Inspiractie nr06 v8

Page 1

EDITIE 6 * 2016-2017

SEMESTERBLAD LUCERNASCHOLEN

Met overtuiging en motivatie kiezen voor hoger onderwijs.

Splinternieuwe school voor de leerlingen basisschool Lucerna

08

School tegen armoede

12

Met Columbus meer kansen op de juiste studierichting

38


Semesterblad Lucernascholen Editie: 6 Druk: juli 2017 Uitgever: Vzw Inrichtende Macht Lucerna Industrielaan 31 1070 Anderlecht www.lucerna.be Redactie: Fevzi Yildirim Teun De Voeght Jo Verhaegen Vormgeving: Selim Yagli Contactinfo voor advertenties: pers@lucerna.be



Yildirim Fevzi

Directeur Lucernacollege Brussel


VOORWOORD

Open, eerlijk en vernieuwend onderwijs Wanneer je het woord ‘inspiratie’ opzoekt in het Van Dale woordenboek, vind je het volgende synoniem: bezieling. Naar mijn mening is dit het perfecte woord om de wereld van het onderwijs te omschrijven. De leerkrachten van het Lucernacollege steken hun hart en ziel in de opleiding – en deels ook opvoeding - van hun leerlingen. Het is net dit bezielende karakter dat onze scholengroep zo speciaal maakt. Wanneer je naar de cijfers van het OESO kijkt, zie je dat België al jaar en dag in de wereldwijde top20 staat op vlak van onderwijs. We behalen deze plaats niet zomaar: de regering kwam de laatste jaren met verschillende hervormingen voor de dag. Deze hervormingen zijn broodnodig, zeker als je er bij stilstaat dat het Vlaamse onderwijs door verschillende onderwijsexperts als archaïsch beschouwd werd. Nu dat we al meer dan halfweg het tweede decennium van de 21e eeuw zijn, kan het onderwijs niet achterblijven. In deze fascinerende tijd zijn we in een stroomversnelling van informatie en technologie terechtgekomen. De leerlingen hebben na het afstuderen van het secundair onderwijs meer keuzemogelijkheden dan ooit tevoren. Het is de plicht en de primaire doelstelling van het secundaire onderwijs om onze leerlingen voor te bereiden op deze keuzes en op het beroepsleven. Door de leerlingen bloot te stellen aan een groot spectrum van leerdomeinen, zal het Vlaamse onderwijs almaar meer inspelen op de alomtegenwoordige nood aan differentiatie. Het is de bedoeling om in het curriculum van de eerste graad een meer verrijkend keuzegedeelte aan te bieden waarbij de nadruk ligt op de persoonlijke groei van de leerlingen. De Lucernascholen pikken hier ook op in door vanaf volgend schooljaar vakken aan te bieden zoals STEM en kunst. In deze vakken zal een grote diversiteit aan onderwerpen aan bod komen om zo de basiskennis van de leerlingen te vergroten en om hen zelf te laten proeven van alles wat de wereld te bieden heeft. Naast een groeiende nood aan een variatie in de keuzevakken, moet er ook meer ingezet worden op differentiatie. Binnen het onderwijs leeft het idee nog steeds dat zittenblijven de enige mogelijkheid is om te differentiëren bij substantiële tekorten. De leerlingen die niet passen binnen de ‘middenmoot’ moeten worden geaccepteerd in hun individuali-

teit en worden begeleid naar een (voor hen) gepast traject. Met een grote diversiteit aan culturen en nationaliteiten in het Vlaamse onderwijs is het vaak moeilijk om te differentiëren. Nochtans is het net dat waar de scholen op moeten inzetten. We mogen leerlingen niet allemaal door een trechter van homogeniteit duwen maar we moeten hun verschillen net omarmen en dit gebruiken om de leeromgeving te verrijken.

Het onderwijs is een veld vol uitdagingen, strubbelingen en tegenstrijdigheden.. Er is spijtig genoeg nog steeds een grote correlatie tussen socio-economische factoren enerzijds en het studieresultaat anderzijds. Deze sociale ongelijkheid blijkt diep verankerd in het hedendaagse onderwijs, dit zowel in Vlaanderen als in de rest van de wereld. De onderwijskansen en -uitkomsten van een leerling worden voor een - niet onbelangrijk - deel bepaald door zijn of haar sociale afkomst. In een onderzoek van PISA (Programme for International Student Assessment) blijkt dat op de schoolbanken in Vlaanderen de verschillen tussen de scores van autochtone en allochtone leerlingen groter blijkt dan in de 71 andere landen waar dit gemeten is. Dit onderzoek vond plaats in 2012, in het vorige onderzoek van 2003 was het verschil nog groter. We kunnen dus stellen dat we deze ‘kloof’ tussen autochtone en allochtone leerlingen aan het dichten zijn. De leerkrachten staan in deze strijd tegen ongelijkheid altijd aan frontlinie door dag na dag 100% van zichzelf te geven en door hun blik op de toekomst te richten. Het onderwijs is een veld vol uitdagingen, strubbelingen en tegenstrijdigheden. Het is enerzijds keer op keer onderzocht en geanalyseerd en anderzijds toch altijd anders door ontwikkelingen op vlak van technologie en de multiculturele samenleving. Wij, als scholengroep, moeten ons gooien in de strijd tegen onrechtvaardigheid en discriminatie en mee groeien in het streven naar een eerlijk, open en vernieuwend onderwijs. Onze leraren, het ondersteunend personeel en de directie zijn klaar voor deze uitdagingen, elke dag opnieuw.

5


is ! s e g c i c l l u a S v e o t t nie

Nieuwe (studie)richtingen Moderne Wetenschappen Schooljaar 2017-2018 Lucernacollege Brussel

optie

optie

Kunst

STEM

optie

optie

Sport

Latijn


INHOUDSTAFEL

08

Splinternieuwe school voor de leerlingen basisschool Lucerna

De school tegen armoede

18

Een herstelgericht beleid op school

Directeur zijn schaadt de gezondheid

22

Een juiste studiekeuze?

26

Leerlingen Lucerna in het hoger onderwijs

38

Wereldvrede vanop de schoolbanken

16

12

Met Columbus meer kans op de juiste studierichting

28

24

Met overtuiging en motivatie kiezen voor hoger onderwijs

Odisee: “Schrijf je eigen verhaal�

32

42

Nieuwe basisschool Lucerna Brussel krijgt Unesco-label

7


ONDERWIJSNETTEN

Een school is meer dan stenen op elkaar stapelen’, gaat hij verder. ‘Het is kennis overdragen. Of het nu met krijt op een bord is, of onderwijs met de meest geavanceerde technologie, de basisfunctie van onderwijs is nog steeds kennis overdragen en kinderen klaarstomen voor de uitdagingen van onze samenleving.

Geert Bourgeois Minister-president.

8


Splinternieuwe school voor leerlingen basisschool Lucerna Brussel In Brussel heeft het Lucernacollege er een splinternieuw schoolgebouw bij. En wat voor één! Het college aan de Industrielaan heeft – in navolging van het nieuwe college in Houthalen – nog maar eens laten zien dat het niet afschrikt van grote investeringen in de toekomst van de leerlingen.

Eind januari 2017 is het dan eindelijk zo ver. Na enkele jaren hard werken kan de nieuwe basisschool Lucerna Brussel officieel geopend worden. De meer dan driehonderd genodigden komen allemaal over de rode loper het gebouw binnen. Daarna gaan ze verder naar de nieuwe sporthal. Steeds meer mensen zitten op de gekleurde stoeltjes in de tribune. Ondertussen speelt op een groot scherm een 3D-animatiefilm die de kijker door het nieuwe schoolgebouw laat zweven. Een ruim en modern schoolgebouw, als plaats van rust, studie, ontwikkeling en sport. Zo vertelt ook de architect: ‘We hebben er bij

het ontwerpen van het gebouw voor gezorgd dat er veel licht binnendringt tot de binnenste gangen. Het was een behoorlijk moeilijke opdracht om een voormalig industrieel pand om te bouwen tot een modern schoolgebouw, maar na veel brainstormen is het helemaal goed gekomen’, vertelt de architect. Ook geeft hij toe veel bijgeleerd te hebben door dit project. ‘Met ons architectenbureau kiezen we graag voor sociale projecten, daarom dat we ons hier helemaal thuis voelden. Meestal moeten we met een minimum aan middelen aan de slag, maar voor Lucerna mocht het net dat ietsje meer zijn. Net ietsje ruimer en beter’, aldus de architect.

“Meer dan stenen stapelen” Geen officiële opening zonder het doorknippen van het lint. Samen met eregasten Vlaams minister-president Geert Bourgeois, Brussels minister Guy Vanhengel en ondervoorzitter van het Brussels Parlement Fouad Ahidar, wordt de school ceremonieel ingewijd. De scharen sluiten, het lint valt, en onder luid applaus is de school officieel geopend. In de sporthal is het eerst het woord aan de directeur van de basisschool Lucerna Brussel, Önder Coskun. De directeur belooft het kort te houden maar wil graag vanuit de grond van zijn hart iedereen bedanken die mee de schouders onder het ambitieuze project heeft gezet. Daarna licht hij nog de functies van de verschillende gebouwen toe en hoe de bouw verlopen is. ‘De pedagogische visie van Lucerna wordt vertaald in de nieuwe infrastructuur van de school’, aldus directeur Coskun. Geert Bourgeois denkt nog met plezier terug aan het vorige bezoek aan Lucerna, zo begint de Vlaamse minister-president zijn toespraak. ‘In oktober 2015 was het hier nog een hele bouwwerf en vandaag is het een prachtige school geworden. Minister-president Bourgeois draagt de school een warm hart toe. Wanneer het Lucerna-project moeilijke tijden kende, heeft hij altijd openbaar zijn steun geuit. ‘Een school is meer dan stenen op elkaar stapelen’, gaat hij verder. ‘Het is

kennis overdragen. Of het nu met krijt op een bord is, of onderwijs met de meest geavanceerde technologie, de basisfunctie van onderwijs is nog steeds kennis overdragen en kinderen klaarstomen voor de uitdagingen van onze samenleving.’ Tot slot wil Bourgeois nog iedereen bedanken. ‘Een school die zo sterk inzet op de emancipatie van haar leerlingen en het Nederlands hoog in het vaandel draagt. Een school moet een inspirerende omgeving zijn, en daar zijn jullie met glans in geslaagd.’ Ook Brussels minister Vanhengel heeft alleen maar goede herinneringen aan zijn relatie met het Lucernacollege. ‘Ik herinner me nog goed veertien jaar geleden, toen het Lucernacollege van start ging, dat ik, en iedereen rond mij, meteen een goed gevoel had bij de school’, aldus de minister. ‘Ik zag hoe gedreven de mensen waren om dit waardevolle pedagogisch project te laten slagen. En als je gedreven bent, dan kan je ver geraken.’ Na de speeches brachten de leerlingen van de basisschool nog muziek, woord en dans, wat stuk voor stuk op enthousiast applaus onthaald werd. Zo kon iedereen nog nagenieten bij een hapje en een drankje.

9


ONDERWIJSNETTEN

10


11


De school tegen armoede. Uit een studie van de l’Université libre de Bruxelles blijkt dat 4 op de 10 Brusselse kinderen in armoede leeft. 1 op de 6 van de kinderen in de Europese hoofdstad wordt geboren in een eenoudergezin, vaak een alleenstaande moeder. Die gezinssituatie doet het risico op armoede sterk toenemen. Die armoede stopt niet aan de schoolpoort. Wat kan een school doen om mee te strijden tegen armoede? Inspiractie ging praten met Bart Peeters, coördinator van het Brussels Platform Armoede en Ann Milis, schoolpoortwerkster en ervaringsdeskundige voor de vereniging waar armen het woord nemen, Vrienden van het Huizeke. Peeters: “Vrienden van het Huizeke is één van de zeven Brusselse verenigingen waar armen het woord nemen. Dat zijn organisaties die door de Vlaamse regering erkend zijn. In totaal gaat het om 59 organisaties in Vlaanderen en Brussel. Het doel van zo’n vereniging is mensen in (kans)armoede samenbrengen; een ontmoetingsplek zijn voor mensen. We gaan de ervaringskennis van mensen gebruiken om voor te leggen aan zowel een overheid die beleidsmaatregelen moet nemen als aan organisaties die het beleid uitvoeren, zoals scholen en OCMW’s. Alle 59 organisaties zitten bij het Netwerk Tegen Armoede, de grote ondersteuningsorganisatie. De zeven verenigingen in Brussel hebben zich daarnaast ook gegroepeerd in het Brussels Platform Armoede. Dit omdat in Brussel een andere armoedesituatie bestaat en natuurlijk ook een heel verschillende beleidsmatige context met verschillende regeringen, gemeentes en OCMW’s. Rond deze thematiek werken we in het Nederlandstalig onderwijs, maar wanneer je rond armoede werkt, loopt alles door elkaar. Het is ook niet zo dat wij alleen Nederlandstaligen in onze vereniging hebben, integendeel.”

Milis: “Met de Vrienden van het Huizeke zijn we de enige Brusselse organisatie die rond kinderarmoede en armoede in het onderwijs werken. In 2006 zijn we daar mee begonnen. Die werking heeft al een hele weg afgelegd, maar vandaag zijn we actief aan het werk met twee scholen: de Sint-Joris Basisschool hier in de Marollen en het Sint-Lucas aan het Noord-Station.” Is die werking op vraag van de scholen zelf gekomen? Milis: “Ja. Het zijn de scholen die bij ons komen aankloppen. Op dat moment waren wij al een beleidsdossier aan het schrijven en we volgden al enkele ouders met kinderen op die school. De directie kon toen al zien dat onze werking met de ouders vruchten afwierp. Vandaar hun vraag om naar de school toe te komen.”

Schoolpoortwerking Wat houdt die schoolwerking juist in? Milis: “Wij staan elke dag aan de schoolpoort. Wij kunnen de ouders verwelkomen in hun eigen taal. Dat geeft ons een extra opening om het vertrouwen van de ouders te winnen. Zo kunnen we hen stap voor stap helpen, rond alles wat te maken heeft met school en hun kinderen. Daar nemen we dan meteen ook een heleboel andere problemen bij, van psychische tot huisvestigingsproblemen. Het is belangrijk dat we de ganse context van het gezin aanpakken.” U bent zelf ervaringsdeskundige. Hoe kan u het verschil maken? Milis: “Voor de ouders is dat heel belangrijk: ik herken heel veel dingen met weinig woorden, omdat ik hetzelfde heb meegemaakt. Ik geef ook heel andere antwoorden waardoor ouders zich sneller op hun gemak voelen.Maar we werken met z’n tweeën. Ik als ervaringsdeskundige en mijn

12

collega als maatschappelijk werkster. We hebben zeer bewust voor deze duo-werking gekozen, zodat we onze beide expertises kunnen samenvoegen. Ik heb mijn levenservaring, maar ik mis dan weer een aantal vaardigheden om daar effectief mee op stap te gaan. Die know how heeft mijn collega dan weer wel meegekregen in haar opleiding. Op die manier vullen we elkaar prima aan.” Jullie werken met twee scholen samen, maar is er in Brussel niet veel meer nood aan dit soort werk? Milis: “Natuurlijk! Als ik mag dromen, dan zou deze manier van werken geïnstalleerd moeten worden in alle Brusselse scholen. Aan het beleid vragen we steeds om geld en tijd, en dat zijn nu juist de twee dingen die er nooit zijn. Natuurlijk willen wij onze activiteiten uitbreiden naar andere scholen. Momenteel leiden we, via het tewerkstellen van mensen in een artikel 60 statuut, ook nieuwe ervaringsdeskundigen op die dan hopelijk samen kunnen werken met andere scholen.”


Peeters: “Er zijn al verschillende contacten geweest met kabinetten. Schoolpoortwerk op maat van de school, aangepast dus aan de noden van het schoolteam, de ouders en de kinderen, legt een link tussen onderwijs en welzijn. Schoolpoortwerkers zijn niet alleen bezig met onderwijsgerelateerde problemen die kinderen en ouders hebben, het gaat niet alleen over hoe je je kind moet begeleiden in het maken van huiswerk, het is veel ruimer dan dat. Daarom leggen we ook contacten met de verschillende kabinetten Onderwijs en Welzijn omdat we vinden dat dit een initiatief is dat vanuit al die hoeken moet gedragen worden. In die gesprekken zijn we tot een punt gekomen dat er zeker interesse wordt getoond in deze vorm van werken. In de politieke middens is er ook een grote overtuiging dat die ouderbetrokkenheid erg belangrijk is. Hoe meer ouders betrokken zijn op school en bij de schoolloopbaan van hun kind, hoe meer kans het kind heeft om op een succesvolle manier de school af te ronden. Maar ouders zullen versterkt moeten worden. Zeker ouders die in moeilijke omstandigheden leven, een andere culturele achtergrond hebben of onvoldoende vertrouwd zijn met ons onderwijssysteem. In een aantal proefscholen willen we een viertal pilootprojecten met telkens andere methodieken lanceren in nauwe samenwerking met het Onderwijscentrum Brussel (OCB) en relevante partners uit de welzijnssector. Het schoolpoortwerk is één van die methodieken.

Het is een effectieve, maar ook een tijds- en arbeidsintensieve werkingsvorm. De grootste uitdaging in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel is vandaag het voorzien van voldoende plaatsen. Alle investeringen gaan in eerste instantie ook daar naartoe. We moeten dus ook blijven denken aan andere methodieken in andere scholen die minder tijds- en arbeidsintensief zijn. Als je bijvoorbeeld een school vindt met al een behoorlijk sterke oudergroep, kan je proberen een methodiek te ontwikkelen waar ouders elkaar gaan helpen. Schoolteams zijn sterk gemotiveerd om in te zetten op ouderbetrokkenheid, ook van gezinnen in armoede. Maar je mag niet verwachten van leerkrachten dat ze tegelijkertijd leraar, sociaal assistent, psycholoog en logopedist zijn. Veel schoolteams kunnen dus wat extra ondersteuning gebruiken.” Milis: “Wij ondersteunen de ouders en daardoor ook de kinderen, maar de leerkrachten hebben die ondersteuning ook nodig. Ik wil benadrukken dat we een brugfiguur zijn om de relatie tussen ouders en het schoolse gebeuren op te bouwen. Maar dat werkt langs beide kanten. Leerkrachten zijn dikwijls zeer gemotiveerd om hun leerlingen en de ouders daarin op te vangen, maar weten niet hoe ze zo’n moeilijke situatie moeten aanpakken. Dan proberen wij de context te scheppen voor die leerkrachten om bepaald gedrag van kinderen te kunnen verklaren. Vanwaar komt bepaald gedrag? We kijken hoe de gezinssituatie in elkaar zit. Hoe voelt het kind zich in die context? Voor mij is het heel belangrijk dat wanneer leerkrachten aangeven dat er een probleem is, het probleem wordt aangepakt samen met de volledige context. Enkel op die manier kan je zowel de ouders als het kind helpen. Zo groeit er ook een vertrouwensband tussen leerkracht en ouder.”

Leren van elkaar Wat kan een school aan armoede doen? Peeters: “In eerste instantie op een goede manier kijken naar wat armoede is. We moeten kijken naar de context die ervoor zorgt dat een kind het moeilijk heeft. Eén van de punten waar we sterk op inzetten is het geven van vormingen aan bestaande schoolteams, samen met het Onderwijscentrum. Tijdens zo’n vorming bespreken we de leefwereld van mensen in armoede en hoe je best communiceert over hun noden. De Vrienden van het Huizeke geven dan weer vormingen aan leerkrachten in opleiding.” Milis: “Leerkrachten in opleiding zijn nog erg ‘kneedbaar’. Bij een gevestigde waarde die al twintig jaar voor de klas staat, moet je het anders aanpakken. Ik geef de vormingen graag erg interactief. Ik kom graag met concrete cases, waardoor we rond situaties werken die zij ook al in de klas hebben meegemaakt. Hoe ben je daar toen mee omgegaan?

Wat zou ik je kunnen aanraden zodat je er beter mee om kan in de toekomst? Of wat dat voor mij, als ervaringsdeskundige, zou kunnen betekend hebben. Ik neem ook steeds mama’s mee naar vormingen. Dat maakt echt wel indruk op leerkrachten. Op dat moment staat er een moeder die komt vertellen over waar zij allemaal moeilijkheden mee heeft. Heel vaak weten leerkrachten niet hoe ouders over hen denken, en hoe ze daar mee moeten omgaan.” “Als een moeder niet naar een oudercontact komt, is dat niet per se uit slecht wil. Je moet je proberen in te beelden wat er die dag allemaal met die moeder gebeurd kan zijn. Veel leerkrachten weten soms niet wat het betekent om in armoede te leven. De buitenkant van armoede is heel zichtbaar, maar de binnenkant van armoede, hoe dat voelt en hoe je dat beleeft, is nog iets heel anders.”

13


Peeters: “Vanuit het Brussels Platform voor Armoede hebben wij met steun van de ministers Gatz en Smet een project kunnen lanceren waarbij we enkele tientallen scholen uit het Nederlandstalig onderwijs zijn gaan bevragen. We hebben gesproken met leerlingen en ouders in armoede, directies, leerkrachten en zorgleerkrachten. Je ziet dat er enorm veel motivatie is bij scholen om initiatieven te nemen. Maar het ontbreekt vaak aan kennis en inzicht in de leefwereld van mensen in armoede om dat op een goede manier aan te pakken. Hierdoor komt het contact niet of toch niet op zo’n manier tot stand dat het ouders het gevoel geeft om samen met de school aan de slag te willen gaan. Mensen moeten het gevoel hebben terecht te kunnen bij de school. Daarbij komt nog dat scholen veel te weinig de kans hebben om van elkaar te leren. Het zou interessant zijn moesten ze dat ook veel meer kunnen doen. Er zijn natuurlijk scholen waar het wel werkt, waar wel initiatieven worden genomen die aanslaan; ook bij een moeilijker te bereiken groep ouders. Scholen moeten proberen heel laagdrempelige ontmoetingsplaatsen te worden waar alle ouders zich welkom voelen, ook deze ouders.” Milis: “Armoedeproblemen worden al snel benaderd vanuit een ‘middenklasdenken’. Die binnenkant van de armoede is onvoldoende gekend. Maar ook omgekeerd, mensen in armoede kennen vaak ook de leefwereld van leerkrachten niet. Die twee werelden samenbrengen en elkaar doen begrijpen, dat is het belangrijkste.

Ook een ouderraad is belangrijk. Is de ouderraad een weerspiegeling van de bevolking op school? Dat is meestal niet het geval. Meestal zijn het de gegoede, Belgische gezinnen die in de ouderraad zitten omdat die het systeem van onderwijs kennen. Onze mensen denken al snel dat zij niet het recht hebben om daar in te zitten. Dat negatieve zelfbeeld moet terug naar boven, iedereen heeft talenten.” Peeters: “Mensen in armoede hebben soms het vertrouwen in de samenleving verloren, dus dat moet opnieuw opgebouwd worden. Dat vraagt tijd.

Tijdens het Burgerkabinet van minister Gatz, een bijeenkomst van burgers in het parlement, hebben we rond onderwijs gewerkt. Het advies dat we nadien aan minister Gatz voorlegden, was dat er in Brussel een probleem is met de participatieorganen: de ouderraad en de raad van bestuur zijn vaak geen weerspiegeling van de wijk waar de school gelegen is. In Molenbeek bestaat de ouderraad uit de laatste ‘blanke middenklasse Belgen’, maar de rest van de 99 procent andere mensen die daar wonen en wiens kinderen in Molenbeek naar school gaan, zijn niet vertegenwoordigd. Je moet dus als school methodieken zoeken zodat elke ouder kan participeren, inspraak heeft en kan meewerken aan die school.”

Huiswerk

Zouden minder gesegregeerde scholen al kunnen helpen in de strijd tegen armoede? Milis: “Dat is volgens mij op dit moment nog te utopisch. Scholen beseffen wel dat ze daar naartoe moeten werken. We merken dat hier in de Marollen ook. Wat verderop heb je het Sint-Jan Berchmanscollege waar de koning elke dag zijn kinderen komt afzetten, en dan heb je het Sint-Joris basisschooltje waar wij werken. Het gebeurt dat de plaatsen allemaal vol zitten en dat kinderen uit de buurt zich heel ver moeten verplaatsen, wat nog bijkomende zorgen met zich meebrengt. Wij helpen ouders om hun kinderen via internet in te schrijven op de scholen. Voor hen is het heel duidelijk: om uit de armoede te geraken, moet hun kind een andere weg inslaan als zij deden en dat doe je via het onderwijs. Soms moeten we ouders ook echt afremmen wanneer ze te veel van hun kind eisen op school.” Voor jullie met de schoolpoortwerking begonnen, hoe zag jullie werking er toen uit? Milis: “Tien jaar geleden kwamen hier ouders binnen die zich zorgen maakten. Er waren een heleboel zaken die ze niet begrepen: ze konden de agenda niet lezen en niet helpen met het huiswerk. Dat huiswerk is echt een heel belangrijk issue. Waarom kan je dat niet opvolgen? Wat betekent het voor jou om dat mee op te volgen? Zo zijn we tot de conclusie gekomen dat er veel meer meespeelt dan enkel dat huiswerk. Van daaruit zijn we met een oudergroep begonnen eind 2006. Aanvankelijk hadden we een vijftal mensen die we opvolgden met hun kinderen, in de vorm van huiswerkbegeleiding.

14

Zo stelden we bijvoorbeeld onze computers ter beschikking. Je krijgt heel snel mond-tot-mondreclame. Onze oudergroep is uiteindelijk beginnen uitbreiden. Vandaag hebben we 32 ouders die elke maand naar de oudergroepsvergadering komen. Wij vragen aan de ouders wat voor hen belangrijk is, zodat we echt van onderuit werken. In het begin konden ouders hun kinderen hier komen afzetten, vrijwilligers maakten dan samen met de kinderen het huiswerk. Maar zo begrepen de ouders nog steeds niet wat hun kinderen juist deden. Daarom zijn we overgestapt op oudercoaching. De ouders konden nog steeds naar de huiswerkklas komen, maar mochten hun kinderen niet meer afzetten, ze moesten er ook effectief bij blijven. Zo leerden wij de ouders aan hoe ze een agenda moeten lezen, hoe ze schoolformulieren moeten invullen en huiswerk opvolgen. Nu geven we bij de ouders thuis die coaching.” Peeters: “Huiswerk komt bij gesprekken met ouders altijd snel naar voren en dan vooral de huiswerkbegeleiding. Dat is heel begrijpelijk vanuit de leefwereld van de mensen hier. Iedereen ziet wat er gebeurt met kinderen die hun schoolloopbaan niet succesvol afronden. Als je als ouder het gevoel hebt dat je je kind niet kan begeleiden, ga je erg veel belang hechten aan huiswerk en een goede huiswerkbegeleiding. Daar staat de middenklasvisie tegenover die in het onderwijsbeleid dominant is, die kinderen minder of geen huiswerk meer wil geven.”


Steeds meer armoede Hebben jullie de voorbije jaren een evolutie gezien in de armoede in Brussel?

Kan een school al niet helpen de buitenkant van de armoede aan te pakken?

Milis: “Ja, we zien ze steeds groeien. De armoede is zodanig complex, dat het erg utopisch is om die uit de wereld te krijgen.”

Peeters: “Natuurlijk is het ook belangrijk dat de buitenkant van de armoede wordt aangepakt. Het inzetten bijvoorbeeld op betaalbare schoolfacturen. Maar nog belangrijker is ervoor zorgen dat de school een heel laagdrempelige ontmoetingsplaats wordt voor alle ouders; waar alle ouders zich welkom voelen. Zoeken naar manieren om ouders zo optimaal mogelijk te betrekken in het schoolgebeuren. Zo optimaal mogelijk inspraak te geven in het schoolbeleid om het mee vorm te geven, zodat het niet te sterk vanuit een middenklassekader gebeurt maar er ook duidelijk aandacht is voor groepen die wat minder sterk staan. Dat kan bijvoorbeeld door huisbezoeken te doen. Dan krijg je heel snel inzicht in de situatie van mensen. En zorg ervoor dat mensen hun verhaal kunnen doen over alles wat ze willen.” Milis: “Het moet echt van onderuit komen. Alle beleidsdossiers die wij rond kinderarmoede en onderwijs schrijven, komen van de mensen zelf. Laat mensen zelf bepalen hoe je armoede moet aanpakken. Zij beleven het en weten wat ze nodig hebben.” Wat staat er rond onderwijs in de toekomst nog op het programma?

Is jullie werking geen druppel op een hete plaat? Milis: “Soms geraak je natuurlijk gefrustreerd en heb je het gevoel dat het dweilen met de kraan open is. Het gaat hier soms zo traag. Dan krijg je te horen dat het beleid moet werken aan het tempo van de mensen, ik zou die redenering graag willen omdraaien: de mensen moeten werken aan het tempo van het beleid. Als het van de mensen in armoede zou afhangen, zou alles gisteren al opgelost zou zijn, maar het beleid is heel erg traag. Die twee ritmes lopen vaak niet gelijk.”

Is de armoede gestegen door de demografische veranderingen van Brussel? Peeters: “Ja, dat speelt mee, maar dat is zeker niet de enige reden. Een overheid moet aan structurele armoedebestrijding doen en niet aan armoedemanagement. Niet aan het beheersen van het probleem maar aan het oplossen van het probleem. Dat is louter een politieke keuze. Maar het is onze morele plicht om optimistisch te blijven. Dat is niet altijd even gemakkelijk, maar af en toe zetten we een stapje vooruit. De eerstelijnswerkers gaan dat nog harder merken als ik, maar het is zeker motiverend als mensen, individuen, stappen vooruit gaan zetten, zich sterker gaan voelen en competenties gaan ontwikkelen.”

Peeters: Wij hopen dat we deze aanpak kunnen verankeren. En dat we, in samenwerking met het Onderwijscentrum Brussel en andere relevante partners, op zoek kunnen gaan naar andere methodieken die de ouderbetrokkenheid van mensen in armoede versterken. We hopen dus ouders die in moeilijke omstandigheden leven te helpen om toch de kracht en de mogelijkheden te vinden om voldoende betrokken te zijn bij de schoolloopbaan van hun kinderen. Een tweede ambitie is om ook via vormingen en stages van leraren in opleiding en schoolteams die al actief zijn inzicht proberen te geven in wat het is om in armoede te leven en wat het effect daarvan is op hoe je je kan inzetten op de schoolloopbaan van je kind.” Milis: “Het Huizeke neemt deel aan het project van de Koning Boudewijnstichting ‘kleine kinderen, grote kansen’, waar we mee nadenken over de plaats die armoede moet krijgen in de opleiding kleuteronderwijs.” Wat hopen jullie uit politieke hoek? Peeters: “Dat de politiek dat mogelijk maakt. Vanaf het begin hebben we een samenwerking met Onderwijscentrum Brussel, de grote ondersteuningsorganisatie in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Zij kennen alle scholen en hebben een goed zicht op waar welke noden het hoogst zijn. We hebben ook een samenwerkingsverband met Odisee en de Erasmushogeschool. Studenten in de lerarenopleiding komen hun stage bij ons doen. Zo hebben we bijvoorbeeld een student die op een meer wetenschappelijke manier kijkt naar wat eigenlijk de voorwaarden zijn om zo’n schoolpoortwerking in een school een plaats te geven? Wat zijn de implementatievoorwaarden waardoor de werking succesvol kan zijn?”

15


INTERVIEW

“Directeur zijn schaadt de gezondheid.” Inspiractie sprak met Marie-Jeanne Baelmans

80 procent van de leidinggevenden in het onderwijs heeft al te maken gehad met psychosociale aandoeningen als gevolg van hun job. Dat blijkt uit een bevraging die de VLVO, Vereniging Leidinggevenden Vlaams Onderwijs, en de ODVB, Organisatie Directeurs Vlaams Basisonderwijs, in februari 2017 organiseerde. De oorzaken hiervoor zijn uiteenlopend. We spreken hierover met Marie-Jeanne Baelmans, voorzitster en medeoprichtster van VLVO: “Elke school is als het ware een bedrijfje met één leider. Alle werk, alle beslissingen, alle verantwoordelijkheden berusten op één persoon.” Waren jullie verrast door de resultaten van de bevraging? “Neen, eigenlijk niet. In het eerste trimester van het schooljaar 2009-2010 voerden we als ODVB reeds een onderzoek naar de voortijdige uitstroom van directeurs basisonderwijs. Op dat ogenblik bleek uit het onderzoek, dat vrij representatief was, dat maar liefst één derde van de directeurs vroegtijdig stopte. Eén van de vier meest genoemde oorzaken was daar de gezondheid. Directeur zijn schaadt de gezondheid (onder de huidige werkomstandigheden). Als we de factoren ziekteverlet, depressie,… optellen, komen we aan meer dan 10 procent! Dat is een ernstige toestand. Directeur zijn is fysiek en mentaal een zware job. Lange werktijden, avond- en weekendwerk, beperkte vakanties, sociaal zeer stresserend (conflictbeheersing, leiding geven, lokale gemeenschap, …) en vergt vele sociale vaardigheden. De door de overheid toegekende, zeer beperkte, administratieve omkadering staat in schril contrast tot de torenhoge verwachtingen/verplichtingen waaraan een directeur dagelijks wordt geacht te voldoen. Ook in de bevraging door Klasse samen met de VLVO in 2015 kwam dezelfde problematiek duidelijk bovendrijven. Vermits er ondertussen nog geen stappen zijn ondernomen om de job van directeur draaglijker te maken, is het niet verwonderlijk dat bevragingen nog steeds de onderzoeken van onder andere de professoren Geert Devos en Roland Vandenberghe bevestigen.” Het personeelsbeleid lijkt zwaar door te wegen bij de directies. Waar loopt het juist fout? Is het huidige personeelsbeleid een te log systeem? “Door de jaren heen hebben de vakbonden veel voorrechten verkregen voor het onderwijspersoneel. Dat is fijn voor het personeel maar het maakt het personeelsbeleid inderdaad erg log. Of een personeelslid mag blijven, hangt niet meer af van zijn of haar prestaties maar van het feit hoe lang iemand al in dienst is. Mensen veranderen, soms ten goede, soms ten kwade.

16

Als iemand niet meer voldoet, wat toch wel overal voorkomt, is het bijna onbegonnen werk om die persoon ontslag te geven. Begeleiding en coaching moeten heel intensief gebeuren door de directeur en leveren niet altijd het gewenste resultaat. Een evaluatieprocedure die leidt tot een negatief verslag is veelomvattend en loopt heel vaak spaak op procedurefouten. Maar het is niet enkel dat. Het is bijvoorbeeld ook erg moeilijk om vervangers te vinden. Vroeger was dat zo in het laatste trimester, nu begint dat op sommige plaatsen al in november. Neem daarbij nog eens het feit dat een zwangere kleuterleidster vanaf dag één moet thuisblijven en dus vervangen worden, dan weet je het wel. Enerzijds moet je dus heel erg wikken en wegen wie je zal aannemen, terecht natuurlijk, maar anderzijds zit je heel vaak in de situatie dat er geen keuze is, dat je al blij bent dat je iemand hebt om een klas over te nemen.”

Omkadering? Dé grote boosdoener volgens jullie bevraging is het gebrek aan omkadering van het leidinggevend personeel. Waarover gaat het hier dan voornamelijk? “Een directeur – dit gaat dan specifiek over de basisscholen – die maar voor een goede halftijdse betrekking een administratief medewerker heeft (en zo zijn er ontzettend veel) moet dus ook nog de helft van de tijd secretaresse spelen. Dat is niet evident. De administratieve omkadering is vooral (maar niet alleen) in het basis- en het deeltijds kunstonderwijs absoluut ondermaats. Ik heb de administratieve rompslomp op twintig jaar tijd minstens zien vertienvoudigen. Maar ook naar het pedagogische luik zou meer omkadering moeten gaan. Elke school is als het ware een bedrijfje met één leider. Alle werk, alle beslissingen, alle verantwoordelijkheden berusten op één persoon. Dat is niet meer van deze tijd. Wil de directeur omringd worden door beleidsmedewerkers dan dienen er uren uit het lestijdenpakket genomen te worden. Minder uren die naar kinderen of leerlingen gaan dus. Een middenkader, hoe klein ook, zou absoluut geen overbodige luxe zijn!”


Er blijken soms tegenstellingen te zijn tussen het directieteam en het schoolbestuur. Zitten beiden niet voldoende op dezelfde lijn? “Directeurs en schoolbesturen doen hun best om samen het beste te maken van hun scholen. Uiteraard komt de visie van een individuele directeur niet altijd overeen met de visie van het schoolbestuur. Het is dan wel de bedoeling dat ze op eenzelfde lijn komen. Open communicatie is in deze zeer belangrijk! Een directeur moet weten wat een schoolbestuur beoogt, een schoolbestuur moet weten welke richting de directeur uit wil!”

Het is duidelijk dat er onvoldoende middelen zijn. Waar zouden die vandaan moeten komen? “Dat is een goede vraag … die je beter aan de politici stelt. Zij moeten zorgen voor de middelen.”

Nascholing

Volgens de enquête is er een gebrek aan coaching en begeleiding van directeurs. Wordt er dan geen bijscholing voorzien? “Elk net voorziet een opleiding tot directeur, hetzij vooraf, hetzij tijdens de eerste jaren. Daarna is er echter nog weinig gestructureerd aanbod. Directeurs kunnen uiteraard ook nascholingen volgen maar wat ontbreekt is een nascholingscontinuüm dat tegemoetkomt aan de eisen die het beroepsprofiel aan een directeur stelt. Uiteindelijk heeft een directeur een opleiding genoten als kleuteronderwijzer, onderwijzer, leraar, … Maar de problemen waarmee hij of zij geconfronteerd wordt, zijn veelomvattender. Voor een klas staan of een school besturen is helemaal niet hetzelfde. Wij hebben enkele jaren geleden met aandacht kennis genomen van het onderzoek dat professor Eric Verbiest daaromtrent uitvoerde in opdracht van de Vlaamse overheid. Met zijn bevindingen zijn we dan als VLVO aan de slag gegaan om te trachten een nascholingscontinuüm op te zetten voor leidinggevenden. Geen losse flodders maar doelgerichte nascholing. Ondertussen hebben we een partner gevonden die ons daarin volgt en al voor het komende academiejaar een eerste aanbod doet. Bedoeling is uiteraard dit verder uit te breiden om zo de directeur vanuit die nascholing meer kracht te geven.” Wordt een directielid te weinig verloond voor het takenpakket in vergelijking met leerkrachten? “Zeker en vast. De loonspanning is minimaal. Toen ik pas directeur was, had ik collega-leerkrachten die meer loon hadden dan ik. Directeurs presteren heel wat meer uren per week en dragen een grotere verantwoordelijkheid.” Er is een groot verschil in omkadering van directies uit het secundair onderwijs t.o.v. directies basisonderwijs en DKO. Waarom is dat? “Om het met de woorden van de minister te zeggen: dat is historisch gegroeid. Vraag me niet hoe of waarom maar het is wraakroepend. Directies secundair onderwijs hebben te weinig omkadering, directies basis- en deeltijds kunstonderwijs hebben VEEL te weinig omkadering!” Wat hoopt VLVO/ODVB voor de toekomst? Wat verwachten jullie van de overheid? “Wij hopen op een eerlijke behandeling van het onderwijs. Wij vormen met ons onderwijs de maatschappij van de toekomst. Dat kan enkel als er voldoende werkingsmiddelen, voldoende omkadering en voldoende ondersteuning is!”

17


INTERVIEW

“Een herstelgericht beleid op school.” Inspiractie sprak met Maria Beerten

Steeds meer scholen zijn op zoek naar een nieuwe manier in het omgaan met grensoverschrijdend gedrag. Maria Beerten is HERGO-moderator en pleit voor een herstelgericht beleid op school. “Er hoeft niet alleen meer gefocust te worden op die kennis. Dat is belangrijk, maar hoe kan je die kennis maximaal naar boven halen in een heel gepolariseerde maatschappij? Hoe kan je ervoor zorgen dat de kinderen uitgroeien tot sterke, sociale en verantwoordelijke burgers?” Mogen kinderen nog gestraft worden? “Moeten kinderen gestraft worden? Iemand die een kind straft moet even nadenken. Waarom doe ik dit? Wat wil ik bereiken? Wil ik die gast terug pijn doen omdat hij mij pijn doet en me geen les laat geven? Of moet ik als opvoeder die gast iets leren en een voorbeeld stellen voor andere leerlingen? Veel jongeren komen naar school met beperkte vaardigheden in het omgaan met elkaar. Vroeger voedde de hele buurt je mee op, de jeugdbeweging deed mee, de kerk, zelfs de winkeldame. Dat is nu allemaal weg. Dat maakt dat jongeren veel minder verbondenheid voelen. Er is geen connection meer in onze maatschappij. Een leerproces vraagt een goede verbinding met leraar en klasgenoten. Voor een school is het ontzettend belangrijk om eerst in te zetten op die verbinding. Hoe meer je die verbondenheid krijgt op school, hoe meer je er hebt die een intrinsieke motivatie vinden om te leren. In zijn boek Autoriteit schrijft Paul Verhaeghe dat de autoriteit die je vroeger als leerkracht had, vandaag helemaal verdwenen is. Je krijgt die niet meer omwille van je positie, maar autoriteit is iets dat de andere je wil geven.” Waarom is die autoriteit vandaag niet meer evident? “Onze autoriteit zit anders in elkaar. Vroeger was het iets patriarchaal; iets wat je kreeg vanuit je positie. Een vader had autoriteit, de school, een advocaat, een dokter, de leraar; gebaseerd op macht, afstand en positie. Maar die positie geeft geen autoriteit meer. Als de dokter een ernstige diagnose stelt ga je ook ergens anders voor een second opinion. Hetzelfde met ouders, die hebben die vanzelfsprekende autoriteit niet meer. De maatschappij is daar helemaal in veranderd. De dag van vandaag heb je heel wat nodig om die autoriteit te krijgen.”

18

naar je luisteren. Waarschijnlijk is het iemand die zijn vak perfect kent en dat ook mooi kan vertellen en naar de leerling kan luisteren als die een vraag heeft. Voor mij is het belangrijk dat een school die het maximum uit de kinderen wil halen proactief inzet op die verbondenheid, vanaf 1 september, op het bouwen en versterken van die relatie, nog voor er iets is misgelopen. Want als er iets misloopt, dan krijg je een kink in de kabel en wordt de relatie beschadigd. Als je dan nog geen relatie opgebouwd hebt, dan gaan die jongeren je ook niet vertrouwen. Dan kom je terecht in een straatje zonder eind.

Waarom heeft een bepaalde leerkracht dan wel die autoriteit en een andere dan weer niet?

Want ze zullen in conflict gaan, ze zullen over de schreef gaan, maar als je een goede relatie hebt, dan kan je een gesprek aangaan. Waarom zou je iemand straffen? Je zou ook kunnen nadenken over het effect van het gedrag op anderen en hoe je de relatie opnieuw kan herstellen.

“Een “Dit, zo stelt opnieuw Verhaeghe, heeft te maken met hoe je in relatie met jezelf staat, en tot je vak. Vanaf het moment dat dat goed zit, dan willen de leerlingen

Als je kennis overdraagt, moeten leerlingen herhalen en oefenen, zo begint de leerstof deel van hen te worden. Hetzelfde met gedrag, dat is ook aangeleerd.”


Omkadering? Er wordt al zoveel van leerkrachten gevraagd, moeten ze nu ook nog therapeut worden? “Nee, helemaal niet, daar zijn ze niet voor opgeleid. In de lerarenopleiding zou een opleidingsonderdeel moeten zitten: hoe kan ik maximaal kennis overdragen aan elke leerling? Ik vertrek dikwijls van de benadering van John Hattie, vandaag in de onderwijswetenschappen de wetenschapper die iets over leren te vertellen heeft. Hij heeft zelf geen onderzoeken gedaan, maar heel veel onderzoeken samengebracht. Één van zijn conclusies is dat een kind pas goed kan leren als het een goede relatie heeft met de leerkracht. Veel leerlingen zijn gebeten door het vak dat ze van een goede leraar gekregen hebben. Dat is zeer beïnvloedend, zeker voor jongeren die moeilijk studeren.”

Wordt daar volgens u nog te weinig over nagedacht? Over hoe we het onderwijs kunnen aanpassen om bepaalde jongeren toch te bereiken? “Op beroepsscholen heb je dat minder. Die voelen veel beter die nood aan. Maar in ASO-scholen ziet men die noodzaak minder. Wie niet kan volgen, zakt immers maar beter af naar het TSO of BSO. Dat maakt dat heel wat allochtone jongeren weinig kans maken in het ASO. Je kan dan wel enkele leerkrachten hebben die hier een andere visie op nahouden, maar het is echt iets dat door de hele school gedragen moet worden. Vorige week ben ik op bezoek gegaan bij een school in Rotterdam, de HEF. Het is een school en die zit vol met ‘kansarmen’. Als dat in de HEF in Rotterdam kan, dan kan dat ook hier. Zij zijn nu vijf jaar bezig en zeggen dat het verschil gigantisch is. Dat wil niet zeggen dat er geen problemen meer zijn, maar ze weten nu hoe ze er mee om moeten gaan. Om een voorbeeld te geven, in die school start ‘s morgens elke titularis een half uur met zijn klas: ‘Goedemorgen, hoe gaat het ermee? Met het voetbal? Is je huiswerk gelukt? Heb je je taken mee?’ Zo werkt de titularis actief aan die band tussen elkaar en heeft hij die jonge gasten van ’s morgens vroeg al vast. De school is een maatschappij in het klein, en een school moet daar ook mee kunnen en willen omgaan.”

Verantwoordelijkheid Ligt er ook geen grote verantwoordelijkheid bij de ouders om hun kinderen dat gedrag al aan te leren.

Er zijn toch ook kinderen die gewoonweg niet handelbaar zijn? “Door de jaren heen hebben de vakbonden veel voorrechte“Dat is werkelijk een heel klein percentage. Maar waarom hebben scholen steeds meer met gedragsproblemen te maken? Dit jaar zijn er 20 procent meer kinderen uitgesloten dan vorig jaar. Als een leerkracht toekomt op 1 september, vol goede moed, maar steeds meer te maken krijgt met kinderen en jongeren die voelen dat de maatschappij hen wegduwt; wat verwacht je dan? Als je aan zo’n jongeren klassiek onderwijs geeft, dan weet je dat je om problemen vraagt.”

“Jawel, maar het is voor de ouders ook best moeilijk. In dat opzicht hadden ouders het vroeger gemakkelijker. De kinderen gingen naar de jeugdbeweging, sport en tal van andere activiteiten. Vandaag moeten beide ouders gaan werken als ze een beetje comfort willen, zijn vermoeid en hebben stress. Moeten ouders dat doen? Moesten ze er de tijd voor hebben, zou dat het heel wat makkelijker maken, maar de maatschappij verandert. Opvoeden is een complexe materie geworden. Iedere ouder doet zijn best, maar het gebrek aan tijd, de invloed van de straat, het internet, materiële problemen, taal,… maken het voor ouders best moeilijk. Ook scholen zijn nog niet zover dat ze ouders echt als partners gaan behandelen. Ook hier zou meer verbondenheid moeten groeien; niet als het fout gaat maar ook in vredestijd. Een school geeft niet enkel kennis door, maar zet in op de totale persoonlijkheid van het kind: zorgen voor een groei naar sterke, sociale en verantwoordelijke burgers. Leerlingen moeten ook leren beseffen wat de impact is van hun gedrag op anderen. Gooi je een leerling buiten omdat hij het brandalarm heeft laten afgaan, dan gaat die naar een volgende school en doet dat daar opnieuw. Hij heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid moeten nemen voor zijn daden.”

19


INTERVIEW En wat met de verantwoordelijkheid van de jongeren zelf? “Als er een vechtpartij geweest is, ga je toch met beide partijen in dialoog gaan? Niet het schoolreglement voorleggen, die gasten weten dat ze iets gedaan hebben dat niet mocht. Stel hen de vraag: wat dacht je op dat moment? Wie benadeel je door dit gedrag? Je moet ze echt laten nadenken. Leerlingen moeten leren om ook hun gevoel uit te spreken, zodat die empathie ook aangeleerd wordt. Kinderen moeten beseffen dat anderen ook verdriet hebben. Laten luisteren naar wat hun gedrag teweegbrengt bij leraren en andere leerlingen. Verdriet, boosheid, ontgoocheling, frustratie,… de communicatie op basis van gevoelens versterkt de empathie, een vermogen dat steeds belangrijker wordt in onze samenleving. Wij proberen proactief met onze gasten te werken. We houden klassikale gesprekken. Om elkaar te leren kennen, om te horen welke noden de leerling heeft om goed te kunnen samen leren en leven op school. Uiteraard staat leren nog altijd bovenaan, maar we moeten ook tijd maken om naar elkaar te luisteren. Als leerkracht ben je gemiddeld 80 procent van de leertijd aan het woord, meestal met een mening over een uitspraak of gedrag van een leerling. ‘Gehoord’ worden is een basisbehoefte van elk mens om zich goed te voelen, zeker van jongeren die zeven uur per dag samen leven. Dat doen we in de proactieve cirkel. Dat betekent dat er één iemand aan het woord is en mag uitpraten. De rest zwijgt en geeft ook geen feedback. In de proactieve cirkel leer je luisteren en je respect te tonen voor elkaars mening. Als leerkracht bewaak je de structuur van zo’n cirkel.”

Bij een vechtpartij laaien de gemoederen behoorlijk op. Lukt het om dan in een cirkel te gaan zitten en erover te praten? “Nee, je moet eerst iedereen laten afkoelen. Je kan niet denken als je emotie te hoog zit. En later, wanneer de gemoederen zijn bedaard, kan je vragen wat er gebeurd is. Naar het standpunt van elke leerling luisteren. Er is geen waarheid, ieder heeft zijn waarheid. En als leerlingen hebben leren luisteren naar elkaar in vredestijd, gaan ze dit beter kunnen op moeilijke momenten. Als de leerkracht dan een vertrouwensband heeft met de leerling, gaat daar een gesprek uit komen en zal dat gesprek vlotter verlopen. De leerling weet dat je niet direct met straffen zwaait maar dat je bereid bent de behoefte achter die vechtpartij te begrijpen. Niet luisteren om te horen, wel luisteren om te begrijpen, daar gaat het om. Je moet ook geloven in de kracht van jongeren. Dat zijn heus geen psychopaten, hoor. Meestal komen ze erg snel tot inzicht en hebben spijt over wat ze hebben gedaan. Ze moeten zich niet laten doen, maar er zijn ook andere manieren om jezelf te verdedigen. Meestal zijn die jongeren erg blij dat er over gepraat kan worden.”

20

Herstelgericht groepsoverleg U bent zelf ook HERGO-moderator? Wat houdt dat juist in ? “HERGO staat voor ‘herstelgericht groepsoverleg’. Op school heb je een bestraffend continuüm. In stijgende lijn van de ernst van de straf kan je: een opmerking geven, een nota schrijven, een straf geven, strafstudie en dan uitsluiten uit de school. Vanuit de herstelgerichte benadering heb je ook gradaties van interpellatie: je begint om op een verbindende manier met elkaar te praten, dan volgen herstelgerichte vragen, een herstelgesprek en uiteindelijk een herstelcirkel. Er zijn zelfs scholen waar leerlingen peer-mediator zijn, waar oudere leerlingen kleine conflicten van de anderen gaan aanpakken. Een HERGO komt als er iets heel ernstigs op school gebeurd is. Incidenten waarbij de school leerlingen in tuchtprocedures zet en ze normaal gezien minstens een dag zou schorsen. Veel scholen gebruiken die procedure om de leerling er uiteindelijk uit te gooien, maar dat hoeft niet. Die tuchtprocedure kan even stopgezet worden om een HERGO in te lassen. Met een groep betrokken leerlingen, leerkrachten, de ouders, de school, de jeugdbegeleider,… ga je samen zitten. We gaan dan een herstelgesprek houden met de hele groep.


Bij bijvoorbeeld een ernstig incident, bijvoorbeeld een leerling gooit een stoel naar het hoofd van de leraar. Moet die leerling dan per se uitgesloten worden? Welke verantwoordelijkheid neemt die dan? Terwijl als je hen dat in de cirkel laat vertellen, het veel moeilijker is om verantwoordelijkheid op te nemen en te horen wat iedereen erover denkt. Laat luisteren naar wat de impact van dit gedrag is op leerling, ouders, klasgenoten en school. De leerling verantwoordelijkheid laten nemen voor dit gedrag ‘ja ik heb die stoel gegooid’, en, ‘neen, nu ik hoor wat dit teweeg heeft gebracht, dit gedrag was niet OK, brengt heel wat schade toe, geeft angst, onzekerheid en boosheid, frustratie aan een leraar die probeert zijn best te doen’, en, ‘ja, ik wil het goedmaken en wil luisteren naar wat die leraar nodig heeft om met mij verder te kunnen. ’ Samen met de groep nadenken hoe die leerling verder op school kan werken aan dit gedrag, onder toeziend oog en met ondersteuning van volwassenen die hem kennen. Jongeren tonen zich gelukkig als ze een nieuwe kans krijgen en bewijzen meestal dat ze geleerd hebben uit hun fouten omdat ze niet onmiddellijk worden afgestraft. Natuurlijk bestaan er ook consequenties.

Zo weet een leerling vanaf september wat in de school de consequenties zijn van agressief gedrag. Na de HERGO mogen bijna alle gasten op school blijven en krijgen een tweede kans. Ze doen dit goed en grijpen die kans met beide handen. Ook de ouders zijn dolgelukkig en zijn erg dankbaar dat de school zoiets wilde doen. Iedereen kan er van leren.” Waarom wordt er niet op alle scholen op die manier met conflicten omgegaan? “Het is nog een erg nieuwe visie. Maar ik kan de aanvragen van directies niet bijhouden die op hun school met een relatiebeleid willen beginnen. Wat natuurlijk een heel goede zaak is. Scholen willen dit, maar het vraagt een totaal nieuw denkkader: niet ‘lesgeven’ zonder meer, maar leren vanuit sterke relaties en focussen op de leerling, eerder dan op de leerstof. Moeilijke materie in het onderwijs. Het moet vooruitgaan, er is geen tijd, het leerplan moet afgeraken tegen het einde van het schooljaar. Tijd heeft niemand, tijd maak je, afhankelijk van hoe je in de klas wil staan. Kiezen voor een duurzame oplossing, kiezen voor alle leerlingen, daar gaat het om! Een moeilijke keuze, maar ze maakt van de leraar een autoriteit op school! Vergeet niet dat een leerling ontzettend veel leert van het voorbeeldgedrag van de leraar: in een klas van 20 leerlingen wordt zijn gedrag door 40 ogen in de gaten gehouden. Deze aanpak vraagt om een visie op de wereld. Sommigen weigeren om te kijken naar de evolutie in onze maatschappij. De leerkracht is meestal een middenklasser die niet al te veel gedragsproblemen kent.” Maar die tijd is er toch effectief niet? Leerkrachten hebben hun handen al vol met het afwerken van de leerstof. “Opvoeden vraagt tijd. Er is nooit tijd, tijd moet je altijd maken. Elk kind heeft recht op een maximaal positief leerproces, ook kinderen met beperkte vaardigheden. Wil je uit elk kind op school, de intellectueel zwakkere of sterkere, het maximum halen aan leren, zorg dan dat je er een goede relatie mee hebt. En niet alles vraagt veel tijd. Zo heb je verwijderende communicatie en verbindende communicatie. Om het met een voorbeeld te illustreren: je kan stellen: ‘Snap je dat nu nog niet’, of je kan vragen: ‘Heb ik dat wel goed uitgelegd?’ Met evenveel woorden krijg je een heel andere uitwerking. Je moet het willen anders doen, en dat vraagt natuurlijk veel van de leerkrachten.Een mooie metafoor vind ik dat ‘een leraar zijn bluetooth moet aanzetten’. Zo kunnen de leerlingen binnenkomen. Het komt altijd op hetzelfde neer: verbinding. Dat betekent relaties. Als er een breuk komt in die relatie, moet je ervoor zorgen dat die wordt hersteld.”

21


INTERVIEW

“Een juiste studiekeuze?” Een gesprek met zorgcoördinator Christof de Vaal

Al tien jaar werkt Christof de Vaal als leerkracht economie en boekhouden aan het Lucernacollege in Antwerpen. Zes jaar geleden nam hij daar ook nog de rol van zorgcoördinator bij. Nauw betrokken bij het wel en wee van de leerlingen, zit hij op de eerste rij als de jongeren zich buigen over hun studiekeuze. “Het is belangrijk om de leerling vertrouwen te geven en een objectief beeld te schetsen over zijn of haar keuzes.”

Hoe begeleidt het Lucernacollege de leerlingen naar een juiste studiekeuze? “Dat is een traject dat al begint vanaf de secundaire school. Het Lucernacollege probeert de leerlingen die veranderen van graad goed te begeleiden in hun studiekeuze. De leerlingen van het 2e en het 4e middelbaar krijgen infosessies over de volgende graad en de werking en nemen een online test af. De leerlingen van de laatste graad worden intensiever begeleid om een juiste keuze te maken als het aankomt op verder studeren in het hoger onderwijs. Dat gebeurt door enkele persoonlijke gesprekken met de studenten en ook hier een infosessie. Zij kunnen infodagen van hogescholen en universiteiten volgen en indien gewenst naar een studiekeuzebeurs gaan. Bij de huisbezoeken wordt dit onderwerp ook besproken met de ouders.” Met welke vragen zitten de jongeren als het gaat over het hoger onderwijs? “De studenten hebben relatief weinig vragen maar hen informeren is wel noodzakelijk. Tijdens de persoonlijke gesprekken en de infosessie komen de vragen naar boven. Ze willen meer weten over de structuur van het hoger onderwijs. Ook het systeem van studiepunten en het leerkrediet is hen vaak onbekend. Andere vragen gaan meer over de grote verschillen tussen het hoger onderwijs en het secundair onderwijs. De leerlingen komen ook met eerder persoonlijke vragen en twijfels of ze een bepaalde richting wel aan zouden kunnen.” Worden jongeren vandaag voldoende voorbereid op het hoger onderwijs? “Als ik het vergelijk met mijn tijd, zeker en vast wel. Nu hebben de jongeren meer mogelijkheden zoals openlesdagen, er zijn studiekeuzebeurzen, ze kunnen online informatie vinden en persoonlijke begeleiding krijgen op school. Soms is het voor de student wel moeilijk om een goede richting of keuze te maken omdat ze niet goed weten wat het aanbod juist inhoudt.”

22

Testen? Zijn tools zoals de Columbus exploratietool of Onderwijskiezer.be nuttige hulpmiddelen bij het kiezen van een opleiding? “Om echt een bepaalde opleiding te kiezen vind ik persoonlijk van niet. Sommige tests zijn handig om in te schatten of te zien waar net jouw interesses en sterkte- en werkpunten liggen. Het kan je misschien inzichten geven, die je op voorhand over jezelf niet kende. Er is ook veel algemene informatie te vinden op dergelijke websites. Het kan je een bepaalde richting uitsturen. Maar geen enkele student baseert zijn/ haar keuze uitsluitend op het gebruik van deze tools.” Welke rol heeft de leerkracht te spelen in het studiekeuzetraject? “Ik merk dat leerlingen wel begeesterd kunnen geraken door een leerkracht en/of een vak. Een leerkracht speelt altijd een belangrijke rol in de toekomst van een leerling. Het is belangrijk dat je de leerling begeleidt en motiveert. Leerlingen die interesse hebben in een bepaalde richting, praten vaak met deze vakleerkrachten. Het is belangrijk om de leerling vertrouwen te geven en een objectief beeld te schetsen over zijn/haar keuzes. Leerlingen gaan immers vaak te raden bij de leerkrachten met wie ze een goede band hebben omdat ze de mening van deze personen waarderen en dit ook bepalend kan zijn voor hun latere keuze.” Zou een systeem van (al dan niet informatieve) peilingtesten een goed idee zijn om leerlingen juist te laten kiezen? “Testen kunnen een meerwaarde zijn maar ik weet niet altijd of de leerlingen dan goed kiezen? Ik heb al verschillende leerlingen gehoord die bepaalde tests hebben afgenomen en heel gedemotiveerd raakten, enkel en alleen omdat de tests hun zelfbeeld hadden aangetast. Soms is het belangrijk om de realiteit van een bepaalde studiekeuze onder ogen te zien. Maar ik vraag me af of dit door een test kan, en dat een test ook niet demotiverend kan werken.


Leerlingen hebben een goede achtergrondkennis nodig over hun mogelijkheden na het secundair onderwijs. Ze moeten een eigen keuze kunnen maken, los van familiedruk, druk van een school, vrienden, of gecreëerde verwachtingen waarin ze zich niet kunnen vinden. Wij, als school, dienen hen voornamelijk te informeren en te begeleiden. De uiteindelijke keuze ligt immers bij de student. Op studiekeuzebeurzen merk je ook dat de hogescholen en universiteiten commercieel denken en leerlingen willen werven i.p.v. objectief informeren. Het is onze taak om de leerlingen daarop voor te bereiden en te begeleiden.”

Meedraaien in het hoger onderwijs Volgt het Lucernacollege leerlingen die in het hoger onderwijs zitten verder op? “Dat proberen wij althans. Het is niet zo dat wij over elke student informatie krijgen. Dat is afhankelijk van de school en/of de student. Succesverhalen komen vaker terug naar de secundaire school. Over mislukkingen praten oud-leerlingen iets moeilijker. Wij doen er in elk geval alles aan om zoveel mogelijk te weten te komen. Zo kunnen wij onze eigen werking verbeteren en de volgende generatie meer en meer bruikbare informatie aanbieden.”

Wat zou u graag nog zien verbeteren/veranderen in de toekomst? “Dat leerlingen tijdens hun laatste jaar meer de mogelijkheid hebben om tijdens de lesuren al kennis te maken met het hoger onderwijs. Nu is dat eerder tijdens de vakanties en in weekends dat leerlingen aangemoedigd worden om openlesdagen te volgen of scholen te bezoeken. En voor leerlingen is dat soms nog een brug te ver. Misschien moeten leerlingen van het laatste jaar een paar dagen of een week meedraaien in het hoger onderwijs. De examenperiodes en vakanties liggen na de kerstvakantie toch anders in het secundair en het hoger onderwijs. Misschien dat leerlingen tijdens een blokperiode of vakantie aan de hogescholen en universiteiten kunnen meedraaien. Bijvoorbeeld drie dagen in een hogeschool en drie dagen aan een universiteit. De hogescholen en universiteiten moeten dan objectief laten zien wat het verder studeren inhoudt. Lessen zonder wervend karakter. Ik denk dat dit de leerlingen van het laatste jaar zal enthousiasmeren voor hun laatste half jaar in het secundair onderwijs en hen nog meer doet stilstaan bij hun toekomst. Ik merk dat leerlingen van het TSO in onze school door hun stage en hun mini-onderneming in het laatste jaar meer klaargestoomd worden voor een volgende stap in hun leven - werken of verder studeren - maar dat leerlingen van het ASO hier nog te weinig bij stilstaan.”

23


INTERVIEW

Hilde Crevits Minister-president.

24


“Met overtuiging en motivatie kiezen voor hoger onderwijs.” De overheid zet in op onze studenten in het hoger onderwijs. Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits maakte even tijd in haar drukke agenda voor een kort gesprek met Inspiractie: “Een diploma hoger onderwijs betekent een heel grote meerwaarde, op professioneel vlak, maar ook op persoonlijk vlak.”

In 2015 al gaf u aan de studieprestaties van de universiteits- en hogeschoolstudenten beter op te willen volgen. Hoe staat het vandaag met die opvolging? “Uit de cijfers in onze databanken blijkt dat het aantal studenten stijgt en ook het aantal diploma’s. Dus de tendens is positief. Maar ook blijkt dat nog steeds te veel studenten er lang over doen om het diploma te behalen, of na één of enkele jaren terug afhaken zonder diploma.”

Eveneens cruciaal voor studiesucces in het hoger onderwijs is het voortraject in het secundair onderwijs. Voor bepaalde groepen zien we dat het daar al fout loopt: zij komen niet terecht in de richtingen die voorbereiden op hoger onderwijs, en stromen dus niet door of doen dat met weinig succes.

Waarom is het volgens u belangrijk dat de studieresultaten zo dicht op de voet gevolgd worden?

Daarom zet de modernisering van ons secundair onderwijs ook in op een duidelijker onderscheid tussen doorstroom en arbeidsmarkt als finaliteit.”

“Een diploma hoger onderwijs betekent een heel grote meerwaarde, op professioneel vlak, maar ook op persoonlijk vlak. Daarom is het belangrijk dat studenten met overtuiging en motivatie kiezen voor hoger onderwijs en daar vervolgens ook succesvol in zijn.” Een foutieve studiekeuze lijkt een belangrijke reden te zijn voor het afhaken van de studenten. Wat is volgens u een goede remedie? “De studiekeuze is een belangrijke factor. Daarom zetten we zo hard in op Columbus: een instrument dat op termijn alle jongeren op het einde van het secundair onderwijs zouden moeten afleggen om een nog betere studiekeuze te kunnen maken. Daar worden ze nu al in begeleid vanuit de school, en Columbus moet een plaats krijgen in dat traject. Hetzelfde geldt voor de proeven bij de start van het hoger onderwijs (bv. de instapproef voor de lerarenopleiding of de ijkingstoetsen voor de universitaire STEM-opleidingen): die zijn niet bedoeld om studenten af te schrikken, maar net om hen met meer zelfvertrouwen de juiste keuze te laten maken, en eventueel nog een tandje bij te steken waar nodig.

Slechts één vijfde van de allochtone studenten in het hoger onderwijs overleeft het eerste jaar. Er worden verschillende redenen aangehaald: te weinig kennis van het Nederlands, foute studiekeuze, gebrek aan rolmodellen en de gezinssituatie. Wat is volgens u de reden van dat lage slaagpercentage? “Rolmodellen zijn ook belangrijk: er zijn immers ook vele succesverhalen van allochtone jongeren die wél met succes verder studeren. Zij kunnen andere jongeren overtuigen dat talent niks met afkomst te maken heeft.” Welke initiatieven neemt de Vlaamse overheid verder? “Columbus kan nog meer een rol spelen: dat is een instrument dat ook geen onderscheid maakt op basis van socio-economische factoren. Ik hoop echt dat Columbus sommige jongeren kan doen ontdekken dat ze misschien meer in hun mars hebben dan ze zelf vermoeden.”

25


INTERVIEW

Fevzi Yildirim

Directeur van het Lucernacollege in Brussel

26


Leerlingen Lucerna in het hoger onderwijs Als scholengroep met een groot percentage aan leerlingen met een migratieachtergrond gaat het Lucernacollege tegen de stroom in. Bijna alle leerlingen stromen na het secundair onderwijs door naar het hoger onderwijs. We spraken hierover met directeur van het Lucernacollege in Brussel, Fevzi Yildirim.

Hoeveel van de afgestudeerden aan de Lucernacolleges beginnen aan een studie in het hoger onderwijs? “98 procent van onze afgestudeerde leerlingen gaan naar het hoger onderwijs. Het gaat hier om alle vestigingen van Lucerna.” “Een Hoeveel van hen ronden hun hogere studies volledig af? “Het studiesucces van onze afgestudeerden ligt rond het Vlaams gemiddelde. Dat betekent dat ongeveer de helft van de studenten succesvol is.”

Zo hebben ze de kracht om zelfstandig op zoek te gaan naar hun plaats in deze geglobaliseerde en multiculturele wereld, waar grenzen niet meer getekend worden door taal of afkomst en waar wetenschap en technologie zich dagelijks vernieuwen.” Hogescholen en universiteiten spelen een steeds grotere rol in het keuzeparcours van leerlingen uit de derde graad. Welke samenwerkingen heeft het Lucernacollege met hogescholen of universiteiten?

Welke richtingen zijn populair bij afgestudeerden van het Lucernacollege?

“Als Lucernacollege willen we het allerbeste aan onze leerlingen geven. Dankzij een geëngageerd team loopt onze school mee met de allerbesten.Sinds 2014 hebben we als Lucernacollege nieuwe nationale en internationale partners.”

“Onze studenten zijn geïnteresseerd in een brede waaier aan studierichtingen. Van de regentaatopleiding tot arts en van rechten tot ingenieursrichtingen.”

Volgen jullie de afgestudeerden nog op vanaf het moment dat ze in het hoger onderwijs aan het studeren zijn?

Een foutieve studiekeuze blijkt één van de hoofdredenen te zijn waarom studenten hun studies niet afronden. Wat doet het Lucernacollege om hun leerlingen te begeleiden naar een juiste studiekeuze?

“Daarvoor werd de Lucerna Alumnivereniging opgericht in september 2014 met als doel alle afgestudeerden van het Lucernacollege te verenigen.

“De leerlingen op Lucerna worden goed geïnformeerd en er is een uitgebreide studieloopbaanbegeleiding. Onze missie is leerlingen te begeleiden op hun weg naar zelfbewuste, verdraagzame en sociaal verantwoordelijke wereldburgers. Lucerna wil van haar leerlingen goed opgeleide en mondige volwassenen maken die een actieve rol spelen in de voortdurend evoluerende maatschappij. De weg van kind tot volwassene is een boeiende en uitdagende reis. De opdracht van de school is om de aan hen toevertrouwde leerlingen op die reis bij te staan en te begeleiden. Niet om de weg voor hen uit te stippelen, maar om hen de juiste bagage mee te geven zodat ze leren hun eigen keuzes te maken.

Via de alumniwerking willen we de banden tussen het Lucernacollege en onze oud-studenten aanhalen, uitbouwen en onderhouden. We willen eveneens onze alumni de mogelijkheid bieden om met elkaar in contact te blijven en zo deel uit te maken van een zeer waardevol kennisnetwerk. Zo organiseren we lezingen, sociale activiteiten, reünieactiviteiten, enz. Zo geven we bedrijven en alumni ook de kans om rechtstreeks hun vacatures/stageplaatsen aan te bieden.” Wat zou er volgens u nog kunnen verbeteren? “Het netwerk van onze leerlingen versterken zodat we hen beter kunnen opvolgen.”

27


INTERVIEW

Met Columbus meer kans op de juiste studierichting Eric Een foutieve studiekeuze blijkt nog steeds een belangrijke reden te zijn waarom studenten afhaken in het hoger onderwijs. Met de Exploratietool Columbus willen de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen ingaan op de vraag van onderwijsminister Crevits om een instrument te ontwikkelen waarmee kandidaat-studenten een duurzaam studiekeuzeproces kunnen doorlopen. “Het Columbusproject wil vooral exploreren. Leerlingen in de derde graad keuzebekwaam maken”, zo legt Sofie Vispoel, afgevaardigde voor het project van de Artveldehogeschool, uit.

Wat is het Columbus-project juist? “Het Columbus-project is te situeren binnen de zogenaamde ‘SoHo-oriëntatie’, de oriëntatie van secundair naar hoger onderwijs. Werk maken van een duurzaam keuzeproces is een dossier dat al jaren op de tafel ligt, over verschillende onderwijsministers heen. Pas nu is het in het Vlaams regeerakkoord opgenomen en wordt er effectief een instrument ontwikkeld. Het project wil vooral exploreren. Het wil de leerlingen van de derde graad secundair keuzebekwaam maken. Men wil hen in de eerste plaats inzicht geven in hun studiekeuzeproces, hen een zo realistisch mogelijke spiegel voorhouden, ondersteund met feedback, de leerling autonoom laten beslissen welke opleiding al dan niet bij hen zou passen. Daar hebben ze vanzelfsprekend wel ondersteunende instrumenten voor nodig. De inhoud van Columbus bevat daarom een combinatie van vragenlijsten over het keuzeproces, motivatie, zelfbeeld, studievaardigheden, cognitieve testen en interesses. De feedback van dit instrument zal leiden tot een beter inzicht in zichzelf en aanvullend op de positie die ze hebben ten opzichte van bepaalde studiegebieden.”

28


“Vanuit de Vlaamse overheid is de vraag gekomen om een expertenteam samen te stellen. De Arteveldehogeschool zat mee rond de tafel omdat het met ‘Klaar voor hoger onderwijs’ al één van de verschillende studiekeuze-instrumenten op de markt had. Ook de collega’s van de KULeuven, UGent en Universiteit Antwerpen, hadden met respectievelijk Luci, Simon of Lemo al een eigen instrument in huis”

Een dynamisch proces Het project is tot stand gekomen met collega’s van andere universiteiten. Is het Columbus-project een samenvoeging van die verschillende ontwikkelde instrumenten? “Columbus is het resultaat van een integratieoefening waarin de sterkste onderdelen van bestaande instrumenten werden samengebracht. Wat echter niet wil zeggen dat het werk meteen afgerond is. We kunnen immers niet ‘zomaar’ resultaten gaan extrapoleren voor heel Vlaanderen en ervan uitgaan dat deze over alle onderwijsvormen heen stabiel blijven. Dat zou net iets te kort door de bocht zijn. We willen de resultaten uit Columbus ook koppelen aan de resultaten die studenten behalen in het hoger onderwijs, waardoor we minstens twee jaar nodig hebben om de link met studiesucces te onderzoeken.” Hoe is de exploratietool tot stand gekomen? “Vooral vanuit wetenschappelijk onderzoek naar factoren die studiesucces bepalen, aangevuld met de praktijkervaring van studiekeuzebegeleiders en leerkrachten. De Columbusroute vormt met zijn basecamp en 3 checkpoints de vertaling van ons traject voor leerlingen. Het basecamp is het studiekeuzeproces zelf, dat telkens in evolutie is. Dan volgen de drie cruciale vragen: Wie ben ik? Wat kan ik? en Wat wil ik?”

Hoe moet je de tool gebruiken? “Het studiekeuzeproces is dynamisch. Er is geen vastgelegde volgorde waarin je de keuzetaken moet doorlopen. Je keuzeproces is immers voortdurend in ontwikkeling. De inzichten uit de 3 centrale vragen ‘Wie ben ik?’, ‘Wat kan ik?’ en ‘Wat wil ik? neem je mee naar je Basecamp. Van daaruit ga je verder aan de slag samen met je vrienden, leerkrachten, ouders of andere keuzebegeleiders. Al de feedback die de jongeren krijgen is geschreven vanuit de growth mindset, die stelt dat we niet vastzitten in onze ontwikkeling, maar telkens in een lerende omgeving concreet aan remediëring gaan doen: onze sterktes gaan excelleren en nadenken over hefbomen die ons toelaten ons talent in actie te brengen.” Wat is voor u een goed studiekeuzeproces? “De kunst is om niet te focussen op ‘wat’ men zal kiezen maar op ‘hoe’ dat keuzeproces vorm krijgt. Een kwalitatief keuzeproces dus. Daarin komen alle mogelijk aspecten aan bod. Exploratie van jezelf, het hoger onderwijs, je capaciteiten, binding met de keuzealternatieven, enz… Om een voorbeeld te geven: soms komen we in contact met jongeren die al jaren weten dat ze bijvoorbeeld kleuteronderwijzer willen worden. Enerzijds willen we die daadkracht bij een (schijnbaar) doordachte keuze stimuleren, anderzijds is het voor deze kandidaat-student belangrijk zichzelf en ook andere keuzealternatieven te exploreren. Hetzelfde geldt voor opleidingen met toelatingsproeven. Vaak heeft de jongere vooraf geen andere keuzealternatieven geëxploreerd en bestaat de kans dat hij na het niet slagen op de proef zijn motivatie verliest en nog moeilijk binding vindt met een andere opleiding.”

29


INTERVIEW

Een coach aan de zijlijn Jullie willen een brug zijn tussen het secundair en het hoger onderwijs. Kan u daar wat meer uitleg over geven? “Idealiter start onderwijsloopbaanbegeleiding in het kleuteronderwijs en loopt dit verder tot na het hoger onderwijs in het kader van levenslang leren. Binnen deze projectopdracht moeten we ons helaas eerst focussen op de derde graad en bestaat onze doelgroep uit leerlingen die de intentie hebben verder te studeren in het hoger onderwijs in richtingen met een academische of professionele finaliteit. Idealiter wordt dit in de toekomst uitgebreid met instrumenten rond arbeidsmarkt- of HBO5-oriëntatie. Columbus is slechts een deel van het onderwijsloopbaanbeleid en geenszins een vervangend instrument. Scholen organiseren sterke initiatieven zoals talentdagen, SIDbezoeken of persoonlijke gesprekken tussen leerkracht en leerling. Columbus is complementair aan dit aanbod. Het voordeel is dat Columbus een onafhankelijk instrument is, niet gekoppeld aan een bepaalde hogeschool of universiteit. We hebben ook nauw contact met de Vlaamse Onderwijsraad, waar de verschillende actoren uit het onderwijsveld van kabinet tot koepelorganisaties, leerlingen en ouders feedback geven op onze visie en uitwerking binnen Columbus.”

30

Wat zou de rol van een universiteit of een hogeschool in de derde graad kunnen zijn? “Een steeds minder actieve rol als je het mij vraagt… Als scholen een sterk onderwijsloopbaanbegeleidingsproces uitbouwen of continueren en er worden kwalitatieve instrumenten ontwikkeld die dit proces ondersteunen kunnen hoger onderwijsinstellingen zich focussen op hun aanvangsdiagnostiek en opleidingsspecifieke informatie. Naast de typische instroominitiatieven zoals open les- of infodagen kan de instelling uit het hoger onderwijs beter focussen op het versterken van de binding tijdens het 1ste semester van het hoger onderwijs & academische integratie en welbevinden bevorderen.” Wat kunnen ouders doen om ervoor te zorgen dat hun kind juist kiest? “Ouders zijn een belangrijke actor in het studiekeuzeproces. Ze kunnen best de rol van coach aan de zijlijn opnemen. We zien soms dat ouders ‘helicopter parents’ zijn die het keuzeproces van hun zoon of dochter strak in goede banen willen leiden, wat de autonomie en zelfsturing van de jongere op die manier niet echt ondersteunt. Belangrijk is juist het ondersteunen van die autonomie en hen coachien waar nodig en op vraag van de jongere. Een noodzakelijke voorwaarde hierbij is dat ouders zelf de ‘taal’ van het hoger onderwijs spreken. Anders dreigt weer het gevaar van wederzijdse frustratie omdat ouders en kind elkaar niet begrijpen. Als ouders goed geïnformeerd zijn, kunnen zij best een coachende rol opnemen.”


Hoe zijn de reacties van leerlingen op het Columbusproject? “Bij de Vlaamse Scholierenkoepel hebben we een grote feedbacksessie georganiseerd. De leerlingen hebben een soort S.W.O.T.-analyse gemaakt van Columbus op dit moment en opgelijst wat er in de toekomst nog zou kunnen verbeteren. Momenteel zit het project in een pilootfase. Dit schooljaar namen meer dan 15.000 leerlingen deel aan de dataverzameling en was er een eerste versie van feedback voorzien die in de komende jaren nog een stuk individueler en gerichter zal worden opgevat.” Studiekeuzetests zouden sommige leerlingen kunnen ontmoedigen en demotiveren. Hoe proberen jullie dat met de Columbus-exploratietool tegen te gaan? “Dat is inderdaad een terechte opmerking. Dat proberen wij bewust tegen te gaan door de constructieve feedback, via de growth mindset. Wel is er een belangrijke nuance. Men wil een instrument voor alle onderwijsvormen in het secundair onderwijs, terwijl wij zelf eerder zouden zeggen dat de Columbus-tool er op dit moment vooral is voor iedereen die de intentie heeft om hogere studies te volgen.

De opmerking van ontmoedigde leerlingen komt ook hoofdzakelijk uit de hoek van minder doorstroomgerichte TSO en BSO-opleidingen. Specifiek voor hen kan ons instrument zeker nog worden uitgebreid met exploratie binnen bijvoorbeeld bepaalde uniformberoepen, arbeidsmarkt- of volwasseneneducatie. Daar ligt volgens mij een mogelijk nog grotere nood dan in het hoger onderwijs. Laat mij duidelijk zijn! Columbus is er zeker ook voor TSO- en BSO studenten maar wanneer leerlingen weten dat ze niet willen verderstuderen heeft het weinig zin dat gebied volop in de diepte te exploreren. Columbus wil er wel zijn voor die leerlingen die graag willen aftoetsen of ze toch niet de stap naar hoger onderwijs zouden zetten hoewel de publieke opinie dat niet van hen zou verwachten. Het lijkt me dan ook sterk mocht er een inspanningsverplichting komen voor scholen om alle leerlingen de kans te geven Columbus te gebruiken ongeacht de onderwijsvorm die ze op dat moment volgen. Een verplichting lijkt mij dan een brug te ver te zijn.”

31


INTERVIEW

“Schrijf je eigen verhaal”

Odisee bestaat nog maar sinds 2014, maar toch heeft de hogeschool al duidelijk een visie waar ze naartoe wil met haar studenten. Met een duidelijke focus op ‘mensen’ zet het Odisee-team het ontwikkelen van de talenten van de studenten bovenaan. Benieuwd hoe zij hun studenten benaderen en helpen om de studies succesvol af te ronden, trok Inspiractie naar het Odiseehoofdkwartier in Brussel en sprak met algemeen directeur Mia Sas, studiegebieddirecteur SociaalAgogisch Werk Harry Parys en Tom Colpaert, expert dienst Onderwijs en Kwaliteit. Hoe is het met de prestaties van de studenten gesteld? Sas: “Studenten die zeer gemotiveerd zijn, een goede vooropleiding hebben gehad in het secundair onderwijs en die zowel schriftelijk als mondeling taalvaardig zijn, slagen hier met glans. Je hebt natuurlijk veel studenten die het op één van deze drie voorwaarden wat minder doen. Het is juist daar dat wij nu op alle mogelijke manieren hebben ingezet.” Parys: “Eén van de manieren waarop we de studenten benaderen is de talentbenadering. Wij geloven er sterk in dat studenten die hier de schoolpoort binnenwandelen geen lege rugzak met zich meedragen, maar dat die al vol zit met talenten, vaardigheden en kennis. Dat is voor ons het vertrekpunt. We vertrekken niet vanuit een deficitbenadering, waar men ervan uitgaat dat we studenten moeten volstoppen met kennis en vaardigheden. Nee, iedere student komt hier binnen met een eigen verhaal. Dat is ook één van onze slagzinnen: ‘Schrijf je eigen verhaal.’”

Wat zijn volgens jullie ‘talenten’? Parys: “Momenten waarop een student, zelfs op informele wijze, heeft laten zien dat hij of zij betekenisvol was in die bepaalde context. In elke opleiding worden er talentontwikkelingstrajecten gebouwd waar we de student actief uitdagen en uitnodigen om te reflecteren over de vaardigheden die hij of zij in het verleden al heeft aangetoond en hoe die in deze context ook transfereerbaar zijn; dat noemen wij talenten. Bijvoorbeeld je organiseert mee een straatfeest, of je richt samen met je vrienden een organisatie op. Dat zijn informele engagementen waar talenten worden aangewend die op hun beurt kunnen worden aangegrepen om mee hun studie gestalte te geven. Het is belangrijk dat we ook daar aandacht voor hebben. We vertrekken vanuit het geloof van de meerwaarde van de jongeren die hier binnenkomen. We blijven ze doorheen de opleiding ook uitdagen om maatschappelijk engagement op te nemen. Het zijn vooral die ervaringen die heel wat talenten aanboren en die we verder ontwikkelen bij de studenten.”

32

Nederlands Parys: “Een tweede belangrijke piste die we bewandelen is de taal. Wij zien dat de taalvaardigheid een heel belangrijke variabele is. Dat betekent dat elke student die hier start een taaltest krijgt. Niet om te kijken hoe slecht of hoe goed het gaat, maar om te kijken op welke manier wij de student kunnen ondersteunen. Op basis van die taaltest worden er individuele trajecten gemaakt. Bijvoorbeeld een student die het moeilijk heeft met zinsconstructies, zal daar actief op worden geoefend. Wij zijn ervan overtuigd dat mensen die actief mee dat taalbad ingaan, beduidend beter scoren. Wij bieden dat aan, maar het is de student die dat engagement moet aangaan. Dat samenwerken is een belangrijk begin om mensen te motiveren en blijvend binnen het hoger onderwijs te houden.”

Sas: “Elke student krijgt de resultaten van die verplichte test en daarmee ook mogelijkheden om er zelf iets aan te doen. Op ons studentenportaal hebben we een hele reeks oefeningen, voorbeelden en ondersteuningswebsites waar studenten ook hulp kunnen krijgen. Zonder dat ze naar een extra les moeten, kunnen ze ook zelf al erg veel doen. En dat gebeurt ook meer en meer. Per opleiding hebben we ook een aanspreekpunt verantwoordelijk voor de taal. Iemand die beschikbaar is om soms zelfs effectief teksten na te lezen. Als de docenten zo hun best doen, is het natuurlijk heel leuk als die studenten uiteindelijk slagen. In Vlaanderen en Nederland wordt ons taalbeleid door de Taalunie als best practice omschreven. We hebben een vaste opleidingsmodule ‘Taalontwikkeld lesgeven’. Hoe kan een niet-taaldocent tijdens het lesgeven toch de taal van de studenten verder ontwikkelen? Iemand die wiskunde geeft of in een labo werkt kan ook de taal ontwikkelen. Dat zijn we als methodiek erg aan het promoten.”


Eigenaarschap Wat is volgens jullie het grote verschil met het secundair onderwijs? Sas: “Wij bieden een heleboel extra curriculaire zaken aan. Wij hebben een aanbod, maar de student moet zelf kiezen of hij daar op ingaat of niet. We stellen bijvoorbeeld wel heel duidelijk waar er volgens de testen problemen zitten en wat wij eraan zouden kunnen doen om die op te lossen, maar het is de student die uiteindelijk beslist. Dat is het grote verschil met het secundair onderwijs waar dikwijls verplichte trajecten gegeven worden. We zien dat studenten die kiezen voor die extra trajecten buiten het lessenpakket, ook op andere vlakken in de opleiding kiezen om te doen wat hen het makkelijkste tot een diploma leidt.”

Zo wordt er veel meer verantwoordelijkheid bij de studenten gelegd? Colpaert: “Niet alleen verantwoordelijkheid, maar ook inderdaad eigenaarschap zoals wij het noemen. Verantwoordelijkheid schrikt af, maar eigenaarschap betekent dat je je eigen proces in handen hebt.” Bestaat het gevaar dat jullie de studenten aan hun lot overlaten? Parys: “Het eigenaarschap wordt heel sterk door de opleiding ondersteund in het hele talentenverhaal. In de meeste opleidingen begint dat al in het eerste jaar met een intakegesprek waar de student aangeeft wat zijn sterktes zijn en wat hiervan de gevolgen kunnen zijn voor het verdere studieverloop. Wij noemen dat het ‘persoonlijk ontwikkelingsplan’.” Sas: “Wij zorgen ervoor dat in elke opleiding ankerpersonen zitten die dat talentverhaal verder kunnen uitbouwen, want in elke opleiding heeft dat een andere kleur. In de technische opleidingen is dat anders dan bijvoorbeeld in de sociaal-agogische opleidingen.” Parys: “Afhankelijk van het traject dat die student loopt binnen de opleiding, gaan we zelfs zo ver dat we naast het diploma ook een certificaat uitreiken waarop wij de talenten opstellen die wij hebben gezien gedurende de drie jaar dat die student bij ons studeerde. Dat noemen we een ‘gevalideerd talentenprofiel’. Een aantal opleidingen staan daar al erg ver mee. Dat betekent dat de afgestudeerde naar een werkgever kan stappen en naast zijn diploma ook nog andere competenties kan aantonen. Deze manier van werken kan alleen betekenen dat we onze studenten erg goed monitoren. In onze talentgerichte onderwijsteams worden de studenten individueel besproken vanuit 360 graden. Dat is een nieuw concept in het hoger onderwijs. Samen denken we na over welke keuzes we aan de studenten zouden adviseren.”

Begeleid keuzes maken Hoe reageren de studenten zelf op die verantwoordelijkheid, dat eigenaarschap?

Parys: “Eén van de belangrijke verwezenlijkingen in heel ons talentbeleid is dat we steeds meer aandacht schenken aan die eigen keuze van de studenten. Zelfs binnen het eigen curriculum. Wij zijn ervan overtuigd dat een student een deel eigenaarschap moet krijgen. Dat betekent dat hij soms kan kiezen voor de onderwijsvorm die hem het beste ligt, de stageplaats en hoe hij daarbinnen functioneert. Wij kiezen er echt voor om de student zijn eigen verhaal te laten schrijven, want dat werkt motiverend. Een eigen verhaal, met de eigen bagage die iedereen meedraagt.”

Parys: “Ik zie binnen één van mijn opleidingen, orthopedagogie - die staan zeer ver in dat talentenverhaal - een enorm enthousiasme. Studenten beginnen spontaan door te vertellen dat er bij Odisee met je talenten aan de slag wordt gegaan. Dat het toch wel een verschil maakt in de keuze van hogeschool. Je blijft ook bij de les. Je bent geen anoniem figuur in een opleiding. Er wordt voortdurend in dialoog getreden, je wordt voortdurend bevraagd. Hoe kleur je jezelf op die drie jaar als toekomstige professional? Dat spreekt volgens mij vandaag de dag zeer sterk aan bij jongeren.”

33


INTERVIEW

Dat vraagt ook heel wat extra inspanningen van de docenten? Sas: “Wij zijn sterk bezig om ons personeel te professionaliseren. Al twee jaar bieden wij heel wat professionaliseringsactiviteiten aan en we zien dat een groot deel van het personeel al één of meerdere activiteiten gevolgd heeft. Zoiets kan je niet doen met een denkof stuurgroep, maar iedereen moet daarbij betrokken worden. In 2019 zou dit speerpunt toch op een redelijke kruissnelheid moeten zitten en heeft elke opleiding een gevalideerd talentenprofiel.” Colpaert: “We hebben daar in het kader van ons strategie- en werkingsrapport ook een indicator rond. Van de professionaliseringactiviteiten in totaal, dat zijn vele duizenden uren, was vorig jaar meer dan de helft voor talen- en diversiteitsgericht professionaliseren. Die speerpunten vertalen zich in de dagelijkse praktijk. Studenten moeten daar natuurlijk ook een stuk mee in groeien. We zien dat wanneer we in de eerste fase aankomen met zoiets als het eigenaarschap, de studenten even schrikken, maar dan is het aan ons om alles goed te kaderen. Studenten gaan ook steeds meer, naarmate de opleiding ook het traject verder loopt, dat eigenaarschap omarmen. Dat is begeleid eigen keuzes maken.”

Tweede taal Uit cijfers blijkt dat slechts 6% van de studenten in het hoger onderwijs van allochtone origine is. Slechts één vijfde van die groep overleeft het eerste jaar. Is dit ook zo voor Odisee? Colpaert: “We hebben ongeveer 9500 studenten. Als we de cijfers erbij nemen, zien we dat we in 2013 755 van die studenten migratieroots hadden. Vandaag is dat aantal gestegen naar 1100. Wat een aandeel is van 12 procent. Er is dus zeker een beweging bezig waar studenten met een allochtone achtergrond de weg naar Odisee vinden.”

Pas over een paar jaar gaan jullie dus kunnen zien of die nieuwe aanpak zijn vruchten afwerpt? Sas: “Inderdaad. Dat zou moeten resulteren in veel meer afgestudeerden, met een heel duidelijke kleur, een Odisee-kleur.” Parys: “Eén van de elementen die we in het vaandel dragen is dat informele leren. Dit academiejaar hebben wij voor het eerst een digitale badge uitgereikt. Dit in samenwerking met Selor. We geven studenten die informeel hun leerproces gestalte geven een digitaal certificaat. Aanvankelijk draaide dat vooral om de studentenparticipatie. Als je hier op de school actief bent in de studentenparticipatie, dan leer je omgaan met verschillende visies, discussies, de vergadercultuur, kortom allemaal zaken die helpen om te groeien als toekomstig professional. Dat erkennen wij ook, en zit in die visie verwerkt. Het is niet alleen wat je hier op de schoolbanken leert, maar dat geeft ook je kleur mee vorm, je talentenprofiel als je hier afstudeert. Dat is een zeer motiverende factor voor de studenten. Zij hebben ook zelf gevraagd om daar op gevalideerd te worden.” Sas: “Wij hopen in de toekomst een aantal badges te kunnen afleveren. Als een student dan in de toekomst ergens gaat solliciteren, kiest hij uit zijn digitaal portfolio welke badges een meerwaarde kunnen betekenen voor een bepaalde sollicitatie. Dat betekent ook dat als zo’n badge door ons afgeleverd wordt, wij er garant voor staan.”

34

Sas: “De grootste uitdaging is de taalvaardigheid. Maar we hebben evengoed minder taalvaardige studenten uit sommige BSO of TSO richtingen, of studenten waar thuis minder die studiegerichtheid aanwezig is. Dat is dus zeker niet alleen een uitdaging voor de allochtone student. Wat is een meerwaarde van de allochtone student? Dat hij of zij een andere moedertaal heeft, en dat biedt ook extra mogelijkheden. Ook hier kijken we niet naar het deficit, maar naar de mogelijkheden. We zijn nu aan het nadenken of we niet de eerste of tweede taal van die studenten in een project naar voren kunnen laten komen. Op die manier kunnen ze dat ook valideren. In sommige opleidingen is het bijvoorbeeld verplicht om vier talen te kennen, misschien kunnen we op termijn één van die talen vervangen door de thuistaal van die studenten? Dat vraagt nog veel denkwerk van de mensen in de opleidingen, maar dat is een rechtstreeks gevolg van heel onze talentbenadering.


Je kan de troeven van die meertaligheid in een stad als Brussel niet ontkennen. Door onze talentbenadering gaan jongeren met een allochtone achtergrond zich in de toekomst nog veel meer gewaardeerd weten aan Odisee.” Jullie hebben vestigingen over Vlaanderen en Brussel, in grote en kleine steden. Zien jullie een verschil? Sas: “In studentenpopulatie zien we een duidelijk verschil. In Brussel hebben wij een andere instroom dan in Aalst. In Brussel is dat een veel gekleurder publiek, hoewel er de laatste tijd op alle campussen wel meer kleur is.” Colpaert: “Het is ook erg afhankelijk van het soort opleiding dat er wordt aangeboden. In Gent zitten we bijvoorbeeld met heel wat technische opleidingen, die blijven minder gekozen worden door studenten met een allochtone achtergrond. Terwijl in Brussel de opleiding Bedrijfsmanagement wel populair is.” Hoe komt dat volgens jullie? Sas: “Dat komt volgens mij door twee zaken. Ten eerste, dat is een algemene trend, er zijn veel meer jongeren met een allochtone achtergrond, maar ten tweede, gaan wij veel actiever op zoek naar de secundaire scholen en actief vertellen hoe ze hier aan hun trekken kunnen komen.” Parys: “Ik geloof ook dat het talentverhaal daar mee te maken heeft. De peers zeggen dat ook, er wordt op een waarderende manier naar uw successen gekeken. Dat is een verhaal, dat wordt doorgezegd, en dat werpt wel zijn vruchten af.”

Een juiste studiekeuze We hebben nu het verhaal verteld vanaf dat ze bij Odisee aankomen. Dan is er al een studiekeuze gemaakt. Dat blijkt dikwijls ook één van de redenen te zijn waarom studenten afhaken: een foutieve studiekeuze. Wat kan de plaats van een hogeschool zijn in het keuzeproces van jongeren? Sas: “Vanaf dit jaar hebben wij veel sterker ingezet op de contacten met het secundair onderwijs en we zijn ons aan het begeven in verschillende netwerken. Zo hebben we bijvoorbeeld actief met Lucerna contact opgenomen, komen er groepen studenten op bezoek, samen met de hogeschool Rotterdam en de Karel De Grote-hogeschool Antwerpen hebben wij een netwerk, het BAR-netwerk (Brussel, Antwerpen, Rotterdam) waar wij specifiek zoeken wat de uitdagingen en de opportuniteiten zijn van hoger onderwijs in een grootstad; om de studenten die daar zitten naar het hoger onderwijs te krijgen. We hebben ook een netwerk opgericht met alle veertien katholieke secundaire scholen van Brussel.”

Parys: “Wij zitten in dat netwerk omdat wij heel hard geloven dat een student voor hij hier binnenwandelt al een doorleefd studieproces moet doorlopen hebben. Dat doe je niet vanachter je computer. Dat betekent dat je samen met je peers, die op dat moment zeer belangrijk zijn in je leven, groeit in dat keuzeproces. Dat zien we heel duidelijk op een infodag. Leerlingen waarvan de scholen daar op inzetten, weten meestal duidelijk wat ze wel en niet willen doen. We zetten actief onze deuren open, zodat toekomstige studenten kunnen zien in welke hogeschoolcultuur ze zouden passen. We nodigen scholen uit om samen met de derde graad hier hun project gestalte te geven. Zo maken zij stap voor stap kennis met een nieuwe cultuur, een nieuwe omgeving. Studenten die een doorleefd keuzeproces hebben afgelegd blijven veel langer in een studierichting zitten en zijn ook succesvoller in het afwerken ervan. Daarnaast gaan wij ook in op vraag van scholen om toelichting te geven. Zo hebben wij een aantal ambassadeurs die wij kunnen inzetten, meestal studenten zelf die dat traject ook hebben meegemaakt, die worden dan naar scholen gestuurd om hun verhaal te doen. Met een ‘Walk in’ benaderen we nu ook de peers zelf allemaal afzonderlijk. Meestal in het begin van het academiejaar, daar focussen we dan vooral op de vragen: ‘Wat betekent het als mijn zoon of dochter naar het hoger onderwijs gaat?’, ‘Wat is een studiebeurs?’, ‘Wat kost het?’ Alles om zoveel mogelijk informatie te geven aan de toekomstige student, maar ook aan zijn omgeving die nog steeds een grote rol speelt in het keuzeproces.” Sas: “De Walk in’s zijn een stuk van onze begeleiding geworden. We hebben naast nieuwe studenten ook studenten uitgenodigd die al aan Odisee zitten, maar toch nog een heleboel vragen hebben. Als je het hoger onderwijs van tien jaar geleden met dat van vandaag vergelijkt, is daar een groot verschil tussen. Vandaag is het veel meer toegespitst op de vragen die ze zouden kunnen hebben en op het proces dat we met de jongeren kunnen doormaken. Vroeger werd er veel meer enkel naar de resultaten gekeken, terwijl nu het studieproces gestaltmatiger benaderd wordt, gekoppeld aan de persoon, uw mogelijkheden, uw vragen. Een student die niet ingaat op ons traject zal hier misschien ook wel slagen omdat hij verstandig genoeg is, maar misschien ook niet, of toch niet met zoveel enthousiasme. Een student die begeleiding nodig heeft en erop ingaat, heeft veel meer kansen.” Parys: “Als je kijkt naar hoe een student vandaag de dag omringd wordt, dat is ongelooflijk. De docenten zijn allemaal makkelijk bereikbaar, er is een grote laagdrempeligheid bij ons in de professionele opleidingen. Wanneer er een probleem rond studievoortgang is bij de student zelf, dan worden de studiebegeleiders op opleidingsniveau ingeschakeld, eventueel een studietrajectbegeleider, enzovoort. Alles wordt erg goed omkaderd. Het is iets waar we zwaar in investeren, maar het werpt ook wel zeker zijn vruchten af.”

35


INTERVIEW

Meer diversiteit Zien jullie al een evolutie in de studieprestaties van de studenten? Sas: “Odisee is nog een heel erg jong verhaal. We bestaan nog maar drie jaar sinds de laatste fusie. We hebben dus nog niet echt veel referentiepunten van de vorige jaren.”

Colpaert: “Inderdaad, het is een langetermijnbeleid voor de periode 2014 -1019 waarvoor we die speerpunten zijn overeengekomen. We hebben natuurlijk jaarlijks opvolging, maar het is nog te vroeg om al echt over een resultaat te spreken. Je ziet al wel positieve tekens, maar dat zal zich vooral op de lange termijn moeten vertalen.”

Mia Sas

Wat hopen jullie voor de toekomst voor Odisee? Sas: “Ik hoop op een veel grotere instroom van Brusselse studenten op deze campus. Vandaag is er een grote groep Brusselse studenten die wij nog niet aanspreken. En ik hoop dat we onze lat op dezelfde hoogte kunnen laten liggen. Ook een veel diverser docentenkorps zou goed voor Odisee zijn.”

Parys: “Ik hoop dat we op de ingeslagen weg, samen met de secundaire scholen, ons verhaal verder kunnen schrijven. Ik ben er steevast van overtuigd dat als je dit verhaal wil brengen, het een partnerschap is. Dat is meteen ook een heel mooie uitnodiging naar de secundaire scholen, maar ook naar ons toe om samen die verantwoordelijkheid op te nemen.”

Harry Parys

Colpaert: “Ik vind de superdiversiteit het belangrijkste. Als je in Brussel de tram neemt, zie je alle soorten mensen bij elkaar. Dat is hier aan Odisee nog minder het geval, maar we zijn in de goede richting aan het evolueren. Als we hier binnen tien jaar terugkomen en we hetzelfde divers publiek zien als in Brussel en dat we bij onze afgestudeerden dat ook zien. Het slagen van die democratiseringsgolf, dat is voor mij het doel voor de toekomst. Dat het maatschappelijk kapitaal dat hier overal in grote mate aanwezig is echt kansen krijgt en zich kan ontplooien op de arbeidsmarkt dankzij wat wij hier allemaal aan hen kunnen bieden.”

Tom Colpaert 36


Inspiractie.indd 44

5/06/16 08:20


INTERVIEW

Wereldvrede vanop de schoolbanken Het Vlaamse netwerk van Unesco-scholen draait sinds dit schooljaar weer op volle toeren. Deze scholen engageren zich in een mondiaal netwerk en onderschrijven de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties. Inspiractie sprak met docent aan UC Leuven-Limburg en ASPnet-coördinator Stijn Dhert: “Het ultieme doel van de VN is wereldvrede. Unesco probeert daartoe bij te dragen via onderwijs.” “In Vlaanderen zijn er dertien Unesco-scholen, waarvan twee basisscholen, één hogeschool (UC Leuven-Limburg) en de overige zijn secundaire scholen. Alle secundaire scholen zijn gemeenschapscholen. Dit komt in de eerste plaats omdat de laatste doorstart – ik denk dat dat ergens in de jaren 90 is geweest – kaderde in een project waaraan het gemeenschapsonderwijs deelnam. In 2010 was er een eerste voorzichtige heropstart van het Vlaamse netwerk en vanaf dit schooljaar draait het netwerk weer op volle toeren. Het is tijd om het netwerk open te stellen voor andere scholen. Op 12 mei 2017 werd er daarom een ‘Open ASPnetwerkmeeting’ georganiseerd in Mechelen op Campus Pitzemburg. Het ziet er naar uit dat we het aantal Unesco-scholen gevoelig kunnen laten toenemen. Nederland is in 2011 begonnen met de doorstart van Unesco en die zijn ondertussen al met meer dan veertig scholen. Het zou mooi zijn om in Vlaanderen met een actief netwerk van een dertigtal scholen te kunnen werken.”

Vrede bouwen Wat is Unesco juist? “De Unesco (United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation) werd opgericht in 1945 als gespecialiseerde VN-organisatie voor onderwijs, cultuur, wetenschap en communicatie. De opdracht van Unesco is het bevorderen van begrip tussen volkeren en vrije uitwisseling van gedachten door middel van samenwerking tussen landen. De VN zelf is veel groter. Unesco wordt beschouwd als het intellectual agency van de VN en handelt over onderwijs, natuurwetenschappen, sociale wetenschappen, cultuur, communicatie en informatie. De basismissie van Unesco is: “Since wars begin in the minds of men and women, it is in the mind of men and women that the defenses of peace must be constructed.” Dat gaat over elkaar leren kennen, respect hebben voor elkaar, leren van elkaar, kennis openstellen voor elkaar; in de hoop dat we elkaar beter kunnen begrijpen en er geen oorlog meer komt. Het ultieme doel van de VN is wereldvrede. Unesco probeert daartoe bij te dragen via onderwijs. Het Unesco-scholennetwerk werd opgericht in 1953 en verbindt onderwijsinstellingen van over de hele wereld met elkaar rond een gezamenlijk doel: vrede bouwen in de hoofden en harten van kleuters, kinderen en jonge-

38

ren. Dat netwerk heet het ’ASPnet’, dat is de afkorting voor ‘Unesco Associated Schools Project Network’. Vandaag is het ASPnet bezig met het herkalibreren van de strategie. Het netwerk wordt geheroriënteerd naar de Sustainable Development Goals (SDG’s) uit 2015. Die vormen het breed kader voor Unesco. Voor SDG4 (‘Verzeker gelijke toegang tot kwaliteitsvol onderwijs en bevorder levenslang leren voor iedereen’) neemt Unesco wereldwijd het voortouw. Daarom nemen ook de Unesco-scholen de verantwoordelijkheid op om met alle middelen die ze tot hun beschikking hebben bij te dragen aan de realisatie van SDG4.” Hoe zit de structuur van het netwerk in elkaar? “Er is één centraal secretariaat in Parijs. Elk land heeft een Unesco-commissie en een ASPnet-coördinator. In totaal bestrijkt het netwerk 180 landen en zo zijn er 181 coördinatoren, want België heeft als enige land ter wereld twee commissies en twee coördinatoren: één voor Vlaanderen en één voor Wallonië en de Duitstalige Gemeenschap. Al de materie die betrekking heeft op Unesco is immers gemeenschapsbevoegdheid. In Vlaanderen hebben we ervoor gekozen om voor de coördinatie van het Vlaamse netwerk een coördinatiegroep aan te stellen die bestaat uit 7 mensen: 3 leden van de Vlaamse Unesco Commissie en 4 leden vanuit de Unesco-scholen.” Hoe wordt de werking gefinancierd? “Het budget voor Unesco ‘onderwijs’ is niet zo groot. De organisatie wordt gefinancierd door de landen die lid zijn van de Unesco. Vlaanderen is verhoudingsgewijs een redelijk donateur, voornamelijk via zgn. ‘trustfunds’. Ook het budget voor de werking van de Vlaamse Unesco Commissie en de coördinatie van het ASPnet is beperkt. Het werk gebeurt grotendeels op basis van vrijwillige inzet. Dat houdt uiteraard ook beperkingen in. Om het netwerk nog beter te laten draaien, zou het goed zijn indien er iemand effectief voor een stuk kan worden vrijgesteld. Maar goed, we roeien ook wel vlot met de riemen die we nu hebben.”


Sustainable Development Goals De SDG’s zijn de opvolgers van de Millenniumdoelstellingen (MDG’s) van 2000. Uit sommige hoeken is er kritiek te horen dat die doelstellingen niet gehaald zijn. Waarom kiest Unesco zo duidelijk voor de vernieuwde doelstellingen, de SDG’s? “De MDG’s en SDG’s zijn niet opgesteld door de Unesco, maar door de VN. De SDG’s maken deel uit van de Agenda2030, die door VN-Resolutie 70/1 op 25 september 2015 aangenomen werden door de 193 VN-lidstaten. Mensen stellen gemakkelijk dat de Millenniumdoelstellingen (die deel uitmaakten van de Agenda2015) niet gewerkt hebben. De VN zelf noemt de Agenda2015 zelf niet voor niets ‘The most successful anti-poverty movement in history’. De doelstellingen op zich zijn niet allemaal behaald, maar de vooruitgang die in die jaren gemaakt is, is wel spectaculair en hoopvol. Het is alleszins goed om te zien dat een aantal zaken erg verbeterd zijn. In 1990 waren er nog bijna twee miljard extreem arme mensen, die leefden van minder dan 1 dollar per dag; in 2015 was dat aantal teruggebracht tot minder de 850 miljoen. En dat terwijl de wereldbevolking wel gevoelig is toegenomen. Een ander voorbeeld: in 1990 was net iets meer dan de helft van de kinderen in ‘Sub Sahara Africa’ ingeschreven in het primair onderwijs; in 2015 was dat al meer dan 80 procent. De SDG’s zijn dus een verderzetting van de MDG’s en meteen ook een uitbreiding. Er zijn nu 17 ‘global goals’ en 169 ‘targets’. Die vormen samen hét internationaal duurzaamheidskader voor de komende 15 jaar. Het gaat om duurzaamheid in de breedste betekenis van het woord: People; Planet; Prosperity; Partnership; Peace.

De SDG’s gelden dus voor Westerse landen, groeilanden en armere naties. Zo hebben de SDG’s ervoor gezorgd dat alle landen vanaf nu ontwikkelingslanden zijn; in tegenstelling tot de Millennium Development Goals (MDG’s), die enkel gericht waren op de arme regio’s/ontwikkelingslanden. De Agenda2030 is onlosmakelijk verbonden met de Rechten van de Mens en het engagement van alle VNlidstaten is gestoeld op het fundamentele recht op een waardig bestaan van elk individu, ‘leaving no one behind’. De Agenda2030 is bovendien zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve agenda. De MDG-agenda zette in op ‘onderwijs voor iedereen’; de SDG-agenda spreekt van ‘kwaliteitsvol onderwijs voor iedereen’, onderwijs an sich is niet genoeg, het moet ook kwaliteitsvol zijn. In het Global Education Monitoring Report van 2016 kan je lezen dat de wereld volgens de huidige trends de doelstelling van universele toegang en vervollediging van primair onderwijs zal realiseren in 2042; voor lager secundair onderwijs is dat 2059 en voor hoger secundair onderwijs 2084. Het is dus zaak om die trend drastisch te versnellen als we deze doelstellingen al tegen 2030 willen bereiken.”

Wat maakt een Unesco-school anders dan andere scholen? “Een Unesco-school is anders dan andere scholen omdat ze zich expliciet richt op de missie van Unesco, namelijk bouwen aan vrede in de hoofden van kleuters, kinderen en jongeren. De twee speerpunten zijn ‘wereldburgerschapseducatie’ en ‘educatie voor duurzame ontwikkeling’. Uiteraard werken alle Vlaamse scholen hier op één of andere manier aan, maar bij de Unesco-scholen komen ze echt op de voorgrond en worden ze steeds ingebed in een mondiale context. Een Unesco-school maakt duidelijk dat ‘wereldburgerschap’ en ‘duurzame ontwikkeling’ enkel kunnen bereikt worden in een internationale context vanuit een mondiaal verhaal.. Er zijn natuurlijk regio’s in de wereld waar het makkelijker is om je te differentiëren als Unesco-school dan in Vlaanderen. Elk jaar stelt Unesco een rapport op met de ‘stand van zaken’ van het ‘onderwijs in de wereld’; het zgn. Global Education Monitoring Reports. Vlaanderen scoort goed tot excellent op doelstellingen als ‘voorschools onderwijs’, ‘geletterdheid’, ‘toegang tot hoger onderwijs’, enz. Het grootste deel van de targets van SDG4 zijn in Vlaanderen zo goed als bereikt. Onze intentie moet dan zijn om het nog beter te doen. En dat geldt voor heel wat OESO-landen.”

Drie principes zijn fundamenteel voor de Agenda2030: (1) de SDG’s zijn universeel (overal, voor iedereen, op elk niveau); (2) de SDG’s zijn integratief (ze vormen één geheel en zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden); (3) de SDG’s zijn transformatief (om ze te bereiken moet onze manier van leven veranderen).

39


INTERVIEW

Lokaal mondiaal “Wel gaan we op een specifieke mondiale gedachte werken, wat wij doen, is relevant voor de hele wereld. Lokaal is mondiaal. Je kan beide niet los zien van elkaar. De punten waarop je werkt, zijn tegelijk de verbindingen. In de klas, op de speelplaats, komen al die doelstellingen samen. Zoals de directeur van het Centrum voor de Mensenrechten het formuleerde: ‘Het zijn local steps for a global movement.’ En dat is ook wat we met de Unescoscholen doen. We zetten kleine stapjes voor een mondiale beweging.” Wat betekent het concreet voor een leerkracht die lesgeeft op een Unesco-school? “Wij hebben dit jaar samengewerkt aan het opstellen van een charter, een partner-charter. We gaan dat charter voorleggen aan al de scholen van het netwerk en de scholen die interesse hebben in een samenwerking met het netwerk. Voor de Unesco-scholen zelf hebben we onze visie gebaseerd op het internationale netwerk. We hebben een aantal strategische doelstellingen met het Vlaamse ASPnet naar boven gehaald en de leraar op een Unesco-school zal betrokken worden in het hele proces. Wat willen we juist doen? Ten eerste de interne en externe zichtbaarheid van het netwerk en van de SDG’s verhogen. We willen dat alle medewerkers van de scholen professionaliseren op het gebied van SDG’s, wereldburgerschapseducatie en duurzame ontwikkeling, in de vorm van lerende netwerken. We moeten zien hoe dat nog allemaal vorm gaat krijgen, maar we willen dat leraren en medewerkers van elkaar gaan leren, samen in netwerken zitten en aan concrete projecten werken. Niet gewoon wat bijscholingscursussen, maar echt actief. Zo zijn we bijvoorbeeld op ‘World Happiness Day’ samengekomen met de scholen van het netwerk en de leerlingen en studenten van het netwerk. We hebben de leerlingen samengezet in verschillende groepen en die zijn onder begeleiding van de studenten van de lerarenopleiding gaan brainstormen wat de Unesco-scholen samen zouden kunnen doen in een project om meer geluk te brengen in de wereld om zo van deze wereld een duurzamere plek te maken. De vraag was om ook daar de SDG’s bij te betrekken. Zo zijn we tot een achttal voorstellen gekomen.

40

Zeer boeiend om te kijken met wat voor ideeën de jongeren allemaal afkwamen. We hebben dan samen gekozen om volgend jaar met alle scholen te werken rond ‘gendergelijkheid’ (SDG5). Twee keer per jaar komen de scholen samen met de leerlingen en werken we rond het thema. Een andere prioriteit is het uitbreiden van de internationale partners. Naast de expertise willen we ook het internationaal netwerk van de scholen uitbreiden. Elke school heeft zijn eigen plek op de algemene webpagina van ASPnet. Dat is een nieuw signaal vanuit Unesco dat het aan de scholen zelf is om contact met elkaar te leggen, niet aan de diplomaten en ambassadeurs. We zullen ook heel actief de banden met het Nederlandse ASPnet versterken; het is altijd wel prettig om tegelijkertijd internationaal en in het Nederlands te kunnen werken.” Is het uitbreiden van dat internationaal netwerk in handen van het directieteam van de school? “Het hele schoolteam moet achter het Unesco-verhaal staan. Onderwijs speelt zo’n ontzettend belangrijke rol in het behalen van de SDG’s, dat je zonder onderwijs geen enkele doelstelling kan behalen. In die agenda wordt ook duidelijk gemaakt dat onderwijs steeds holistischer wordt benaderd. Samenwerken is daarbij cruciaal: leraren zijn niet langer eigenaars van een klas, maar lid van een team en aan hen is een klas toevertrouwd op basis van wat zij te bieden hebben aan die klas. Termen als co-teaching en team-teaching steken de laatste jaren de kop op, omdat men niet meer wil denken in termen van individuele competenties van leraren, maar in termen van de competenties van een team, in termen van interesses van leraren, van talenten.


Op die manier willen we met de Unesco-scholen ook impulsen geven om na te denken over het vernieuwend onderwijs. Er zijn drie grote benaderingen voor de Unesco-scholen. Ten eerste, innoveren, experimenteren; een laboratorium zijn en dat ook uitdragen. Ten tweede het leren, leren van elkaar, materialen uitwisselen. En ten derde het maken van connecties, verbindend zijn. In dat opzicht hebben wij ook wel de verantwoordelijkheid als scholen om het voorbeeld te geven, om wat wij ontwikkelen op de scholen ook te delen met andere scholen.”

Unesco-label Moet die visie al niet meegegeven worden in de lerarenopleiding? “Ja, natuurlijk. Elke leraar in Vlaanderen werkt aan wereldburgerschap, diversiteit, grootstedelijkheid. De lerarenopleiding van UC LeuvenLimburg wil dat in nauw verband doen met Unesco. Wij proberen daar als school een verschil in te maken. Het is belangrijk dat leraren hun maatschappelijke opdracht als professionals kennen. Alle invloeden van de wereld komen elke klas binnen.” Even concreet. Je bent een school en je wil graag het label van Unesco-school krijgen, wat moet je doen? “Iedereen die gemotiveerd is en wil meewerken aan het netwerk is welkom. Het label wordt toegekend door het hoofdkwartier in Parijs. Scholen worden voorgedragen door de Unesco-commissies, die commissies worden geadviseerd door de ASPnet-coördinator van dat land. Scholen die Unesco-school willen worden richten – via de ASPnet-coördinatiegroep – een gemotiveerde aanvraag naar de Vlaamse UNESCO-commissie.

Hierin vertellen ze duidelijk hoe ze dat zouden willen aanpakken en hoe ze aan de SDG’s willen werken en de doelstellingen opnemen in hun school. Soms worden er nog wat bijvragen gesteld, maar ik verwacht niet dat wanneer een school een gemotiveerde aanvraag indient, dat wij die kandidatuur gaan afwijzen. Wie lid wil worden van het netwerk kan ook lid worden. Vanaf volgend schooljaar gaan we wel vragen om jaarlijks een verslag te maken van al wat er het voorbije jaar gebeurde met betrekking tot het Unesco-label. Daar moet ook instaan wat je als school het volgende jaar gaat doen. Het is de bedoeling dat dat jaarverslag op een leuke manier wordt voorgesteld, zodat het ook andere scholen kan inspireren.” Is het erg afhankelijk van wie er in het directieteam zit? “Ja, absoluut. Het directieteam moet er echt in geloven. Een student van de lerarenopleiding van UC LeuvenLimburg is momenteel met een onderzoek bezig rond de vraag, waarom ouders kiezen voor een UNESCO-school en niet voor een andere school? Een van de dingen die we nu al naar voor zien komen is dat ouders die diversiteit erg belangrijk vinden, de boodschap van duurzaamheid of omdat er op een gretigere manier gewerkt wordt aan het ‘mens-worden’. Het Unesco-label mag je echt zien als een kwaliteitslabel, dat aantoont dat je in een wereldwijd netwerk zit.” Wat hoopt u nog voor de toekomst? “Toen de SDG’s verschenen, ben ik daar werkelijk door geraakt geweest. Ik vind het een prachtig verhaal. Overal waar ik kom probeer ik die filosofie te verspreiden. Daar ligt volgens mij echt de toekomst van dat netwerk. Actief bezig zijn met de SDG’s. De baseline voor scholen is simpel: 1. Learn about the goals, 2. Talk about the goals, 3. Do something. Mijn grote ambitie is dat we tot een dertigtal scholen in Vlaanderen kunnen groeien als echte ambassadeurs van de SDG’s. Volgend jaar gaan we ook op zoek naar een aantal ambassadeurs en adviseurs voor het netwerk, zodat we tegen september 2018 samen met één of twee bekendere gezichten de ideeën en idealen van Unescokunnen uitdragen.”

41


INTERVIEW

Nieuwe basisschool Lucerna Brussel krijgt Unesco-label De nieuwe basisschool Lucerna Brussel heeft het label van ‘Unesco-school’ gekregen. Inspiractie ging op bezoek bij directeur Önder Coskun. “We willen met de Lucernabasisschool een voorbeeldschool zijn voor de omgeving. In Anderlecht, Brussel, Europa en de hele wereld.”

Waarom vond u het belangrijk om een Unescolabel te krijgen voor de nieuwe school? “Vermits we een projectgerichte werking waarderen op onze school, zetten we ons jaarlijks met het hele schoolteam in voor de realisatie van schooloverstijgende projecten. Sinds enkele jaren zijn we zeer actief binnen de domeinen die Unesco en het ASP-net ook benadrukken. Omdat we zagen dat veel van onze ideeën samenlopen, besloten we om ons aan te sluiten binnen het netwerk van de Unesco-scholen. Dit heeft ervoor gezorgd dat wij ons momenteel profileren als een Unesco-school.”

Een belangrijk speerpunt voor de Unesco-scholen is het integreren van de Sustainable Development Goals (SDG’s) in het lessenpakket. Hoe gaat de basisschool van Lucerna Brussel dit integreren? “Wij hebben gekozen om te werken rond de thema’s ‘wereldproblemen en de rol van de VN bij het oplossen ervan’ en ‘vrede en mensenrechten’. In ons instapjaar binnen het project hebben we een benefietactie gehouden samen met het oudercomité om zo ons steentje bij te dragen bij het plaatsen van een waterput in één van de Afrikaanse landen. Een ander mooi project was met enkele kinderen van onze school: samen met twee leerkrachten zijn ze op bezoek gegaan bij de toenmalige ambassadeur van de Verenigde Staten, Howard Gutman. Dit in het kader van de verwoestende orkaan Sandy die toen een deel van het land had getroffen en de tragische schietpartij in een basisschool. Om de Amerikanen een hart onder de riem te steken, besloten we met het Lucernateam een actie te ondernemen. De leerlingen van de basisschool maakten hele mooie tekeningen om hun steun te betuigen aan de mensen van Amerika vol mooie vlaggen, hartjes, bloemetjes en Engelse teksten. Maar het zou pas echt deugd doen, als we die tekeningen ook aan het Amerikaanse volk konden bezorgen. Zo gezegd, zo gedaan…

42


De kinderen toonden op die manier hun medeleven voor andermans leed. De leerlingen die mee mochten, hebben zich heel voorbeeldig gedragen en zijn positief gemotiveerd om het ver te schoppen in hun leven. Omdat ze hebben aangegeven te begrijpen dat ze veel meer voor de wereld en burgers in de hele wereld kunnen betekenen als ze succesvol zijn en beter hun best doen op school. Ze zijn ook een positief rolmodel geworden voor hun leeftijdsgenoten en kleine kinderen op school.”

‘Wereldburgerschapseducatie’ wordt hoog in het vaandel gedragen. In het secundair onderwijs van Lucerna is er al het vak ‘Burgerschap’. Hoe gaat een basisschool dat implementeren?

Eveneens is het bezoekje bij de ambassadeur een mooi voorbeeld van burgerschap: kinderen opleiden tot meedogende actieve wereldburgers.

Wat staat er zoal op het programma met betrekking tot Unesco?

Ook organiseren we coaching van anderstalige nieuwkomers, waarbij zij geholpen worden door andere leerlingen.”

Van Unesco-scholen wordt verwacht dat ze hun internationaal netwerk uitbreiden; dat ze relaties aangaan met buitenlandse scholen. Hebben jullie daar al plannen voor? “We zouden heel graag kennis willen maken met een school in een Afrikaans land, zodat we elkaar brieven kunnen schrijven. Op termijn zou het zelfs ideaal zijn mochten we zo’n school ook kunnen adopteren en bijstaan op bepaalde tekortkomingen.”

“Dit doen we aan de hand van mini-projecten. Zo organiseren we bijvoorbeeld de ‘Voorleesweken’, waar de oudere leerlingen voorlezen aan de jongeren. Bedoeling is o.a. dat leerlingen, leerkrachten en ouders samen bewegen om tot een positief resultaat te komen op het gebied van mensenrechten en interculturele dialoog.

“Voornamelijk de taalkampen die georganiseerd worden tijdens de vakantieperioden, inzamelacties, Wereldtoiletdag.”

Wat hoopt u voor de toekomst als Unesco-school? “Eén van onze na te streven doelen is dat we als Basisschool Lucerna een voorbeeldschool willen zijn die met raad en daad iets kan betekenen voor de omgeving. In Anderlecht, Brussel, Europa en heel de wereld.”

43


Lucernacollege Brussel Industrielaan 31, 1070 Anderlecht T. 02/217 72 19 secretariaat.brussel@lucernacollege.be

Basisschool Lucerna Brussel Industrielaan 31, 1070 Anderlecht T. 02/521 82 98 secretariaat.brussel@bslucerna.be

Lucernacollege Antwerpen Stuivenbergplein 7, 2060 Antwerpen T. 03/677 15 61 secretariaat.antwerpen@lucernacollege.be

Basisschool Lucerna Hoboken Hendriklei 209, 2660 Hoboken T. 02/614 02 03 secretariaat.antwerpen@bslucerna.be

Lucernacollege Houthalen Huidevettersstraat 5, 3530 Houthalen T. 011/89 17 21 secretariaat.houthalen@lucernacollege.be

Basisschool Lucerna Genk Woudstraat 25, 3600 Genk T. 08/974 19 15 secretariaat.genk@bslucerna.be

Lucernacollege Melle Beekstraat 38, 9090 Melle T. 09/329 71 92 secretariaat.gent@lucernacollege.be

www.lucerna.be


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.