FysioPraxis juli- augustus 2018

Page 1

Vakblad voor de fysiotherapeut - ledenblad KNGF

Fysiotherapeut bij Volvo Ocean Race

fp06cover.indd 1

Preventief beweegprogramma ouderen

jaargang 27 juli/augustus 2018

nr 6

Zelfcompassie en pijncoping

02-07-18 14:54


www.PsychFysio.nl

Modulen 2018-2019

Nieuws en cursussen voor fysiotherapeuten      

Motiverende gespreksvoering+SFT Motorisch trainen bij pijn Dansante Fysiotherapie Fysiopilates Gezondheidspsychologie De Mindful Fysiotherapeut

-3 -4 -8 -9 -5 -8

dagen dagen dagen dagen dagen dagen

do 27/9, 11/10, 15/11 start 12/12. start vr/za 5/10. start di 8/1. start wo 9/1. start do 10/1.

Opleidingen@PsychFysio.nl /06-21867046 / Nieuwegein /www.psychfysio.nl

Finetuning van Motor Control legt de basis voor optimaal bewegen. T 010 416 93 93 E info@veldon.nl www.veldon.nl

Master Fysiotherapiewetenschap Wat beweegt jou?

Wil jij de kwaliteit van fysiotherapeutische zorg verbeteren? De wetenschappelijke kennis die daarvoor nodig is ontwikkelen? Werk en studie combineren? Dan is de master Fysiotherapiewetenschap iets voor jou! Meer weten? www.uu.nl/masters/fysiotherapiewetenschap

Werkt u al met het Veldon® concept?!

SCCH

is een zeldzame ziekte

Universitaire Masterstudie

Evidence Based Practice in Health Care MSc/Drs Start 17e academisch jaar september 2018 Tweejarige universitaire deeltijd masterstudie tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker).

Zó zeldzaam, dat deze botaandoening helaas niet of (te) laat wordt gediagnosticeerd!

Sternocostoclaviculaire Hyperostosis (SCCH)

is een zeldzame, chronische botaandoening veroorzaakt door een steriele ontsteking van het borstbeen, de daaraan bevestigde sleutelbeenderen en de ribben. Andere delen van het skelet kunnen ook wel aangetast worden, bijvoorbeeld de wervelkolom.

Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding: www.amc.nl/masterebp

Raadpleeg de website voor behandeling of doorverwijzing. Voor meer informatie: www.scch.nl

fysiopraxis-scch 171102.indd 1

Bridging health care and science ■ een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog wetenschappelijk niveau ■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire benadering ■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd ■ voor medici, paramedici, promovendi, verpleeg- en verloskundigen

02-11-17 13:49


colofon

redactioneel

FysioPraxis is het officiële tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) voor zijn leden en verschijnt 10 keer per jaar.

Zelfcompassie

Redactieadres

KNGF Postbus 248 3800 AE Amersfoort E: info@miekevandalen.nl

U herkent het misschien wel. Bent u na een jaar hard werken op weg naar uw welverdiende vakantie op de camping in Italië, komt u in een vreselijk lange file terecht. En als u even pauzeert, kunt u de auto alleen in de zon parkeren, waardoor zowel u als de auto oververhit zijn geworden. Als u eenmaal op de camping bent gearriveerd, blijkt ’s nachts dat uw buurman door zijn slaapapneu een luide snurker is. Waarschijnlijk reageert u hierop door dingen te denken als ‘we hadden toch die andere route moeten nemen’, ‘waarom overkomt mij dit nou’ en ‘hadden we nu toch maar die andere camping geboekt’. Dit zijn echter gedachten die u niet zullen helpen om er beter mee om te gaan. Sterker nog, ze zullen waarschijnlijk tot een nog grotere ergernis leiden. Maar wat helpt dan wel?

Eindredactie

Mieke van Dalen E: info@miekevandalen.nl M: 06 502 43 735 Redactie

Adri Apeldoorn Saskia Bon (hoofdredacteur) Karin Haks Lidwien van Loon (specialistenkatern) François Maissan Caroline Speksnijder Advertenties

Dock35 Media Misha Stork E: misha@dock35media.nl T: 0314 355 832 I: www.dock35media.nl

Het artikel op pagina 18-21 van Nieuwenhof e.a. gaat over zelfcompassie. Bij zelfcompassie gaat het er onder andere om, dat je als persoon in staat bent om begripvol en vriendelijk te zijn ten aanzien van je eigen gebreken, bij tegenslagen en bij de fouten die je maakt. De feiten accepteren zoals ze zijn. Maar dát is moeilijk! Zeker in deze tijd waarin er zoveel mogelijk, maakbaar en controleerbaar is. Uit onderzoek van Curren en Hill1 blijkt bijvoorbeeld dat perfectionisme de laatste decennia is toegenomen onder jongvolwassenen. En perfectionisme is zo’n beetje het tegenovergestelde van zelfcompassie. Ik ben van mening dat het goed zou zijn om wat vaker stil te staan bij zelfcompassie. We kunnen een vriendelijke houding tegenover onszelf aannemen, en ook onze patiënten adviseren zacht en begripvol naar zichzelf te kijken.

Adreswijzigingen KNGF-leden

www.mijnKNGF.nl

Abonnementen niet-KNGF-leden Een particulier abonnement kost per jaar € 106 en buitenlandse abonnees betalen € 45 voor een digitale versie (prijswijzigingen voorbehouden). Abonnementen kunnen op ieder moment starten en u betaalt aan het begin van het jaar voor het aankomend jaar. Beëindiging kan op elk moment, met inachtneming van één maand opzegtermijn. Er volgt een verrekening naar rato en teveel betaald abonnementsgeld wordt gecrediteerd.

KNGF, Postbus 248, 3800 AE Amersfoort T: 033 467 29 29 E: ledenadministratie@kngf.nl

Dus als u in deze vakantie tegenslagen heeft, probeer daar dan eens met voldoende zelfcompassie mee om te gaan. U zult er mogelijk een stuk beter van slapen. Ik wens u, namens de hele redactie, een fijne en ontspannen zomervakantie.

Verantwoordelijkheid

De redactie beslist over de samenstelling van FysioPraxis. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de door hen geschreven artikelen en het KNGF voor het KNGF-katern. Auteursrecht © 2018 KNGF. Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of vermenigvuldigd na schriftelijke toestemming van het KNGF en met bronvermelding. Voor overname voor commerciële doeleinden vragen we een passende vergoeding.

Namens de redactie, Karin Haks

Vormgeving / bladconcept

Jessica Dales, Dock35 Marketing Foto: Paul Hoes

Drukwerk Senefelder Misset B.V. Foto omslag

Arno Stols / Team Brunel (Volvo Ocean Race) 1

ISSN

0927- 5983

Curran T, Hill AP. Perfectionism is increasing over time: a meta-analysis of birth

fysiopraxis@kngf.nl

cohort differences from 1989 to 2016. Psychol Bull 2017. Epub ahead of print.

@FysioPraxis

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 3

fp06colred.indd 3

02-07-18 14:54


op de cover

Ricardo Meijer Wie bent u? Ik ben orthopedisch manueel therapeut en fysiotherapeut bij het Team Brunel, Volvo Ocean Race 2017-18.

Waar is de coverfoto gemaakt?

tijdens onze interventies en wat we tegen onze patiënten zeggen en op welke manier. Naar mijn mening komt dit mede door de vertaalslag van wetenschap naar de klinische praktijk.

In onze teambase in Göteborg (ook wel: Gothenburg), waar ik samen met zeiler Peter Burling een stretchoefening uitvoer.

Ik heb gekozen voor fysiotherapie omdat… …ik het ontzettend leuk vind patiënten te begeleiden in het verbeteren van hun gezondheidsvaardigheid, en om ze te laten ervaren waar hun lichaam allemaal wel niet toe in staat is.

…de positieve veranderingen in ons vakgebied. We realiseren ons steeds meer dat het niet gaat om ‘de scheefstand van een gewricht’, maar juist om de actieve benadering

@FysioPraxis

Wilt u zelf een artikel aanleveren? Foto: Richard Edwards / Volvo Ocean Race

Ik ben trots op…

fysiopraxis@kngf.nl

OPROEP

Ik lees in Fysiopraxis vooral… …de rubrieken casuïstiek, diagnostiek en behandeling, wetenschap en specialistenkatern.

Viel u iets op, hebt u een opmerking of aanvulling? We horen het graag! Reacties kunt u sturen naar:

Wij nodigen u daartoe graag uit. Ga naar www.kngf.nl/fysiopraxis voor de auteursrichtlijnen. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen die niet aan de kwaliteitseisen van FysioPraxis voldoen, af te wijzen.

agenda

September

Oktober

November

December

Workshop Het hip-spinesyndroom bij sportgerelateerde liesblessures, Rotterdam

Lezing Behandeling van de patiënt met pijn aan de achillespees, Tiel

Dag van de Fysiotherapeut, ’s-Hertogenbosch

17 september

3 oktober

Workshop Het hip-spinesyndroom bij sportgerelateerde heup- en liesblessures, Nijmegen

• Lezing Behandeling van de patiënt met pijn aan de achillespees, Zwijndrecht • Presentatie Tijdig starten met stoppen, Amersfoort

Symposium De Ziekenhuisfysiotherapeut 2.0, Enschede

13 september

1 oktober

7 november

8 december

26 november Verdiepingscursus Blessurepreventieve hardlooptechniek, Amersfoort

26 september Cursus Blessurepreventieve hardlooptechniek, Amersfoort

28 september

Jaarlijkse bijeenkomst Stichting Geschiedenis Fysiotherapie, Urk

Informatie, inschrijven en meer scholingen, congressen, lezingen en trainingen van het KNGF: www.mijnkngf.nl Het totale scholingsaanbod: www.fysionetwerken.nl - kalender

4 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06agendainh.indd 4

02-07-18 15:16


inhoud

6 Studenten | Geschiedenis Stage-impressie Merel Hilgersom | Dr. J.C. Mom

17 Factsheet FTO

Tips voor implementatie beweegprogramma ouderen

8

11

18 Zelfcompassie

Fysio bij Team Brunel

Patiënt in beeld

22 Rapport over ME

Vorige maand is de Volvo Ocean Race aangekomen op de eindbestemming Scheveningen. Fysio- en manueel therapeut Ricardo Meijer was op vrijwel alle tussenstops aanwezig voor begeleiding en behandeling van de zeilers van het Nederlandse Team Brunel. Wat heeft hij voor zijn teamgenoten kunnen doen, en welke ervaringen heeft hij daarbij opgedaan?

12

Derde aflevering van ‘patiënt in beeld’: over Pieter Jan die een steunhart kreeg. “Kort na de operatie kreeg ik van mijn fysiotherapeut oefeningen en al snel was ik weer op de been. Dat heeft de herstelperiode in het UMC Utrecht aanmerkelijk korter gemaakt.” Zijn behandelend fysiotherapeut Janita van de Mheen licht de behandeling toe.

24

Functioneel Trainen Ouderen Manuele Therapie Utrecht Het preventief beweegprogramma FTO is bewezen effectief, maar de implementatie stagneert. Samen met de doelgroep is FTO op maat gemaakt in 19 fysio- en oefentherapiepraktijken in Leiden en Groningen. Ook dit op maat gemaakte programma lijkt effectief voor het verbeteren van fysiek functioneren, autonomie en participatie, en zelfmanagement.

Over de effectiviteit van Manuele Therapie volgens de Utrechtse School (MTU), ontwikkeld door Gerrit van der Bijl senior, waren tot op heden geen gegevens bekend. Daar bracht Ruud Groeneweg met zijn promotieonderzoek verandering in. In een RCT is MTU vergeleken met fysiotherapie, in het bijzonder de actieve vorm ervan.

Onderzoek bij patiënten met chronische musculoskeletale pijn

Kanttekeningen bij het rapport van de Gezondheidsraad

VERDER: 7 26 28 34

Column Jeroen van Egmond Column Arianne Verhagen Wetenschap summary Geluiden uit het veld

29 Specialistenkatern

KNGF katern 36 KNGF Nieuws 38 Beweegzorg 42 Subsidie onderzoek FysioPraxis juli/augustus 2018 | 5

fp06agendainh.indd 5

02-07-18 14:55


studenten | geschiedenis

De fysiotherapiestage van Merel Hilgersom

Positief verrast in Tanzania

Wie ben je en waar studeer je? Ik ben Merel Hilgersom, 23 jaar. Ik ben opgegroeid in Haarlem. Voor de studie Bewegingswetenschappen verhuisde ik naar Groningen, waarna ik ben begonnen aan de studie fysiotherapie aan de Hanzehogeschool.

Waar loop je stage? Mijn tweede stage loop ik in het ziekenhuis Bugando Medical Centre in Tanzania. De stage hiervoor was bij Zorggroep Groningen, een revalidatiecentrum voor ouderen.

Wat heb je gedaan tijdens je stage? Tijdens mijn eerste stage zag ik vooral patiënten met neurologische of orthopedische aandoeningen, waar het fysiotherapeutische proces vooral gericht was op terugkeren naar de thuissituatie. In

Tanzania loop ik elke twee weken mee op een andere afdeling zoals orthopaedics, general surgery, obstetrics & gynaecology, paediatrics en internal medicine. ’s Ochtends gaan we vaak naar de afdeling voor een ward round en om patiënten in bed te behandelen. Daarnaast is er een fysiotherapieafdeling met oefenzaal waar vooral mensen van buitenaf naar toe komen. Op woensdag is het ‘klompvoetdag’; kinderen uit de omgeving worden dan volgens de Ponseti-methode behandeld.

Wat viel je op en/of wat is anders in de praktijk dan je op de opleiding hebt geleerd? Tijdens stages leer je eindelijk écht wat het vak fysiotherapie inhoudt. In Tanzania ben ik positief verrast over de kennis van de fysiotherapeuten en de mogelijkheden die er zijn. Met minder middelen wordt toch goede fysiotherapeutische zorg geleverd.

Wil je in dezelfde setting en met dezelfde patiëntengroep werken? Hoewel ik beide stages erg leerzaam vond, gaat mijn voorkeur uit naar de revalidatiesetting. Met name patiënten met neurologische aandoeningen vind ik erg interessant.

Hoe ben je aan je stageplek gekomen? Voor het regelen van een stageadres in het buitenland heeft de opleiding een aantal locaties beschikbaar waar al vaker studenten heen zijn gegaan. Na overleg met mijn docenten ben ik uiteindelijk in Tanzania terechtgekomen.

Beschrijf je stageplek in drie woorden Divers, uitdagend en verrassend.

Stichting Geschiedenis Fysiotherapie

Wie was dr. J.C. Mom? Onlangs ontving de SGF een plaquette met de beeltenis van dr. J.C. Mom, arts in de Physische Therapie, een schenking van de zoon van de maker ervan. De plaquette is bij de SGF in goede handen; dr. Mom behoort tot het erfgoed van de fysiotherapie in Nederland. Maar wie is dr. Mom eigenlijk? Tekst: Huub Vossen PT, MMT en dr. Anton de Wijer

Behoorden massagetherapie en heilgymnastiek aanvankelijk tot het domein van het mbo, later, in de jaren zestig van de vorige eeuw, kwam het tot een ‘upgrade’; de opleiding tot ‘fysiotherapeut’ werd een hbo-opleiding. Opleiders haalden in die tijd de wetenschappelijke onderbouwing van de Fysische Therapie uit Duitsland. Daar was de revalidatie in een stroomversnelling geraakt, en werd Fysische Therapie door artsen beoefend. Het boek Physische Therapie (Nederlandse versie) van de Duitse dr. Herbert Edel werd vanaf 1981 op de fysiotherapieopleiding gebruikt. In Nederland was dat deel van de genees-

Plaquette dr. J.C. Mom

kunde nog relatief onbekend, dachten we tot voor kort. Dat we een arts en expert in de natuurgeneeswijze in ons midden hadden, dr. Mom genaamd, die op systematische wijze de Physische Therapie beschreven had, is ons lange tijd ontgaan. Van zijn hand verscheen in 1926 het boek Physische Therapie, Natuurgeneeswijze. Hierin komen naast thermotherapie en hydrotherapie ook massage en bewegingstherapie aan bod. Eigenlijk is dr. Mom, die geen fysiotherapie studeerde maar geneeskunde, een fysiotherapeut ‘avant la lettre’. De grondleggers van ons vakgebied, zoals dr. Mom, laten ons zien dat uitwisseling tussen de domeinen van belang blijft.

Volledig artikel: www.kngf.nl/fysiopraxis

6 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06studenten.indd 6

02-07-18 14:56


kort nieuws

column

‘Moed/t’

Staatssecretaris Blokhuis:

Inzetten op preventie Het moet aantrekkelijker worden voor zorgverzekeraars om te investeren in preventie voor hun klanten. Staatssecretaris Paul Blokhuis van VWS overweegt hiertoe de Zorgverzekeringswet zodanig aan te passen, dat preventie er onderdeel van wordt. In het huidige zorgstelsel staat hier geen vergoeding of andere prikkel tegenover. Blokhuis wil inzetten op meer preventie in plaats van zware zorg. “In Nederland geven we ruim 80 miljard uit aan zorg

en 2 miljard aan ziektepreventie. Dat is een enorme disbalans waar dit kabinet verandering in wil brengen.” Preventie, dat als doel heeft inwoners van Nederland te bewegen tot een gezonde levensstijl, is belangrijk voor het huidige kabinet; in het regeerakkoord is vastgelegd dat er een Nationaal Preventieakkoord moet komen. Blokhuis heeft voor gesprekken hierover drie voorzitters aangesteld voor de thema’s roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik. Bron: Skipr

Oratie prof. dr. Evert Verhagen

Preventie sportletsel Door sportblessures te voorkomen, kunnen de zorgkosten in Nederland flink omlaag. Zo is de helft van het aantal enkelblessures, per jaar zo’n 680.000, goed te voorkomen. Daarmee kan ongeveer 100 miljoen euro bespaard worden. Dat zegt Evert Verhagen, hoogleraar Epidemiologie van sport, bewegen en gezondheid (VUmc) in zijn oratie. Verhagen deed zelf onderzoek naar het voorkomen van blessures in het Neder-

landse volleybal. Daarnaast baseert hij zijn berekeningen op drie andere studies. De vier onderzoeken samen hebben 950.000 euro gekost. Die kosten zijn snel terugverdiend. Steeds meer mensen gaan sporten, dus het aantal sportblessures neemt ook snel toe. Juist die letsels zorgen voor een flink aandeel in de toenemende ziektelast. Verhagen pleit verder voor meer samenwerking in onderzoek en onderwijs, zoals tussen VUmc en AMC en het Amsterdam Institute of Sport Sciences (AISS): een netwerk waar onderzoek, onderwijs, zorg en sportpraktijk samenkomen. Binnenkort wordt dit samengebracht in Amsterdam Performance & Health Centre (APHC) op de VU-campus. Hier kunnen zowel patiënten als topsporters terecht voor zorg en advies.

Beste collega, Moraal gaat over de regels voor goed handelen, dus over dingen die je moet, of juist niet mag. Dat klinkt vaak een beetje negatief. Die regels zijn voor het grootste deel van je handelen ook nog eens een open deur, dat deed je uit jezelf al. Maar toch, er zijn ook regels die moeite kosten om te volgen, bijvoorbeeld omdat ze je vrijheid inperken, of omdat je het er niet mee eens bent. Sommige regels zijn moeilijk om op te volgen omdat je er zelf kwetsbaar door wordt. Het aanspreken van een collega op zijn of haar gedrag is zoiets, daar is moed voor nodig. De vraag is echter: hoe moedig is moedig genoeg en: moet je moedig zijn? De KNMG heeft begin dit jaar een nieuwe gedragsregel aangenomen: nul procent psychoactieve stoffen toegestaan tijdens het werk. Dat is pas ferme taal! Maar, los van het feit dat deze regel blijkbaar nodig was, wat best wel schrikken is, wordt de uitvoering van de regel vooral overgelaten aan collega’s die elkaar meer moeten gaan aanspreken. Dat verdoezelt de machteloosheid van de regel op zich. Ik zeg: zo’n regel opstellen is een laffe daad. Maar goed, ik probeer dit soort berichten altijd op mezelf te betrekken: wanneer heb ik voor het laatst iets gedaan met vermoedens over een matige kwaliteit van een collega? Dat is waar ik me eerlijk gezegd helemaal niet zo moedig voel. Het uitspreken van een vermoeden van misbruik, fraude, slecht onderzoek of therapie voelt blijkbaar toch als een aanval, het kan beschadigend zijn. Vaak blijft namelijk hangen: ‘Waar rook is, is vuur’, zodat over mensen die bijvoorbeeld eens een tijdje op non-actief gesteld zijn vanwege een onderzoek, een negatief vooroordeel blijft bestaan, zelfs als ze niet schuldig bleken. Iets wat je moet doen, een plicht, hangt samen met een recht van iemand anders. Ik denk dat we daar onze moed mee kunnen versterken; het idee dat anderen recht hebben op goede en veilige zorg. Als we er nou voor zorgen dat vooroordelen niet onterecht blijven bestaan, wordt het veiliger voor zowel de aanspreker als de aangesprokene. Naast regels die iets verbieden of opleggen, moeten we dus vaker aangeven hoe de voorwaarden voor het gewenste gedrag, zoals moed, sensitiviteit, elkaar tegenkomen of respect, gestimuleerd en/of aangeleerd kunnen worden. Dan is er geen sprake meer van negatieve, maar van positieve moraal en kan het accent verschuiven van moeten naar doen. Succes daarmee!

Met collegiale groet, Jeroen van Egmond Voorzitter KNGF Ethiekcommissie j.van.egmond3@hva.nl

Bron: Skipr FysioPraxis juli/augustus 2018 | 7

fp06kort.indd 7

02-07-18 14:57


fysio in actie

Volvo Ocean Race: veel stress, weinig slaap en zware fysieke inspanning

Ricardo Meijer, fysiotherapeut van Team Brunel Vorige maand zijn de zeilteams van de Volvo Ocean Race aangekomen op hun eindbestemming Scheveningen na maandenlang de oceanen te hebben bevaren. Fysio- en manueel therapeut Ricardo Meijer was op vrijwel alle tussenstops aanwezig voor begeleiding en behandeling van de zeilers van het Nederlandse Team Brunel. Wat heeft hij voor zijn teamgenoten kunnen doen, en welke ervaringen heeft hij daarbij opgedaan?

Tekst: Ricardo Meijer/de redactie

Hoe kwam je bij Team Brunel terecht? “Toen ik net klaar was met mijn master, was ik op zoek naar een nieuwe uitdaging. Ik heb altijd al met topsporters willen werken. Toen bekend werd dat Team Brunel weer mee zou doen met de Volvo Ocean Race, heb ik contact gezocht met de team director, die ik ooit heb ontmoet via mijn vriendin.”

stop-overs trainen we 4 tot 5 keer per week. De trainingen zijn belangrijk, omdat de belasting onvoldoende verdeeld is over het lichaam. De armen worden meer gebruikt dan de benen. Dat kan lijden tot overbelasting en blessures. De trainingen bestaan uit cardio-, kracht/ coördinatie- en stretchoefeningen. Bij

de cardiosessies richten we ons op het aeroob vermogen en doen we soms een intervaltraining. Doel van de hersteltraining is het afvoeren van afvalstoffen en bevorderen van de doorbloeding. Daarom wordt met fietsen, roeien en wandelen op een lage intensiteit getraind. Hardlopen vinden we voor een hersteltraining

Hoe werkt dat, fysiotherapeut bij de Volvo Ocean Race? “Tijdens de stopovers (tussenstops) ben ik bij het team. Bij aankomst in een stopover zijn de zeilers eerst een aantal dagen bij hun dierbaren, ik kom wat later. Ik ben 7 tot 8 dagen vóór de start van de etappe aanwezig. Zodra de zeilers aangekomen zijn, leg ik contact met hen om na te gaan of zich problemen hebben voorgedaan. Als dat het geval is, verdiep ik mij thuis alvast in de klacht, en adviseer ik de zeilers. Daarnaast maak ik thuis de trainingsschema’s die de zeilers vóór mijn komst kunnen volgen. Omdat ik zelf niet aanwezig ben bij aankomst, moet ik sommige zeilers nog wel eens aansporen om te gaan trainen. Behalve onze schipper Bouwe Bekking, hij is altijd als eerste te vinden in de sportschool.” Welke bijdrage lever je als fysiotherapeut aan het team? “Als fysio- en manueel therapeut is mijn voornaamste taak het begeleiden van de zeilers zodat ze fit blijven. Tijdens de

8 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06inactie.indd 8

02-07-18 14:57


Wat doe je bij overbelasting? “Bij aankomst na elke etappe zijn de zeilers extreem vermoeid. Veel stress, weinig slaap en zware fysieke inspanning verhogen de kans op blessures en overbelasting. Het is daarom belangrijk dat ze eerst goed slapen, eten en tijd met hun familie en geliefden doorbrengen. Slaaptekort verhoogt het cortisolniveau, heeft een negatieve invloed op het testosteron, en vermindert opname van eiwitten, wat leidt tot verminderde opbouw van spierweefsel en zelfs spierafbraak.” Wat doe je bij blessures? “Als de zeilers geblesseerd zijn, neem ik eerst een intake en onderzoek af in onze teambase of in het hotel. Na mijn conclusie bespreken we het behandelplan en starten we het hersteltraject. Tot de interventies behoren oefentherapie en manuele vaardigheden, zoals mobilisaties en manipulaties, het manueel behandelen van myofasciale triggerpoints, maar ook detoniserende en pijndempende methoden zoals massage of TENS. Omdat ik op locatie Foto: Richard Edwards / Volvo Ocean Race

te belastend, mede omdat de zeilers aan boord nauwelijks lopen. Bij kracht- en coördinatie-trainingen focussen we op de dorsale keten van de romp en benen. De stretchoefeningen, gebaseerd op yogahoudingen en -technieken, doen we elke training, omdat de zeilers erg stram van de boot komen en het stretchen erg prettig vinden. Daarnaast proberen we trainingen leuk te maken door buiten te wandelen, trainingen op het strand te houden, te lasergamen of een potje te basketballen. Verder reguleer ik voeding en hygiëne, en help ik het team een handje. Mijn benodigdheden zoals een behandeltafel, meetinstrumenten en behandelmateriaal zijn aanwezig in onze teambase. Doordat de Volvo Ocean Race in korte tijd vele landen bezoekt die ver uit elkaar liggen, is het onmogelijk om alle teambases en de gehele race village die er omheen is gebouwd, op tijd aanwezig te krijgen op de volgende locatie. Daarom hebben we alles dubbel, zoals mijn behandeltafel, meetinstrumenten en behandelmateriaal.”

het aanspreekpunt ben voor alle medisch gerelateerde klachten, beoordeel ik of de klachten binnen mijn professie vallen. Zo niet, dan neem ik contact op met Peter Verstappen, onze arts in Nederland.” Welke blessures heb je behandeld en op welke wijze? “In totaal hebben we bij Brunel 27 blessures gehad met ziekteverzuim waarvan 16 musculoskeletaal. Ziekteverzuim houdt in dat de zeiler die dag niet mee kan zeilen of trainen. Als zeilers op zee ziek worden, moeten ze gewoon door en de pijn of ontsteking dempen met medicatie. De klachten variëren van surmenageklachten tot een inversietrauma. De meest voorkomende zeilblessures zijn rug- en schouderklachten. De zwaarste blessure bij ons was die van Annie Lush. In de zware etappe naar Melbourne brak zij bij een val haar proc. transversi L1 en metatarsale 2 en 3. Op zo’n moment zitten de zeilers mijlenver van de bewoonde wereld, maar ze zijn medisch getraind zodat ze elkaar kunnen helpen. Na 4 weken rustig bewegen en belasten zijn we veel gaan trainen in het zwembad en heb ik haar voet dagelijks gemobiliseerd in de belendende gewrichten zoals het bovenste spronggewricht en de art. metatarsophalangeale en interphalangeale 1 ten behoeve van de dorsaalflexie, aangezien zij haar voet nog niet mocht belasten. Ofschoon zij op tijd fit was voor de start van de volgende etappe, werd zij vervangen door een andere zeilster. Dit was voor haar uiteraard lastig te verwerken vanwege de tijd en energie die zij geïnvesteerd had om op tijd fit te worden.” Ben je ook bij de voeding betrokken? “Ja, Peter Verstappen en ik hebben samen de verantwoordelijkheid over voeding op ons genomen. Peter heeft een voorstel voor een voedingsschema gemaakt. Vervolgens heb ik bekeken wat mogelijk en nodig is aan boord. Per dag is berekend of de maaltijden voldoende calorieën, koolhydraten, eiwitten, vetten en vitamines bevatten. Samen met teamgenoot Abby Ehler heb ik de dagelijkse voedseltassen ingepakt. Zij weet met haar ervaring wat iedereen wel en niet lust aan boord. Ik weet wat er aan boord moet zijn om te voorkomen dat zeilers in een negatieve energiebalans raken en spiermassa gaan verbranden.”

»

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 9

fp06inactie.indd 9

02-07-18 14:57


» Was er ook mentale ondersteuning? “Wij hadden als enige team een teamcoach, dit is Anje-Marijcke van Boxtel, een ervaren psycholoog in bedrijven en organisaties die er ook de vorige campagne bij was. Zij zorgde ervoor dat de communicatie binnen het team zo verliep, dat de zeilers het beste in zichzelf en elkaar naar boven haalden, zowel in goede als in slechte tijden. De samenwerking tussen ons was erg prettig, omdat wij onze expertises op fysiek en mentaal vlak konden bundelen om de zeilers en het team te laten excelleren.” Waar moet je verder als fysiotherapeut op letten bij zo’n extreem sportevenement? “Het is erg belangrijk de zeilers goed in de gaten te blijven houden. Doordat het zo’n zware sport is, moeten ze hard zijn voor zichzelf. Dit betekent dat je een goede risico-inventarisatie moet maken. Er staat veel op het spel en je moet daarom goed inschatten en met elkaar overleggen of een geblesseerde zeiler door kan of niet. Daarnaast duurt de race 8 tot 9 maanden waarin je een bijzonder leven leidt. Rust, training en voeding zijn daarom erg belangrijk.” Wat had er beter gekund? “Gedurende de race worden de zeilers tijdens de stopovers geleefd door pers en teamverplichtingen. Daardoor werd niet altijd de van tevoren vastgestelde planning aangehouden. Verder zijn we vanwege de late overeenkomst met de sponsoren pas 3 maanden van tevoren gestart met de campagne. In de periode voor de start heb ik één weekend met de zeilers gewerkt, en één week bij de medische keuring bij de Bergman kliniek. Dit is

Volvo Ocean Race

Ricardo Meijer (r.) met zeiler Carlo Huisman in Alicante (foto: Jarno Schurgers)

te kort om een band op te bouwen. Ook voor de zeilers was de voorbereiding niet optimaal. We misten tijd voor een goed trainingsplan en een goede trainingsopbouw. Hierdoor waren sommige zeilers niet honderd procent fit en volgde iedere zeiler een eigen schema zonder bijvoorbeeld rekening te houden met prikkelparameters of supercompensatie.” Waar ben je tevreden over? “Ik ben tevreden over mijn fysiotherapeutische taken met betrekking tot het behandelen, informeren, adviseren en de preventieve zorg. Verder ben ik tevreden over hoe ik medisch gerelateerde taken heb gemanaged, zoals de voeding, het behandelen van en trainen met zeilers, de hygiëne vanwege preventie, maar ook mijn werkzaamheden vanuit de praktijk

De driejaarlijkse Volvo Ocean Race is de grootste en zwaarste zeilmarathon ter wereld, begonnen in 1973-74. Dat de race ook gevaarlijk is, blijkt uit het aantal dodelijke slachtoffers; sinds de eerste race zijn 6 zeilers overboord geslagen en overleden. In de afgelopen race sloeg John Fisher overboord. Hij werd niet teruggevonden. De 13e editie is op 22 oktober 2017 gestart met 7 teams in Alicante (Spanje) en is op 24 juni 2018 geëindigd in Den Haag. Tussenstops zijn gemaakt in Lissabon, Kaapstad, Melbourne, Hongkong, Guangzhou, Auckland, Itajaí, Newport, Cardiff en Göteborg. In 8 maanden is 83.340 kilometer (45.000 nautische mijlen) afgelegd op open zee. De zeilers bevoeren 4 oceanen, deden 6 continenten aan en meerden aan in 12 steden. Het Nederlandse Team Brunel onder leiding van schipper Bouwe Bekking werd derde; team Dengfong won de race. De winnaars krijgen geen prijzengeld. Wel valt de eeuwige roem hun ten deel.

in Nederland. Ook heb ik veel over voeding geleerd en ervaring opgedaan met voeding in de (zeil)sport. Voor een eventuele volgende Volvo Ocean Race kan ik varen op deze kennis en ervaring.” Wat maakte de meeste indruk op je? “De zeilwereld, een relatief klein wereldje met één passie: zeilen. Tijdens de wedstrijd zijn de teams en zeilers rivalen van elkaar, maar buiten de race om zien ze elkaar als vrienden. Dit werd ook duidelijk bij het overlijden van John Fisher van Scallywag. Iedereen was ontroerd en dit werd gezamenlijk verwerkt door een herdenking op het strand. Verder hebben de prachtige locaties waar de Volvo Ocean Race langs gaat, veel indruk op mij gemaakt. Helaas waren die vaak vervuild door de enorme hoeveelheid plastic in de oceaan.” Wat heb je als fysiotherapeut nodig voor zo’n job? “Als fysiotherapeut moet je goed binnen een team passen, leergierig zijn en doorzettingsvermogen hebben. Daarnaast is het handig om iets van zeilen te weten, maar het is geen must. Zolang je maar een goede bewegingsanalyse maakt en bekijkt welke systemen gebruikt en overbelast worden.” Volgende keer weer? “Zeker weten! Als ik de mogelijkheid krijg, zou ik deze geweldige ervaring nogmaals willen meemaken.”

10 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06inactie.indd 10

02-07-18 14:58


patiënt in beeld

Verderop in dit nummer geeft de fysiotherapeut van Pieter Jan een toelichting op zijn behandeling (zie pag. 27).

Foto: Wiep van Apeldoorn

Pieter Jan (57): “Van het grote voorwandinfarct dat ik op 34-jarige leeftijd kreeg, ben ik in eerste instantie goed hersteld. De drukke baan die ik had als hoofd anesthesie heb ik goed kunnen volhouden. Gaandeweg verslechterde mijn hartfunctie en kreeg ik de diagnose hartfalen. Sinds november 2017 ging het steeds slechter, mijn actieradius werd steeds kleiner. En ik begon vocht vast te houden, ik kreeg dikke enkels. Bij inspanning was ik benauwd. Met andere medicijnen werd het ook niet beter. Op Goede Vrijdag kreeg ik thuis een circulatiestilstand. Mijn vrouw heeft mij met succes gereanimeerd. Vervolgens werd ik door de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Na twee weken bleek dat zij daar niets meer voor mij konden doen. Er volgde een overplaatsing naar het UMC Utrecht om te onderzoeken of een steunhart nog een mogelijkheid was. Er volgenden vier spannende weken. Voorafgaand aan de operatie heb ik getraind volgens het schema van de fysiotherapie, om mijn spieren een beetje in conditie te houden. Kort na de operatie kreeg ik van mijn fysiotherapeut oefeningen en al snel was ik weer op de been. Dat heeft de herstelperiode in het UMC Utrecht aanmerkelijk korter gemaakt. Op de vijftiende dag na de operatie mocht ik naar huis.”

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 11

fp06inbeeld.indd 11

02-07-18 14:59


wetenschap – kwantitatief onderzoek

Op maat gemaakt preventief beweegprogramma voor ouderen is effectief

Functioneel Trainen Ouderen Het preventief beweegprogramma Functioneel Trainen Ouderen (FTO) is effectief bewezen, maar de implementatie stagneert. In dit onderzoek is FTO in 19 fysio- en oefentherapiepraktijken in Leiden en Groningen op maat gemaakt in cocreatie met de doelgroep (ouderen). Dit op maat gemaakte programma lijkt ook effectief voor het verbeteren van het fysiek functioneren, autonomie en participatie, en zelfmanagement. Op langere termijn lijken de effecten van FTO op het fysiek functioneren te beklijven.

Tekst: Saskia Verkleij, Leontien van Wely, Petra Siemonsma, Linda Eijckelhof, Marloes Lap, Arlette Hesselink en John Verhoef

Inleiding In lijn met de wens van ouderen is het huidige gezondheidsbeleid erop gericht om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen en zelfredzaamheid te bevorderen.1 Om dit te realiseren, moet men de activiteiten van het dagelijks leven (ADL) kunnen blijven uitvoeren.2 Veel ouderen ervaren beginnende problemen bij traplopen, transfers en huishoudelijke taken.3 Trainingsprogramma’s kunnen fysieke achteruitgang beperken en gezondheidswinst opleveren, zodat ouderen langer zelfstandig thuis kunnen wonen. Veel trainingsprogramma’s zijn gericht op het vergroten van spierkracht.4 Voor ouderen is het ook belangrijk om vaardigheden te trainen als ze daar problemen bij ondervinden. Dit functioneel trainen resulteert in langdurige positieve effecten.4-6 FTO is op deze trainingsaanpak gebaseerd.5 Het is een programma waarbij gedurende 12 weken 3 keer per week wordt getraind op ADL. Eerder onderzoek wees uit dat vrouwen die FTO volgden, meer vooruitgingen in het fysiek functioneren vergeleken met vrouwen die krachttraining of geen training volgden.5 Dit effect bleef bestaan na 6 maanden. Het FTO-programma is als bewezen effectief opgenomen in de database van het loket gezond leven.7 Ondanks het positieve effect van FTO wordt het nauwelijks aangeboden door fysiotherapeuten en oefentherapeuten. Daarnaast trekt FTO, indien aangeboden,

weinig deelnemers. Mogelijke redenen hiervoor zijn dat het programma ‘op de tekentafel’ is ontwikkeld zonder medewerking van de beoogde gebruikers. Hierdoor sluit het wellicht onvoldoende aan bij de mogelijkheden en wensen van zowel de fysio-/oefentherapeut als de ouderen. Daarnaast gaat het om een preventief programma dat niet vergoed wordt door de zorgverzekering. Uit ons eigen vooronderzoek blijken ouderen niet vanzelfsprekend bereid om zelf voor het beweegprogramma te betalen.8 Aanpassing aan de lokale praktijk en de gebruiker lijken noodzakelijk. Om die reden hebben het Lectoraat Eigen Regie bij Fysiotherapie & Beweegzorg van Hogeschool Leiden en Hanzehogeschool Groningen samen met 27 fysio- en oefentherapiepraktijken deelgenomen aan het project KennisNetwerk Ouderen en Preventie (KNOP). Binnen KNOP zijn in cocreatie met fysiotherapeuten, oefentherapeuten, ouderen, studenten en docenten fysiotherapie aanpassingen doorgevoerd in de inhoud en de frequentie van FTO om het programma op maat te maken voor de gebruikers.9 Ook zijn gezamenlijk strategieën ontwikkeld om de doelgroep te werven voor deelname.8 Het doel van dit onderzoek is om te bepalen of dit aan de lokale setting aangepaste FTO nog steeds leidt tot een verbetering in het fysiek functioneren en welke effecten er optreden op de fysieke activiteit, participatie en autonomie, en zelfmanagement.

Methode Het onderzoeksprotocol en de informed consent-procedure zijn getoetst door de

Medisch Ethische Toetsingscommissie VUmc (kenmerk: 2015: 195) en valt niet onder de reikwijdte van de Wet Medischwetenschappelijk Onderzoek met mensen. Design – Een kwantitatief onderzoek naar het effect van een preventief beweegprogramma was onderdeel van een 2 jaar durend onderzoek naar het duurzaam implementeren van FTO. Om de kans op succesvolle implementatie zo groot mogelijk te maken, is er gewerkt in 19 KNOPteams. Het doel van een KNOP-team was om te zorgen voor maatwerk in de lokale toepassing van FTO. De KNOP-teams in de regio Leiden bestonden uit 2 fysio- en/ of oefentherapeuten van 2 verschillende praktijken, 1 tot 3 ouderen, 4 studenten fysiotherapie en 1 docent-onderzoeker. De KNOP-teams in de regio Groningen bestonden uit 1 of 2 fysiotherapeuten uit 1 praktijk, 2 of 3 ouderen, 1 of 2 studenten fysiotherapie en 1 docent-onderzoeker. Het KNOP-project bestond uit 4 fases van een halfjaar. Het eerste halfjaar van het project stond in het teken van het creëren van maatwerk voor de inhoud en het aanbieden van FTO. Het tweede halfjaar stond in het teken van het evalueren van het effect van lokaal op maat gemaakt FTO. De geleerde lessen uit het eerste jaar over cocreatie9 en wervingsstrategieën8 (zie de tips op pag. 17) zijn vervolgens meegenomen voor de start van het tweede projectjaar, waarin nieuwe KNOPteams in een uitgebreidere regio zijn gestart. In het tweede halfjaar van jaar 2 heeft een langetermijnmeting plaatsgevonden bij de deelnemers aan FTO uit jaar 1. 19 praktijken hebben voldoende deelnemers geworven om het op maat

12 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06WK1216.indd 12

02-07-18 15:00


gemaakte FTO aan te bieden (jaar 1: n = 4; jaar 2: n = 15). Deelnemers – Zelfstandig wonende ouderen van 60 jaar of ouder met beginnende problemen in het fysiek functioneren in het dagelijks leven kwamen in aanmerking voor FTO. Deelnemers zijn geworven via in cocreatie op maat gemaakte wervingsstrategieën die beschreven zijn in een eerdere publicatie.8 Exclusiecriteria zijn door de praktijken zelf bepaald, zodat ze aansluiten bij de lokale setting. Veelvoorkomende exclusiecriteria waren: comorbiditeit, ernstige cognitieve problemen en een slechte balans. FTO – Tijdens het 12 weken durende oefenprogramma werd getraind in 3 verschillende fases: de oefenfase (2 weken), de variatiefase (4 weken) en de ADL-fase (6 weken). Maatwerk resulteerde onder andere in variatie tussen de praktijken op gebied van frequentie (12 praktijken trainden 2 keer per week; 7 praktijken trainden 1 keer per week), groepsgrootte (4-15

deelnemers) en inhoud oefeningen (2 praktijken trainden ook buiten). Elke training had een gezamenlijke warmingup en cooling-down. Het middengedeelte van de training bestond uit een circuit met oefeningen waarin de dagelijkse activiteiten werden getraind waar de ouderen de meeste moeite mee hadden. Dit werd individueel bepaald via de Patiënt Specifieke Klachten vragenlijst (PSK). Een volledige beschrijving van het FTOprogramma is elders beschreven.5,10 Metingen – De metingen zijn afgenomen voor de start van FTO, na 12 weken en na 1 jaar (alleen voor de subgroep die meedeed aan het eerste jaar van het KNOP-project) en vonden plaats in de praktijk waar de trainingen werden gevolgd. Op basis van maatwerk konden praktijken besluiten om een selectie te maken van metingen die door daartoe geschoolde studenten en therapeuten zijn uitgevoerd volgens een standaard meetprotocol. De primaire uitkomstmaat was het fysiek functioneren. Secundaire

uitkomstmaten waren fysieke activiteit, participatie en autonomie, en zelfmanagement.

Fysiek functioneren De primaire uitkomstmaat fysiek functioneren is gemeten met 4 meetinstrumenten: de PSK, de 10MLT, de TUG en de ADAP. De PSK 1, 2 en 3 werden gebruikt om te bepalen wat de 3 belangrijkste problemen op het gebied van fysieke dagelijkse activiteiten van de deelnemer zijn. Problemen werden gescoord op een schaal van 0 ‘geen enkele moeite’ tot 10 ‘onmogelijk’.11 Een verbetering van minimaal 2 punten staat voor een klinisch relevante afname van de klachten.12 Tijdens de 10MLT legt de deelnemer vanuit stilstand een afstand van 10 meter af op zowel een comfortabel looptempo als op maximaal looptempo.13 Een minimale toename in de loopsnelheid van 0,10 m/s staat voor een klinisch relevante verbetering.14 De TUG meet de tijd die een deelnemer

»

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 13

fp06WK1216.indd 13

02-07-18 15:00


»

nodig heeft om op te staan uit een stoel met armleuningen, 3 meter te wandelen, om te draaien, terug te lopen naar de stoel en weer te gaan zitten.15 Een klinisch relevante verbetering op de TUG is een afname van 0,85 seconde.16 De ADAP bestaat uit 16 veelvoorkomende taken uit het dagelijks leven, zoals de was doen, traplopen etc. De test werd uitgevoerd in de lokale praktijkruimte. Ieder KNOP-team bepaalde welke ADAPtaken afgenomen werden op basis van haalbaarheid. De activiteiten werden gekwantificeerd door de tijd te meten die nodig is om een activiteit uit te voeren en door het gewicht dat tijdens de activiteit is verplaatst, te registreren. De score op elke taak werd omgerekend naar een score tussen 0 en 100.17 Uit deze taken werden 5 domeinscores en een totaalscore berekend (kracht bovenste extremiteit, kracht onderste extremiteit, flexibiliteit, balans en coördinatie, en uithoudingsvermogen). Er bestaan voor de ADAP geen gegevens over klinisch relevante verschillen.

Fysieke activiteit Fysieke activiteit en zitten zijn bepaald via zelfrapportage met de IPAQ. Fysieke activiteit is bepaald op 4 domeinen: activiteiten op werk, tijdens vervoer, in en om huis, en tijdens sport en ontspanning. Per domein zijn activiteitscores berekend door het aantal minuten dat een activiteit werd verricht, te vermenigvuldigen met de bijbehorende MET-waarde van deze activiteit. Daarnaast is de zittijd bepaald door te vragen naar het gemiddelde aantal minuten dat iemand zit op een gemiddelde week- en weekenddag.

FTO Functioneel Trainen Ouderen KNOP KennisNetwerk Ouderen en Preventie PSK Patiënt Specifieke Klachten vragenlijst 10MLT 10 meter-looptest TUG Timed-Up-Go test ADAP Assessment of Daily Activity Performance IPAQ International Physical Activity Questionnaire IPA Impact on Participation and Autonomy vragenlijst PIH-NL Partner in Health vragenlijst Nederlandse versie

Dit is omgerekend naar een gewogen gemiddelde van het aantal minuten zitten per dag.18 Er bestaan voor de IPAQ nog geen gegevens over een klinisch relevant verschil.

Participatie en autonomie Participatie en autonomie zijn gemeten met de IPA-vragenlijst. Dit is een gevalideerde vragenlijst om belemmeringen in 32 situaties verdeeld over 5 domeinen uit te vragen bij mensen met een chronische aandoening: autonomie binnenshuis (7 items), familierol (7 items), autonomie buitenshuis (5 items), sociale relaties (7 items) en werk en opleiding (6 items).19 Vanwege onze doelgroep (ouderen van 60 jaar of ouder), wordt het domein werk en opleiding niet gepresenteerd. Alle situaties werden beoordeeld op een 5-punts Likert-schaal (zeer goed-zeer slecht). De gemiddelde domeinscore is gebruikt voor de analyses. Een hogere score betekent meer belemmeringen in participatie en autonomie of een grotere probleemervaring. Er bestaan voor de IPA geen gegevens voor klinisch relevante verschillen.

Zelfmanagement Zelfmanagement is gemeten met de PIHNL-vragenlijst. Deze bestaat uit 12 items die 4 domeinen van zelfmanagement meten: kennis (4 items), coping (3 items), herkenning en managementsymptomen (3 items), en therapietrouw (2 items). De respondent geeft op een 8-punts schaal (weinig – veel) aan wat het best bij hem/ haar past (bijvoorbeeld: ‘Ik grijp zelf in als mijn lichaam signalen afgeeft en symptomen erger worden’). De gemiddelde totaalscore en domeinscores zijn gebruikt voor de analyses. Een hogere score betekent dat men meer aan zelfmanagement doet.20 Data-analyse – Beschrijvende statistiek is toegepast om kenmerken (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, BMI, burgerlijke staat, gebruik loophulpmiddel en aanwezigheid van een chronische aandoening) van de groep weer te geven. Een gepaarde t-toets (p < 0,05) is gebruikt om de effecten van het op maat gemaakte FTOprogramma te bepalen na 12 weken en na 1 jaar. Als de residuen niet normaal verdeeld waren, is de non-parametrische Wilcoxon Rank Test gebruikt. Een aanvullende analyse is gedaan op

een selectie uitkomstmaten (PSK, 10MLT, TUG) om te bepalen of de effecten van een trainingsfrequentie van 1 keer per week of 2 keer per week verschillend zijn. Dit is gedaan door middel van lineaire regressieanalyse (p < 0,05) waarbij de verandering op de PSK, TUG en 10MLT de afhankelijke variabelen waren en trainingsfrequentie de onafhankelijke variabele. De regressiecoëfficiënt (β) toont de grootte van het verschil in effect van 1 versus 2 keer per week trainen. Per meetinstrument is gekeken of er sprake is van een klinisch relevante verandering. Indien dit voor een bepaald meetinstrument onbekend is, dan is een vooruitgang van 10% ten opzichte van de score op T0 gehanteerd als klinisch relevant. Voor de ADAP en de PIH-NL is onbekend hoe met missende waardes moet worden omgegaan. Er is voor gekozen om een subdomein te berekenen indien minimaal de helft van deze items aanwezig waren. Alle analyses zijn uitgevoerd in SPSS versie 20.

Resultaten Deelnemers – Tabel 1 laat zien dat 146 deelnemers een informed consent getekend hebben en aan de beginmeting en FTO hebben deelgenomen. 125 deelnemers hebben ook deelgenomen aan de meting na 12 weken FTO. Bij 19 deelnemers is een meting uitgevoerd na 1 jaar. Door variatie in de uitvoering en haalbaarheid van de metingen tussen de praktijken (maatwerk) hebben niet alle deelnemers alle metingen uitgevoerd. Er zijn vooral veel missende waardes op de ADAP, omdat dit meetinstrument erg omvangrijk en tijdrovend is. De karakteristieken van de deelnemers die aan de beginmeting en de meting na 12 weken meededen, staan in tabel 2. Effecten op maat gemaakt FTO na 12 weken - De resultaten voor fysiek functioneren, fysieke activiteit, participatie en autonomie, en zelfmanagement na 12 weken FTO-training kunt u vinden in tabel 3 op www.kngf.nl/fysiopraxis. Verschil effect trainingsfrequentie – Binnen het KNOP-project hebben 7 praktijken besloten om 1x per week te trainen. Er bestond daardoor een verschil in trainingsfrequentie van FTO (1 keer per week: n = 51; 2 keer per week: n = 74).

14 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06WK1216.indd 14

02-07-18 15:00


Tabel 1 Aantal deelnemers FTO T0 (n=146) T1 (n=125) T2 (n=19)

deelnemers jaar 1: (regio) Leiden n=23 n=20 n=11

deelnemers jaar 2: (regio) Leiden n=91 n=76 n=8

deelnemers jaar 2: (regio) Groningen n=32 n=29

T0: baseline; T1: na 12 weken; T2: na 1 jaar

Tabel 2 Deelnemerskarakteristieken deelnemerskarakteristieken leeftijd, in jaren gem. (SD; range) geslacht, n (%) man vrouw BMI, kg/m2, gem. (SD; range) missende waarde, n (%) burgerlijke staat, n (%) alleenstaand getrouwd/geregistreerd partner weduwe/weduwnaar gescheiden missende waarde opleidingsniveau, n (%) laag (lagere school, lager beroepsonderwijs) middelhoog (mavo, havo, vwo, mbo) hoog (hbo en universiteit) missende waarde loophulpmiddel, n (%) ja nee missende waarde type loophulpmiddel, n (%) rollator stok elleboogkruk(ken) anders chronische aandoening, n (%) geen één chronische aandoening meerdere chronische aandoeningen missende waarde type aandoening, n (%) reumatische aandoeningen hart- en vaataandoeningen diabetes mellitus COPD schildklierproblemen osteoporose hoge bloeddruk neurologische aandoeningen rugproblemen evenwichtsproblemen overig*

FTO-deelnemers (n=125) 77,1 (7,1; 61-91) 35 (28) 90 (72) 26,9 (4,4; 17,9-40,5) 15 (12) 15 (12,0) 57 (45,6) 35 (28,0) 4 (3,2) 14 (11,2) 33 (26,4) 48 (38,4) 20 (16,0) 24 (19,2) 23 (18,4) 79 (63,2) 23 (18,4) 10 (43,5) 10 (43,5) 2 (8,7) 1 (4,3) 32 (25,6) 45 (36,0) 32 (25,6) 16 (12,8) 26 (23,9) 20 (18,3) 13 (11,9) 10 (9,2) 7 (6,4) 6 (5,5) 5 (4,6) 5 (4,6) 4 (3,7) 4 (3,7) 20 (18,3)

Karakteristieken van de deelnemers die zowel aan beginmeting als eindmeting hebben deelgenomen. * Onder overig vallen: neuropathie (n=3), nierfalen (n=3), totale heup- of knieprothese (n=3), oogaandoeningen (n=3), kanker (n=3), ziekte van Crohn (n=1), ziekte van Ménière (n=1), blaasontsteking (n=1), gehoorproblemen (n=1), hyperreactiviteit (n=1)

Na 12 weken trainen lieten ouderen in beide groepen een vergelijkbare toename in loopsnelheid zien op de 10MLT (βverschil 2 - 1 keer per week trainen: -0,009 m/s; 95%BI: -0,076 tot 0,059; p = 0,800) en de TUG (beide groepen voerden de test 1,7 seconden sneller uit). Op de PSK ging de groep die 2 keer per week trainde, meer vooruit dan de groep die 1 keer per week trainde. Alleen voor de PSK2 was dit statistisch significant (βverschil 2 - 1 keer per week trainen: -1,14: 95%BI: -2,05 tot -0,23; p = 0,015). Effecten op maat gemaakt FTO na 1 jaar – Eén jaar na de start van FTO zijn 19 deelnemers opnieuw gemeten. Ook ditmaal is er per persoon gekozen voor een op maat gemaakt meetprotocol, wat vaak betekende dat met name de PSK, 10MLT en TUG zijn afgenomen. Deelnemers scoren op de PSK 2 (Mverschil: -1,34), PSK 3 (Mverschil: -1,39) en de 10MLT (Mverschil: 0,20 m/s) na 1 jaar nog steeds statistisch significant beter. De deelnemers scoren op de 10MLT daarbij nog steeds klinisch relevant beter dan voor het programma. De score op de TUG was na 1 jaar ook klinisch relevant verbeterd, maar dit verschil was niet statistisch significant (Mverschil: -1,12 sec).

Discussie Deze studie laat zien dat een aan de lokale setting op maat gemaakt functioneel oefenprogramma voor ouderen effect heeft op fysiek functioneren, minder zitten, een verbetering op mobiliteit-gerelateerde domeinen van participatie en autonomie, en op zelfmanagement. We vonden geen verbetering op fysieke activiteit, niet-mobiliteit-gerelateerde participatie en autonomie in geld en sociale contacten. Eén jaar na de start van het programma zijn er nog steeds positieve effecten zichtbaar op fysiek functioneren. Een belangrijke aanpassing in FTO was de trainingsfrequentie. Uit een eerder onderzoek bleek dat het verlagen van de trainingsfrequentie van 3x naar 2x per week nodig was voor de haalbaarheid en daarmee een duurzame implementatie.4 Ons onderzoek laat zien dat ook 1x per week trainen gunstige effecten geeft op fysiek functioneren. Dat is ook precies wat het programma beoogt en is dus ondersteunend aan het concept van FTO. Onze significante verbetering op fysiek functioneren na maatwerk FTO is een aanvulling op de eerder gevonden positieve effecten van ‘standaard’ FTO bij vrouwen.5 Een subgroepanalyse binnen onze studie (niet opgenomen in de resultaten) liet zien dat de effecten van FTO hetzelfde zijn voor mannen en vrouwen. Dit komt overeen met eerdere studies waarin het effect van functioneel trainen bij mannen en vrouwen is onderzocht.21

»

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 15

fp06WK1216.indd 15

02-07-18 15:00


»

Dit is de eerste studie waarbij is gekeken naar de bredere effecten van FTO, namelijk op fysieke activiteit, participatie en autonomie, en zelfmanagement. Wij vonden, ondanks hoge baselinescores op participatie en autonomie, en zelfmanagement, een significante verbetering op participatie en autonomie op de domeinen autonomie binnenshuis, autonomie buitenshuis, familierol, en sociale relaties, alsmede zelfmanagement bij therapietrouw en de totaalscore. Alleen autonomie binnenshuis verbeterde ook klinisch relevant. Met een lokaal op maat gemaakt FTO lijkt de participatie en autonomie en therapietrouw van een relatief goed participerende groep (die al goede zelfmanagementvaardigheden heeft) te verbeteren. Dit schept positieve verwachtingen voor minder in de samenleving participerende doelgroepen en diegenen met minder goede zelfmanagementvaardigheden.

mogen’ van belang om fysieke activiteit en zelfmanagement te verbeteren. Een sterk punt van het KNOP-project is dat door cocreatie met de doelgroep ouderen, therapeuten, studenten en docenten Fysiotherapie is gekeken hoe het bestaande FTO kon worden aangepast aan de lokale setting, om duurzame implementatie te bevorderen. Het betrekken van eindgebruikers bij onderzoek is nieuw. Bij implementatieprojecten in de zorg/fysiotherapie wordt deze groep vaak vergeten.24 Binnen ons onderzoek lag het percentage deelnemers met een of meerdere chronische aandoeningen hoger (62%) dan het landelijk gemiddelde (rond de 50%).3 We hebben echter wel een relatief goed functionerende groep: voorafgaand aan FTO scoorde men al ver boven de norm van loopsnelheid13 en balans.14 Dit suggereert dat onze deelnemers wellicht een relatief fitte populatie representeren. Echter, de meest genoem-

Aandacht voor het ‘doenvermogen’ lijkt van belang om fysieke activiteit en zelfmanagement te verbeteren Opvallend is dat de deelnemers na 12 weken achteruitgegaan zijn in fysieke activiteit (IPAQ), terwijl ze wel vooruitgaan op fysiek functioneren, en mobiliteit-gerelateerde domeinen van participatie en autonomie. Meer kunnen (fysiek functioneren) lijkt niet automatisch te leiden tot meer doen. Het belang van het optimaliseren van het ‘doenvermogen’ wordt hiermee onderstreept.22 Doenvermogen betreft onder andere een doel stellen en een plan maken, in actie komen, volhouden en om kunnen gaan met verleidingen en tegenslag. Een andere reden kan zijn dat FTO doorgaans startte in de nazomer en eindigde in de winterperiode, waarin men doorgaans minder beweegt dan in de zomer. Daarnaast bestaat het veelvoorkomende probleem van overschatting van fysieke activiteit bij zelfrapportage tijdens de beginmeting.23 Voor vervolgonderzoek raden we daarom aan om (naast zelfrapportage) gebruik te maken van een objectieve meetmethode om de fysieke activiteit te meten. Daarnaast lijkt aandacht voor het ‘doenver-

de problemen op de PSK (wandelen, opstaan [bed/stoel/grond], traplopen, lang staan en huishoudelijke taken) zijn juist die activiteiten, waar in FTO uitgebreid aandacht voor is. Dit onderstreept dat de beoogde doelgroep heeft meegedaan aan FTO. Een mogelijke zwakte van onze studie is dataverlies bij de ADAP. Echter, de verschillende meetinstrumenten die fysiek functioneren in en om huis hebben gemeten (PSK, 10MLT, TUG) ondersteunen de gevonden resultaten van de ADAP. Daarnaast hebben slechts 19 mensen deelgenomen aan de meting na 1 jaar. Toch komen de blijvende positieve effecten van FTO op het fysiek functioneren overeen met eerder onderzoek waarin het effect van FTO op fysiek functioneren na 9 maanden grotendeels behouden bleef.5 Functionele training geeft mogelijk de aanzet om vaardigheden in het dagelijks leven te blijven uitvoeren en het niveau van functioneren daarmee te onderhouden. Om meer generieke uitspraken te kunnen doen over de effecten van een op maat

gemaakt FTO, zou toekomstig onderzoek een minder fitte populatie met meer beperkingen in het ADL en lagere zelfmanagementvaardigheden moeten onderzoeken. Wervingsstrategieën voor het aantrekken van specifieke doelgroepen zijn beschreven in de studie van Eijckelhof et al.8 over de werving binnen het KNOP-project. Hoewel in ons onderzoek wel gekeken is naar de langetermijneffecten van het aangepaste FTO, is de groep te klein om er representatieve uitspraken over te kunnen doen. Vervolgonderzoek zou zich moeten richten op kosteneffectiviteit van FTO. Juist de effecten op lange termijn zijn belangrijk als het gaat om preventie en mogelijke vergoedingen door de verzekeraars. Concluderend kunnen we stellen dat een in cocreatie met de doelgroep aangepast FTO na 12 weken nog steeds effectief is. Fysiek functioneren, participatie en autonomie, en zelfmanagement lijken te verbeteren bij zowel mannen als vrouwen. Zelfs 1 keer per week trainen lijkt hierbij al effect op te leveren. Ook op langere termijn lijken de effecten van FTO op fysiek functioneren te beklijven.

Dit onderzoek is medegefinancierd door Regieorgaan SIA, onderdeel van NWO. Onze dank gaat uit naar alle ouderen, fysiotherapeuten, oefentherapeuten en studenten die aan het KNOP-project hebben deelgenomen.

S.P.J. Verkleij, L. van Wely, P.C. Siemonsma, B.H.W. Eijckelhof, A.E. Hesselink en J. Verhoef: Lectoraat Eigen Regie bij Fysiotherapie & Beweegzorg, Hogeschool Leiden. M. Lap: Lectoraat Healthy Ageing, Allied Health Care and Nursing, Hanze Hogeschool Groningen. verkleij.s@hsleiden.nl

Literatuur en tabel 3: www.kngf.nl/fysiopraxis

Lees ook op pag. 38-41 in dit nummer het artikel over Beweegzorg. Hierin vindt u o.a. meer informatie over de database van Loketgezondleven.nl.

16 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06WK1216.indd 16

02-07-18 15:00


in de praktijk

KennisNetwerk Ouderen en Preventie (KNOP)

Tips voor implementatie FTO FTO is een effectief bewezen preventief beweegprogramma voor ouderen.1,2 Om duurzame implementatie van het programma te bevorderen, is het project Kennisnetwerk Ouderen en Preventie (KNOP) uitgevoerd (2015-2017). Uit interviews met therapeuten van 12 deelnemende praktijken fysiotherapie en oefentherapie zijn onderstaande tips voor succesvolle implementatie van FTO voortgekomen. Er lijkt veel winst te behalen bij een goede aansluiting van het programma op de behoeften van de doelgroep.

Ouderen (gebruikers)

Therapeuten (aanbieders)

Trainingsbehoeften met betrekking tot functioneren en participatie in de maatschappij en thuissituatie

Goede afstemming door Preventief Beweegprogramma cocreatie FTO

Programma op maat; ouderen geïnteresseerd en gemotiveerd om deel te nemen

2. Denk na over een pakkende naam; FTO sprak niet iedereen aan. 3. Zet collega-professionals in, bijv. collega-fysio- of oefentherapeuten, huisartsen of praktijkondersteuners huisarts, en informeer ze goed. 4. Adverteer via de lokale krant. 5. Onderzoek mogelijkheden van externe geldstromen om deelnamekosten laag te houden; deze kunnen verkregen worden uit subsidie gemeenten en vergoeding zorgverzekeraar.

Duurzame implementatie

Tips van ouderen en therapeuten 1. Doe een wijkonderzoek om de behoeften van de doelgroep te leren kennen. Wees creatief in het vormgeven van FTO, zodat er een samenhang is tussen oefeningen en behoeften van de deelnemers. 2. Voer een fitheidscan uit, en nodig ouderen daarvoor uit via de huisarts (bijv. bij de uitnodiging voor de griepprik) of via een advertentie in de lokale krant. Het uitvoeren van een fitheidscan leidde tot bewustwording bij ouderen. 3. Schets een helder beeld van de bedoeling van het programma. 4. Maak oefeningen specifiek voor mannen of vrouwen, interesses verschillen. De huishoudelijk georiënteerde oefeningen van het FTO sprak met name vrouwen aan. Mannen vonden een competitief element vaak leuk. 5. Ga ook buiten trainen: dit is een realistische setting en dat wordt leuk gevonden door de ouderen. 6. Voeg balans- en looptraining toe als deze worden gemist.

7. Maak de functionele trainingsoefeningen intensief genoeg en doe daarnaast ook een duurtraining als daar behoefte aan is; ouderen gaven aan graag moe te willen worden. 8. Geef aan dat het programma mede ontwikkeld is door de ouderen zelf, waardoor het goed aansluit op randvoorwaarden en interesses van de doelgroep. 9. Benadruk het belang van het programma en van fitheid in de nabije toekomst; het is een preventief programma: use it or lose it. 10. Benadruk de voordelen van trainen bij een fysio- of oefentherapeut versus bewegen via een gymclubje. 11. Zorg voor een goede bereikbaarheid van de trainingslocatie. 12. Zorg dat kosten voor deelname aan het programma laag zijn.

Ingrediënten voor succesvolle werving 1. Gebruik pakkende taal voor flyers en advertenties.

Een artikel van het complete onderzoek, waarin in totaal 27 eerstelijns fysio- en oefentherapiepraktijken en 148 deelnemers aan FTO participeerden, is gepubliceerd in Beweegreden, het vakblad voor oefentherapeuten Cesar en Mensendieck, november 2017. U kunt het ook vinden op de website van Hogeschool Leiden (www.hsleiden.nl/eigen-regie/ publicaties-en-presentaties).

Dit onderzoek is medegefinancierd door Regieorgaan SIA, onderdeel van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Lees ook het artikel over FTO op pag. 12-16 van dit nummer van FysioPraxis. Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 17

fp05indeprak.indd 17

02-07-18 15:01


wetenschap – cross-sectioneel onderzoek

Aandachtige en vriendelijke zelfzorg

Zelfcompassie en pijncoping bij patiënten met chronische musculoskeletale pijn Zelfcompassie is mogelijk een belangrijke verklarende factor voor de variatie in ervaren mentale gezondheid en emotionele veerkracht. In dit onderzoek is het verband tussen zelfcompassie en pijncopingstrategieën bij patiënten met chronische musculoskeletale pijn onderzocht. Tekst: Jeroen Nieuwenhof, Annet de Jong en Cas Kruitwagen

Inleiding Chronische pijn is een groot, multifactorieel en duur gezondheidsprobleem. De prevalentie van chronische pijn onder volwassenen in Nederland ligt rond de 19%.1 Kosten voor zorgconsumptie en kosten als gevolg van ziekteverzuim worden in Nederland geschat op 20 miljard euro per jaar.2 Bij chronische pijn dragen lichamelijke, psychische en sociale factoren in verschillende mate en wisselende onderlinge samenhang bij aan ervaren lijdensdruk, kwaliteit van leven en dagelijks functioneren.1,3 Psychologische problematiek zoals distress, depressie en angst komt vaak voor bij chronische pijn.4 In de Zorgstandaard Chronische Pijn3 wordt aanbevolen dat de behandeling van chronische pijn gericht is op het optimaliseren en ondersteunen van gedragsverandering en zelfmanagement, zodat patiënten in hun dagelijks leven beter met de (gevolgen van) pijn kunnen omgaan. Dit ligt ook in de lijn van het concept van positieve gezondheid van dr. Machteld Huber, waarin functioneren, zelfregie en veerkracht centraal staan.5 Echter, mensen vinden het blijvend veranderen van gedrag moeilijk waardoor 30 tot 60% van de patiënten met chronische pijn terugvalt na eerder behaalde behandelresultaten.6,7 Daarom kan het

relevant zijn om, in zowel onderzoek als behandeling, naast ziekte-specifieke strategieën, ook generieke strategieën toe te passen ter versterking van veerkracht.8 Een construct dat hieraan een bijdrage kan leveren, is zelfcompassie. Zelfcompassie is een construct dat nauw gerelateerd is aan gedragstherapieën zoals Acceptance and Commitment Therapy en mindfulness.9,10 Compassie is het vermogen om ons betrokken te voelen bij pijn en lijden van onszelf en van anderen en gaat samen met de motivatie om deze pijn en dit lijden te verlichten. Zelfcompassie bestaat volgens Neff uit drie elementen: 1. zelfvriendelijk zijn: een vriendelijke, begripvolle houding naar jezelf wanneer je wordt geconfronteerd met pijn of lijden; 2. menselijkheid: beseffen dat lijden een algemeen menselijke ervaring is; 3. mindfulness: bewust zijn van gedachten en gevoelens in het huidige moment op een gebalanceerde en niet-oordelende wijze.11 Tegenpolen van zelfcompassie zijn zelfkritiek, isolatie en onderdrukken of overidentificeren van gevoelens.12 Uit eerdere onderzoeken lijkt zelfcompassie een sterke voorspeller van de mentale gezondheid en emotionele veerkracht. Macbeth et al.13 en Costa et al.14 vonden een sterk verband tussen zelfcompassie en psychopathologie (distress, angst en depressie). Wren et al.15 vonden in een obese populatie met chronische pijn een

verband tussen zelfcompassie en catastroferen, functionele beperkingen en pijn-self-efficacy. Tot dusver is er weinig bekend over zelfcompassie bij patiënten met chronische pijn in de eerstelijnszorg in Nederland. Allen & Leary16 veronderstellen dat mensen met meer zelfcompassie minder stress ervaren, omdat zij vaker adaptieve copingstrategieën gebruiken. Sirois et al.17 en Costa et al.14 vonden bewijs voor deze veronderstelling in een populatie met chronische pijn. Copingstrategieën die de mate van chronische pijn kunnen beïnvloeden zijn catastroferen, een actieve of passieve pijncopingstijl en een interne of externe pijnbeheersing (locus of control).18 In dit cross-sectionele onderzoek is onderzocht in hoeverre deze pijncopingstrategieën een verband hebben met zelfcompassie bij patiënten met chronische pijn in de eerstelijnszorg.

Methode Onderzoekspopulatie De patiënten zijn geworven in verschillende eerstelijns-fysio- en ergotherapiepraktijken door drie psychosomatisch fysiotherapeuten, twee manueel therapeuten, een bekkenfysiotherapeut en een ergotherapeut, in de periode december 2016 tot en met april 2017. Inclusiecriteria waren: 1. ten minste zes maanden musculoskeletale pijn; 2. leeftijd minimaal 18 jaar; 3. vaardig in de Nederlandse taal.

18 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06WK1821.indd 18

02-07-18 15:01


Patiënten met een gediagnosticeerde angst- of depressieve stoornis werden geëxcludeerd. Patiënten die deelnamen, kregen een korte beschrijving van het onderzoek en tekenden een informed consent. De gegevens werden anoniem en vertrouwelijk verwerkt. Meetinstrumenten Zelfcompassie - Zelfcompassie werd gemeten met de Nederlandse bewerking en vertaling van de Self-Compassion Scale – Short Form (SCS-SF). Deze bestaat uit 12 vragen en 6 subschalen: zelfvriendelijk, zelfkritiek, menselijkheid, isolatie, mindfulness en over-identificatie. Voor de scoring wordt gebruikgemaakt van een 5-punts Likertschaal lopend van ‘1 = bijna nooit’ tot ‘5 = bijna altijd’. De totaalscore heeft een range van 12 tot 60 punten en komt tot stand door alle punten bij elkaar op te tellen, nadat negatief geformuleerde items (item 1, 4, 8, 9, 11, 12) zijn gespiegeld. Vervolgens wordt de totaalscore gedeeld door het totaal aantal vragen. De mate van zelfcompassie wordt geïnterpreteerd als: laag: 1-2,4; gemiddeld: 2,5-3,4; hoog: 3,5-5. De SCS-SF heeft een goede validiteit en betrouwbaarheid en is gevalideerd in een steekproef bij Nederlandssprekende studenten.19 De SCS-SF heeft een hoge interne consistentie (Cronbach’s alpha ≥ 0,86) en de totaalscore is sterk gecorreleerd (r ≥ 0,97) met de totaalscore van de volledige SCS (24-items).19 Pijncopingstrategieën – Pijncopingstrategieën werden gemeten met de Pijn Coping en Cognitielijst (PCCL). Deze bestaat uit 42 vragen en bevat 4 subschalen: catastroferen (12 vragen), pijncoping (11 vragen), interne pijnbeheersing (11 vragen) en externe pijnbeheersing (8 vragen). Bij de scoring wordt gebruikgemaakt van een 6-punts Likertschaal lopend van ‘1 = helemaal mee oneens’ tot ‘6 = helemaal mee eens’. De totaalscores per subschaal komen tot stand door alle punten bij elkaar op te tellen, nadat negatief geformuleerde items (item 8, 10, 13, 39) zijn gespiegeld. De score voor elke subschaal wordt berekend door de totaalscore van elke subschaal te delen door het aantal vragen en wordt als volgt geïnterpreteerd: zeer laag: 1-1,9; laag: 2-3,4; hoog: 3,5-5; zeer hoog: 5,1- 6. De PCCL is een

valide en betrouwbaar meetinstrument voor het meten van de beschreven pijncopingstrategieën. Alle subschalen hebben een hoge interne consistentie (Cronbach’s alpha: catastroferen ≥ 0,85, pijncoping ≥ 0,84, interne pijnbeheersing ≥ 0,80 en externe pijnbeheersing ≥ 0,81) en hoge test-hertestcorrelaties.20

Resultaten

Statistische analyse Beschrijvende statistiek werd toegepast voor demografische (geslacht, leeftijd, opleidingsniveau), klinische (diagnose, duur pijn), afhankelijke (catastroferen, pijncoping, interne pijnbeheersing, externe pijnbeheersing) en onafhankelijke variabelen (zelfcompassie). Voor de analyses werden variabelen gecontroleerd op outliers. Residuen werden gecontroleerd op normaliteit, lineariteit, homoscedasticiteit en outliers. Bivariate correlaties werden berekend tussen demografische, klinische, onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Hiervoor werd de Pearson’s correlatiecoëfficiënt (r) gebruikt bij intervalniveau, de Spearman’s Rho (rs) bij ordinaal niveau en de point biserial correlatie coëfficiënt (rpb) bij een variabele op intervalniveau en een dichotome variabele. Demografische en klinische variabelen met een statistisch significante correlatie met zelfcompassie werden vervolgens meegenomen in een hiërarchische multiple regressie (stepwise-methode, model 1) waarna zelfcompassie werd toegevoegd (model 2) om de verklaarde variantie van zelfcompassie voor de verschillende pijncopingstrategieën te bepalen. De interpretaties van de verbanden zijn beschreven in tabel 1.21 Alle analyses zijn uitgevoerd in het softwareprogramma IBM SPSS versie 22. p < 0,05 werd beschouwd als statistisch significant.

Correlaties Correlaties van zelfcompassie en pijncopingstrategieën met demografische en klinische variabelen – Zelfcompassie is positief gecorreleerd met leeftijd (r = 0,280, p = 0,021) en externe pijnbeheersing negatief gecorreleerd met opleidingsniveau (rs = -0,303, p = 0,012). De overige correlaties waren niet statistisch significant en de betreffende variabelen werden niet meegenomen in de regressieanalyses (zie tabel 3). Correlaties tussen zelfcompassie en pijncopingstrategieën – Zelfcompassie was negatief gecorreleerd met catastroferen (r = -0,598, p < 0,001) en externe pijnbeheersing (r = -0,306, p = 0,011). Zelfcompassie was positief gecorreleerd met pijncoping (r = 0,281, p = 0,020) en interne pijnbeheersing (r = 0,280, p = 0,021) (zie tabel 3).

Patiëntkenmerken Aan dit onderzoek hebben 68 patiënten deelgenomen onder wie 52 vrouwen (76%). De gemiddelde leeftijd was 50 jaar (standaarddeviatie [SD] 15). Tabel 2 bevat een overzicht van de patiëntkenmerken.

Regressieanalyse De verklaarde variantie door zelfcompassie na correctie voor leeftijd was 34,2% voor catastroferen, (∆F = 34,734, p < 0,001), 6,6% voor pijncoping (∆F = 4,678, p = 0,034) en 6,7% voor interne pijnbeheersing (∆F = 4,705, p = 0,034). De verklaarde variantie door zelfcompassie na correctie voor leeftijd en opleidingsniveau was 6,5% voor externe pijnbeheersing (∆F = 4,911, p = 0,030) (zie tabel 4).

Discussie

Tabel 1 correlatiecoëfficiënt r 0,0-0,3 0,3-0,5 0,5-0,7 >0,7

verklaarde interpretatie variantie (%) verband <10 zwak 10-25 middelmatig 25-50 sterk >50 zeer sterk

Correlatiecoëfficiënten, verklaarde variantie en de sterkte van het verband

Het doel van dit onderzoek was inzicht krijgen in het verband tussen zelfcompassie en pijncopingstrategieën bij patiënten met chronische pijn in de eerstelijnszorg. In dit onderzoek was zelfcompassie sterk negatief geassocieerd met catastroferen, middelmatig negatief geassocieerd met externe pijnbeheersing en zwak positief geassocieerd met pijncoping en interne pijnbeheersing. De proportie verklaarde variantie door zelfcompassie is het grootst voor cata-

»

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 19

fp06WK1821.indd 19

02-07-18 15:01


»

Tabel 2 Gem. (SD) geslacht - vrouw - man leeftijd (jaren)

% (n)

Range

76 (52) 24 (16) 50 (15)

opleidingsniveau - laag - middel - hoog duur pijn (jaren)

23-85 38 (26) 34 (23) 28 (19)

9 (10)

diagnose gesteld voor pijn - artrose - reumatische aandoening - fibromyalgie - aspecifieke lagerugpijn - aspecifieke nek- en schouderpijn - migraine en clusterhoofdpijn - bekkenbodempijn - fracturen - neuropathieën - stress - CRPS zelfcompassie catastroferen

0,5-45 60 (41) 7 (5) 7 (5) 12 (8) 9 (6) 3 (2) 3 (2) 3 (2) 3 (2) 7 (5) 4 (3) 1 (1)

3,4 (0,8)

2-4,9

2,8 (1)

1-4,8

pijncoping

3,5 (0,8)

1,6-5,2

interne pijnbeheersing

3,7 (0,8)

1,5-5,5

externe pijnbeheersing

2,8 (1)

1-5,4

Tabel 2. Patiëntkenmerken (n = 68). Gem.: gemiddelde; SD: standaarddeviatie; n: aantal; CRPS: chronisch regionaal pijnsyndroom; opleidingsniveau laag: basisschool/lbo/vbo/vmbo/mbo niveau 1-3; middel: havo/ vwo/mbo niveau 4; hoog: hbo/wo of hoger

stroferen (34,2%). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat zelfcompassie vooral ingrijpt op cognitieve processen van coping. Tegenpolen van zelfcompassie (zelfkritiek, isolatie, over-identificatie) lijken namelijk vooral gerelateerd aan onderdelen van catastroferen zoals ruminatie over pijn, gevoel van hulpeloosheid en over-identificatie van pijnsymptomen.22,23 Onze resultaten komen overeen met de resultaten van Wren et al.15 Zij vonden een verklaarde variantie van 25% voor catastroferen door zelfcompassie. Deze bevindingen zijn relevant, omdat catastroferen een belangrijke voorspeller is voor het ontstaan en in stand houden van chronische pijn.24 Het Fear-Avoidance Model geeft weer hoe catastroferen

kan leiden tot bewegingsangst en vermijdingsgedrag met functionele beperkingen en distress als gevolg.25 Onderzoeken van Shapiro et al.26 en Van Kuyken et al.27 tonen aan dat de mate van zelfcompassie vergroot kan worden door mindfulnesstraining. Anderson et al.28 en Turner et al.29 vonden dat patiënten met chronische pijn minder catastroferen na een 8- en 13-weekse mindfulnesstraining. Deze onderzoeken impliceren dat het trainen van zelfcompassie door mindfulness-interventies een belangrijke bijdrage kan leveren aan de omgang met chronische pijn. Van Kuyken et al.27 veronderstellen dat zelfcompassie de cognitieve reactiviteit vermindert waardoor gedachtepatronen makkelijker veranderd kunnen worden. Uit hersenonderzoek van Davidson et al.30 blijkt dat mindfulness- en

Catastroferen is een belangrijke voorspeller voor het ontstaan en in stand houden van chronische pijn

Tabel 3 zelfcompassie catastroferen zelfcompassie catastroferen pijncoping interne pijnbeheersing externe pijnbeheersing geslacht leeftijd opleidingsniveau diagnose gesteld duur pijn

r = -0,598 p < 0,001 r = 0,281 p = 0,020 r = 0,280 p = 0,021 r = -0,306 p = 0,011 rpb = -0,003 p = 0,977 r = 0,280 p = 0,021 rs = 0,216 p = 0,077 rpb = -0,131 p = 0,288 r = 0,183 p = 0,134

r = -0,406 p = 0,001 r = -0,448 p < 0,001 r = 0,286 p = 0,018 rpb = -0,113 p = 0,359 r = -0,129 p = 0,293 rs = -0,184 p = 0,132 rpb = 0,066 p = 0,592 r = -0,030 p = 0,809

pijncoping

r = 0,430 p < 0,001 r = 0,012 p = 0,925 rpb = 0,237 p = 0,051 r = 0,124 p = 0,315 rs = 0,109 p = 0,376 rpb = -0,195 p = 0,112 r = 0,124 p = 0,312

interne externe pijnbeheersing pijnbeheersing

r = -0,193 p = 0,115 rpb = -0,178 p = 0,146 r = 0,114 p = 0,355 rs = 0,215 p = 0,079 rpb = 0,011 p = 0,927 r = 0,065 p = 0,596

rpb = 0,016 p = 0,896 r = 0,048 p = 0,698 rs = -0,303 p = 0,012 rpb = -0,041 p = 0,737 r = -0,182 p = 0,137

Mate van samenhang tussen de variabelen. r: Pearson’s correlatiecoëfficiënt; rpb: point biserial correlatie; rs: Spearman’s Rho; vetgedrukt: p < 0,05

compassietraining gepaard gaan met de ontwikkeling en activatie van hersenstructuren (prefrontale cortex) die geassocieerd zijn met emotieregulatie. Hierdoor kunnen automatische (catastroferende) gedachtepatronen makkelijker worden doorbroken en nieuwe duurzame gedragspatronen worden aangeleerd. Fysiotherapeuten kunnen aandacht besteden aan zelfcompassie door te sturen op aandachtige en vriendelijke zelfzorg, door ruimte te geven aan het lijden dat ontstaat bij chronische pijn en door te bevestigen dat veel anderen hier ook mee te maken krijgen. Een sterk punt van dit onderzoek is dat de steekproef een heterogene groep patiënten met chronische pijn betreft die geworven

20 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06WK1821.indd 20

02-07-18 15:01


Tabel 4 AV catastroferen

Model 1 2

pijncoping

1 2

interne pijnbeheersing

1 2

externe pijnbeheersing

1

2

OV

B

SE

Beta

t.

Sig.

∆F

∆R2

(constante) leeftijd

39,034 -0,104

5,157 0,098

-0,129

-1,060

0,293

1,124

0,017

(constante) leeftijd zelfcompassie

64,147 0,033 -0,787

5,980 0,083 0,134

0,041 -0,610

0,398 -5,894

0,692 0,000

34,734

0,342

(constante) leeftijd

35,355 0,070

3,648 0,069

0,124

1,013

0,315

1,026

0,015

(constante) leeftijd zelfcompassie

27,556 0,028 0,244

5,060 0,070 0,113

0,049 0,268

0,394 2,163

0,695 0,034

4,678

0,066

(constante) leeftijd

38,209 0,071

4,020 0,076

0,114

0,931

0,355

0,866

0,013

(constante) leeftijd zelfcompassie

29,591 0,024 0,270

5,576 0,077 0,124

0,039 0,269

0,311 2,169

0,757 0,034

4,705

0,067

(constante) leeftijd opleidingsniveau 1* opleidingsniveau 2*

21,335 -0,030 -5,883 1,881

3,314 0,063 2,357 2,309

-0,059 0,377 0,118

-0,469 2,497 0,815

0,640 0,015 0,418

2,298

0,097

(constante) leeftijd opleidingsniveau 1* opleidingsniveau 2* zelfcompassie

29,353 0,026 3,904 0,236 -0,233

4,842 0,066 2,456 2,362 0,105

0,051 0,250 0,015 -0,288

0,386 1,590 0,100 -2,216

0,701 0,117 0,921 0,030

4,911

0,065

Resultaten van de hiërarchische multipele regressieanalyse. AV: afhankelijke variabelen; OV: onafhankelijke variabelen; vetgedrukt: p < 0,05; *opleidingsniveau is getransformeerd naar twee dummyvariabelen: opleidingsniveau 1 (laag) is referentieklasse, dummy-variabele opleidingsniveau 1 is 2 vs 1, opleidingsniveau 2 is 3 vs 1

zijn in de eerstelijnszorg. De steekproef is hierdoor representatief voor patiënten die in de dagelijkse praktijk worden gezien. In dit onderzoek is gebruikgemaakt van valide en betrouwbare vragenlijsten die, met name voor (psychosomatisch) fysiotherapeuten, praktisch toepasbaar zijn. De SCS-SF is een minder bekende lijst, maar kan een goede aanvulling zijn om zelfcompassie in kaart te brengen. Het onderzoek heeft een aantal beperkingen. Ten eerste is er gebruikgemaakt van een cross-sectioneel onderzoeksdesign waardoor geen causale relaties kunnen worden aangetoond. Aanbevolen wordt om in de toekomst experimenteel onderzoek te doen om een beter beeld te krijgen van causale relaties en op de invloed van zelfcompassietraining op catastroferen op lange termijn. Een andere beperking is dat er alleen gebruik is gemaakt van zelfrapportage vragenlijsten. Dit kan een vertekend beeld geven

van de werkelijkheid, omdat de gebruikte vragenlijsten een bepaald vermogen tot zelfreflectie vragen. Het is daarom belangrijk om ook andere manieren te ontwikkelen om de mate van zelfcompassie te inventariseren. Tot slot is een steekproef van 68 patiënten relatief klein, waardoor voorzichtig moet worden omgegaan met het generaliseren van de resultaten.

Jeroen Nieuwenhof MSc, psychosomatisch fysiotherapeut. Annet de Jong MSc, docent masteropleiding Psychosomatische Fysiotherapie, Hogeschool Utrecht. Drs. Cas Kruitwagen, universitair hoofddocent, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde, UMC Utrecht.

jeroen_nieuwenhof@hotmail.com

Conclusie Dit onderzoek laat zien dat bij mensen met chronische musculoskeletale pijn zelfcompassie sterk is geassocieerd met catastroferen en de variantie in catastroferen voor een deel verklaart. Dit bevestigt ons vermoeden dat het waarschijnlijk relevant is bij een subgroep van mensen met chronische musculoskeletale pijn aandacht te besteden aan zelfcompassie.

Literatuur: www.kngf.nl

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 21

fp06WK1821.indd 21

02-07-18 15:01


opinie

Kanttekeningen bij de belangrijkste punten

Rapport Gezondheidsraad over CVS/ME Dit artikel is overgenomen uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Oorspronkelijk artikel: van der Meer JWM, Roerink ME, van de Putte EM. GR-rapport over chronische-vermoeidheidssyndroom, Kanttekeningen bij de belangrijkste punten uit GR-rapport ME/CVS (commentaar). Ned Tijdschr Geneeskd 2018;162:D2845.

In maart van dit jaar verscheen een rapport van de Gezondheidsraad over het chronische-vermoeidheidssyndroom, ook myalgische encefalomyelitis genoemd (CVS/ME). In dit artikel plaatsen de auteurs een aantal kanttekeningen bij de belangrijkste punten uit het rapport.

Tekst: Jos van der Meer, Megan Roerink en Elise van de Putte

Weinig onderwerpen in de klinische geneeskunde zijn zo beladen en controversieel als CVS/ME. Aan de ene kant zijn er artsen die ervan overtuigd zijn dat het een niet-bestaande ziekte is of het als een ingebeelde ziekte dan wel een zuiver psychisch probleem beschouwen. Aan de andere kant zijn er degenen die uitsluitend somatische verklaringen accepteren en bevechten. Om in dit ‘speelveld’ met een ‘open mind’ onderzoek te doen naar deze aandoening, is niet eenvoudig. Ook het recente advies ‘ME/CVS’ van de Gezondheidsraad (GR) getuigt van een worsteling met dit controversiële onderwerp, en het resultaat is ons inziens onevenwichtig en teleurstellend.1 Waar het rapport zeer kritisch is over de bewijskracht van onderzoek naar de effecten van gedragsinterventies als cognitieve gedragstherapie (CGT), is het vrijwel kritiekloos over somatische bevindingen en wanneer enquêtes en opinies van patiënten aan bod komen. In het rapport wordt regelmatig selectief gebruikgemaakt van de literatuur.

Weinig onderwerpen in de klinische geneeskunde zijn zo controversieel als CVS/ME

In dit artikel zullen wij - zonder in dit commentaar volledig te kunnen zijn - de belangrijkste punten aanstippen.

Is CVS/ME een multisysteemziekte? Het GR-rapport stelt op verschillende plaatsen dat het om een ernstige multisysteemziekte gaat, en volgt daarin het omstreden rapport van het Amerikaanse Institute of Medicine (IOM).2 Het bewijs voor pathologische veranderingen in verschillende systemen is buitengewoon zwak. Zo wordt de prevalentie van orthostatische intolerantie bij CVS/ ME overschat - ook in het IOM-rapport - en wordt dit symptoom ten onrechte als diagnostisch criterium gebruikt. De objectiveerbare vorm (posturaal orthostatisch tachycardiesyndroom) komt slechts bij een minderheid van de patiënten met CVS/ME voor en is niet onderscheidend.3 Een ander voorbeeld zijn de immunologische afwijkingen. De literatuur levert zeer heterogene resultaten, en zelfs de meest constante bevinding, namelijk dat de serumconcentratie van het cytokine TGF-β verhoogd is,4 blijkt in twee recente, zorgvuldig gecontroleerde studies niet-afwijkend te zijn.5,6 De discrepanties tussen de bevindingen in verschillende publicaties berusten veelal op de selectie van patiënten en controlepersonen en op methodologische onzorgvuldigheden.5,7 Ook voor auto-immuniteit in de pathogenese ontbreekt bewijs. Het GR-rapport haalt recent onderzoek aan waarin een metabool profiel wordt beschreven dat ‘zou passen bij een bestendige toestand van vertraagde stofwisseling’.8 Dit onderzoek zou moeten worden gerepliceerd, alvorens hieraan conclusies te verbinden. Ditzelfde geldt voor het onderzoek van microbioom en genoom: de volledig uiteenlopende resultaten laten geen conclusies toe.

22 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06opinie.indd 22

02-07-18 15:02


In het slot van hoofdstuk 3 wordt terecht gesteld dat er veel op het pathofysiologisch onderzoek is aan te merken, dat de kans op toevalsbevindingen groot is en replicatieonderzoek schaars. Op grond hiervan is het verwonderlijk dat de GR-commissie die dit advies heeft opgesteld, CVS/ME een multisysteemziekte blijft noemen. Dit label versterkt de somatische attributies en plaatst CVS/ME buiten het cluster van somatisch onverklaarde lichamelijke klachten (SOLK).

Het stellen van de diagnose We zijn het volledig eens met het GR-rapport dat er geen excuus is de diagnose CVS/ME niet te stellen. Het rapport stelt echter voor de nieuwe Amerikaanse diagnostische criteria te gebruiken, eraan voorbijgaand dat deze niet gevalideerd zijn, dat het onduidelijk is hoe men de klachten van de patiënt moet scoren, dat de sensitiviteit en de specificiteit van de criteria ten opzichte van de bestaande criteria onbekend zijn, en dat bruikbaarheid voor het stellen van de diagnose bij de individuele patiënt ongewis is. Onderzoek hiernaar zou eerst moeten plaatsvinden, alvorens men kiest voor deze nieuwe criteria.

Behandeling van patiënten met CVS /ME Het hoofdstuk over de behandeling mist eveneens balans. Wat hier vooral opvalt, is de kritische, negativistische benadering van CGT en de mildheid waarmee ervaringen van patiënten met andere - niet-psychologische - behandelingen worden gemeld. Er is bij ten minste een deel van de GR-commissie veel focus op vermeende schadelijke effecten, terwijl positieve effecten van CGT worden gebagatelliseerd. Er is in Nederland veel onderzoek gedaan naar CGT, met name in het Nederlands Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid (NKCV) in Nijmegen (thans Amsterdam). Het NKCV heeft vele jaren de behandelresultaten bijgehouden en patiënttevredenheidsonderzoek verricht. Gegevens hierover hadden in het rapport niet misstaan. De eenzijdige weergave leidde ertoe dat een commissielid (prof. dr. J.A. Knoop) zich van het rapport gedistantieerd heeft. In Groot-Brittannië werden CGT en ‘graded exercise therapy’ bij patiënten met CVS/ME onderzocht in de PACE-trial, een grote trial die werd uitgevoerd in de jaren 2005-2008. De hetze die tegen deze PACE-trial is ontstaan, lijkt ook effect op de GR-commissie te hebben gehad. Hoewel dit artikel niet de plaats is daarover verder uit te weiden, zou een onafhankelijk onderzoek naar de PACE-trial op zijn plaats zijn. De GR-commissie heeft gelijk dat er te weinig onderzoek is gedaan naar CGT bij patiënten die aan

huis of aan bed gebonden zijn. Daaraan kan worden toegevoegd dat deze groep patiënten überhaupt onvoldoende is onderzocht. Hierbij is het de vraag of deze patiënten een extreem vormen in het ziektespectrum, of dat het hier om een apart ziektebeeld gaat.

Bejegening Wij zijn het eens met de GR-commissie dat de bejegening door artsen en zorgverleners van patiënten met CVS/ME ook in Nederland nog te wensen overlaat. Dit geldt niet alleen voor de curatieve sector, maar misschien nog sterker voor de verzekeringsgeneeskundigen en andere beoordelende medici. Het is duidelijk dat hier nog veel te winnen is.

Onderzoek De GR-commissie concludeert terecht dat meer biomedisch onderzoek naar CVS/ME nodig is. Wel merkwaardig is in dit verband de suggestie dat Nederlandse onderzoekers tot dusver geen bijdrage hebben geleverd aan de internationale ontwikkeling van kennis over CVS/ME. De opmerking hierover, alsmede de zinsnede dat in Nederland tot dusver de psychosomatische invalshoek op de voorgrond stond, wekt de indruk dat de commissie zich niet altijd op feiten heeft gebaseerd, maar ook op meningen.

In het onderzoek naar CVS/ME zijn de afgelopen decennia echte doorbraken uitgebleven Tot slot, in het onderzoek naar CVS/ME gedurende de afgelopen decennia zijn echte doorbraken uitgebleven. Het gaat om een weerbarstig, moeilijk te onderzoeken ziektebeeld. Dit betekent dat over een nieuw Nederlands onderzoeksprogramma goed moet worden nagedacht. Prof. dr. J.W.M. van der Meer, internist, Radboudumc, afd. Interne Geneeskunde, Nijmegen. Drs. M.E. Roerink, internist in opleiding, Radboudumc, afd. Interne Geneeskunde, Nijmegen. Prof. dr. E.M. van de Putte, kinderarts, UMC Utrecht-Wilhelmina Kinderziekenhuis, afd. Algemene Pediatrie, Utrecht.

Lees ook de discussie over gedragstherapie bij CVS/ME in FysioPraxis 2016, nummer 10 (dec/ jan), pag. 12-13.

jos.vandermeer@radboudumc.nl

Literatuur bij dit artikel en het rapport ME/CVS van de Gezondheidsraad (maart 2018): www.kngf.nl/fysiopraxis

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 23

fp06opinie.indd 23

02-07-18 15:02


wetenschap – promotieonderzoek

Effectiviteit voor het eerst onderzocht

Manuele Therapie Utrecht bij patiënten met nekpijn Manuele Therapie volgens de Utrechtse School (MTU) is een bijzondere vorm van manuele therapie die ontwikkeld is door Gerrit van der Bijl sr. (1909-1977). Tot op heden zijn er geen gegevens bekend over de effectiviteit van MTU, een eis die in toenemende mate wordt gesteld aan behandelingen. De meest geëigende onderzoeksopzet om effectiviteit van behandelingen te onderzoeken, is het gerandomiseerde, gecontroleerde onderzoek (RCT). Daarom is er een RCT uitgevoerd waarin MTU vergeleken is met fysiotherapie, in het bijzonder de actieve vorm van fysiotherapie.

Tekst: Ruud Groeneweg

Het patiëntonderzoek en de behandeling volgens MTU is afwijkend van andere vormen van manuele therapie. Aan de hand van individuele voorkeursbewegingen, zoals het kruisen van de armen, handen vouwen of een bal gooien, wordt een analyse gemaakt van voorkeurspatronen in relatie tot de gewrichtsfuncties van het gehele bewegingssysteem. Op basis hiervan worden alle gewrichten op zachte wijze gemobiliseerd.

GPE: Global Perceived Effect NDI: Neck Disability Index NRS-P: Numeric Rating Scale for Pain

www.shutterstock.com

Effectiviteit en kosteneffectiviteit

De effectiviteit en kosteneffectiviteit van MTU zijn nog niet eerder onderzocht. Een RCT is opgezet, waarbij de resultaten van twee behandelmethoden (MTU en actieve fysiotherapie) zijn vergeleken bij patiënten met subacute en chronische nekpijn: het Nederlands Effectonderzoek Cervicale Klachten (NECK-project). Patiënten werden geïncludeerd indien zij meer dan twee weken nekpijn hadden en niet langer dan één jaar, de nekpijn van mechanische aard was (provoceerbaar en reproduceerbaar door beweging of houdingen), het de belangrijkste pijn was op het moment van inclusie en met of zonder uitstraling of hoofdpijn. De primaire uitkomstmaten waren globaal ervaren herstel (GPE) en functioneren (NDI), en de secundaire uitkomstmaat was pijn (NRS-P). Daarnaast is in de interventieperiode gekeken of er bijwerkingen van de behandeling optraden. De kortetermijneffecten zijn bepaald op 7 weken en de langetermijneffecten op 52 weken. Voor de analyse van de kosteneffectiviteit van de behandelmethoden zijn interventiekosten, gezondheidszorgkosten en productiviteitskosten geïnventariseerd. Er hebben 16 praktijken in Nederland deelgenomen aan het onderzoek en 181 patiënten zijn ingesloten (MTU-groep: 90 patiënten; Fysiotherapiegroep: 91 patiënten). Na analyse van de onderzoeksgegevens werden geen statistisch significante verschillen gevonden tussen de MTU-groep en de Fysiotherapiegroep op 7 en 52 weken. Bovendien waren er tussen beide behandelgroepen geen verschillen in bijwerkingen tijdens en na de behandeling. Het aantal behandelingen liet een verschil zien op 7 en 52 weken; 3 respectievelijk 6 behandelingen voor de MTU-groep en 6 respectievelijk 10 behandelingen voor de Fysiotherapiegroep. Daarmee had de

24 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06WK2426.indd 24

02-07-18 15:03


MTU-groep significant lagere interventiekosten. De interventiekosten en gezondheidszorgkosten waren voor de MTU-groep significant lager, maar de productiviteitskosten significant hoger voor de MTU-groep. Na analyse van de totale maatschappelijke kosten bleek er geen verschil tussen de beide behandelgroepen.

Patiëntkenmerken en effectiviteit Patiënten met nekpijn zijn volgens het lot (at random) toegewezen aan een van de behandelgroepen op basis van algemene patiëntkenmerken. De vraag is of er patiëntkenmerken zijn die een voorspellende waarde hebben voor het succes van de behandeling. Een aantal van deze patiëntkenmerken is in een secundaire analyse onderzocht. De onderzochte patiëntkenmerken waren: verwachting van de patiënt ten aanzien van de behandeluitkomst, geloofwaardigheid van de behandeling, beheersingsoriëntatie (locus of control) en angstvermijdingsgedrag. De uitkomstmaten voor het behandelsucces waren ervaren herstel, functioneren en pijn. De onderzochte patiëntkenmerken bleken geen voorspellers te zijn ten aanzien van succes bij de MTU of bij de actieve

Ruud Groeneweg

studeerde fysiotherapie aan de Haagse Academie voor Fysiotherapie en Manuele Therapie volgens de Utrechtse School, waarna hij aan de opleiding Manuele Therapie doceerde. Hij volgde de opleiding Master Manuele Therapie bij Avans+ te Breda, waaraan hij momenteel als docent is verbonden. Ook voltooide hij een studie psychologie (master) aan de Open Universiteit. Het promotietraject doorliep hij bij de Radboud Universiteit Nijmegen en de Vrije Universiteit (VU) Amsterdam. Bij de VU is hij gepromoveerd. Hij werkt in de eerste lijn in Dordrecht en Capelle aan den IJssel. Titel proefschrift: Manual Therapy Utrecht for Neck Pain. (Cost-)effectiveness; Reporting guideline for manual interventions; Prediction in treatment success Promotiedatum: 6 december 2017, VU Amsterdam Promotieteam: prof. dr. M.W. van Tulder, prof. dr. R.A.B. Oostendorp, prof. dr. R.W.J.G. Ostelo

vorm van de fysiotherapie. Verder is gekeken of deze kenmerken een toegevoegde voorspellende waarde hadden indien ze in samenhang werden bekeken met enkele demografische en klinische kenmerken die in de dagelijkse praktijk bij patiënten worden gevraagd, zoals leeftijd, geslacht, ernst van de klacht en algehele gezondheid. Alleen uitkomstverwachting van de patiënt bleek een relevante toegevoegde voorspellende waarde te hebben, te weten op pijn (+6%) en op functioneren na 7 weken (+17%) en op functioneren na 26 weken (+16%). Bij hogere verwachtingen bleek er meer pijnafname en beter functioneren. Er was hierin geen onderscheid tussen de behandelgroepen. De andere onderzochte variabelen lieten geen toegevoegde waardes zien. Het bevragen van de uitkomstverwachting van de patiënt ten aanzien van het behandelresultaat lijkt een zinvolle aanvulling tijdens de anamnese.

Prognostische patiëntprofielen Ten slotte is onderzocht of patiëntprofielen kunnen worden onderscheiden met een laag, middel of hoog risicoprofiel voor een slechte behandelprognose bij patiënten met nekpijn. Voor patiënten met

»

Hoe bent u tot dit promotietraject gekomen? Tijdens de opleiding Master Manuele Therapie bij Avans+ is met vier studenten het NECK-project opgezet, een RCT naar de effectiviteit van MTU bij patiënten met nekpijn. Deze opzet heeft uiteindelijk geleid tot dit promotietraject.

Waarom dit onderwerp? MTU verschilt in onderzoek en behandeling van andere vormen van manuele therapie, maar is nog niet eerder onderzocht op (kosten)effectiviteit.

Hebben de conclusies u verrast? De studie is opgezet vanuit de verwachting dat het een verschil in effect zou kunnen opleveren. In de loop van de studie, en met name op basis van de vele studies waarbij geen verschillen werden gevonden tussen interventies, groeide het besef dat er wellicht geen verschil zou zijn.

Wat zou u doen met 1 miljoen euro onderzoeksgeld?

keursbewegingen zoals gebruikt in de MTU in relatie tot vorm en functie is wenselijk. Om te bepalen of musculoskeletale klachten effectiever te behandelen zijn is onderzoek naar de onderliggende etiologie van symptomen van belang. Zo kunnen subgroepen gecreëerd worden voor differentiatie in therapiekeuze.

Onderzoek naar de validiteit van de voor-

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 25

fp06WK2426.indd 25

02-07-18 15:03


»

lagerugpijn is reeds zo’n vragenlijst ontwikkeld: de STarT Back Screening Tool (SBST), waarbij voor ieder profiel een passende behandeling wordt gegeven. Het toepassen van de SBST (indelen op risico en een passende behandeling gebaseerd op deze risicoprofielen) lijkt een beter behandelresultaat te geven dan de algemeen toegepaste ‘best practice’ behandeling. Om te onderzoeken of we ook bij patiënten met nekpijn verschillende risicoprofielen kunnen onderscheiden, zijn de gegevens van drie vergelijkbare Nederlandse RCTs samengevoegd. Uitgaande van de gebruikte vragenlijsten in deze drie onderzoeken is een vragenlijst samengesteld overeenkomend met de SBST voor lagerugpijn. Na de analyse van de 466 patiënten die hebben deelgenomen in de drie RCTs bleek dat de drie risicoprofielen (laag, middel of hoog risico) significant verschillen op pijn, functioneren en algehele gezondheid, waarbij oplopend van laag naar hoog risico meer pijn, minder functioneren en slechtere algehele gezondheid werd gezien. Verder bleek een statistisch significant verschil tussen deze risicoprofielen op ervaren herstel. De uitkomsten van dit exploratieve onderzoek geven aanleiding de vragenlijst op risicoprofielen bij patiënten met nekpijn verder te ontwikkelen.

WAT KAN DE FYSIOTHERAPEUT MET DE RESULTATEN VAN DIT ONDERZOEK MTU en de actieve vorm van fysiotherapie laten geen verschil zien in effectiviteit en kosteneffectiviteit in de behandeling van patiënten met subacute en chronische nekpijn. De door ons onderzochte psychosociale variabelen bleken niet te voorspellen welke patiënt meer baat had bij MTU of fysiotherapie. De uitkomstverwachting van de patiënt blijkt wel invloed te hebben op het verloop van de klachten en behandeleffecten in beide groepen. ‘Extern’ klinisch bewijs, zoals de resultaten van deze RCT, kan informatief zijn, maar kan de individuele beoordeling van de patiënt niet vervangen. Klinische expertise bepaalt of het extern bewijsmateriaal van toepassing is op de individuele patiënt op basis van het klinische redeneerproces van de fysio- of manueel therapeut, naast de voorkeuren van de patiënt. De voorkeur van de fysio- en manueel therapeut en de verwachting van de patiënt zijn belangrijk in de keuze voor de behandelvorm.

column

MAMILs Onze fietsen zijn een maand geleden gearriveerd. Sindsdien fiets ik gemiddeld 2 à 3 dagen per week naar de universiteit. De heenreis duurt ongeveer een kwartier, maar de terugweg duurt 30 minuten. Dat komt door een heuvel. Mijn fiets heeft 27 versnellingen en ik heb echt (nog) de laagste versnelling nodig om boven te komen. In een van mijn eerdere blogs zei ik dat fietsen hier in Sydney leek op een kamikazeactie. Dat zie ik nu toch iets ruimer. Natuurlijk moet je goed opletten, want je bent een van de weinige fietsers en het verkeer is niet echt aan je gewend. Wat fietsen hier een uitdaging maakt, zijn de

heuvels. Je gaat al gauw behoorlijk hard de heuvel af en bij een stoplicht ga ik nog weleens door rood, want er komt toch niks aan en remmen is zo’n gedoe. Ook moet je de drukke wegen in de stad proberen te vermijden. Die zijn al gauw 6- of 8-baans, met een busstrook waar je op mag fietsen. Nu heeft niet elke buschauffeur er zin in om heuvel op de hele tijd achter je aan te moeten rijden. Waarom ik eerst dacht dat het fietsen zo gevaarlijk was? Nou, dat komt door de MAMILs: middle aged men in lycra. Het is vooral hun fietsstijl. Ze zoeken echt geen verkeersluwe routes, maar juist de snel-

le. Ze fietsen alsof ze met een etappe in de Tour de France bezig zijn, waarbij ze ervan uitgaan dat de gemeente vergeten is de verkeerslichten uit te zetten en elk voertuig wordt gezien als hulpauto, waar je vooral vóór moet blijven. Als ik die mannen zie fietsen, moet ik steeds denken aan mijn Amsterdamse rij-instructeur die bij dat soort verkeersdeelnemers elke keer het raampje opendraaide en riep: “Mot je dood of zo?!”

Elk nummer van FysioPraxis schrijft Arianne Verhagen een column over haar verblijf in Australië, waar zij sinds februari van dit jaar hoogleraar is aan de University of Technology in Sydney (UTS). arianne.verhagen@uts.edu.au

26 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06WK2426.indd 26

02-07-18 15:03


patiënt in beeld

Vervolg van pag. 11

Fysiotherapeut Janita van de Mheen: Foto: Wiep van Apeldoorn

“In april van dit jaar werd duidelijk dat Pieter Jan in het eindstadium van hartfalen was. Na een uitgebreide screening in het UMC Utrecht werd groen licht gegeven voor de implantatie van een steunhart, een mechanische pomp die de functie van de linkerhartkamer overneemt. Preoperatief werd Pieter Jan in het mobiliseren fors beperkt door kortademigheid. Hierdoor was zijn maximale loopafstand beperkt tot honderd meter. Maar door zijn motivatie wist hij het deconditioneren preoperatief te beperken, waar hij hoogstwaarschijnlijk postoperatief baat bij heeft gehad. Na implantatie van het steunhart was de fysiotherapeut op de intensive care betrokken voor vroege mobilisatie en ter voorkoming van postoperatieve pulmonale complicaties. Bij terugkomst op de verpleegafdeling moest Pieter Jan leren om zelf de buikwond te verzorgen. Daarnaast volgde hij pomptraining zodat hij en zijn familie weten wat ze moeten doen bij alarmeren van de pomp. Ook kreeg hij bijna dagelijks fysiotherapie om te leren omgaan met de fysieke beperkingen en mogelijkheden van een steunhart. Gelukkig kon Pieter Jan na drie weken ziekenhuisopname zelfstandig naar huis. Daarna kon hij poliklinisch verder revalideren.” Janita van de Mheen, fysiotherapeut, afd. cardiologie en cardiothoracale chirurgie; afd. revalidatie, fysiotherapiewetenschap en sportgeneeskunde, UMC Utrecht.

Meer weten over het behandelplan? Neem contact op met Janita van de Mheen: J.G.vandeMheen-2@umcutrecht.nl.

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 27

fp06inbeeld.indd 27

02-07-18 14:59


wetenschap – summary

Concurrent validity and interrater reliability of a new smartphone application to assess 3D active cervical range of motion in patients with neck pain

Onderzoeksopzet

Martijn Stenneberg, Harm Busstra, Michel Eskes, Emiel van Trijffel, Erik Cattrysse, Wendy ScholtenPeeters, Rob de Bie

Een nieuwe iPhone-applicatie is ontwikkeld, ‘3D range of motion’ genaamd, die actieve cervicale flexie-extensie, axiale rotatie en lateroflexie registreert en tegelijkertijd de hierbij optredende gekoppelde bewegingscomponenten, bijvoorbeeld de mate van lateroflexie die optreedt bij een axiale rotatie. De iPhone wordt bevestigd met een aangepaste sportarmband op het voorhoofd van de patiënt. De applicatie maakt gebruik van de gyroscoop- en accelerometerfunctie van de iPhone en is gemakkelijk te bedienen. Validatie van de applicatie is eerst uitgevoerd op een stabiel houten frame met een bewegingsarm en vervolgens bij patiënten met nekpijn (n = 30), waarbij een elektromagnetisch trackingsysteem (Polhemus Liberty, Colchester, Vermont, US) als referentietest heeft gediend (zie foto). Voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zijn 26 patiënten geïncludeerd die door 2 manueeltherapeuten onafhankelijk van elkaar en op gestandaardiseerde wijze zijn gemeten.

Klinische vraag Wat is de concurrente validiteit en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van een nieuw ontwikkelde iPhone-applicatie om de 3D actieve range of motion van de nek te meten bij patiënten met aspecifieke nekpijn?

Conclusie van de auteurs De iPhone-applicatie ‘3D range of motion’ is een valide, betrouwbaar en hanteerbaar instrument voor het meten van driedimensionele bewegingen van de cervicale wervelkolom in de dagelijkse praktijk en in wetenschappelijk onderzoek. Bij het interpreteren van cervicaal mobiliteitsonderzoek dient wel rekening gehouden te worden met de grootte van de meetfout.

Cross-sectioneel onderzoek.

Onderzoekslocatie Vijf eerstelijnspraktijken in Nederland.

SAMENVATTING

Verschillen tussen de iPhone en Polhemus op het houten frame waren voor alle metingen kleiner dan één graad. De Intraclass Correlatie Coëfficiënten (ICC’s) voor zowel de validiteit als de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid waren hoog (> 0,90). Er bleek geen significant verschil in gekoppelde bewegingen tussen de iPhone en de Polhemus, wat betekent dat de iPhone om alle bewegingsassen adequaat meet. De meetfout van het instrument bleek kleiner dan of gelijk aan die van andere geaccepteerde meetinstrumenten die in de praktijk en in onderzoek gebruikt worden voor het bepalen van cervicale mobiliteit. Echter, de meetfout is aanzienlijk: het klinisch verschil tussen beoordelaars varieerde van 10,4° voor totale lateroflexie tot 13,6° voor flexie-extensie. Het is voor de fysiotherapeut belangrijk te bepalen wat een aanvaardbaar verschil is in de dagelijkse praktijk. Drs. Martijn Stenneberg, hoofd opleiding Master Manuele Therapie, SOMT University of Physiotherapy, Amersfoort. Samengevat uit Musculoskelet Sci Pract © 2018;34:59-65

28 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06summary.indd 28

02-07-18 15:04


specialistenkatern

Redactie: de Beroepsinhoudelijke Verenigingen CoĂśrdinatie en eindredactie: Lidwien van Loon

NVMT

Kwalitatief onderzoek bij een klinische trial PatiĂŤntverwachtingen bij oefeningen met en zonder manuele therapie

30

NFP

Is er straks nog werk? Psychosomatisch fysiotherapeut in 2030

32

NVBF

Inclusieve innovatie en arbeid Nieuwe leerstoel Tilburg University

33 FysioPraxis juli/augustus 2018 | 29

fp06SK.indd 29

02-07-18 15:04


NVMT | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR MANUELE THERAPIE

specialistenkatern

Kwalitatief onderzoek bij een klinische trial

Patiëntverwachtingen bij oefeningen met en zonder manuele therapie Tekst: Ilse Swinkels-Meewisse

Rugpijn met uitstraling in het been (RmUB) is een kostbare aandoening die nog steeds onvoldoende is bestudeerd. Ondanks de vele behandelmogelijkheden is onderzoek naar de interventies beperkt. Een studie naar het verschil in effect tussen huiswerkoefeningen/ adviezen met en zonder manuele therapie laat een positief effect zien voor de combinatie van huiswerkoefeningen/ adviezen met manuele therapie. Dit effect is significant op alle patiëntgerapporteerde uitkomsten, waaronder pijn en beperkingen. Het effect hield ook na een jaar follow-up aan.*

chronische RmUB. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, werd de klinische studie uitgebreid met een kwalitatieve studie naar patiënttevredenheid. Alle deelnemers kregen instructies met betrekking tot huiswerkoefeningen en informatie over oorzaken van RmUB, met het advies om zoveel mogelijk ADL-activiteiten te blijven uitvoeren. Deelnemers die gerandomiseerd waren in de manueletherapiegroep (MT+oefen-deelnemers) kregen 20 behandelingen. Na 12 weken werd alle deelnemers gevraagd deel te nemen aan een 15 minuten durend persoonlijk semigestructureerd interview. De interviews werden niet afgenomen door behandelaars noch door de auteurs van de

als een meer algemene beschrijving, bijvoorbeeld: “…the way I was feeling every morning.” Andere thema’s die scoorden bij het item ‘tevredenheid’, waren de aard van de behandeling, de instructies bij het oefenprogramma, verwachtingen van de zorg, de gegeven informatie en de algemene indruk/ervaring van de studie. Percepties met betrekking tot huiswerkoefeningen en advies – Deelnemers apprecieerden het lokale en algemene effect van de oefeningen en dat de uitvoering naar eigen niveau was, maar de zelfdiscipline werd als nadeel ervaren. De deelnemers waren verdeeld over de inhoud van de oefeningen: “…the types

De deelnemers waardeerden vooral het behandeleffect en de patiëntbehandelaarinteractie

Het wordt steeds belangrijker om in klinisch onderzoek patiënttevredenheid mee te nemen als uitkomstmaat. Maar wat patiënttevredenheid is en hoe het wordt gemeten, is niet volledig duidelijk. Evenmin welke behandelingen door patiënten als nuttig worden ervaren of wat de inpublicatie. De antwoorden op de gestelde vloed is van patiënttevredenheid op het effect van een interventie (‘patient values’, vragen werden onderverdeeld in verschilpatiëntverwachtingen). lende thema’s en populatie-specifieke context. De frequentie van alle thema’s werd gekwantificeerd en representatieve Doel quotes werden geselecteerd. Klinisch releDe besproken studie had als doel antwoorden te vinden op de volgende onder- vante verschillen tussen de twee groepen werden in themafrequentie aangegeven. zoeksvragen: • Welke factoren bepalen de tevredenheid met de gekregen zorg bij personen met Resultaten chronische rugpijn met uitstraling in het Van de 192 deelnemers nam 91% been (RmUB)? (n = 174) deel aan de interviews. De resul• Welke karakteristieken van manuele taten werden onderverdeeld in de thema’s: therapie en huiswerkoefeningen worden ‘tevredenheid’, percepties met betrekking als positief dan wel negatief ervaren? tot huiswerkoefeningen en advies, percep• Welke aspecten van de verleende zorg ties met betrekking tot de behandeling vonden de participanten bijdragen als manuele therapie, wel/niet nuttige zorg en nuttig dan wel als niet nuttig? overige opvallende thema’s.

Methoden Het onderzoek is opgezet als een kwalitatieve studie, genesteld in een gecontroleerde klinische studie (controlled clinical trial) naar het effect van de toevoeging van manuele therapie aan adviezen en huiswerkoefeningen bij personen met

Tevredenheid – Het meest frequent geuite thema betrof de interactie met anderen. Dit werd door de MT+oefen-deelnemers vaker genoemd dan door de alleen oefenadvies-deelnemers. Het ervaren behandeleffect nam de tweede plaats in. Dit betrof zowel specifiek de pijn of de beperkingen

of exercises that were given and then explaining how to do them, when to do them… that process I think has helped… making the commitment that, yep, that’s a daily thing that’s going to be done.” Percepties met betrekking tot behandeling manuele therapie – De deelnemers waardeerden vooral het behandeleffect en de patiënt-behandelaarinteractie. Ruim de helft had geen negatieve percepties over de behandelingen manuele therapie en slechts acht deelnemers vonden het maken van afspraken lastig. Wel/niet nuttige zorg – 87% van de deelnemers vond de zorg van de studie nuttig. Een minderheid vond enkele aspecten nuttig en andere aspecten niet. Vooral het ervaren behandeleffect en de interactie met de zorgverlener zorgden voor een overwegend positief gevoel. Overige opvallende thema’s – Twee overige effecten van de interventie, zoals lichaamsbewustzijn en emotioneel wel-

30 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06SK.indd 30

02-07-18 15:05


zijn, werden door respectievelijk 41 en 28 participanten aangehaald: “[I learned] how to handle myself better… how to work my body better so I’m not causing my body more discomfort.” Een ander opvallend thema waren de verwachtingen van de deelnemers. Ze hadden te maken met enerzijds de behandeling en anderzijds met de gerandomiseerde behandelallocatie die wel of niet aan de verwachtingen voldeed.

Figuur 1

Cliënt

Wetenschap EBP

Discussie Er zijn weinig kwalitatieve studies die deze specifieke aspecten van een interventie evalueren. Wat door de patiënten het meest werd gewaardeerd, was de interactie met de zorgverlener. Dit was vooral evident in de groep deelnemers die ook manuele therapie kreeg. Dit zou het positieve resultaat van de genoemde klinische studie voor manuele therapie gedeeltelijk kunnen verklaren. Ook andere studies vonden dat de interactie tussen patiënt en zorgverlener geassocieerd was met een positief effect op pijn, beperkingen en tevredenheid met de interventie.* Juist deze interactie laat het belang zien van contextuele factoren in de zorg. Ook het behandeleffect werd door deelnemers gewaardeerd, wat weer de tevredenheid met en het nuttig vinden van de behandeling beïnvloedde. In beide groepen werden de gegeven informatie en adviezen zeer gewaardeerd. In de literatuur wordt aangegeven dat veel patiënten met rugpijn ontevreden zijn over de informatie en/of adviezen die ze van zorgverleners krijgen. Patiënten met rugpijn zoeken een verklaring voor hun pijn en zijn tevreden met een interventie wanneer ze het gevoel hebben dat ze begrepen en serieus genomen worden. Dit kan de hoge mate van tevredenheid met de behandeling in deze studie verklaren en van het positieve effect van de behandeling. Om ervoor te zorgen dat de deelnemers een beter zelfmanagement van hun symptomen aannamen, kregen alle deelnemers instructies en adviezen. Er zijn sterke aanwijzingen dat zelfmanagement een belangrijke voorspeller is van de effecten van zorg op het gebied van het bewegingsapparaat. Gelet op het belang van de interpersoonlijke interactie en het geven van informatie/adviezen vinden de auteurs dat zorgverleners er goed aan doen aandacht te besteden aan de zelfeffectiviteit van patiënten.

Eigen ervaring en expertise Bespreking Uit deze en andere kwalitatieve studies blijkt dat patiënttevredenheid voor een belangrijk deel kan worden verklaard door de kwaliteit van de interactie tussen patiënt en zorgverlener. Hierbij speelt informatieverstrekking een belangrijke rol. Uiteraard blijkt het effect van de interventie ook een belangrijke rol te spelen. Wanneer we kijken naar Evidence-Based Medicine/Practice (EBM) zijn hiervoor drie pijlers van belang (figuur 1). De studie laat zien dat de voorkeuren en waarden van de patiënt de tevredenheid bepalen over het effect van een interventie. Onder de pijler ‘clinical judgement’ vallen ook uitleg, informatie en advisering die patiënten krijgen. Het relevante wetenschappelijke bewijs is noodzakelijk, maar niet zaligmakend. EBM is niet synoniem voor alleen datgene uitvoeren waarvoor wetenschappelijk bewijs voorhanden is. Naast een aangetoond effect van een interventie zijn vele contextuele factoren van belang bij een behandeling, zoals deze studie aantoont. Niet alleen patiëntfactoren maar ook zorgverlenersfactoren. De kennis van de zorgverlener van het wetenschappelijk bewijs heeft invloed op de overtuigingen van de zorgverlener en zo op de informatie en advisering die aan de patiënt wordt gegeven. Het is een drie-eenheid. Hoe vertaalt zich dit naar de praktijk? Deze studie laat zien dat het belangrijk is dat patiënten serieus worden genomen en goede en duidelijke uitleg krijgen over hun gezondheidsprobleem. Contextuele

factoren, zoals zelfeffectiviteit, attributies van de patiënt, vertrouwen in de behandelaar en interactie met de zorg zijn van groot belang op de patiënttevredenheid en uiteindelijk op het effect van de behandeling. De beroepsgroep fysio-/ manueel therapeuten scoort hoog op patiënttevredenheid. Ik denk dus dat we het als beroepsgroep goed doen. En dat het beter kan uiteraard. Vooral bij die patiënten bij wie het resultaat tegenvalt, zouden we eens kunnen kijken naar deze contextuele factoren.

NVMT | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR MANUELE THERAPIE

specialistenkatern

*Bronfort G, Hondras MA, Schulz CA, Evans RL, Long CR, Grimm R. Spinal manipulation and home exercise with advice for subacute and chronic backrelated leg pain: a trial with adaptive allocation. Ann Intern Med 2014;161(6);381-391.

Dr. Ilse Swinkels-Meewisse is manueel therapeut en werkzaam voor Hogeschool Zuyd.

swinky@xs4all.nl

Besproken artikel

Maiers M, Hondras MA, Salsbury A, Bronfort G, Evans R. What do patients value about spinal manipulation and home exercise for back-related leg pain? A qualitative study within a controlled clinical trial. Man Ther 2016;26;183-191.

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 31

fp06SK.indd 31

02-07-18 15:05


N F P | N E D E R L A N D S E V E R E N I G I N G V O O R F Y S I O T H E R A P I E V O L G E N S D E P S Y C H O S O M AT I E K

specialistenkatern

Psychosomatisch fysiotherapeut in 2030

Identiteit

beroepsgroep en met andere disciplines. Slootweg denkt hierbij aan de manier van werken in de tweede en derde lijn. “Daar vindt regelmatig multidisciplinair overleg plaats over de zorg van patiënten. Bij toenemende complexiteit zal dit overleg ook plaats moeten vinden in de eerste lijn. Hoe dit er in de toekomst uitziet? Hopelijk wordt overleg door technologische ontwikkelingen minder tijdrovend. Zo zijn er diverse apps die veel zorgverleners al gebruiken.”

Ook chronische pijn wordt als een groeiend probleem gezien.2 Steeds meer specialismen verdiepen zich in mensen met chronische pijn. Men kan dit als een bedreiging voor de psychosomatiek zien, of juist als een verrijking. Rümke beaamt dat psychosomatisch fysiotherapeuten moeten samenwerken, zelfs samengaan met alle andere specialismen. “Het gaat uiteindelijk allemaal om het gedrag van de patiënt.”

Mayke Kummer: ‘We krijgen steeds meer te maken met vergrijzing en daarmee juist met complexe casuïstiek’

Is er straks nog werk? 2030 klinkt voor sommigen nog ver weg, maar het is dichterbij dan je denkt. Om erachter te komen welke beelden er leven over psychosomatische fysiotherapie in 2030, voerde ik als vierdejaars student fysiotherapie tijdens mijn minor psychosomatiek een kwalitatief onderzoek uit naar de toekomstvisie van de psychosomatisch fysiotherapeut. Hoe zien enkele kopstukken uit de psychosomatische fysiotherapie de toekomst van deze beroepsgroep? Tekst: Noor van der Landen

Eén ding is duidelijk: de invloed van technologie binnen de gezondheidszorg neemt toe. Denk aan internet, apps, robots en exposuretherapie met behulp van ‘virtual reality’-technologie. Houden we in de toekomst intakegesprekken via een hologram?

Complexiteit “Ik denk dat in 2030 85 tot 95% geautomatiseerd is van wat we nu doen”, zegt Matthijs Rümke, voorzitter van de NFP. “Ik verwacht dat door een meer geautomatiseerde maatschappij er minder werk voor ons zal zijn. Op deze manier zullen we meer tijd krijgen om te kijken of het wel efficiënt is wat we doen.”

Matthijs Rümke: ‘In 2030 is 85 tot 95% van wat we nu doen geautomatiseerd’ Volgens Rümke kunnen we met behulp van technologie interveniëren. Hierdoor zal de zeer complexe patiëntenpopulatie afnemen. Mayke Kummer daarentegen verwacht dat we steeds meer te maken krijgen met vergrijzing en daarmee juist met complexe casuïstiek. Kummer is psychosomatisch fysiotherapeut en docent bij de minor psychosomatiek aan de Hogeschool Utrecht. Ze denkt dat we niet zijn voorbereid op een toenemende complexiteit. De literatuur onderschrijft de

verwachting van toenemende complexiteit door vergrijzing. Zo is er een voorspelling dat er in 2030 geen sprake meer is van enkelvoudige hulpvragen.1

Linda Slootweg: ‘Ik vind het belangrijk om te laten zien dat we specialisten zijn in dit vakgebied’ Linda Slootweg ziet dit anders. Ze is opleidingshoofd van de Master Psychosomatiek aan Hogeschool Utrecht. “Ik vind het juist belangrijk om te laten zien dat we specialisten zijn in dit vakgebied. We mogen als psychosomatisch fysiotherapeuten veel duidelijker kenbaar maken wat onze meerwaarde is bij complexe patiëntenzorg en daarmee voor mensen met chronische pijn. De gemiddelde psychosomatisch fysiotherapeut is nog veel te bescheiden.”

Preventie Slootweg: “De Nederlandse gezondheidszorg wil en mag zich meer gaan focussen op preventie en gezond gedrag. Ga niet alleen behandelen op het moment dat er een probleem is, maar herken de patronen. Kijk verder dan alleen die ene patiënt, of de praktijk waar je werkt. Ook hierin zou technologie een rol kunnen spelen. Het is aan ons om die kans nu te grijpen.”

Noor van der Landen is vierdejaars student fysiotherapie aan de HAN in Nijmegen met een minor psychosomatiek aan de HU.

noor_landen@hotmail.com

Samenwerking Zowel Rümke als Kummer en Slootweg menen dat samenwerking steeds belangrijker wordt. Kummer: “Grenzen tussen de disciplines zullen vervagen. Of nu de ergotherapeut of de psychosomatisch fysiotherapeut zegt dat de patiënt moet gaan bewegen, eigenlijk geeft iedereen hetzelfde advies. We hebben immers dezelfde visie op inactieve mensen.” Toenemende complexiteit vraagt dus om meer samenwerking, binnen de eigen

Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis

In het najaar organiseert Hogeschool Utrecht in samenwerking met de NFP een symposium ‘Gedrag in Uitvoering’. Meer informatie via de auteur van dit artikel.

32 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06SK.indd 32

02-07-18 15:05


Nieuwe leerstoel Tilburg University

Inclusieve innovatie en arbeid Op 6 april sprak prof. dr. Roland Blonk zijn inaugurele rede uit. Met zijn oratie ‘We zijn nog maar net begonnen’ gaf Blonk als bijzonder hoogleraar aan Tilburg University het startschot voor de leerstoel Arbeidsdeskundigheid en Inclusieve innovatie van Arbeid. Aan de rede ging een symposium vooraf waarin vanuit drie perspectieven belicht werd hoe en waar vernieuwing kan leiden tot een meer inclusieve arbeidsmarkt. Tekst: Anita Zijderveld

Het hebben van werk speelt in onze samenleving een belangrijke rol bij wie je bent: je hoort ergens bij. Het is een belangrijke voorwaarde voor ons welbevinden. In 2006 toonde prof. dr. Roland Blonk aan dat de gezondheid van mensen die hun werk verliezen, achteruitgaat. Het werkt ook andersom; de gezondheid neemt toe wanneer mensen weer werk hebben. Werk is in die zin een medicijn.

Inclusieve arbeidsmarkt In onze samenleving zijn er twee miljoen mensen die langdurig werkloos zijn of een kwetsbare arbeidsmarktpositie hebben. De uitdaging is om een arbeidsmarkt te creëren waarin deze mensen wel een plek hebben; een inclusieve arbeidsmarkt waaraan mensen voor zichzelf waarde ontlenen en waarin talenten optimaal de kans krijgen. De arbeidsmarkt innoveren tot een inclusieve arbeidsmarkt is een zoektocht die Blonk met de leerstoel handen en voeten wil geven.

Integratief gedragsmodel Arbeidsdeskundige kennis speelt een cruciale rol in een inclusieve arbeidsmarkt. Arbeidsdeskundigheid en gaat onder andere over de relatie mens en arbeid. Over het herstellen hiervan als er een misfit is tussen enerzijds wat een persoon kan bieden en anderzijds de eisen die het werk stelt. Met beide aspecten gaat Blonk de komende jaren aan de slag. Hierbij gaat hij uit van het integratieve

gedragsmodel van Fishbein en Ajzèn (2010). Dit model stelt motivatie centraal en biedt professionals handvatten voor hoe op motivatie geïntervenieerd kan worden, aan de kant van zowel het individu als de werkgever. In het model heeft Blonk de zelfreguleringsvaardigheden van Van Hooft verwerkt. Het is de bedoeling de komende jaren dit model verder uit te werken en te implementeren in het veld. Hiertoe worden beschrijvingen van praktijkvoorbeelden gemaakt door middel van methodisch werken, gericht op het individu. Aan de werkgeverskant worden er interventies ontwikkeld om werkgevers effectief te ondersteunen in inclusief ondernemen. Blonk wil samen met werkgevers zoeken naar oplossingen en analyseren wat daarin succesfactoren zijn.

Capacity-model Naast het integratieve gedragsmodel maakt Blonk gebruik van een aanvullend model: het capability-model van Sen (1997). Dit model gaat uit van een persoonlijke benadering in de begeleiding. Nu wordt bij organisaties vooral met gelijke middelen in werknemers geïnvesteerd. Bij de capability-benadering wordt er geïnvesteerd naar behoefte van de werknemer. Het voordeel hiervan is dat iedereen gelijke kansen krijgt.

Sprekers symposium Prof. dr. Fred Zijlsta: De inclusieve arbeidsorganisatie, wat levert dat op? Zijlstra sprak vanuit het perspectief van de organisatiepsychologie, het aanpassen van de organisatie en de arbeid en de ondersteuning van werkgevers daarbij. Zijlstra is wetenschappelijk directeur Expertisecentrum voor Inclusieve Arbeidsorganisaties en hoogleraar Arbeids- en Organisatiepsychologie aan Maastricht University. Prof. dr. Michiel de Looze: Technologie ten behoeve van Inclusieve Arbeid De Looze benadrukte het technologisch perspectief. Aan de hand van praktijkvoorbeelden liet hij zien hoe nieuwe technologie, met name augmented reality en collaborative robots, de inzetbaarheid van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt kan vergroten en tegelijkertijd drempels kan wegnemen bij potentiële werkgevers. De Looze is bijzonder hoogleraar Productie Ergonomie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en senior onderzoeker bij TNO. Prof. dr. Ruud Muffels: Innovatie in het participatiebeleid: de bijdrage van de vertrouwensexperimenten in beeld Muffels behandelde het perspectief vanuit de gedragseconomie en het sociaaleconomische beleid. Hij ging in op bestuurlijke innovatie in het participatiebeleid (Participatiewet), waaronder de vertrouwensexperimenten waarin naast vertrouwen, eigen regie, een vraaggerichte aanpak, maatwerk en capabilities de basis vormen van deze innovaties. Muffels bekleedt de leerstoel Labour Market and Social Security aan Tilburg University, Department of Sociology, en is research fellow aan DIW-Berlijn en IZA-Bonn.

NVBF | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR BEDRIJFS- EN ARBEIDSFYSIOTHERAPEUTEN

specialistenkatern

Anita Zijderveld is als register bedrijfsfysiotherapeut en arbeidsdeskundige verbonden aan Ergofocus in Vianen.

anita@ergofocus.nl

Roland Blonk is met ingang van 1 maart 2018 benoemd tot bijzonder hoogleraar aan Tilburg University. De Stichting Arbeidsdeskundig Kennis Centrum (AKC) maakt de leerstoel mogelijk. De leerstoel is verbonden aan twee departementen van de Tilburg School of Social and Behavioral Sciences, namelijk aan HR Studies en aan Tranzo, in het bijzonder aan de Academische Werkplaats Arbeid en Gezondheid (AWAG).

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 33

fp06SK.indd 33

02-07-18 15:05


geluiden uit het veld

Deze rubriek bevat willekeurige fragmenten van personen en organisaties op openbare media. De redactie van FysioPraxis en KNGF zijn niet verantwoordelijk voor de inhoud van de berichten.

“De bakkerij op de hoek van de straat, daar zal niet zo gek veel voor veranderen. Maar de fysiotherapeut, hoe klein ook, die moet al extra stappen zetten. Dat besef is zó belangrijk. Met een register waarin men alles moet bijhouden, bijvoorbeeld.”

“Eersteklasser De Jong Fysiotherapie won gisterenavond de Snackbar Henky Penky Beker. Hoofdklasser Brinkbox werd na strafschoppen verslagen.” EdeStad.nl

Brenno de Winter, onderzoeksjournalist gespecialiseerd in IT-beveiliging en privacy, over de AVG in HP/De Tijd

“Geloofwaardige #ethiek vraagt een open mind, belichting van verschillende visies en een contextvolle opinie. Ongeveer zoals mijn #fysiotherapeut met mij omgaat als ik hem nodig heb.”

“Een vriendin van mij is beroepsmilitair en veteraan. Ze is meerdere malen op uitzending geweest, en na 4 mei moet ze altijd in fysiotherapie vanwege de omvangrijke ijzerwinkel die ze moet meetorsen.” Rinus Verweij in zijn blog op Zenderstreeknieuws

Cees Hameete op twitter

“Mijn naïviteit: na Schippers dacht ik dat @hugodejonge een eerlijker zorgstelsel wilde #Big4 #oligopolie #zorg #fysiotherapie #politiek” Martin Keesenberg op twitter

“21 procent patiënten maakt al online afspraak bij fysiotherapeut.” Icthealth.nl

“Quote neuropsychologe in @BNDeStemOhout ‘Nee liever geen #fysiotherapeut, wel een beweegcoach, want die hebben affiniteit met bewegen en zijn goed in gespreksvoering.’ #mijnklompbreekt” Maarten Kok op twitter

“Ja, dat is supertof. Het is zo’n jonge en dynamische omgeving. Het is heel anders dan in een wijk. Het was destijds best uniek dat je als fysio aan een universiteit zat, dat had je toen bijna nergens anders.” Dimitri Motz over het runnen van een praktijk tussen de studenten in Erasmusmagazine.nl

“Het was de tijd dat alle administratie ineens van papier naar digitaal moest. Ik kwam als fysiotherapeut in allerlei verplichte formats terecht, moest heel veel vastleggen. Checks, tevredenheidsonderzoeken, van alles. Dat werd me allemaal te veel, ik kon het niet meer aan.” Redbad Strikwerda, opgeleid als fysiotherapeut en coach van Draisma Dynamo, over de rol van autisme in zijn leven in De Stentor

34 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06geluiden.indd 34

02-07-18 15:05


36 38 42

Nieuws | Early Career Researchers Beweegzorg Subsidie voor onderzoekers fysiotherapie

Website defysiotherapeut.com vernieuwd!

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 35

fp06KNGF.indd 35

02-07-18 15:07


KNGF kort

Conceptkader meerjarenprogramma paramedische zorg Paramedische beroepsgroepen, Patiëntenfederatie Nederland en Zorgverzekeraars Nederland hebben gezamenlijk een conceptkader voor een meerjarenprogramma (para)medische zorg gepresenteerd tijdens de tweede werkconferentie van de werkgroep Paramedie op 18 mei jl. Ruim 50 deelnemers uit de hoek van wetenschap, beleid, zorgaanbieders en patiëntenorganisaties gaven hun inbreng. Het uit te voeren wetenschappelijk onderzoek gaat onderbouwing opleveren voor (para)medische zorg die patiëntgericht is en waarbij de kwaliteit van leven voor-

op staat. Hoe kan de paramedische zorg waarde toevoegen en kosten verminderen? En hoe kunnen paramedici bijdragen aan zorgoptimalisatie en optimaal functioneren van patiënten dicht bij huis? De werkgroep Paramedie bestaat uit: Paramedisch Platform Nederland (PPN), Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), Stichting Keurmerk Fysiotherapie, Nederlandse Vereniging van Podotherapeuten (NVvP), Patiëntenfederatie Nederland en Zorgverzekeraars Nederland. Voor inhoudelijke input en feedback zijn hoogleraren, lectoren en

onderzoekers betrokken, werkzaam in het domein van de paramedische en aanverwante medische disciplines.

Fysiotherapie Richtlijn en e-learning beschikbaar bij COPD in basisverzekering Artrose Heup-Knie

De nieuwe KNGF-richtlijn Artrose heupknie is voor u beschikbaar. Deze richtlijn is als eerste volgens de nieuwe richtlijnenmethodiek ontwikkeld. Dat heeft te maken met de opname van fysiotherapie bij heup- en knieartrose in de basisverzekering sinds 1 januari van dit jaar. U kunt op verschillende manieren kennisnemen van de nieuwe inzichten en veranderingen in de herziene richtlijn Artrose heup-knie. Zo is er een e-learning over de richtlijn ontwikkeld. KNGF-leden kunnen deze volgen voor € 17,50. Niet-leden betalen € 35,-.

Accreditatie voor 2 punten voor het vakinhoudelijke deel van de algemeen fysiotherapeut is aangevraagd. Naast de e-learning en een fysieke scholing in het najaar is er uitgebreide patiëntinformatie, een oefenprogramma en zijn er ondersteunende video’s beschikbaar.

MEER WETEN Informatie, richtlijn en e-learning: www.kngf.nl/artrose

Gesprekken met zorgverzekeraars

‘Dagboek van een Volhouder’ Het KNGF is voortdurend in gesprek met zorgverzekeraars. Niet alleen via hun organisatie, Zorgverzekeraars Nederland, maar vooral ook met individuele zorgverzekeraars. Het gaat dan over de meest uiteenlopende onderwerpen die voor fysiotherapeuten van belang zijn. De belangen lopen soms ver uiteen, maar liggen vaak ook verrassend dicht bij elkaar. De vertegenwoordigers van het KNGF

moeten zorgvuldig en soms omzichtig opereren om verzekeraars te bewegen om knellende bepalingen uit de contracten te halen. Wat zij daarbij meemaken, geeft een goed beeld van het proces, de achtergrond van beleid, de voetangels en klemmen. Op www.kngf.nl leest u in het ‘Dagboek van een volhouder’ kleine notities over die gesprekken en krijgt u een beeld van wat er zoal gebeurt.

De ministerraad heeft besloten dat verzekerden de eerste 20 behandelingen voor fysiotherapie bij COPD vanaf 1 januari 2019 uit de basisverzekering vergoed krijgen. Dit besluit betekent een aanzienlijke verbetering van de toegankelijkheid van fysiotherapie voor patiënten met COPD. Het besluit vloeit voort uit een advies van Zorginstituut Nederland van maart van dit jaar. Dit is onderdeel van een plan van aanpak om meer fysiotherapie vanuit de basisverzekering te vergoeden. KNGF maakt zich hier hard voor en heeft hiervoor de benodigde input geleverd. Twee kanttekeningen: - Er zit een maximum aan het aantal behandelingen; - Het eigen risico is ook voor deze patiënten van kracht. Het KNGF waarschuwt ervoor dat sommige ernstig zieke en kwetsbare patiënten hierdoor zorg tekort kunnen komen.

Op 29 juni jl. vond de ALV plaats in Flint in Amersfoort. Een terugblik en informatie over de genomen besluiten vindt u op www.kngf.nl.

36 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06KNGF.indd 36

02-07-18 15:07


KNGF kort

Early Career Researchers In januari 2017 traden Hedwig van der Meer en Merel Timmer toe tot het Wetenschappelijk College Fysiotherapie (WCF). Als junior-leden stellen zij zich ten doel een platform voor beginnende onderzoekers in de fysiotherapie op te zetten: de Early Career Researchers (ECR). Onder de ECR vallen alle onderzoekers binnen het fysiotherapeutisch domein die aan het begin van hun wetenschappelijke carrière staan (afronding MSc, PhD-traject, beginfase postdoc). Tekst: Hedwig van der Meer en Merel Timmer

Om ons doel te kunnen bereiken, hebben we een commissie gevormd met ECRambassadeurs verspreid over het hele land, bestaande uit: Suze Toonders (UMC Utrecht), Darcy Ummels (Zuyd Hogeschool), Peter Smout (Reinier de Graaf Groep), Erik Prinsen (Roessingh Research and Development), Rutger Groothuis (UMCG), Mitchell van Doormaal (KNGF), Hedwig van der Meer (HvA/Radboud UMC) en Merel Timmer (UMC Utrecht). We zijn begonnen met het uitzetten van een enquête om de behoeften van onze doelgroep in kaart te brengen. Hieruit bleek dat er behoefte is aan mogelijkheden om te netwerken met andere ECR, om te netwerken met meer ervaren onderzoekers en om kennis en vaardigheden op te doen op het gebied van onderzoek doen. Dit wilde men bij voorkeur bereiken tijdens een informele (netwerk)borrel, door middel van workshops en met behulp van presentaties van andere ECR.

was. Ze ontving een cheque van 250 euro. Tijdens de paneldiscussie ontstond er een levendige discussie over onderzoek met het panel, bestaande uit Karin Valkenet (postdoc onderzoeker UMC Utrecht), Raoul Engelbert (hoogleraar fysiotherapie AMC/lector HVA), Adri Apeldoorn (senior onderzoeker en redacteur FysioPraxis), Marjolein ten Wolde en Elke van Vliet (beiden ZonMw).

Wetenschapsdag 2018 Op de Wetenschapsdag 2018 hebben we weer een update gegeven van onze plannen. Daarnaast hebben we meegedacht over het programma, zodat dit ook ECR

zou aanspreken, en er werd een lunchwandeling georganiseerd voor de ECR. Het resultaat mocht er wezen; deze editie van de Wetenschapsdag had een recordaantal aanmeldingen en ook de ECR waren zeer goed vertegenwoordigd!

Vervolgcontact De volgende bijeenkomsten zijn ook al gepland: - 27 september: ECR-avond met workshop, locatie KNGF, Amersfoort - 8 december: Dag van de Fysiotherapeut met posterprijs en ECR-sessie Schrijf deze data dus alvast in je agenda! Naast de face-to-face-bijeenkomsten zijn wij druk bezig met het opzetten van een online platform. Wil je ook in contact komen met andere beginnende onderzoekers in de fysiotherapie? Word dan lid van onze LinkedIn-pagina: https://www.linkedin.com/groups/ 12107051. Heb je goede ideeën over de invulling van deze bijeenkomsten? Laat het ons weten in de LinkedIn-groep!

DvdF 2017 Met deze behoeftes zijn wij direct aan de slag gegaan. Nadat wij onze plannen en onszelf gepresenteerd hadden op de Wetenschapsdag 2017, namen wij deel aan de Dag van de Fysiotherapeut. Hier vond onze eerste face-to-face-bijeenkomst plaats in de vorm van een postersessie, gevolgd door een paneldiscussie. Bij de postersessie konden onderzoekers in de fysiotherapie hun onderzoek presenteren en werden zij beoordeeld door mystery guests. De top 5 beste posters mochten door de onderzoekers gepitcht worden. Na 5 sterke pitches besloot een deskundige jury dat Julia Noorduyn de winnaar

ECR-groep, wetenschapsdag 2018, in het midden op de voorgrond: Hedwig van der Meer (witte gympen) en Merel Timmer (met papier in de hand) FysioPraxis juli/augustus 2018 | 37

fp06KNGF.indd 37

02-07-18 15:07


KNGF achter het nieuws

‘Maak gebruik van bewezen effectieve interventies’

Beweegzorg: aan de slag met preventie Hoe zorgen we ervoor dat goede en tegelijk betaalbare zorg toegankelijk blijft? Preventie, gericht op het voorkomen van leefstijlaandoeningen, kan hierbij helpen en dit staat dan ook hoog op de agenda van het huidige kabinet. Voor fysiotherapeuten biedt dit nieuwe kansen. Het KNGF wil hen helpen die kansen te benutten. FysioPraxis sprak met Helmie Mulder-Mertens en Brechtus Engelsma (beiden KNGF) over interventies die leiden tot een duurzaam gezonde leefstijl en over de rol van de fysiotherapeut in de wereld van de geïndiceerde en zorggerelateerde preventie.

Leefstijlaandoeningen Het aantal mensen met een ‘leefstijlaandoening’ neemt schrikbarend toe. Bijna de helft van de volwassen Nederlanders heeft overgewicht en bijna 14% heeft obesitas. Ook andere ziekten laten hoge cijfers zien: 1,2 miljoen mensen hebben diabetes (1 op de 14 Nederlanders), bijna 1 miljoen mensen hebben te kampen met een depressie, en meer dan de helft van de bevolking is met een chronische ziekte bekend bij de huisarts. “Als we zo doorgaan, wordt de zorg onbetaalbaar. Door de zorg in de keten naar voren te verschuiven, kunnen we dure zorg achter in de keten voorkómen”, zegt Helmie Mulder-Mertens. “Dat bewegen een rol speelt bij het tegengaan of terugdringen van diverse leefstijlaandoeningen is wetenschappelijk bewezen, maar het wordt nog weinig ingezet; de farmacologische interventies gaan vaak nog vóór de non-farmacologische. Graag zien we dat er meer gebruikgemaakt wordt van leefstijlinterventies.”

Erkende interventies Op Loketgezondleven.nl staan leefstijlinterventies beschreven die in Nederland beschikbaar zijn. Bij ruim 80 van deze interventies is er ook een rol voor de fysiotherapeut weggelegd. Om de fysiotherapeut te helpen succesvol te worden op het terrein van preventie, beschrijft KNGF momenteel een aantal van deze succesvolle, bij voorkeur effectieve en kosteneffectieve

interventies. Deze beschreven interventies worden in de zomer beschikbaar gesteld via de website van het KNGF en sluiten aan op de Zorgmodule Bewegen. In de beschrijvingen is er aandacht voor de inhoud van de interventie en de rol van de fysiotherapeut, maar ook voor de organisatie en financiering ervan. In succesvolle interventies zijn gemeenten en zorgverzekeraars in toenemende mate geïnteresseerd. Sommige interventies zijn alleen gericht op bewegen, maar vaak maakt bewegen deel uit van een bredere interventie, zoals SLIMMER waarin voeding en bewegen zijn meegenomen (zie pag. 40-41). Mulder-Mertens: “Voor iedereen moet een leven lang bewegen mogelijk zijn, maar voor sommige mensen is dat geen vanzelfsprekendheid. Voor die groep zijn fysiotherapeuten in samenwerking met anderen van betekenis. Zij kunnen interventies aanbieden, zodat mensen die hiervoor in aanmerking komen, begeleiding kunnen krijgen bij de realisatie van een duurzame gezonde leefstijl. Ik roep daarbij vooral op ook gebruik te maken van wat er al aan bewezen effectieve interventies is.”

Beweegzorginterventies Naast het zichtbaar maken van bestaande interventies ondersteunt het KNGF (samenwerkingsverbanden van) fysiotherapeuten bij het ontwikkelen van nieuwe interventies die zich richten op het verbeteren van de Positieve Gezondheid.

Er draaien momenteel 19 pilots* waarin fysiotherapeuten in samenwerking met andere zorgverleners interventies ontwikkelen en aanbieden. Brechtus Engelsma: “Doel van deze pilots is een aantal interventies als erkende interventie op te nemen in de database van de website Loketgezondleven.nl en om een goede businesscase te ontwikkelen voor interventies. Hiermee versterken we de positie van fysiotherapeuten. Uit een nulmeting die we gedaan hebben, is gebleken dat ruim 60% van onze leden al wat doet aan preventie.”

Belangenbehartiging In de context van preventie, waar veel politieke aandacht voor is, spelen landelijk twee grote dossiers. In de eerste plaats wordt de generalistische GLI (Gecombineerde Leefstijl Interventie) mogelijk met ingang van 1 januari 2019 opgenomen in de basisverzekering.** De GLI is een combinatie van behandelingen gericht op gezondere voeding en eetgewoontes, meer bewegen en zo nodig individuele psychologische behandeling om verandering van gedrag te ondersteunen. De interventie wordt in de vorm van een programma aangeboden (individueel en in een groep) en is bedoeld voor mensen met overgewicht en een matig verhoogd gewichtsgerelateerd risico. “Voor de specialistische Gecombineerde Leefstijlinterventie (GLI) is er per definitie een rol weggelegd voor

Peuterpret | Cool2Bfit | RealFit | SLIMMER diabetes voorkomen | Diab ete 38 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06KNGF.indd 38

02-07-18 15:07


KNGF achter het nieuws

de fysiotherapeut. Voor de generalistische GLI komen er ook nieuwe spelers op de markt. Wij maken ons er hard voor dat ook fysiotherapeuten deze kunnen aanbieden”, aldus Engelsma. Daarnaast is er in het regeerakkoord vastgelegd dat er een Nationaal Preventieakkoord moet komen. Dat richt zich op het terugdringen van roken, obesitas en overmatig alcoholgebruik. “Belangenbehartiging is een belangrijk onderdeel van Beweegzorg”, aldus Mulder-Mertens. “Mensen die om medische redenen begeleiding bij bewegen nodig hebben, zouden volgens het KNGF terecht moeten kunnen bij de fysiotherapeut.”

Samenwerken Om een positie te verwerven op het terrein van preventie, is samenwerken met andere disciplines van groot belang. Mulder-Mertens: “Ik adviseer fysiotherapeuten daarom altijd na te denken over vragen als: Wat is je rol binnen de gemeente, het wijkteam, de ketenzorg? Werk je samen met andere fysiotherapeuten? Vooral in het sociale domein is dat heel belangrijk. Ken je je samenwerkingspartners in de wijk en weet je wat ze doen? Weet je waar iedereen goed in is en wordt de juiste professional ingeschakeld bij een zorgvraag?” Goede beweegzorginterventies vragen om samenwerking met andere disciplines en meestal om een warme overdracht van de zorg naar het sociale domein. Een interventie start vaak binnen de zorg, binnen de fysiotherapiepraktijk, en gaat over naar het sociale domein, bijv. naar een buurtsportcoach die op zoek gaat naar een passend sportaanbod voor de cliënt. Beweegzorg sluit aan bij het nieuwe landelijke programma ‘De juiste zorg op de juiste plek’ over stepped care en maatwerk, met aandacht voor preventie. “We kunnen grote groepen mensen helpen van hun aandoening af te komen of de gevolgen ervan te verminderen, maar daarbij is

Soorten preventie

Universele preventie richt zich op de algemene bevolking, waarbij er geen verhoogd risico op ziekte is. Universele preventie heeft tot doel de kans op het ontstaan van ziekte of risicofactoren te verminderen. Selectieve preventie richt zich (ongevraagd) op (hoog)risicogroepen in de bevolking. Selectieve preventie heeft tot doel de gezondheid van specifieke risicogroepen te bevorderen door het uitvoeren van specifieke lokale, regionale of landelijke preventieprogramma’s. Geïndiceerde preventie richt zich op individuen die vaak nog geen gediagnosticeerde ziekte hebben, maar wel risicofactoren of symptomen. Geïndiceerde preventie heeft tot doel het ontstaan van ziekte of verdere gezondheidsschade te voorkomen door een interventie of behandeling. Zorggerelateerde preventie richt zich op individuen met een ziekte of een of meerdere gezondheidsproblemen. Deze preventie heeft tot doel het individu te ondersteunen bij zelfredzaamheid, ziektelast te reduceren en erger te voorkomen. Bron: CVZ, juni 2007

het van belang dat je weet wat je voor wie kunt betekenen en wat anderen hieraan kunnen bijdragen”, aldus Mulder-Mertens.

Keuze Moet je als fysiotherapeut iets doen met preventie? “Nee,” zegt Engelsma, “er zijn praktijken die alleen curatieve zorg leveren, dat is de kern van ons vak. Het is de keuze van een individuele fysiotherapeut of praktijk om te bepalen in hoeverre deze in wil zetten op preventie. In mijn beleving kan het werk daarmee wel interessanter worden!” Mulder-Mertens ziet op het terrein van preventie zeker een rol weggelegd voor fysiotherapeuten: “Vanuit hun kennis en expertise kunnen zij iets doen met de omslag van ziekte en zorg naar gezondheid en gedrag, los van hoe je dat bekostigd krijgt; de huidige situatie doet een appèl op de fysiotherapeut.” Kan een sportinstructeur die beweegzorginterventie eigenlijk niet leveren? Engelsma: “Er is tot nu toe nooit echt geinvesteerd in de sterke as fysiotherapeut – diëtist – psycholoog. Er lijkt nu een kanteling te ontstaan. Bij de wat complexere zorg heb je andere competenties en kennis

RIVM Centrum Gezond Leven Een database met beschrijvingen van actuele en erkende leefstijlinterventies vindt u op de website Loketgezondleven.nl van RIVM Centrum Gezond Leven (CGL).

nodig dan die waarover de sportinstructeur beschikt. Fysiotherapeuten hebben een vierjarige hbo-opleiding gehad op het gebied van fysiologie, anatomie en pathologie. Voor een sportinstructeur geldt dat niet.”

Brechtus Engelsma, bestuurslid KNGF

Helmie Mulder-Mertens, bewegingswetenschapper en senior beleidsmedewerker Kwaliteitsbeleid KNGF h.mulder-mertens@kngf.nl * In het septembernummer van FysioPraxis besteden we aandacht aan deze 19 pilots. ** Bij het ter perse gaan van dit nummer van FysioPraxis was er nog geen besluit genomen over opname van de GLI in het basispakket van de Zvw. Verwacht wordt dat met ingang van 1 januari 2019 de GLI in de basisverzekering wordt opgenomen.

MEER WETEN Download op www.kngf.nl/fysiopraxis de factsheet Beweegzorg, de Zorgmodule Bewegen en de rapportage ‘De juiste zorg op de juiste plek’ van de Taskforce Zorg op de Juiste Plek.

Diab etes Challenge | Beweegkuur | BigMove | In Balans | Vallen verleden tijd FysioPraxis juli/augustus 2018 | 39

fp06KNGF.indd 39

02-07-18 15:07


KNGF achter het nieuws

‘Voor blijvende gedragsaanpassing zijn intensieve programma’s nodig’

SLIMMER diabetes voorkomen ‘SLIMMER diabetes voorkomen’, of kortweg SLIMMER, is een GLI (combinatie voeding en bewegen) voor mensen met een hoog risico op diabetes mellitus type 2 (DM2), uitgevoerd door huisartsenpraktijken, diëtisten, fysiotherapeuten en sportverenigingen. Het is het enige effectieve programma gericht op deze doelgroep; het boekt zeer goede resultaten. SLIMMER is dan ook een van de voorbeeldinterventies voor Beweegzorg. Josien ter Beek van GGD Noord- en Oost-Gelderland, die er vanaf het begin bij betrokken is, vertelt over het programma. Voor wie is het programma bedoeld? “Inclusiecriteria zijn leeftijd (40-70 jaar) en een verhoogde nuchter glucose (prediabetes). Ongeveer 95% van deze doelgroep heeft ook overgewicht, en vaak zelfs obesitas. De deelnemers moeten in staat zijn het programma te volgen. We kunnen de deelnemers wel coachen naar het gewenste gedrag, maar als er te veel problemen onder liggen, kunnen ze beter eerst andere begeleiding krijgen, bijvoorbeeld van een psycholoog; dan is het programma niet geschikt.”

SLIMMER Beweeggroep fysiotherapie Aalten, 2016

Welke professionals zijn erbij betrokken? “Huisartsen, praktijkondersteuners, fysiotherapeuten, diëtisten en (buurt)sportcoaches. De praktijkondersteuner is de casemanager. Buurtsportcoaches begeleiden mensen naar een passend beweegaanbod en verzorgen sportactiviteiten.” Hoe worden de deelnemers geworven? “Via de huisartsenpraktijk, omdat je zo juist de kwetsbare groepen kunt bereiken die misschien niet zelfstandig de weg naar het beweegaanbod of de diëtist weten te vinden. Denk aan mensen met obesitas die begeleiding nodig hebben om tot een duurzame gedragsverandering

te komen, maar ook mensen met een lage sociaal-economische status of met geringe gezondheidsvaardigheden die niet snel uit zichzelf iets aan hun leefstijl willen doen. De praktijkondersteuner weet ook precies die personen uit het bestand te filteren voor wie het programma goed zou zijn.” Hoe ziet het programma eruit? “Deelnemers krijgen in totaal 4 uur begeleiding door de diëtist, en gaan één keer per week bewegen/sporten, te beginnen bij de fysiotherapeut. Deels gebeurt dat in een groep. Daarna neemt de lokale buurtsportcoach het over. De deelnemers gaan zelf onder begeleiding van de sportcoach aan de slag, of ze worden begeleid naar een wandelgroepje of sportvereniging.” Is er nazorg? “Er is een aantal terugkom-momenten. De praktijkondersteuner van de huisarts blijft aandacht houden voor de leefstijl van de deelnemer en checkt of deze nog op de goede weg zit.” Wat is de rol van de gemeente? “SLIMMER is een programma dat een goede verbinding tussen zorg en preventie legt. Het valt onder geïndiceerde preventie. Idealiter betaalt de gemeente het preventieve deel, en de zorgverzekeraar het zorgdeel. In de praktijk werkt dat niet zo. Gemeenten kopen SLIMMER op projectbasis in als invulling van hun lokaal gezondheidsbeleid. Diabetes is een heel vervelende aandoening waar bovendien veel kosten mee gemoeid zijn, deels zorgkosten, deels Wmo-kosten. Sinds de decentralisatie zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo. Mensen met overgewicht en prediabetes zullen meer aanspraak maken op Wmo-voorzieningen dan gezonde inwoners. En DM2 is te voorkomen! Dat is al jarenlang een speerpunt

40 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06KNGF.indd 40

02-07-18 15:07


KNGF achter het nieuws

van de overheid. Gemeenten nemen dat speerpunt over in hun lokale gezondheidsbeleid. SLIMMER leidt ook tot een mooie samenwerking tussen de zorg en de nulde lijn: de sportverenigingen, het lokale aanbod. Een fysiotherapeut of huisarts weet hier zelf niet de juiste route in te vinden, of heeft onvoldoende tijd om mensen daarheen te begeleiden.” En wat doet de GGD? “In SLIMMER zijn we interventie-eigenaar. Wij voeren de coördinatie en evaluatie uit, zodat we kunnen waarborgen dat het programma goed blijft aansluiten bij de praktijk en we de effectiviteit steeds kunnen blijven aantonen. In veel gemeenten voeren wij de lokale implementatie uit, wij betrekken de professionals bij het programma.” Wat zijn de belangrijkste resultaten? “We volgen mensen gedurende 12 maanden. Het oorspronkelijke SLIM-programma is na 6 jaar nog heel effectief; de kans op diabetes neemt met 40% af. De buikomvang wordt minder, het BMI gaat omlaag (mensen vallen af), de glucosetolerantie verbetert, en mensen eten gezonder: meer fruit, groente en vezels en minder vetten. Ze bewegen meer, zijn fitter en ook de kwaliteit van leven verbetert.” Wat vinden de deelnemers van het programma? “Die geven het programma gemiddeld een 8. Zij ervaren het als een steun in de rug. In het begin moeten ze soms best wat drempels over, daarom is een langdurig programma nodig. Gaandeweg krijgen ze er steeds meer plezier in, vooral door het samen bewegen met gelijkgestemden; het sociale aspect ervan is belangrijk, er ontstaat groepsdynamiek. Als mensen een paar keer niet komen, worden ze daarop aangesproken. Er blijven ook naderhand groepjes met elkaar sporten. In een beweeginterventie moet je ergens in het programma met een groep aan de slag, dat werkt heel goed.” Wat is de rol van de fysiotherapeut? “Wij vinden het belangrijk om te starten bij de fysiotherapeut, om drempels om (weer) te gaan bewegen, weg te nemen. Doel is dat mensen een duurzame verandering bereiken ten aanzien van bewegen, dat ze de beweegnorm halen. De fysio-

Van SLIM naar SLIMMER 1999-2005: SLIM-studie. Dit is de eerste studie in Nederland waarin aangetoond is dat je DM2 kunt voorkomen door meer te bewegen en gezonder te eten, dus door een leefstijlverandering. 2008-2010: van SLIM naar SLIMMER. Vertaling naar de praktijk door Agora, samenwerkingsverband GGD Noord- en Oost-Gelderland en Wageningen University & Research (WUR). SLIMMER blijkt net zo effectief in de praktijk als de SLIM-studie in de onderzoekssetting. 2010-2011:

pilot SLIMMER in Apeldoorn; eerste resultaten zijn positief.

2011-2014:

implementatie en grote effectstudie SLIMMER promotieonderzoek Geerke Duijzer, WUR 2016); programma blijkt effectief.

2014-heden: programma SLIMMER draait in diverse gemeenten in de Achterhoek.

therapeut is belangrijk bij het bouwen aan zelfvertrouwen, conditie en kracht. De fysiotherapeut werkt samen met de sportcoaches en de diëtist. Soms kost dat net even meer tijd, maar het heeft ook een meerwaarde; je kunt zo een betere begeleiding bieden. Het is een integrale benadering van een gezonde leefstijl: én voeding, én bewegen, én duurzame borging.” Hoe kun je als fysiotherapeut meedoen aan een beweegprogramma? “Als je als fysiotherapeut interesse hebt om met een GLI aan de slag te gaan, kun je dat kenbaar maken bij de zorgverzekeraar, zorggroep of gemeente. Wij hebben ervaring met gemeenten als financier van SLIMMER. Het is een voorwaarde dat je al beweeggroepen draait en ervaring hebt met het begeleiden van mensen met bijv. diabetes. En je moet een oefenzaal ter beschikking hebben. Wij benaderen in eerste instantie huisartsen. Zij werken vaak al samen met fysiotherapeuten, meestal in wat grotere praktijken. We kunnen altijd goed aan de slag met de fysiotherapeuten die aangedragen worden door de huisartsen. Verder raad ik fysiotherapeuten aan gebruik te maken van programma’s zoals SLIMMER. Het is voor mensen ingewikkeld om hun gedrag blijvend aan te passen. Daar zijn intensieve programma’s voor nodig. SLIMMER baseert zich op jarenlang onderzoek en jarenlange praktijkervaring.” Wat is de link met Beweegzorg? “Het KNGF ziet SLIMMER als goed voor-

Josien ter Beek, functionaris gezondheidsbevordering, GGD Noorden Oost-Gelderland

beeld. Fysiotherapeuten waren er vanaf het begin bij betrokken. SLIMMER sluit mooi aan bij Beweegzorg, het is een multidisciplinaire benadering waarin preventie en zorg met elkaar verbonden zijn. Ook het aspect effectiviteit, dat wij heel belangrijk vinden, komt terug in Beweegzorg.” Hoe gaat het verder? “We hopen op duurzame financiering, zodat de bekostiging niet alleen bij de gemeente ligt, maar deels ook bij de zorgverzekeraars. Als de GLI in het basispakket komt,* is het makkelijker om het programma landelijk uit te rollen. Zolang er in onze regio belangstelling voor het programma blijft en er landelijk werk aan de winkel is, blijven we het verder verbeteren. Voorlopig is er voor ons genoeg te doen!”

MEER WETEN Lees het artikel ‘SLIMMER diabetes voorkomen in de eerste lijn’, Huisarts en Wetenschap, 2 april 2017 (www.henw.org, zoek op titel artikel). FysioPraxis juli/augustus 2018 | 41

fp06KNGF.indd 41

02-07-18 15:08


KNGF achter het nieuws

Subsidie voor onderzoek fysio th Het Wetenschappelijk College Fysiotherapie (WCF) van het KNGF stimuleert en initieert wetenschappelijk onderzoek in de fysiotherapie, om de wetenschappelijk gefundeerde uitoefening van het vak fysiotherapie te bevorderen. In 2017 heeft het WCF een onderzoekscall uitgezet waarvoor onderzoeksvoorstellen ingediend konden worden voor financiering met het door het KNGF beschikbaar gestelde budget. In deze call lag de nadruk op grootschalig toegepast onderzoek, gericht op het opvullen van de meest urgente kennishiaten voor de fysiotherapie. Deze kennishiaten zijn geformuleerd als onderzoeksvragen in de Onderzoeksagenda Fysiotherapie ‘Kennis van Waarde’ (www.kngf.nl/onderzoeksagenda). Dankzij ondersteuning van ZonMw kwamen er extra financiële middelen beschikbaar voor deze call, waardoor geen twee, maar vier voorstellen van in totaal ruim 800.000 euro gefinancierd konden worden. Hieronder leest u meer over de onderzoekers die subsidie hebben ontvangen en de toegevoegde waarde van deze projecten voor de fysiotherapie.

Effectiviteit en kosteneffectiviteit van gestratificeerde, subgroepspecifieke oefentherapie bij patiënten met knieartrose in de eerstelijnsfysiotherapie Hoofdaanvrager: prof. dr. Raymond Ostelo, hoogleraar evicence-based fysiotherapie (VU). I.s.m. Reade, VUmc, LUMC, University of Melbourne en ReumaNetAmsterdam. Oefentherapie gegeven door een fysiotherapeut bij mensen met knieartrose is effectief in het verminderen van pijn en verbeteren van fysiek functioneren en mogelijk ook in het uitstellen van operatieve ingrepen. De zorg die in richtlijnen wordt beschreven, is vaak gebaseerd op grote groepen patiënten, wat leidt tot een soort ‘one-size-fits-all’-benadering, ondanks grote heterogeniteit in de patiëntenpopulatie. Gestratificeerde fysiotherapie, waarbij patiënten in subgroepen verdeeld worden, kan mogelijk het effect van de interventies optimaliseren en kostenbesparend werken.

Werk aan de winkel: fysiotherapeut en patiënt integreren arbeid in de fysiotherapeutische besluitvorming Hoofdaanvragers: dr. Yvonne Heerkens, lector Arbeid en gezondheid, en projectleider dr. Nathan Hutting (HAN). I.s.m. Radboudumc, Saxion en Centrum Werk en Gezondheid. Het werk is een belangrijk onderdeel van het leven van mensen. Veel klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat worden (deels) veroorzaakt door het werk of hebben invloed op het werk. Algemeen fysiotherapeuten vinden het echter lastig om het werk van hun cliënt in hun handelen te integreren.

Opzet onderzoek In dit onderzoek wordt gestratificeerde fysiotherapie vergeleken met standaard fysiotherapie bij knieartrose (volgens de richtlijn artrose dd. 2010). Dit wordt onderzocht door middel van een cluster-gerandomiseerde trial (RCT) waarin 400 patiënten met knieartrose behandeld worden. In de experimentele groep (n = 200) worden patiënten op basis van de intake in de subgroep hoge spierkracht, lage spierkracht of obesitas ingedeeld en volgens een subgroepspecifieke oefentherapie behandeld. In de controlegroep (n = 200) ontvangen patiënten reguliere oefentherapie, volgens de KNGF-richtlijn Artrose heup-knie van 2010. De uitkomstmaten zijn pijn in de knie, fysiek functioneren, ervaren herstel en medische en maatschappelijke kosten. De metingen worden gedaan bij aanvang van de therapie, na 3 maanden en na 12 maanden.

Opzet onderzoek Dit project richt zich op het verbeteren van de aandacht van de fysiotherapeut voor het werk van de cliënt, het betrekken van de cliënt bij de fysiotherapeutische besluitvorming en het verbeteren van de samenwerking tussen (arbo)zorgverleners. Dit wordt gedaan met een cluster-gerandomiseerde trial (RCT), waarin de fysiotherapeuten gerandomiseerd worden. De interventie bestaat uit: 1. een online toolkit Fysiotherapie & Werk en e-learningprogramma voor algemeen fysiotherapeuten; 2. een online keuzehulp voor patiënten; 3. een protocol voor het verwijzen van patiënten naar andere (arbo)zorgprofessionals; 4. een netwerk van algemeen, bedrijfs- en arbeidsfysiotherapeuten om samenwerking binnen de fysiotherapie te stimuleren. De uitkomstmaten zijn de hoeveelheid pijn die de patiënt heeft, beperkingen in (werkgerelateerde) activiteiten, werkverzuim, de hoeveelheid aandacht die door algemeen fysiotherapeuten wordt gegeven aan werk en de mate van tevredenheid van patiënten hierover. De data wordt verzameld bij de start van de interventie, na 4 maanden en na 8 maanden.

Verwachte resultaten Deze studie zal inzicht geven in de (kosten)effectiviteit van gestratificeerde fysiotherapie bij drie subgroepen ten opzichte van standaard fysiotherapie bij mensen met knieartrose in de eerste lijn. Daarmee geeft het fysiotherapeuten inzicht hoe zij hun therapie kunnen afstemmen op specifieke subgroepen van mensen met knieartrose, om zo de kwaliteit en effectiviteit van de therapie te optimaliseren.

Verwachte resultaten De hypothese is dat de interventie resulteert in een sneller herstel en betere arbeidsparticipatie. Daarnaast geeft dit onderzoek inzicht in factoren die invloed hebben op arbeidsparticipatie, waardoor het voor fysiotherapeuten makkelijker wordt om werk als behandeldoel in het handelen te integreren en te beslissen wanneer de patiënten doorverwezen moeten worden naar een andere (arbo)zorgprofessional.

42 | FysioPraxis juli/augustus 2018

fp06KNGF.indd 42

02-07-18 15:08


KNGF achter het nieuws

io therapie Armed4Stroke: Caregiver Mediated Exercises, ondersteund met telerevalidatie

Gestratificeerde fysiotherapeutische zorg bij patiënten met neken/of schouderklachten

Hoofdaanvrager: prof. dr. Gert Kwakkel, hoogleraar neurorevalidatie (VUmc). I.s.m. UT, Roessingh Research and Development, Xsens en Reade.

Hoofdaanvrager: prof.dr. Cindy Veenhof, hoogleraar fysiotherapiewetenschap (UMC Utrecht). I.s.m. HU, Ziekenhuis Gelderse Vallei, LUMC, OLVG, Radboudumc en MUMC+.

Patiënten met een beroerte en hun mantelzorgers ervaren grote moeite met de overgang van klinische revalidatie naar de thuissituatie. Het is bekend dat patiënten in de thuissituatie minder actief zijn dan tijdens de klinische revalidatie, terwijl een hogere frequentie van taakspecifiek trainen juist tot beter herstel leidt. Het is daarom noodzakelijk om patiënten ook thuis te blijven motiveren voor taakspecifieke training. Dit kan mogelijk door Caregiver Mediated Exercises (CME), waarin mantelzorgers tijdens opname in het revalidatiecentrum worden opgeleid tot co-therapeut en tijdens opname en na ontslag een actieve rol hebben in de therapeutische begeleiding van de patiënt.

Patiënten met nek- en/of schouderklachten ervaren pijn en een verminderd fysiek functioneren, resulterend in hoge directe en indirecte kosten. De fysiotherapeutische behandeling van deze klachten kan verbeterd worden door de zorg te personaliseren op de individuele behoefte van de patiënt en gebruik te maken van e-health-toepassingen. Een voorbeeld van de inzet van e-health is e-Exercise. Binnen e-Exercise worden face-to-face fysiotherapiebehandelingen geïntegreerd aangeboden met een digitale applicatie. Momenteel is e-Exercise alleen beschikbaar voor patiënten met lagerugpijn en artrose aan de heup en/of knie.

Opzet onderzoek In dit project wordt onderzocht wat de toegevoegde waarde is van CME in combinatie met e-health-toepassingen voor: 1. het verkorten van opnameduur in het revalidatiecentrum; 2. het verbeteren van de loopvaardigheid en kwaliteit van leven van patiënten; 3. het verlagen van zorglast van de mantelzorger. Dit wordt gedaan door middel van een centrum-gestratificeerd, enkel-blind gerandomiseerde trial (RCT), waaraan 74 patiënten met een beroerte deelnemen. De interventie wordt zo snel mogelijk na opname in het revalidatiecentrum gestart en duurt 8 weken. Metingen worden gedaan bij start van de interventie, na 8 weken en na 6 maanden. Deelnemers in de interventiegroep (patiënten en hun mantelzorger) wordt gevraagd om, naast de reguliere therapie, minimaal 3 tot 4 keer per week 30 minuten samen te oefenen, ondersteund door een evidence-based oefenapp. Na ontslag naar de thuissituatie wordt met behulp van telerevalidatie de continuïteit van het oefenen in de thuissituatie geborgd. De patiënten in de controlegroep ontvangen standaard zorg.

Opzet onderzoek Dit onderzoek richt zich op de ontwikkeling en wetenschappelijke onderbouwing van een behandelprotocol voor gestratificeerde, blended fysiotherapie en e-Exercise-modules voor patiënten met nek- en/of schouderklachten. Deze worden getest in een pilotstudie met 20 patiënten, waarna het verbeterde protocol geëvalueerd wordt op (kosten)effectiviteit bij in totaal 237 patiënten in een enkel-blind multi-centrum cluster-gerandomiseerde trial (RCT). Patiënten in de interventiegroep krijgen een gepersonaliseerde behandeling op basis van hun geschiktheid voor blended fysiotherapie en het risico op de ontwikkeling van chronische klachten. Binnen de controlegroep krijgen patiënten fysiotherapie zoals dat standaard wordt aangeboden. Uitkomstmaten zijn fysiek functioneren, pijn, fysieke activiteit, zelfmanagement, gezondheid-gerelateerde kwaliteit van leven en gebruik en ervaringen van patiënten en fysiotherapeuten met gestratificeerde blended fysiotherapie. Daarnaast wordt de kosteneffectiviteit in kaart gebracht. Metingen worden gedaan bij aanvang van therapie, na 3 maanden en na 12 maanden.

Verwachte resultaten Dit project zal inzicht geven in de effectiviteit van CME, gecombineerd met e-health. Daarnaast geeft het meer inzicht in de (mis) match tussen mogelijkheden en daadwerkelijke activiteiten van patiënten. Deze inzichten kunnen gebruikt worden voor het optimaliseren van de overgang tussen de klinische revalidatie en de thuissituatie. Het beoogde resultaat is dat de patiënt een snellere en soepelere overgang zal ervaren van de klinische revalidatie naar de thuissituatie.

Verwachte resultaten De hypothese is dat gestratificeerde blended fysiotherapie haalbaar, kosteneffectief en effectief is in vergelijking met reguliere fysiotherapie bij patiënten met nek- en/of schouderklachten. Daarbij is de verwachting dat gestratificeerde, blended fysiotherapie de zelfmanagement van patiënten verbetert, en daarmee de kans op terugval vermindert. Dit project voorziet fysiotherapeuten van verschillende instrumenten die ingezet kunnen worden om de fysiotherapeutische zorg voor nek- en/of schouderklachten te personaliseren en zo efficiënt mogelijk aan te bieden.

FysioPraxis juli/augustus 2018 | 43

fp06KNGF.indd 43

02-07-18 15:08


Over de rug van Chemodol

U kent Chemodol, de hypo-allergene afwasbare massage-olie. Maar Chemodis heeft meer massage-oliĂŤn. Zoals Chemotherm, een massage-emulsie met milde en verantwoorde warmtewerking. Het zuiver plantaardige Olivine, zonder conserveermiddelen en emulgatoren. Chemovine, speciaal voor de sterk behaarde huid. En, speciaal voor de overgevoelige huid, Chemoderm met natuurlijke werkstoffen en de ongeparfumeerde Baselin Emulsion met biologische eigenschappen. Uw leveranciers kunnen u er alles over vertellen. Of bel voor meer informatie: 0800-chemodis (0800-24 36 63 47). www.chemodis.nl

Dat ligt voor de hand

Chemodis B.V. | Para-medische Farmacie | Postbus 9160 | NL-1800 GD Alkmaar | Tel. +31 (0)72 - 520 50 83 |Fax +31 (0)72 - 512 82 14

Over_de_rug2.indd 2

28-02-17 09:10


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.