Neohumanisme II 2021-2022

Page 1


INHOUD VISIE

OPINIE

23 Goût de liberté Lucas Adriaenssens

10 Waarom winst Cedric Devos

31 "Bent u nog mee mevrouw de tolk?" Jordi Maes

14 Met de verdwijning van de Senaat is de verdere ontmanteling van onze rechtstaat een feit Max De Schryver

38 De "problemen" bij een klassiek liberale vrije markt Robbe De Koster

VARIA 3 Voorwoord 4 Quote­pagina 5 Editoriaal 6 Bestuur 22 Ereleden 37 Schrijfkriebels 43 Sponsors

Disclaimer: alles wat in dit tijdschrift wordt gepubliceerd vormt de persoonlijke mening van de auteur van het desbetreffende artikel (tenzij

anders vermeld). Geen van de hier geuitte standpunten kon worden toegerekend aan het LVSV Gent. De redactie kan niet aangesproken worden voor de publicatie van teksten die volgens bepaalde opvattingen niet in overeenstemming zijn met liberale uitgangspunten.

REDACTIE :

2

Max De Schryver redactie@lvsvgent.be Lucas Adriaenssens Max De Schryver en Lucas Adriaenssens

Max De Schryver Lucas Adriaenssens Ellen Van de Steen Lars Bevernaegie Jordi Maes Ruben De Bleser


Lars Bevernaegie Voorzitter LVSV Gent

Voorwoord Beste leden, oud­leden en sympathisanten, Het tweede semester is ondertussen reeds gestart en zo ook de activiteiten van het LVSV Gent. Dit semester vonden reeds interessante lezingen plaats zoals bijvoorbeeld over Hayek, Friedman, The Case for Radical Capitalism. Het komende semester staan lezingen over het drugs en het energiedebat op de planning. Nu corona volledig achter ons lijkt te liggen (deze woorden kunnen me mogelijks nog zuur opbreken) was het ook tijd voor het jaarlijks LVSV bestuursweekend. Na enkele jaren waar deze mooie traditie in het water viel, maakten we enkele weken geleden opnieuw de Ardennen onveilig. Buiten de interessante discussies die ons tot laat in de nacht leidden was er tijd genoeg om de hechte vriendschappen te smeden die zo kenmerkend zijn voor het LVSV.

coronapandemie plotsklaps geconfronteerd worden met een echte oorlog tussen Rusland en Oekraïne is het nodig dat we, ook al is het maar een fractie van, diezelfde moed tonen. Het doet me plezier te zien dat dit aanzet tot actie en kritisch denken in het LVSV en bij uitbreiding de liberale beweging in Vlaanderen. Dit toont dat het vuur voor onze kernwaarden als vrijheid en zelfbeschikking sterker brandt dan ooit.

Toen het LVSV in 1930 werd opgericht door een groep liberale studenten was dit als reactie tegen het groeiende fascisme en communisme. Door middel van debatavonden en lezingen verspreidde men het liberale woord onder de Gentse studentenpopulatie. De moed die deze grondleggers van het LVSV toonden om tegen deze ideologieën in te gaan, spreekt nog tot op vandaag tot de verbeelding bij het bestuur en aspiranten.

Het redactieteam bestaande uit Max en Lucas heeft deze keer weer een heleboel teksten kunnen verzamelen zodat we u opnieuw een mooie NEO kunnen presenteren.

Het is deze moed dat onze voorgangers 90 jaar geleden toonden die we op onze lustrum van 23 april 2022 zullen vieren. Langs deze weg bent u dan ook uiteraard uitgenodigd op onze lustrum te Gent, u kunt steeds contact opnemen met onze PR via pr@lvsvgent.be.

Veel leesplezier! Ut vivat, crescat et floreat. Lars Bevernaegie Voorzitter LVSV Gent 2021­2022

Tijden als deze, waar we na de ‘oorlog’ tegen de

3


"The hubris of reason manifests itself in those who believe that they can dispense with abstraction and achieve a full mastery of the concrete and thus positively master the social process." "The fact, however, is that in a Great Society in which the individuals are to be free to use their own knowledge for their own purposes, the general welfare at which a government ought to aim cannot consist of the sum of particular satisfactions of the several individuals for the simple reason that neither those nor all the circumstances determining them can be known to government or anybody else. [...] The most important of the public goods for which government is required is thus not the direct satisfaction of any particular needs, but the securing of conditions in which the individuals and smaller groups will have favourable opportunities of mutually providing for their respective needs." "To achieve [equality of opportunity] government would have to control the whole physical and human environment of all persons, and have to endeavour to provide at least equivalent chances for each; and the more government succeeded in these endeavours, the stronger would become the legitimate demand that, on the same principle, any still reamining handicaps must be removed ­ or compensated for by putting extra burden on the sill relatively favoured. This would have to go on until government literally controlled every circumstance which could affect any person's well­being." "If we wish everybody to be well off, we shall get closest to our goal, not by commanding by law that this should be achieved, or giving everybody a legal claim to what we think he ought to have, but by providing inducements for all to do as much as they can that will benefit others." ­ Friedrich August Hayek 4


Max De Schryver Hoofdredacteur LVSV Gent

Editoriaal Beste lezer, Op de cover van deze Neo prijkt ditmaal het Putterke van Carel Fabritius. Het is de laatste keer dat ik actief zal bijdragen aan de vormgeving van onze Neo. In dat opzicht kon ik het niet laten om bij wijze van afscheid een schilderij op de cover te zetten waar ik zelf grote liefhebber van ben. De belangrijkste reden van mijn keuze ligt dan ook simpelweg in het feit dat ik dit schilderij heel mooi vind. Het heeft niet noodzakelijk iets met de inhoud van deze Neo, of de huidige maatschappelijke situatie te maken. De enige symboliek die je (mogelijks) zou kunnen ontwaren in dit schilderwerk is dat het vindingrijke distelvinkje zelfs in al zijn mogelijkheden beperkt is qua bewegingsvrijheid door het koordje waarmee hij vasthangt aan een muurring. Op die manier zijn wij als mens ook in zekere zin beperkt, niet noodzakelijk door een koordje, maar wel door ons gebrek aan kennis over concrete zaken. Zoals Hayek in het verleden op een prachtige manier heeft aangetoond is het zo dat het kennisprobleem ertoe leidt dat wij als mens niet moeten proberen de samenleving vanuit een plankamer vorm te geven. Alleszins zal het proberen van iets dergelijks iedere keer leiden tot grandioze mislukkingen. Gezien wij met beperkte informatie beslissingen moeten nemen is het zo dat veel beslissingen zullen leiden tot toevalligheden, situaties die niemand had kunnen voorzien. In dat opzicht krijgt de samenleving dan ook eerder vorm via trial en error in plaats van een sterke begeleiding vanuit de controlekamers van de overheid. Deze trial en error zorgt ervoor dat instituties en normen uit het verleden die hun waarde hebben bewezen (en de maatschappelijke evolutie hebben doorstaan), de bewegingsvrijheid van iedereen in zekere zin zouden moeten beperken. Het vormt het draadje waaraan wij als mens hangen. In tegenstelling tot het draadje van op het schilderij is het echter zo dat wij hier niet voor eeuwig aan gebonden zijn, de maatschappelijke evolutie stopt nooit. Door kleine toevalligheden, of beperkte ingrepen kunnen wij zaken uitproberen die ons mogelijks voorspoed kunnen brengen. Deze wisselwerking tussen enerzijds het in rekening

nemen van de maatschappelijke waarde van gedragspatronen en instituties uit het verleden en anderzijds de wens om vooruit te gaan en onze vleugels uit te slaan, is hetgeen onze menselijke samenleving doet groeien en bloeien. Het is hetgeen ons toelaat om te vliegen, maar ook om niet te hoog te vliegen. Deze concepten vormen het centrale thema in mijn eigen opiniebijdrage over de afschaffing van de senaat die u in deze uitgave gaat kunnen lezen. Ik wil mij allereerst verontschuldigen voor deze onbeschofte zelfpromotie. Sta mij toe, ter compensatie, ook de andere auteurs die hebben bijgedragen tot deze Neo in de verf te zetten. U zult in deze uitgave een zeer interessante en maatschappelijk relevante bijdrage kunnen lezen van de hand van Cedric over de waarde van het concept winst. Daarna zet onze redacteur Lucas aan met een essay waarin hij vorm probeert te geven aan zijn opvattingen over vrijheid. Hij bespreekt daarbij verschillende stromingen binnen het liberalisme en probeert zijn eigen visie hieruit te destilleren.Vervolgens gaat Jordi met een bijdrage over het belang – dat gezien de recente maatschappelijke ontwikkelingen toch wel toegenomen is – van tolken in onze liberale samenleving. Ten slotte volgt hierop een bijdrage van onze aspirant Robbe, waarbij hij probeert na te gaan of uit specifieke welvaartscijfers een positief argument kan getrokken worden voor het invoeren van een liberale(re) samenleving. Ter afsluiting wil ik nog benadrukken dat deze Neo het resultaat is van uitgebreide samenwerking tussen Lucas en mij gezien wij samen deze Neo hebben vormgegeven. Lucas verdient hier dan ook zeker de nodige dankbaarheid in eerste instantie voor zijn deskundig werk maar tevens ook voor het verlichten van mijn takenpakket. Veel leesplezier, Max

5


Bestuur LVSV Gent 2021­2022

6

Voorzitter Lars Bevernaegie

Vice­voorzitter & Politiek Secretaris Ellen Van de Steen

Politiek Secretaris Lennert Van Impe

Penning Michelle Keirsmaekers

Hoofdredacteur Max De Schryver

Redacteur Lucas Adriaenssens

Secretaris Alec Andries

PR Annabel Vertommen


Bestuur LVSV Gent 2021­2022

Sponsoring Cedric Devos

Sponsoring Alexander Potloot

Activiteiten Matthieu Vilain

Bestuur Andreas Van Paemel

Bestuur Anthony Planquette

Bestuur Kobe De Vos

Bestuur Jasper Van Aelst

Bestuur Ruben De Bleser

7


Bestuur LVSV Gent 2021­2022

8

Bestuur Jordi Maes

Aspirant Dylan Galle

Aspirant Robrecht Van Steenkiste

Aspirant Jakke Vanpoucke

Aspirant Filip Kazmierczak

Aspirant Barend van Velthoven

Aspirant Tessa Van Nieuwenhuyse

Aspirant Jens Van Mieghem


Bestuur LVSV Gent 2021­2022

Aspirant Robbe De Koster

Aspirant Ambretta De Meulenaere

Aspirant Siebe Heye

Aspirant Sander Defoort

9


Cedric Devos Sponsoring LVSV Gent

Opinie

Waarom winst

Een verdediging van het winsmotief

Cedric Devos In deze spraakmakende opinie biedt Cedric een inzicht op de waarde van het minstmotief in onze samenleving. Winst wordt door bepaalde groepen vaak als iets slecht of niet bijzonder waardevol beschouwt om menselijke actie te leiden. In deze opinie zult u kunnen lezen over de verschillende aspecten van winst en waar potentieel de meerwaarde van dit concept ligt. In dit artikel zal ik een fenomeen bespreken dat voor velen verschillende rollen vervuld, namelijk het winstmotief. Voor vrije markt proponenten is dit de motor van de onzichtbare hand van de markt die onze maatschappelijke welvaart creëert, terwijl voor opponenten dit de achterliggende reden is voor alle kwade handelingen die onze medemens schaadt.

Waarom winst gerechtvaardigd is Wanneer we het concept winst bespreken, moeten we natuurlijk ook verlies behandelen. De meesten zullen ongetwijfeld wel bekend zijn met de standaard invulling van deze concepten, namelijk dat ze de uitkomst zijn van het verschil tussen de opbrengsten en kosten. Als deze positief is hebben we winst, terwijl we verlies hebben als ze negatief is. Wanneer we een project of een actie uitvoeren; dit kan het verrichten van arbeid zijn, het organiseren van een evenement, het onderhouden van een boerderij, het eten van een sneetje brood et cetera; dan zal de duurzaamheid hiervan steeds afhankelijk zijn van haar winstgevendheid.

Voor meer gematigde denkers is de waarheid genuanceerder. Desondanks moeten we gelijk geven aan het idee dat ze eerder positieve invloeden hebben op onszelf en onze maatschappij dan dat ze negatieve hebben. Ik zal deze zaak dan ook verdedigen in dit artikel, door uit te leggen waarom het winstmotief noodzakelijk is en wanneer dit Dit is ook logisch en het best te illustreren aan de gerechtvaardigd is. hand van een voorbeeld zoals het eten van voedsel: Voor sommigen die dit lezen zal dit logisch klinken, als wij acties ondernemen verbruiken we hiervoor toch zijn er in de realiteit nog veel voorbeelden te energie, wat een uitputbare reserve is. Om deze vinden van mensen die het negatief bestempelen reserve aan te vullen moeten wij voedsel consumeren, om ze weer aan te vullen. Mochten wij van deze fenomenen gerechtvaardigd vinden. ons voeden op een wijze waarop we wel een Dit gebeurt vaak omwille van ideologische reden en opbrengst hebben aan energie, maar onvoldoende het idee dat het belang van de individu, het belang om de energiekost te compenseren dan spreken wij van de maatschappij uitsluit. Mijn doel hierbij is dan van een verlies aan energie. Als ons dieet dus ook om mensen met deze opvattingen te overtuigen ontoereikend is dan zal dit zich manifesteren in een van waarom dit gerechtvaardigd is en waarom faling van het lichaam door uithongering. verlieslatend handelen ongewenst is. Dit voor zowel het persoonlijk leven als het leven van een Naast verlies en winst bestaat er ook een derde alternatief, namelijk nul­winst. Dit houdt in dat we organisatie. voldoende opbrengsten hebben om de gemaakte

10


kosten te compenseren, zonder een marge over te houden. Bij het voorbeeld dat ik aanhaalde zou dit betekenen dat we evenveel energie opdoen als dat het ons kost om te kunnen voorzien in onze voeding. Het probleem dat hierbij ontstaat is dat we ons zullen limiteren tot enkel de uitvoering van deze acties die ervoor zorgen dat we break­even

brengt ons tot het volgende punt: wanneer is dit winstbejag te rechtvaardigen? Zoals ik in de inleiding heb aangegeven zijn er mensen die vinden dat winstbejag leidt tot immoraliteit en het schaden van de natuur en onze medemens. Ook ik, die het winstmotief verdedig, ben van mening dat dit kan leiden tot deze negatieve zaken. Desondanks vind ik

"Wanneer we winstbejag als negatief bestempelen dan spreken we dus over winstbejag met oog op het eigenbelang, waarbij we dat van de maatschappij en buitenwereld negeren en zelfs schade toebrengen." raken. Hoewel we bij nul­winst in staat zijn om evenveel energie binnen te krijgen als dat we verliezen, zijn we niet in staat om de nodige reserves op te bouwen om ons met andere activiteiten bezig te houden.

dat dit onderhevig is aan nodige nuance. Wanneer we het hebben over winstbejag houden we het bijna altijd bij twee extremen die zogenaamd een inverse relatie zouden hebben: handelen in het eigenbelang en handelen in het belang van de ruimere context. In tegendeel sluiten deze twee aspecten van ons handelen elkaar niet noodzakelijk uit, afhankelijk van hoe we deze ‘ruimere context’ definiëren. Wanneer u, de lezer van dit artikel, en ik, de schrijver van dit artikel, de enige mensen in een sportwinkel zijn en wij beiden een nieuwe boksbal willen kopen uit een voorraad die meer dan twee boksballen telt die in identieke staat verkeren dan houdt mijn aankoop niet noodzakelijk een verlies voor u in. Als wij dit in relatie bekijken met de natuurlijke grondstoffen van de planeet, dan is een situatie waarin de productie van deze basketballen niet meer grondstoffen verbruikt dan dat de aarde kan aanmaken ook geen verlieslatende situatie.

Van alle situaties die mogelijk zijn is deze waarbij we winst boeken de enige die ervoor kan zorgen dat we zowel kosten kunnen dekken als reserves aanleggen. Door deze reserves aan te leggen kunnen we ons enerzijds voorbereiden op het maken van onvoorzienbare uitgaves en anderzijds het maken van gewenste uitgaves. Wanneer we opnieuw spreken over het voorzien van de eigen voeding, dan betekent dit dat we onszelf kunnen veiligstellen voor negatieve schokken van buitenaf door extra voedsel aan te kopen en op te slaan. Dit kan bijvoorbeeld een tijdelijke voedseltekort zijn als gevolg van een tekort aan oogst of een verstoring van de nodige logistiek door overheidsmaatregelen dat als doel hebben onze gezondheid te beschermen. Dit was bijvoorbeeld voor velen het gevolg in Wanneer we winstbejag als negatief bestempelen landen die al gevoelig waren voor voedseltekorten dan spreken we dus over winstbejag met oog op het tijdens de COVID­pandemie. eigenbelang, waarbij we dat van de maatschappij en buitenwereld negeren en zelfs schade toebrengen. Wanneer winstbejag gerechtvaardigd is Hiervoor moeten we wel aannemen dat we dit Door uitgelegd te hebben waarom winst van belang kunnen doen zonder dat we hierdoor zelf negatieve is, zal het u hopelijk duidelijk zijn waarom mensen gevolgen zullen ervaren. Als we volgens deze op winst uit zijn. Het is een noodzakelijkheid om de denkfout louter het eigenbelang najagen, zonder welvaartsladder op te klimmen, maar ook om aan de kost voor de rest van de maatschappij te simpelweg te kunnen overleven als individu. Zeker denken, dreigen we de bredere maatschappij van in het geval waarbij we rekening wensen te houden ons te vervreemden. Onze mede­individuen zouden met het potentieel van negatieve schokken. Dit kunnen beslissen dat ze niet meer met ons willen

11


handelen waardoor we onze kansen tot zelfverrijking en soms zelfs overleving zouden verliezen. Ze zouden namelijk kunnen beslissen dat ze ons liever dood zien dan levend, als wij voor hen meer een last zijn, dan een meerwaarde. Op deze manier zouden we met het streven naar ons eigenbelang deze juist zelf verraden. Zolang we als individuen in een maatschappij leven is het maatschappelijk belang ook in ons eigenbelang. Omgekeerd horen wij om dezelfde redenen ook het winstbejag voor enkel de ruimere context, waarbij we geen rekening houden met ons eigenbelang, als iets negatiefs te zien. Als wij filantropisch alles weggeven aan de minderbedeelden qua voedsel of rijkdom, zullen wij uiteindelijk zelf niks meer hebben om onszelf te onderhouden. Hierdoor zouden we of sterven en niks meer kunnen weggeven of zelf minderbedeelden worden en genoodzaakt zijn hulp te aanvaarden van anderen. Opnieuw zouden we onszelf herleiden tot een last, waarbij anderen zouden kunnen beslissen dat we beter dood zijn dan levend. Zoals u hopelijk merkt zijn deze extreme vormen van winstbejag op lange termijn louter irrationeel, doordat ze de balans verstoort tussen het belang van het individu en het belang van de ruimere context waarin deze zich bevindt. Deze balans zal zich proberen te herstellen, vaak met negatieve gevolgen voor de verstorende partij waardoor het in het algemeen een verlieslatende is. De ideale manier van handelen als deze zaken met elkaar verbonden zijn is dan ook deze waarbij er creatie is van meerwaarde voor zowel onszelf als individu als onze ruimere context. Wanneer deze zaken niet met elkaar verbonden zijn, is er geen reden om tegen de winst voor het individu te zijn doordat ze de relatie met de ruimere context niet verstoort.

Wanneer we over winsten spreken, spreken we over toegevoegde waarde en dit is een concept dat zich op vele manieren kan uiten. Voorbeelden hiervoor zijn eindeloos, maar voor het leesgemak en opvulling van mijn artikel zal ik er een beperkt aantal opnoemen: de hoeveelheid complimenten die je krijgt voor het goede doel dat je steunt, het gebrek aan kritiek dat iemand krijgt als deze een artikel schrijft voor de Neo, de hoeveelheid gratie van God die je krijgt of denkt te krijgen door het bidden, het aantal kaarsjes die je oma brandt als je een examen aflegt, het aantal mensen dat je helpt met het doneren van brood of zelfs de emotionele voldoening die je haalt uit het uitvoeren van die donatie. Dit is dan ook de perfecte plaats in het artikel om kritiek te uiten op zij die vrijwillig beweren te handelen zonder winstoogmerk of uit zelfopoffering. Deze mensen handelen niet louter uit zelfopoffering, maar vanuit een ander subjectief begrip van wat waardevol is en de relativiteit hiervan tegenover datgene dat wij binnen maatschappelijke context winst noemen. Ik moet hierbij wel verduidelijken dat onbaatzuchtig handelen wel degelijk bestaat. Hoewel dit zou moeten inhouden dat men als individu geen meerwaarde ontvangt of ervaart uit het handelen. Een perfect voorbeeld hiervoor zou het onder dwang bouwen van een piramide zijn, zonder dat dit voor u van nut is of dat u er iets als compensatie voor terugkrijgt. Dit zou u echter herleiden tot een slaaf en geen filantroop.

Misvatting 2: elke handeling is een nul­operatie Een volgend misverstand bij bepaalde ideologische strekkingen is dat het niet mogelijk is voor een handeling om meer waarde te creëren dan de waarde die nodig is om deze handeling uit te voeren. Dit wereldbeeld heet de arbeidswaardetheorie en houdt in dat elke handeling die men onderneemt een nul­operatie is. Misvattingen Deze theorie wordt al van het moment van de bedenking ervan gebruikt om werknemers in Misvatting 1: onzelfzuchtig handelen Zoals u hopelijk gemerkt hebt aan de voorbeelden bedrijven, fabrieken en overige te overtuigen dat die ik aanhaal, bestaat winst niet louter uit hun werkgevers van hun stelen. Want als de waarde monetaire eenheden zoals euro’s, dollars of andere. van arbeid die je steekt in het uitvoeren van je job

12


gelijk is aan de waarde die een klant betaalt voor het sociale zekerheid, niet louter verlieslatende feit dat je die job uitvoert, dan is een deel van de ondernemingen zijn. werknemers hun inkomsten stelen de enige manier voor een werkgever om zelf winst te maken. Elke kost die de staat maakt waardoor ze niet het break­even punt kan bereiken is een kost dat ze zal Los van het feit dat het uitvoeren van uw moeten compenseren met bijkomende opbrengsten economische activiteit niet louter te verklaren is als uit een andere hoek. Anders houdt dit in dat ze op de hoeveelheid arbeid die u als werknemer uitvoert, lange termijn niet zal kunnen voorzien in de zorg maar ook door rekening te houden met de van toekomstige generaties. Als de overheid niet

"Elke kost die de staat maakt waardoor ze niet het break­ even punt kan bereiken is een kost dat ze zal moeten compenseren met bijkomende opbrengsten uit een andere hoek. Anders houdt dit in dat ze op lange termijn niet zal kunnen voorzien in de zorg van toekomstige generaties." hoeveelheid kapitaal die iemand inbrengt. Iets dat meestal gebeurt door de werkgever zelf. Zo zult u bijvoorbeeld als fabriekswerker gebruikmaken van de machines die uw baas heeft voorzien. De winstmarge die uit een economische activiteit haalt, is het best te verklaren via het begrip comparatief voordeel. Wanneer twee mensen een computer kunnen maken, maar één persoon het voor de helft goedkoper kan dan is het voor de ander voordeliger om een computer te kopen van deze eerste persoon dan het zelf te maken. Alles wat minder kost voor deze tweede persoon, dan om een computer zelf te maken, zal hij bereid zijn te betalen en als dit hoger ligt dan de kosten dat de eerste persoon heeft moeten maken dan zullen beide partijen een winstmarge overhouden. Waarom overheidswerking ook winstgevend moet zijn Tot slot wil ik nog benadrukken dat alles wat ik hier heb besproken niet enkel toepassing heeft op het handelen als menselijk individu, maar ook op het functioneren van een organisatie. Hierbij wil ik het belang onderstrepen van dit rationele winstbejag, waarbij men rekening houdt met zowel het overleven van de organisatie als het opbouwen van de noodzakelijke reserves om uit te breiden en on­ voorzienigheden te compenseren. Zo is het bijvoorbeeld van belang dat bevoegdheden zoals de

voorziet in het opbouwen van reserves om te investeren in innovaties, dan zal er ook geen manier zijn om deze kosten te doen verminderen en zal ze moeten rekenen op hulp van buitenaf. Politici oordelen regelmatig dat het moreel verantwoord is om verlies te maken en een grote hoeveelheid schulden aan te gaan om zo levens te redden. Dit betekent wel dat de overheid op lange termijn opofferingen zal moeten maken op volume en kwaliteit om de duurzaamheid ervan te verzekeren. Nogmaals is het dan ook weer van belang dat bij het voorzien van deze bevoegdheden er zo veel mogelijk winst gemaakt wordt voor de betrokken partijen. Wanneer belastingbetalers enkel geld moeten uithoesten zonder er gelijkwaardige compensatie voor terug te krijgen zullen ze zich genoodzaakt voelen om zo weinig mogelijk de noodzakelijke belastingen te betalen. Zo zullen het vertrouwen en de welvaart van de maatschappij onvermijdelijk degraderen met het gevolg dat iedereen verliest en het kaartenhuisje in elkaar stort. Een prachtig citaat die analoog hieraan te koppelen is, is die van Fréderic Bastiat: “wanneer de wet en moraliteit elkaar tegenspreken, heeft de burger het wrede alternatief om ofwel zijn moreel gevoel of zijn respect voor de wet te verliezen.”

13


Max De Schryver Hoofdredacteur LVSV Gent

Opinie

Met de verdwijning van de Senaat is de verdere ontmanteling van onze rechtstaat een feit Max De Schryver Onze hoofdredacteur formuleert in deze opiniebijdrage een reactie op het recent door de Open VLD gelanceerde idee om de Senaat af te schaffen. Daarbij bespreekt hij het belang van het instandhouden van een machtsevenwicht bij politieke structuren en beargumenteert hij dat instituties uit het verleden vaak verborgen waarden hebben. De lezer zal hier dan ook zeker en vast enige terughoudendheid ten aanzien van het afschaffingsvoorstel kunnen terugvinden. Recent kondigde onze huidige senaatsvoorzitster met toeters en bellen aan dat het einde van de Senaat nabij is. Het zou een ouderwets en log instituut zijn dat hoegenaamd niets bijdraagt aan onze democratische rechtsstaat. Er gaat enkel geld aan verloren en we halen er geen enkel voordeel uit. Tijd om het af te schaffen met andere woorden, of zo verkondigt een bepaalde politieke partij toch. We moeten daarentegen kritisch zijn bij deze glorierijke mededeling dat onze staat nu veel efficiënter én goedkoper georganiseerd zal kunnen worden. De Senaat bestaat namelijk reeds sinds de creatie van onze Belgische overheid. Zij is tevens een deel van onze Grondwet. Er zal waarschijnlijk wel een reden geweest zijn om deze tweede kamer institutioneel te verankeren. Jammer genoeg schenken de populaire media hier bijna nauwelijks aandacht aan. De meerwaarde van bepaalde instellingen lijkt de moderne mens weinig meer te kunnen schelen. Een specifieke scene uit ‘Star Wars: Episode III ­ Revenge of the Sith’ spookt even kort door mijn gedachten. Reeds verschillende reacties volgden op de lancering van het idee om de Senaat volledig af te schaffen (of om te vormen tot een burgerkamer – wat mogelijks nog erger is dan het afschaffen ervan). Dit artikel heeft de bedoeling om aan deze kritiek een bijdrage te leveren. Met dit artikel wil ik dan ook kort duiden wat de meerwaarde kan zijn van een tweede kamer en op welke manier deze kan

14

werken in een democratische rechtsstaat. Gezien blijkbaar niet iedereen deze voordelen erkent, lijkt het mij relevant om er in detail nog eens op in te gaan. Het is daarentegen niet zozeer de bedoeling van dit artikel om nieuwe inzichten binnen de politieke filosofie aan te dragen. Checks en balances als onderdeel van een maatschappelijke evolutie In de geschiedenis van politieke instellingen heeft men steeds getracht via de creatie van specifieke overheidsorganen een evenwichtig staatsysteem uit te denken. Daarbij tracht men extremen te vermijden. Deze extremen worden vaak in twee categorieën onderverdeeld. Aan de ene kant is er het risico op tirannie. Dit kan zich voordoen wanneer de macht in een samenleving te veel geconcentreerd is. Deze samenleving is onwenselijk omdat het mensen onderdrukt en geen vrijheid toekent. Aan de andere kant van het spectrum bevindt zich de anarchie. Dit ontstaat wanneer er te weinig samenwerkingsverbanden worden gecreëerd. In anarchie vindt de volledige desintegratie van de samenleving plaats waarbij niemand meer zeker is van zijn leven en zijn bezittingen en er algemeen wantrouwen heerst ten opzichte van de ander. Gezien beide samenlevingen onwenselijk zijn, is het de zoektocht naar een evenwicht dat centraal staat in de ontwikkeling van politieke instituties.


Daartoe hebben de Federalist Papers in de Verenigde Staten een enorm waardevolle bijdrage geleverd. De auteurs daarvan beseften dat staatsinstellingen uit het verleden in hun enkelvoudige vorm steeds gebrekkig waren. Absolute democratie was niet goed, maar absolute monarchie ook niet. Deze instellingen konden wel

bescherming van het democratisch evenwicht. Het probleem met dit soort absolute beschermingsmechanismen is namelijk dat zij zelf aanleiding geven tot het ontstaan van absolute situaties. Een oplossing voor een te willekeurige directe democratie die zich laat leiden door de waan van de dag, kan het aanstellen van een verlicht

"Een machtsevenwicht bestaat uit de optelsom van verschillende schakels die bijdragen aan dit evenwicht. Het verwijderen van een van deze schakels lijkt op zichzelf gezien misschien weinig impactvol te zijn, in realiteit staat het gelijk aan de aftakeling van een hele politieke structuur." functioneren, maar het risico op corrumpering, op het feit dat er iets misloopt, is simpelweg té groot. Hun relevante bijdrage bestond er dan vervolgens in om een mengelmoes te maken van die waardevolle instituties die in het verleden hebben bestaan in plaats van een copy­paste te maken van een volledige (inherent gebrekkige) staatstructuur. Hierbij trachtten zij voornamelijk de zwakheden van de verschillende systemen uit te klaren en deze vervolgens te gebruiken om het systeem te versterken (bv. jaloezie en machtsgeilheid van politieke actoren gebruiken om elkaar tegen te werken).

despoot zijn. Deze oplossing heeft dan wel tot gevolg dat de democratie ophoudt te bestaan. Hoewel alle checks en balances op zichzelf dan ook weinig lijken te kunnen doen aan de matiging van extreme situaties is het juist het geheel van deze systemen dat ervoor zorgt dat onze samenleving in balans blijft. Dit is belangrijk om in het achterhoofd te houden wanneer politici een check willen afschaffen die op het eerste gezicht niet zo een grote meerwaarde levert aan het hele politieke systeem. Deze eerste oppervlakkige indruk komt namelijk niet overeen met de realiteit. Een machtsevenwicht bestaat uit de optelsom van verschillende schakels die bijdragen aan dit evenwicht. Het verwijderen van een van deze schakels lijkt op zichzelf gezien misschien weinig impactvol te zijn, in realiteit staat het gelijk aan de aftakeling van een hele politieke structuur. Elke check moet dan ook uitgebreid verdedigd worden want voor je het weet, zakt heel het systeem in elkaar.2 Hoewel verdedigers van bepaalde kleine beschermingsmechanismes dan misschien wel beschouwd kunnen worden als “extremisten” of “fundamentalisten”, want in het geheel van onze maatschappelijke systemen moet je zogenaamd toch wel wat genuanceerder kunnen zijn als het gaat over politieke instituties, klopt dit dus niet. Het is juist door het bestaan van al deze kleine instituties dat het geheel overeind blijft.

Daarbij zijn checks en balances de meest belangrijke ontwikkeling die tot op de dag van vandaag De bijdragen aan stabiele samenlevingen.1 bedoeling van checks en balances is het creëren van verschillende machten met overlappende bevoegdheden zodat deze elkaar in balans houden. “The great security against a gradual concentration of the several powers in the same department, consists in giving to those who administer each department, the necessary constitutional means, and personal motives, to resist encroachment of others. The provision for defense must in this, as in all other cases, be made commensurate to the danger of attack. Ambition must be made to counteract ambition” (Federalist Paper nr. 51). Bij deze verschillende systemen is het van belang om te beschuldigen tegenstanders de beseffen dat zij individueel weinig bescherming Daarnaast bieden tegen extreme situaties. Geen enkele check verdedigers van bepaalde instituties (die een zal als een absolute verdediging kunnen dienen ter politiek evenwicht mee helpen in standhouden) er

15


vaak van niet open te staan voor maatschappelijke veranderingen. Al te vaak worden mensen die bepaalde oude politieke instellingen verdedigen verweten conservatief te zijn. Als we alles zouden moeten behouden zoals het is, zou er geen ruimte meer zijn voor vooruitgang. Dit argument is echter niet geldig, tenzij je enkel in extremen denkt. Een maatschappij komt niet tot stand doordat een bepaalde groep mensen in een plankamer bekokstooft hoe de rest van de samenleving zal moeten werken. Een dergelijke visie op de samenleving stemt niet overeen met de realiteit en leidt in het geval van de toepassing ervan enkel tot problemen. Een maatschappij bestaat uit verschillende structuren en instituties. Dit zijn systemen die betrekking hebben op privérelaties maar tevens ook op de overheid. Deze structuren en instituties komen tot stand omdat in het verleden bepaalde groepen van mensen iets geprobeerd hebben waarna bleek dat dit initiatief blijkbaar tot succes leidde voor die groep. Mensen worden in hun relatie tot andere mensen geconfronteerd met bepaalde problemen. De verschillende wijze waarop mensen vervolgens omgaan met deze problemen, kan ertoe aanleiding geven dat bepaalde groepen een voordeel krijgen ten opzichte van andere groepen. Deze instituties en structuren kunnen vorm krijgen in gedragspatronen (bv. het feit dat bepaalde groepen mensen besloten om zomaar niet andere mensen te beroven wanneer ze iets wouden dat de ander had, heeft er potentieel toe geleid dat deze groep van mensen betere samenwerkingsverbanden kon organiseren wat leidde tot een succesvollere maatschappij), of de creatie van bepaalde instellingen. Het geheel van deze instituties en structuren zou men ook als een evoluerende cultuur kunnen zien, een cultuur die het in zich heeft om steeds te evolueren naar die verbanden die het samenleven tussen mensen beter doen functioneren. Dit betekent dat de elementen die deel uitmaken van een maatschappelijke cultuur belangrijke functies vervullen ook al is het voor ons misschien niet meer altijd duidelijk wat de specifieke meerwaarde ervan is. Gezien instituties en structuren meestal evolutiegewijs tot stand komen is het voor mensen die later opgroeien in deze cultuur namelijk niet altijd meer mogelijk om

16

de specifieke reden van het bestaan van bepaalde structuren of instituties te achterhalen. Hieruit volgt dat we dan ook voorzichtig moeten omgaan met bepaalde instituties en structuren in onze samenleving aangezien het niet steeds duidelijk is wat de specifieke meerwaarde ervan is. Het miskennen van dit principe en het desgevallend miskennen van het nut van bepaalde instituties en structuren kan even goed betekenen dat we dat wat onze samenleving zo succesvol heeft gemaakt, laten verdwijnen. Vooraleer we instituties of structuren afschaffen, is het dan ook van belang om eerst eens na te denken wat de meerwaarde daarvan was voor onze samenleving. Mensen die beducht zijn drastische veranderingen in te voeren, moeten dan ook niet opzij worden geschoven, als zouden zij enkel een nostalgische drang hebben het heden te behouden in de vorm zoals het in het verleden bestond. Zij uiten een oprechte bezorgdheid waar beleidsmakers rekening mee moeten houden. Dit betekent niet dat er daarentegen geen rol is voor progressieve bewegingen. Integendeel, we moeten ook niet doen alsof alles wat we hebben perfect is en we niets kunnen verbeteren. De evolutie van de menselijke samenleving eindigt namelijk niet, of alleszins zou het van een redelijk grote hybris getuigen te verdedigen dat onze samenleving momenteel het toppunt is van maatschappelijke evolutie en er geen verbetering meer mogelijk is. Als we dan iets willen verbeteren, moeten we dat wel beperkt houden zodat we de gevolgen van onze wijzigingen aan het systeem duidelijk kunnen beoordelen. In het geval van slechte gevolgen kunnen we terugdraaien wat we in onze naïviteit hebben veranderd. Tweede kamer als waardevolle institutie De tweede kamer is een politieke instelling die een perfecte toepassing vormt van de hierboven beschreven maatschappelijke evolutie. De tweede kamer is niet bedacht vanuit de plankamer van de politiek, maar is ontstaan als product van een samenspel van diverse sociale een maatschappelijke belangen (Moschos en Katsky, 1965). Het is niet de bedoeling om hier deze sociale evolutie te beschrijven. Daarentegen wens ik een aantal voordelen en functies van een tweede kamer op te


voordelen en functies van een tweede kamer op te sommen. Bij de beoordeling van de wenselijkheid van de afschaffing van een tweede kamer is het namelijk van belang om te beseffen wat er potentieel verloren kan gaan. Ik onderscheid een drietal

gelden hier een aantal voorwaarden waarop ik later nog terugkom, met name dat deze twee kamers natuurlijk niet op dezelfde manier worden samengesteld. In het geval er twee kamers zijn, zal voor een grondwetswijziging een goedkeuring van

"Vooraleer we instituties of structuren afschaffen, is het dan ook van belang om eerst eens na te denken wat de meerwaarde daarvan was voor onze samenleving. Mensen die beducht zijn drastische veranderingen in te voeren, moeten dan ook niet opzij worden geschoven, als zouden zij enkel een nostalgische drang hebben het heden te behouden in de vorm zoals het in het verleden bestond." voordelen. Twee daarvan gelden in het algemeen en een laatste vormt een argument dat enkel in een federaal ingerichte samenleving kan gebruikt worden (alhoewel hierop ook nog nuance valt te geven).

de twee kamers vereist zijn (met telkens de grondwettelijke meerderheden). Dit betekent dat de tweede kamer via zijn grondwettelijke macht de bewegingsvrijheid van de eerste kamer beperkt (en vice versa). Twee kamers hebben, houdt deze beperking (beter) in stand en leidt ertoe dat plotse De tweede kamer als beschermer van het politieke en agressieve grondwetswijzigingen minder zullen evenwicht voorkomen. Het belangrijkste argument voor de inrichting van een tweede kamer is het creëren van een Daarnaast zal een tweede kamer effect hebben op de machtsevenwicht. De tweede kamer vormt een output van de wetgeving – het is hier irrelevant of essentiële balans binnen het wetgevend proces. Dit de wetgever al dan niet gebruikt wordt als slaaf van bestaat uit drie belangrijke onderdelen. Vooreerst de uitvoerende macht. Ook hier vormt de tweede vormt de tweede kamer een belangrijk element in de kamer een tegenmacht op de eerste kamer. Dit is ten bescherming van de grondwettelijke grenzen die eerste het geval doordat de burger beter beschermd aan onze wetgever zijn opgelegd. De wetgevende is tegen vertegenwoordigers die niet nakomen wat macht heeft namelijk enorm verregaande zij beloofd hebben. “The people can never wilfully bevoegdheden. Een van de belangrijkste betray their own interests: But they may possibly be beperkingen hierop is de grondwet. De grondwet is betrayed by the representatives of the people; and the daarentegen in onze samenleving iets dat gewijzigd danger will be evidently greater where the whole kan worden. De wetgevende macht kan zichzelf legislative trust is lodged in the hands of one body of men, omvormen tot grondwetgever en zo bepalingen uit than where concurrence of separate and dissimilar bodies de grondwet wijzigen. Gezien de wetgevende macht is required in every public act” (Federalist Paper nr. in een democratische samenleving een van de 63). Daarnaast heeft een tweede kamer tot gevolg machtigste instituties is, is het waardevol om deze dat er een minder groot risico ontstaat op corruptie macht op te splitsen en te verdelen over twee van de wetgevende macht, hetwelk een zeer groot kamers. Twee wetgevende kamers kunnen risico is gezien de omvangrijke bevoegdheid van die aanleiding geven tot het ontstaan van verdeeldheid staatsmacht. Het wordt namelijk moeilijker om twee tussen die kamers. Deze verdeeldheid zal ertoe kamers te corrumperen dan één. “It doubles the leiden dat het minder gemakkelijk is om tussen security to the people, by requiring the concurrence of beide kamers tot een akkoord te komen. Uiteraard two distinct bodies in schemes of usurpation or perfidy,

17


where the ambition or corruption of one would otherwise be sufficient” (Federalist Paper nr. 62). Vervolgens zal het bestaan van twee wetgevende kamers er ook toe leiden dat wetgeving gematigder zal zijn. Het idee hierachter is dat wanneer de eerste kamer een wetsvoorstel wilt laten goedkeuren, zij weten dat zij ook de goedkeuring van de tweede kamer nodig hebben. Gezien de eerste kamer meestal geen nutteloze voorstellen wilt maken, zal zij geneigd zijn om meer genuanceerde voorstellen op te stellen. Het is namelijk aannemelijker dat de tweede kamer een voorstel zal goedkeuren als het minder extreem is. Hoe extremer de voorstellen, hoe lager de kans tot goedkeuren ervan zal zijn.3 Dit heeft uiteindelijk tot gevolg dat de wetsvoorstellen door een bredere consensus gedragen zullen worden. Dat is wenselijk want om een democratie leefbaar te houden en de legitimiteit ervan niet te ondergraven is een brede consensus noodzakelijk. Dit argument geldt eveneens voor het geval waarbij de uitvoerende macht de wetgevende macht gebruikt als verlengstuk van zijn bevoegdheden – zoals in België hoofdzakelijk het geval is. De uitvoerende macht zal zijn wetsontwerp moeten laten goedkeuren door twee kamers en zal dus eveneens geneigd zijn om genuanceerder te zijn. In dezelfde lijn ligt tevens de idee dat de tweede kamer er meestal zal toe leiden dat de scherpe kanten van bepaalde voorstellen worden afgeschuurd, of dat wetsvoorstellen die niet goed in elkaar zitten worden gecorrigeerd. Ten slotte kan een tweede kamer ook een belangrijke check zijn op de andere machten in het systeem. Ik besprak reeds de idee dat de tweede kamer een belangrijk evenwicht kan creëren op de uitvoerende macht doordat die om wetsontwerpen in wetgeving te kunnen gieten nu twee keer goedkeuring nodig heeft. In de Verenigde Staten heeft de tweede kamer ook een belangrijke bevoegdheid bij de afzetting van de president, deel van de uitvoerende macht. Ten slotte heeft de Senaat daar ook de bevoegdheid rechters van het Supreme Court aan te stellen. Op die manier vormt de tweede kamer een check op de macht van de andere twee machten. Doordat de wetgevende macht in de vorm van twee kamers belangrijke bevoegdheden heeft bij het beperken van andere

18

machten, ontstaat een stabielere politieke structuur. De tweede kamer als systeem voor stabielere democratische vertegenwoordiging Democratische vertegenwoordiging vormt een enorm belangrijk element van hoe we onze huidige samenleving vormgeven. Directe democratie is niet altijd praktisch, noch wenselijk. Het is onmogelijk en heeft ook weinig zin een hele bevolking te mobiliseren om beslissingen te nemen over zaken waar zij in hun leven nooit mee te maken zullen krijgen, laat staan dat zij hierover geïnformeerde beslissingen zouden kunnen nemen. Een democratische vertegenwoordiging lost dit probleem in beperkte mate op. Daarentegen kunnen deze personen zich soms nog steeds laten leiden door de waan van de dag. Het is niet uitzonderlijk dat parlementsleden (of politici in het algemeen) impulsieve en ondoordachte beslissingen nemen om hun populariteit te verhogen. In België bestaat zelfs een woord voor wetgeving die op deze manier tot stand komt. Dat soort wetgeving staat gekend als ‘steekvlamwetgeving’. Niettegenstaande dit soort ingrepen de populariteit van bepaalde politici wel in belangrijke mate kan vergroten, brengt dit soort wetgeving potentieel verregaande negatieve maatschappelijke gevolgen met zich mee. Ook hier kan een tweede kamer een meerwaarde bieden. Deze meerwaarde situeert zich vooral in de concrete samenstelling van de tweede kamer en verdient hier de nodige uitleg. Op het Nationaal Congres van 1830­1831 is veel aandacht besteed aan de vraag welke meerwaarde de Senaat als tweede wetgevende kamer zou kunnen vormen (Discussions du Congrès National de Belgique, I, Société Typographique Belge, Brussel, 1844, p. 392­501). De meeste aandacht ging naar de overweging dat de Senaat tot doel had om ruimte te geven aan meer genuanceerde krachten in onze maatschappij (l’élément conservateur) waarbij de Kamer van Volksvertegenwoordigers een meer populistische rol te spelen heeft (l’élément populaire). Het is uiteindelijk de bedoeling dat de leden van de Senaat zich minder zouden laten leiden door impulsieve beslissingen. Dit verwezenlijkt men door bijvoorbeeld te vereisen dat leden van deze tweede


kamer al meer ervaring hebben (net zoals dit het geval is bij bijvoorbeeld bepaalde instituties van de rechterlijke macht). Tevens kan men de termijn van leden van de tweede kamer ook langer maken als die van de eerste. Daarnaast kan de tweede kamer

impulsion; l’une pousse, l’autre retient dans une juste mesure, et c’est ainsi que, par la combinaison de cette double force, la société marche sans courir et que vous réalisez l’idée d’un progrès sage et continu” (Rossi, 1867).

"Op het Nationaal Congres van 1830­1831 is veel aandacht besteed aan de vraag welke meerwaarde de Senaat als tweede wetgevende kamer zou kunnen vormen. De meeste aandacht ging naar de overweging dat de Senaat tot doel had om ruimte te geven aan meer genuanceerde krachten in onze maatschappij (l’élément conservateur) waarbij de Kamer van Volksvertegenwoordigers een meer populistische rol te spelen heeft (l’élément populaire)." De tweede kamer als hulpmiddel voor federale staten Een derde argument dat kan gegeven worden, en wat natuurlijk deels samenhangt met het vorige, is dat een tweede kamer een handig instituut kan zijn voor een federale staat om de verschillende deelstaten te vertegenwoordigen. Hoe dichter een democratie staat bij de burger, hoe beter dit meestal is. Dit zorgt er namelijk voor dat de feedbackmechanismen het best kunnen spelen en dat er mogelijkheid ontstaat voor competitie tussen verschillende (deel)staten. Daarom zou het handig zijn voor deelstaten, die normaal gezien dichter bij de burger staan dan federale staten, om rechtstreeks vertegenwoordigers te kunnen aanduiden in de federale staat. Op die manier lijkt de burger makkelijker te kunnen deelnemen aan de politiek en kunnen er betere feedbackmechanismen georganiseerd worden. In België hoeven onze deelstaten natuurlijk niet beperkt te blijven tot de gewesten (of gemeenschappen) zoals dat momenteel het geval is. Op verschillende ogenblikken is al het voorstel gelanceerd om de Belgische deelstaten te organiseren per provincie of arrondissement. Een vertegenwoordiging van deze deelstaten in de tweede kamer kan enkel bijdragen tot democratische legitimiteit. Een vertegenwoordiging van deze deelstaten in de kamer kan enkel bijdragen tot “Il y existe une Chambre à principes progressifs, l’autre à tweede principes conservateurs; l’une qui a mission de donner democratische legitimiteit. De centrale kerngedachte l’impulsion, l’autre qui a mission de régler cette is dat gedecentraliseerde en meer lokale

beperkter zijn qua omvang dan de eerste kamer. Algemeen stelt men namelijk dat mensen in beperktere groep genuanceerder zullen zijn dan in een heel omvangrijke groep, omdat men zich in dat geval waarschijnlijk meer zal willen profileren. Al deze elementen zouden ertoe bijdragen dat de tweede kamer iets stabieler is dan de eerste kamer. Op die manier wordt er onmiddellijk rekening gehouden met het hierboven geschetste idee over maatschappelijke hervormingen. Er moet namelijk mogelijkheid zijn om vooruitgang te boeken. We moeten bepaalde zaken in onze maatschappij kunnen wijzigen, bepaalde innovaties kunnen proberen. Hiervoor zal vooral de eerste kamer een katalysator zijn. Zij zal zich gedragen als belangrijkste vernieuwer in onze politieke instituties. Daarnaast heb je in een leefbare samenleving echter ook terughoudendheid nodig, behoedzaamheid voor veranderingen waarvan we mogelijks de effecten niet volledig kunnen begrijpen. De tweede kamer speelt deze rol. Door haar stabielere invulling zal zij geneigd zijn om te verregaande veranderingen af te dempen. Deze twee instituties vullen elkaar dan ook perfect aan en leveren de balans die een democratische rechtsstaat nodig heeft om te overleven.

19


machtsstructuren verkieslijk zijn. Dit steigers staat. Dat een specifieke partij de kaars van 4 de Senaat nu finaal uitblaast moet ons niet doen institutionaliseren is daarom dan ook wenselijk. vergeten dat zij niet de enige zijn die voor deze aftakeling van de Belgische rechtsstaat De tweede kamer als kopie van de eerste? In wat ik hierboven heb geschreven, maakte ik reeds verantwoordelijk zijn. Het is een cumulatie van verschillende keren duidelijk dat de samenstelling jarenlange beknibbeling op de gerechtvaardigde van de tweede kamer van belang is voor de evenwichtspositie van dit belangrijk grondwettelijk effectieve werking van de verschillende voordelen instituut. Op het risico te cynisch te worden, is het die ik opsomde. De tweede kamer vormt dan ook echter niet volledig onlogisch dat politieke partijen, best geen identieke kopie van de eerste kamer. Dat die momenteel veel voordeel halen uit de Belgische wil zeggen dat de samenstelling ervan moet particratie waarbij het zwaartepunt van de macht verschillen. Hierbij merk ik wel op dat zelfs indien voornamelijk ligt bij de uitvoerende macht, die de tweede kamer gelijkaardige handig gebruik maakt van een quasi lamledige samenstellingsvoorwaarden zou hebben aan die van wetgevende macht, de beperkte ruggengraat die de eerste kamer, ik nog steeds denk dat het een onze wetgevende macht nog had, zorgvuldig waardevol instituut zou zijn. Uiteindelijk zullen in verwijderen. Ook hier blijkt maar weer dat een trage deze tweede kamer nog altijd verschillende mensen maar gestage uitholling van onze rechtsstatelijke zetelen, en mensen zullen altijd met elkaar van instituties een zeer succesvolle manier is voor mening verschillen. Op die manier blijft het machthebbers om hun eigen macht te vergroten. argument van de tweede kamer als evenwicht Laat ons dan ook hopen dat in de toekomst nog steeds mensen gaan blijven vechten voor onze binnen de wetgevende macht staande. instituties ook al lijkt het een gevecht voor een appel Natuurlijk is het wenselijker dat de tweede kamer en een ei. Want uiteindelijk lopen we het risico op wordt samengesteld op een andere manier als de een moment te belanden dat onze democratie eerste kamer. Hierboven beschreef ik reeds op eindigt onder een daverend applaus. welke punten de samenstelling zou kunnen variëren. Het zal vooral van belang zijn om een Noten onderscheid te maken tussen benoemingstermijnen, 1 Checks en balances invoeren, was voor de duidelijkheid aantallen, territoriale benoemingsmogelijkheden, geen volledig ‘nieuw’ idee. Reeds in de klassieke leeftijd, ervaring en alternerende aanstellings­ oudheid werd gepleit voor het balanceren van mogelijkheden (verschillende momenten van verschillende machten: “Wanneer […] een van de verkiezingen). In de Verenigde Staten was het elementen zich breed dreigt te maken, te grote ambities oorspronkelijk zelfs zo dat de senatoren werden gaat koesteren en een te grote macht dreigt te krijgen, aangesteld door de wetgevers van de individuele wordt het duidelijk dat geen enkel element daarin slaagt staten zelf. Dit is uiteindelijk gewijzigd. Momenteel of zich boven de andere kan verheffen, juist omdat, […] geen enkel deel zelfstandig is, maar het streven van elk worden zij bij rechtstreekse verkiezing aangesteld. Uitgeleide Op basis van het bovenstaande kan ik wel besluiten dat er redelijk wat voordelen te halen zijn uit een tweede kamer. Het is dan ook jammer dat onze Senaat zomaar wordt afgeschaft. Natuurlijk is het gemakkelijk om momenteel met de vinger te wijzen naar de politieke partij die dit initiatief heeft genomen. Niettegenstaande dat zij uiteraard ook verantwoordelijkheid draagt, is het zo dat de ontmanteling van de Senaat al een lange tijd in de

20

van de drie door de andere kan worden tegengewerkt en in balans gebracht. De stabiliteit van het geheel blijft bewaard, omdat de verschillende elementen in hun streven worden afgeremd of al meteen de tegenstand van de andere schuwen.” (Polybius, Wereldgeschiedenis, 264­145 voor Christus, Amsterdam, Athenaeum­Polak & Van Gennep 2007 (vertaald door Wolther Kassies), 6.18.7 & 6.18.8.). 2 Het is heel onwaarschijnlijk dat in een democratie op één specifiek moment iemand realistischerwijze alle belangrijke en beschermende instituties gaat kunnen


afschaffen. Voor een dergelijke actie heb je enorm veel politieke macht nodig, iets wat in de meeste situaties niet gaat kunnen voorkomen. Het is daarentegen wél realistisch dat politieke partijen beetje bij beetje de belangrijke checks die er in onze maatschappij bestaan elimineren. Dit staat trouwens ook niet zo ver van de realiteit gezien er in België toch wel duidelijk signalen zijn dat dit aan het gebeuren is (voorbeelden zijn de afschaffing van de Senaat, maar tevens ook de afschaffing van bijna iedere check op het Hof van Cassatie). 3 Een voorstel tot afschaffing van het eigendomsrecht dat bijvoorbeeld nipt goedgekeurd geraakt in de eerste kamer, zal omwille van zijn extreem karakter waarschijnlijk niet door het proces van de tweede kamer geraken. 4 Het is niet de bedoeling van dit artikel om hierop in te gaan, maar toch kort wat uitleg. Lokale organisatie van politiek gezag is beter omdat het makkelijker is om op lokaal niveau iemand af te straffen dan op nationaal of zelfs supranationaal niveau. Als de Europese Unie een bepaalde verordening aanneemt die een belangrijke impact heeft op het dagelijks leven van mensen – en zo zijn er wel héél wat, dan hebben mensen heel weinig mogelijkheden om dit initiatief af te straffen als zij dit slecht vinden. Er worden wel verkiezingen georganiseerd, maar de feedback is zo verspreid dat het nauwelijks realistisch is om te achterhalen wat de burger nu vond van het beleid. De meeste mensen zullen het ermee eens zijn dat het eenvoudiger is om beleid van de gemeente af te straffen, dan het is om beleid van de Europese Unie of de federale overheid af te straffen. Ook

de organisatie van campagnes tot verandering van beleid is veel eenvoudiger op lokaal niveau dan het is op federaal of Europees niveau. Daarnaast heeft de organisatie van lokale politieke verbanden tot gevolg dat er competitie kan ontstaan tussen deze organisaties. Stel dat mensen het beleid van de gemeente Gent afkeuren, dan kunnen zij eenvoudig verhuizen naar de gemeente Antwerpen. Als echter het beleid over heel Europa eengemaakt is, wordt men al verplicht om te verhuizen naar de Verenigde Staten, Rusland of (gelukkigerwijze) Groot­Brittannië in het geval men het niet meer eens is met het Europees beleid. Het risico om inwoners te verliezen ten gevolge van slecht beleid is dus groter bij kleinere samenlevingsverbanden. Gezien inwoners belastinginkomen met zich meebrengen, zullen politieke organisaties dan ook meer moeite doen om hun regio aantrekkelijk te maken om in te wonen.

Literatuur J. Akkermans, “Over de rol van conservatieve en progressieve krachten in een vrije samenleving”, Blauwdruk 2015­2016, nr. 2, 19­29. E. Cohen de Lara, “De senaat als anker van de staat”, in P. De Hert, A. Kinneging en G. Versluis (eds.), De Federalist Papers, Damon, 2018, 114­137. D.M. Mosschos en D.L. Katsky, “Unicameralism and Bicamerlism: History and Tradition”, Boston University Law Review 1965, 250­270. P. Rossi, Cours de droit constitutionnel, t. IV, Librairie de Guillaumin, Parijs, 1867.

21


Ereleden LVSV Gent 2021­2022 Jitte Akkermans

Egbert Lachaert

Herman De Croo

Filip Batselé

Geert Versnick

Hans Pijpelink

Pieter Coene

Christophe Peeters

Boudewijn Bouckaert

Patrice Viaene

Mathieu Vancanneyt

Marc De Vos

Bart Cools Robby De Caluwé Marc De Pauw Vanessa Callens Oud­bestuurslid LVSV Gent Vince Liégeois Oud­bestuurslid LVSV Gent Bart Somers Vlaams Viceminister­president

22

Erwin Devriendt en Françoise Lefevere

Wannes Verstraete Oud­bestuurslid LVSV Gent Matthias De Vuyst Oud­bestuurslid LVSV Gent Rau Romeo


Lucas Adriaenssens Redacteur LVSV Gent

Visie

Goût de liberté Lucas Adriaenssens Onze redacteur probeert in dit artikel klare wijn te schenken met betrekking tot de invulling van het vrijheidsbegrip. Hij bespreekt daartoe de verschillende opvattingen die over vrijheid bestaan waardoor hij een aantal belangrijke concepten kan identificeren die mogelijks onderdeel uitmaken van vrijheid. Vervolgens bouwt hij met de verzamelde bouwstenen een eigen visie op van wat vrijheid bij voorkeur dan wel volgens hem zou moeten inhouden. “Geen enkel woord heeft zo veel uiteenlopende betekenissen gekregen en de mensen op zo veel verschillende manieren geraakt als het woord vrijheid.” Montesquieu (2006, p. 216) Vrijheid is een verwarrend begrip. Doorheen de geschiedenis is de interpretatie van het woord meermaals veranderd. In de inleiding van boek XI van De l’Esprit des Lois uit 1748 noemt Montesquieu al een aantal verschillende mogelijke betekenissen op en de tijd heeft sindsdien niet stilgestaan. Zijn geestelijke opvolger Benjamin Constant hakt de hele vrijheidstraditie in twee. In de 20ste eeuw komt Isaiah Berlin ook nog eens aanzetten met een tweesplitsing die in de tussentijd ontstaan was. Annelien De Dijn leidt ons in haar boek Freedom. An unruly history (2020) langs de belangrijkste veranderingen van het idee ‘vrijheid’, wat een zeer interessant verhaal is, maar koppelt hier een antiliberaal standpunt aan. In dit artikel zet ik de liberale vrijheidstraditie in grove lijnen uiteen en eindig ik met een nieuwe visie op vrijheid.

vrijheid populariseerde Isaiah Berlin de concepten negatieve en positieve vrijheid. Deze zijn absoluut noodzakelijk om het liberalisme in al zijn facetten te kunnen begrijpen. Daarom zou dit basiskennis moeten zijn voor iedere liberaal. Daarnaast vormt de nadruk op de ene of de andere opvatting een waardevolle richtingaanwijzer om onderscheid te maken tussen de diverse liberale stromingen: klassiek­liberalen zullen de klemtoon vrijwel uitsluitend op de negatieve opvatting leggen, terwijl sociaal­liberalen ook zullen experimenteren met het positieve idee. Negatieve vrijheid De negatieve opvatting betekent het gebied waarbinnen het individu kan doen wat het wil; daar waar het geen bewuste dwang van buitenaf ondervindt. Dit heet non­interventie: iemand kent geen beperkingen van zijn vrijheid wanneer niemand hem tegenhoudt iets te doen. Milton Friedman (2002, pp. 7­21) bouwt deze opvatting op rond de twee onlosmakelijke begrippen economic freedom en political freedom. Omdat het negatieve concept een streefdoel is voor iedere liberaal kunnen we met deze twee Engelstalige begrippen de relatie van het ene individu ten opzichte van het andere en dus vrijwel het hele liberale mens­ en maatschappijbeeld verklaren.

Twee opvattingen van vrijheid “Toen ik vroeg of Open Vld niet te veel nadruk legt op negatieve vrijheid en te weinig op positieve vrijheid, keek u [Gwendolyn Rutten] alsof u (…) een nijlpaard zag voorbijvliegen. U antwoordde, lichtjes ontdaan: ‘Euh, voor een liberaal is vrijheid altijd positief.’” (De Ceulaer, 2019). In een lezing uit 1958 De mens vormt binnen zijn negatieve ruimte een die gepubliceerd werd als Twee opvattingen van atoom, een eilandje als het ware, maar zoals haast

23


elke atoom interageert het steeds met anderen of vormt het moleculen; zo is de mens ook in zijn individuele cirkel. Individuen helpen elkaar en bereiken zo elk meer dan ze alleen gekund zouden hebben. Soms is de som één plus één wel degelijk gelijk aan drie. Denk dan maar aan de bevoorradingsketens die vereist zijn om een product tot stand te brengen. Een simpel voorbeeld hiervan is dat de bakker zijn eigen meel niet maalt en de molenaar niet zelf zijn granen kweekt. Om deze keten tot stand te brengen heeft de mens economic freedom nodig; de vrijheid om goederen en diensten aan te bieden op een vrije ruilmarkt: kapitalisme. Om te spreken van economic freedom moeten de partners wel steeds vrijwillig en geïnformeerd kunnen beslissen. Wanneer aan deze twee voorwaarden voldaan is, zullen mensen enkel overeenkomsten aangaan die volgens hen in hun eigen voordeel zijn (Friedman, 2002, p. 13). Er zijn daarentegen scenario’s denkbaar waarin de transactie niet aan deze voorwaarden voldoet. Ik ben fysiek niet erg sterk waardoor het perfect mogelijk is dat op een dag iemand mij overmeestert en mij dwingt mijn geld af te geven. Ook is het denkbaar dat iemand mij voorliegt, waardoor ik een kat in een zak koop. In deze gevallen heb ik geen economic freedom. De vrije markt vereist dus niet alleen vrijheid maar is het ook zelf. Om te vermijden dat deze staat van natuurlijke vrijheid tot maatschappelijke chaos leidt, de wet van de sterkste, waarin de mens zich ontpopt tot de wolf van zijn medemens, moeten we toch een zeker wettelijk kader voorzien om binnen te handelen (Berlin, 2018, pp. 14­15). Om dit wettelijk kader te organiseren en te handhaven kijken we naar een overheid. Het bestaat uit tal van individuele rechten zoals eigendomsrecht, vrijheid van meningsuiting, godsdienst, vereniging,… De markt voorziet de economic freedom maar de overheid moet organiseren dat iedereen veilig in negatieve vrijheid kan leven. Friedman (2002, p. 15) noemt dit political freedom: de afwezigheid van dwang van de ene actor op een andere. Om te vermijden dat de overheid zelf al te veel beknibbelt op de political freedom is het belangrijk een systeem van controle, checks and balances, te construeren maar dat is een onderwerp

24

voor een andere keer. Positieve vrijheid De positieve opvatting van vrijheid betreft het uitgangspunt dat het individu zichzelf kan ontwikkelen; het individu kan het menselijk potentieel ten volle benutten. In haar werk illustreert filosofe Alicja Gescinska dat negatieve vrijheid alleen de mens nog niet vrijmaakt. Aan de hand van onder meer enkele metaforen en anekdotes toont ze dit mooi aan: Is de analfabeet vrij om te lezen? Aanhangers van negatieve vrijheid zullen kijken naar eventuele verboden: expliciete restricties waardoor iemand de mogelijkheid ontzegd is om te lezen. (…) Een analfabeet vrij noemen om te lezen; je kunt iemand die geheel verlamd is net zo goed vrij noemen om hard te lopen. (Gescinska, 2020, p. 55) Gescinska stelt dat vrijheid niet uitsluitend theoretisch is; je moet haar ook effectief kunnen benutten. In theorie hoort iedereen alles te moeten kunnen wat negatief toegelaten is maar de kansen om die vrijheid te grijpen zijn niet altijd billijk verdeeld. Armoede thuis kan bijvoorbeeld de kansen van een kind al voor de geboorte fnuiken, terwijl dit kind daar geen enkele hand in heeft. “Iemand is pas vrij om iets te doen wanneer hij daartoe in staat is. Deze opvatting draait om vaardigheden; zonder vaardigheden geen vrijheden", (Gescinska, 2020, p. 55). Een belangrijke opmerking hierbij is wel dat het ­ uiteraard ­ om een realistisch verlangen moet gaan, een doel van het individu dat het op meritocratische wijze kan behalen; niet het verlangen om te kunnen vliegen als een vogel. Omdat ik niet kan vliegen, ben ik niet minder vrij dan een ander. Antieke en moderne vrijheid De twee klassieke opvattingen hierboven betekenen samen de vrijheid van het politieke. Wanneer we de staat tot op een zekere hoogte als actor accepteren (wat de meeste liberalen ook doen) is dat een probleem, want wie oefent dan de macht uit? Berlin (2018, pp. 22–23) merkt op dat er geen noodzakelijk verband is tussen individuele vrijheid en


democratie. Onze volgende denker, Benjamin Constant, bedacht dit ook al wanneer hij in 1819 in De la liberté des Anciens comparée à celle des Modernes twee verschillende soorten vrijheid onderscheidde: de antieke en de moderne vrijheid.

moet het natuurlijk mogelijk zijn om iedere burger aanwezig te laten zijn. Dat kon in Athene, in de Griekse stadstaten en in het vroege Rome. Als dat niet kan, zijn de noodgedwongen afwezige burgers onvrij, want dan kan de rest over hen en zonder hen wetten afvaardigen.

"Om te vermijden dat deze staat van natuurlijke vrijheid tot maatschappelijke chaos leidt, de wet van de sterkste, waarin de mens zich ontpopt to de wolf van zijn medemens, moeten we toch een zeker wettelijk kader voorzien om binnen te handelen." Antieke vrijheid Bij de antieken heerste een democratische opvatting van vrijheid. Het was de mogelijkheid om deel te kunnen nemen aan het politieke bedrijf. Benjamin Constant verwijst dan ook naar het de Atheense democratie, Sparta en de Romeinse republiek. In de Griekse stadstaten en in Rome hadden de burgers een wezenlijke impact op de wetgevende macht en zagen zij zich als soeverein, de hoogste wereldlijke macht, over zichzelf. Daarbij komt wel dat het soevereine volk over alle zedenzaken wetten maakte, en de zeden is het terrein van de individuele vrijheid. Constant vat het als volgt: “Zo was in de Oudheid het individu vrijwel zonder meer soeverein bij openbare aangelegenheden betrokken, maar in al zijn privéaangelegenheden slaaf” (Constant, 2015, p. 49). Zelfbestuur was de waarde die primeerde, niet de individuele vrijheid waar de oude democraten van terugschrokken, dat kende ze ook niet echt buiten als een soort egoïsme. Ik betwist echter dat de Romeinen geen concept van individuele rechten of negatieve vrijheid kenden maar dat is hier eerder naast de kwestie. Volgens Constant (2015, pp. 52­53) kon zo’n opvatting enkel, met enkele uitzonderingen daargelaten, bestaan in (1) relatief kleine landen (2) met slavernij en (3) beperkte commerciële belangen: (1) Het eerste punt vinden we reeds terug bij Aristoteles en is ook best logisch. Om een democratie, waarin iedere persoon een stem kon uitbrengen in de volksvergaderingen, te organiseren

(2) Constant merkt ook op dat zo’n democratische opvatting enkel werkbaar is in een staat met slaven. In die maatschappijen verrichtten slaven de meeste zware arbeid en soms namen ze ook de ambachten op, waardoor de burgerbevolking de handen effectief vrij had om zich met het politieke bedrijf in te laten. In een maatschappij zoals de onze vandaag heeft het overgrote deel van de bevolking te veel omhanden om zich na het werk ook nog actief met politiek bezig te houden en dan belanden we weer bij puntje één. (3) In de democratie was er geen garantie van individuele vrijheid, dus ook niet van eigendomsrecht. Het spreekt voor zich dat dit tot gevolg had dat weinig mensen de levensgevaarlijke wegen of verraderlijke zeeën trotseerden om handel te drijven, gezien de rijkdom toch ieder moment van jou afgepakt kon worden door de volksvergadering. Daarom kenden landen, die terug wilden grijpen naar de antieke opvatting maar ondertussen sterk uitgebouwde handelsbetrekkingen en ondernemingen huisvestten, hier tegenstand en dat niet enkel door de rijke burgers. Toen Jean­Jacques Rousseau zich liet verleiden tot een lofzang van de antieken had hij deze drie voorwaarden over het hoofd gezien. De Franse revolutionairen wilden deze antieke vrijheid, die ze van hem kenden, terug invoeren in het 18de­eeuwse Frankrijk maar hadden ook geen oog voor deze voorwaarden. Wanneer de jakobijnen de Fransen

25


toch die interpretatie wilden opdringen, leidde dit tot tegenstand die een notoire figuren als Robespierre en Marat met de Terreur dan weer gewelddadig probeerde de kop in te drukken. Moderne vrijheid Door de vaststelling dat die antieke opvatting niet meer toepasbaar was op de 18de­eeuwse werkelijkheid, ontdekte Constant dat in de tussentijd de interpretatie van het begrip veranderd was. De democratische vrijheid had afgedaan. “Heden ten dage is het individu daarentegen in zijn privéleven weliswaar onafhankelijk, maar zelfs in de vrijste staten slechts in de schijn soeverein”, aldus Constant (2015, p. 49). De burger was niet langer bereid om de individuele rechten in te ruilen voor een rechtstreekse stem in de politieke besluitvorming en dat omwille van de drie bovengenoemde punten. Het relatieve commercieel belang was aanzienlijk toegenomen en had immense welvaart meegebracht voor álle Fransen, niet enkel de rijksten. De slavernij bestond niet meer dus moesten de burgers het werk zelf doen en hadden ze geen tijd om zich te verdiepen in wetten en volksvergaderingen bij te wonen. Bovendien was Frankrijk geografisch en qua bevolking te groot voor iedereen om af te zakken naar Parijs voor de dagdagelijkse politiek. De moderne invulling is vrijwel gelijk aan het negatieve concept van Berlin met de focus op de individuele rechten. Constant somt ze op: het recht op een eerlijk proces, vrije meningsuiting, vrijheid van religie en vereniging, eigendom. Het eigendomsrecht is de basis van alle vrijheid, meent Constant, omdat het door eigendomsrecht is dat we daadwerkelijk de andere vrijheden kunnen uitoefenen. Wie van een ander afhankelijk is, kan zich niet in vrijheid ontplooien (Stouthuysen, 2016, p. 11) Net als Friedman merkt Constant op dat economic en political freedom niet van elkaar los te zien zijn.. In naties die veel handeldrijven is de roep voor individuele rechten sterker; in landen zonder die rechten onderneemt de bevolking amper. Zonder vrijheid geen vrije markt; zonder markt geen vrijheid.

26

Annelien De Dijn verwijt Constant ervan de traditie van de democratische vrijheid de doodsteek gegeven te hebben; dat hij die terminologie gekozen had om de vroegere ideeën als een anachronisme af te doen die geen plaats meer hadden in de hedendaagse maatschappij (De Dijn, 2021, p. 292). In haar ogen bepleitte Constant de moderne vrijheid ten koste van die van de antieke. De Dijn negeert daarmee het laatste deel van de Constants lezing, waarin hij beargumenteert dat enkel de politieke vrijheid, een herinterpretatie van de antieke, garant kan staan voor het behoud van de individuele rechten. Hij rekent helemaal met niets af maar probeert juist om die interpretatie, die al afgedaan had in de Franse Revolutie, terug te brengen: De individuele vrijheid, ik herhaal, is de ware moderne vrijheid. De politieke vrijheid staat voor haar garant; de politieke vrijheid is bijgevolg onmisbaar. (…) U ziet, mijne heren, dat mijn opmerkingen geenszins de prijs van de politieke vrijheid omlaag willen halen. (Constant, 2015, p. 61) Republikeinse vrijheid Constant brengt ons naadloos bij het derde concept dat ik met u wil verkennen, een herinterpretatie van de antieke opvatting: de vrijheid tot het politieke. Deze opvatting, die we ‘republikeinse vrijheid’ noemen, kennen we onder andere van Aristoteles, Cicero en Machiavelli en is waarschijnlijk een van de oudste. Hierrond draait de republikeinse traditie. Met vertegenwoordigers zoals Thomas Paine, de Founding Fathers en Montesquieu zou ik zelf zo stoutmoedig durven zijn het republicanisme als onderdeel van het vroege liberalisme te beschouwen. Historisch kende het zijn hoogtepunten in de Romeinse republiek, in het Italië van de Renaissance en bij de Amerikaanse en Franse Revolutie. Tinneke Beeckman (2020, pp. 222–227) leerde mij dit principe kennen in haar recentste boek Machiavelli’s lef. De visie van Machiavelli valt uiteen in twee elementen: ben je je eigen meester; kan je als individu een gelijk recht op politieke besluitvorming uitoefenen?


Ben je je eigen meester? Het eerste element in de republikeinse traditie is de ‘non­dominatie’. Hiermee wordt bedoeld hoe onderhevig je bent aan de wil van een ander, in welke mate heeft een actor macht over het gedrag

elk stelt een visie op het eigen geluk voor. Slechts één uitgang is de juiste voor u. U wandelt naar goeddunken doorheen het doolhof, op zoek naar uw uitgang – tot hiertoe geen probleem voor non­ interventionisten. Op een bepaald moment gaat u

"Net als bij positieve vrijheid geldt, [...] weliswaar negatief gedraaid, dat dominatie niet kan bestaan bij iets dat je überhaupt niet had gekund. Als iemand mij tegenhoudt om uit het hoogste raam van campus Kattenberg te springen, omdat ik wil proberen vliegen, kunnen we dat moeilijk als een inperking van mijn vrijheid beschouwen." van een andere actor. Net als negatieve vrijheid is ook dit een negatieve opvatting, weliswaar met een positieve insteek. Het streefdoel van de republikein is om de invloed die de een of de ander uitoefent te minimaliseren, óók bij het zich vormende individu. Non­dominatie betekent de afwezigheid van dominatie, dus wat is dominatie dan? Om van dominatie van de een over de ander te spreken formuleert Pettit (1999, p. 52) drie voorwaarden: (1) de mogelijkheid in te grijpen (2) op een arbitraire/willekeurige manier (3) in keuzes die een ander persoon kan maken. Een belangrijke opmerking hierbij is dat het zich niet enkel richt tot de verhouding tussen de overheid en de burger maar ook individuen en groepen onderling kan betreffen. Zo gaat het woord ‘dominant’ terug op het Latijnse ‘dominus’, als in een meester van slaven of een patriciër die de stemmen van zijn ‘cliënteel’ in de Romeinse volksvergaderingen koopt. (1) De eerste voorwaarde overlapt vrijwel volledig met het concept van negatieve vrijheid of niet­ inmenging maar gaat zelf nog breder, omdat het niet enkel over het effectieve ingrijpen maar ook over de mogelijkheid daartoe gaat. Je kan het verschil tussen niet­inmenging en deze eerste voorwaarde van non­dominatie als volgt voorstellen: U wordt aan de ingang van een doolhof gezet, laten we dat het leven noemen, met een koord rond de middel gebonden. Er zijn verschillende uitgangen;

een afslag nemen die leidt naar een bepaalde uitgang maar wordt het touw aangetrokken, waardoor u niet verder kan op dat pad. Dát is een interventie: een externe actor grijpt in, omdat u niet het “juiste” pad wou kiezen. Bij het principe van non­dominatie begint het probleem al bij de start, bij het gegeven van het omgebonden koord. Een andere actor dan uzelf krijgt de macht om voor u te beslissen. Zelf indien die externe kracht niet ingrijpt, is de mogelijkheid daartoe dominatie omdat bijvoorbeeld deze ongelijke machtsrelatie al een gedragssturend effect kan hebben. (2) De tweede voorwaarde betreft willekeur en dit gaat over hoe de ene actor naar eigen goeddunken kan beslissen in te grijpen in de ander. Dit lijkt op de ‘rule of law’ maar gaat ook weer breder, want de overheid hoeft niet per definitie betrokken te zijn. Dat de keuze voor de dominante actor om in te grijpen gebaseerd kan zijn op een arbitraire ingeving, los van enige afspraak (bijvoorbeeld discriminatie op de arbeidsmarkt op basis van willekeurige factoren zoals een vreemde naam) vormt de kern. Alexis de Tocqueville (2011, p. 39) beschrijft hoe de staat op een onbedoelde manier kan domineren door onterecht sociale bijstand te verlenen, omdat emoties een ambtenaar kunnen misleiden over de ernst van de situatie. Dat is willekeur. Omgekeerd is de toeslagenaffaire in Nederland (een schandaal waarbij mensen, die wél recht hadden op een bepaalde uitkering, onterecht als fraudeur werden bestraft) ook een voorbeeld van

27


het dat voor deze opvatting van Tocqueville de geromantiseerde “vrije aristocraat” model staat. Die had in het Frankrijk voor de centralisatiepolitiek (3) Net als bij positieve vrijheid geldt, hier Lodewijk XIV geen financiële besognes en kon in de weliswaar negatief gedraaid, dat dominatie niet kan aristocratische republiek in onderlinge gelijkheid bestaan bij iets dat je überhaupt niet had gekund. handelen ten voordele van het algemene belang. Als iemand mij tegenhoudt om uit het hoogste raam Het is de praktijk van het handelen in de politiek van campus Kattenberg te springen, omdat ik wil dat Tocqueville aanzag voor vrijheid. proberen vliegen, kunnen we dat moeilijk als een Milton Friedman (2002) merkte het volgende op: inperking van mijn vrijheid beschouwen. Wat wel een voorbeeld is van dominatie op het vlak “Freedom as a value (…) has to do with interrelations van zelfontplooiing – want hier gaat het ook over – among people; it has no meaning to a Robinson Crusoe is het Vlaamse onderwijs. Bijvoorbeeld: op het einde on an isolated island” (p. 12). Eén individu alleen kan van het lager onderwijs krijgt iedere leerling een niet echt vrij genoemd worden, enkel in relatie tot (weliswaar vrijblijvend) studieadvies mee over welk de ander is een mens echt vrij. Net als Friedman niveau secundair onderwijs de leerling aankan. voornamelijk deed bij het economische handelen, Vaak, te vaak, volgen ouders en kind dit advies, meent Alexis de Tocqueville dat vrijheid enkel kan terwijl dit soms in de verste verte geen hout snijdt. bestaan in de context van politiek handelen in de Die adviezen hebben geen enkele objectieve samenleving. Om deze politieke praktijk te onderbouwing maar beïnvloeden het verdere leven bereiken, moeten burgers leven in een context van onderlinge gelijkheid. Daarvoor is slechts één van het kind al te vaak al te drastisch. staatsvorm geschikt: de democratische republiek. In Kan je een gelijk recht uitoefenen op de politieke deze republiek kent iedereen gelijke rechten en is het openbaar domein voor eenieder toegankelijk. In besluitvorming? Dan komen we bij de tweede pijler van de deze samenleving, die Tocqueville observeerde republikeinse vrijheid. Net als Benjamin Constant tijdens zijn rondreis doorheen de jonge Verenigde ziet ook de 19de­eeuwse liberale denker Alexis de Staten, richtten vrije associaties van burgers de Tocqueville de negatieve opvatting als noodzaak om samenleving in. Hij zag daar hoe mensen te kunnen leven in vrijheid. De vrijheid van samenwerken om scholen op te richten, meningsuiting, van vereniging maar ook brandweerkorpsen organiseren, het eigenbelang eigendomsrecht zijn onontbeerlijk. De afwezigheid opzijzetten om samen het algemeen belang te van armoede, die nodig is om waarlijk autonoom in dienen (Tocqueville, 2012, pp. 558­561). Op deze het leven te kunnen staan, beschouwt Tocqueville manier moet de democratische burger door middel zelfbestuur de goedbedoelde maar ook als een belangrijke voorwaarde. Tocqueville ziet van daarentegen de vrijheid als een levenswijze die paternalistische zorgen van de geromantiseerde weliswaar bovenstaande concepten vereist maar aristocraat overnemen en echt autonoom, echt vrij ook overstijgt. De tocquevilliaanse worden. vrijheidsopvatting is een praktische opvatting die zich moeilijk laat vatten, gezien het verschillende De republikeins­liberale vrijheidsopvatting vormen kan aannemen in verschillende contexten. Laten we eerst alle verschillende opvattingen nog Daarom gaf hij het uiteindelijk ook zelf op om een eens op een rijtje zetten: negatief en positief; antiek definitie te bedenken. Hij beschrijft haar wel als en modern; republikeins. Uit deze lijst kunnen we “men moet haar aanvoelen”, een “houding bepaald niet een, zoals we op het eerste gezicht zouden door ‘de liefde voor vrijheid’, door de ‘voorkeur vermoeden, maar wel drie negatieve opvatting voor vrijheid’ (goût de liberté)” (Hereth, 2011, p. 26). onderscheiden. Zowel de negatieve als de moderne Om vrij te zijn, moet de mens bovendien autonoom vereisen de vrijheid van iets, de overheid, de ander zijn, van niemand afhankelijk zijn. Het is duidelijk in het algemeen. Hoewel de moderne vrijheid in willekeur van overheidswege, waardoor individu negatief gedomineerd wordt.

28


feite volledig overlapt met de negatieve van Berlin, overlappen de antieke en positieve niet in tegenstelling tot wat Pettit (1999, p. 18) beweert. De republikeinse vrijheid combineert zowel negatieve als positieve elementen in de waarde van non­ dominatie. We spreken dus over drie verschillende opvattingen binnen het liberalisme. In mijn ogen hebben de drie ideeën die we kunnen onderscheiden (negatief, positief, republikeins) alle drie hun merites maar ook tekortkomingen. Deze zijn echter niet onoverkomelijk op voorwaarde dat we ze synthetiseren in één model, dat ik ­ bij gebrek aan een betere term ­ de republikeins­liberale vrijheid zal dopen.

van degelijk onderwijs en niet­paternalistisch sociaal beleid zijn daarom nodig om de negatieve opvatting aan te vullen. De waarde van positieve vrijheid Het bevorderen van positieve vrijheid boezemt mij angst in; het kan uitmonden in paternalisme of totalitarisme. Isaiah Berlin formuleert in Twee opvattingen van vrijheid ook al die vrees over de omgang van de overheid met deze waarde. Hij vreest dat onder het mom van zelfontplooiing de overheid mensen zal ‘opvoeden’ tot wat het zelf als wenselijk beschouwt, niet wat die persoon per se wil (Berlin, 2018, pp. 27­30). Hoe kunnen we zorgen dat overheidsinitiatieven om positieve vrijheid te

"In de republiek houden de scheiding der machten en de gemengde overheid een controlefunctie vast, die de willekeur van de machthebber temperen en vrijheid bewaren, vóórdat deze de grenzen van de negatieve vrijheid kunnen overschrijden. Republikeinse vrijheid vereist zowel de negatieve als de positieve opvattingen, omdat enerzijds de ruimte tot controle en anderzijds de vaardigheid om die controlefunctie uit te oefenen moeten bestaan." De waarde van negatieve vrijheid Beginnend met de negatieve vrijheid moeten we erkennen dat deze waarde de meest verheven van de drie is. Zonder deze kunnen de andere twee lagere vrijheden nooit bestaan. We zagen wel eerder dat de negatieve invulling op zichzelf wel een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde voor vrijheid is. De vaardigheden om de negatieve ruimte in te vullen komen vaak niet vanzelf. Zo kampen we vandaag met een stille crisis van laaggeletterdheid. Eén vijfde à één vierde van de volwassenen in België en Nederland zijn laaggeletterd, ofwel functioneel analfabeet. Die mensen hebben moeite met begrijpend lezen, hierdoor kunnen ze vaak geen simpele e­mails, instructies of belangrijkere documenten niet begrijpen. Wanneer je geen vacatures of contracten kan begrijpen, kan je ook je negatieve vrijheid onmogelijk invullen. Positieve vrijheid in de vorm

bevorderen niet paternalistisch worden? Dat moet een vraag zijn waar de liberalen van vandaag mee bezig zijn. In een eerder artikel beargumenteerde ik dat het universeel basisinkomen hierop het antwoord kan vormen, gezien dit enerzijds ieder individu de middelen geeft om zelf de vrijheid in te vullen en anderzijds geen enkele gedragsturende insteek heeft (Adriaenssens, 2021). De negatieve inkomensbelasting zoals we die kennen van Milton Friedman heeft daarentegen wel al meer een bepaalde sturing maar is een aanvaardbaar en realistischer alternatief. Iedere liberaal, ook diegene die met de positieve invulling werkt, moet steeds in het achterhoofd hebben dat het liberalisme een metavisie op het goede leven voorstaat (Stouthuysen, 2016, p. 29). Echt liberaal sociaal beleid biedt zelf géén visie op het goede leven, “moet ons ruimte geven, maar mag die ruimte niet voor ons invullen. Mensen beslissen altijd zelf wel

29


wat ze als vrij­zijn ervaren” (Loobuyck, 2021). De waarde van republikeinse vrijheid De twee klassieke opvattingen hierboven betekenen samen de vrijheid van het politieke. Zoals we al zagen merkte Berlin op dat er geen noodzakelijk verband is tussen individuele vrijheid en democratie en dat dit een probleem is omdat de overheid niet helemaal uit onze maatschappij te bannen valt omwille van bijvoorbeeld onze political freedom. Negatieve vrijheid kan perfect gewaarborgd worden in een autoritaire staat zoals we dat zien in bijvoorbeeld Singapore, een hyperkapitalistisch walhalla. Het probleem is hier ieder moment dat de autoritaire leider wil, die deze vrijheden ook weer kan afnemen. Elke vrijheid bestaat in deze situatie bij gratie van de willekeur van de heerser. Ook dat gebeurde in Singapore waar tegenwoordig mensenrechtenschendingen en beperkingen van de vrijheid van meningsuiting schering en inslag zijn. De bescherming tegen deze willekeur vinden we bij de non­dominatie van de republikeinse vrijheid. In de republiek houden de scheiding der machten en de gemengde overheid een controlefunctie vast, die de willekeur van de machthebber temperen en vrijheid bewaren, vóórdat deze de grenzen van de negatieve vrijheid kunnen overschrijden. Republikeinse vrijheid vereist zowel de negatieve als de positieve opvattingen, omdat enerzijds de ruimte tot controle en anderzijds de vaardigheid om die controlefunctie uit te oefenen moeten bestaan. Conclusie Negatieve en positieve vrijheid worden vaak voorgesteld als elkaars tegenpolen; alsof het ene het ander zou uitsluiten, alsof ze onverenigbaar zouden zijn. We moeten echter leren dat die twee concepten geen gelijkwaardige waarden kunnen zijn. Positieve vrijheid is absoluut belangrijk, omdat negatieve anders voor velen onbenut en dus betekenisloos blijft maar moet altijd volgen op negatieve opvatting, in functie staan ervan. Ook de republikeinse invulling dient in de eerste plaats om de gebreken van de negatieve vrijheid, namelijk de focus op non­interventionisme in plaats van non­ dominatie, op te vangen. Hoewel dus de negatieve het effectieve doel is, kan dit niet bereikt worden

30

zonder de balans van de drie begrippen. Een driehoeksrelatie tussen de verschillende opvattingen capteert de goede kanten van de waarden en verzacht de gebreken. Op deze manier kunnen we een nieuw idee creëren die ons de zoete smaak van de vrijheid weer leert kennen: de ‘Goût de liberté’. Bronnen Adriaenssens, L. (2021, 5 april). Het basisinkomen, een liberaal idee. De liberale ideologie en het basisinkomen. Neohumanisme, 2020–2021(II). https://issuu.com/lvsvgent/docs/lvsv_gent_neohuman ise_ii_2020­21_def_compressed/24 Beeckman, T. (2020). Machiavelli’s lef. Boom. Berlin, I. (2018). Twee opvattingen van vrijheid. Boom. Constant, B. (2015). De waarde van vrijheid. Elsevier. De Ceulaer, J. (2019, 1 februari). Beste Gwendolyn Rutten, geen grammetje mededogen had u met dat kind. Wel, ik ook niet meer met u. De Morgen. https://www.demorgen.be/nieuws/beste­gwendolyn­ rutten­geen­grammetje­mededogen­had­u­met­dat­kind­ wel­ik­ook­niet­meer­met­ u~b5ea716c/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.co m%2F De Dijn, A. (2021). Vrijheid. Alfabet uitgevers. Friedman, M. (2002). Capitalism and Freedom (Fortieth Anniversary Edition). The University of Chicago Press. Gescinska, A. (2020). Kinderen van Apate. Lemniscaat. Hereth, M. (2011). Tocqueville. Lemniscaat. Loobuyck, P. (2021). Met elkaar ­ Voor elkaar [E­book]. Pelckmans uitgevers. Montesquieu, C. (2006). Over de geest van de wetten. Boom. Pettit, P. (1999). Republicanism. Oxford University Press. Stouthuysen, P. (2016). Vrijheid voorop. Liberaal Archief. Tocqueville, A. (2011). Over het pauperisme. Uitgeverij Van Gennep. Tocqueville, A. (2012). Over de democratie in Amerika. Lemniscaat.


Jordi Maes

Visie

"Bent u nog mee, mevrouw de tolk?" Jordi Maes Jordi bespreekt in deze waardevolle bijdrage een onbekende maar veelvoorkommende linguïstische problematiek die verregaande gevolgen kan hebben: de referentieverwarring. Waar deze verwarring tot komische situaties kan leiden, zijn de subtiele gevaren hiervan voor onze rechtspraak een stuk minder lachwekkend. Dit artikel is uitermate verhelderend en neemt ons mee naar een problematiek waarbij de meesten nog nooit stilstonden “Zei ‘ij of ‘em da’ zij zei da’ ze van ‘em af wilt?” Als u niet weet naar wie of wat de voornaamwoorden ‘hij’ of ‘zij’ verwijzen in de vorige problematische uitspraak, dan bent u zeker niet alleen. Ook de tolk Roemeens­Nederlands wist niet wat haar overkwam wanneer één van de twee West­Vlaamse verhoorders haar aansprak. “Bent u nog mee, mevrouw de tolk?”, ik vrees van niet. Echter is er één groot verschil tussen u en de tolk, de verwarring bij mevrouw de tolk kan over het leven beslissen van de Roemeense verdachte die de Nederlandse taal niet machtig is. De ondervraagde, die zelf helemaal niets begrijpt van wat er aan de overkant gevraagd of gezegd wordt, is bijgevolg volledig afhankelijk van een professionele vertaler. Maar, wat als de vertaler zelf in de war is, en het gesprek niet meer kan meevolgen? Meer zelfs, wat als de tolk zelfs niet doorheeft dat die het gesprek niet meer kan volgen. Een klein taalprobleempje kan zo het leven van de ondervraagde persoon bepalen die zo al aan de lagere kant van het machtsevenwicht zit in het politieverhoor.

omdat de andere schoonbroer hem ervan beschuldigde dat hij hem had neergestoken. U voelt waarschijnlijk nu al hoe er gegoocheld wordt met de woorden ‘hij’ en ‘hem’. De ondervraagde ontkent de feiten en beweerde daarentegen het volgende: “Il a battu son fils de trois ans”. De vertaling van deze uitspraak die aan de verhoorders wordt gegeven, klinkt: “Hij heeft zijn driejarige zoon geslagen”. De verhoorders kijken me verbouwereerd aan. “Blij dat ge eerlijk zijt, maar ge beseft toch dat ge strafbare feiten bekent, eh vriend”. De agenten beseffen niet dat ik de woorden van de verdachte rechtstreeks vertaal naar hen toe. Zij denken daarentegen dat ik over de verdachte spreek. U kan zelf inschatten hoe het gesprek én de zaak verder kunnen lopen wanneer ik als tolk niet zou ingrijpen om de verwarring te verduidelijken. Een ingreep die de deontologie van de tolk eigenlijk strikt genomen verbiedt. Wanneer ik mijn deontologie zou gevolgd hebben, zou niet enkel de beschuldiging van de schoonbroer niet uitgesproken worden, maar zou zelfs een bekentenis van kindermishandeling op de rekening van de verdachte komen. Stelt u zich ook nog eens voor dat de verhoorders niet reageren en deze uitspraak gewoon meenemen in het schriftelijke proces­verbaal. De verhoorders beseffen niets, en de verdachte al zeker niet. Een klein taalprobleem, met mogelijks verregaande gevolgen.

Deze laatste bewering kan men niet afdoen als een overstatement. Om uw interesse in het gewicht van deze onderbelichte problematiek bij te zetten, illustreer ik graag vanuit mijn eigen tolkervaring met een anekdote. In een zaak over een ruzie tussen twee schoonbroers werd de Franstalige schoonbroer Vanuit mijn eigen studiedomein en prille ervaring ondervraagd. Hij werd meegenomen door de politie in het eervolle beroep van gerechtstolk probeer ik

31


een lans te breken voor de aandacht op dit onderschatte probleem. Ik tracht u ervan te overtuigen dat deze linguïstische problematiek – accurater benoemd als referentieverwarring – akelig frequent en divers opsteekt in een fragiele context als een politieverhoor. Een taalprobleempje dat een liberale maatschappij kan doorboren door u het fundamentele recht op uw verdediging volledig te ontzeggen.

naar de rest van de kudde. Het kan niet communiceren dat het vorige week verdacht genoeg geen leeuwen heeft gezien en er volgende week meer leeuwen in de savanne zullen zijn. Dit proces verloopt vaak goed omdat ‘u’ bijvoorbeeld gemakkelijk kan induceren dat ik ‘u’ als lezer graag wil aanspreken. Uw collega zal ook wel de logische inductie maken dat het

"Ik tracht u ervan te overtuigen dat deze linguïstische problematiek – accurater benoemd als referentieverwarring – akelig frequent en divers opsteekt in een fragiele context als een politieverhoor. Een taalprobleempje dat een liberale maatschappij kan doorboren door u het fundamentele recht op uw verdediging volledig te ontzeggen." Een linguïstisch voorwoord Voor we ons toespitsen op de specifieke problematiek binnen de gerechtscontext, moet men toch even stilstaan bij het taalkundig fenomeen van referentieverwarring. Voor linguïstische leken is toch enige duiding nodig om het volledig beeld van de problematiek te vatten. Het fenomeen van taalkundige referentie vinden we overal om ons heen in dagelijkse communicatie. Wanneer uw collega roddelt over de baas omdat ‘hij’ weer niet van de secretaresse kon blijven, en u vol enthousiasme vertelt over dat geweldig restaurant van ‘die sterrenchef’ waar u dit weekend bent afgezakt. U verwijst in bijna elke gecommuniceerde uitspraken naar andere dingen of personen. Indien u een tijdrovende uitdaging wil, durf ik u te vragen om alle referenties naar ‘u’, de lezer, na te tellen in deze tekst. In wat we communiceren, verwijzen we naar dingen, plaatsen, gebeurtenissen, personen, enz. in onze omgeving. Door met ‘het’, ‘u’ en ‘hij’ naar de personen in onze communicatie te verwijzen, maken we onze communicatie efficiënter door onnodige herhaling te vermijden. Meer zelfs, een unieke eigenschap van de mens wijst hem die vaardigheid toe om als enige levende wezen naar de toekomst en het verleden te refereren. Een zebra kan de aanwezigheid van een leeuwentroep enkel in het heden communiceren

32

waarschijnlijk uw werkgever is die achter de secretaresse aanzit, aangezien u het roddelgesprek startte met “Moet ge nu eens wat weten over de Julien”. Niet toevallig is Julien de werkgever. Wanneer de ontvanger van de boodschap, uw collega, geen idee heeft wie Julien is, zal die ook nooit weten naar wie het persoonlijk voornaamwoord ‘hij’ verwijst. Het is daar op dat specifieke moment dat referentieverwarring ontstaat, hét moment waarop de ontvanger van de boodschap niet begrijpt naar wie de zender van de boodschap verwijst. Ik ken Julien niet, dus ik weet niet naar wie u verwijst. Atlasiaanse verantwoordelijkheid Tolken, of het mondeling vertalen, is eeuwenoud. Dit is ook logisch. Aangezien de bewoners van deze planeet nooit een gemeenschappelijke communicatiecode hebben gebruikt, is er altijd nood geweest aan personen die ervoor zorgen dat verschillende individuen, volkeren, culturen, werelden, informatie konden uitwisselen. Zie daar de primordiale opdracht van de tolk. Zonder tolken had de geschiedenis er helemaal anders uitgezien. Probeert u maar eens op eigen houtje als Romeinse veldheer de overgave van dat ene barbaarse volk te onderhandelen zonder met hen te kunnen communiceren. Of probeert u in de 17e eeuw maar


als Spanjaard de Nieuwe Wereld te betreden zonder een woord Nahuatl, de taal van de Azteken, te spreken. Franse en Engelse WOI­generaals die een gezamenlijke aanval op Duitse stellingen beramen zonder een woord uit elkanders mond te begrijpen. Een tolk zorgt ervoor dat communicatie mogelijk is waar anders communicatie nagenoeg onbestaande zou zijn. Deze opvatting van de beroepsbeschrijving van de tolk maakt de verantwoordelijkheid van de gerechtstolk des te groter. Een gerechtstolk treedt op in drie contexten: bij rechtszaken, politieverhoren en asielprocedures. In alle drie domeinen is het van levensbelang voor de ondervraagde dat die gehoord wordt op de precieze en volledige manier dat die dat wil, zeker omdat hij benadeeld is door het machtsonevenwicht in zo’n juridische context. Het lot van de ondervraagde ligt in de drie contexten steeds in de handen van de ondervrager. De gemachtigde partij neemt een beslissing die grotendeels gebaseerd is op de verdediging van de ondervraagde. De vraag van schuld of onschuld en de vraag van verblijf of repatriëring wordt dus deels bepaald door de spreekbuis van de anderstalige ondervraagde, de tolk. Wanneer we de specifieke setting van het politieverhoor binnen het Belgische juridische systeem onder de loep nemen, wordt de verantwoordelijkheid die rust op de schouders van de politietolk nog omvangrijker. De beslissing die gevolg geeft aan het verhoor wordt namelijk niet genomen door de verhoorder, maar door een derde magistraat die niet deelnam aan het verhoor. De politietolk wordt ingezet tijdens politieel onderzoek, de initiële fase van een gerechtelijke procedure vóór het proces. Tijdens het ‘onderzoek’ organiseert een magistraat onderzoeks­handelingen om feitelijke informatie te bekomen over de onderzochte gebeurtenissen. Wanneer de zaak terechtkomt in de rechtbank, bezorgt de magistraat het hele dossier aan de bevoegde rechtbank. De beschuldigde zal hoofdzakelijk worden berecht op basis van dit dossier. Een belangrijke activiteit in het ‘onderzoek’ voor het proces zijn de bevragingen van

slachtoffers, getuigen en verdachten die in schriftelijke neerslag (het proces­verbaal) worden toegevoegd aan het dossier van de magistraat. Om een accuraat en volledig dossier, op basis waarop de beschuldigde berecht zal worden, naar de rechtbank te brengen, heeft de politietolk de hoogste verantwoordelijkheid. De uitspraken van de tolk zijn de enige informatiebron voor de versie van de ondervraagde want enkel de tolk kan de uitspraken van de anderstalige omzetten naar de taal van de rechtsgang. Kortom, de getolkte versie van de feiten vormt de enige basis van verdediging voor de terechtstaande. Het proces­verbaal dat door de politieagenten wordt opgemaakt tijdens het verhoor bevat de eigen formuleringen en uitspraken van de ondervraagde. Wanneer die tweetalige communicatie via een gerechtstolk verloopt, zijn de originele formuleringen van de ondervraagde bijgevolg in hoge mate onderhevig aan de veranderingen die de tolk in diens vertalingen aanbrengt. Wanneer we nu stellen en weten dat referentieverwarring de vertalingen van de tolk kan beïnvloeden, vormt referentieverwarring een belangrijke bedreiging voor het recht op een accurate en volledige verdediging van de anderstalige. De redenering in het eerste deel van dit artikel wilde de bedreiging van referentieverwarring voor de correctheid van de rechtsgang verklaren. Bovenal wil deze redenering bijdragen tot de dringende nood aan sensibilisering van alle actoren in het rechtsdomein opdat zij de nodige aandacht schenken aan de mogelijke omvangrijke risico’s die referentieverwarring met zich meebrengt. Des te belangrijker is het echter om aandacht te schenken aan de hoge frequentie waarin referentieverwarring voorkomt bij getolkte politieverhoren. Dit gegeven onderstreept des te meer het belang van de nood aan inzicht in de problematiek. Referentieverwarring is dus niet enkel een problematiek met mogelijks verregaande gevolgen voor het recht op verdediging, we zien vervolgens dat deze bedreiging ook nog legio voorkomt in de praktijk.

33


De risico’s van het vak Om de hoge frequentie te illustreren in de praktijk, bekijken we de werkomgeving van de politietolk. Een politieverhoor brengt twee informerende partijen samen die deze informatie zullen overleggen. De ene partij bestaat uit één of meerdere (vaak twee) verhoorders. De andere partij bestaat uit een verdachte, een slachtoffer of een getuigen. In het eerste geval wordt die bijgestaan door een advocaat. Wanneer de tolk plaatsneemt tussen de twee partijen in, gaat hij aan het werk in een context met minstens drie personen, hemzelf incluis. In realiteit moet je daar vaak dus nog een advocaat en een tweede verhoorder bijtellen.

Niet enkel het aantal referenten kan zorgen voor een overload bij de tolk. Taalkundige factoren kunnen ook aan de basis liggen van referentieverwarring. We stellen vast dat bepaalde talen eigenschappen bezitten die referentieverwarring in de hand werken. Als drietalige tolk Nederlands, Frans en Engels merk je dat in het Frans gevoelig meer verwarring ontstaat rond personen door de vormen die aanwezig zijn in de Franse taal – enkelvoud­ en meervoudsvormen die hetzelfde klinken (il, ils, elle, elles) en bezittelijke vormen die niet naar het geslacht van het de bezitter verwijzen (son enfant vertaald men zowel als zijn, haar als diens kind), om er slechts twee te op te sommen. In het Engels en het Nederlands komen deze ambiguïteiten in mindere Op die manier heb je alleen al in de gemiddelde mate voor, ook al kan ‘zij’ in het Nederlands ook context van een politieverhoor vijf personen best voor wat verwarring zorgen. waarnaar iedere van deze vijf deelnemers kan verwijzen. Meestal behoren de deelnemers tevens Een belangrijk deel van factoren die de verwarring tot het mannelijke geslacht, waardoor vaak met in de hand werken zijn te vinden in de omgeving en hetzelfde voornaamwoord (‘hij’) moet verwezen de taal. De tolk kan deze factoren moeilijk worden. Wanneer we de anekdote van de ruzie beheersen of erop anticiperen. Die kan moeilijk de tussen de twee schoonbroers opnieuw bovenhalen, taal aanpassen of aan de deelnemers vragen om het dan merken we dat de feiten zelden enkel de aantal personen in hun versie van de feiten te aanwezigen in de verhoorkamer betreft. Hierdoor beperken. Desalniettemin ligt een controleerbare wordt een tolk tijdens één verhoor al snel factor aan de basis van veel referentieverwarring en geconfronteerd met handenvol mogelijke referenten. zijn ze bijgevolg te vermijden, namelijk, de communicatievorm. Op het moment dat de tolk Daarnaast begint een tolk volgens diens deontologie zichzelf inleidt in het gesprek, vraagt die aan de aan de vertaalopdracht zonder voorkennis van de deelnemers om elkaar rechtsreeks aan te spreken. In feiten. Hierdoor kan een tolk niet anticiperen op de praktijk wordt hier echter zeer frequent van mogelijke referenten die aan bod zullen komen afgeweken, ook door de tolk. Het blijkt moeilijk omdat die juist geen kennis heeft van de zaak. Een voor de deelnemers om de fysieke aanwezigheid korte illustrering vanuit de eigen praktijk bij een van de tolk te negeren waarbij ze die rechtsreeks ander verhoor waar ik aan deelnam als tolk Frans­ aanspreken en de gesprekspartner eerder als derde Nederlands. Nadat ik mezelf had voorgesteld aan partij beschouwen. Ze spreken niet tegen hen langs de verdachte, vroegen de verhoorders wat er de tolk, maar óver hen tegen de tolk. Vooral de gebeurd was met de getuigen. De ondervraagde verhoorder lapt regelmatig deze modaliteit aan de antwoordde: “il, il a essayé de faire quelque chose” [hij, spreekwoordelijke laars. hij heeft geprobeerd iets te doen]. De man vangt meteen aan met een verwijzing naar zijn belager. Een eigen voorbeeld illustreert hoe een Om de correctheid van het proces­verbaal te rechtstreekse aanspreking van de tolk door de garanderen, ben ik meteen verplicht aan hem te verhoorder vaak verwarring in de hand werkt. We vragen wie hij bedoelt met ‘il’ [hij]. De keren terug naar de ruzie tussen de twee ondervraagde gaat ervanuit dat de tolk de feiten al schoonbroers. De verhoorder spreekt mij als tolk al kent. Dit helpt referentieverwarring in de hand. de hele tijd rechtstreeks aan. Hij verwijst dus naar de verdachte met ‘hij’. Wanneer in de feiten ook

34


de schoonbroer erbij wordt betrokken als ‘hij’ vormt elke ‘hij’ een ambiguïteit. De ellendigste referentieverwarring uit mijn prille carrière komt – deels niet onverwacht – uit dit verhoor. De verdachte start met de bewering: “Il a battu son fils”. De verdachte spreekt correct tegen de verhoorder. De verhoorder spreekt echter al de hele tijd tegen de tolk. Wanneer hij de vertaling hoort: “Hij heeft zijn zoon geslagen”, denkt de verhoorder dat de verdachte zijn eigen zoon heeft geslagen. “Wie? Hij?”. De verhoorder doelt op de verdachte. Als tolk vertaal ik onwetend “Qui? Il?”. “Oui, monsieur, il l’a fait, je te jure.”. [Ja, meneer, hij heeft dat gedaan, ik zweer het]. Niet alleen kunnen deze risicovolle uitspraken door deze verwarring in het proces­ verbaal terechtkomen, het staat tevens buiten kijf dat de afwijking in rechtstreekse communicatie door de verhoorder op meerdere momenten in het verhoor zeer problematisch bleek.

Kortom, we komen tot de conclusie dat referentieverwarring een problematiek omvat dat zwaar onderschat wordt in belang en frequentie. De talrijke verkeerde verwijzingen naar personen die ongemerkt in het proces­verbaal terechtkomen vormen een rechtstreekse bedreiging op het recht op verdediging in de rechtsgang van een verlichte maatschappij. Alle baten helpen Waar beginnen om deze zwaar onderbelichte problematiek aan te pakken? Laten we beginnen met een belangrijke kanttekening: referentieverwarring vermijden is haast onmogelijk. Daarbij verdedig ik zeker de eigen parochie. Tolken zijn echter ook maar mensen die een complex vertalingsproces uitvoeren. Vertalen omvat veel meer dan gewoonweg woordjes en zinnetjes omzetten van de ene taal naar de andere taal. Tolkactiviteiten brengen daarnaast de extra moeilijkheden van mondelinge vertaling met zich mee: gesproken taal is vluchtig (in hoge mate belastend voor het geheugen), niet verbeterbaar en het moet snel gebeuren. Hierdoor ligt de foutenlast bij tolken gevoelig hoger dan bij schriftelijke vertalingen. Kortom, tolken zijn ook maar mensen die op hun eigen natuurlijke limieten kunnen botsen. Naast deze belangrijke kanttekening zijn er wel degelijk een aantal beïnvloedbare factoren die de risico’s in hoge mate kunnen inperken.

Niet enkel de praktijk stelt de legio aan referentieverwarring vast. Recent tolkwetenschappelijk onderzoek (Maes & Defrancq, 2020) onderstreept de hoge mate waarin referentieverwarring voorkomt in politieverhoren – in vijf getolkte politieverhoren vonden de onderzoekers maar liefst 53 problematische momenten van referentieverwarring. De tolk speelt een belangrijke rol als bron van referentieverwarring door de voorgenoemde factoren, maar onderneemt ook als énige gesprekspartner een poging om de verwarring op te Sensibilisering bij de deelnemers aan het politieverhoor vormt de hoeksteen van de lossen. opsporing en oplossing van referentieverwarring. Hierdoor bracht het onderzoek de belangrijkste Agenten zien er geen graten in om de tolk conclusie in de problematiek rond rechtstreeks aan te spreken omdat ze niet altijd referentieverwarring naar boven: tien vormen van begrijpen welke risico’s deze afwijking op de referentieverwarring kwamen tijdens de vijf normatieve communicatie inhoudt. Wanneer ze zich politieverhoren niet naar boven. Ze raakten met bewust zijn van de problematiek, kunnen ze zelf andere woorden simpelweg niet opgelost of werden actiever de bronnen van referentieverwarring niet opgemerkt! Het is onduidelijk hoeveel van deze vermijden. verwarring ook effectief in het proces­verbaal terechtkwamen. In een doemdenkscenario kwamen Niet alleen agenten, maar alle participanten kunnen alle tien verschillende vergissingen in referentie in een actievere rol spelen in de oplossing en het proces­verbaal terecht verspreid over vijf anticipatie van referentieverwarring tijdens het politieverhoor. Uit onderzoek (Maes & Defrancq, verschillende politieverhoren. 2020) bleek dat de advocaat van de verdachte actief

35


speurde naar referentieverwarring om de accuraatheid van de woorden van diens cliënt te garanderen. Men stelt dus vast dat een advocaat actief referentieverwarring probeert te verhelpen in het belang van de eigen anderstalige cliënt. In een politieverhoor zou elke deelnemer, zeker nu net de verhoorders, actief verwarring moeten opsporen en oplossen in het belang van de verdachte. Alle participanten kunnen zoals de advocaat actieve initiatieven nemen. Zo moeten de tolk én de verhoorders streven naar een maximaal gebruik van eigennamen in de conversatie en de personen in het verhaal zoveel mogelijk specifiëren. Op momenten waarop specifieke formuleringen van de verdachte in het proces­verbaal worden opgenomen, moeten de verhoorders en de tolk net extra aandacht schenken aan de personen en diens betreffende functie in de versie van de verdachte. Onderzoek stelt vast dat advocaten deelnemen aan de oplossing en opsporing van referentieverwarring. Dit kan vaak enkel wanneer de advocaat een zekere talenkennis heeft van de vreemde taal – zoals bij frequente talen als het Engels of het Frans. Vaak heeft de advocaat de versie van de verdachte ook al gehoord. Bijgevolg lijkt de meest aangewezen deelnemer in het gesprek om actief referentieverwarring op te lossen en te vermijden de tolk, de persoon die vaak als enige een volledig begrip heeft van de communicatie en informatie die wordt uitgewisseld tussen de twee partijen én de enige die kan communiceren met beide partijen in de eigen taal. Men kan hierdoor vanuit de beroepsopleiding van de tolk twee belangrijke inspanningen leveren. Ten eerste kan men tolken opleiden om beter in te spelen op referentieverwarring. Ze kunnen hierdoor beter de leiding nemen in de opsporing en de oplossing van het communicatieprobleem. Voorlopig leren tolken in hun opleiding om de deelnemende partijen te wijzen op de rechtstreekse aanspreking, maar leren niet omgaan met de gevolgen van die onrechtstreekse aanspreking. Ten slotte vormen adhoc­tolken het grootste gevaar voor referentieverwarring. Adhoc­tolken zijn tolken

36

die geen professionele opleiding hebben genoten, en dus bijgevolg niet professioneel leren omgaan met communicatieproblemen. Adhoc­tolken worden nog massaal ingezet, ook al zijn de nefaste gevolgen ervan al omvangrijk onderzocht in wetenschappelijk onderzoek (Hale, 2007; Lee, 2017). Wanneer de dochter het oudercontact tolkt of de broer die hier al twee jaar woont de asielprocedure van de migrant tolkt, kan je niet van deze ‘tolken’ verwachten dat ze professioneel anticiperen op referentieverwarring. Een opwaardering van het beroep zou het tekort voor heel wat talen kunnen wegwerken, waardoor de inzet van adhoc­tolken vermindert. De voorgestelde deeloplossingen zullen referentieverwarring niet uit de wereld helpen, maar kunnen de bedreiging voor de accuraatheid en de volledigheid van de rechtsgang sterk inperken. Dit artikel tracht bij te dragen tot deze inperking door het belang en de frequentie van de problematiek te onderstrepen. Referentieverwarring vormt een bedreiging voor de accuraatheid en de volledigheid van het proces­verbaal tijdens het politieverhoor. Alle deelnemers aan het getolkte politieverhoor moeten te allen tijde maximaal meewerken aan de opsporing en de oplossing van referentieverwarring opdat de originele formuleringen van de ondervraagde maximaal in het proces­verbaal worden opgenomen. Enkel zo kan een maatschappij het recht op verdediging van de individu garanderen. De sensibilisering binnen de juridische wereld waarin dit artikel het voortouw probeert te nemen stelt een belangrijke eerste stap. Bibliografie Hale, S. (2007). Community Interpreting. United Kingdom: Springer. Lee, J. (2017). A case study of interpreter­mediated witness statement: police interpreting in South Korea. Police Practice and Research, 18(2), pp. 194­ 205. Maes, J. & Defrancq, B.,(2020). La confusion référentielle personnelle lors d'auditions policières médiées par l'interprète. . Belgique : Gand.


Voelt u zelf de schrijfkriebels? neem contact op met redactie@lvsvgent.be

37


Robbe De Koster Aspirant LVSV Gent

Visie

De "problemen" bij een klassiek liberale vrije markt Robbe De Koster Dat het kapitalisme de moeder van al het kwaad op de wereld zou zijn, horen we allemaal vaak genoeg. Wat is hier nu van aan? Wij weten uiteraard dat dit geen hout snijdt maar kennen we de cijfers ook? In zijn eerste bijdrage voert aspirant Robbe De Koster deze aan, zet alles op een rijtje. Het doel is niet de grote economen naar de kroon te steken maar wel om een Zwitsers zakmes aan cijfermateriaal bij de hand te kunnen houden voor in die gebeurlijke noodgevallen. Een lange inleiding voor een simpele vraag Kritiek op de vrije markt lijdt niet bepaald aan schaarste. Op dit moment ondervindt België stijgende prijzen op vlak van elektriciteit en gas. Daarenboven is inflatie in zijn geheel ook sterk toegenomen en deze wordt niet verwacht onder de vijf procent te dippen als we het Federaal Planbureau mogen geloven. Is dit dan de schuld van de vrije markt? Jos D’Haese lijkt dit te denken, als we zijn uitspraken tijdens het Grote LVSV­openingsdebat mogen geloven. Ook zijn partijgenoot Peter Mertens en moderne economen zoals Thomas Piketty hebben al vaker kritiek geuit op de vrije markt, deze eerste iets extremer dan de tweede. Niet alleen individuen, maar ook partijen zoals PVDA doen vaak hun best om de vrije markt in een slecht daglicht te plaatsen. In coronatijden wezen ze bijvoorbeeld met de vinger naar het kapitalisme om problemen in de ziekenhuizen van India te verklaren. Ook wezen ze een centralisatie aan als de grote oplossing in de vaccinatiecampagne. Het is immers bewezen in Cuba. Maar, objectief bekeken, hoe zien de meest vrije economieën ter wereld eruit? Hoe zien de minst vrije economieën ter wereld eruit? Als we een beetje uitzoomen, zodat we meer landen op meer vlakken kunnen beoordelen, welke resultaten krijgen we dan? Blijven deze in lijn met de voorbeelden van

38

anti­vrijemarktfilosofen en ­partijen, of geven deze een ander beeld? Ik ben op zoek gegaan naar meerdere bronnen die welvaart en economische vrijheid meten en – dankzij de Wereldbank, de World Economic Freedom Index en vele andere bronnen – heb hierbij een beter beeld gekregen over de correlatie tussen economische vrijheid en welvaart. Dit heb ik niet gedaan om enige causaliteit te bewijzen. Hiervoor heb ik niet genoeg economische kennis. Het enige wat ik wil, is uitzoomen. Bredere cijfers tonen, zodat iedereen deze in het achterhoofd kan houden de volgende keer dat eender wie voorbeelden bovenhaalt. Met deze cijfers mag u dan doen wat u wil. Eerst even een snelle uitleg voor we naar de cijfers kijken. Deze uitweiding zal vooral bestaan uit de uitleg hoe ik aan deze cijfers ben gekomen, dus wees vrij om de rest van de inleiding over te slaan. Het artikel zal daardoor niet minder duidelijk zijn. Economische vrijheid is nu niet bepaald een uiterst subjectieve term, maar ze is complex genoeg dat meerdere landen met elkaar vergelijken lastig wordt. Wat is er minder vrij: een regulatie­loos land met torenhoge belastingen, of een land met regulatie dat geen belastingen vraagt van zijn inwoners? Ik gebruik de cijfers verzameld in de


“World Economic Freedom Index” als leidraad om economische vrijheid te bepalen. Deze geeft alle landen een vrijheidsscore op honderd en deelt ze dan verder op in één van de vijf categorieën: vrij, vooral vrij, middelmatig vrij, vooral onvrij, en onderdrukt. Ik heb uit elk van deze categorieën vijf landen genomen, zowel aan de grenzen als in het centrum van de categorie, zodat we aan een totaal aantal landen van 25 komen die een correcte weerspiegeling horen te zijn van de categorie in zijn geheel. Hoe wordt dit concept van “economische vrijheid” bepaald? Wel, deze wordt opgedeeld in vier deelgebieden: vrije markt, de grootte van de overheid, de bescherming van het eigendomsrecht, en regulatie. Elke vier van deze categorieën krijgen ook een score op honderd, aan de hand waarvan we naar het einde van dit artikel toe enkele conclusies zullen kunnen trekken. De volledige welvaart van een land meten, heb ik niet gedaan. Ik nodig iedereen uit om het bbp van de onderzochte landen te vergelijken, maar dat is niet wat ik gedaan heb. Het zegt immers zeer weinig over de split tussen rijkdom van de staat en rijkdom die aan de burger behoort en het zegt zeker niets over de toestand van de lagere klassen in dat land. Zeer weinig mensen vandaag claimen immers nog dat de vrije markt geen welvaart creëert. Ze beweren enkel dat deze welvaartscreatie plaatsvindt bij de hoogste klasse, terwijl de rest niets wint. Ik heb dus een alternatief gevonden. In de plaats van het bbp heb ik gekeken naar de ‘algemene welvaart’, ‘technologische adaptatie’ en ‘geletterdheid’. In de algemene welvaart heb ik informatie verzameld over vier deelgebieden: ondervoeding, extreme armoede, betaalbaarheid van onvoorziene operaties en levensverwachting. Voor technologische adaptatie heb ik maar twee deelgebieden onderzocht: toegang tot internet en aantal mobiele telefoon abonnement. Geletterdheid spreekt voor

zich. Nog een laatste disclaimer: er is niet altijd voor elk land data beschikbaar. Ik heb ervoor gekozen om de missende data niet aan te vullen met alternatieve bronnen, omdat dit misschien tot oneerlijke conclusies zou leiden. Dat gezegd hebbende zijn er voor elk besproken onderwerp minstens 20 landen waar wél data voor te vinden waren. Ook bestaan de gegevens voor elk land uit de meest recent verzamelde informatie. Het tijdstip van verzamelen kan onderling licht verschillen. We zijn eindelijk door de droge uitleg, de uiteenzetting van datasets en de disclaimers. Aan allen die hierdoor zijn geraakt zonder te geeuwen, proficiat. Aan allen die dit stuk over hebben geslagen, nou ja, ik neem u niets kwalijk. Algemene welvaart in een vrije economie Welke landen hebben er nu de minste armoede? Welke leven het langst? De vrije? De onderdrukte? Laten we eerst beginnen met ondervoeding. Als we kijken naar de vrije landen, lijdt minder dan 2,5 % van de bevolking van elk gemeten land aan ondervoeding. Bij vooral vrije landen zijn er twee die meer ondervoeding hebben, maar beide blijven onder de 5 %. Hoe zit het met vooral onvrije en onderdrukte landen? Deze halen op zijn best een ondervoeding van 5 %, maar in sommige landen loopt dit wel op tot 30 % van de bevolking! En hoe zit het met “de gulden middenweg” van de ‘middelmatig vrije’ landen? Deze halen tussen de >2,5 % en 11 %. Voeding is ook niet het enige obstakel in een mensenleven. Wat als je gewond raakt en een operatie nodig hebt? In veel landen moet een groot deel van de bevolking hier meer dan een tiende van zijn jaarloon aan uitgeven. Een zogenoemde

"... hoe zien de meest vrije economieën ter wereld eruit? Hoe zien de minst vrije economieën ter wereld eruit? Als we een beetje uitzoomen, (...), welke resultaten krijgen we dan? Blijven deze in lijn met de voorbeelden van anti­ vrijemarktfilosofen en ­partijen, of geven deze een ander beeld?"

39


‘catastrofale uitgave’. Het blijkt dat het risico tot zulke uitgaven opnieuw groter is in onvrije landen dan in vrije. In geen enkel vooral onvrij of onderdrukt land loopt minder dan 5 % van de bevolking risico op een catastrofale uitgave bij een onverwachte operatie. Dit is een slechtere score dan het slechtst gemeten vrije land, dit zijnde Zwitserland met 3 %. Gemiddeld scoren vrije landen opnieuw het best, gevolgd door vooral­ en middelmatig vrije landen, waarna pas de onderdrukte en vooral onvrije landen achter komen. Je hebt eten en de broodnodige operaties, maar hoe zit het in het geheel met de rijkdom? Hoeveel procent van de bevolking zit in extreme armoede? Wel, geen enkel vrij of vooral vrij land heeft meer dan 2% van zijn bevolking in extreme armoede. Eén enkel onderdrukt land blijft ook onder de 2 % – namelijk Iran – maar elk ander vooral onvrije of onderdrukt land blijft tussen de 3,5 % en 80 % hangen. Opnieuw zien we hier dat hoe vrijer het land, hoe minder mensen moeten leven in extreme armoede. Een vrij of vooral vrij land blijft gemiddeld onder de 1% hangen. In onderdrukte landen ligt gemiddeld meer dan 25 % in extreme armoede. Maar wie heeft iets aan geld als je niet lang genoeg leeft om het uit te geven? De verschillen in levensverwachtingen kunnen als een goede indicator dienen om de leefomstandigheden in een land te beoordelen. Ook hier is er een extreem verschil tussen onvrije en vrije landen. Sterker, er zit meer verschil tussen het best scorende (vooral) vrije land en het best scorende vooral onvrije/onderdrukte land, dan er zit tussen het best en slechtst scorende (vooral) vrije land. Japan scoort op deze lijst het best, met een gemiddelde levensverwachting van 85 jaar. Het slechtst scorende vooral vrije land is hier Azerbeidzjan met een gemiddelde levensverwachting van 73 jaar. Deze komt dus dichter bij de 77 jaar van Iran, het best scorende onvrije land, dan Iran bij Japan komt. Opnieuw zie je dat alle landen die minstens middelmatig vrij zijn een levensverwachting hebben die gemiddeld rond de tachtig zweeft. De onvrije en onderdrukte landen halen nog maar net zeventig.

40

Technologie zonder vrijheid? Nu, hoe zit het met de vooruitgang van de mensheid op technologisch vlak? Veel valt af te leiden uit levensverwachting en ondervoeding, maar dat is ook niet alles. Hier heb ik gekeken naar technologieën die onze manier van communicatie en het vergaren van informatie hebben aangepast. Internet! Dat heeft me enorm geholpen om dit artikel op te stellen. Het was wel even schrikken om te zien hoe weinig mensen wel degelijk internet tot hun beschikking hebben. In het best scorende land, Zweden, heeft meer dan 5 % van de bevolking nog steeds geen toegang tot internet. Dit is één op de twintig mensen. Sterker: als je buiten de top vijf gaat, heeft in geen enkel land meer dan 90 % van de bevolking toegang tot internet. Dus hoe is dit dan verdeeld op vlak van vrijheid? Opnieuw zoals je zou denken. Geen enkel (vooral) vrij land scoort zo slecht als het best scorende onderdrukte land. Iran haalt namelijk 70 % in vergelijking met de 80 % van Azerbaijan. En de gemiddelden? Exact hetzelfde als in de andere categorieën. Onderdrukte en vooral onvrije landen hinken sterk achterop, met respectievelijk een gemiddelde toegang van 43 % en 35 %, terwijl de (vooral) vrije landen aan kop staan met beiden meer dan 85 % toegang. De grootste afwijking van de norm was toch wel mobiele telefoonabonnementen. Oké, (vooral) vrije en middelmatig vrije landen scoren nog steeds beter dan onderdrukte landen, maar niet met zoveel als in andere grafieken. In onderdrukte landen zijn er gemiddeld 99,2 mobiele telefoonabonnementen per 100 burgers. Dit staat in vergelijking met 126,6 per 100 in vrije landen en 105,8 in middelmatig vrije landen. Sterker, dit is de enige categorie waarin twee onderdrukte landen, Iran en Suriname, doorbreken in de top vijf! Het gemiddelde toont dat er nog steeds meer mobiele telefoonabonnementen zijn in vrije landen, maar het verschil is hier dan toch het minst merkbaar. Leren lezen voor je overheidsrestricties moet leren? Nu dan de geletterdheid. Opnieuw iets dat, net zoals het internet, redelijk behulpzaam was bij het


schrijven van dit artikel. De verzamelde data echter hadden bij mij het omgekeerde effect dan deze van toegang tot internet. Er zijn een stuk minder ongeletterden in de wereld dan ik voordien vermoedde. Een geletterdheid boven de 99 % komt voor in meer dan een kwart van de lijst en de middelmatig vrije, vooral vrije en vrije landen hebben alle drie een gemiddelde geletterdheid van tussen de 96 % en 99 %. Veel hoger dan ik zou gedacht hebben. De vooral onvrije landen scoren hier het slechtst, met een gemiddelde geletterdheid van 79,4 %, gevolgd door de onderdrukte landen met 85,4 %. Ze hinken dus opnieuw sterk achter op de andere landen. En nu, een klein intermezzo Daar. We hebben alle cijfers behandeld. Voor vele studenten is dit waarschijnlijk niet zulke saaie stof, omdat ze er dagelijks mee geconfronteerd worden, maar gun mij en mijn niet­numeriek­aangelegde lezers even een punt tot uitrusten. Wat onderzoeken we nu eigenlijk? De correlatie tussen de gekozen factoren van welvaart en de vrije economie. Maar wat is die vrije economie dan precies? Wel, in de inleiding hebben we alle deelaspecten al eens opgesomd, en deze zullen in de volgende alinea’s ook meer dan genoeg herhaald worden. Wat we nu gaan doen is de cijfers herbekijken – weliswaar in minder detail – om te kijken of we niets interessants vinden over deze deelaspecten. Nog enkele cijfers Laten we beginnen met mijn grootste verbazing van allemaal en hetgeen dat misschien in minder goede aarde zal vallen bij de meeste liberaal aangelegde lezers. De grootte van de overheid. Deze werd berekend op basis van staatsuitgaven, belastingen en staatschulden afgewogen tegenover het bbp van een land. Wat blijkt? De grootte van een staat heeft niet zo veel impact op de onderzochte aspecten van welvaart. Positief noch negatief. In de top van de lijst zie je vaak landen met een overheidsscore van 84 zoals Ierland trots naast landen staan met een overheidsscore van 57 zoals Zweden. Hetzelfde geldt aan de bodem van de lijst, waar kleine en grote overheden hand in hand staan. Wel hoort men hierbij te zeggen dat deze landen respectievelijk zeer

vrij en onvrij zijn in alle andere categorieën. De bescherming van het eigendomsrecht werd gemeten aan de hand van werkelijke eigendomsrechten, de efficiëntie van het justitieel systeem en corruptie. Hier zien we dat een sterk eigendomsrecht enorm correleert met een goede score in bijna elke categorie. Ook worden de top vijf van de meeste lijsten gedomineerd, soms zelf exclusief, door landen die een score van boven de 70 halen op eigendomsrecht. Regulatie werd gemeten aan de hand van arbeids­, bedrijfs­ en monetaire regulatie. Ook dit is in bijna elke categorie een goede manier om te voorspellen of een land goed zal scoren. Deze lijkt echter het duidelijkst bij ondervoeding. Hier bereiken landen met een score boven de 70 slechts één keer een hogere ondervoedingsgraad dan 3,5%, terwijl landen die eronder vallen slechts twee keer lager gaan dan 5%. Nu als laatste, de vrije markt. Hier merkte ik een zeer merkwaardig fenomeen op. Niet alleen scoren vrijere markten op elk vlak gemiddeld beter dan de minder vrije markten, ook kunnen ze zo vrij worden dat ze quasi immuun worden voor een slechte score. Wat bedoel ik hiermee? Er zijn zeven geselecteerde landen met een vrijemarktscore boven de 80. Liggen deze gemiddeld vaker in de top 10 dan andere landen? Zeker! Slechts drie keer vallen deze zeven buiten de top 10. Hierbij moet ik vermelden dat er soms over één of twee geen data te vinden waren, maar dit blijft minstens de helft en vaak veel meer van de top die ingenomen is door de meest vrije markten in de wereld. Vaak breken iets minder vrije markten door, maar behalve de geletterdheid van Singapore (die op twaalfde plaats komt) en twee landen die achter hinken bij mobiele telefoonabonnementen, lijkt een zeer vrije markt een garantie tot scoren. Het houdt elk land binnen de top. Conclusie? Welke conclusie moeten we hieruit trekken? Ik ben geen econoom, dus ik ga niet beweren dat ik het verschil hier kan uitmaken tussen correlatie en causaliteit. Is een bescherming van het

41


eigendomsrecht de sleutel tot een betere maatschappij, of kunnen enkel de beter ontwikkelde maatschappijen grondig inzetten op het beschermen van het eigendomsrecht? Is een vrije markt de oorzaak, of een noodzakelijk gevolg van een bevolking die het als maar beter afgaat? Leidt sterke regulatie tot slechte resultaten, of wordt er enkel om meer regulatie geroepen in de landen waar het al slecht gaat? Dat zijn allemaal mogelijkheden. Ik weet het niet, en vele economen zullen waarschijnlijk aan beide kanten van het verhaal staan. De conclusie is voor jullie om te maken; voor jullie en de economen, filosofen en instanties die al

een poging hebben gedaan om de effecten van de vrije markt op te lijsten. Het enige dat ik echt wou doen, is een breder beeld geven, een onderzoek doen naar hoe het er echt aan toe gaat in economisch vrije en onvrije landen. Dit zou als tegengif moeten dienen voor anekdotes aan beide kanten.

"Is een bescherming van het eigendomsrecht de sleutel tot een betere maatschappij, of kunnen enkel de beter ontwikkelde maatschappijen grondig inzetten op het beschermen van het eigendomsrecht? Is een vrije markt de oorzaak, of een noodzakelijk gevolg van een bevolking die het als maar beter afgaat? Leidt sterke regulatie tot slechte resultaten, of wordt er enkel om meer regulatie geroepen in de landen waar het al slecht gaat? Dat zijn allemaal mogelijkheden. Ik weet het niet, en vele economen zullen waarschijnlijk aan beide kanten van het verhaal staan. (...) Het enige dat ik echt wou doen, is een breder beeld geven, een onderzoek doen naar hoe het er echt aan toe gaat in economisch vrije en onvrije landen. Dit zou als tegengif moeten dienen voor anekdotes aan beide kanten."

42


43


44


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.