Notiziario jaargang 30, nummer 1, voorjaar 2020

Page 1

NOT I ZIARIO jaargang 30 nummer 1 lente 2020

Notiziario van de Società Dante Alighieri Comitato di Utrecht Redactie: Ciska van der Glas | Roland Fagel E-mail: notiziario@danteutrecht.nl | telefoon secretariaat: 06-15828240

Inhoud Van de redactie 1 Apostrofo 69/Minne de Boer 2 Isabella Andreini, een zestiendeeeuwse actrice – en een voorloopster van de moderne gendertheorie/ Colin Lammertink 3 Gehoord in Podium Witteman/Ciska van der Glas 5 Giorgio Bassani de dichter (recensie)/ Gandolfo Cascio 5 Galileo, il Granduca e le dediche scientifiche del ’600/Tom Hartgers 7 Barok in Rome: meraviglia & stupore/ Roland Fagel 9 Naakte beelden, hoeren en roomse relieken: een gereformeerde Gorinchemse patriciër over Italië in 1715/ Roland Fagel 10

Van de redactie Het jaar 2020 is alweer een paar maanden oud. En ook dit jaar is ‘het jaar waarin …’: het is 500 jaar geleden dat Raffaello Sanzio oftewel Rafaël overleed en 100 jaar geleden dat Federico Fellini geboren werd. Mooie aanleiding voor een bedevaart naar Urbino wellicht, de geboorteplaats van Rafaël, en een avond waarop Dante Utrecht exclusief voor de leden een van Fellini’s films vertoont? Een nieuwe jaargang (jaargang 30!), een vernieuwde redactie. In het bericht dat u eind vorig jaar kreeg over het noodgedwongen uitblijven van het decembernummer van de Notiziario stond ook dat u in het eerste nummer van dit jaar te horen zou krijgen hoe de redactie verder wil gaan nu Annemarie Aarnoutse na tien jaar is teruggetreden. Waarmee zij niet wilde zeggen dat zij de Notiziario volledig terzijde heeft geschoven: zij wil graag blijven ‘meedenken’. Altijd welkom! Daarnaast is er nu Roland Fagel, al lang geen onbekende voor de Notiziario-

lezers. Hij heeft zich bij de redactie gevoegd – alle reden om blij mee te zijn: een van de regelmatig terugkerende Notiziario-auteurs die ook aan de redactiekant wil staan! Een eer voor ons blad. Zijn kritische blik en pen hebben bij het samenstellen van dit nummer al een fors aandeel gehad én u vindt twee bijdragen van hemzelf, zie het vermakelijke artikel over de Gorcumse patriciër Martinus van Barnevelt, een van de velen die op een Grand Tour door Europa ook diverse steden in Italië aandeed. Verder in dit nummer opnieuw artikelen van Tom Hartgers en Colin Lammertink, met andere woorden: opnieuw geluiden uit studentenkringen. Ook een reden voor tevredenheid. En ten slotte: van Gandolfo Cascio een recensie van een tweetalige dichtbundel en van Minne de Boer een nieuwe Apostrofo én een nieuwe Giallo. U hebt weer wat te lezen.

Rafaël

Fellini

Giallo 26/Minne de Boer 12 OPROEP uit het Museum van Zuilen 13 Tentoonstellingen in Italië 14

KOPIJ VOOR HET VOLGENDE NUMMER GRAAG VÓÓR 15 MEI

1


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

Apostrofo 69 drie zijn. Door kan een beweging in een ruimte aangeven: een man die door een park slenterde. Hier is het Italiaans geneigd in te gebruiken: un uomo che gironzolava in un parco. Door kan ook een opening in een obstakel aangeven: de jongens verdwenen door de glazen deur (die dan wel eerst geopend moest worden): dit is een typisch geval voor attraverso: i ragazzi scomparivano attraverso la porta di vetro. Als het werkwoord een gewaarwording betreft hoeft er geen opening te zijn: door de brillenglazen kijken oftewel guardare attraverso le lenti. Is er wat tegenstand, dan kan ook fra of tra gebruikt worden: ze woelde door zijn haar: gli passò una mano fra i capelli. Dat gebeurt ook als de opening nauw is: ze haastte zich tussen de tafeltjes door: si è affrettata fra i tavoli. Niet altijd is het raam open en dan is tegen een alternatief: een bal door het raam wordt dan una pallonata contro il vetro. De derde ruimtelijke betekenis treedt vaak op met werkwoorden, om een voortzetting van de beweging aan te duiden: doorgaan of doorlopen. Dat lost het Italiaans op door een werkwoord te gebruiken: continuare of proseguire. Temporeel door wordt per: de hele dag door is per tutto il giorno. Maar per is ook de meest gelukkige oplossing voor het causale door. In sommige streken van Frankrijk wemelt het van de Hollanders, terwijl de Fransen schitteren door afwezigheid: brillano per la loro assenza. Alleen de landgenoten die zich het niet kunnen veroorloven door geldgebrek of andere verplichtingen, per mancanza di soldi o altri impedimenti, moeten thuisblijven. Sporadisch vinden we andere oplossingen, zoals a causa di of grazie a. En als er een te plus infinitief volgt op door, dan is er maar één oplossing, een gerundio. In de fraaie zin: hij probeerde het nog wel goeddeels te verhullen door zijn schouders op te halen en zijn gemodder weg te lachen schrijft de Italiaanse vertaler: cercava di dissimulare il suo impaccio alzando le spalle e coprendo con una risata la sua goffaggine. Da kan gebruikt worden voor doorgang: scomparire dalla porta di dietro, of in een uitdrukking als dipende da, als vertaling van het komt door. Maar het is de standaardvertaling voor het passieve door, dat op zijn eentje verantwoordelijk is voor bijna de helft van de door-constructies. Het enige alternatief in die gevallen is om de zin actief te maken, wat nogal eens gebeurt, want het Nederlands is overdreven gek op die passieve constructies. Neem bijvoorbeeld: en plotseling werd ik overvallen door een diepe droefheid, weergegeven als e improvvisamente mi prese una profonda tristezza. Als je ergens doorheen gaat, dan kom je aan de overkant: oltre in het Italiaans en trans in het Latijn. En dat laatste vinden we nog terug in samenstellingen als doorzichtig: trasparante. Mijn databank voor Het Diner heeft rond 250 voorbeelden met door, in al zijn verschijningsvormen. Een mooie verzameling om de gebruiksmogelijkheden na te lopen. En voor de italianist een goede gelegenheid om zijn creativiteit bij het vertalen te oefenen.

Voor de Grote Taaldag van 31 januari 2020 had ik het voorzetsel door tot onderwerp gekozen. Het ging zowel over de syntaxis als over de semantiek van het voorzetsel. Een van de betekenissen is de causale: de door-bepaling geeft de oorzaak aan van datgene wat er verder in de zin meegedeeld wordt. Een voorbeeld is gemakkelijk gevonden in Herman Kochs roman Het Diner, die ik als toetsmateriaal gebruikte: dat je volledig de draad kwijtraakte door alle onderbrekingen (van de obers die steeds weer wat kwamen vragen). Het gezeur van die obers was er de oorzaak van dat het gesprek moeizaam verliep. De Italiaanse vertaling* heeft daar geen moeite mee en zegt di perdere completamente il filo del discorso per colpa delle mille interruzioni. Het was de schuld van de obers. Met de causale betekenis corresponderen allerlei syntactische patronen. Hier werd door gevolgd door een substantiefpatroon, maar we kunnen ook een bijzin krijgen met doordat, of zelfs een patroon met door te en de infinitief: door steeds wat te vragen brengen ze je van je à propos. Het Italiaans heeft hier ook wel wat variatie; dat zien we straks. Maar er was ook een voorbeeld van een ingewikkelde constructie waar een zin in verwerkt is. Die wil ik iets nader bekijken. Het voorbeeld (uit hoofdstuk 39) is: Maar het is een feit dat hij het toch al vaak moeilijk heeft door wie zijn vader is. Als we de kern uit de bijzin peuteren, dan krijgen we een zin met een naamwoordelijk gezegde: zijn vader is iets. Uit de voorafgaande passage weten we dat hij op Rick slaat en uit de context van het boek dat diens vader Serge Lohman is. De bedoeling van de zin is dus om ons mee te delen dat Rick het moeilijk heeft doordat Serge zijn vader is. Het voornaamwoord wie kan een vraagwoord zijn of het equivalent van degene die. Hier gaat het niet om een vraag, want als lezer weten we al wie Ricks vader is. Maar we kunnen de zin ook niet parafraseren als ‘hij heeft het moeilijk door degene die zijn vader is’, want Serge zelf veroorzaakt de moeilijkheden niet. Een betere parafrase zou zijn: hij heeft het moeilijk doordat zijn vader degene is die hij is. Vervangen we hier degene die door wie, dan krijgen we: doordat zijn vader is wie hij is. Interpreteren we nu dit laatste hij als zijn vader, dan wordt het: doordat zijn vader is wie zijn vader is. Dat klinkt wat dubbelop en dus verwijderen we dat zijn vader is om de zin te vereenvoudigen, en zo blijft er door NP[S[wie zijn vader is]] over, met een causaal te interpreteren door NP constructie.([In die taalkundige formule staat NP voor substantiefpatroon en S voor zin). Hoe heeft de Italiaanse vertaler dit opgelost? Zijn zin luidt: Ma sicuramente a lui crea spesso problemi il fatto che suo padre sia quello che è. Allereerst goochelt hij met het feit. In het Nederlands wordt dat hij het moeilijk heeft door S gezien als een feit. In de vertaling creëert het feit dat S juist de moeilijkheden. Maar verder zien we dat de vertaler hier de alternatieve parafrase toepast die we hierboven gezien hebben: [door]dat zijn vader degene is die hij is, met quello che als equivalent van degene die. Het Nederlandse door heeft een scala van betekenissen. Allereerst zijn er de ruimtelijke betekenissen, waarvan er wel

Minne de Boer * La cena (vert. Giorgio Testa), BEAT/Neri Pozza, 2011.

2


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

Isabella Andreini, een zestiende-eeuwse actrice – en een voorloopster van de moderne gendertheorie Een veelzijdig talent

Echtgenote en moeder

In de laatste decennia van de zestiende eeuw liet Italië zich betoveren door de veelzijdige talenten van Isabella Andreini. En niet alleen Italië! Andreini trad op aan het hof van de Franse koning Hendrik III en later ook in Fontainebleau, voor diens opvolger Hendrik IV. Al op haar veertiende had Isabella Andreini zich aangesloten bij de Compagnia dei Comici Gelosi, kortweg de Gelosi, een commedia dell’arte gezelschap, waar ze zo opvallend excelleerde in de rol van prima donna innamorata dat die later naar haar vernoemd werd en voortaan ook bij andere gezelschappen ‘Isabella’ heette. Ze zong, ze danste en gold als een uitgesproken schoonheid. En ze schreef: haar poëzie oogstte de lof van Torquato Tasso, de enige voor wie ze onderdeed in een dichtwedstrijd die kardinaal Aldobrandini in Rome organiseerde. Als een van de weinige vrouwen uit haar tijd werd ze toegelaten als volwaardig lid van een literaire academie, de Accademia degli Intenti in Pavia. In haar fenomenale carrière sleepte ze zelfs de eretitel van ’s werelds eerste ‘diva’ in de wacht. Samen met haar man gaf zij leiding aan de Gelosi. Hoe was het mogelijk dat Isabella Andreini als actrice destijds zo de hemel in werd geprezen? Acteren stond immers niet te boek als een voor vrouwen eerzaam beroep en juist eerbaarheid gold als het ideaal bij uitstek dat vrouwen behoorden na te streven. Bij het ontsluieren van dit raadsel kan de moderne gendertheorie ons behulpzaam zijn. Volgens Judith Butler is wat wij ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ noemen voornamelijk gebaseerd op gedragspatronen die mannen en vrouwen eindeloos herhalen – gender genoemd – en die zich zo als enige denkbare waarheid gaan voordoen. Gender is dus een schijnbare waarheid waaraan moeilijk te ontsnappen valt. Het is volgens Butler echter niet onmogelijk om deze patronen, die lijken op theatrale performances, te doorbreken, maar dat heeft wel sociale consequenties. Buiten de gebaande paden van de geldende gendernormen treden – anders gezegd: atypische genderperformances opvoeren – is niet onmogelijk, maar zal je meestal niet in dank worden afgenomen Als publieke figuren stelden actrices zich ‘beschikbaar’ voor elke kijker en omdat ze hun brood verdienden met hun eigen lichaam was een link met prostituees snel gelegd. En dan gaf Andreini ook nog eens leiding aan haar eigen theatercompagnie én was zij volwaardig lid van een literaire academie – posities die doorgaans alleen voor mannen waren weggelegd. Dit soort keuzes van Andreini gold ongetwijfeld als bijzonder subversief: haar beroep was niet eervol en ze vertolkte aan mannen voorbehouden rollen – en niet alleen op het podium. Hoe konden haar tijdgenoten haar dan toch toejuichen?

Het antwoord op die vraag ligt waarschijnlijk in het feit dat Andreini tevens moeder en echtgenote was. En laten dat nu juist dé klassieke rollen bij uitstek van deugdzame en eervolle vrouwen zijn. Andreini stond niet alleen bekend als wonderbaarlijk literair en theatraal talent, maar ook als zorgzame moeder en liefdevolle echtgenote. In 1604 overleed ze – op de terugreis uit Fontainebleau, waar ze nog een laatste keer furore had gemaakt aan het Franse hof – te Lyon in het kraambed van haar achtste kind. Haar echtgenoot Francesco Andreini hield een hartverscheurende grafrede en trok zich vervolgens terug uit hun theatercompagnie, hetgeen beslist het nodige heeft bijgedragen aan de mythevorming rond Andreini als eervolle vrouw. Zonder de ronduit voorbeeldige wijze waarop ze haar rollen als echtgenote en moeder vertolkte, puur volgens de geldende normen – zonder haar perfecte genderperformances – was haar carrière vermoedelijk nooit zo positief ontvangen en hadden haar subversieve gedragskeuzes juist tot minachting en onbegrip kunnen leiden. Andreini heeft voor zichzelf een ruimte weten te scheppen die voor andere vrouwen onbereikbaar bleef, en dat valt ook terug te zien in haar artistieke productie.

Literaire travestie

Het lijkt alsof ze in haar toneelstukken, maar ook in haar gedichtenbundel Rime (1603) en brievencollectie Lettere (postuum verschenen in 1607) een nog verdergaand spel met de grenzen van vrouwelijkheid speelde. In de laatste jaren van het Cinquecento, bekend vanwege de grote literaire productie van vrouwen, wist Andreini in haar werken een radicale vernieuwing door te voeren: in sommige gedichten en brieven koos zij voor een mannelijk vertelperspectief wanneer ze in de ik-vorm schreef. Op die manier kon ze de rol en de natuur van zowel mannen als vrouwen – en de manier waarop die twee zich tegenover elkaar zouden behoren te verhouden – vanuit verschillende perspectieven aan de orde stellen. In het ene gedicht schreef ze vanuit een vrouwelijk perspectief over haar vriendschap met een andere vrouw – en vriendschap gold destijds als een exclusief mannelijke aangelegenheid – en in het andere beschreef ze vanuit een mannelijk perspectief op een nogal erotische wijze het lichaam van haar (of: zijn) geliefde. Ook in sommige van haar brieven wisselde haar ik-figuur nogal eens van gender. Zo is er in de collectie een brief te vinden waarin de vrouwelijke schrijfster een verdrietige vader – hij heeft namelijk een dochter gekregen in plaats van een zoon – probeert te troosten door allerlei kwaliteiten van meisjes en vrouwen op te sommen. Een andere brief, geschreven vanuit een mannelijk perspectief, vormt een pleidooi voor de

3


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

Virtuoze genderperformances

vrijheid van vrouwen om zelf hun echtgenoot te kiezen. De onderwerpen die zo ter sprake kwamen liepen dan ook uiteen van onschuldige besprekingen van het huwelijk naar hoogst erotische lofzangen. Andreini was, doordat ze ook in haar literaire werken met genderrollen speelde, in staat om dingen te zeggen die vrouwen normaliter niet ter discussie konden stellen. De volgende verzen uit madrigaal XVIII zijn een voorbeeld van het erotisch taalgebruik dat ze kon hanteren als ze schreef als man:

Andreini lijkt dus bewust met gender gespeeld te hebben. Door de ene keer een voorbeeldige vrouwelijkheid uit te dragen, en de andere keer wat meer mannelijke elementen in haar leven en werk te incorporeren, wist zij de grenzen die haar als vrouw belemmerden keer op keer te overschrijden, misschien zelfs te verleggen. Het is opvallend dat ze in haar literaire werken behoorlijk vrijuit kon spreken over zaken waarin gender een grote rol speelt: vriendschap, huwelijk, seksualiteit, enzovoort. Het lijkt alsof ze deze ruimte voor zichzelf wist te scheppen juist door gender als een performance te gebruiken, geheel in lijn met de ideeën van Judith Butler, hoewel die pas eeuwen later zijn opgeschreven. In haar meest vermaarde voorstelling, de Pazzia d’Isabella, die ze onder andere opvoerde op 13 mei 1589 in Florence ter ere van de bruiloft van Ferdinando I De’ Medici en Christine van Lotharingen, wisselde ze op het podium moeiteloos tussen diverse talen en vertolkte ze de rollen van alle acteurs en actrices in haar eigen troupe. Ze speelde dus letterlijk mannenrollen op het podium! Dit laat zien dat ze niet alleen op een wat abstracter niveau mannelijke genderperformances kon uitvoeren, maar ook letterlijk, voor de ogen van het hooggeëerd publiek. En dat de toeschouwers ervan smulden blijkt uit de verzuchting van tijdgenoot Giuseppe Pavoni, aan wie wij het enige ooggetuigenverslag van de voorstelling te danken hebben: mentre durerá il mondo, sempre sará lodata la sua bella eloquenza & valore.

Lagrime in cui s’asconde il foco ond’io Mi struggo à parte, à parte Quando talhor bagnate Le delicate membra. De man die in haar gedicht aan het woord is spreekt over de zachte lichaamsdelen van zijn geliefde, die hij nat maakt met zijn tranen die branden van passie. Het feit dat hij in staat is om haar lichaam nat te maken met zijn tranen, geeft goed de intimiteit van de relatie van deze geliefden weer. Bovendien spreekt hij van het vuur dat zijn tranen doet branden en hem pijn doet, wat bijdraagt aan de erotische sfeer die in dit gedicht wordt opgeroepen. Het is interessant om te bedenken dat de lezers van dit gedicht heel goed wisten dat de schrijfster een vrouw was: Andreini publiceerde onder haar eigen naam – en dat was ten tijde van het verschijnen van de Rime al geruime tijd een gevestigde naam. Toch zal de lezer de erotiek uit deze verzen niet aanstootgevend hebben gevonden, ook al strookte die niet met het vrouwelijke eerbaarheidsideaal. Het rookgordijn dat Andreini voor zichzelf had opgetrokken door vanuit een mannelijk perspectief te schrijven stelde haar in staat om buiten de grenzen van haar gender te treden en te publiceren wat zij zelf wilde.

Literatuur Andreini, Isabella. Selected Poems of Isabella Andreini, tekstbezorging Anne MacNeil, vertaald in het Engels door James Wyatt Cook. Scarecrow Press, 2005. Butler, Judith. Gender Trouble, Routledge, 1990. Colin Lammertink

4


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

Gehoord in Podium Witteman Op 19 januari zong resp. speelde het duo Serenissima, bestaande uit de Canadese sopraan Elisabeth Hetherington en de Nederlandse luitist David Mackor, een lied van de mij tot dan toe totaal onbekende zeventiendeChiara Margarita Cozzolani eeuwse Italiaanse componiste Chiara Margarita Cozzolani – wonderschoon, ik was diep onder de indruk. Collega en zielsverwant van deze Chiara Margarita Cozzolani was ene Lucretia Orsina Vizzana. Beide vrouwen behoorden tot het selecte gezelschap van behoorlijk ontwikkelde en begaafde nonnen die hun bestaan in het klooster benutten om hun (muzikale) gaven uit te dragen buiten de kloostermuren. Daarmee waren zij in hun tijd rebelse vrouwen die gemakkelijk in ongenade vielen bij de aartsbisschop onder wie hun klooster ressorteerde. Chiara Margarita Cozzolani (1602-1676/78) trad in in het Benedictijner klooster Santa Radegonda in Milaan. Dit was beroemd om de hoogstaande zangkunst en andere muzikale activiteiten van de kloosterzusters. Chiara Cozzolani werd er abdis en verdedigde vanuit die positie met hand en tand de rechten van haar kloosterzusters om hun muzikale gaven te laten horen. Zelf was zij zeer productief als componiste. De aartsbisschop van Milaan was zij een doorn in het oog, en zij niet alleen maar het hele muzikale klooster. Het aartsbisdom probeerde herhaaldelijk om paal en perk te stellen aan de rechten van de nonnen om actief te zijn in de muziek. Mannelijke muziekliefhebbers kwamen overigens voor hen op met zeer lovende uitspraken over de muzikale kwaliteiten van de nonnen. Dat deed nog wel iemand als Filippo Picinelli

Duo Serenissima

(Milaan, 1604-1679), filosoof en theoloog, behorend tot de orde van de Augustijnen vanaf 1614. Lucrezia Orsina Vizzana, geboren in Bologna in 1590, groeide op in het klooster Santa Cristina della Fondezza in Camaldoli. Daar kreeg zij muzieklessen van de kloosterzusters. In 1623 werden in Venetië haar Componimenti musicali de motetti concertati gepubliceerd – ongehoord voor een vrouw toentertijd, al helemaal voor een kloosterlinge. Schandelijk! Het Vaticaan werd het te dol en het reageerde met het sturen van troepen naar het klooster om de rebelse nonnen tot de orde te roepen, te dwingen. Uiteindelijk werd het klooster opgedoekt. Lucrezia Vizzana mocht Lucrezia Orsina Vizzana wel non blijven, maar van muzikale activiteit had zij zich te onthouden. Zij werd ten slotte geestesziek verklaard en stierf in 1662. Ciska van der Glas

recensie

Giorgio Bassani de dichter Giorgio Bassani, Epitaaf, tweetalige uitgave, vertaald uit het Italiaans door Jan van der Haar, Amsterdam, Koppernik, 2019, 192 blz., €22,50.

a fronte e nella bella versione di Jan van der Haar, che di quest’autore aveva già tradotto parecchio, permettendo così di conservare, e ritrovare, la medesima voce quando si decide di passare da un titolo all’altro1. Non tutti sanno che Giorgio Bassani (Bologna, 1916 – Roma, 2000), oltre a scrivere quell’opera unitaria e immensa che è Il romanzo di Ferrara2, fu anche un poeta e che, anzi, come altri grandi romanzieri, penso a Cassola o a Moravia, anche lui in principio si dedicò proprio alla poesia con le Storie dei poveri amanti e altri versi (1945 e 1946),

Plauso all’Istituto Italiano di Cultura e al Nederlands Letterenfonds che hanno sponsorizzato l’impresa, e urrà per la giovane casa editrice, Koppernik, che ha voluto arricchire il proprio catalogo – assai raffinato, con autori come Eliot, Gombrowicz, Nabokov, Montale – con questo libro di liriche di Giorgio Bassani, Epitaaf, presentato al lettore olandese con il testo

5


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

minacciare calci nel sedere a chi se lo merita). Ed è proprio questa liberazione da una certa “elezione” sempre coltivata da Bassani, a causare anche la privata rivoluzione formale di questo suo libro di versi. Irrompono in esso parole, allocuzioni, forme sintattiche e prosodiche che non rientrano affatto nella tradizione linguistica bassaniana. Anzi, la trasgrediscono e la demistificano apertamente. Spesso si tratta di una vera e propria autopunizione: un’esibizione autolesionistica di se stesso come “autore sublime”7. Anche chi non condividerà il giudizio dato da Pasolini, dovrà comunque ammirare la lucidità della sua analisi: perché è senz’altro vero che qui si ha a che fare con un Bassani diverso: sprezzante ma, chissà?, anche più libero: forse affrancato dall’imperio dell’eleganza e della sobrietà che avevavo costituito, almeno fino all’Odore del fieno (1972), la sua marca stilistica e, pertanto, la sua più intima biografia. Quell’uomo, in queste poesie, non c’è più. Rimangono i suoi ricordi, sì, ma lo sguardo è quello di un altro. Probabilmente, in questo senso, va interpretato il titolo.

Te lucis ante (1947), Un’altra libertà (1951) che difatti precedono, e di gran lunga, perfino le Cinque storie ferraresi, che sono del ’56. Tuttavia, a differenza degli altri due scrittori che ho nominato, Bassani continuò a riservare alla scrittura in versi la sua attenzione, tant’è che nel 1963 allestì una prima antologia d’autore: L’alba ai vetri. Poesie 1942-’50; mentre in seguito usciranno Epitaffio (1974) e In gran segreto (1978). Tutti questi titoli, e alcune traduzioni, saranno raccolti nel volume In rima e senza (1982). L’interesse per quest’attività è oggi più vivo che in precedenza, e a breve è addirittura prevista una nuova pubblicazione delle Poesie complete3. Del resto Bassani si sentì sempre, e prima di tutto, un poeta. Basti pensare a quando dichiarò: “Quanto a me, io non sono un romanziere, o un rimatore, o un saggista. Sono un poeta”4; e di continuo insistette sul legame di temi e forme tra i due generi, insomma: sull’unità della sua poetica: “Riaffermo che senza aver scritto Te lucis ante non avrei mai potuto scrivere Il romanzo di Ferrara, ad esso successivo. Dentro Te lucis ante c’è, in nuce, tutta la problematica morale, religiosa, che sta alla base del romanzo che ho steso, bada bene, con lo stesso spirito con cui i poeti di una volta stendevano i loro poemi”5.

Gandolfo Cascio

TENNIS CLUB So bene so che è assai poco importante per gli altri per chiunque altro al mondo che il club chiuso in vista dell’annuale disinfestazione mi appaia oggi attraverso il cancello sprangato così distante nel suo torrido silenzio assolato così stranamente immortale Penso a noi due accanto per sempre penso ad un prato echeggiato come questo dal feriale zip-zip soltanto di invisibili irrigatori a pioggia automatici e penso a un grande occhio celeste il quale da fuori di tra le sbarre attonito per sempre lo guardi

Nell’insieme dell’opera bassaniana Epitaffio andrebbe perciò considerato come un testo che riprende e affina questioni che, più o meno, sono le medesime di quelle trattate in prosa: la gioventù ferrarese, il tempo, l’amore, il tennis, la Storia nelle sue malefiche perversioni e, sopra ogni altro, il sentimento del tempo e, manco a dirlo, della morte: fatto reso esplicito più che mai nel titolo. Il libro allora non piacque a Natalia Ginzburg, che ne disapprovò l’ostentato appagamento: “Così a noi, che Bassani viaggi l’Italia in automobile, in realtà e in sogno, e che sia in compagnia d’una donna “grande e bionda”, che lui ama, e che lo ama, non ce ne importa nulla, e non ce ne importa nulla che sia tanto soddisfatto. Perché la soddisfazione è opaca, fa contento solo chi la prova, e non manda agli altri né ombra, né luce”6. Al contrario, Pasolini lo accolse con grande entusiasmo perché, per quanto in esso, come ho detto, si ritrovi sempre un Bassani già noto, il tutto è detto in un modo inaudito, finanche “antibassaniano”: “Il nuovo atteggiamento verso la realtà anche quotidiana non impedisce affatto di appassionarsi e magari anche di arrabbiarsi (per esempio, di

TENNISCLUB Ik weet het ik weet dat het van heel weinig belang is voor anderen voor ieder ander in de wereld dat de club die met het oog op de jaarlijkse ontsmetting gesloten is me vandaag door het vergrendelde hek zo afstandelijk in zijn verzengend zonnige stilte zo merkwaardig onsterfelijk aandoet Ik denk aan ons twee voorgoed naast elkaar ik denk aan een grasveld dat als dit slechts weergalmt van het zomerse pok-pok van onzichtbare automatische regenirrigatoren en ik denk aan een groot blauw oog dat vanbuiten tussen de spijlen verstomd voorgoed ernaar mag kijken

6


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

1 De tuin van de familie Finzi-Contini (2009), Binnen de muren, De gouden bril (2018). 2 Il romanzo di Ferrara (1974 e 1980) raccoglie e presenta in modo unitario i libri in prosa Dentro le mura (1973, che riprende le Cinque storie ferraresi del 1956), Gli occhiali d’oro (1958), Il giardino dei Finzi-Contini (1962), Dietro la porta (1964), L’airone (1968), L’odore del fieno (1972). 3 Giorgio Bassani, Poesie complete, a cura di A. Dolfi, Milano, Feltrinelli, 2020, sub prelo. 4 Da un’intervista inedita del 1991; poi in Giorgio Bassani, Opere, a cura di R. Cotroneo, Milano, Mondadori, 1998, p. 1347. 5 Bassani: In rima e senza (1982), poi in Carlo felice Colucci, La parola perduta, Napoli, Guida, 2001, p. 58. 6 Natalia Ginzburg, La soddisfazione, in Corriere della Sera, 9 giugno 1974. 7 Pier Paolo Pasolini, Amare il mondo vedendolo come è, in Il Tempo, 21

Tennis Club Marfisa, Ferrara

giugno 1974.

Galileo, il Granduca e le dediche scientifiche del ’600 Una strategia letteraria dello scienziato toscano

Introduzione

alcuni parti di un libro che si trovano sempre accanto al testo principale. Chiama questa categoria il paratesto. Il testo principale senza il paratesto non può esistere e viceversa.2 La dedica si trova sempre prima del testo principale, e viene pubblicato insieme al libro. Così ognun lettore del libro può anche leggere (o saltare) la dedica. Più in generale, la dedica era un genere con cui un autore poteva sostenere il suo lavoro. Scrittori non venivano pagati (bene) per il loro lavoro in quell’età e aggiungere una dedica a un libro potrebbe risultare in una ricompensa nella forma di denaro. La dedica, rivolta a una persona di potere politico o economico (il mecenate), era così un genere di carattere soprattutto economico.3 Nella dedica, l’autore poteva illuminare la connessione a un principe o mecenate, che potrebbe risultare in una relazione di mecenatismo tra i due. La relazione di mecenatismo può essere vista come una relazione reciproca. L’inizio veniva spesso marcato da un mecenate che non ritorna un dono o favore allo scrittore o artista, creando un debito da parte del mecenate.4 Questo dono non è veramente un dono nel senso economico, ma più nel senso simbolico.5 Questi doni diventavano così un mezzo con cui la relazione di mecenatismo poteva essere mantenuta. Durante una relazione di mecenatismo esistente, lo scrittore poteva rafforzare il suo status attraverso lo status del mecenate, e viceversa il mecenate era in grado di profilarsi come un mecenate che sopporta le forme di arte o scienza dell’artista o dell’autore. Per entrambi i lati, il mecenatismo diventa quindi un modo di “self-fashioning”.6 Nel nostro caso, il dono era il libro scientifico. Attraverso una relazione di mecenatismo, lo scienziato poteva quindi rafforzare lo status del suo libro. La dedica era così il posto in cui questa relazione poteva essere espressa da parte dello scienziato. Poteva legittimare il suo libro attraverso il potere del mecenate.

Nel 1610 Galileo pubblicò il suo avviso astronomico, intitolato il Sidereus Nuncius. Con l’uso del suo cannocchiale osservò la luna montuosa, la via lattea e tre satelliti al fianco di Giove. Comunicò le sue scoperte attraverso la suddetta pubblicazione che dedicò al Granduca di Toscana. Denominando i tre satelliti di Giove le ‘stelle medicee’ sapeva ottenere una posizione alla corte medicea. Per trasmettere questa decisione scrisse accanto al libro una dedica a ‘Vostr’Altezza’, ovvero il Granduca di Toscana: Cosimo II de’ Medici.1 Essendo entrato nel servizio del Granduca, 22 anni dopo la pubblicazione del Sidereus Nuncius pubblicò un altro libro, dedicato al Granduca: il Dialogo sopra i due massimi sistemi del mondo Tolomeo e Copernico (1632). In questo libro argomentò in modo più aperto per sostenere il sistema copernicano, ovvero contro il sistema tolemaico che propone il sistema geocentrico. Secondo la chiesa cattolica e la bibbia, il sistema tolemaico corrispondeva alla realtà e quindi il libro di Galileo era abbastanza rischioso in quell’età. Il nome del Granduca veniva comunque collegato alla pubblicazione. Si potrebbe quindi dire che il Granduca veniva così esposto a critiche da parte dei suoi ‘servi’. In questo contributo proveremo a stabilire come Galileo tratta questa situazione problematica. Prima di guardare al caso Galileiano però facciamo un panorama più grande di alcuni fattori che entrano in gioco in questa storia. In primo luogo specificheremo il genere letterario della dedica e come è connesso al mecenatismo. Poi guarderemo alla combinazione tra scienza e dediche ponendoci domande come: come la nuova scienza ha cambiato quel genere? E per finire indagheremo il suddetto caso e come Galileo usa la dedica per proteggere il Granduca di possibili critiche da parte della chiesa cattolica.

Dediche e mecenatismo

Lo studioso francese Gérard Genette ha provato a identificare

7


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

è un dono abbastanza rischioso, ma venne comunque dedicato al Granduca. Nella dedica del Dialogo vediamo come Galileo fa il collegamento tra il Dialogo e il Granduca, senza mettere in pericolo il Granduca. Esordisce parlando della grandezza di Copernico e Tolomeo (i due filosofi intorno a cui il dibattito girava). Sottolinea che hanno entrambi un intelletto grandissimo. Poi, considerando che il suo lavoro deve molto a quello di questi grandissimi filosofi, sostiene che possa solo dedicarlo alla persona più grande vicino a lui, ovvero il Granduca. A causa di questo collegamento forte alle teorie copernicane e tolemaiche sostiene in seguito che: “conveniva appoggiarli al favore di Quello appo di me il maggiore, onde possan ricevere e gloria e patrocinio.”9

Scienza e le dediche

Così Galileo connette la grandezza del Granduca a quella dei due filosofi, mettendoli sotto la protezione (patrocinio) del Granduca. Galileo poi si allontana un po’ dal suo libro, sostenendo che il libro è diventato in gran parte l’opera dei due filosofi e del Granduca:

Abbiamo quindi visto che il valore nel caso del mecenatismo si trova soprattutto nell’aspetto simbolico, e quindi, nel nostro caso, il valore economico della dedica viene sostituito da quello simbolico. Ma con l’idea del valore simbolico possiamo porci diverse domande: chi è il vero indirizzato, considerando che tutti i lettori possono leggere la dedica, ovvero è l’indirizzato solo il mecenate, o anche il pubblico a cui lo scrittore vuole mostrare che dedica il libro a una persona potente? Questa domanda non può mai veramente essere risolta, ma è un fenomeno interessante che viene chiamato l’ambiguità del destinatario.7 Guardando a un mecenate specifico, il Granduca di Toscana nel ’600, si vede questa ambiguità in un modo particolare. Quando Galileo, Torricelli o Magalotti (tutti scienziati toscani del ’600) per esempio indirizzano i loro libri scientifici al Granduca di Toscana, chi intendono veramente con quel destinatario? La risposta potrebbe essere molteplice. In primo luogo c’è naturalmente la persona che al momento di pubblicazione è il Granduca, sottolineando più la relazione personale che l’autore potrebbe avere con il mecenate. Però, il destinatario può anche essere l’ufficio del Granduca, sottolineando l’aspetto politico a cui l’autore vuole connettere il suo libro. E poi c’è anche l’aspetto familiare da prendere in considerazione. Il prestigio della famiglia, nel nostro caso la famiglia De’ Medici, può anche essere una ragione per dedicare il libro al Granduca. Abbiamo visto per esempio alcuni autori del ’600 che riferiscono agli antenati del Granduca, e alla loro grandezza.8 In questo modo il ruolo simbologico della dedica si rivela leggermente più chiaro.

“E se quei due hanno dato tanto lume al mio intendere, che questa mia opera può dirsi loro in gran parte, ben potrà anche dirsi di Vostr’Altezza” 10 Nonostante il fatto che Galileo collega il Granduca in modo molto forte al libro, alla fine a lui non collega nessuno degli argomenti copernicani, sottolineando solo l’intelletto grande di entrambi i filosofi. Mettendoli anche sotto la protezione del Granduca, e dicendo che l’opera è in parte sua, c’è sempre la connessione forte di cui Galileo ha bisogno per la sua pubblicazione. È solo dopo la prima parte della dedica che Galileo si rivolge al lettore. In quella parte si mette a spiegare di più sulla sua posizione copernicana. Ma lo fa in uno spazio chiaramente demarcato

1 Mario Biagioli, Galileo Courtier. The practice of Science in the Culture of Absolutism (Chicago 1993), 127-133. 2 Gérard Genette, Paratexts: Thresholds of Interpretation (Cambridge 1997), 1-15. 3 Ibidem, 119. 4 Mario Biagioli, Galileo’s System of Patronage, History of Science 28 (1990) 1, 1-62, colà 24. 5 Paula Findlen, ‘The Economy of Scientific Exchange in Early Modern Italy’, in: Bruce T. Morgan (red.), Patronage and Institutions. Science, Technology, and Medicine at the European Court, 1500-1750 (Suffolk 1991) 5-24, colà 5-7.

Galileo e le dediche

6 Ibidem, 18-20.

Adesso prendiamo un esempio che è più conosciuto: il Dialogo sopra i due massimi sistemi del mondo Tolomeo e Copernico (1632) di Galileo Galilei. Questo era il libro con cui Galileo discusse in modo in favore del sistema copernicano. Il libro faceva quindi parte della rivoluzione scientifica in cui il sistema tolemaico era rifiutato. Questo significò che le idee che proponeva Galileo si trovarono (parzialmente) agli antipodi rispetto alla dottrina della chiesa cattolica. Il dono (ovvero, il Dialogo) in questo caso

7 Genette, 134-135. 8 Tom Hartgers, Il potere come amico del sapere? Un’analisi di dediche scientifiche nella Toscana seicentesca. (Tesi di laurea, Utrecht 2019) 17-18. 9 Galilei, Galileo, Dialogo sopra i due massimi sistemi del mondo tolemaico e copernicano (Torino 1970), E-tekst, 10, https://www.liberliber.it/online/ autori/autori-g/galileo-galilei/dialogo-sopra-i-due-massimi-sistemi-delmondo-tolemaico-e-copernicano/. 10 Ibidem.

8


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

finché quella parte non venga collegato al Granduca. Così Galileo riesce a rafforzare lo status del suo libro attraversa il Granduca e al Granduca rimase possibile a mostrare al mondo che sostiene la nuova scienza come un ‘principe illuminato’.

Biagioli, Mario, ‘Galileo’s System of Patronage’, History of Science 28 (1990) 1, 1-62. Findlen, Paula, ‘The Economy of Scientific Exchange in Early Modern Italy’, in: Bruce T. Moran (red.), Patronage and Institutions. Science, Technology, and Medicine at the European Court, 1500-1750 (Suffolk 1991), 5-24. Galilei, Galileo, Dialogo sopra i due massimi sistemi del mondo tolemaico e copernicano

Tom Hartgers

(Torino 1970), E-tekst, https://www.liberliber.it/online/autori/autori-g/ galileo-galilei/dialogo-sopra-i-due-massimi-sistemi-del-mondo-tolemaico-ecopernicano/.

Bibliografia

Genette, Gérard, Paratexts: Thresholds of Interpretation (Cambridge 1997).

Biagioli, Mario, Galileo Courtier. The practice of Science in the Culture of Absolutism

Hartgers, Tom, Il potere come amico del sapere? Un’analisi di dediche scientifiche nella

(Chicago 1993).

Toscana seicentesca. (Tesi di laurea, Utrecht 2019).

Barok in Rome: meraviglia & stupore De beide in Nederland woonachtige Italianen Negen zalen heeft het Rijksmuseum tijdelijk van Formafantasma, Simone Farresin en ontruimd om plaats te bieden aan een Andrea Trimarchi, die de tentoonstelling indrukwekkende reeks meesterwerken uit hebben ingericht, kozen voor stemmige de vroege barokperiode in Rome (1600en rustgevende aardkleuren als diepgrijs, 1640). Beelden (van Bernini en anderen) en donkerrood en oker, een welkom contrast schilderijen (van Caravaggio en anderen) met de heftige expressie van de kunstwerken. wisselen elkaar af en zijn gegroepeerd De tekstbordjes (Nederlands en Engels) zijn rond de artistieke criteria uit die tijd, zoals handig weggewerkt en detoneren nooit – maar vivacità, passione & compassione, meraviglia wie ernaar zoekt ziet ze meteen. Een virtuoos & stupore. Het ging destijds om virtuoos staaltje vakwerk van dit briljante ontwerpduo: uitgevoerde dramatische effecten, om het de Siciliaan Trimarchi en zijn kompaan opwekken van heftige emoties, maar de Farresin uit Vicenza ontmoetten elkaar in geraffineerd opgezette tentoonstelling geeft Bernini, Medusa Florence en studeerden als duo af aan de juist ook veel ruimte aan de zogenaamde Design Academie Eindhoven. Vanuit de bescheiden studio in scherzi, kunstgrapjes, waarmee beeldhouwers als Bernini hun Amsterdam-Noord waar ze wonen en werken in het strakke eigen ernst relativeerden, vaak met ironische zelfspot, zoals ritme van een tweemansklooster, veroverden ze in luttele jaren de lieftallige putto die gebeten wordt door een dolfijn. Of een de hele wereld. reliëf met een hele stoet van dronken putti. Ook het groteske en bizarre komt ruim aan bod. En niet te vergeten de pure horror: Conservator beeldhouwkunst Frits Scholten beoogde met deze aan afgehakte hoofden geen gebrek (David en Goliath, Judith tentoonstelling vooral te laten zien hoezeer ook beeldhouwers en Holofernes). Meteen al in de eerste zaal wordt de bezoeker zich in deze periode lieten inspireren door de vernieuwingen onstuimig begroet door de woeste slangenkop van Bernini’s in de schilderkunst. Juist door de emotie te bevriezen op één huiveringwekkende Medusa. Van Caravaggio, wiens werk een bepaald moment – een open mond als teken van verwondering hoofdrol speelt in de recente roman Grand Hotel Europa van of verbazing – kon ook in het doorgaans zo statische marmer Ilja Leonard Pfeijffer, zijn zeven schilderijen te zien, waaronder meer dynamiek en beweging worden gelegd. En bij de aanblik de Narcissus met de koket ontblote knie die in zwijm valt van de ruige en elegante krullen die Bernini in al die woeste en voor zijn eigen spiegelbeeld; van Artemisia Gentileschi helaas welige haardossen wist uit te hakken, blijft je mond ook anno slechts één. De veelheid aan opdrachtgevers – naast het 2020 openvallen van verbazing. pauselijke hof ook de talrijke vaak puissant rijke kardinalen en de Romeinse adellijke families – lokte destijds kunstenaars Caravaggio-Bernini. Barok in Rome. Tot 7 juni in Rijksmuseum uit heel Italië (en ver daarbuiten) naar Rome. Een van de Amsterdam, elke dag van 9.00 tot 17.00 uur. Vanaf 3 april ook topstukken is de monumentale Triomf van Silenus van Mattia elke vrijdagavond tot 21.00. Op de website van het museum Preti, geboren in het nietige Calabrese Taverna. Ook de Zuidstaat een podcast waarin Ilja Leonard Pfeijffer en Frits Scholten Nederlandse beeldhouwer Duquesnoy en de Franse schilder in gesprek gaan over de tentoonstelling. Catalogus 39,90 euro Poussin waren destijds vooral actief in Rome en ook van hen in Nederlands en Engels. zijn de nodige topstukken te zien. Bologna, destijds onderdeel van de Kerkelijke Staat, is rijk vertegenwoordigd met Guido Roland Fagel Reni, Guercino en vooral de familie Carracci.

9


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

Naakte beelden, hoeren en roomse relieken: een gereformeerde Gorinchemse patriciër over Italië in 1715 Op 9 oktober 1715 bereikte de vijfentwintigjarige Martinus van Barnevelt (1691-1775) tijdens zijn Grand Tour door Italië de stad Venetië. Daarna zou hij via Innsbruck terugreizen naar Gorcum, waar hij ook op deze jonge leeftijd al tot de meest gefortuneerde inwoners behoorde. Op dat moment was de gereformeerde patriciërszoon al een half jaar in Italië: hij was onder andere in Genua geweest, in Turijn, Milaan, Bologna, Mantua, Florence, Lucca, Pisa en Napels. Tijdens de drie maanden dat hij in Rome had vertoefd, had hij muziek- en waaierschilderles genomen. Hij had tientallen kerken bezocht en eindeloos veel kunstschatten bewonderd. De St. Pieter had hem ‘honderden schoonheden’ geboden. Hij had zich zo nu en dan mateloos verwonderd over (en geërgerd aan) Italië en de Italianen. Maar in Venetië viel hij zo wat om van verbazing en verontwaardiging. Er waren daar, zo schrijft hij in zijn reisjournaal, maar liefst twee Academiën voor kunstenaars, waar ‘altoos ontklede jongelingen en dochters’ te kijk stonden als naaktmodellen. Blote jongens en meisjes stonden vaak zelfs gewoon naast elkaar op het podium: ‘Het is niet wel te geloven, met hoedanig een onbeschaamdheid deze naakte mensen toelaten dat eenieder haar in zodanige posturen ziet.’ En in deze kunstacademies kon iedereen bovendien zomaar binnenlopen! Die verontwaardiging leidde echter niet, zoals je op het eerste gezicht zou verwachten, tot een morele veroordeling. Doodnuchter en uiterst praktisch constateerde de jonge reiziger dat schilders die naakten wilden leren schilderen maar het best naar Venetië konden trekken: in heel Europa geen betere stad om deze vaardigheid onder de knie te krijgen. Zijn Grand Tour was overigens niet zijn eerste buitenlandse reis. Als jong officier had hij in de jaren 1706-1708 al meegestreden tijdens de veldtochten van John Churchill, de hertog van Marlborough, in de Spaanse Successieoorlog. En hij was al een keer in Bordeaux geweest.

‘onbehoorlijkheid’ van al die naakte beelden in zijn paleis en opdracht gaf delen ervan te bedekken. Eenmaal ontkomen aan de greep van de jezuïeten trachtte de prins zijn vergissing goed te maken, maar het verwijderen van de aangebrachte vijgenbladeren ging niet zonder slag of stoot ‘zodat die schone stukken zeer beschadigd zijn en daar uitzien alsof zij de pokken hadden gehad’.

Hoeren

Van Barnevelt sprak ook schande over de vele hoeren die men er in Italië op nahield. Bij een bezoek aan Villa La Favorita in Mantua luchtte hij zijn verontwaardiging: ‘Dit is het huis waar dat goddeloos mens [hertog Ferdinando Gonzaga] zijn hoeren hield, die meer dan 100 in getal waren, van welkers minnespel hij ook eindelijk aan de Spaanse pokken gestorven is.’ Kleurrijk en plastisch beschreef hij de wijk van de sekswerksters in Venetië: ‘Daar zijn hele straten waar niets dan lichte vrouwspersonen wonen, die zich aan ieder ten besten geven […] zo dragen deze niet dan rood en geel. Evenals de tulpbloemen hebben ze de boezem geheel open, een voet dik blanketsel op het aangezicht en altoos een bloemtuiltje achter het oor. Men ziet er die met hele dozijnen aan de deuren en vensteren staan. Ook kan zelden iemand door die straten komen zonder dat hem de mouw gescheurd werd.’ Venetië vond Van Barnevelt trouwens een ronduit bandeloze stad. De gewoonte van gehuwde mannen om er bijzitten op na te houden was zo algemeen verbreid ‘dat de vrouwen in een goed onderling verstand met hare meevrijsters leven’. En bovendien: ‘de ongebondenheid der vrouwspersonen is een grote en algemene gewoonte geworden’. Sterker nog, de moeders kochten zelf een geschikte courtisane voor hun zonen ‘om zich daardoor te verzekeren dat zij zich met gene vuile vrouwlieden zullen vermengen’. Toch was zijn oordeel over de omgang tussen de seksen in Italië verre van eenduidig. Zo stelde hij bij zijn bezoek aan Napels: ‘Vooreerst ziet men geen vrouwvolk, hetwelk deze stad met bijna alle de steden van Italiën gemeen heeft. Dit dunkt mij een belachelijke wijze van leven te wezen, dat men de schoonste helft van de mens verbergt of opgesloten houdt.’ Lof had hij voor een instelling in Rome, het convent van de boetvaardige maagden, ‘in welke alle de hoeren toegelaten en onderhouden worden, die zich tot een beter leven willen begeven; en zij blijven daar haar leven lang gedurende’. Dit convent werd bekostigd uit de nalatenschappen van hoeren die overleden waren, in heel Rome, zonder het Sacrament der Stervenden te hebben ontvangen. Het is de enige keer in zijn hele reisjournaal dat Van Barnevelt een Italiaanse instelling ten voorbeeld leek te willen stellen aan de Republiek: ‘Ik bespeurde een groot onderscheid tussen dit huis en het Amsterdamse Spinhuis, in welke men de hoeren opsluit; want in dit, van welke ik spreek, gaan die dochters of vrouwen uit haar eigen vrije wille keus, niet om te werken, maar om boete te doen.’

Naaktheid

Naaktheid bracht hij geregeld ter sprake. Op zich een mooi beeld, stelde hij bijvoorbeeld over de beroemde Neptunusfontein in Bologna, ‘doch het kwam mij schandelijk voor doordien het geheel met zijn mannelijkheid is gemaakt en daarenboven bloot staat’. Die blote Neptunus prijkte op dat moment al bijna anderhalve eeuw in het centrum van Bologna. De opdrachtgever was kardinaal-legaat Carolo Borromeo, die de fontein had laten optrekken ter ere van de keuze van zijn oom tot paus Pius IV. Bij zijn bezoek aan Palazzo Borghese in Rome merkte Van Barnevelt op: ‘Daar is een kamer met naakte beelden, alle zeer kunstig, doch die werd aan de vreemdelingen in de heilige of goede week niet getoond en dat uit godvruchtigheid.’ En naar aanleiding van zijn bezoek aan Villa Pamphili vertelt hij een anekdote over een nog jonge prins Pamphili, die op aandrang van de jezuïeten – en tot verdriet van ‘verscheiden liefhebbers van de aloudheid’ – iets meende te moeten doen aan de

10


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

Roomse relieken

zeer over deze gekheid te lachen, waardoor de pater, zeer verstoord, dezelve zeer spoedig wegsloot’. Soms leek hij roomser dan de paus. Zo trok de organist van de Santa Maria Maggiore in Rome, tegen betaling van een drinkgeld, de muzikale trukendoos naar zijn smaak veel te ver open, met allerlei imitaties van dierengeluiden en luid getrommel, ‘alsmede vele andere dingen die niet veel overeenkomst hebben met de zedigheid, welke in die plaats behoorde onderhouden te worden, omdat daar het voorname concilie heeft gezeten’. De sfeer van het reisgezelschap was soms nogal uitgelaten, zo niet baldadig, zoals bleek bij een bezoek aan Palazzo Farnese in Rome, waar Van Barnevelt ergens onder een schoorsteen Luther en Calvijn in de hel geschilderd zag, met een droevige uitdrukking op hun gezicht. Zijn roomse reisgenoten maanden hem daar lering uit te trekken en wilden hem daarnaast neerleggen. Maar hij liet niet met zich spotten: ‘Ik, die redelijke force hadde, nam er zo een stuk à twee bij de arm en drukte haar [hen] zo wat hartelijk tegens deze muur en zeide dat haar plaats wel lichtelijk daar zoude wezen.’

Aan de talrijke roomse relieken schonk Van Barnevelt opvallend veel aandacht. En hoewel beeldende kunst en muziek – en voor deze oud-militair ook alles wat met vestingbouw te maken had – zijn belangrijkste criteria lijken te zijn voor het bepalen van zijn prioriteiten, religieuze waarde – hoe rooms ook – lijkt voor hem van minstens even groot belang als de kunstwaarde. Zijn katholieke Duitse medereizigers wilden graag naar Assisi. Het lukte hem om ze dat uit het hoofd te praten. Zijn reden: er is geen graf van Franciscus bekend. ‘Het is door enige pausen geprobeerd, die altijd zeer ongelukkig daarvandaan zijn vertrokken, zodat dit zo gewaande mirakel door geen levendige ziel kan bezichtigd worden. De verdere fabulen sla ik over.’ Kortom: praatjes van paters rechtvaardigden in zijn ogen geen omweg, maar voor een graf van Franciscus zou hij zich die moeite wel hebben getroost. Dat hij niet op de hoogte was van de fresco’s van Giotto, die tegenwoordig tot de grootste kunstschatten van Italië worden gerekend, valt hem niet aan te rekenen: ruim zeventig jaar later zou ook Goethe in Assisi slechts aandacht hebben voor drie treurige zuiltjes uit de oudheid, en de grandioze Franciscus-basiliek geen blik waardig keuren. Ook bij zijn opsomming van de bezienswaardigheden in Padua rept Van Barnevelt met geen woord over de Cappella degli Scrovegni: de herwaardering van de Italiaanse prerafaëlieten dateert pas van diep in de negentiende eeuw. Van Barnevelt hoorde geduldig alle vrome verhalen aan, maar bleef sceptisch en kritisch en ging zo veel mogelijk zelf op onderzoek uit. Ronduit hilarisch – en druipend van ironie – is zijn relaas van de wederwaardigheden van het ook toen al wereldberoemde Santa Casa van Loreto, dat in 1291 op engelenvleugels zou zijn opgestegen uit het Heilige Land, op de vlucht voor de Ongelovigen, en na een tussenlanding in Dalmatië in Midden-Italië zou zijn neergestreken: ‘Alle schepselen sprongen op van vreugde, zelfs tot de eiken van het woud toe, die ook hare kruinen bogen, omme hetzelve behoorlijk ere te bewijzen.’ De bewering dat dit huisje opgetrokken zou zijn uit een onbekende steensoort weerlegde de broodnuchtere Gorcumer door ter plekke goed uit zijn doppen te kijken: ‘Ik hebbe het zeer duidelijk gezien dat die muren uit zuivere gebakken steen bestaan.’ Dat Loreto er wel bij voer, ontging hem allerminst: ‘De voornaamste handel dezer stad bestaat in medailles, rozehoedekens, gezegende prentjes, Agnus Dei snoeren […] en andere diergelijke waren, daar zij groot geld van maken.’ Voor ‘grote devotarissen’ waren er zelfs rozenkransen te koop met kralen zo groot als eieren. Zijn opsommingen van de voornaamste exportproducten van een stad zijn vaak vermakelijk. Zo was Bologna volgens hem, na de zijdenijverheid, vooral gespecialiseerd in de volgende artikelen: ‘Hare andere negotie: saucijzen, savonetten, snuiftabak, parfums; en hare kleine hondjes zijn hoog geëstimeerd.’ Van Barnevelt bleef altijd serieus, maar dat gold niet voor zijn nota bene roomse reisgenoten. Die schoten in Genua vreselijk in de lach bij de aanblik van de staart van de ezel waarop Christus gezeten zou hebben bij zijn intocht in Jeruzalem: ‘met weinig haren daarin, naar alle apparentie door de nieuwsgierigen daar uitgetrokken; [drie Duitse heren] begosten

Stinkend buffelvlees

Alles bij elkaar waren de kerken echter volgens hem verreweg het beste wat Italië te bieden had. Minder enthousiast was hij over het intellectueel en zedelijk peil van de priesters: zelfs de hoge geestelijken blonken op theologisch gebied uit in onwetendheid en vrijwel alle kardinalen hielden er hoeren op na. Pauselijk nepotisme en uitzuigerij verlamden volgens hem het economisch leven in de Kerkelijke Staat en verarmden het grootste deel van de bevolking. Die had het toch al niet breed, want op al die religieuze feestdagen kon er natuurlijk niet gewerkt worden. Tussen de paar pronkpaleizen stonden veel huizen leeg en het gras op de trappen van de kathedraal van Siena ‘wast zo wild, even of men in een wei ziet, ontstaande zulks zekerlijk uit gebrek aan inwoners’. De straten waren ronduit slecht, zelfs in de grote steden. Herhaaldelijk beklaagde hij zich over het gebrek aan properheid: dat deden de Republiek en ook Engeland toch veel beter. Dat de Italianen zo sober waren in spijs en drank achtte hij uiteraard prijzenswaardig, maar dat reizigers tussen Rome en Napels genoegen moesten nemen met een dieet van eksters en taai en stinkend buffelvlees, dat ging toch eigenlijk wel te ver. Goede wijn was schaars; in Venetië was die of ‘walgelijk laf ’ of ‘uitnemend schraal en scherp’ en het brood in die stad was ronduit slecht: zelfs vers uit de oven was het zo hard als beschuit. En je werd onderweg natuurlijk grandioos afgezet, ‘geschoren’, zoals Van Barnevelt dat noemde. Maar de liefde voor muziek vond hij uniek en ontroerend: ‘Ik vond hier ten plattelande, op zo menig posthuis als wij kwamen, dat aanstonds enige meisjes zich bij malkanderen voegende begonnen te zingen, om de reizigers te vermaken. Dat heb ik nooit ergens anders als in dit land gezien.’ Diep onder de indruk was hij, als zoveel andere reizigers, van de muziekcultuur in de vier Venetiaanse weeshuizen: ‘In deze vier voorschreven plaatsen worden alle zaterdagen, zondagen alsmede op alle de Heilige dagen een schoon muziek gemaakt en, dat te raerder is, alle jongedochters van hoeren zingen

11


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

Anonieme aquarel uit een serie van vier, van de beeldentuin van Van Barnevelt, ca. 1765

niet alleen, maar spelen ook op alderhande instrumenten, zo hobois, trompetten, violons en bassen en dat alles meesterlijk. A La Pietà [waar Vivaldi op dat moment muziekmeester was, RF] is een jonge dochter, die zo meesterlijk zingt, dat men in heel Italië haar weerga niet gehoort, en mogelijk in de gehele wereld niet bekend is. Men noemt ze La Graeca.’

Grafmonument voor Martinus van Barnevelt, in de koorsluiting van de Nederlands Hervormde Kerk in Noordeloos

vier aquarellen van, die thans in bezit zijn van het Gorcums museum. Op een ervan zien we hoe Martinus van Barnevelt het probleem van de naakte beelden had opgelost. Het beeld op de voorgrond is vrijwel naakt, maar op ingenieuze wijze is een uitloper van een wapperende mantel precies tussen de beide benen gedrapeerd. Vijgenblad overbodig. Decent bloot. Van Barnevelt had zijn Grand Tour niet voor niets gemaakt.

Decent bloot

Martinus van Barnevelt vervulde na zijn terugkeer tal van bestuursambten in zijn geboortestreek. Zo was hij vrijheer van Noordeloos en Overslingeland en heer van Engelen, Vlijmen en Krimpen a/d Lek. Hij werd in 1726 gekozen in de vroedschap van Gorinchem, klom in de jaren daarna op in de bestuurlijke hiërarchie van de stad en werd uiteindelijk in 1744 burgemeester. Vijf jaar later werd hij ook nog lid van de Admiraliteit op de Maas. In Rome liet hij een grafmonument voor zichzelf vervaardigen dat nog steeds prijkt in de Hervormde Kerk van Noordeloos. Bij zijn huis in Gorinchem liet hij een grandioze classicistische beeldentuin aanleggen, destijds een van de grootste bezienswaardigheden in de wijde omtrek. Helaas is er niets van bewaard gebleven. Een anonieme kunstenaar maakte er echter

Martinus van Barnevelt (1691-1775): Journaal van zijne reijze door de navolgende landen en steden in den Jaare 1715. Ingeleid en bezorgd door B. Weeber (Colboise, Bergharen, 2005; 394 blz.) Deze uitgave is een tekstgetrouwe transcriptie met inleiding en illustraties van het handschrift dat zich bevindt in het Regionaal Archief Gorinchem. De citaten in dit artikel zijn omgezet in de hedendaagse spelling. Roland Fagel

Giallo 26 Il tempo delle iene is de tweede Afrikaanse giallo die Lucarelli geschreven heeft (Einaudi, 2015). Net als in Albergo Italia, dat ik hier een jaar geleden besproken heb, wordt het onderzoek uitgevoerd door Piero Colaprico, kapitein bij de Carabinieri, en Ogbà, zijn inheemse collega. Het verhaal speelt opnieuw in Eritrea, vlak na de koloniale nederlaag van Italië bij Adua (1896). Het boek is opgedragen aan Ogbà (quello vero), die de grootvader blijkt te zijn van Lucarelli’s Eritrese echtgenote. Deze wetenschap verhoogt de geloofwaardigheid van de beschrijvingen van het milieu. Ook is de worsteling van de auteur met het Tigrinya een van de hoofdmotieven

van het boek. Ongemerkt worden wij, lezers, beginnende kenners van deze inheemse taal, wat eigenlijk betekent dat we ons best doen het Westerse kolonialisme van ons af te schudden. Net zoals Colaprico probeert te doen, geholpen door zijn wijze inheemse assistent. Tegelijk worden we ook geconfronteerd met het romagnolo van de Italiaanse speurder. In het eerste hoofdstuk, waarin vier verdachte sterfgevallen alle autoriteiten in beweging zetten, een onderneming die moeizaam verloopt omdat een tocht op muilezels door berggebied de snelste vorm van vervoer is, treedt Ogbà op als de Sherlock Holmes uit Colaprico’s favoriete

12


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

dresseren: ze richt ze af op het doden van hun jagers door ze in de hand te bijten die hun revolver vasthoudt, nog voor ze kunnen schieten. De andere hyena’s vormen een bende rond een vermeende goudmijn, onder leiding van een ex-mafioso, die de mafia-methodes invoert in het Afrikaanse land. Dat houdt in dat ze mensen ontvoeren en doden om hun bezit in te kunnen pikken, en hun moorden ook openbaar maken, bij wijze van waarschuwing. In dat milieu opereren de speurders. Colaprico is niet op zijn gemak in dit berggebied, waar hij hevige last van zijn rug krijgt. Pas tegen het eind, als hij op zijn hoofdkwartier in Massaua terug is, kan hij rustig zijn conclusies trekken, zonder veel resultaat overigens, omdat de hoger geplaatsten de boel sussen. Ogbà houdt zijn ogen open, en als zijn kapitein zich begeeft in kringen waar geen inheemsen gedoogd worden, loopt hij rond in de hoerenbuurt om de meisjes te ondervragen, en probeert hij zijn mozaïek rond te krijgen. De verhouding tussen hen beiden is interessant. Op een gegeven moment, als Colaprico vergaat van de honger en eigenlijk naar de officiersmess wil, voelt hij zich uit beleefdheid verplicht om met Ogbà mee te gaan naar diens geboortedorp. Ogbà voelt zich eveneens uit beleefdheid verplicht om zijn kapitein te eten te nodigen, ook al komt dit zeer ongelegen. Maar zijn vrouw lost alle problemen op, stuurt het manvolk de tuin in, en begint, geholpen door hun vier dochters, een maaltijd te bereiden. Hoe ze dat doen, op twee armzalige gaspitjes, wordt uitvoerig beschreven, zodat wij lezers grondig aan de weet komen hoe er in Eritrea gesmuld wordt. Het verhaal is uiterst ingewikkeld en wordt ook ingewikkeld verteld, steeds weer met genummerde episodes. Maar toch blijft de lezer lezen.

lectuur, een motief dat het hele boek door blijft spelen. Ogbà bezigt namelijk – raadselachtig genoeg – meer dan eens een uitspraak van Sherlock Holmes, zij het in zijn eigen taal, zonder enig benul wie die Sherlock Holmes en diens assistent Watson zijn. Het boek eindigt dan ook met Ogbà die aan Colaprico vraagt: ‘ma chi minchia è questo Sherlock Holmes?’ En ‘Watson’ – dat klinkt voor hem alleen maar als het soort bijnaam dat Italianen – i t’lian – aan de nigar geven. In die jaren probeert Italië zo veel mogelijk van zijn koloniale rijk te redden. Maar dat Eritrea is geen plezierig oord. Het is er onveilig, door inheems banditisme en groepjes gedeserteerde koloniale militairen. Er zijn mensen die er iets van proberen te maken, zoals de markies Carlo Maria Sperandio, die een landbouwproject start waarmee hij ooit Eritrese Chianti hoopt te kunnen produceren. Als deze markies plotsklaps dood wordt gevonden wordt Colaprico eropuit gestuurd om het recht te doen zegevieren. Zijn wedervaren wordt verteld in enkele snelle episodes, waarvan de voortgang steeds onderbroken wordt door de woorden ‘Zo ging het dus niet’, waarna weer een heel andere episode volgt. Al ruim voor de helft van het boek wordt ons onthuld wie de dader is, en meteen daarop hoe deze aan zijn eind komt. Hiervoor zijn drie mogelijke oplossingen; de eerste is dat hij in zijn vlucht naar de Engelse Soedan onderweg door de bendes gedood wordt, de tweede dat hij aan de koorts bezwijkt die het gevolg is van de beet van een dolle hyena, maar de derde, en definitieve, dat een Italiaanse officier hem aantreft op zijn ziekbed in het huis van de markies en hem daar stiekem neerschiet en het lichaam voor de krokodillen werpt. Hij wordt niet meer gevonden, en dat is oorzaak van nieuwe moorden. Hyena’s zijn er in twee soorten. Allereerst de echte. Eritrea is ervan vergeven, maar in de bebouwde wereld worden ze door jagers op een afstand gehouden. Met één uitzondering: ergens heeft zich een oude vrouw, una strega, gevestigd, die la Regina delle iene genoemd wordt. Deze weet hoe ze die beesten kan

Minne de Boer

OPROEP uit het Museum van Zuilen Het Museum van Zuilen is een klein museum met veel historisch materiaal van de twee grote fabrieken die in Zuilen (later werd het Utrecht) stonden: Werkspoor en Demka.

Kunt u ons helpen aan contactpersonen, mensen die mogelijk op een van de beide fabrieken werkten, en daarover willen en kunnen vertellen?

Deze fabrieken hebben op het hoogtepunt van hun groei het personeel van ‘over de grens’ moeten werven om aan de wensen van de klant te kunnen voldoen.

Mogelijk heeft u zelf ideeën over het vastleggen van deze geschiedenis. We willen niet opnieuw het wiel uitvinden en zouden graag meewerken aan ideeën die aansluiten bij ons doel.

Dat waren in het begin vooral Italiaanse en Spaanse arbeiders, die toen met de term ‘gastarbeider’ werden aangeduid.

We horen graag van u.

Het Museum van Zuilen is nu bezig met een verhuizing naar de Werkspoorfabriek en wil in de komende periode de geschiedenis van die ‘eerste generatie’ vastleggen, zowel mondeling als op film.

Vriendelijke groeten uit Zuilen, het dorpje aan de schone Vecht, W. van Scharenburg (directeur) e-mail info@museumvanzuilen.nl, tel. 06 81036662

13


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

Tentoonstellingen in Italië Kleine greep uit het aanbod

In Aosta, tot 19 april: Olivo Barbieri. Mountains and Parks Selezione di cinquanta immagini del noto fotografo, che ripercorrono la sua ricerca, compiuta dal 2002 al 2019, sul tema del paesaggio e dell’ambiente, dalla Valle d’Aosta alle Dolomiti e a Capri. Centro Saint-Bénin, via B. Festaz 27 Info: T 0165.272687, W lovevda.it

In Forlì, tot 21 juni: Ulisse. L’arte e il mito Capolavori di ogni tempo: dall’antichità al Novecento, dal medioevo al rinascimento, dal naturalismo al neoclassicismo, dal romanticismo al simbolismo, fino alla film art contemporanea. Musei San Domenico, piazza Guido da Montefeltro 12 T 0543.1912030, W mostraulisse.it

In Napels, tot 19 april: David e Caravaggio, la crudeltà della natura,il profumo dell’ideale Una mostra-dossier che ricostruisce un periodo poco noto della fortuna di Caravaggio, facendo perno sulla tela Martirio di Sant’Orsola. Gallerie d’Italia, Via Toledo 185 Info: T 800.454 229, W gallerieditalia.com

In Padova, tot 2 juni: A nostra immagine, la scultura in terracotta da Donatello a Riccio Conclusione di un progetto triennale di studio, recupero e valorizzazione della scultura in terracotta rinascimentale di ambito padovano, nata essenzilamente a scopi devozionali. Museo diocesano, piazza Duomo 11 Info: T 049.8761924, W museodiocesanopadova.it

14

In Rome, tot 13 april: Gio Ponti, amare l’architettura Una vasta retrospettiva sul grande architetto, designer, art director, scrittore, poeta, critico, organizzata in otto sezioni che evocano concetti-chiave espressi dallo stesso Ponti. Maxxi, Galleria 5, Via Guido Reni 4a T 06.3202954, W maxxi.art

In Vicenza, tot 13 september: Un architetto al tempo di Canova. Alessandro Papafava e la sua raccolta Una mostra di 49 fogli di vario formato di celebri architetti, riunite da Alessandro Papafava negli anni 18031807. Palladio Museum, Contrà Porti 11 Info: T 0444.323014


| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 30 – nummer 1 |

In Vignola, tot 26 april: Ora più rada, ora più densa. Architetture dell’immaginario Quattro interventi espositivi realizzati da cinque artisti contemporanei italiani. Rocca, piazza dei Contrari 4 Info: T 059.775246, W roccadivignola.it Met dank aan Touring, maandblad van Touring Club Italiano

Italië maart 2020: in de Vaticaanse musea kun je zó binnenwandelen, in hotels en restaurants blijven bedden en tafeltjes onbezet, scholen en universiteiten houden de poorten op last van premier Conte gesloten. In de ban van het coronavirus.

Foto: Alberto Pizzoli/AFP

15


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.