding goed verliep. Waardoor je jezelf als jeugdwerker continu moet bevragen: lag het aan mij? Of aan de jongere? En waarom is dit nu gebeurd?”

Jullie werken samen met jeugdhuis Schietgang (Hoboken) en jeugdhuis 2050 (Linkeroever). Hoe doen jullie dat? Wat is de meerwaarde aan het samenwerken met een jeugdhuis? Youssef: “Het zijn allebei uitvalbasissen. De jeugdhuizen verwijzen jongeren door naar ons. Maar wij ook naar hen. We zijn op dit moment nog wat zaken aan het uitproberen om dit vlotter te laten verlopen. Op Linkeroever heeft Baanbrekers een ‘werkinfopunt’ in hetzelfde gebouw als het jeugdhuis. Daar houden we permanentie voor jongeren die bijvoorbeeld werk zoeken. Het is laagdrempelig. Ze kunnen binnenspringen met vragen of we kunnen er afspreken en een eerste gesprek voeren. Daarnaast kunnen we gebruik maken van de infrastructuur. Het is er warm, er zijn zitplaatsen en er zijn ook laptops, printers … Jongeren kunnen die zaken bovendien ook zelfstandig gebruiken. Daarvoor moeten ze niet per se in begeleiding zijn. Je zou ervan schrikken hoeveel jonge mensen niet de mogelijkheid hebben om thuis met een computer of printer te werken. Het is dan fantastisch dat ze die zaken via het jeugdhuis heel gemakkelijk kunnen gebruiken.”

Mounir: “In Hoboken is dat een ander verhaal. Jeugdhuis Schietgang ligt meer verdoken en is best een eindje weg van het centrum. Het is voor jongeren moeilijker om er te geraken, zeker tijdens de wintermaanden wanneer het snel donker wordt. In 2050 moeten jongeren bij wijze van spreken de lift van hun gebouw naar beneden nemen en ze zijn in het jeugdhuis. En jeugdhuis 2050 ligt echt pal, middenin de blokken van Linkeroever. In Hoboken gaat het over een veel uitgestrekter gebied.”

Hoe denken jullie dat jongeren de publieke ruimte gebruiken?

Mounir: “Door veel op straat te werken, merk ik dat elk gebied zijn eigen dynamieken, bewegingen en geschiedenis heeft. En dat het eigen is aan een bepaalde buurt hoe de publieke

31


DOOR VEEL OP STRAAT TE WERKEN, MERK IK DAT ELK GEBIED ZIJN EIGEN DYNAMIEKEN, BEWEGINGEN EN GESCHIEDENIS HEEFT. EN DAT HET EIGEN IS AAN EEN BEPAALDE BUURT HOE DE PUBLIEKE RUIMTE GEBRUIKT WORDT DOOR DE MENSEN DIE ERBINNEN BEWEGEN

Mounir Hammouti

ruimte gebruikt wordt door de mensen die erbinnen bewegen. In Hoboken merk ik bijvoorbeeld dat jongeren vaak blijven hangen in de Abdijstraat. Dat is daar de drukste winkelstraat. Ze zien het echt als hun straat en als plek waarvan zij het recht hebben er te zijn. Maar dat zijn dan veelal de jongeren die er in de buurt wonen. Jongeren die verder weg wonen, gebruiken de straat ook maar op een andere manier. Zij wandelen erdoor en zien het eerder als de aangename weg om thuis te geraken. Aangenaam omdat ze soms eens iemand tegenkomen waar ze even mee kunnen praten. Die groep jongeren is eerder geneigd om te hangen op een pleintje of een straathoek in hun eigen buurt. Kunnen rondhangen in de eigen buurt, niet te ver van huis, is belangrijk voor jonge mensen. Vaak kunnen ze ook niet anders. Wanneer iemand amper zakgeld krijgt, wordt het veel moeilijker om even op en af naar de stad te gaan.” Youssef: “In de zomer is het allemaal gemakkelijker. Linkeroever is een plek waar heel veel mensen op een kleine oppervlakte wonen. En er zijn maar weinig mensen die over een tuin beschikken. Daarom dat de stad

32

het hier ook wel een beetje heeft aangelegd als een grote tuin: er zijn voetbalveldjes, open weides en veel groen naast de Schelde. En daar wordt gebruik van gemaakt. Er zijn, zeker in de zomer, veel gezinnen die buiten vertoeven. Ook jongeren kunnen hier gemakkelijk een plekje vinden om te hangen. Maar ik zeg het: dan is de zomer wel een voorwaarde. In de winter komen meer en meer jongeren naar het jeugdhuis. En wanneer het jeugdhuis dicht is, gaan ze naar de hallen van de appartementsblokken. Want daar is het warm. Beschutte, warme plekken zijn echt nodig. De jongeren die hier opgroeien moeten vaak hun ruimte thuis delen met meerdere broers en zussen. Daarom is bijvoorbeeld de bibliotheek ook een zeer populaire plek. Het is er knus en warm. En ze kunnen er zitten met hun maten. Ook jeugdhuizen kunnen letterlijk en figuurlijk die warme plekken zijn.”

De publieke ruimte is in principe een plaats zonder programma. Hoe ervaren jullie dat?

Mounir: “Ik zie dat pleinen of openbare plaatsen vaak worden aangelegd voor bepaalde doelen. Het merendeel van de open ruimte wordt ingericht als voetbalplekken. Jongeren kunnen nochtans nog altijd voetballen met jassen die dienst doen als goal. Dat hoeven echt niet altijd echte goals te zijn. Als plekken telkens worden ingericht met een duidelijk doel, wordt het voor jonge mensen moeilijker om er zelf invulling aan te geven. En worden groepen jongeren op voorhand uitgesloten wanneer zij zich niet kunnen vinden in de inrichting. Op die manier worden plekken niet altijd

OOK JEUGDHUIZEN KUNNEN LETTERLIJK EN FIGUURLIJK WARME PLEKKEN ZIJN

Youssef Ahale


optimaal gebruikt. Net door ze niet in te richten en open te laten, kunnen ze op een veel laagdrempeligere manier gebruikt worden door veel meer verschillende mensen en interesses.”

Verschillende onderzoekers zeggen dat de publieke ruimte een belangrijke rol kan spelen als een leerplek, als ‘vierde opvoedingsmilieu’. Herken je dat?

Youssef: “Er hangt veel af van de hoeveelheid vrije tijd die iemand heeft. Als een jongere, naast de tijd die hij spendeert op school, thuis of in de sportclub, nog altijd te veel vrije tijd heeft in te vullen, kan je vaak al vermoeden dat er problemen zijn. Jongeren die met vele zaken bezig zijn, hebben vaak een plan. En zijn gemotiveerd om ergens voor te gaan en ergens naartoe te werken. Jonge mensen vullen, wanneer ze zich goed in hun vel voelen, hun tijd graag in. Wanneer een jongere continu buiten zit, stel ik mezelf altijd de vraag: hoe komt dit? Wat zijn hier de oorzaken van? Het zijn deze jongeren waar wij mee werken.”

Mounir: “Jonge mensen hebben nood aan een planning. Dat ze weten wat er bijvoorbeeld na school van hen verwacht wordt. De jongeren die buiten zijn, moeten vaak hun schema zelf invullen. En moeten op zoek naar een manier om al die tijd zo aangenaam mogelijk te spenderen. Natuurlijk is het belangrijk dat jongeren, naast hun volle planning, ook de tijd en ruimte krijgen om zelf in te vullen. Maar dat mag gewoon niet de overhand krijgen. Buiten rondhangen heeft sowieso op elke jongeren een effect. Het hangt er dan sterk vanaf waarom en met wie je dat doet. Ontspan je na school met je vrienden in de publieke ruimte? Of zit je er continu met je mensen die weinig te verliezen hebben en niet echt motiverend werken? Spijtig genoeg hangt er soms een sfeer van ‘stoerdoenerij’ binnen deze laatste groep. Het is minder cool om binnen de lijnen te lopen. Je mag ook niet vergeten dat jongeren die de hele tijd buiten staan, meermaals geconfronteerd worden met

MENSEN HEBBEN SNELLER BEGRIP VOOR JONGEREN DIE EVEN NA SCHOOL RONDHANGEN DAN VOOR JONGEREN DIE DE HELE TIJD BUITEN STAAN OMDAT ZE ZOGEZEGD NIETS BETER TE DOEN HEBBEN

Youssef Ahale

Youssef: “Het zijn die jongeren die wij willen helpen. En proberen te bereiken op die laagdrempelige manier. We gaan erbij zitten, praten over de zaken waar zij mee bezig zijn, luisteren en tonen begrip voor hun verhaal.”

Mounir: “Wij gaan ook altijd reageren. Ook na de kantooruren. Het is anders werken. Maar dat moet je accepteren wanneer je een job als de onze wil doen. Maar wanneer je dan iemand ziet groeien, krijg je er heel veel voor terug.” www.baanbrekers.be

minder leuke dingen, zoals bijvoorbeeld politiecontroles. Of de buren die klagen van overlast. Mensen hebben nu eenmaal sneller begrip voor jongeren die even na school rondhangen dan voor jongeren die de hele tijd buiten staan omdat ze zogezegd niets beter te doen hebben. Dus wanneer we spreken van de publieke ruimte als opvoedingsmilieu denk ik dat die zaken daar zeker ook een invloed op hebben en mee bepalen hoe jongeren zich voelen.”

33


34


DEAN KENES BAT – JC TEN GOUDBERGE Interview

JC Ten Goudberge (Wevelgem) startte drie jaar geleden met BAT, een Bijzonder Artistiek Traject, ook wel gekend als Be Art Together. De artistieke containersite van BAT vestigt zich al drie zomers lang onder een brug langs de Leie. Dean Kenes stond mee aan de wieg van het project en is vandaag coördinator van Ten Goudberge.

Dean Kenes: “BAT is het bovenlokaal project artistieke expressie van jeugdhuis Ten Goudberge. Het is ontstaan vanuit het Europees subsidieproject ‘De Grote VerLEIEding’, bedoeld om de oevers langs de Leie op te waarderen. Aangezien er heel wat toeristen langs deze oevers passeren, hebben ook de gemeente Wevelgem en de stad Kortrijk geïnvesteerd om deze plekken leefbaarder te maken. Enkel de brug langs de Leie was nog kaal. Gemeente Wevelgem had het idee om de site te verharden en er acht zeecontainers op te plaatsen. Een plan om ze in te vullen, was er toen nog niet. We voelden vanuit ons artistieke project van het jeugdhuis onmiddellijk een match made in heaven. We kwamen met een voorstel en kregen toestemming om het uit te voeren. Bij projecten in de publieke ruimte is het heel belangrijk om het lokaal bestuur mee op de kar te krijgen en er een goede relatie met op te bouwen. Want het is uiteindelijk de gemeente die eigenaar is van de plek.”

DOOR PROJECTEN TE DOEN IN DE PUBLIEKE RUIMTE, KAN JE MENSEN IN CONTACT BRENGEN MET DINGEN DIE ZE ANDERS NIET ZOUDEN DOEN, DINGEN DIE ZE ANDERS NIET ZOUDEN LEREN KENNEN

Dean Kenes 14 en 28 jaar laten proeven van een brede waaier aan artistieke expressievormen. Daarom bieden we heel wat verschillende kleine en grote evenementen aan: comedyshows, optredens, tentoonstellingen … Jongeren kunnen evengoed proeven van een workshop rond bijvoorbeeld schilderen, graffiti of dichten. Ten tweede wil BAT de creatieve ideeën of dromen van de jongeren realiseerbaar maken. Dat doen we door jongeren op verschillende manieren te ondersteunen: met middelen, infrastructuur, kennis en expertise. Ten slotte is BAT een platform dat toffe en toegankelijke artistieke projecten laat plaatsvinden in Wevel­gem

en omstreken. Die projecten ontstaan vooral vanuit jongeren of vanuit opportuniteiten die zich voordoen. Wanneer jongeren met ideeën komen, toetsen we hun voorstel telkens af aan die drie doelstellingen. De site is een plek waar jongeren kunnen experimenteren op alle vlakken van artistieke expressie.”

Hoe zou jij publieke ruimte definiëren?

“Voor mij persoonlijk is de publieke ruimte een plaats die toegankelijk is voor iedereen. Deze toegankelijkheid kan enkel gegarandeerd worden als de plaats laagdrempelig is. In de artistieke of jeugdhuissector waar je met jongeren werkt, is het zeer belangrijk dat je duidelijk weergeeft wanneer de site open is. Je moet helder zijn naar je bezoekers. Bij BAT is de boodschap vooral dat iedereen welkom is. Onze site ligt langs een druk fietspad waardoor je als fietser automatisch terechtkomt op de locatie. Dat maakt de plek laagdrempelig: mensen kunnen binnenkomen om iets te komen drinken of om een partijtje minigolf te spelen.”

“BAT staat voor Be Art Together – ook wel Bijzonder Artistiek Traject genoemd. Door de jaren heen is de afkorting BAT krachtig genoeg geworden om het als woord te gebruiken. We zetten in op drie grote doelstellingen. Allereerst willen we jongeren tussen

35


Verhoog je die drempel niet, net door er iets te organiseren? Is niet net één van de kenmerken van de publieke ruimte net het losse karakter ervan? “Ik vind dat wij hier met BAT een gezonde mix hebben voorzien. Bij de eerste editie hadden we geen programma. We organiseerden vooral pop-up-evenementen, meestal last minute. Op die manier kregen jongeren de kans om hun ding te komen doen. Ik voelde aan dat die ad hoc aanpak werkte. Maar er waren ook veel jongeren die we hierdoor niet bereikten, en die achteraf vertelden dat ze er graag waren bij geweest. In het tweede jaar van het project kozen we ervoor om meer te programmeren met de jongeren. We gaven podiumkansen aan een jonge comedians, beginnende bands … Jongeren die een podium zochten om zichzelf te kunnen te laten zien, waren bij ons aan het juiste adres. We vinden het belangrijk dat BAT een plek biedt waar alles kan en mag. Zo kwamen jongeren op het idee om op de site een minigolfparcours te bouwen, anderen gebruikten de plek om er street art te komen maken. Maar je kan er ook iets komen drinken, of naar een openluchtfilm of een optreden komen kijken. We proberen dus een mix te maken van zowel het geprogrammeerde als het ongeprogrammeerde: een open plaats waar alles kan en mag.”

BIJ PROJECTEN IN DE PUBLIEKE RUIMTE IS HET HEEL BELANGRIJK OM HET LOKAAL BESTUUR MEE OP DE KAR TE KRIJGEN EN ER EEN GOEDE RELATIE MET OP TE BOUWEN

Dean Kenes

36

Kan jeugdhuiswerk iets betekenen om de publieke ruimte terug te geven aan jongeren? “Ik vind dat het jeugdwerk hier wat rebelser in mag zijn en tegengewicht moet bieden aan de commerciële spelers. Er zijn nog heel wat plekken waar iets mee kan gedaan worden, zonder dat het een commerciële invulling moet krijgen. Door projecten te doen in de publieke ruimte, kan je mensen in contact brengen met dingen die ze anders niet zouden doen, dingen die ze anders niet zouden leren kennen. Jongeren bouwden hier hun eigen minigolfparcours, een vlot op de Leie … Heel wat kunstenaars konden hier ook vrij hun ding doen. We durven hier ook al eens iets te organiseren dat wat meer lawaai maakt en meer publiek aantrekt. Een paar jaar geleden kregen we klachten uit de buurt. Sindsdien lichten we de bewoners in, met een simpele flyer waarop we uitleggen wat we doen. Dat zorgt er op zijn minst al voor dat mensen weten wat er gebeurt.” www.tengoudberge.be/wevelgembat Facebook > projectbat


FLASHBACK – dit zei Mattias De Backer over werken in de publieke ruimte in de publicatie Later als ik jong ben in 2016

Mattias De Backer KUL

WE MOGEN JONGEREN­ ACTIVITEITEN NIET IN DE MARGE PLAATSEN OM OVERLAST TE VERMIJDEN. DIE OVERLAST ZELF IS EERDER EEN MARGINAAL VERSCHIJNSEL

Mattias De Backer (°1980) is onderzoeker aan het Leuvens Instituut voor Criminologie en voert vandaag onderzoek rond radicalisering, middenveld en beleid.

“In de publieke ruimte bestaat een overvloed aan onuitgesproken regels die bepalen hoe mensen zich er gedragen. Daarnaast bestaan er ook fysieke kenmerken die bepalen of een plaats al dan niet succesvol is. Dat werkt ook zo bij jongeren. Succes­ volle jongerenplekken hebben een goed uitzicht, zijn gemakkelijk toegankelijk en goed onderhouden. Er moet de mogelijkheid bestaan om te kunnen zitten en er is activiteit aanwezig. Eigenlijk zijn de kenmerken van populaire volwassenruimtes en jongerenruimtes zo goed als identiek. Net als volwassenen willen jongeren liever geen plek die is weggestopt in een klein hoekje.”

onderscheidt van een populaire plek in het algemeen, is dat jongeren er het gevoel hebben dat de plek van hen is, dat ze die kunnen opeisen.”

“Uit mijn onderzoek blijkt dat populaire jongerenplekken meestal heel centraal liggen en publiek toegankelijk zijn. Het is zeker zo dat sommige jongeren eerder private plekken opzoeken, maar voor het merendeel gaat duidelijk het tegenovergestelde op. Wat een populaire jongerenplek

Jongeren willen ook publieke ruimte zonder programma

Jongerenplekken zijn centraal en toegankelijk

“We zouden met een lijst aan parameters naar een lokale overheid kunnen stappen en zeggen: ‘kijk, zo ziet de architectuur van een populaire jongerenplek eruit, nu kan je die maken.’ Alleen hebben veel andere factoren er invloed op. Hoe ziet de wijk eruit? Woont iedereen dicht op elkaar? Is er veel groene ruimte? Of is alles net helemaal volgebouwd? Hoeveel publieke ruimte is er over? In welke mate is die nog vrij?” Die keuze kan ook averechts uitpakken: jongeren kiezen er wel eens voor om die speciaal voor hen ontworpen plaats links te laten liggen.

“Verder is het ook een te gemakkelijke oplossing. De publieke ruimte, vooral die in onze stadscentra, is meer en meer functioneel ingevuld. Het zijn ruimtes met een ‘programmering’ en

dus ook met regels aangaande gewenst gedrag. Bepaalde groepen of gedragingen zijn er niet welkom.”

“Lokale besturen moeten beseffen dat er vaak veel ‘losse’ ruimte aanwezig is, ruimte die ongebruikt is niet door jongeren (of andere groepen) gebruikt mag worden. Stel die ruimtes open en laat jongeren zich die toeëisen en gebruiken op basis van hun eigen regels, eventueel mits aanwezigheid van een jeugdwerker.” “En laten we jongerenactiviteiten vooral niet in de marge plaatsen opdat woonwijken gevrijwaard zouden blijven van overlast. In mijn onderzoek werd duidelijk dat conflicten tussen jongeren en andere gebruikers van de publieke ruimte eerder een marginaal verschijnsel zijn. En dat jongeren zeker in staat zijn om naast anderen hun plek in de publieke ruimte te zoeken, in relatieve vreemdzame coexistentie. Laten we jongeren en hun plekken vooral centraal zetten, zowel fysiek als symbolisch.”

37


PEPIJN KENNIS TOESTAND VZW Opiniestuk

Toestand vzw is gevestigd in Brussel en werkt rond heractivering van leegstaande of vergeten gebouwen, terreinen en (publieke) ruimten door middel van tijdelijke en autonome socioculturele initiatieven. Pepijn Kennis is er coördinator.

Een stad is een complex geheel van ruimtes, mensen en belangen. Daartussen manoeuvreren is niet altijd evident, zeker als je niet beschikt over de juiste middelen, connecties of kennis. In de permanente strijd om stedelijke ruimte is het immers vaak de sterkste, de rijkste of degene met de machtigste vrienden die het voor het zeggen heeft.

Een deel van deze mix is leegstaande ruimte, en daar focust Toestand op. Leegstaande ruimte is een ‘bij­product’ van ons huidig economisch systeem en is een bedreiging voor wijken en de samenleving. Daarom is het voor ons logisch om deze onderbenutte ruimtes te gebruiken voor sociaal-­ culturele initiatieven die de stad en de buurt versterken. Zo draaien we die bedreiging om tot een kans. We maken van ruimtes, die voor niemand waren, ruimtes die voor iedereen zijn. We proberen op die manier een zo breed en divers mogelijke doelgroep te betrekken op onze projecten. De publieke ruimte is er in principe voor iedereen, en is voor iedereen toegankelijk. In theorie klopt dit ook: je moet geen toegangsgeld betalen om de Grote Markt te bezoeken, er is geen dresscode of buitenwipper op het Flageyplein en je hebt geen badge

38

nodig om op een bankje te gaan zitten. Het recht van iedereen om gebruik te maken van de stad waarin hij of zij woont, werkt of op bezoek komt, wordt vooral verwezenlijkt in de publieke ruimte.

Toch is het in de praktijk vaak anders. De complexe mix van belangen en hun onderlinge strijd voor invloed op de stad vertaalt zich namelijk ook naar de publieke ruimte. Zogenoemd ‘bepaalde jongeren’ zullen sneller door de politie aan een routinecontrole worden onderworpen dan de man in pak die op een bankje een broodje eet. Een viswinkel die een plein voor een commercieel evenement wil gebruiken, krijgt daar dankzij zijn connecties sneller toelating voor dan een jongerengroep die een feest wil houden. En wanneer restaurants terrassen willen zetten op een plein waar toeristen, daklozen en studenten rondhangen, wordt de ene groep al sneller ‘verwijderd’ dan de andere. De theorie mag dan wel zeggen dat publieke ruimte voor iedereen gelijk toegankelijk is, de praktijk toont duidelijk aan dat dit niet zo is.

Publieke ruimte & meervoudige identiteit

Met Toestand werken we op en aan de publieke ruimte. Zeker als deze onderbenut is. Maar het is een wankel evenwicht: ‘onderbenut’ draagt ook een gekleurde lading. Onderbenut door wie? Is een plein dat door indignado’s en Roma’s wordt bewoond onderbenut omdat er weinig hippe evenementen op plaatsvinden?

De onzichtbare stadsbewoners en -gebruikers zijn even aanwezig, maar vaak minder geapprecieerd in de publieke ruimte. Een ruimte die door tientallen rondhangende mensen wordt bevolkt is ‘niet optimaal’, maar een plek waar enkele terrastafels een aangenaam gevoel geven, is dat wel. Het gebruik van deze ruimtes opti-

maliseren en diversifiëren zonder de oorspronkelijke gebruikers te verdrijven, is voor ons op praktisch én op politiek vlak een dagelijkse uitdaging. Publieke ruimtes dragen immers vaak al een identiteit en hebben al een eigenheid. Veelal is deze gepercipieerde identiteit weinig meerzijdig: de Grote Markt is voor toeristen, het plein voor het centraal station voor pendelaars en de Nieuwstraat voor shoppers. Maar ondanks een eenzijdig imago zit er veel diversiteit in onze publieke ruimte. Als je deze meervoudige identiteit wil uitbreiden en versterken, komt het erop neer om deze eigenheid langzaam te vormen door elementen toe te voegen en te testen en

MET TOESTAND WERKEN WE OP EN AAN DE PUBLIEKE RUIMTE. ZEKER ALS DEZE ONDERBENUT IS


TEGENSTRIJDIGHEID KAN DIENEN ALS VOEDINGSBODEM VOOR SOLIDARITEIT. ER LIJKT ONS GEEN BETERE PLEK TE ZIJN DAN DE PUBLIEKE RUIMTE OM DEZE OMSTANDIGHEDEN OP TE ZOEKEN

hierover continu in dialoog te gaan met de gebruikers van de ruimte. Werken in de publieke ruimte vraagt dan ook een intense aanwezigheid, lezing van de ruimte en vooral respect voor de bestaande situatie. Vanuit die observatie kan dan gewerkt worden op het uitbreiden van de eigenheid.

overstijgen. Soms moeten we de confrontatie aangaan, om te voorkomen dat de breuklijnen ravijnen worden. De publieke ruimte is de plek bij uitstek voor dit soort interactie. Als we iedereen een plek in de samenleving willen geven, moeten we ook daar werken.

Onze samenleving evolueert naar meer verschil, niet naar meer gelijkheid. Als we vooruit willen, moeten we conflict durven omarmen. Tegenstrijdigheid kan dienen als voedingsbodem voor solidariteit. Er lijkt ons geen betere plek te zijn dan de publieke ruimte om deze omstandigheden op te zoeken. toestand.be Facebook > Toestand

Confrontatie en solidariteit

De visie van Toestand is die van ruimte maken voor iedereen en door iedereen. We willen ‘heterotopische’ plekken waar mensen elkaar ontmoeten die anders geen gemeenschappelijke ruimte zouden delen. Ruimtes voor de kleine ontmoeting, zoals op de tram of bij een volkskeuken. Plaatsen waar ‘de jongere’, ‘de vluchteling’ en ‘Monsieur Costard-Cravatte’ elkaar tegenkomen, misschien zelfs samen aan tafel zitten of een spelletje pingpong spelen. Met Toestand zetten we in op het maken van dit soort plekken, samen met een sterk netwerk van partnerorganisaties die elk een andere activiteit en achterban hebben. Omdat we geloven dat we de diversiteit van onze samenleving onder ogen moeten zien en moeten faciliteren. Dit soort plekken creëren echter ook conflict en tegenstrijdigheid. Niet iedereen staat op dezelfde lijn. Uit deze conflicten kunnen begrip en interesse voortkomen. Breuklijnen kunnen we

39


KILALO

Wat betekent de publieke ruimte voor jullie? Interview

Kilalo is een feitelijke vereniging die Afrikaanse jongeren wil begeleiden, ondersteunen en inspireren op het gebied van onderwijs, cultuur en vrijetijdsbesteding. ‘Kilalo’ betekent ‘brug’ in het Swahili, en dat is precies wat de werking wil doen: een brug slaan tussen de westerse en de Afrikaanse maatschappij. Kilalo ontstond vier jaar geleden vanuit de nood om iets te doen voor jongeren van Afrikaanse origine. De vereniging bereikt meerdere doelgroepen: kinderen, tieners en jongeren. En voor elke doelgroep zijn er activiteiten. De organisatie biedt huiswerkbegeleiding aan kinderen, organiseren uitstappen, avonden rond storytelling, sportactiviteiten … Voor jongeren is het aanbod heel breed, van een djembéworkshop tot een debat. Daarnaast bouwde Kilalo ook een jeugdhuiswerking uit. Formaat zat met enkele vrijwilligers aan tafel om over de rol en het gebruik van de publieke ruimte te praten. Maar ook over wat volgens hen een jeugdhuis allemaal kan betekenen voor jonge mensen die op zoek zijn naar een plek om jong te kunnen zijn.

Fidèle: “Je zou een onderscheid moeten maken tussen twee verschillende soorten publieke plaatsen. Je hebt ‘de doorstroom’. Dat is de plek waar je gewoon even door moet gaan, om ergens anders te geraken. Soms kan je er wel eens even stoppen. Maar je doel is het onderweg zijn. En dan heb je ook de ‘blijfplekken’. Dit zijn de plekken uit jouw buurt. De plekken die je echt kent en waar je makkelijker kan blijven. Dat zijn dan meestal de parken of de pleinen.” Boubacar: “Ik denk dat jongeren soms op zoek zijn naar een plek waarvan ze kunnen zeggen ‘deze plek is van ‘ons’ of van ‘mij’. Plekken waar ze gewoon even kunnen zijn, even helemaal free. Jonge mensen doen graag eens gek, zoals luid zingen of gekke dansmoves showen. En dan is het toch logisch dat ze niet willen dat iedereen dat ziet? Er zijn erg weinig van die plekken. Al vanaf het moment dat iemand gewoon aan jou vraagt: ‘wat doe jij hier?’, voel je aan dat je er eigenlijk niet gewenst bent. Hoewel dat dan toch op een publieke open plek is.”

Staat die publieke ruimte onder druk?

Fidèle: “In steden worden jongeren vaak letterlijk weggejaagd uit de publieke ruimte. Er is duidelijk een probleem tussen 16 uur en 17 uur, het moment waar je met vrienden,

JONGEREN ZIJN SOMS OP ZOEK ZIJN NAAR EEN PLEK WAARVAN ZE KUNNEN ZEGGEN ‘DEZE PLEK IS VAN ‘ONS’ OF VAN ‘MIJ’. PLEKKEN WAAR ZE GEWOON EVEN KUNNEN ZIJN, EVEN HELEMAAL FREE

40

GEWOON MET VRIENDEN HANGEN – ALS JE HET ZO WIL NOEMEN – KAN TOCH EEN DOEL OP ZICH ZIJN?

ook uit verschillende scholen, samenkomt. Om dan na een halfuur of uur je weg verder te zetten. In Antwerpen bijvoorbeeld mogen scholieren na schooltijd niet aan de trappen van metrostation Opera zitten, niet op de Rooseveltplaats rondhangen, en zelfs niet in het park chillen. Ja, dan ga je maar gewoon naar huis zeker?”

Boubacar: “Dat woord ‘rondhangen’ heeft voor mij echt een negatieve connotatie. Ikzelf ervaar rondhangen niet als iets negatiefs. Maar wanneer een volwassene het woord gebruikt, wéét ik gewoon dat die doet om dat gedrag af te keuren. Het lijkt meer een synoniem voor ‘overlastjongeren’ te zijn. Terwijl het eigenlijk maar gewoon betekent dat je met je vrienden samen bent. Om de dag te bespreken of gewoon over random dingen te praten. Meestal over voetbal, of de dingen die we zien op tv. Eigenlijk echt over domme dingen dus. Wat niet de bedoeling is van rondhangen, is mensen die daarrond wonen storen, of overlast veroorzaken. Maar soms vergeet ik zelf ook dat ik in een ruimte ben die niet echt van mij is. En zal ik misschien wel te luid spreken of te luid spelen. Dus ik kan ook begrijpen dat mensen dat kunnen ervaren als iets storend. Maar die intentie is er echt helemaal niet.” Sandrine: “Ik merk dat mensen nogal snel denken dat iemand die gewoon ‘hangt’ automatisch ook niets doet. Laat staan iets nuttigs. Hangjongeren zouden dan zogezegd geen doel hebben. Terwijl gewoon met vrienden hangen – als je het zo wil noemen – toch een doel op zich kan zijn?


Ndombe: “Wanneer je het gevoel hebt dat je heel de tijd alleen maar stoort, ga je sneller geneigd zijn om een andere plek te zoeken. Waar jij dan zélf niet gestoord wordt door mensen die over jou klagen. Sommige jongeren zullen een geheime plek zoeken om dingen te doen die niet algemeen aanvaard worden. En dan gebeurt het dat jongeren dan een plek opeisen, claimen. Maar daar zit meestal wel een reden achter. Waarschijnlijk doen ze dat net omdat ze nergens anders een plek hebben, ook niet thuis. Maar er zijn er ook die er naartoe trekken om gewoon zelf niet meer gestoord te worden. Zonder een geheime agenda of met het doel om slechte dingen uit te steken. Sandrine: “Of om gewoon te knuffelen met je lief. Want als je met je vriendje gezien wordt op de Meir, dan ben je ‘gesjost’.” (hilariteit) “Ik denk dat sommige jongeren ook geen andere plekken dan de publieke ruimte kennen, om te kunnen zijn. Niet elke wijk, of zelfs elke stad, heeft plekken waar jongeren kunnen samenkomen. En als ze er zijn, moeten jongeren ze ook nog kennen. En er binnenstappen. Het hangt ook wel wat af van de tijd die iemand heeft. Als iemand in de jeugdbeweging, sportclub of jeugdhuis zit, heeft die een plek om naartoe te gaan. Als je dat helemaal niet hebt, kan je niet veel anders doen dan naar buiten gaan. En waar je dan terecht komt, hangt sterk af van je buurt. Jade: “Het hangt ook echt af van de cultuur van het land waarin je opgroeit. Ik ben in Rotterdam opgegroeid en woon nu in Ekeren. Het verschil is gigantisch groot. In Nederland was ik altijd buiten. In Ekeren zeer weinig. Nederland zet in op het creëren van een aangenamere publieke ruimte. Er is plaats voor voetgangers en fietsers. Er is ook veel meer groen. Niet alleen parken en bossen maar ook op straat. De overheid heeft dus ook wel een rol te spelen wanneer het over de publieke ruimte gaat.”

JE HOORT NIET SNEL: ‘KIJK, HIER OF DAAR MAG JE WEL GEWOON WAT RONDHANGEN.’ HOEWEL DIE PLEKKEN ER WEL ZIJN. JONGEREN WETEN GEWOON NIET ALTIJD WAAR ZE ZIJN

Wat kan een jeugdhuis betekenen wanneer het over de publieke ruimte gaat? Lyria: “Wanneer je als jongere overal wordt weggestuurd, schieten er weinig alternatieven over. Want je hoort niet snel: ‘kijk, hier of daar mag je wel gewoon wat rondhangen.’ Hoewel die plekken er wel zijn. Jongeren weten gewoon niet altijd waar ze zijn. En dat geldt ook voor jeugdhuizen. Er is een erg grote drempel om binnen te stappen in een jeugdhuis waar je niemand kent. Er zit hoogstwaarschijnlijk al een groep hechte vrienden. Dus ik vind het wel de taak van een jeugdhuis om dan omgekeerd te werken. En niet te wachten tot jongeren komen. Ga zelf naar de jongeren toe. En bezorg hen die plek waarnaar ze op zoek zijn. Kilalo is ook zo begonnen. Je vraagt mensen waar ze nood aan hebben. En mensen nemen mensen mee. Zo kan het jeugdhuis groeien.”

Sandrine: “Wij zijn ons zelf zo hard bewust van die hoge drempel dat we echt proberen in te zetten op jongeren die voor de eerste keer binnen komen. We weten wat een grote stap ze al hebben moeten zetten om effectief binnen te komen. Dan is het de taak van de mensen die al binnen zijn, om ze echt welkom te doen voelen. En dat is allemaal niet zo moeilijk. Je moet gewoon sociaal en jezelf zijn. Of gewoon een simpele ‘welkom’ zeggen. Ook helpt het dat wij als bestuur veel gemeenschappelijk hebben met de jongeren die we willen bereiken. Daardoor zijn we als jeugdhuis, voor onze doelgroep, vrij laagdrempelig. We zijn voor de jongeren meer dan vrijwilligers die hen helpen. We hebben echt een functie als rolmodel.” Lyria: “Daarom organiseren we ook zoveel activiteiten. Want dan kunnen jongeren gemakkelijker mensen meenemen en laten kennismaken met het jeugdhuis. Je komt gewoon wanneer je zin hebt.” Fidèle: “De eerste stap is dat wij, als vereniging, naar buiten stappen. Je kan niet verwachten dat plots, uit het niets, een groep jongeren binnen zal komen die hebben gehoord van het jeugdhuis maar er voor de rest totaal geen connectie mee heeft en er niemand kent. Durf dan als jeugd-

41


huis ook een doelgroep te benoemen. Zonder de anderen buiten te sluiten. Jeugdhuizen zijn er in theorie voor iedereen. Maar het is in de praktijk onmogelijk om een thuis te kunnen zijn voor al die verschillende jongeren.“ Boubacar: “Er zijn ook gewoon zoveel subgroepen binnen de samenleving. Het is moeilijk om voor al die groepen een plek te creëren.”

Lyria: “Je mag je als jeugdhuis dan gewoon niet afsluiten voor andere subgroepen en alle jongeren op één of andere manier welkom doen voelen.”

Fidèle: “Ja, maar dan weet ik niet of iedereen zich echt thuis zou voelen. Hoe vriendelijk je ook bent. Er zullen er altijd zijn die denken: oké ja, dit is toch niks voor mij. Maar dat is ok.” Boubacar: “Ik voel mij hier gewoon echt relaxed. Omdat ik hier echt kan zijn wie ik ben. En omdat er mensen rondom mij zijn die mij echt kunnen begrijpen. Wij delen eenzelfde story. Maar het is niet omdat ik me meer thuis voel in dit jeugdhuis, dat de andere er niet mogen zijn. Want andere jongeren zullen zich dan daar eerder thuis voelen dan ik.”

DURF DAN ALS JEUGDHUIS OOK EEN DOELGROEP TE BENOEMEN. ZONDER DE ANDEREN BUITEN TE SLUITEN. JEUGDHUIZEN ZIJN ER IN THEORIE VOOR IEDEREEN. MAAR HET IS IN DE PRAKTIJK ONMOGELIJK OM EEN THUIS TE KUNNEN ZIJN VOOR AL DIE VERSCHILLENDE JONGEREN

42

ELK JEUGDHUIS HEEFT ZIJN EIGEN VIBE. EN ALS AL DIE VIBES SAMEN ERVOOR KUNNEN ZORGEN DAT ELKE JONGERE EEN PLEK HEEFT WAAR HIJ ZICH THUIS KAN VOELEN? DAN IS DAT TOCH SUPER!

Fidele: “Ik voel dat wij een groep zijn omdat we inderdaad iets delen. Maar we zijn het ook door the African vibe. Ofwel heb je dat, ofwel niet. Maar daarvoor moet je geen roots hebben in Afrika, ofzo. Het heeft niets met huidskleur te maken. Echt iedereen kan die vibe hebben. En waarschijnlijk heeft elk jeugdhuis zijn eigen vibe. En als al die vibes samen ervoor kunnen zorgen dat die jongeren die plekken hebben waar ze naartoe kunnen gaan? Waar zij zich thuis voelen? Dan is dat toch super!” kilalo.be Facebook > kilalodebrug Facebook > Kilalo-Jeugdhuis


Jonas Meyvaert

HET IS LEUK OM TE ZIEN HOE DIT PROJECT IETS TEWEEG BRENGT IN EEN BUURT: HEEL VEEL VERSCHILLENDE MENSEN KOMEN ELKAAR TEGEN

BIT-Boerderie – JC Vizit

“De BIT-Boerderie is eigenlijk begonnen als een ‘samentuinproject’. Het was de bedoeling om samen met mensen uit de buurt een gemeenschappelijke moestuin te bouwen en te onderhouden, en de groenten dan te verdelen onder elkaar. Het is anders uitgedraaid: In plaats van één gemeenschappelijke tuin, heeft iedereen een persoonlijke bak. Er waren weinig mensen echt geïnteresseerd in het hele samen-concept: samen kweken, samen groenten verdelen, samen afspreken … Dat werkte eigenlijk niet. Er zijn wel een aantal dingen die toch samen gebeuren: het beheer van het gemeenschappelijke erf, er worden groenten gedeeld en geruild en er worden ook activiteiten georganiseerd: een barbecue, optredens, een volkskeuken … Het is leuk om te zien hoe dit project iets teweeg brengt in een buurt: heel veel verschillende mensen komen elkaar tegen. Het is een mengeling van jonge en oudere mensen. Er is ook veel solidariteit op de Boerderie: mensen zorgen voor elkaars’ bak, wanneer het nodig is.”

Samenwerken met de buurt

“We proberen samen te werken met organisaties in de buurt, bijvoorbeeld met de school naast onze stadstuin. We hebben hen een bak ter beschikking gesteld, waar ze in kunnen werken met de kleuters. In ruil kunnen wij hun toiletten en stromend water gebruiken wanneer we zelf iets orga-

niseren. Het jeugdcentrum zelf heeft vooral veel gedaan om het project mogelijk te maken: We hebben onderhandeld met de stad om het terrein te kunnen gebruiken, we hebben het terrein voorbereid, stenen uit de grond gehaald, kweekzakken en – bakken voorzien … Vandaag brengen we de mensen die meewerken ook regelmatig samen.

Regels en afspraken

“In de publieke ruimte werken zorgt natuurlijk af en toe voor moeilijkheden. Het is een open terrein, dus het is kwetsbaar: iedereen kan er binnen wandelen. Tegelijk is het ook niet de bedoeling dat je heel het project ommuurt want dan gaat het concept van het project verloren. Soms hebben we te maken met diefstal, al gaat het dan maar over een gestolen prei of patat of klein materiaal. We hebben al eens wat last van zwerfvuil. Maar het is onvermijdelijk dat dat soort dingen gebeuren. Gelukkig is er wat sociale controle, en kan je dit inperken zonder dat je alles moet afsluiten of regels moet gaan verzinnen. Na overleg met de bewoners kwamen we tot een paar regels rond onderhoud. Daar komt uit voort dat we bijvoorbeeld binnenkort de cursus ‘Hoe kan je op een ecologisch-biologisch verantwoorde manier je moestuin onderhouden?’ organiseren.”

Durven dromen “Het project heeft ook beperkingen. Omdat het niet echt een samentuin is, maar een stadstuin waar iedereen zijn eigen bak heeft, kan je niet iedereen een plek geven. Er zijn heel veel mensen die graag een plekje willen, maar er is niet genoeg plaats voor iedereen. Je kan de bakken wel dichter bij elkaar zetten, maar dan heb je meer volk en minder plaats. Dus wat dat betreft is een project zoals dit ook niet helemaal publiek. Iedereen is welkom om te komen, deel te nemen aan activiteiten … In die zin denken we ook wel na hoe we extra ruimte kunnen vrijmaken: rond het jeugdcentrum ligt nog heel wat braakliggend terrein. Misschien bekijken we in de toekomst hoe we daar iets mee kunnen doen. Een stuk is van een private eigenaar, een ander stuk van het district Wilrijk. Mochten we daar kunnen werken, maken we de moestuin in één klap een derde groter dan vandaag. Ja, het zou fantastisch zijn mochten we zoiets kunnen doen. Zo kan je meer volk een eigen plekje geven. Mocht de stad dit stuk grond gebruiken om er ooit een gebouw op te zetten, zou ik een voorstel indienen om er ook een stukje stadstuin aan te hangen. Dat klinkt misschien absurd, maar ik vind dat je vooral ook moet durven dromen.” www.vizitonline.be/meewerken/bit Facebook > buildittogether

43


44


CHRIS PEETERS VVSG – VERENIGING VAN VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN Interview

Chris Peeters werkt bij de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten: het steunpunt en de belangenbehartiger van de lokale besturen in Vlaanderen. Hij is er stafmedewerker sport & jeugd.

Wat is publieke ruimte volgens u? Chris Peeters: “Dat is zo van­­ zelf­ sprekend dat ik het bijna niet onder woorden kan brengen. Het gaat over straten, pleinen, parken, in sommige gevallen bibliotheken, stationsgebouwen … Elke ruimte die vrij toegankelijk is voor verschillende groepen. Die ruimtes die door diverse populaties betekenis en invulling krijgen. De publieke ruimte is duidelijk niet van iedereen. En ook onder jongeren is er een gradatie. Als je shoppende jonge meisjes op de Meir ziet lopen, is die publieke ruimte zeker wel van hen. Als je daar een groep twintigjarige Marokkanen ziet lopen is die ruimte blijkbaar veel minder van hen. Er zijn natuurlijk ook een aantal schemerzones. Is de bibliotheek een publieke ruimte? In principe wel. Maar als je te lang in die bibliotheek blijft rondhangen dan zal iemand je na verloop van tijd wel aanspreken. Want ben je dan wel een lezer? Strikt genomen is, volgens mij, de hal van de bibliotheek publieke ruimte. Maar ik kan me voorstellen dat als jongeren er zich beginnen te manifesteren, dat op een bepaald moment voor ‘ruis’ kan zorgen tussen een gemiddelde bibliotheekgebruiker en die groep jongeren. Want diezelfde ruimte is evengoed geclaimd door de brave bibliotheek­

gebruiker. Alleen is de perceptie van een bibliotheek anders: het is een stilteplek die mensen op die manier invulling geven. Als je de bibliotheek op een andere manier invulling geeft, krijg je dus ruis.”

JONGEREN ZOEKEN OOK PLEKKEN OM NIETS TE DOEN. DAT MOET JE ALS JEUGDWERK DURVEN BEWAKEN

Aan wie is het om de invulling aan publieke ruimte te bepalen?

“Dat moet onderhandeld worden. Het probleem is dat jonge mensen vaak niet in de beste positie zijn om te onderhandelen. Hier ligt een gedeelde verantwoordelijkheid met de omgeving. Ik hoop dat we nog niet zover zijn dat bij ieder pleintje bij wijze van spreken de overheid moet tussenkomen om de dialoog tussen buurtbewoners en gebruikers van dat pleintje mogelijk te maken. Dat dit soms voor conflicten zorgt en dat er bemiddeld moet worden en dat de overheid dan een rol kan spelen, dat uiteraard wel. Maar niet in eerste instantie.”

“Plekken krijgen niet altijd van de ene dag op de andere betekenis. Als je kijkt naar de Meir in Antwerpen: dat is een passageplek, je moet daar niet te veel gaan rondhangen. Wie daar gaat zitten is bijna al verdacht. Maar als je kijkt naar de Anspachlaan in Brussel (verkeersvrij sinds 2015) zie je dat die plek nog niet helemaal ‘uitgekristalliseerd’ is. Mensen lijken er nog niet de volledige breedte van de straat te gebruiken.”

DE KEUZE OM MOBILITEIT ZO TE ORGANISEREN DAT JE DE AUTO UIT DE BINNENSTAD BANT, IS NOG NIET DOORGEDRONGEN IN BELGIË

Chris Peeters

Chris Peeters Wat kunnen steden doen om ervoor te zorgen dat die publieke ruimte niet enkel een passageplaats is? “Om te beginnen moet je dat willen. Ik denk dat lokale overheden vaak willen dat ruimte net zo gebruikt en gedefinieerd wordt. Daar spelen commerciële belangen mee. Er moet ook een visie zijn op wat die publieke ruimte kan zijn. Hoe richten we de stad in? De keuze om mobiliteit zo te organiseren dat je de auto uit de binnenstad bant, is nog niet doorgedrongen in België. Gent doet een poging, maar dit is nog niet te vergelijken met een stad als bijvoorbeeld Nantes, in Frankrijk. Daar zie je echt gebieden die in België ondenkbaar zijn om als voetgangersgebied af te bakenen.”

Kan jeugdwerk iets doen in de binnenstad?

“Ik denk dat het jeugdwerk zich eerder op niet-commerciële plekken moet richten: waar jongeren zich bijna vanzelf begeven. Bijvoorbeeld in de buurt van grote scholen waar jongeren blijven rondhangen, vanuit een outreachende aanpak. Tegelijk moet het jeugdwerk jongeren niet altijd aanspreken in de publieke ruimte. Ze moeten hun gang kunnen gaan. Het is vooral belangrijk dat jongeren aanvaard worden op de plekken waar ze zich begeven, dat ze er mogen zijn. Het is op zich logisch dat je als jeugdwerk iets wil doen op de plekken waar jongeren komen. Maar in winkelstraten komen jongeren omdat ze willen zien en gezien worden of omdat ze klant zijn. Dat kan je best zonder tussenkomst van een jeugdwerker.”

45


“Het feit dat jongeren plekken zoeken om iets te doen, of niets te doen, is van alle tijden. Plekken om uren met vrienden rond te hangen, te leuteren, te zeveren … Het jeugdwerk moet het witte blad ook durven bewaken: de publieke ruimte die níet ingevuld is door activiteiten en waar dat ook zo mag blijven. Daar is vaak weinig begrip voor, voor dat niets doen. Er is geen oog meer voor het leermoment van dat niets doen. Dat ontgaat volwassenen vaak. Het gaat voor mij dus meer over het kweken van het gevoel dat er ruimte moet zijn voor dat soort gedrag. Dat jongeren ook buiten georganiseerde tijdsbesteding iets willen doen en dat ze dat ook opzoeken. Er zijn, denk ik, jongeren die bewust op zoek zijn naar jeugdwerk, terwijl er ook zijn die heel bewust kiezen om niet te participeren. Daar moet ook respect voor zijn. Maar het moet vooruit gaan, hé. Dat is eigen aan deze tijd.”

HET JEUGDWERK MOET HET WITTE BLAD OOK DURVEN BEWAKEN: DE PUBLIEKE RUIMTE DIE NÍET INGEVULD IS DOOR ACTIVITEITEN EN WAAR DAT OOK ZO MAG BLIJVEN

Chris Peeters

“Iedere zichzelf respecterende vrijetijdsdienst stelt zich deze vraag: welke niet bereikte jongeren moeten we nog bereiken? Want ze gaan niet naar de jeugdbeweging of naar het jeugdhuis, maar ze hangen wel rond. Dus moeten we nu workshops graffitispuiten en slampoetry organiseren. Als je als stad of gemeente niets doet, word je erop aangesproken. Door buurtbewoners, door winkelverenigingen … Dat heeft te maken met perceptie. Lokale besturen willen wel een dienstverlening opzetten die de hele bevolking

wil aanspreken, ook al wil niet iedereen dat. Misschien moet een overheid vaker durven zeggen, so what? Maar dat gebeurt nog weinig.”

Wanneer we het over publieke ruimte hebben, gaat het vaak over veiligheid. Hoe kan een stad daarmee aan de slag, voldoende vrijheid geven, zonder de veiligheid uit handen te geven?

“Mechelen is daar een goed voorbeeld van. Bart Somers is erin geslaagd om een breed draagvlak op dat vlak te creëren. Daarvoor is hij vooral het gesprek aangegaan, met alle stakeholders op het terrein. Mechelen was in de jaren tachtig en negentig een achtergesteld gebied. Daar heeft de lokale overheid het verschil gemaakt. Uiteraard in samenwerking met stakeholders en andere overheden. Ook met het jeugdwerk. Dat heeft er toe geleid dat er oog is voor de thema’s die jongeren belangrijk vinden, zonder andere bewoners uit het oog te verliezen. Dialoog en respect zijn daar absoluut sleutelwoorden.” “Tegelijk mogen we niet in de val trappen om het jeugdwerk te instrumentaliseren. Het is niet omdat je een jeugdhuis bent in een wijk zoals Borgerhout dat je daarom heel doel-

HET WERKELIJKE PROBLEEM LIGT IN MAATSCHAPPELIJKE STRUCTUREN, IN GESCHIEDENIS, IN EEN HELEBOEL ANDERE DINGEN. EN HET IS OOK NAÏEF OM TE DENKEN DAT JE DAT ALLEEN VANUIT HET JEUGDWERK KAN COUNTEREN

Chris Peeters

46


bewust met sociale cohesie en superdiversiteit moet bezig zijn. Je kan dat niet opleggen van bovenaf. Die aanpak heeft in het verleden bewezen dat het zo niet werkt. Je kan niet tegen het jeugdwerk zeggen: ‘nu moét je meer divers worden, nu moét je dit probleem oplossen’. En dat is niet alleen zo in het jeugdwerk, ook in het sociaal cultureel werk in het algemeen.” “Het slechtste dat je kan doen als overheid is het middenveld en de partners uit het verenigingsleven opzadelen met opdrachten waar ze niet zelf voor gekozen hebben, waar ze ook niet tegen gewapend zijn. Niet de sportclub, niet de KWB, niet de toneelkring en niet het jeugdhuis. Voor geprofessionaliseerd jeugdwerk is het anders, vind ik. Als je ziet dat een grote groep jongeren geen plek krijgt, moet je daar iets mee doen. Jongeren die niet aanvaard worden in een buurt, die problemen hebben met de politie, die niet welkom zijn op school … Als jeugdwerk moet je dan je verantwoordelijkheid nemen. Dat betekent dan misschien wel schouder aan schouder staan met de jongeren. Opkomen voor hun plek in de samenleving. Je bent het verplicht om samen met je doelgroep te werken en samen met hen keuzes te maken.” “Als we het hebben over groepen in kwetsbaarheid dan ligt het probleem niet bij jongeren. Jongeren zullen misschien wel op een bepaald moment onderdeel zijn van het probleem, en in die zin ook een stuk van de oplossing. Maar het werkelijke probleem ligt in maatschappelijke structuren, in geschiedenis, in een heleboel andere dingen. En het is ook naïef om te denken dat je dat alleen vanuit het jeugdwerk kan counteren. Je kunt jongeren weerbaarder maken, je kan hen empoweren, je kan inzetten op ondernemerschap … Maar er zou maatschappelijk ook wel het één en ander moeten gebeuren om achterstelling aan te pakken. Op vlak van onderwijs, werk, huisvesting, gezondheid … We zijn nog niet aan de nieuwe patatjes.”

HET IS NAÏEF OM TE DENKEN DAT JE VANUIT HET JEUGDWERK ALLES KAN OPLOSSEN

Chris Peeters

Wat met de inrichting van de publieke ruimte? “Daar kan je geen algemene uitspraken over doen. Het is een combinatie van zoveel factoren. Je kan dat infrastructureel bekijken: het straatmeubilair is deftig, het groen wordt onderhouden, het zwerfvuil wordt opgeruimd, er is sociale controle … Maar je moet ook zorgen dat er een goede balans is op vlak van eigenaarschap. Zowel jongeren als andere gebruikers en bewoners hebben hier een rol in te spelen. De publieke ruimte is een kwetsbaar ecosysteem. Je weet dat dit een gebied is dat wanneer je het goed onderhoudt, waarschijnlijk proper zal blijven. Steden en gemeenten doen daar veel inspanningen voor. In steden zoals Turnhout en Oostende wordt daar bijvoorbeeld hard aan gewerkt. Ook hier is dialoog met jongeren en gebruikers erg belangrijk. En het is belangrijk dat die dialoog begint vóór er ook maar iets beslist

HET IS BELANGRIJK DAT DIE DIALOOG BEGINT VÓÓR ER OOK MAAR IETS BESLIST IS. ALS JE HET OMGEKEERD DOET, VOELEN JONGEREN DAT

Chris Peeters

is. Als je het omgekeerd doet, voelen jongeren dat. Dan krijg je hangplekken, veldjes, shelters … die mooi zijn aangelegd maar niet worden gebruikt. Als beleidsmaker kan je daar dan kwaad over zijn en de boodschap geven dat jongeren ondankbaar zijn, dat het nooit goed is. Maar zo doof je de dialoog ook voor jaren.”

“Ik heb het gevoel dat er nog te vaak een inplantingsprobleem is wat betreft jeugdhuizen. Waarbij er te weinig aandacht is voor de hinder die zo’n plek kan veroorzaken. Je kan dan wel zeggen dat mensen moeten accepteren dat dat nu eenmaal is wat een jeugdhuis doet, maar dat is soms een lastige kwestie. Het jeugdhuis mag geen eiland zijn, ook niet wat dat betreft. Het tegenovergestelde is dat het jeugdhuis wordt weggestoken, wat ook niet de bedoeling kan zijn. Vaak ligt er ook een probleem bij de buurt: ze horen het woord jeugdhuis en ze schieten al in een kramp.”

Wat met tijdelijke leegstaande of ongebruik­ te plekken? Die worden nu vaak hermetisch afgesloten, zodat je er niets kan doen.

“Ik denk dat het belangrijk is om de schaarse plekken die er zijn zoveel mogelijk te benutten, ook is het tijdelijk. Voor god weet welke reden: om rond te hangen, om een kamp te bouwen, om iets te doen wat je moeder niet moet weten maar uw lief wel … Die plekken die zijn nodig en nuttig en veel te schaars.”

“Overheden hebben wel eens de neiging om alle risico’s uit te sluiten. Stel je voor dat er iets gebeurt, ook al weten we niet wat dat zou kunnen zijn. Ik denk dat we moeten leren dat de kans dat er iets gebeurt net kleiner wordt als we die plekken durven ontsluiten. Ik denk dat het jeugdwerk meer op dat nageltje mag kloppen: als er iets leegstaat of vrij komt, ga dan in dialoog om te zien of er in tussentijd geen tijdelijke invulling kan komen. Al is het maar het bepleisteren van twee zijgevels voor bijvoorbeeld een tijdelijke graffiti­muur. Dat is een voor-

47


beeld van een vrije zone waar we dat zouden kunnen toestaan. Het moet dan wel vanaf het begin helder zijn dat het tijdelijk is. In afwachting van bijvoorbeeld bouwaanvragen en vergunningen kan je heel veel doen. Als je daar een hang- of speelplek maakt voor jongeren, al is die er maar twee jaar … Waarom ook niet? Tussen je 14 en 16 jaar verandert je wereld snel. Als je net in die periode die speel- of hangplek hebt, des te beter, toch?”

Wat zijn de kansen voor jeugdhuizen als het gaat over publieke ruimte?

“Het is niet altijd makkelijk om dat te doen, en in die tussenruimte te werken: tussen de straat, de publieke ruimte, het jeugdhuis. Je komt er niet altijd met wat je als jeugdwerker leert in een klassieke opleiding sociaal werk. Zeker niet als je echt outreachend wil werken. Als geprofessionaliseerd jeugdhuis moet je op zoek naar een bijzonder soort medewerker, die zijn context goed aanvoelt en kent. Daar staat of valt in dat soort contexten heel veel mee. Zowel coördinatoren als beheerraden moeten aanvoelen dat je die medewerkers nodig hebt en dat je hen op een goede manier moet kunnen omkaderen: hen genoeg ruimte moet geven en hen genoeg moet soigneren. Je moet hen goed kunnen omkaderen, aansturen, opvangen, structuur geven, vormen en opleiden. Samen met jongeren nadenken over wat je kan doen in de openbare ruimte en leegstaande plekken, geeft je een zekere mate van geloofwaardigheid. Zo beschouwen jongeren je als bondgenoot. Meer in-

IK DENK DAT HET JEUGDWERK MEER OP DAT NAGELTJE MAG KLOPPEN: ALS ER IETS LEEGSTAAT OF VRIJ KOMT, GA DAN IN DIALOOG OM TE ZIEN OF ER IN TUSSENTIJD GEEN TIJDELIJKE INVULLING KAN KOMEN

Chris Peeters

zetten op de publieke ruimte haalt je als jeugdhuis ook uit je ‘hangmat’.” Alleen al het idee dat publieke ruimte op veel verschillende manieren gebruikt kan worden, opent perspectieven. Als je daar iets mee doet, bereik je misschien ook andere jongeren. Je haalt de leerkansen die in die publieke ruimte liggen, binnen in het jeugdhuis.” “Een grote troef is dat je als jeugdhuis de megafoon kan zijn voor jongeren. Vanuit die positie kan je beleidsmakers rond de tafel krijgen. Zo zorg je ervoor dat jongeren hun ding gezegd krijgen. Niet door het voor hen te zeggen, wel door het gesprek te faciliteren. Zo breng je ook andere belangen en stemmen aan bod en zorg je ervoor dat niet enkel de luidste roepers worden gehoord.” www.vvsg.be/vrijetijdsbeleid

ALS JEUGDHUIS KAN JE EEN MEGAFOON ZIJN VOOR JONGEREN

Chris Peeters

48


49


Charlotte Van Cleemput Ant*Woord

PUBLIEKE RUIMTE IS DE PLEK WAAR JONGEREN ZICH UITEN ZOALS ZE GRAAG WILLEN ZIJN. EEN PLEK WAAR ZE HUN IDENTITEIT UITDRAGEN EN ANDEREN ONTMOETEN

50


Ant*Woord noemt zichzelf een positieve guerrillabeweging in Sint-Niklaas. Het collectief wil van Sint-Niklaas een betere plek maken en organiseren daarom acties in de publieke ruimte. Ant*Woord daagt de bewoners van de stad uit voor een weder­woord.

“Voor mij is publieke ruimte de plek waar iedereen ongeacht leeftijd, geslacht of afkomst mag zijn. Een plek waar diversiteit heerst. Dat hoeft niet altijd letterlijk in de open lucht te zijn. Het kan voor mij ook een café of een jeugdhuis zijn. Een plek waartoe je toegang hebt zonder dat je ergens bij hoeft te horen.”

Vragen over de publieke ruimte

“Met Ant*Woord stellen we vragen over de publieke ruimte. We zijn ontstaan tijdens een creatief participatieproject van CC Sint-Niklaas en de jeugddienst van de stad waarbij we onze mening uitten. Dit deden we door statements te maken en die op een creatieve ruimte in de publieke ruimte te brengen. We stelden vast dat een plek zoals de Grote Markt van Sint-Niklaas meer functies of bestemmingen kan hebben. Het is een plaats waar je veel kan doen. We vroegen ons af of het niet leuker zou zijn als die plaats meer een ontmoetingsplek zou zijn. Want het is meer dan evenementenplein, vinden wij. Er zijn namelijk enkele dingen die op de voorgrond treden als we kijken naar de functionaliteit van de Grote Markt van SintNiklaas. Sint-Niklaas is een ‘ballonnenstad’. De Grote Markt moet groot genoeg zijn om een luchtballon op te laten landen. Daarnaast wordt de uitgebreide donderdagse markt hier zeer hoog in het vaandel gedragen. Ook dit heeft erg veel ruimte nodig.”

Guerrilla-acties

“Een aantal van onze statements zijn meer groen, minder consumptie,

meer beleving. We sporen mensen aan om daarover na te denken. Een ander statement is ‘minder brons, meer diverse kunst’. Hier in de stadskern hebben we vooral beelden, heel veel bronzen beelden. Wij willen meer kleur en diversiteit zien in de kunst in de publieke ruimte van Sint-Niklaas. Om reactie op te wekken, hebben we al enkele guerrilla-acties gedaan. We maakten zelf bomen van schors en ijzerdraad, die we op een vrijdag om 16 uur op de Grote Markt hebben gezet. Net op het moment waarop mensen terugkwamen van school of het werk, zodat niemand er naast kon kijken. Om ons statement voor meer diverse kunst kracht bij te zetten, organiseerden we een openluchtexpo is het stadspark. Eigenlijk was dat gewoon een Facebookevenement waarbij iedereen werd uitgenodigd om werk mee te nemen en te tonen. Er is best wat volk op afgekomen, wat het heel gezellig en spontaan maakte. Het bracht gesprek op gang.”

Jonge stemmen versterken

“We vinden het belangrijk dat jongeren hun stem kunnen laten horen. Omdat zij de mensen zijn die hier naar school gaan, werken en studeren. Zij maken het Sint-Niklaas van nu maar ook dat van morgen. Want zij groeien hier op. De jongeren van Ant*Woord gebruiken publieke ruimte als een prikbord, als een tentoonstellingsruimte, als een canvas om dingen op te vertellen. Op de Grote Markt, in de winkelstraat, in het park … Daar waar zoveel mogelijk mensen passeren die we kunnen triggeren. Op dit moment zijn we niet meer gelinkt aan het CC of de jeugddienst maar zijn we een feitelijke vereniging. We blijven zeker doorgaan. Het komende jaar willen we werken met gevels. We zoeken mensen die hun gevel willen doneren en waar we jonge kunstenaars die onder handen kunnen nemen. Zo hopen we meer kleur en diverse kunst in de publieke ruimte te brengen.”

“Werken in de openbare ruimte levert eigenlijk weinig problemen op. Alleen toen we een openluchtexpo wilden organiseren in de kiosk bleek dat je dat op voorhand moest aanvragen – iets wat we natuurlijk niet hadden gedaan. Voor één van onze acties plakten we stickers op de beelden die in de stad staan. Die moesten we nadien ook opruimen. Maar de bomen op de markt, dat was geen probleem. Mensen kwamen daar naar kijken, ook politici en ambtenaren. Toegegeven, we hebben de bomen na twee dagen wel zelf netjes weggehaald. Op de interactieve expo waar we alle onze statements bundelden, hebben we uiteindelijk ook alle jonge politieke partijen uitgenodigd om samen in debat te gaan rond de statements die Ant*Woord had gemaakt.”

Ontmoetingsplekken

“Als ik in Sint-Niklaas rondloop, heb ik het gevoel dat de stad een beetje van mij is: omdat ik hier veel doe, omdat ik hier het gevoel heb dat ik iets kan doen. Ik denk dat publieke ruimte meer dan ooit de plek is waar jongeren zich uiten zoals ze graag willen zijn. Een plek waar ze hun identiteit uitdragen en waar ze anderen ontmoeten. Publieke ruimte draagt je soms op om dingen te doen: op een voetbalpleintje moet je voetballen, op een skatepark skaten. Maar jonge mensen doen er wat ze doen, los van die infrastructuur. Ze zoeken elkaar op, ontmoeten mensen die ze misschien niet zouden ontmoeten in de ‘georganiseerde samenleving’. Hierin zit volgens mij de rol van jeugdhuizen. Een jeugdhuis is voor mij in de eerste plaats een veilige ontmoetingsplek. In de publieke ruimte moet je geen andere mensen ontmoeten. Je kan je ook makkelijk alleen bewegen. Op het moment dat je een jeugdhuis binnenstapt, is er interactie. Ik denk dat dat het grootste verschil is. Een jeugdhuis heeft een agenda. Publieke ruimte niet.” Facebook > AntwoordSintNiklaas

51


52


SIMON VERSCHELDE LIEVE ZUSJES – STOERE BROERS Interview

Simon Verschelde is een van de bezielers van Lieve Zusjes – Stoere Broers (LZSB), een project in Kortrijk dat vooral in de publieke ruimte werkt. LZSB wil mensen uitnodigen om uit hun huis te komen en onbekende mooie plaatsen op te zoeken, te beginnen bij de voorgevel.

Simon Verschelde: “Lieve Zusjes – Stoere Broers (LZSB) organiseert activiteiten in de publieke ruimte voor jong en oud waarbij er telkens gebruik wordt gemaakt van cargofietsen. Dit gaat van spontane picknicks op plaatsjes aan de stadsrand tot geplande rooftop cinema’s in het centrum van Kortrijk. Samen met een vriend ontdekte ik deze cargofietsen enkele jaren geleden in Kopenhagen. Ze zijn gemaakt om vracht mee te vervoeren. Je kan er je kinderen of je hond mee vervoeren, maar je kan ze ook ombouwen om allerhande materiaal mee te transporteren, tot wel 100 kg. We hebben ervoor gekozen om onze werking op die fietsen te baseren. We gebruiken dus geen auto’s om dingen te organiseren. Met onze fietsen geraken we vlot op verschillende locaties in de stad, ook locaties die op het eerste gezicht minder toegankelijk lijken. We zorgen ervoor dat al onze toestellen en materialen compact, krachtig maar energiezuinig zijn, zodat ze vlot op de fietsen passen. De laatste jaren zien we de cargobikes meer en meer verschijnen in het dagelijkse leven. Het is tof om te zien dat het niet enkel bij onze entourage blijft, maar ook veel gezinnen in grote steden de liefde voor de cargofiets hebben ontdekt.”

“Bij LZSB begon het allemaal met cinema: met het project ‘Cinemobiel’ organiseren we al vijftien jaar filmvoorstellingen in openlucht, met -zoals de naam doet vermoeden- een mobiele cinema. Een paar jaar geleden begonnen we dit ook te doen vanop onze fiets. Zo konden we sneller spontane dingen opzetten in onze eigen stad. In 2017 organiseerden we ‘Rooftop Cinema’: een reeks openluchtfilms op Kortrijkse daken, weides, panorama’s en gebouwen. Daarnaast gingen er de voorbije twee jaar een aantal ‘Vuursessies’ door op mooie en stille plaatsjes in en rond Kortrijk: kleine showcases in volle natuur. Telkens speelde er een artiest of band een ingetogen set, de natuur en het vuur deden de rest. Ook onze ‘Picknicks’ hebben succes. Heel wat gezinnen komen hierop af. Wij voorzien telkens een dj en randanimatie.”

CLAIM DE PUBLIEKE RUIMTE, MAAR ZORG DAT JE NIEMAND AMBETEERT

Simon Verschelde “Dan is er ook nog ‘Zet u’: een project om de maatschappelijke rol van de bankjes in de publieke ruimte van Kortrijk te belichten. Met het project willen we mensen naar buiten brengen. Het idee is ontstaan vanuit het ‘Bankjescollectief ’10 in Nederland. Twee keer per jaar roept het collectief mensen op om hun bankjes buiten te zetten en activiteiten te voorzien voor buren en passanten. Met een sticker­ campagne in Kortrijk willen we mensen warm maken om de publieke ruimte te durven claimen en samen te komen.” “Met het project ‘Wildebras’ willen we kinderen terug laten ravotten in de natuur. Het begon allemaal toen we een boomhut bouwden op een stuk

verwaarloosd privé-eigendom van een grote vastgoedgroep. De stad had dat gezien en met toestemming van de eigenaar mochten we er experimenteren met kampenbouwen. We legden er touwen, paletten, takken, fietsbanden … Heel wat mensen kwamen naar deze oase net buiten de stad om te picknicken. Kinderen bouwden er hun kampen. Doordat dit project – dankzij de locatie en het concept – zo’n groot succes was, vroeg stad Kortrijk om een project rond kampen bouwen uit te werken. We hebben het project gebaseerd op drie pijlers: workshops, plaatsen en kampenbouwpakketten.” “Met de workshops zetten we activiteiten op poten die tot de verbeelding van kinderen, en ook vaak tot die van volwassenen, spreken. We maken bootjes, bouwen een knikkerbaan en timmeren aan een groot kamp. Bij Wildebras willen we ervoor zorgen dat de kinderen hun creativiteit zelf kunnen uiten. We laten hen hier ook vrij in. Zijn er kinderen die liever een hele namiddag in de struiken spelen, dan vinden wij dat ook goed. Zolang ze maar buiten komen en de natuur ontdekken. Samen met de stad bepaalden we vijftien plaatsen in Kortrijk speelvrij. Er kan zonder enig probleem worden gespeeld en er mogen kampen worden gebouwd. Om de zoveel tijd gaan wij die plekken controleren en leggen we er terug basismateriaal, waar kampenbouwers mee aan de slag kunnen als ze dat willen. Verder verspreiden we ook kampen­ bouwpakketten. Deze pakketten verdelen we over verschillende gemeentes in de regio Kortrijk zodat kinderen kunnen bouwen met basismateriaal als musketons, fietsbanden, touw, lakens … Zo kunnen er kampen worden gebouwd thuis, in de wijk, op vakantie of tijdens een verjaardagsfeestje.” 10

Het project liet zich onder andere inspireren door William H. Whyte, die in deze publicatie al aan bod kwam. Meer kan je lezen op https://www.pps.org/article/still-waitingnice-place-sit.

53


Wat begrijpen jullie precies onder ‘publieke ruimte’? “Voor mij betekent de publieke ruimte die ruimte die niet wordt gebruikt door andere mensen. Ik vind dat als je niets doet met een ruimte, anderen het recht hebben om er iets mee te doen, al dan niet in overleg met de eigenaar of de stad.“

IK VIND HET GESCHIFT HOE WIJ GECONDITIONEERD ZIJN OM ALTIJD TOESTEMMING TE VRAGEN VOOR ALLES – OOK VOOR DINGEN DIE ONSCHULDIG ZIJN

Maak je de ruimte net niet minder openbaar door er toch iets in te organiseren?

“Wanneer wij iets organiseren in de publieke ruimte zorgen we ervoor dat alles gratis is én dat we bereikbaar zijn voor iedereen. Met plaatsen in de publieke ruimte is dat een vanzelfsprekendheid: iedereen die er passeert, kan gemakkelijk binnenkomen of komen kijken. De publieke ruimte en onze werking vloeien in elkaar over. We proberen ook mensen die zelf iets willen doen in de publieke ruimte, te stimuleren om dat vooral te doen. Wij vinden de publieke ruimte iets zeer normaals, maar veel mensen beseffen nog niet dat de publieke ruimte voor iedereen is en dat ze niet enkel van de gemeente of stad is. LZSB probeert de boodschap ‘claim de publieke ruimte, maar doe dat met respect’ mee te geven met de mensen.”

Staat publieke ruimte volgens jullie onder druk?

“Ik vind dat de publieke ruimte veel te vaak wordt ingenomen door reclame. Ik heb het daar moeilijk mee, omdat de ruimte zo ongevraagd wordt vervuild door reclameborden en LED walls. Ook pleinen worden op die manier vaak geclaimd door commerciële spelers. Als het organisaties zijn die graag iets willen organiseren, heb ik daar begrip voor. Maar jammer genoeg gaat dit vaak over puur winstbejag. Een opkomende trend van de laatste jaren zijn de commerciële zomerbars. Het mooie plekje waar wij enkele jaren geleden de boomhut bouwden, werd plots geclaimd door een zomerbar. Dit was voor ons erg pijnlijk aangezien dit bedrijf waar-

54

Simon Verschelde

schijnlijk dit prachtig stuk natuur had ontdekt dankzij ons project. De hele zone werd letterlijk omgebouwd: het groen eruit, zand en beton er in, allemaal voor een zomerbar waar twee maand per jaar 500 mensen per dag kunnen komen eten, drinken, feesten. Kortom: kunnen consumeren. De rustige plek die het ooit was is nu voorgoed verdwenen. Dat zijn zaken waar ik mij aan stoor.”

Zet je de openbare ruimte dan niet ongewild zelf onder druk, net door er zelf dingen in te organiseren?

“Wij doen altijd zeer korte acties, waarbij we hoogstens een namiddag of avond op dezelfde plaats zijn. Meestal zijn de mensen ook zeer enthousiast als ze ons zien. Bij de projecten van LZSB zijn er dus weinig confrontaties want we storen zelden iemand. Je moet er natuurlijk wel rekening mee houden dat de publieke ruimte van iedereen is. Wanneer je iets doet in de publieke ruimte, heb je altijd een plan nodig. Daardoor heb je bijna automatisch ook een programma. Wij programmeren vaak zeer last minute: twee of drie dagen op voorhand. Onder andere omdat we het weer moeten afwachten. Doordat we niets maanden op voorhand vastleggen, beperken we dat programmeren. Enkel grote events, met bijvoorbeeld bands, zijn een uitzondering op de regel. Soms doen we ook spontane acties, wat altijd tof is. Toch kan je vaker een ruimer publiek bereiken als je iets langer op voorhand programmeert. Maar dat zet dan natuurlijk ook meer druk. Hoe meer je je aan de regels wil houden, hoe minder spontaan dingen kunnen ontstaan.”


“Met Wildebras hadden we bijvoorbeeld een kamp gebouwd dat een directe uitloop had naar een drukke straat. Een buurtbewoner wilde toestemming vragen aan de stad om een barrière te plaatsen voor de veiligheid van de kinderen. Het team van Wildebras wilde eigenlijk gewoon simpele paaltjes plaatsen, zodat de kinderen afgeremd werden. De buurtbewoner vond dat we eerst toestemming moesten vragen aan de stad, aangezien ‘dit niet zomaar mag’. Toen ik gisteren mijn gevelbankje installeerde, vroeg mijn vader ook: “Mag dit wel zomaar?” We horen die vraag eigenlijk heel vaak. Maar wij zijn van mening dat je gewoon moet doen in plaats van je af te vragen of iets wel mag. Ik vind het

“BETTER A BROKEN BONE THAN A BROKEN SPIRIT.” LADY ALLEN

Simon Verschelde

‘geschift’ hoe wij geconditioneerd zijn om altijd toestemming te vragen voor alles, ook voor dingen die onschuldig zijn. We hangen sterk vast aan regels, in die mate dat we niet meer de voordelen zien bij het positief overtreden van de regels. We durven veel te weinig experimenteren.”

Wanneer we veronderstellen dat de publieke ruimte ook dienst doet als opvoeder: denk jij dan aan veiligheid of vrijheid?

“Vroeger zei mijn moeder tegen mij: ‘Je bent een ‘stroateleure’, omdat ik het zalig vond om met mijn maten op straat te spelen. Als klein ventje zag ik dat nog als een scheldwoord, maar nu vind ik het een compliment. Ik maak nog altijd deel uit van de publieke ruimte door er dingen te doen. En als kind leer je superveel door buiten te spelen. Met Wildebras willen we kinderen vooral niet teveel bemoederen, zodat ze zelf hun grenzen kunnen aftasten. Volgens ons moeten kinderen vrij kunnen spelen. Ze leren beetje bij beetje inschatten wat gevaarlijk is. Hierbij zien we vaak dat ze overleggen met andere gastjes. Zo leren ze elkaar op een gezonde manier pushen. Maar ze staan ook voor elkaar klaar

als het misloopt. Hierbij is het zeer belangrijk om kinderen voldoende afstand en vrijheid te gunnen.”

“De speeltuinen van vandaag zijn bijvoorbeeld zeer veilig maar daardoor ook zeer saai. Kinderen leren zo eigenlijk geen gevaren in te schatten, omdat die er gewoon niet meer zijn. In de jaren veertig was er een Londense dame, Lady Allen die avontuurlijke speelplaatsen bouwde voor kinderen, waarbij ze konden timmeren, dingen in brand steken, overal opklimmen en afspringen. Op deze manier leren kinderen risico’s nemen. We gaan hier in de toekomst ook zelf mee experimenteren. Vooral haar motto is iets wat we graag meegeven: ‘Better a broken bone than a broken spirit.” www.lzsb.be Facebook > lievezusjesstoutebroers

55


56


KATRIEN VAN GOIDSENHOVEN SOCIALE REGIE – GENT Interview

Katrien Van Goidsenhoven werkte in het verleden als zakelijk coördinator voor de Gentse Stadsbibliotheek en maakte mee de overgang naar De Krook . Vandaag werkt ze als coördinator van het team sociale regie in Gent.

Hoe zou jij de publieke ruimte definiëren? Katrien Van Goidsenhoven: “De publieke ruimte, dat is voor mij ‘alle plekken die voor iedereen toegankelijk zijn’, voor elke burger in een stad of in een dorp. Alle parken, de straten, de voetpaden … Maar ook publieke gebouwen zoals een bibliotheek of een jeugdhuis. Ik denk dat we daar nog veel verder in kunnen gaan. Kijk naar alle ruimte die gecreëerd wordt door overheden. Je zou er gedeeld ruimtegebruik kunnen organiseren. Daar wordt nu al sterk op ingezet, zowel met scholen als bijvoorbeeld tijdelijke invullingen, maar ook bijvoorbeeld bedrijven zouden een stuk ruimte kunnen teruggeven aan de buurt.”

COMMUNICEREN MAAR OOK ECHT SAMEN IETS DOEN, DAT IS DE SLEUTEL. NIET ALLEEN VAN BOVENUIT, MAAR VOORAL SAMEN MET DE MENSEN

Katrien Van Goidsenhoven

Als je kijkt naar bankjes in parken bijvoorbeeld. Die worden zo gemaakt dat je er niet meer kan hangen of liggen. En als jongeren ergens rondhangen in de buurt van een dichtbebouwd gebied krijg je snel signalen dat ze overlast bezorgen. Een stad als Gent investeert echt in het creëren van hangplekken en rustpunten: parkjes, de kade van de Leie … Niet alleen voor jongeren, ook voor gezinnen met kinderen en ouderen. Toch merken we dat er vaak klachten zijn, wanneer het gaat om groepen jongeren die bijvoorbeeld vrijdag na school verzamelen rond een bankje. Terwijl ze daarom niet noodzakelijk iets verkeerd doen.”

Wat kunnen steden en gemeenten doen om het tij te keren? “In de eerste plaats investeren in die plekken, ruimte creëren. Maar er moet ook veel meer in dialoog gegaan worden. Niet alleen met de jongeren zelf, ook met de mensen die overlast ervaren. Vaak is het een gevoel, soms terecht, soms onterecht. We moeten proberen om die groepen met elkaar te verbinden. In de wijk Moscou-­Vogelhoek werd bijvoorbeeld een oude textielfabriek ‘De Porre’ omgebouwd tot een park. Er is ook een wijkcentrum. Het park werd zeer populair bij jongeren die er kwamen voetballen en hangen. Er kwamen klachten van bewoners en gebruikers van het wijkcentrum. Vanuit de stad hebben we geprobeerd om met die gasten aan de slag te gaan, onder andere via een verbindend project waarbij met sport gewerkt werd. Een sportwerker organiseerde samen met jongeren en buurtbewoners een petanquetoernooi. Zo ontstond er gesprek en wederzijds begrip. Communiceren maar ook echt samen iets doen, dat is de sleutel. Niet alleen van bovenuit, maar vooral samen met de mensen.

De publieke ruimte zou meer en meer een passageplaats zijn, minder en minder een plaats om te ‘hangen’, gewoon te zijn. Herken je dat?

“In de vroegere bibliotheek van Gent waren er veel dak- en thuislozen die er hun dag kwamen doorbrengen. Medewerkers en bezoekers vonden dat lastig. Maar we kregen toen van de straathoekwerkers ook te horen dat de bibliotheek één van de weinige plekken is in de stad waar mensen nog gewoon kunnen zijn. En dat is waar.

57


Sluizeken-Tolhuis-­ Ham is één van de meest dichtbevolkte buurten van Gent. En tegelijkertijd heb je daar ‘Dok Noord’, waar een zeer grote open plek is. Vanuit de stad proberen we om ook bij nieuwe projecten aandacht te blijven hebben voor het voorzien van open ruimte. De stad heeft een team dat werkt rond overlast. Zij kunnen bij bouwplannen al snel inschatten waar er overlast zou kunnen zijn. Soms gaat het over iets simpels, zoals de juiste plaatsing van een lantaarnpaal. Dat kan dan bijvoorbeeld ook over sluikstorten gaan, dus niet enkel over problematisch gedrag van jongeren. “Daarnaast gaat het volgens mij over contact. Als ik zie hoe jeugdinspecteurs in Gent omgaan met jongeren, dan zie ik dat ze hen echt kennen en ook tolerant zijn. Niet dat zomaar alles door de vingers gezien moet worden, maar we lijken naar een klimaat van tolerantie te gaan, met duidelijke grenzen. Er zijn bijvoorbeeld heel wat projecten in Gent die er mee voor zorgen dat pleintjes voor iedereen toegankelijk blijven. Steden en gemeenten doen al veel door preventief te werken: met de jongerenpreventiecoach, met politie, met wijkregisseurs, met sociaal regisseurs, met jeugdwerkers … Dit in samenwerking met diensten zoals stedenbouw en stedelijke vernieuwing. We verbinden verschillende groepen en geven de ruimte samen met hen vorm. Zo kan je veel problemen voorkomen.”

WE VERBINDEN VERSCHILLENDE GROEPEN EN GEVEN DE RUIMTE SAMEN MET HEN VORM. ZO KAN JE VEEL PROBLEMEN VOORKOMEN

Katrien Van Goidsenhoven

58

SPELERS UIT VERSCHILLENDE SECTOREN ZOUDEN MEER MOETEN SAMENWERKEN, MEER IN VERBINDING TREDEN MET ELKAAR

Katrien Van Goidsenhoven ben dat ze er terecht kunnen. Tegelijk denk ik dat een te grote focus op infrastructuur een vloek is. Gebouwen vragen beheer en dat kost veel geld en tijd.”

Wat hebben jongeren nodig, hoe ziet voor hen de ideale publieke ruimte er uit? “We krijgen vaak het signaal dat jongeren veel meer overdekte ruimte willen, maar dat is niet zo evident. In de Krook is er bijvoorbeeld een jongerenbibliotheek gebouwd. Jongeren kunnen er een hangplek van maken. Maar dat wordt nu nog niet op die manier gebruikt door de jongeren. Die komen daar om te gamen, info te zoeken of te lezen, punt. Achter de oude bibliotheek is die spontane hangplek er bijvoorbeeld wel.”

Wat kan het jeugdwerk doen in en met die publieke ruimte?

“We hebben in Gent een heel aantal mobiele jeugdwerkers die met jongeren op straat, in parken en op pleintjes aan de slag gaan. Het is goed dat jeugdwerkers de straat op gaan. Jongeren verplaatsen zich snel en daar moeten we op inspelen. Jeugdwerkspelers mogen niet te veel gebonden zijn aan hun gebouw .” “Natuurlijk heb je fysieke plekken nodig en moet je daar ook zijn. Omdat jongeren het gevoel moeten heb-

“Ik denk dat er een goede mix moet zijn tussen vindplaatsgericht werken en aan de slag gaan op de plekken waar jongeren zijn. Misschien moet dat niet altijd in een eigen nest zijn? Ik zou het interessant vinden als spelers uit verschillende sectoren nog meer zouden samenwerken dan nu al het geval is, weg van de eilandjes, meer in verbinding treden met elkaar.” “Om dat soort dingen te kunnen doen heb je ook sleutelfiguren nodig in een wijk. In Sint-Amandsberg is er een sociale woonwijk waar best wat problemen waren. Op een bepaald moment waren er twee jongeren die met muziek bezig zijn, die een jeugdhuis wilden opstarten. In een heel klein gebouw hebben ze kleine muziekstudio gebouwd. Dat is een positief verhaal voor die buurt. Natuurlijk heb je daar ook ondersteuning voor nodig vanuit de stad. De jeugddienst, Formaat en de sociaal regisseur hebben dit project bijvoorbeeld sterk ondersteund. Maar de binding van die jongeren met die wijk is ook belangrijk: ze wonen er, dus ze weten wat er leeft.”


FLASHBACK – dit zei Ward Christens over werken in de publieke ruimte in de publicatie Later als ik jong ben in 2016

Ward Christens T-KLUB

HET GEVOEL NIET ALLEEN TE MOETEN STAAN, DAT IS ÉCHT IETS GROOTS Ward Christens is vindplaatsgericht jeugdwerker bij T-Klub in Lokeren.

“Vlak na mijn studies sociale agogiek vertrok ik naar Ayacucho, een stad in de Peruviaanse Andes, om met straatkinderen te werken. Die leefden letterlijk in de riolen. Ik zocht hen op en via een filmproject probeerde ik te zorgen voor positieve beeldvorming. Ik geraakte verslingerd aan het vindplaatsgericht werken. Terug in België wist ik: zo’n job wil ik. Ik vond een vacature bij T-Klub, bracht de film die ik met de straatkinderen draaide mee naar de sollicitatie, en mocht beginnen.”

“Tegenwoordig spreekt iedereen van ‘vindplaatsgericht jeugdwerk’. Maar laat ons eerlijk zijn: niemand verstaat dat woord. Toen ik hier acht jaar geleden startte, stelde ik mezelf voor als straathoekwerker. Ik richtte me daarbij op jongeren van 14 tot 30 jaar. Tja. What’s in a name? De essentie is dat ik de straat op trek en luister naar de jongeren zelf. Ik vang veel signalen op. Daar ga ik dan mee aan de slag. Eigenlijk doe ik wat meneer pastoor vroeger tijdens zijn ronde deed: ik observeer, luister en ondersteun waar ik kan. Of ik verwijs jongeren door. Hun vragen gaan vaak over vrije tijd, maar meestal worden ook welzijns-

vragen gesteld – en ik weet natuurlijk niet alles. De noden verschillen van jongere tot jongere, van buurt tot buurt en van stad tot stad. Ook dat maakt het moeilijk om een sluitende definitie te geven voor vindplaatsgericht jeugdwerk. Want wat ik hier doe, zou op een andere plek misschien niet werken. En zelfs al verschilt het van wijk tot wijk wat een vindplaatsgericht jeugdwerker juist doet, toch zijn er een aantal algemene wetmatigheden over hoe je dat kan aanpakken.”

“Toen ik net begon, kende ik Lokeren totaal niet. Ik had geen aanknopingspunten. Daarom gebruikte ik een techniek van een inspirerende professor, die ons ooit mee op citytrip nam. Hij trok ’s morgens een kaarsrechte lijn op het stadsplan. Die zouden we die dag volgen. Waarom? Je levert je over aan het toeval en schakelt jouw persoonlijke vooringenomenheid volledig uit. Dat is een enorm waardevolle werkwijze gebleken: op dat willekeurige pad leerde ik veel jongeren kennen.” “Als straathoekwerker of vindplaatsgerichte jeugdwerker kies ik voor een

menselijke aanpak. De vertrouwensband met de jongeren staat centraal. En zodra die bestaat, komen alle thema’s aan bod. Jongeren kunnen met alle vragen en verhalen bij mij terecht. Dat is voor hen enorm waardevol. Het gevoel niet alleen te moeten staan, dat is écht iets groots. Die vertrouwensband is ook om andere redenen cruciaal: het zorgt er ook voor dat je kan botsen. Ik kan van mening verschillen met gasten. We zitten niet altijd op dezelfde lijn en we kunnen daar écht ruzie over maken. Maar da’s oké. We zetten elkaar aan tot nadenken. Want het is net wanneer je in onverwachte situaties terechtkomt of met andere standpunten wordt geconfronteerd, dat je dingen bijleert. Dat geldt voor mij én voor de jongeren. Dat zit ook heel mooi vervat in de wortels van het woord educatie: dat betekent letterlijk ‘wegleiden uit’. Je zou het ook kunnen interpreteren als ‘iemand meenemen naar een nieuwe plek’. En dat kan je met een jongere ook perfect doen zonder het plein te verlaten waar die elke dag rondhangt.” Facebook > T-klub Jeugdhuis

59


SARA WEEMAES JOS – JEUGDWERK ONDERSTEUNING SINT-NIKLAAS Interview

Sara Weemaes begon haar carrière bij de dienst Pleinontwikkeling in Borgerhout, een vorm van buurtwerk waarbij medewerkers met de nodige pedagogische skills jongeren in de buurt ondersteunen. Al snel werd Sara het gezicht van de buurt rond het Terloplein. Een paar jaar later toverde ze de buurtbibliotheek van Berchem om tot een ware ‘belevingsbib’ voor kinderen onder de naam ‘de Vertellerij’. Tegelijkertijd was Sara voorzitter van OJC Kompas, één van de jeugdhuizen in Sint-Niklaas, waarbij ze samen met de jongeren een mobiele werking uitdacht. Vandaag is Sara actief bij JOS – Jeugdwerk Ondersteuning Sint-Niklaas. Daar bouwt ze samen met de buurt een kinderwerking uit in de Kroonmolenwijk. De rode draad in het werk van Sara Weemaes is de participatie van kinderen en jongeren: Leer je buurt kennen, luister naar de noden van jongeren en maak hen mede-eigenaar van de buurt.

60

Sara Weemaes: “Met het initiatief Pleinontwikkeling in Borgerhout werkten we met jongeren die zich op de pleinen van de buurt bevonden. In het begin draaide ik gewoon mee in het systeem, maar al snel kon ik mijn eigen koers varen. Er werd vaak ingezet op sport, omdat er door een sportaanbod veel jongeren bereikt kunnen worden. Ik geloof sterk in de waarde van initiatieven zoals sport, maar ik zie het niet als een eindpunt. Een sportaanbod kan een lage drempel zijn om ook andere zaken met jongeren te gaan doen, culturele activiteiten bijvoorbeeld. Door verschillende dingen aan elkaar te koppelen kan je ervoor zorgen dat er een zeer diverse groep jongeren uit hun comfortzone wordt gehaald. Het werk voor de bibliotheek in Berchem was meer afgebakend. Ik ging vanuit de bibliotheek buurtgericht aan de slag en werkte samen met heel wat kinderen en partners. Met het groepje dat ik bereikte ontstond zo ‘de Vertellerij’. We organiseerden activiteiten in het straatbeeld om op die manier kinderen naar onze ‘belevingsbib’ toe te leiden. Wanneer de groep groot genoeg was, richtte ik met enkele kinderen een kinderraad op.” “Bij OJC Kompas, later Spektrum, het jeugdhuis waar ik voorzitster was, hadden we een brede werking binnen verschillende niches en muziekgenres. Toch bereikten we hiermee niet alle doelgroepen in Sint-Niklaas. Uit deze vaststelling ontstond het idee om een mobiele werking op te starten en zo met het jeugdhuis meer naar buiten te komen. De jongeren die we leerden kennen in de publieke ruimte, leidden we dan toe naar het jeugdhuis. Samen met deze nieuwe en meer diverse groep bedachten en werkten we het artistiek project ‘Spektrum; house of arts and games’ uit. Met ons nieuwe gebouw zorgden we ervoor dat jongeren sneller toegeleid konden worden naar het jeugdhuis, door de grote ramen waarbij de jongeren de televisie (mét playstation), pingpongtafel en games al van ver konden zien. In een later stadium kregen een aantal

JONGEREN MOGEN NIET HET GEVOEL KRIJGEN VAN ‘DIE BUURTWERKER KOMT HIER IETS DOEN’

Sara Weemaes

jongeren interesse in onze artistieke ruimte en het zeefdrukatelier. Doordat we ons met het jeugdhuis aansloten bij grotere evenementen kregen we een sterkere merknaam, wat er op zijn beurt voor zorgde dat we opnieuw andere jongeren bereikten. Bij JOS vzw heb ik nu de opdracht om op mijn eigen manier een kinderwerking uit te bouwen in de Kroonmolenwijk. Ik vind het belangrijk om de mensen uit de buurt écht te betrekken. Naar mijn mening worden sommige buurtwerkingen te snel neergezet met de


boodschap: ‘Wij vertrekken vanuit ons eigen idee van hoe de buurtwerking er moet uitzien’. Maar zo werkt het niet. Om de buurt te leren kennen ging ik eerst enkele maanden op prospectie om er met kinderen, jongeren, ouders, buren en partners te praten. Vertrekkend vanuit de buurt gaven we samen met de jongeren vorm aan de buurtwerking. Onze eerste grote activiteit, ‘Buitenspeeldag’, werd vooral door onze jongeren gedragen. We organiseerden buurtactiviteiten en betrokken lokale partners. Het participatieve aspect is zeer belangrijk, als je zo’n project wil doen werken. We startten met een kerngroep; ‘de Kroontjescrew’. De jongeren bedachten zelf de naam. “ “Jongeren mogen niet het gevoel krijgen van ‘die buurtwerker komt hier iets doen.’ Ze moeten zélf de buurtwerking zijn. Wanneer je dit niveau van eigenaarschap kan creëren, kan je veel meer bereiken op lange termijn. Dit is geen gemakkelijke klus, doordat alle buurten zo’n diverse groepen, met verschillende noden, uitdagingen en kansen bevatten. Ik probeer met de kansen die er zijn telkens een antwoord te bieden op de noden in de buurt.”

De publieke ruimte is een plek zonder programma. Hoe ga jij daar mee om? Wat moet een jeugdwerker volgens jou doen in die publieke ruimte?

“Ik ben voorstander van een zeer duidelijk kader. Je kan volgens mij niet zomaar kinderen en jongeren hun ding laten doen in de publieke ruimte: zij kennen zichzelf vaak nog niet zo goed. Je moet hen, via het werk dat je in de publieke ruimte verricht, de kans geven om te ontdekken wie ze zijn. Als ondersteuner moet je aan talentontwikkeling doen en een veilig kader creëren waarin zij over de vrijheid beschikken om te experimenteren. Je houding als buurtwerker als jeugdwerker, is allesbepalend. Je moet met je basishouding deel uitmaken van je buurt en op een vriendschappelijke manier in die leefwereld

treden. Je moet als ondersteuner zeker niet komen zeggen wat mensen moeten doen. Jongeren hebben al genoeg te maken met controle. Door er veel te zijn en deel te worden van de buurt kan je een vorm van sociale controle aangaan zonder zelf controlerend te zijn. Ik zie het eerder als een ondersteunende rol.” “De Kroonmolenwijk is een buurt waar best wat uitdagingen liggen. Het voetbalplein bijvoorbeeld: er is veel vandalisme, waardoor het pleintje er slecht en onveilig bij ligt. Ik wil samen

IK VIND DAT RONDHANGEN NET EEN KANS, AANGEZIEN ZE UIT HUN KLEINE EN BEPERKTE WERELD KOMEN EN ZICH BEGEVEN IN DE PUBLIEKE RUIMTE. ZO IS ER VEEL MEER KANS DAT DEZE JONGEREN UITEINDELIJK OP DE JUISTE PLEK TERECHTKOMEN EN DE ONDERSTEUNING VINDEN DIE ZE NODIG HEBBEN

Sara Weemaes met jongeren een project uitdenken om het voetbalpleintje op te waarderen en veiliger te maken. Zo kan het respect voor het plein terug groeien, en zal er veiliger kunnen worden gevoetbald. Ik organiseer maandelijks een buurtvergadering met de Kroontjescrew. Op deze samenkomsten ga ik met jongeren uit de buurt in gesprek, vraag ik hun mening en laat ik hen eigenaar zijn van de vergadering. Iedereen krijgt een functie binnen het overleg: als secretaris, als voorzitter … Ook op die manier kunnen jongeren zichzelf leren kennen en hun

grenzen aftasten. Zo’n vergadering valt dan wel binnen een strikt kader, toch kan je er veel mee doen. Jongeren leren wat ze wel en niet kunnen, wat kan en wat niet kan. Deze methode is op lange termijn veel waardevoller dan wanneer jij zegt ‘dit kan niet’.”

Is conflict eigen aan werken in buurten en in de publieke ruimte?

“Ik heb nog nooit anders geweten. Er zijn altijd wel conflicten in de publieke ruimte. Zowel onderling met de mensen die ze gebruiken, als met de buurt. De buren hebben een bepaald idee over de jongeren die zich in de publieke ruimte begeven. Ze noemen hen vaak ‘hangjongeren’. Ik vind het zeer jammer dat jongeren die ‘rondhangen’ in de publieke ruimte een negatieve connotatie krijgen. Ik vind dat rondhangen net een kans, aangezien ze uit hun kleine en beperkte wereld komen en zich begeven in de publieke ruimte. Zo is er veel meer kans dat deze jongeren uiteindelijk op de juiste plek terechtkomen en de ondersteuning vinden die ze nodig hebben.”

“In veel van mijn projecten doen we acties in de buurt. We maken dan samen met de kinderen en jongeren affiches en bellen aan om de buren te vertellen wat we gaan doen. Dit heeft een tweeledig effect. Langs de ene kant krijg je een positief effect, doordat veel buurtbewoners verrast zijn als er een kindje van zeven jaar of een grote stoere jongen komt vertellen wat er te doen is in de buurt. Langs de andere kant worden de jongeren op die manier soms geconfronteerd met negatieve reacties van buren. Maar zo leren ze ook ontdekken hoe ze op langere termijn via hun eigen houding en gedrag dit beeld kunnen veranderen.”

Op welke manier kan de publieke ruimte een leerplek zijn?

“Diversiteit zorgt ervoor dat onze samenleving voor tal van uitdagingen komt te staan. Het is, vind ik, de plicht van de samenleving om aan die uitdagingen te werken. We moeten

61


diversiteit durven omarmen. De publieke ruimte is hiervoor de perfecte plaats, want daar zie je jongeren als ze niet thuis of op school zitten. De publieke ruimte is naast het jeugdhuis en de bib de meest laagdrempelige manier om als samenleving in contact te komen met jongeren en te werken aan deze uitdagingen. Vaak bereik je via traditionele werkingen bepaalde doelgroepen echter niet. Het is volgens mij aan de samenleving om een stap te zetten naar de groepen die je minder bereikt.”

Wat kunnen jeugdhuizen met die publieke ruimte doen?

“Het jeugdhuis kan niet losstaan van de publieke ruimte rondom, ze liggen in elkaars verlengde. Daarbij is het belangrijk om je jeugdhuiswerking mee te laten evolueren met de omgeving. Je werking mag niet stilstaan. Je kan jongeren toeleiden naar je werking. Maar het is wel belangrijk dat je de ruimte die je voorhanden hebt, aanpast en inricht op basis van wat zij nodig hebben. Om daar achter te komen, kan je maar één ding doen: in gesprek gaan met zoveel mogelijk mensen. Participatie blijft de belangrijkste voorwaarde. Maar dan moet je met die participatie wel écht aan de slag.”

WE MOETEN DIVERSITEIT DURVEN OMARMEN. DE PUBLIEKE RUIMTE IS HIERVOOR DE PERFECTE PLAATS, WANT DAAR ZIE JE JONGEREN ALS ZE NIET THUIS OF OP SCHOOL ZITTEN

Sara Weemaes

62

“In één van de buurten waar ik werkte, bevroegen we jongeren over wat ze anders wilden zien in hun buurt. Het voetbalplein was bijvoorbeeld enorm belangrijk, en voor velen een tweede thuis, aangezien zij daar dagelijks kwamen voetballen. Helaas kregen we daarna te horen dat het voetbalveld kleiner werd gemaakt. De jongeren voelden zich op dat moment niet gehoord en dat is een verloren kans. Als je echt iets wil veranderen, dan moet je inzetten op participatie, op de buurt, op buurtwerking, op eigenaarschap. Dat heeft tijd nodig. Je kan ook wel eens tegen de muur lopen. Maar dat hoort erbij.

“Wanneer je voelt dat je buurtwerking vorm begint te krijgen en de gasten er klaar voor zijn, sluit je dan aan bij grotere organisaties in de buurt zodat de jongeren zich kunnen tonen. Geef ook kansen aan jongeren om mee te werken. Ik werk bijvoorbeeld met een open stage. Zo probeer ik jongeren een echte plaats en functie te geven in de buurt. Eigenaarschap in combinatie met het uitdragen van hun talenten is dé ideale combinatie om gedragenheid vorm te geven.” www.ojckompas.be Facebook > SpektrumKompas


63



De publieke ruimte is van iedereen en niemand. En toch ook niet van iedereen, altijd van iemand. Het is niet verwonderlijk dat het een plek is die drijft op conflict. Soms hard, soms onzacht. Dat kan niet anders: de publieke ruimte is een kwetsbaar ecosysteem waar tijdelijke en minder tijdelijke gebruikers zich in bewegen en elkaar ontmoeten. Conflict hoeft geen probleem te vormen wanneer het leidt tot dialoog. Met en tussen jongeren, bewoners, klagers en supporters, sleutelfiguren en professionals. Alleen zo kan er onderhandeld worden over de publieke ruimte en hoe ze kan worden ingevuld. Alleen zo kunnen we het eens raken. Ook al is dat maar tijdelijk. Misschien is het die tijdelijkheid waar het om draait. In de publieke ruimte ligt niets vast. Alles is in beweging.

DRIE LOSSE RUIMTE, RAFELRANDEN EN TOLERANTIE

Het jeugdwerk kan veel betekenen in de publieke ruimte. Maar het moet zich bewust zijn van zijn eigen plek, zijn eigen impact, zijn eigen doelmatigheid. Want bovenal is de publieke ruimte de plek waar niets moet. Jongeren zoeken plaats om elkaar te ontmoeten en te ont-moeten. Ze zoeken plekken om niets te doen, plekken waar ze mogen zijn. Er is nood aan plekken waar dat mag. Aan plekken waar je ook even mag stilstaan. Er is nood aan plekken zonder invulling. Het jeugdwerk kan heel wat betekenen in de publieke ruimte, alleen al door zichzelf onzichtbaar te maken. Door aanwezig te zijn, aanspreekbaar te zijn, zonder dingen te moeten doen of programmeren. Het jeugdwerk kan de nood aan ruimte tegelijk erg zichtbaar maken. Bij buurtbewoners en bij het beleid. Het kan de stem vertolken van jongeren en de ruimte die voorhanden is of zelfs gecreëerd wordt, bewaken. Mag het jeugdwerk dan niets doen? Moet het een stille, onzichtbare kracht blijven? Integendeel. Door dingen te doen en af en toe toch in te grijpen en te programmeren, kan het jeugdwerk publieke ruimte claimen en ontsluiten. Het kan een rol spelen in buurten en wijken en er inspelen op vragen en noden van jongeren en andere bewoners. Zolang iedereen welkom is en niemand gedwongen wordt om mee te doen, is er geen probleem. Zolang invullingen van de publieke ruimte tijdelijk zijn en niet permanent, is heel veel mogelijk.

Want het jeugdhuis is geen eiland. Het is een maatschappelijke actor, die een rol te spelen heeft in het sociaal weefsel. Zeker geprofessionaliseerde jeugdhuizen moeten durven nadenken over de impact die ze hebben of kunnen hebben in de publieke ruimte en welke impact ze net willen vermijden. Ook het beleid speelt mee. Het moet zich eveneens bewust zijn van de rol die het te spelen heeft in het creëren van ruimte. Net het vrije karakter, het zonder specifiek doel of functie zijn van de publieke ruimte maakt haar tot speelveld. Dat speelveld kan makkelijk verstoord worden door een verkeerde inplanting van (vrijetijds) infrastructuur, door er toch tijdelijke invullingen aan te geven, door het vol te programmeren, door het gebruik ervan strikt te reguleren of door het zo in te richten dat het op voorhand zeer duidelijk is wat er op een bepaalde plaats mag en op een andere plaats dus níet mag. Jongeren laten zich niet afschrikken. Zowel groepen losse jongeren als zelforganisaties zullen steeds op zoek gaan naar die plekken waar ze getolereerd worden, ook al is dat tijdelijk. Ze laten zich niet zomaar vangen door ondoordachte infrastructurele ingrepen of aanbod. Daar hebben ze vaak niet om gevraagd. Ook wordt hen niet altijd iets gevraagd, als het er écht om gaat. Maar zelfs de beste inspanningen, de mooiste bottom-up processen en de grootste jongerenbevraging zullen niet de oplossing bieden. Niet iedereen wil gevonden worden, niet iedereen moet gevonden worden, niet iedereen moet meedoen. Misschien is dat de belangrijkste les van deze publicatie: we moeten durven loslaten. Daar is een gezonde portie vertrouwen, dialoog en tolerantie voor nodig. Er gebeuren heel wat spannende dingen aan de rafelrand, waar niet alles tot in de puntjes geregeld is. Let it go!

Jongeren, jeugdhuiswerk en de publieke ruimte – LOSSE RUIMTE, RAFELRANDEN EN TOLERANTIE

65


Colofon Hoofdredactie Joke Hüwels & Ken Van Roose Eindredactie Inge de Wolf, Joke Hüwels & Ken Van Roose Redactie Free Anckaert, Emma Crepeele, Mattias De Backer, Joke Hüwels, Kelly Looghe, Katrien Van de Mosselaer, Ken Van Roose & Tom Willox Met veel dank aan Iedereen die rechtstreeks of onrechtstreeks heeft bijgedragen aan dit magazine Fotografie Guillaume Decock, Formaat & jeugdhuizen Grafische vormgeving Pepijn Haghebaert Drukwerk EPO – Lange Pastoorstraat 25, 2600 Berchem Gedrukt op FSC gelabeld, 100% gerecycleerd en chloorvrij gebleekt papier Verantwoordelijke uitgever Formaat vzw, t.a.v. Tom Willox De Wittestraat 2, 2600 Berchem Alles uit deze uitgave mag worden overgenomen met uitdrukkelijke bronvermelding Maart 2018




Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.