De columns van Jos

Page 1

BUITENZIJDE VOORKANT

DE COLUMNS VAN JOS EEN VERZAMELING VAN DE ONDERWIJSAVONTUREN VAN JOS BAACK 1 - De columns van Jos


COLOFON DE COLUMNS VAN JOS’ IS EEN EENMALIGE UITGAVE TER GELEGENHEID VAN HET AFSCHEID VAN JOS BAACK ALS DÉ COLUMNIST VAN CARMEL.

REDACTIE

ELLIS BOUWHUIS FIJKE HOOGENDIJK ILSE PRUMMEL DAPHNE RAZI (STICHTING CARMELCOLLEGE)

TEKSTEN

JOS BAACK

DRUK

GILDEPRINT, ENSCHEDE

OPLAGE

10 STUKS (COLLECTORS ITEM)

2 - De columns van Jos


BEDANKT JOS! Het was even graven, Jos, naar jouw allereerste column die je voor Stichting Carmelcollege schreef over jouw belevenissen als docent op Twents Carmel College locatie De Thij. Maar daar was ‘ie: in de Carmel Courant van december 1997. Wat was het leuk om al die oude edities van de Carmel Courant te bekijken! En wat is er veel veranderd (en tegelijkertijd hetzelfde gebleven) in ruim 20 jaar. Jouw columns zijn hier een mooie weergave van. Je reageerde destijds op een advertentie in de vierde editie van de Carmel Courant, waarin de redactie een nieuwe columnist zocht. De wens was om ieder jaar een andere columnist te zoeken, maar dat werd 22 jaar Jos Baack. Toen de Carmel Courant wat professioneler werd aangepakt, had je contact met Jessica en Marly. Inmiddels kwam Carmel Magazine in the picture en de laatste jaren had je contact met Fijke en Daphne. De samenwerking verliep altijd perfect en we hebben genoten van jouw fantastische schrijfsels. Maar niet alleen wij en de lezers van Carmel Magazine genoten, ook op social media gingen de columns soms viral. Leerlingen, oud-leerlingen, collega’s, er kwamen heel wat reacties en likes van hen binnen! We willen je ontzettend bedanken voor je inzet en alle jaren dat we met jou mochten samenwerken. Weliswaar op afstand, maar zeker niet minder gewaardeerd. Jos, het ga je goed en geniet van de mooie (werkloze) tijd die nog komen gaat! Op momenten dat je weemoedig aan je werk terugdenkt, blader dan gerust nog eens door dit boekje vol met jouw eigen avonturen.

3 - De columns van Jos


Wake up! 4 - De columns van Jos


WAKKER GEWORDEN Een paar jaar geleden had ik het er nog best moeilijk mee. Natuurlijk vond ik het leuk om een oud-leerling tegen te komen, zeker als ik er klassenleraar van was geweest. Maar ik was altijd beducht voor die onvermijdelijke vraag. Dus kapte ik het gesprek bijtijds af. Vorig jaar echter was er geen ontkomen meer aan. Op een avond stond ik oog in oog met wel twintig oud-leerlingen, die ruim dertien jaar geleden 6A vormden. Normaal gesproken duizelt het me een beetje als ik de verhalen hoor die ze vertellen, maar deze groep sloeg werkelijk alles. De dynamiek spetterde er vanaf. Topvolleybal gespeeld, aan Europese zwemkampioenschappen meegedaan, als journalist gewerkt voor Brandpunt, gepromoveerd in moeilijke studies. Ik werd omringd door een eigenaar van een succesvol hotel in Twente die alle groten van Europa al had ontvangen en een voormalig student rechten, die nu bezig was om voor Hunkemöller een complete staf medewerkers aan te nemen voor alle nieuwe vestigingen in Duitsland. En jong, mooi en stralend allemaal! Toen kwam de vraag natuurlijk. De onvermijdelijke wedervraag. Ik was zo druk met luisteren dat het me gewoon overviel. Ja, gaf ik schoorvoetend toe, ik zat inderdaad nog in het onderwijs. Verbaasde reacties. En ja, nog steeds op onze oude school. Nog meer verbazing, Ondanks mijn nieuwe kleren voelde ik me plotseling heel stoflig. Het contrast was al groot genoeg, zou je zeggen, maar het ergste kwam nog toen bleek dat ik zelfs nog steeds in hetzelf de lokaal lesgaf. Het schaamrood steeg me naar de kaken. Dat vloog maar af en aan tussen Berlijn, Parijs en New York, en ik, ik zat nog steeds in, juist ja, F35. Alsof ik tussen juni 1984 en november 1996 daar opgesloten had gezeten en ik nu even gelucht werd. De dufheid ten top. De non-dynamiek in het kwadraat, niet alleen van mij, maar van de hele onderwijssector. Ik denk dat ik toen een beetje wakker ben geworden.

Dit jaar gaat het al wat beter, moet ik zeggen. Toen ik van de week Anouk tegenkwam hoorde ik mezelf druk praten over onze spiksplinternieuwe infotheek en onze nieuwe methode (eindelijk Allons-y tous eruit gegooid). Over mijn collega’s die enthousiast terugkomen van Plato-reizen uit Venetië en Leipzig. En over uitwisselingen met scholen uit België en Italië. Anouk’s verhaal viel me trouwens een beetje tegen. Aan drie studies begonnen en nog niks afgemaakt. Over 15 jaar ben ik echt lekker op dreef, verwacht ik. Dan vertel ik Sjoerd razend enthousiast over mijn belevenissen in Frankrijk waar ik een jaar les heb gegeven. Vol trots leg ik uit hoe mooi Elsevier 35 (het oude F35) is geworden, waar leerlingen Internetten, Frans praten in het mini-talenpracticum of gewoon hun opdrachten maken. Ik zeg dat onze CKV-experimenten het hele literatuuronderwijs op zijn kop hebben gezet. (Collega’s onder u die niet weten wat CKV is, moeten nu dus echt wakker worden.) En natuurlijk dat één van de Carmelnetwerken de Wolters Onderwijs Prijs heeft gewonnen. Als we elk onzes weegs zijn gegaan, hoor ik Sjoerd nog net tegen zijn vriendin zeggen dat ik zo veranderd ben. Jonger en dynamischer. Yes, denk ik dan, eindelijk professioneel.

Uit: Carmel Courant, jaargang 2, nr. 2, december 1997

Toen ik ‘s maandags terug op school kwam, heb ik meteen alle oude affiches van de wanden gerukt en de tafels anders opgesteld. Dat luchtte op. Over dynamiek gesproken. Toen pas viel het me op dat de ogen van sommige collega’s kennelijk jaren geleden al waren opengegaan. Die hadden gespaard voor een verlof, droegen een colbert en waren aan het wisselwerken. Die konden al wel een spreadsheet maken. Het werd tijd, kortom, voor een beetje mentale hygiëne.

5 - De columns van Jos


STAKEN Eigenlijk ben ik helemaal geen stakerstype. Ik ben er zo eentje van enerzijds anderzijds. Ik zie altijd wel wat redelijks in de argumenten van een ander. Maar nu stond ik er helemaal achter: de klassen moeten kleiner en we moeten minder uren lesgeven. Ik had eindelijk zin om eens ongenuanceerd kwaad te worden. Maar op wie in godsnaam? Dat is de ellende van tegenwoordig: je weet niet meer op wie je boos moet worden. Ik begrijp nu waarom er zo veel geweld op straat is. Ritzen stuurt ons door naar het bevoegd gezag. De directie zegt dat de bonden hebben zitten slapen. De bonden schrijven in de krant: die schoolleiders kunnen niet onderhandelen. Het is om gek van te worden. Wij zijn boos, maar niemand wil met ons vechten. En Ritzen maar lachen. Toch maar staken. Dan maar met de fiets naar Hengelo, laten zien dat we boos zijn. Om de verwarring nog extra te benadrukken, zwaait de rector ons uit en wenst ons sterkte. Judas. Leer eerst maar eens onderhandelen. Fiets mee, denk ik. Maar ook de staking viel tegen. Misschien kwam het wel door Les MisĂŠrables van Victor Hugo en Germinal van Emile Zola, die ik net behandeld had in de les. Mijnschachten ontploffen en lopen onder water, verkoolde lijken worden naar boven gebracht, de geur van verschroeid vlees, dat soort dingen. Het gekke is, alle elementen waren wel aanwezig in Hengelo, bij het bestuursbureau. Er was een vakbondsman, een petitie, er waren petjes en een strijdlied, iemand schreeuwde spontaan iets, maar om nou te zeggen: hier staat een stelletje dat het niet langer pikt? Het balkon deed het goed, dat moet gezegd worden, dat leverde een mooi plaatje op. En gelukkig had Radio 1 er toch iets moois van gemaakt. Interviewtje met een collega, gezang op de achtergrond, die spontane kreet, en dat allemaal gemonteerd tot een minuut. Er ging toch een soort dreiging van uit, vond ik, toen ik het ‘s avonds hoorde. De media van tegenwoordig kunnen overal iets van maken. Maar verder schoten we er niet veel mee op. Meneer Laan was ook al een en al begrip. Om gek van te worden. Had hij maar het uiterlijk van Docters van Leeuwen. Wat hebben wij aan begrip? Trek open die portemonnee. Terwijl dat bestuursgebouw eigenlijk wel meewerkte. Wel eens gezien? Sjieke tent hoor. Dat

6 - De columns van Jos

zou in tijden van honger, werkeloosheid en tbc flink wat agressie hebben opgeroepen. Maar goed. Het komt er straks nog van dat ik verschrikkelijk kwaad word op het eerste het beste eersteklassertje dat achterstevoren in de bank zit. Dan laat ik hem alle hoeken van het lokaal zien. Hoewel, dan zie ik hem zitten, best een origineel jongetje. Iedereen heeft kort haar en een scheiding in het midden, hij is de enige met lang haar. Ik zal hem daarna wel mijn excuses aanbieden. Zo ben ik. Dat is de ellende met mij en met het onderwijs. We kunnen niet meer kwaad worden, verdorie.

Uit: Carmel Courant, jaargang 2, nr. 3, april 1998


MONSTERS We gaan het nog heel moeilijk krijgen, als ik Mirjam Schöttelndreier mag geloven. In haar boek ‘Monsters van kinderen, draken van ouders’ schetst ze een beeld van de huidige opvoeding. Vaders en moeders van nu durven geen nee meer te zeggen. Ze onderhandelen. Elke dag zijn ze in de weer om hun kinderen van vioolles naar verjaardagspartijtje te brengen. Thuis is het een chaos, want vader en moeder willen zelf ook nog van alles: zich ontplooien, carrière maken, veel geld verdienen en weer uitgeven. Niks rust, reinheid en regelmaat. Het is dus niet toevallig dat leerlingen uit 5-atheneum zich geen vijftien minuten meer kunnen concentreren op een luistertoets. Dat er van die brugklassers rondlopen die tegen onze conrector van zestig zeggen: “Wie ben jij? Geef jij hier ook les?”. Dat ze overal maar doorheen kletsen. Daar is een hele systematische opvoeding aan vooraf gegaan, blijkt nu. Ik heb af en toe de neiging om in zulke gevallen met de leerlingen over vroeger te gaan praten, maar erg verstandig is dat niet, heb ik wel gemerkt. Als ik u zeg dat de ingrediënten van mijn jeugd zijn: twee hardwerkende ouders, vijf broers en vijf zussen, een boerderij in de Achterhoek en tenslotte het katholiek geloof, dan vraagt ieder van u hoe ik ben opgegroeid (opgevoed is niet het juiste woord). Kinderarbeid en survival of the fittest dus. Een leerling vraagt dat niet. Toen Jan en Bram laatst weer eens om half 9 binnenkwamen met een blikje cola en een gevulde koek, wilde ik toch wel eens weten of er nog meer leerlingen waren die hun ontbijt hadden overgeslagen. Tien van de 33 leerlingen! Hoe kun je nu aan zulke leerlingen uitleggen dat ik vroeger om kwart voor 7 gewoon snakte naar mijn eten? Dan had ik 1200 kippen gevoerd, 5 kilo aardappelen geschild en ’s zomers ook nog eens om 6 uur ’s ochtends 35 koeien uit een weiland gehaald. Komt niet over.

Ze snappen het niet, ze voelen het niet aan, het dringt niet tot hen door. Pas dertig jaar geleden, maar voor hen zijn het verhalen van een andere planeet. Als wij doodgaan, sterft een wereld met ons mee. En dan heb ik het nog niet eens gehad over afdrukken van kokosmatten in blote knieën van al dat bidden. Je kunt het die kinderen ook niet kwalijk nemen. Het ligt gewoon aan de opvoeders. Kijk maar naar de tweede helft van die titel. We moesten dat boekje maar standaard naar de ouders sturen aan het begin van het schooljaar. Of dat andere boekje dat ik laatst in de boekhandel zag liggen: ‘En als we nu eens gewoon gingen opvoeden?’. Maar het simpelst is natuurlijk de ouders te wijzen op hun eigen jeugd als inspiratiebron. Kleren laten afdragen. Te weinig eten koken. Er zijn zo veel mogelijkheden. Ik zeg altijd maar zo: niets is zo vormend voor je karakter, als een harde jeugd.

Uit: Carmel Courant, jaargang 2, nr. 4, juni 1998

Vorig jaar op zeilkamp waren er natuurlijk weer bosjes leerlingen die geen chili con carne en stamppot andijvie lustten. Ik kan me dan niet inhouden. ‘Weet je wel, zei ik, dat wij vroeger één kip met zijn dertienen moesten delen? En als je dan nagaat, zo vervolgde ik, dat ik bijna de jongste was en dat zelfs dat ene kleine broertje van mij op zijn vijfde al groter en sterker was dan ik, dat er dan wel een héél miezerig stukje voor me overbleef?’.

7 - De columns van Jos


WE GAAN WEER NAAR SCHOOL Zeven weken zomervakantie, wie dat verzonnen heeft… Ik kom er zo langzamerhand achter dat ik daar niet geschikt voor ben. De eerste week is eigenlijk het leukst. Dan heb ik school nog in mijn hoofd en denk ik: hoeft niet meer, vakantie. De tweede week wordt de herinnering aan werk al vager en na een maand weet ik absoluut niet meer hoeveel weken ik heb gehad en wat er nog komt. Eén groot, eindeloos niemandsland. Ik word alsmaar slomer, ik ga overal tegen opzien, ik stel alles uit. Zelfs koffie zetten is teveel moeite. Terwijl ik op een normale werkdag fluitend duizend dingen doe. Er zit geen reliëf meer in de dagen. Ik begrijp nu wat mijn moeder bedoelde toen ze over het verzorgingstehuis zei: “Het is hier alle dagen zondag”. Daarom is het leven eindig. Ik was blij dat het erop zat. Ik ben zelfs een week te vroeg begonnen. Maandag en dinsdag de laatste oud-leerlingen geïnterviewd voor het jubileumboekje. Dat was leuk. Ik voelde mijn bloed weer stromen. Op woensdag met acht collegae een quizbalie, een kamerscherm en twee stoelen getimmerd voor ‘De grote leed en vermaakshow’ die we dit najaar gaan opvoeren in het kader van ons 25-jarig jubileum. Dat was ook leuk. Ik kwam weer in de stemming. Geinige stoeltjes zijn het trouwens geworden. Donderdag op de valreep een nieuwe collega aangenomen en vrijdag was de laatste vakantiedag. (Kijk, dat bedoel ik nou, daar heb ik meer van genoten dan van de hele vijfde vakantieweek.) De eerste echte schoolweek kwam, ik zag het hele spul weer voor me in mijn klaslokaal, toneel was weer begonnen en plotseling liepen er wel tien nieuwe, jonge collegae rond. Toen tekende zich langzamerhand de zekerheid af: onderwijs is het allerleukste vak dat er is. Actie, energie, afwisselende snelheid, nadenken, plannen, kletsen, daar kan geen vakantie aan tippen. Je hoort wel eens dat er twee mensen onzekere gevoelens voor elkaar koesteren, maar dan, na een gedwongen scheiding door vakantie of reis, komen de ware gevoelens naar boven en resteert slechts de zekerheid: Ik heb je gemist, ik hou van je. Zo ongeveer voelde dat. Sommige inzichten komen pas na negentien jaar. Ik moet er zelf nog aan wennen. Jarenlang heb ik gedacht: onderwijs is leuk, maar ik ga nog wel eens wat anders doen, iets echts, carrière maken of beroemd worden. Nou weet ik dat ik dat niet moet doen. Mijn

8 - De columns van Jos

plannen om ooit een bekend schrijver of tuinarchitect te worden heb ik voorlopig in de ijskast gezet. Het klinkt ook raar, zeggen dat het hartstikke leuk is om leraar te zijn. De kranten staan al jaren vol met onderwijsellende en normale scholen zijn er blijkbaar niet meer. Zitten wij in onze vakantie enthousiast te timmeren in het handvaardigheidslokaal en gelukkig te wezen met klas 2G. Zou het in de lucht hangen misschien? Na de eerste week zei een collega haast verontschuldigend tegen me: “Het ging weer lekker. Ik ben geloof ik toch wel een onderwijsmens.” En een nieuwe collega die er een half jaar uit was geweest zei: ”Ik heb genoten!” Ik heb haar indringend aangekeken; voor je het weet heb je iemand aangenomen met een door sarcasme misvormd karakter. Maar ze meende het. Dat zijn er al drie! Er is rust en tevredenheid over me gekomen. Hoewel, één klein ding houdt me nog bezig. Als ik nou naar het zonnige Frankrijk op vakantie was geweest en niet naar regenachtig Ierland, en als klas 6-atheneum dit jaar niet was gesplitst en weer 34 leerlingen had geteld, als we niemand hadden kunnen vinden voor onze laatste vacature, had ik er dan nog steeds zo over gedacht?

Uit: Carmel Courant, jaargang 3, nr. 1, okt 1998


MOEILIJK DOEN Ik hoop nog steeds dat ik op een goeie ochtend wakker word met de gedachte: ha! De tweede fase begint volgend jaar! Maar niks hoor, ik kan er maar niet vrolijk van worden. Begrijp me goed, een beetje veranderen vind ik best leuk, maar wat er nu op ons af komt… Het is gewoon te veel, te ingewikkeld. Ik probeer me voor te stellen hoe het over twee jaar zal zijn. Dan heb ik een groep 4-atheneum voor lezen, maar alleen het eerste en derde kwartiel; vervolgens een groep 4-atheneum die het vak gekozen heeft, die krijgt luisteren, schrijven en spreken, gewoon het hele jaar. Dan een groep 4-havo voor spreken en luisteren en dan een groep 4-havo voor schrijven en lezen. Hetzelfde geldt voor klas 5 en 6. In totaal tien verschillende groepen. Komt cultuur (ckv-1) en literatuur (glo) nog bij. En tussendoor stapt er af en toe een leerling op me af die begeleid moet worden met zijn dossier of zijn profielwerkstuk. Ik heb altijd nog dat eenvoudige idee dat als iets ingewikkeld is, dat het dan niet goed is. Dat het dan niet klopt. In het verleden had ik zelf ook wel een plannetjes en goede voornemens, maar het bleef altijd simpel en overzichtelijk, bijvoorbeeld: ik ga nu alleen nog maar Frans praten in de les. Dát was de oplossing, dacht ik toen, en vol enthousiasme ging ik aan de slag. Ik kreeg er gewoon een kick van. Het was te overzien. Maar als ik nou al die vakken en vakjes zie, de roosters, leesdossiers en de vrije vrije ruimte en de niet-vrije vrije ruimte… De moed zakt me in de schoenen. Waar is de schoonheid van de eenvoud? Waarom hebben ze niet gezegd dat havo-leerlingen acht vakken moeten kiezen en atheneumleerlingen negen? En dat docenten hooguit twintig minuten mogen praten? Waarom niet hier en daar een paar contacturen hier en daar geschrapt? Dan hadden we het hele probleem van de aansluiting en de zelfstandigheid in één keer opgelost.

‘dubbele leerlijnen’ en ‘stramienen’ van gastcolleges met de volgende vier invalshoeken: de waarneming, de kunstenaar, de cultuur-historische context en tenslotte de kijker (= de onbevangen cursist, de geoefende gastdocent, een kunstcriticus of een tijdgenoot van de kunstenaar). Tussendoor staan opdrachten als : “Welk moment van voorbereiding, verslaggeving of reflectie kan werken als een goed uitgangspunt voor een te ontwikkelen ckv-1 werkvorm?” Heb je een leuk vak, gaan ze weer ingewikkeld doen! Gelukkig heb ik een onvermoeibare collega, die heel praktisch is en die met behulp van een aantal eenvoudige schema’s bedenkt hoe dit vak gegeven moet worden en altijd de 4-havo leerling voor ogen houdt waar ze thuis niet eens een boek hébben. Schrijfster, schrijfster, denk ik dan als ik het cursusboek doorblader, ga eens naar het Picassomuseum en bekijk hoe de meester in een paar krachtige streken een meisjeskop of een stier op het papier tovert. Kijk in je boekenkast om te zien wat een schitterend eenvoudige collages Matisse aan het eind van zijn leven maakte! Onderwijs gaat over enthousiasme, verleiding, zachte dwang, sympathie voor de leerling en natuurlijk ook over controle. Je hoeft er maar één element uit te pikken, bijvoorbeeld hoe zorg ik ervoor dat ik enthousiast blijf en je hebt je handen er meer dan vol aan. Dat is het leuke van een aantal overzichtelijke leefregels: je kunt je hele leven bezig zijn om te verwezenlijken.

Uit: Carmel Courant, jaargang 3, nr. 2, februari 1999

Nee, ik ben voor eenvoud. Altijd de hoofdlijn in de gaten houden. Terug naar je doelstellingen. Liever Satie dan Wagner, liever Nescio dan A.F.Th. van der Heijden. Neem nou ckv-1. Hartstikke leuk vak: leerlingen enthousiast maken voor een beetje kunst en cultuur, voor museum en toneel. Verwachtingsvol zaten wij, 22 docenten uit de regio, in november klaar om omgeschoold te worden. Kregen we een dik, volstrekt onbegrijpelijk cursusboek, waarin ze werken met

9 - De columns van Jos


MULTIMEDIAAL Het was bijna elke dag Sinterklaas voor mij, het afgelopen jaar. Als er op school geen pakketje voor me klaar lag, dan wachtte me thuis wel een mooi cadeautje. Allemaal boeken voor de Tweede Fase. Het één nog mooier dan het ander. Er zaten werkelijk schitterende exemplaren bij, mooi ingebonden, met prachtige kleurenfoto’s. Vooral de kunstboeken waren een lust voor het oog. Alleen voor het vak Frans zijn er al zeven nieuwe methodes uit. Ik heb ze laatst allemaal mooi in de boekenkast gezet, 83 cm. Bijna een meter boeken. En dan te bedenken dat ik van sommige methodes nog maar de helft heb. Het gekke is, qua uiterlijk lijken alle boeken op elkaar. Ze hebben allemaal van die aardkleuren, oker en terra met hier en daar een streepje donkerblauw. Eén blik op de boekenkast en ik haal zo de plank Tweede Fase eruit. Maar goed, dat is nog maar de ene helft van de cadeautjes. De andere helft, dat zijn alle cd’s, cd-roms, demo-video’s en diskettes die bij de boeken horen. Want het toverwoord is natuurlijk multimediaal. Had je vroeger gewoon een boek met eventueel een werkboek, nu heb je een informatieboek, cd-rom, een uitwerkingenboek, studiewijzer, een paar themakaternen en niet te vergeten copymasters. En berg die nu maar eens netjes op in je boekenkast. Maar de grote vraag is natuurlijk: wordt het onderwijs beter van al die internetsites en audio-cd’s? Wordt het verkeer veiliger als alle auto’s voorzien worden van airbags en toch 150 kunnen blijven rijden? Het volgende voorbeeld is misschien illustratief. Begin maart bezocht ik bij ons op school een voorlichtingsavond voor de derde klassen. Collega’s vertelden over de nieuwe vakken Management en Organisatie, Algemene Natuurwetenschappen, Wiskunde, Culturele en kunstzinnige Vorming (ckv1, 2 en 3). Ik hoefde als klassenleraar een keertje helemaal niks te doen, ik kon gewoon achter in de klas gaan zitten als een leerling of ouder, en alleen maar luisteren. Best leuk: als een soort buitenstaander kijken hoe mijn collega’s het doen. Er werden sheets gebruikt, een overhead en ook, jawel, een beamer. Lopen we voorop of lopen we niet voorop? Het was dus een echte multimediale avond. Maar de grote vraag is natuurlijk: werden de verhalen beter door al die sheets en Powerpoint-presentaties? Eerlijk gezegd: ik heb er niks van gemerkt. In het eerste half uur flitsten de zinnen van links naar rechts over

10 - De columns van Jos

het scherm, maar dat was dan ook het enige flitsende van het hele verhaal. Voor de rest waren de letters te klein en het duurde een half uur te lang. De tweede presentatie was achteraf gezien precies goed. Een paar duidelijke voorbeelden en veel vraag en antwoord. Ik was ineens een stuk minder moe. De laatste presentatie begon veelbelovend, maar zakte al snel in. Er was maar één sheet voor één half uur en na drie minuten ging de presentator zitten en bleef zitten, 27 minuten lang. Ik heb het me nooit echt gerealiseerd, maar het is niet leuk om naar een zittende presentator te kijken, die ook nog moe is en veel zucht, ’s avonds om half tien. Ik heb een hoop geleerd die avond. Want eigenlijk heb ik natuurlijk drie keer naar mezelf zitten kijken. Twee conclusies kunnen we trekken. In de eerste plaats: multimedia is wel aardig, het ziet er iets professioneler uit dan een volgeschreven schoolbord, maar meer ook niet. Uiteindelijk gaat het om een helder verhaal, afwisseling en interactie. In de tweede plaats: we moeten volgend jaar drie computers minder kopen en van het verdiende geld het halve personeel op een cursus presentatie sturen, of verhalen vertellen of zoiets. En dan nog lopen we 2300 jaar achter. De Grieken en Romeinen kenden de Retorica al, de kunst van de welsprekendheid. Beamers hadden ze niet, alleen hun lichaam en hun stem.

Uit: Carmel Courant, jaargang 3, nr. 3,april 1999


11 - De columns van Jos


BEKENTENISSEN Het zijn de laatste lessen voor het eindexamen begint. De eindcijfers van de schoolonderzoeken zijn nagerekend en het afgelopen jaar is geëvalueerd. “Eén ding wil ik nog van jullie weten”’ zeg ik tegen mijn leerlingen. “Zeg nou eens eerlijk, hoeveel boeken van de lijst hebben jullie nou in het Frans gelezen?”. Het wordt plotseling helemaal stil. Daar schrikken ze een beetje van. Men kijkt elkaar wat lacherig en samenzweerderig aan. Maar na de eerste bekentenis van Annemiek, volgt iedereen in rap tempo. Vol aandacht luisteren ze naar de antwoorden. Conclusie: een kwart heeft alles in het Frans gelezen, de helft van de klas driekwart Frans en nog een kwart half om half. Het is even stil. Eerlijk gezegd valt het me mee. “Nou voelt u zich zeker zwaar genaaid”; zegt Heleen. Nu er blijkbaar een drempel is overschreden, zijn ze niet meer te stuiten. Net stoute kinderen, die opgelucht merken dat papa niet boos is en dan gelijk maar alles bekennen. Het blijkt niet eens zo makkelijk, vertaalde boeken lezen. En het kost veel tijd. Vooral bij namen moet je oppassen, voor je het weet hebben ze Paule vertaald met Paula. Altijd het oorspronkelijke werk erbij nemen. En dan die titels! Maak nooit de fout te zeggen dat Les jeux sont faits vertaald moet worden met De teerling is geworpen. Dan hang je. Veel te vrij vertaald. Nu toch alles op tafel ligt, kan ik net zo goed wat tips vragen. Dat willen ze best. Van solidariteit met de lagere klassen hebben ze geen last. Het antwoord is uiterst simpel. Intimidatie, daar komt het op neer. “Bij Engels zou ik het nooit hebben gedurfd”, zegt er een. “Klieverik heeft ons gigantisch bang gemaakt. En dat werkt. Ik heb alles in het Engels gelezen. ”Dus volgend jaar flink bluffen en de boel bang maken?”, stel ik voor. Inderdaad. Weer is het even stil. Dan zegt Mark: ”Kunt u dat wel? U lijkt me iemand die dan een rood hoofd krijgt, als u dat zegt.” Voor leerlingen ben je een open boek. Heleen stelt me gerust: “Van de andere kant: je kunt wel goed toneelspelen!” Zo is het maar net. Een dag later. Iedereen is bezig met timmeren en schilderen voor de laatste lesdag. Zes leerlingen van de examengroep komen nog even buurten. Weer diezelfde stemming van ‘het-zit-erop’, diezelfde mededeelzaamheid. “Eigenlijk vond ik het vorig jaar leuker dan dit jaar”, zegt Marieke, terwijl ze met haar waterpistooltje

12 - De columns van Jos

speelt. Iedereen is het daarmee eens en vol enthousiasme en weemoed- alsof het tien jaar geleden gebeurd is- vertellen ze over het versieren, drinken en vreemdgaan, over hoeveel drank en hoe vaak. Echt een ruig jaar, begrijp ik. Dit jaar is het anders, bekennen ze. Veel rustiger, ook wat betreft vriendjes, ze hoeven niet meer zo nodig. Een paar maanden zonder verkering, dat kan best, zonder dat de anderen daar wat over denken. Dat is het voordeel als je wat ouder bent. Terwijl de anderen af en toe een stilvallen, kletst Mark maar door. Hij is deze dagen van een niet te stuiten openhartigheid. ”Weet je”, zegt hij “mensen denken soms van mij, en ook van mijn vader trouwens – ik lijk heel veel op hem-, dat ik homo ben terwijl dat helemaal niet zo is. Gewoon, door hoe ik eruit zie.” ”Ja, ja”, zeggen de anderen, “dat denk je maar. En dat truitje dan, dat je nu aanhebt?” ”Te strak, hè”, zegt hij. Birgit wil nou wel eens weten waarom hij altijd maar meneer en u tegen leraren blijft zeggen. Dat vindt ze hoogst irritant. ”Klopt. Ik hou niet van dat gejij en gejou. Ik hou van een beetje respect, van discipline en regels. Er is een duidelijk verband tussen leraren bij de voornaam noemen en normvervaging in de maatschappij! ”De anderen zuchten. Typisch Mark. Het waterpistooltje is inmiddels leeg. Tijd om te gaan, nog even in de zon zitten. Bij de deur draaien ze zich om en als een paar kleuters zwaaien ze nog een keer met hun handje. “Dag! Dag Jos! ”Alleen Mark zet heel nadrukkelijk: “Dag meneer! ”Achttien jaar zijn ze en la vie devant soi. Het zal wel vertaald zijn met: een leven voor je.

Uit: Carmel Courant, jaargang 3, nr. 4, juni 1999


CALVIN KLEIN We krijgen de laatste tijd steeds vaker klachten van leerlingen over de leraren. Ze klagen niet over de hoge eisen die we stellen. Niet over de hoeveelheid studiehandleidingen die we uitdelen. Nee, ze klagen over de kleren die we dragen. Wie had dat ooit kunnen verzinnen. Mijn collega levensbeschouwing heeft het laatst allemaal boven water gekregen. Ze had met haar klas een les besteed aan uiterlijk en kleding. Eerst maar de harde feiten. Gemiddeld droegen de leerlingen uit die klas voor 500 gulden aan kleren. Veel? Nee hoor, alleen al de schoenen kosten 200 gulden. Scapino is natuurlijk uit den boze. Je mag er wel werken, maar niet kopen. Dat betekent dat een klas toch al gauw voor 15.000 gulden aan kleren draagt. Er was een uitschieter van 1700 gulden. Zonder kleren maar met sieraden wat dit meisje al goed voor 900 gulden. Voor alle mensen die hun onderbroeken bij de Hema kopen: een Calvin Klein onderbroek kost tussen de 25 en 30 gulden. Daarna kwam dus het hoge woord eruit: wat zien sommige leraren er bij ons op school er toch smakeloos en slordig uit! Leraren in korte broek, in tuinbroeken, in vale T-shirts, op gezondheidsslippers, leraren met lang haar. Bah. Er liep zelfs een leraar in een hemdje rond. Eén jongen vatte het kort en bondig samen: “Het wordt tijd dat alle leraren gewoon weer een pak dragen, dan pas dwingen ze respect af!” Het is waar. De geest van flower power is op onze school nooit helemaal verdwenen. En de collega’s, die de laatste jaren wel op verzorgd zijn overgegaan, hebben de juiste mentaliteit nog niet en denken nog steeds dat zuinigheid een deugd is. Ze laten het geld echt niet rollen. Ik heb het daar zelf ook moeilijk mee. Neem nou de haren. Als middelbare scholier was het kapsel van Art Garfunkel en Jimi Hendrix mijn ideaal. De perfect cirkel van het Afro-kapsel. Ik ben een heel eind gekomen, zeker als niet-Afrikaan. Zo’n beeld van een volle bos haar raak je niet makkelijk meer kwijt. Ik heb daardoor een andere norm voor ‘kort’. Nog steeds als ik in een volle kapperszaak al die wachtende mannen en jongens zie, denk ik dat ze allemaal al geweest zijn. Na het verhelderende gesprek met mijn collega kan ik allerlei opmerkingen van leerlingen over mijn haren nu beter begrijpen.

In vergelijking met hun vastgemetselde kapsels, waarin elk haartje een vaste plaats heeft, moet mijn haardos er inderdaad nogal anarchistisch uitzien. Nou hoor ik iedereen al protesteren. We gaan toch zeker niet allemaal in merkkleding lopen! Wees blij dat er nog individuen rondlopen met een eigen stijl. Weg met al die meelopers! Allemaal waar, maar de leerlingen hebben er geen boodschap aan, een paar alto’s uitgezonderd. En binnenkort gaat het ons leerlingen kosten en dan piepen we wel anders. Stel dat je als school bij een Open Dag zo onverstandig bent om een oude man van 45 jaar bij de ingang te zetten, gekleed in een vale spijkerbroek en één van zijn zeven T-shirts, geheid dat die 11-jarige jongens en meisjes zich een ongeluk schrikken. Kost toch al gauw 30 leerlingen. En de school zich maar het hoofd breken. Hoe kan dat nou? En we hadden nog wel een + van Trouw gekregen. Voor mijn nichtje van dertien is dit allemaal heel herkenbaar. Zij had vorig jaar een tekenleraar die altijd cup-a-soup dronk in de les, waarna er altijd een paar croutons in zijn enorme snor bleven zitten. Jakkes. Dit jaar heeft ze een leraar met zijn overhemd half open, waaruit een hele bos grijs borsthaar puilt. Griezeldegriezel. Tien jaar geleden is het begonnen. Toen moest uw dochter al voor u de video instellen. Ontken het maar niet. En van wie hebben we laatste jaren het meest geleerd wat de computer betreft? Juist ja, van uw zoon of leerling. Ik voorspel u dat binnen vijf jaar onze kinderen ook onze kledingadviseurs zijn geworden. Al deze zelfbewuste adolescenten die elke dag een minachtende blik op onze kleding werpen, hebben maar één woord om ons te karakteriseren. Losers. Hoe komt het toch dat niemand leraar wil worden?

Uit: Carmel Courant, jaargang 4, nr. 2, december 1999

13 - De columns van Jos


AMATEURS Vorig jaar ben ik twee maanden naar Mensendieck-therapie geweest. Ik kan het iedereen aanraden. De eerste kennismaking was even schrikken. Voor me stond een kordate dame van in de vijftig, opgestoken haar en de doortastende manieren van een Oostduitse heilgymnaste. “Ga daar maar eens staan”, zei ze en wees naar de andere kant van de kamer waar de wanden uit louter genadeloze spiegels bestonden. “alleen je sportbroek aanhouden.” Wel een minuut lang bekeek ze me. Ik voelde me net een koe op de veemarkt, vooral na haar opmerking: “Weinig vlees op de botten”. Maar over wat daarna gebeurde niets dan lof. Een echte kanjer. Eerst heeft ze me leren staan. Denk niet dat staan zomaar staan is. Staan moet je van onderen opbouwen. Mt de juiste spanning in de voeten en de benen, rug een beetje hol, schouders naar achteren, de kruin het hoogste punt. “Doe je schouders een naar voren”, zei ze. “Kijk, kijk, kijk, zie je wat er gebeurt? Weet je hoe dat komt?” Het duurde even voor ik het zag en voelde. “Doe eens voor hoe je je ’s morgens scheert. Rij je veel auto? Wat voor werk doe je? Wat zijn je hobby’s?” Zo zijn we alles langsgelopen. Systematisch, analyserend, praktisch, inzichtelijk.

oud-collega Wallage die erkent dat hij via zijn kinderen pas ontdekte hoe vrijblijvend de basisvorming is (het Onderwijsblad van 12 februari). Met Tweede Kamerleden die jammeren dat ze zijn misleid. (Hebben ze zelf geen visie? Zijn ze sinds hun diploma-uitreiking nog wel een op een school geweest?) Wat moet je met een ministerie dat alleen maar adviezen gebruikt van onderwijsadviseurs die zijn beleid ondersteunen? Professor Imelman – “De tweede Fase zal de Nederlandse scholen in een pedagogische ruïne veranderen”- kan daarover meepraten. Rapporten worden teruggegeven met de woorden: jammer, ik dacht dat u in de toekomst nog vaker voor ons had willen werken… (een HP/DeTijd-nummer van december). Je gelooft je oren niet wanneer een PMVO-missionaris tijdens een klankbordbijeenkomst aan een conrector van onze school vraagt: ”Dat veertien vakken een verzwaring voor de leerlingen is, snappen we. Maar waarom is dat een taakverzwaring voor de docenten?” Geduldig legt mijn collega vervolgens uit dat meer vakken minder uren per vak inhoudt en dus meer klassen en meer leerlingen per docent. Men knikt begrijpend, het wordt genoteerd.

Waarom was ze goed? Omdat ze me heeft leren kijken en begrijpen. In negen keer veertig minuten. Ik kan nu ook goed zitten. Fysiek ben ik in staat om dagen achter elkaar proefwerken na te kijken. Kom rustig langs als je vragen hebt, ik leg het zo uit. En… ik kan buikdansen! Mijn heupen zijn zo soepel als die van een zesjarig kind. Wat ik met deze vaardigheid ga doen, weet ik nog niet. Dit alles dankzij een vakvrouw.

Wil je de boel intern verbouwen, dan zoek je een binnenhuisarchitect die steevast met oplossingen komt waar je zelf nooit aan hebt gedacht. Wil je goed onderwijs, dan kom je terecht bij beleidsmakers die plannen maken waar je moeiteloos gaten in kunt schieten. Het kost wat en dan heb je nog niks. Wel oververmoeide docenten.

Professionals zijn een genot. Iedere keer ben ik verrast over hun meerwaarde. Op school hebben een aantal mensen met verstand van toneel. Maar ze kunnen niet tippen een de beroepsregisseur die we sinds een paar jaar in huis hebben. Foto’s voor de schoolgids? We vragen een professionele fotograaf. Sommige dingen moet je overlaten aan mensen die er voor gestudeerd hebben. Het kost wat, maar dan heb je ook wat. Maar wat is nou het gekke? Je kunt overal een goeie vakman voor krijgen, behalve voor onderwijsbeleid. Daar is amateurisme troef. Neem de Tweede Fase. Het was het afgelopen jaar onthutsend om te zien hoe weinig kijk beleidsmakers op de praktijk hebben. Wat moet je met een staatssecretaris die midden in het schooljaar zomaar wat vakken schrapt? En met haar

14 - De columns van Jos

Uit: Carmel Courant, jaargang 4, nr. 3, april 2000


WALGING Er wordt veel geklaagd in het onderwijs, da’s algemeen bekend. Om een paar dingen te noemen: het leesgedrag van leerlingen, uit de hand gelopen bijbaantjes, salariëring en niet te vergeten, pta’s. Twee jaar geleden kende ik de term nog niet, nu word ik agressief bij het idee dat ik over een week acht pta’s klaar moet hebben. Maar er is één zaak waar ik weinig over hoor, vreemd genoeg. In de loop der jaren heb ik er een enorme weerzin tegen opgebouwd en het wordt steeds erger. Een bekende Franse filosoof heeft ooit een boek geschreven met als titel De walging. Daar moet ik dan aan denken. Of aan uitdrukkingen als ad nauseam of zum kotzen. Ik word er kortom bijna fysiek onwel van: corrigeren. Het komt door de hoeveelheid. Je geeft een derde klas de opdracht een stukje te schrijven van honderd woorden over zakgeld. Een paar van die verhaaltjes nakijken is leuk, maar wanneer je er drie maal dertig, is negentig, moet nakijken, lijkt het op een nipo-enquête met open vragen, die handmatig verwerkt moeten worden. Een incidenteel so’tje is te overzien, maar wat te denken van een proefwerkweek gecombineerd met schoolonderzoeken? Alsof je door een lawine wordt verpletterd. Met de zekerheid dat je de komende twee weken alleen bezig bent met corrigeren. Om te eindigen met het toetje, één cijfer achter de komma. Want het computerprogramma heeft ons dit jaar in de steek gelaten. Ckv-werkstukken vallen mee, maar die eindeloze stroom so’tjes die wij talendocenten geven om de boel aan het werk te houden met steeds dezelfde fouten! Hebben we hier zes jaar voor gestudeerd? Alleen de eerste jaren vond ik corrigeren leuk, toen ik nog dacht dat er een lineair verband bestond tussen mijn didactische kwaliteiten en de hoogte van de cijfers. Van die theorie ben ik inmiddels afgestapt. Als rechtgeaarde boerenzoon in het pre-mechanisatietijdperk heb ik achter eindeloze rijen bieten, aardappelen en rogge gestaan. Blik op oneindig, verstand op nul. Ik weet dus wat afzien is. Maar dit is te veel. Soms denk ik dat ieder mens in zijn leven een vast quotum aan dom werk kan verrichten, voordat hij afstompt. Ik zit daar mede door mijn jeugd al ruimschoots overheen. Ik kan niet meer. Het summum van erg vind ik slechtgemaakte so’jtes en proefwerken. Voor mij de belangrijkste stimulans om goed les te geven.

Natuurlijk heb ik geprobeerd het leed te verzachten. Met de beste leerlingen beginnen, zodat aanvankelijk de berg snel slinkt. Hé, nu al over de helft! Stapeltjes van tien maken met telkens een kleine beloning. Mooie muziek opzetten bij hersenloos correctiewerk. Mezelf voor een raam plaatsen met uitzicht op buiten of een stel voetballende kinderen. Het werk strategisch verdelen over de week. Niet meer dan één geestdodend kwarweitje per dag. Als dat nog niet helpt: bedenken hoeveel geld ik hiermee verdien. Als ik wanhopig ben: bedenk dat ik collega’s heb die verzorging of techniek geven aan acht eerste klassen. Bij echte wanhoop: denken aan het leed elders in de wereld. Of het nou door dat Franse boek komt weet ik niet, maar soms middenin zo’n eindeloze proefwerkweek dreigt de hele boel te escaleren. Een bijna existentiële walging maakt zich van mij meester. Dan gaat het verder dan correctie en strekt het zich uit over het hele lerarenbestaan. Is dit ons lot? Eindeloze rijen klassen voorbij zien trekken die ook over twintig jaar niet weten dat na het woord hoeveelheid ‘beaucoup’ het woordje ‘de’ volgt? Zestig mondelingen afnemen in vijf dagen? Veertig kunstgeschiedenisexamens nakijken met negenendertig open vragen, gevolgd door een tweede correctie? Een ding moet ik wel zeggen. Met geen pen is het te beschrijven, dat geweldige gevoel van bevrijding als de klus geklaard is. De opluchting! De verlossing! Godzijdank, ik mag weer lesgeven. Het leeft weer voor mijn ogen! Het beweegt, het lacht, het maakt geluid!

Uit: Carmel Courant, jaargang 4, nr. 4, juli 2000

15 - De columns van Jos


Blogger avant la lettre 16 - De columns van Jos


LUISTERVAARDIGHEID Vroeger was ik klassenleraar (toen nog klasseleraar) en maakte af en toe een praatje met een leerling. Nu in de tweede fase ben ik mentor en houd op gezette tijden een voortgangsgesprek. Da’s leuk werk en ik heb er een hoop van geleerd. Belangrijkste conclusie: hoe meer ik mijn mond houd, hoe meer eruit komt. Het klinkt eenvoudig, maar het is verschrikkelijk moeilijk, want zoals het een echt leraar betaamt, bedelf ik de leerlingen graag onder ongevraagde adviezen en wijze raad. Helpen, daar komt het eigenlijk op neer, ik wil zo graag helpen. Dat zit heel diep, heb ik gemerkt. Het lijkt positief, maar het is een handicap. In de loop der jaren, met vallen en opstaan, heb ik geleerd die hulpverleningsreflex te onderdrukken. Ik heb mezelf nu als doel gesteld vooral te luisteren, een beetje te sturen, een vraag te stellen, als het nodig is door te vragen en vooruit af en toe advies te geven. In feite is elk gesprek een oefening in luistervaardigheid. Vorig jaar, de tweede fase was net begonnen, liepen we tijdens één van de gesprekken de cijferlijst van Anouk langs. Een vijf voor geschiedenis. “Ik kan geen tekstverklaring”, was haar stellige overtuiging. Ha! dacht ik, nu kan ik mijn mentorschap en mentoruur waarmaken! Met het Handboek vaardigheden, een cadeautje van ons begeleidingsteam, gingen we aan de slag. Samenvatten! Aktief leren! Spinnewebben maken! Het uur vloog voorbij. Ze knikte begrijpend, dat deed ze allemaal wel, maar veel helpen, nee. Ze liet het me zien, het geschiedenisboek en de samenvattingen. Ik bladerde door het betreffende hoofdstuk, bladzijde na bladzijde, met die ontmoedigend kleine lettertjes en keek naar haar samenvatting. Daar doe je best lang over, zei ze, ik ben er wel een paar uur mee bezig, de avond voor het proefwerk. En die zeven weken ervoor dan? Dan deed ze niks. De leraar zei wel dat je de stof thuis moest nalezen, maar ja, controleren deed hij niet. En wat doen je dan? Achteraf was ik het meest verbaasd over mezelf. Een uur lang waren we bezig geweest met tekstinzicht en pas de laatste vijf minuten was ik erachter gekomen dat ze bijna niks deed.

vijftien minuten. Ze werkte zowel zaterdag als zondag in een restaurant, van vijf uur ’s middags tot één uur ’s nachts. Soms maar tot elf uur hoor, zei ze, en dan ga ik daarna uit. Vrijdags na school deed ze niks, want ze vond het belangrijk ook tijd te hebben voor zichzelf. Zou je daar misschien moe van zijn, vroeg ik, van dat werken. Ze dacht even na. Zou best kunnen, ja. Ik hield mijn mond nog even. (Wat is dat moeilijk!) Dus u vindt dat ik teveel werk? Vinden mijn ouders ook. Ach, het was eerst ook alleen maar op zaterdag en toen een uurtje extra op zondagmiddag. Het ging eigenlijk helemaal vanzelf. Het kan nog minimaler. Vorige week, zomaar in de les. Beginzin, uitgesproken met de gebruikelijke heftigheid en verontwaardiging: “Bij wiskunde 1 hebben maar drie van de zestien mensen een voldoende, da’s toch niet normaal, of wel soms?!” Het grappige was, dat ik daarna niks meer hoefde te doen, het was puur luisteren, de klas nam spontaan de rol van luisteraar en vragensteller over. Met name de leerlingen van wiskunde 1, 2, die dat maandenlange geklaag van een stel spuugzat waren en met een waar genoegen de rol van inquisiteur speelden. Ze wisten precies waar de problemen zaten en kregen die feilloos boven tafel. Dertig minuten duurde deze luisteroefening en toen was het hele probleem opnieuw geformuleerd, door henzelf. De uiteindelijke bekentenis kwam hier op neer: het ligt niet aan de leraar, niet aan het vak, maar aan onszelf. We doen te weinig, verkletsen onze tijd en beginnen te laat. “Als ik wil, kan ik wel een zes halen,” zei iemand zachtjes. Een ander: “Ik denk dat iedereen een voldoende voor wiskunde kan halen.” Niemand protesteerde. Ik heb genoten. Zo leuk kan luisteren zijn.

Uit: Carmel Courant, jaargang 5, nr. 2, december 2000

Een jaar later hadden we weer een gesprek. Slechte cijfers over de hele linie nu. Deze keer begon het met: “Ik ben altijd zo moe.” Hoe dat kwam wist ze niet. “Mijn vader heeft in het ziekenhuis gelegen en dat vond ik akelig, kweenie, ik denk dat het daarvan komt.” Ik had mijn lesje geleerd, stelde vragen en luisterde. Deze keer rolde het er allemaal prachtig uit, in krap

17 - De columns van Jos


CULTUURBARBAREN Sinds een aantal jaren geef ik het vak ckv. Culturele en kunstzinnige vorming, alleen de naam is voldoende om de vierdeklassers de stuipen op het lijf te jagen. Misschien roept de term in Amstelveen en Zeist louter positieve associaties op, bij ons op school schrikken ze zich een ongeluk. Want kunst, dat is een beeldhouwwerk, een schilderij, een museum, zeggen ze met een vies gezicht. Kunst is duf en saai. Bij kunst moet ik altijd denken aan oude mensen en roggebrood, zei Philip, een jongen uit vijf havo. Eerlijk gezegd is onze sectie blij met die extreem lage verwachtingen. Het kan alleen nog meevallen. En meevallen, dat doet het bij de meesten. Een kleine bloemlezing uit hun opmerkingen. Ik wist niet dat het vak zo breed was. Muziek, cabaret, clips, graffiti, het valt allemaal onder kunst, dat wist ik helemaal niet. Ik heb geleerd om eerst goed te kijken voor ik een mening geef. Dankzij die opdrachten ontdek je van alles, anders loop je zo langs die schilderijen. Ik wist niet dat toneel ook om te lachen was. Het vak is veel praktischer en afwisselender dan ik van tevoren had gedacht. Nooit gerealiseerd dat je een dag bezig bent om een filmpje van drie minuten te maken. Ongelooflijk. Sinds we die opdracht over straatmeubilair hebben gehad, betrap ik mezelf er op dat ik anders naar een lantaarnpaal kijk. Dat zijn leuke dingen om te horen. Dat geeft weer energie. Jammer genoeg zijn niet alle leerlingen zo positief. Er is een tweede groep leerlingen die het best te karakteriseren valt met: “Het viel niet tegen, het kan erger.” Ze hebben vaak een praktische instelling: het moet, dus laten we er iets gezelligs van maken. Eerst naar de schouwburg, dan naar McDonald’s. Wilt u even aftekenen? Tenslotte is er nog een derde groep, een kleine, harde kern van cultuurbarbaren. Niks om je over te verbazen, deze driedeling. Zo kijken mijn collega’s ook tegen kunst aan. Eigenlijk is het de perfecte afspiegeling van onze personeelskamer. Hoeveel er ook geschoven is met de tafels in de loop van de jaren, vroeg of laat valt de boel steevast in drieën uiteen, net als bij de leerlingen. Bij ons op school heb je de culturele tafel, de boerentafel en de rokerstafel. Duidelijker kan het niet. De terminologie komt van de boerentafel, dat wil ik even gezegd hebben, de boeren hebben zichzelf die naam gegeven.

18 - De columns van Jos

Wie zijn dat nu, de leerlingen van de harde kern? Ze komen opvallend vaak uit het profiel economie, ik weer niet hoe dat komt. Op de een of andere manier is dat een combinatie die niet werkt, cultuur en economie. Op nationaal niveau ook niet, denk maar aan Van der Ploeg op Cultuur. Het zijn ook bijna altijd jongens. Beste jongens, leuke jongens, daar niet van, maar ze hebben niks met het vak. Ze hebben ook niks met Nederlands of literatuur. Er springt geen enkele vonk over. Waardeloos vak, zonde van mijn tijd, zeggen ze. Wat is nou het nut van dat vak. Frustrerend? Valt wel mee. Toch zijn er onderdelen die ze aardig vinden. Het probleem is dat ze zestien zijn. En jongens. Een fatale combinatie. Dan ga je af voor de groep als je zegt dat leerlingentoneel leuk was. Cabaret kan nog, toneel niet. Klassieke muziek en ballet al helemaal niet. Je maakt jezelf belachelijk. En niet alleen als je zestien bent. Zelfs als volwassene kan het nog moeilijk liggen. Zo hoorde ik pas dat een leraar economie (zie je wel, weer dat vak), een trouw lid van de boerentafel, tijdens een excursie naar Londen zo dom was geweest om zich naar een museum te laten meeslepen door een enthousiaste collega van ons, zo’n onweerstaanbaar jong ding van tekenen. Vijftien minuten maar. Hij was nog niet terug op school of daar begon het. “Henk, wat hebben we gehoord, ben je naar een museum geweest?”. Als je als man van 47 al zo gepest wordt, dan snapt iedereen hoe dat onder pubers gaat. Ach, zo gaan die dingen, een docent moet zoiets begrijpen. Beetje psychologisch inzicht.

Uit: Carmel Courant, jaargang 5, nr. 3, maart 2001


JONGENS/MEISJES Bij ons op school doet zich sinds een aantal jaren een merkwaardig fenomeen voor. De meisjes worden slimmer en de jongens dommer. Tenminste, dat zou je denken als je kijkt naar het aantal jongens dat op het atheneum zit. De coördinator van de afdeling had al enige tijd een onbehaaglijk gevoel en is gaan tellen. Hier volgen de onthutsende resultaten. De verhouding jongens – meisjes is in de derde klas 22 – 59, in de vierde klas 20 – 55 en in de vijfde klas 22 – 44. Eigenlijk begint het probleem in de brugperiode. De basisscholen verwijzen meer meisjes dan jongens naar de afdeling havo-atheneum. In de eerste klas zitten dit jaar 84 meisjes en 73 jongens, in de tweede is de verhouding 101 – 88. Onze coördinator, veertig jaar werkzaam in het onderwijs en dus al veertig jaar bezig met veldonderzoek, heeft de volgende theorie. In de tweede klas slaat de puberteit definitief, diep en genadeloos toe. En dat hoort ook zo, voegt hij eraan toe. Een paar jaar later is de boel weer in evenwicht, maar dan is het te laat voor de jongens. De meisjes zijn nog redelijk aan het werk gebleven, de jongens niet, die moet je dwingen tot werken. Als ze echter de kans krijgen, presteren ze onder hun kunnen. Het gevolg is dat de advisering lager uitvalt en zo komen teveel jongens op de havo-afdeling terecht, en gaan daar presteren op havo-niveau. Ik ben bang dat hij gelijk heeft. Meisjes zijn ijveriger, meisjes zijn braver, meisjes zijn netter, alle clichés die je in de personeelskamer hoort, zijn waar. In februari nam ik een eerste klas over en constateerde meteen al dat vooral de meisjes ambitieus zijn, ze gaan voor de negen en de tien. En het viel me ook op dat een stel jongens constant een vier of een vijf haalde voor eenvoudige, aangekondigde overhoringen. Stimulerende opmerkingen hielpen niet. Ik vind het moeilijk, ik snap het niet, zeiden ze. Ik besloot over de gaan tot de methode Horsthuis, genoemd naar de eerder vermelde coördinator: de ouders bellen. En het wonder geschiedde: bij de eerstvolgende overhoring hadden ze allemaal een dikke voldoende. Iedereen blij: de leerlingen, de klassenlerares, de ouders en ik natuurlijk. Ik zat die dag in een ruim lokaal met uitzicht op de tuin, voor het eerst in dagen scheen de zon. Ik keek naar al die blije gezichten en constateerde dat het leven verbluffend eenvoudig was. Er was trouwens één jongetje van wie de ouders telefonisch niet bereikbaar waren, ondanks eindeloos bellen. Grote

hilariteit in de klas toen bleek dat hij de hele middag en avond achter de computer had gezeten. Hij was wel de enige met een onvoldoende. Vorig jaar stuitte ik in drie atheneum ook op een stel onwillige leerlingen, vijf stuks, allemaal jongens, helemaal in beslag genomen door meisjes, breakdancen en computeren. Bellen zorgde slechts voor een tijdelijke opleving. Aan het eind van het schooljaar verdwenen ze alsnog naar de havo. En daar presteren ze nu matig tot onvoldoende. Als de theorie klopt, moeten een heleboel mensen aan het werk. In de eerste plaats natuurlijk de jongens. Verder de docenten. Dan maar een hoge telefoonrekening. En tenslotte de ouders, want ook zij gaan blijkbaar akkoord met deze brain-drain. Eerst moeten de cijfers in orde zijn, dan mag je uitgaan. Zoiets. Hoe dan ook, we moeten dit probleem op korte termijn oplossen. Want het leidt tot vreemde situaties. De scheve jongens-meisjes verhouding wordt namelijk nog versterkt door de profielkeuze. Natuur & Techniek wordt vooral door jongens gekozen, Cultuur & Maatschappij door meisjes. Gevolg is dat ik nu klassenleraar ben van een klas van 24 leerlingen. Allemaal meisjes. Op zich niet vervelend voor mij, maar als maatschappelijk verschijnsel niet wenselijk. En als we niet oppassen zeggen de jongens in de tweede klas straks hetzelfde als wat ze over de pabo zeggen. Ga jij naar het atheneum? Da’s toch voor meisjes? Misschien is het toch waar dat meisjes steeds slimmer worden.

Uit: Carmel Courant, jaargang 5, nr. 4, juni 2001

19 - De columns van Jos


WONDERBOY Alle leerlingen zijn me even lief, maar jongens en meisjes van het platteland nemen een hele speciale plaats in. Dat komt omdat ik mezelf weer zie zitten. Ook zwakke leerlingen hebben mijn sympathie, en ijverige. Goeie leerlingen daarentegen ontsnappen een beetje aan mijn aandacht. Die redden zich wel. Daar valt weinig aan te sleutelen en over na te denken. Ze lijken op een goeie sportwedstrijd: daar ben je zo over uitgepraat. Maar vorig jaar had ik er eentje, een echte goeie, die bleef me verbazen. Het begon in juli 2000. We zaten tien minuten te wachten tot de allerlaatste rapportvergadering vijf atheneum zou beginnen. Ons oog viel op zijn cijferlijst: alleen maar negens, niet alleen voor wis- en natuurkunde, maar ook voor vakken als Frans en muziek. Hij had alleen een acht voor gymnastiek. Jouw cijfer valt uit de toon, zeiden we tegen onze collega. Jullie hebben gelijk, antwoordde hij, hij verdient eigenlijk meer, want hij is een bijzonder sociaal iemand. En weet je, niet te sociaal, precies goed. De vergadering begon. Nog cijferwijzigingen? Jazeker, zei Leo. Die acht van mij moet een negen worden. En zo kreeg-ie louter negens op zijn overgangsrapport. Dat hadden we nog niet eerder meegemaakt. Het schooljaar erna kwam ik tot de conclusie dat deze jongen werkelijk overal goed in was. En als ik overal zeg, bedoel ik echt overal. Je kunt geen terrein zo gek bedenken of hij blonk erin uit, zonder een spoor van inspanning, als of het de gewoonste zaak van de wereld was. In de vierde klas gaf hij samen met een vriend al een perfecte imitatie weg van Acda & De Munnik. Vorig jaar won hij de talentenjacht. In de klas stelde hij zich bescheiden op, maar als je de leerlingen vroeg om een paar suggesties ter verbetering, kwam-ie altijd met een prima voorstel dat door iedereen werd geaccepteerd. Ploeterden de leerlingen op hun brief, dan zag ik na een kwartier plotseling dat-ie naast een zwakke leerling was gaan zitten om te helpen. Begin maart gaf ik de cijfers teug voor de luistertoets. Hij had één van de 56 vragen fout. Leerlingen zeggen na afloop steevast dat ze het moeilijk vonden, dat ze wel twintig vragen hebben gegokt. Hoe reageerde onze wonderboy? Eén fout? Ik denk dat ik wel weet welke. Met een volkomen serieus gezicht. Als verkering een schoolvak was, zou hij van mij ook een negen

20 - De columns van Jos

krijgen. Je zag ze wel eens samen, hem en zijn vriendin, stralend en gelukkig, maar dat was dan ook alles. Geen geshow, geen geklef, niks. Als ze samen een excursie hadden naar Brussel, gingen ze niet naast elkaar zitten. Mijn collega muziek dacht na afloop dat de verkering uit was. De cijfers voor de schoolonderzoeken waren indrukwekkend, die varieerden van een 8,2 voor Nederlands tot een 9,6 voor natuurkunde. We hopen toch zo dat-ie een paar tienen gaat halen, zeiden een paar meisjes uit zijn klas tegen me, net voor het examen. We gaan straks allemaal voor hem duimen. Uiteindelijk haalde hij twee achten, vijf negens en een tien. Ik hoorde datie nog drie jongere broers heeft. Ik ben benieuwd.

Uit: Carmel Courant, jaargang 6, nr. 1, oktober 2001


ZELFPORTRET Mijn schoonvader is een jaar of acht schaapherder in Drente geweest. De hele familie denkt daar nog met plezier aan terug. Mijn schoonouders woonden er letterlijk in een huisje op de hei, aan de rand van het bos, met uitzicht op een paar meertjes. Vanuit de woonkamer zag je de kiekendief boven het riet, je had ringslangen en vossen, zonnedauw langs het pad, wolverlei en klokjesgentiaan. De illusie te wonen in een zich eindeloos uitstrekkend stuk echte natuur. Mijn schoonvader had ook twee Bordercollies, van die zwart-witte schapenhonden, die je regelmatig op de Engelse televisie aan het werk kunt zien. Prachtige beestjes, heerlijk om mee te werken. Intelligent, ijverig en aanhankelijk. Met een paar van die honden kun je rustig in je eentje een kudde van een paar honderd schapen krijgen waar je hebben wilt. Ze zien alles, doen alles. Ze hebben één nadeel: ze zijn soms te ijverig. Je hoeft maar op een paar kippen te mopperen die in je tuin lopen, of ze zijn al verjaagd. Ik heb wel eens gelezen dat ze sommige overijverige jonge honden een steen om de nek hangen om de boel wat af te remmen. Anders wordt het te gek. Als ze mij nu zouden vragen om een beest te tekenen om aan te geven hoe ik mezelf af en toe voel (zoals mijn collega levensbeschouwing/drama wel eens doet bij brugklassers), dan zou ik een Bordercollie tekenen met een steen om de nek. Die steen, dat is dan de migraine waar ik regelmatig last van heb. Anderhalf uur volleyballen, een ochtend spitten in de tuin, een volledige baan, en hup, ik ben weer geveld. Het is een vervelende handicap en ik probeer ermee te leven. Jaren geleden heb ik daarom besloten dat een baan van 21 uur goed voor mij is. Dat schept bovendien de nodige ruimte en afstand, dat geeft weer energie. En je blijft vriendelijk tegen de leerlingen.

vakantie net achter de rug, een paar klassen op kamp, nog geen correctiewerk, de leerlingen ook dit jaar weer aardig. Dus wat zegt deze Bordercollie: geef mij die uren maar. Mijn vrouw schudt haar hoofd. “Nee hoor”, stel ik haar gerust, “het gaat echt wel goed.” Vijf, zes weken later lig ik al in bed met een tweedaagse aanval. Vier weken later nog een keer. Af en toe hielp ik mijn schoonvader met de schapen. Dan merk je pas wat een domme beesten dat zijn. Ze zijn gek op brokken. Als je de deuren van de kooi opendeed, werd je bijna onder de voet gelopen, zo graag willen ze bij het eten komen. Het kwam wel eens voor dat een schaap zich erin verslikte. Hoesten, hoesten, hoesten en dan kwam het weer goed. Op die ene keer na. Het beest bleef maar kuchen en schrapen, maar niks hoor. We stonden erbij en zeiden tegen elkaar: dat gaat niet goed, dat beest valt dadelijk dood neer. Snel pakten we hem bij zijn achterpoten en hielden hem in de lucht met de kop naar onderen. En jawel hoor, daar viel de prop van brokken naar beneden. We keken elkaar opgelucht aan: dat was op het nippertje. Maar wat doet dat stomme beest? Zo snel zijn wankele poten hem kunnen dragen, stormt-ie op de voederbak af, naar de resterende brokken. Ik zal dat beeld nooit vergeten. Ik ben dus helemaal geen Bordercollie, dat is veel te positief. Ik ben een schaap, een stom schaap dat zich voor de zoveelste keer op de brokken stort. Of nee, ik ben allebei. Een fatale combinatie.

Uit: Carmel Courant, jaargang 6, nr. 2, januari 2002

Toch gaat het nog regelmatig mis. Je zou zeggen dat een volwassen man van bijna 47 iets geleerd heeft van de steen die hij al jarenlang met zich meezeult, maar niks hoor. Het zit blijkbaar heel diep. Neem dit schooljaar. Ik weet dat mijn uren onevenwichtig verdeeld zijn, dat de eerste helft van het schooljaar veel drukker is dan het tweede, dat ik de eerste drie maanden extra druk ben in verband met het toneelstuk dat we met het personeel gaan opvoeren. Goed. Nu blijkt mijn collega na de vakantie nog steeds ziek te zijn. Een vervanger is niet te vinden. Ieder normaal mens zou zeggen: sorry, ik zit vol. Het is september, de

21 - De columns van Jos


6A2 Anderhalf jaar lang heb ik Frans 1 gegeven aan 6A2. Even het geheugen opfrissen: Frans 1 op het atheneum is alleen maar leesvaardigheid, tekstverklaring dus, geen spreken, schrijven of luisteren. Het is een verplicht vak dat weinig enthousiasme ontmoet, laat ik het zo maar zeggen. Hoewel er een paar meisjes in zitten, zal ik me deze klas altijd blijven herinneren als een vrolijke verzameling spelende natuur en techniek-jongetjes. Ik had ze woensdag het zevende en vrijdag het zesde uur.

zeker?”, vroegen ze. Ongelooflijk. Ze werden helemaal enthousiast. Dat was ze nog in geen enkele les gelukt.

Als ze binnenkomen, zou je zweren dat het brugklassers zijn. Gezellig komen ze bij je bureau staan om een praatje te maken. De eerste tien minuten bruist het van de activiteiten. Een fysieke ervaring, zo valt 6A2 het best te omschrijven. Ruud plakt een plastic bekertje tegen de zijkant van de kast. Rik gaat ingewikkelde vliegtuigjes vouwen die prachtig kunnen zweven. Weer iemand anders is drukdoende om twee woordenboeken F-N kunstig in elkaar te ritsen, de bladzijden om en om, zoals je dat met een pak kaarten doet. Een kwartier later zal de argeloze leraar een woordenboek pakken – “Hé, het zijn er twee!”- en proberen ze uit elkaar te trekken, wat met geen mogelijkheid zal lukken. De eerste keer vond ik het erg verrassend. De rest van de jongetjes staat bij het krat woordenboeken en vraagt zich af hoe hoog de toren zal worden als je alle exemplaren gebruikt, om vervolgens enthousiast aan de slag te gaan. De jonge onderzoekers.

Afgelopen januari presenteerden ze samen met de andere klassen hun profielwerkstukken. Ik wist meteen waar de jongetjes van 6A2 waren: daar waar geschoten werd. Ze onderzochten de inslagsnelheid van kogels, vertelden ze met glimmende ogen. Hun voorliefde voor schieten was me vorig jaar al opgevallen toen ik de filmpjes zag, die ze voor de ckv 1 hadden gemaakt. Veel camouflagepakken, geweren en mislukte overvallen. Drie jongetjes uit 6A2 sloten de middag af. Ze hadden nauwkeurig onderzocht hoe een raket werkt. Met zijn allen gingen we naar een bouwterreintje achter de school en daar schoten ze onder luid applaus hun zelfgemaakte raket af. Hij ging een enorm eind de lucht in, maakte een sierlijke boog en kwam keurig met de punt naar beneden weer op de grond terecht. Ik vond het een stijlvolle afsluiting van anderhalf jaar 6A2.

Ik heb een hoop moeite moeten doen om ze aan het werk te krijgen. Vorig jaar heb ik de term effectieve leertijd geïntroduceerd, in een poging hun ongeconcentreerdheid op een speelse manier inzichtelijk te maken. Elke les duurt vijftig minuten. Ga nu bij jezelf een na hoeveel tijd je daadwerkelijk aan Frans besteedt. Gretig werd de uitdaging aangenomen. De cijfers waren onthutsend: sommige jongens haalden de tien minuten niet. Dit jaar heb ik het simpel gehouden: de meest ongeconcentreerde jongetjes zette ik uit elkaar. Dat vonden ze zelf ook het beste. Op het laatst hoefde ik ze maar aan te kijken of: “Ja, ja, ik ga daarginds wel zitten.” De afgelopen maanden, met het schoolexamen in het vooruitzicht, ging het ronduit super. Ik kan me het moment herinneren, de klas was een eindexamentekst aan het maken, waarop Roel zei: ”Hé jongens, zal ik wat zeggen? We zijn nu precies een half uur stil geweest!” Een half uur stil? Dat kon niet, dat was onmogelijk. “Een half uur? Weet je het wel

22 - De columns van Jos

Achttien jaar zijn ze, of bijna. Ik weet ook dat deze jongetjes in het weekend uitgaan, dat ze af en toe veel te veel drinken, verkering hebben. Volgens de statistieken moeten velen hun eerste seksuele ervaringen al lang achter de rug hebben. Maar op de een of andere manier lukt het me niet die twee beelden kloppend te krijgen.

Uit: Carmel Courant, jaargang 6, nr. 3, maart 2002


23 - De columns van Jos


AFSCHEID Een dezer dagen nemen we definitief afscheid van onze rector. Ruim eenentwintig jaar geleden kwam hij bij ons op school om puin te ruimen. We hadden zeven jaar van experimenteren achter de rug. De bekende discrepantie tussen theorie en praktijk. Gefrustreerde idealisten, wanhopige realisten. Motie van wantrouwen, een rector die opstapte. Chaotische tijden, kortom. Een paar jaar later had Toon de ergste rommel opgeruimd. Waar ging het allemaal om? Ik durf het nauwelijks te zeggen. Het ging om zelfstandig leren. Je begrijpt misschien hoe het Studiehuis bij ons werd ontvangen, frustraties sleep je een heel leven mee. Toon werd in de loop der jaren een zeer geliefde rector, zelfs de grootste sceptici wist hij voor zich te winnen. Het meest gewaardeerd werd hij om zijn toespraken. Juweeltjes. Twee jaar geleden fuseerden alle middelbare scholen in Noordoost Twente. Onze Toon, geestelijk vader van deze originele constructie (“Decentraal tenzij”) werd superrector en wij kregen een nieuwe locatiedirecteur. Tijd voor een mooi afscheid, vonden wij. Motto: Toon gaat verhuizen! Wat het meest werd betreurd: geen persoonlijke toespraak meer voor de achterblijvers. Het werd het leukste personeelsfeest uit onze historie. Je hebt van die dagen dat alles klopt. Op een warme dinsdagmiddag in juli kwamen we bij elkaar in de hal, zongen hem geestdriftig toe, waarna de verhuiswagen voor kwam rijden: conciërge Johan met paard en wagen. De verhuizing was zo gebeurd. Iedereen pakte wat uit de kamer van de rector: bureau, stoel, boeken, ordners. Het was een mooie optocht die even later door de straten van Oldenzaal trok: voorop de harmonie van Deurningen, daarachter paard en wagen met de nieuwe rector achter zijn bureau, gevolgd door het voltallig personeel op de fiets. Automobilisten wachtten geduldig. De bomen en struiken hadden nog net dat frisse groen. Volgens mij vond hij het vreselijk. Maar de mensen aan wie hij het naderhand heeft verteld, zullen vast een prachtig verhaal hebben gehoord. Dat is Toon: hij maakt overal literatuur van. Even later werd hij welkom geheten op de nieuwe locatie, waar de boel werd uitgeladen voor het nieuwe hoofdbureau. Een drankje, een hapje, een rondleiding door de school: alles wees op een voorspoedige integratie. Het eigenlijk feest vond iets verderop plaats, in de herensociëteit. Als instituut natuurlijk volstrekt achterhaald, maar zoals je de wet van de remmende

24 - De columns van Jos

voorsprong hebt, zo heb je misschien ook de wet van de vooruitlopende achterstand: ik denk niet dat er veel binnenhuisarchitecten zijn die een interieur met zo’n geraffineerde achteloosheid kunnen ontwerpen. Kamers en suite, een opkamer, een besloten tuin, overal was aan gedacht. Op de achtergrond de Plechelmus. Wie kan zoiets bedenken? Het avondprogramma speelde zich af tussen de schuifdeuren. Drie dames in zuurstokroze zongen een smartlap, verscheurden daarbij hartstochtelijk zijn foto. Men ging op stoelen staan, installeerde zich op het trapje van de opkamer om toch vooral niks te missen. Er was een toespraak. Zes, zeven vrouwen hadden voor een dans hun mooiste India-jurken uit de mottenballen gehaald. Nostalgische gevoelens bij het publiek. Een sketch. Het cadeau. Uit alles bleek dat niet zomaar iemand wegging: men had zich uitgesloofd, er werd enthousiast meegezongen, het liber amicorum puilde uit, de zinsnede “een soort vader” viel meerdere keren te horen in persoonlijke gesprekken. Huiskamersfeer, familiefeestje. Tijdens de onderbrekingen werden de glazen bijgevuld. Buiten in de tuin was het nog steeds lekker. Na herhaald aandringen van het bedienend personeel stapten we eindelijk rond een uur of twee op, waarna het feest werd voortgezet in café De Engel. Iemand moest zelfs overgeven, maar dat kwam van de patatlucht, zei ze. Hoe gaat het nu met de verweesden, vraag je je misschien af. Het gaat goed met ons. De nieuwe directeur doet het eigenlijk helemaal niet zo slecht. En wat niemand had verwacht: hij steekt Toon naar de kroon wat toespraken betreft.

Uit: Carmel Courant, jaargang 6, nr. 4, juni 2002


OUD Het is net of mijn bloed nog langzaam stroomt. Mijn hoofd zit nog vol natuurstenen huisjes in Frankrijk, weelderig bloeiende tuinen, een uitgebreid ontbijt in de zon. Langzaam dringt het besef tot me door dat het is afgelopen: ik zit in de bus op weg naar de Ardennen. Als ik me omdraai, zie ik vijftig vierdeklassers. Geen enkel bekend gezicht. Helemaal niemand. Kom op, mentor, spreek ik mezelf toe, maak eens spontaan contact. Vijf uur later stappen we uit in een desolaat landschap. Veel bomen, een zwaarbewolkte hemel. Tien minuten laten turen we met ons groepje op een minuscuul stafkaartje van het gebied. Hier zijn jullie, daar moeten jullie naar toe. Het wordt tijd voor een leesbril, realiseer ik me. Vooruit jongens, lopen maar. Ze missen meteen de eerste afslag. Ze moeten het helemaal zelf uitzoeken, had ik me voorgenomen. Maar ik zie het al voor me, tien strompelende mensen in het schemerdonker op zoek naar een camping. Rechtsaf, jongens. ’s Avonds, wanneer ook het laatste groepje is aangekomen – “Na twee uur wandelen waren we weer bij het beginpunt!”- maken we kennis met de begeleiders. Sympathieke lui, maar wat zijn ze jong. De klas formuleert het iets anders: twee stagiairs van amper twintig, iemand die geen kaart kan lezen en dan nog een jongen met ADHD. Frank heeft inderdaad een hoop energie. In een mum van tijd heeft hij een zeil gespannen tussen twee tenten. Kunnen we droog koken. Ook handig voor de mensen die niet in de tenten passen. En zoef, weg is-ie weer. Over het avondprogramma hoeven we ons geen zorgen te maken. Wat kun je anders doen als het donker is, je met 35 man in drie tentjes moet slapen en het regent zoals het alleen maar in de Ardennen kan regenen? Dan kruip je in je slaapzak. Om elf uur is het helemaal stil. Leuke klas, is mijn eerste indruk. Tevreden constateer ik dat ik alle namen al ken: het geheugen is nog goed. Frank is nog niet terug, die crosst nog door de bossen, een parcours aan het uitzetten voor morgen. Om twaalf uur hoor ik eindelijk zijn auto.

fietsen zonder spatbord. Hou ik dat vol, een hele dag? Gelukkig worden er groepjes gemaakt, naar tempo en zwaarte. Mijn keuze is snel gemaakt. Ik heb het goed ingeschat: talloze meisjes hebben iets in hun oog of een broekspijp in de ketting. Ook het schakelen gaat moeizaam en regelmatig moeten er rookpauzes ingelast. Er kunnen wat mij betreft niet genoeg leerlingen roken. ’s Avonds slapen we op de boerderij waar alles weldadig en koesterend is: een warme douche, heteluchtverwarming en eindelijk een gesprek met twee generatiegenoten: Lieke, de leerlingbegeleider en Ton, de coördinator, die langskomen. Dat leerlingen u en meneer zeggen de hele dag door, daar ben ik nu wel aan gewend, maar dat zelfs de begeleiders zich voortdurend vergissen, dat geeft na twee dagen toch een gevoel van vervreemding. Donderdag en vrijdag. Nog steeds zwaar bewolkt, maar droog. De klas is gezellig, sociaal, en de jongens van techniek integreren al heel aardig met de meisjes van cultuur. Wat dat betreft voldoet het kamp aan de verwachtingen. Alleen het slapen blijft een probleem. Het is net of ik voortdurend in de waakstand sta. Iedereen slaapt en ik lig klaarwakker in mijn slaapzak. Je gaat op den duur toch een beetje raar functioneren overdag. Drie jaar geleden had ik dat niet, volgens mij. Toen sloep ik veel beter, hadden we vier dagen een strak blauwe hemel en noemde de helft van de mensen me gewoon bij mijn voornaam. Op de foto’s van toen was ik wel een stuk minder grijs, dat geef ik toe. Het gaat nu allemaal wel heel erg snel.

Uit: Carmel Courant, jaargang 7, nr. 1, oktober 2002

De volgende morgen blijkt mijn luchtbed in een plas water te liggen. Andere mensen hebben soortgelijke ervaringen. Mijn god, als dit de overnachting op de camping is, wat houdt het bivak van overmorgen dan in? Ondertussen blijft de regen gestaag neervallen. Maakt niet uit, want we gaan mountainbiken op

25 - De columns van Jos


SHOPPEN Ze zit in haar karakteristieke houding aan de personeelstafel, rechte rug, actief. Het lijkt alsof ze nog steeds niet goed beseft wat er is gebeurd. Wat moet ik dan tegen hem zeggen, hoor ik haar vragen. Ik zou niet weten wat ik tegen hem moest zeggen. Als je toch eens wist hoeveel uren begeleiding we in die man hebben gestoken. Mijn god! Het knalt eruit, het klinkt als: hoe hebben we ons zo kunnen vergissen. De nabesprekingen duurden soms nog langer dan de lessen. Er komt van alles voorbij: ongeloof, boosheid, machteloosheid. Ik begrijp dat Wouter is vertrokken, laten we hem zo maar noemen. Wouter is een zij-instromer die sinds augustus een collega levensbeschouwing heeft vervangen die wat sneller aan haar zwangerschapsverlof moest beginnen dan gepland. Nu is het ruim twee maanden later en heeft hij het bijltje erbij neergegooid. Hij had jarenlange managementervaring in het bedrijfsleven, zo konden we een paar weken geleden nog lezen in het personeelsblad. Hij verzorgde individuele coaching van managers. Het onderwijs leek hem leuk, hij zocht een nieuwe uitdaging, wilde wel eens met pubers werken. Als je niet van kinderen houdt – hardop zoekt ze verder – als je niet snapt hoe ze in elkaar zitten en waarom ze bepaalde dingen doen, moet je er niet aan beginnen. Volgens mij heeft-ie zich in het begin teveel opgeblazen, en kon-ie dat vervolgens niet waarmaken. Er lag meer in de etalage dan hij kon verkopen, suggereert iemand in een poging het wat minder zwaar te maken. Zoiets ja. Als je in dit vak niet eerlijk bent, niet echt, dan prikken de leerlingen daar zo doorheen. Hij had de laatste weken niet zo goed geslapen, had last van zijn buik, zegt ze. Man, denk ik dan, ik heb wel een jaar buikpijn gehad voordat het lekker liep. Nee, met zulke dingen moet je bij de vrouwen van de sectie levensbeschouwing niet aankomen. Jaren geleden zijn ze tot de conclusie gekomen dat het anders moest. Het gaat om de leerling, om hun beleving. Wie ben ik, pesten, normen en waarden: altijd op zoek naar onderwerpen die er toe doen, die wat losmaken bij de leerlingen. Ze werken veel met drama. Vorig jaar hield een stel leerlingen een handtekeningenactie, verontwaardigd als ze waren dat ze het jaar daarop geen levensbeschouwing meer kregen. Wie heeft er ooit zo’n compliment gehad? Het valt ook niet mee, zegt ze, wel managers kunnen

26 - De columns van Jos

begeleiden, maar af en toe onderuit worden gehaald door een stel dertienjarige pubers. Hij heeft niet eens afscheid van ons genomen. Ook niet van de leerlingen, die begrepen er niks van. Het liep wel aardig, er waren niet echt ordeproblemen, verschillende klassen volgden met plezier zijn lessen. Het is even stil aan tafel. Ik snap het wel, hij schaamt zich kapot natuurlijk. Het blijft vreemd allemaal, vertelt haar collega later. ’s Ochtends heeft hij zich nog opgegeven voor de zij-instroomcursus, ’s middags heeft hij zijn ontslag ingediend bij de adjunct-directeur. Die kreeg bij het afscheid en passant nog wat managementadviezen. Hij gaf zichzelf voor elke les cijfers, wist je dat? Dan vroegen we: En Wouter, nog goeie cijfers gehaald vandaag? Meestal waren het zesjes en zeventjes. Blijkbaar vond hij dat niet genoeg. Hij had wel eens een dip, had een keer gezegd dat-ie overwoog ermee te stoppen. Ze was boos geworden. Dat snapte hij wel. Word maar even boos op me, had-ie gezegd, alsof je er met dit soort cup-a-soupgedrag vanaf bent. Het stukje in het personeelsblad eindigde als volgt. “Aangename verrassingen? Ik heb me nog nooit zo welkom gevoeld als in deze organisatie. Bedankt!” Met name dat ‘bedankt’ zit ook de directie niet lekker, die steeds meer van dit soort shoppers de school binnen ziet komen de laatste tijd. De directeur is heel duidelijk. Hoeveel tijd hebben jullie in de begeleiding gestoken? Hoeveel waardevolle adviezen hebben jullie hem de afgelopen maanden gegeven? Wat zouden die in het bedrijfsleven waard zijn, denk je? Reken maar eens uit. Dan kan hij binnenkort een flinke rekening verwachten.

Uit: Carmel Courant, jaargang 7, nr. 2, januari 2003


OP DE BRUG Sinds kort hebben we bij ons school een APK-keuring voor het onderwijzend personeel: het functioneringsgesprek plus. Uitvoerig worden we alle kanten bekeken, is de accu nog goed? Geen achterstallig onderhoud? Hoe zit het met het energieverbruik? Het is niet zomaar een functioneringsgesprek, die ‘plus’ betekent dat het hier gaat om een bijzonder uitgebreide beurt. Leerlingen van twee klassen vullen een enquête in over de docent, het afdelingshoofd komt een aantal lessen bezoeken en de leraren vullen een zelfevaluatie in. Tenslotte vindt het gesprek plaats: we buigen ons samen over de verzamelde gegevens. Dit schooljaar gaat het complete wagenpark van de school de brug op. Vorig jaar mei was ik aan de beurt. Spannend? Ik zou liegen als ik het ontken. Maar ik ben niet de enige. Slechts drie van de twintig docenten van onze afdeling reageerden met een spontaan “Leuk” toen er een afspraak gemaakt moest worden voor lesbezoek. Een stuk of vijf mensen waren ronduit doodsbang. Da’s wel te begrijpen. Neem alleen al de leerlingenenquête. Het kan confronterend zijn om de percentages ‘altijd / soms / nooit’ onder ogen te zien die horen bij vragen als: Hij zorgt voor een prettige sfeer in de klas. Hij legt de leerstof duidelijk uit. Was het maar zo simpel als in de garage. Geen emoties, simpele feiten en constateringen, en tenslotte een pijnloze reparatie. Dat het moeilijk is, dat het gevoelig ligt, bevestigt ook het afdelingshoofd. Wat ik het meest lastig vind, zegt hij, is hoe we de kwetsbare plekken en de pijnpunten bespreekbaar maken. Wat ook meespeelt: docent en persoon zijn bijna niet uit elkaar te halen. Wat hoort bij de docent, wat bij de persoon? Vaak helpt het om de zaken te beschrijven, te objectiveren. Eerst door de docent, daarna door mij. Vervolgens kijken we of er overeenkomst is. De betrokken persoon klaagt bijvoorbeeld uitvoerig over de klassengrootte, de werkdruk, over van alles en nog wat, om uiteindelijk bij de feitelijke oorzaak uit te komen: ik ben heel chaotisch, eigenlijk heb ik een organisatieprobleem. Veel hangt af van de mate van zelfreflectie. Sommigen staan open voor kritiek, anderen beginnen om de haverklap hun zin met ‘ja maar’. Ik probeer ze een spiegel voor te houden.

vervolggesprek. Natuurlijk kun je duizend en een redenen verzinnen om geen functioneringsgesprekken te voeren, zegt hij, het is kwetsbaar, persoonlijk, gevoelig, maar ik vind dat iedereen recht op aandacht heeft. Soms is het slikken, maar na het gesprek is iedereen opgelucht. Er is ordening aangebracht, de dingen zijn uitgesproken. Of er is gewoon bevestiging. De feiten geven hem gelijk. Onze school heeft het geluk sinds anderhalf jaar vier gloednieuwe afdelingshoofden te hebben gekregen die enthousiast rondlopen en de boel regelmatig doormeten. Ze hebben al heel wat energie in het wagenpark gestoken en de eerste successen worden nu zichtbaar. Zo heb ik een collega die nog niet eens zo heel lang geleden een jarenlange frustratie met zich meesleepte, en daarnaast te veel lesuren draaide. Over de toekomstige nieuwe afdelingsstructuur kon hij alleen maar met cynisme praten. De boel is eindelijk uitgepraat, hij heeft keuzes gemaakt (bapo) en hij heeft taakuren gekregen voor zijn hobby (ict). Wat wil je nog meer. Ik vind dat prachtig om te zien. Hij huppelt nog net niet rond op school. Ook in moeilijke gevallen, auto’s die vroeger regelmatig aan de kant van de weg stonden, of die veel aanrijdingen veroorzaakten, wordt geïnvesteerd. Een prima zaak. Maar zo sensationeel hoeft het natuurlijk niet. Een paar nieuwe bougies is soms al genoeg om weer een energiek gevoel te krijgen. Broem, broem, broeoeoeoeoem.

Uit: Carmel Courant, jaargang 7, nr. 3, januari 2003

Hij is uitgesproken positief over het geheel. Wat hem betreft komt er volgend jaar beslist weer een ronde, misschien minder uitgebreid, in de vorm van een

27 - De columns van Jos


Wegwijs met Frans 28 - De columns van Jos


DE STEM VAN DE STAGIAIRE Ik heb het nu definitief gehad met al die bijscholingen. Ik had van te voren al mijn twijfels, maar kom, niet verzuren, open staan voor veranderingen, er valt altijd iets te leren, dat waren denk ik onbewust de redenen waarom ik me toch opgaf voor ‘Wegwijs met Frans’. Bovendien had ik goede herinneringen aan het laatste congres, dus waarom niet. Het ging meteen al mis: in plaats van gewoon aan het werk te gaan, moesten we naar toespraken luisteren. De voorzitter van de congrescommissie hield het gelukkig kort. Toen kwam de ambassadeur van Frankrijk die ons enthousiast bedolf ander algemeenheden en prachtige vergezichten. In Frankrijk zijn ze dol op dat soort toespraken, daar steken ze erg veel energie in de verpakking, de fraaie formulering. Geen volk kan zo mooi en gepassioneerd lucht bakken. Het deed me denken aan een Plato-reis naar Frankrijk die ik ooit maakte en waar we in elk gemeentehuis en op elke school steevast met drie zaken werden overladen: toespraken, eten en alcohol. Fransen weten wat gastvrijheid is. Maar mevrouw Anne Gazeau-Secret gaf ons alleen maar woorden, en die smaakten niet zonder al die heerlijke wijnen en die verrukkelijke gerechten. Het draaide in haar betoog natuurlijk om vriendschap, Europa en dat mysterieuze begrip ‘la francophonie’. Met het fanatisme van een missionaris verkondigen de Fransen deze ‘Franstaligheid’ als een godsdienst die het heil brengt. Ooit zullen we allemaal Frans praten. Ik kon me plotseling moeiteloos identificeren met een rusteloze brugklasser die onder de les maar aan één ding denkt: hoe kom ik hier weg. “Ik word hier heel erg kriebelig van”, zei ik halverwege tegen mijn collega. “Ik merk het”, zei ze licht geamuseerd, “je hebt moeite om stil te zitten.” Het vriendje van mevrouw Gazeau, mon cher ami de ambassadeur van Duitsland, moest toen nog komen.

Wel eens een Française horen praten? Minstens de helft praat een octaaf te hoog. Ik word daar helemaal gek van: het is de stem van het kindvrouwtje, het hulpeloze vrouwtje dat zomaar op een toets van het kopieerapparaat heeft gedrukt – ‘o jeetje’- en nu helemaal niet meer weet hoe het verder met moet, maar gelukkig komt daar net een man langs. Verschrikkelijk. Zo’n stem dus. Onze luistertoetsmakers zijn er gek op. Je denkt dat je een dertienjarig meisje hoort, blijkt het een psychoIoge van 32 jaar te zijn, moeder van drie kinderen. Leerlingen zijn er ook allergisch voor, is me opgevallen. Mijn collega had evenmin veel geluk met haar atelier over ‘les causettes’ (chatten op zijn Frans): het netwerk lag er uit. Ook de middag leverde weinig nieuwe inzichten op. Gelukkig redde de plenaire afsluiting van Michel Boiron de dag nog een beetje. Michel Boiron is voor leraren Frans en begrip: type clown, de man die meteen aandacht trekt, die het publiek kan enthousiasmeren, en toch inhoud heeft. Er zijn altijd wel een paar ideeën die je de volgende dag in de les kunt toepassen. De balans. Kosten: 185 euro (leden 140), elf uur van huis, vijf uitgevallen lessen (en de vrije dag van mijn collega). Opbrengst: een paar plezierige gesprekken in de auto en wat leuke ideeën van een enthousiast entertainer. Tot slot nog dit: de hele dagen in alle zalen van het congrescentrum hebben we zelf voor achtergrondmuziek gezorgd: het kraken van honderden papieren zakken, cadeautje van Thieme-Meulenhoff.

Uit: Carmel Courant, jaargang 7, nr. 4, juni 2003

Een half uur later dan gepland kon ik weer vrij bewegen, en nadat ik wat extra trappen had genomen voor de energieontlading kwam ik bij het eerste atelier. Ik heb van die bijeenkomst niet veel meegekregen. Ik denk dat iedereen het verschijnsel wel kent: de complete inhoud van een gesprek gaat langs je heen omdat je alleen maar oog hebt voor de bril of het haar van je gesprekspartner. Ik werd volledig in beslag genomen door de stem van de zesentwintigjarige Franse stagiaire die door de gespreksleidster was meegebracht.

29 - De columns van Jos


KLAAR VOOR HET DRO-EXAMEN? Vreemd, ik begon er steeds meer plezier in te krijgen. Iedere keer kwam ik enthousiaster beneden: “Jongens, ik weet nu alles van tabellen, van cellen samenvoegen en splitsen. Je hebt geen idee wat er allemaal mogelijk is.” Of twee uur later onder de lunch: “Ik heb nou ontdekt dat je de koppen in een tekst kunt instellen. Links boven zit een knop ‘standaard’, wisten jullie dat?” Het was net alsof de tuin, de zon en al het ontluikende groen iets van hun aantrekkingskracht hadden verloren. Zo bracht ik de vier vrije dagen door, pendelend tussen computer en tuin. Zondag belde ik mijn collega nog even die een paar maanden daarvoor aan de Windowstoets had meegedaan. “Ze gaan toch niet vragen of ‘Tabs’ onder de knop ‘Opmaak’ zit en op hoeveel manieren je een document kunt opvragen? Van dat soort dingen? Gaat het om toepassen of feitenkennis?” Ze vertelde dat ze aan het begin best zenuwachtig was geweest, dat ze met een rooie kop de infotheek was uitgekomen. Wat me nou precies te wachten stond, bleef onduidelijk. “Maar kun je Word zonder Windows doen?”, vroeg ze. “Ze hebben gezegd van wel,” zei ik. Beetje overdreven, dacht ik, zenuwachtig zijn voor zo’n toets. Wat hing er nou van af? Ik had er wel vertrouwen in, ik ging voor de zeventig procent, tien meer dan noodzakelijk voor het deelcertificaat. En als het allemaal lukte ging ik meteen Windows inhalen. Binnenkort was de computer een open boek voor me. Met instemming dacht ik aan wat iemand in de personeelskamer had gezegd over het computerrijbewijs. Je moet het personeel niet dwingen, maar verleiden; laat ze merken hoe leuk de computer is. Zo was het maar net. Ik weet nog hoe ik die maandagmiddag om half vier de bloedhete infotheek binnenging: kom maar op. En ook een beetje zenuwachtig, moet ik bekennen. De eerste drie, vier vragen wist ik niet, ik had echt geen idee. Ik deed af en toe domme dingen en kreeg last van de tijdsdruk. Lichte paniek, kortom. Een uurtje later stond ik buiten, onthutst: vijftig procent. “Misschien mis je toch wat routine”, opperde de verantwoordelijke collega. “Heb je er wel genoeg tijd aan besteed?” “Wat kan jou die stomme computertoets nou schelen”, zei mijn vrouw toen ik er thuis maar over bleef praten. “je wordt toch niet ontslagen of zo. Wind je toch niet zo op, da’s slecht voor je hoofd.” Ik was boos, gefrus-

30 - De columns van Jos

treerd, maar hoe langer ik erover nadacht hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat de toets niet klopte. Er zaten minstens vijf Windows-vragen tussen, de toets sloot absoluut niet aan bij de stof en bovendien was het volstrekt onduidelijk geweest wat we hadden kunnen verwachten. Het moest toch gaan om de vaardigheden en niet om rare weetjes? Ik besloot de verantwoordelijke collega te bellen, ik wou op zijn minst weten of ik de enige sukkel was. En hem vertellen dat de toets niet deugde. Het bleek dat hij de toets zelf nog niet had gemaakt. De Windows-toets was prima geweest, dus was hij ervan uitgegaan dat deze ook wel klopte. Hij zou het alsnog gaan doen. En ja, ik was niet de enige. Van de andere kant, zelfs die ene die had het gehaald. Dinsdag hoefde ik niet naar school. Nog steeds was ik boos, boos op mezelf, boos op de toets, op die stomme computer, boos dat ik zo boos was, dat ik me zo liet gaan. Woensdag vond ik een brief in mijn postvakje. Hij had de toets zelf gemaakt en was niet verder gekomen dan 72 procent. Ze hadden besloten alle toetsen voor dinsdag en woensdag af te gelasten. Na de zomervakantie zou er een nieuwe komen. De vakantie is inmiddels achter de rug. De boekjes ‘Tekstverwerking’ en ‘Besturing van de computer’ liggen nog op mijn bureau, met daar bovenop de boekenlegger met de tekst ‘Klaar voor het DRO-examen? Ja nee annuleren’. Ik heb ze niet meer ingekeken sindsdien. Binnenkort zal er wel een briefje komen te hangen in de personeelskamer, en ik denk dat ik het vervolgscenario al weet. Als ik ’s middags thuiskom van mijn werk en een vriendelijk zonnetje schijnt over mijn paradijsje, dan is de beslissing snel genomen.

Uit: Carmel Courant, jaargang 8, nr. 1, november 2003 2003


CLIP Bouw eens een nieuwe school. Je staat versteld van de initiatieven dat zoiets teweegbrengt, zelfs jaren voordat de eerste steen wordt gelegd. Sinds de plannen zijn gelanceerd, gebeurt er weer wat. Niks bijzonders, niks sensationeels, maar toch. Er wordt rondgeneusd op andere scholen, geëxperimenteerd met de elektronische leeromgeving, nagedacht over projectonderwijs op de vmbo-afdeIing. Maar het kan ook toeval zijn, misschien zit het gewoon in de lucht. Een paar jaren geleden leek onze school op een knoestige vruchtboom in februari. Nu is het april en overal zie je frisse groene blaadjes verschijnen. Oké, niet de hele boom loopt spontaan uit, er zitten nog wat dooie takken hier en daar, maar die laten we gewoon zitten. Wie weet lopen ze toch nog een keer uit, en anders maar niet. Het leuke is, ook al doe je maar een klein overzichtelijk experiment, als het lukt krijg je een kick en ga je verder denken. Vorig jaar hebben mijn sectiegenoten ckv een filmproject gedaan. Aanleiding was een pijnlijke opmerking van een collega. “Wat een gepruts zeg, die filmpjes die de leerlingen maken. Waarom leer je ze niet monteren, écht monteren, je hebt tegenwoordig zulke goeie programma’s.” We hebben het ter harte genomen en er een afsluitend project van gemaakt, een soort meesterproef. De opdracht luidt: maak een videoclip bij een zelfgekozen muzieknummer. Da’s alles. Eerst krijgen ze instructie van ons. We laten ze voorbeelden van films en clips zien, leggen iets uit over montagetechnieken, cameravoering en storyboard. Een gastdocent vertelt over haar ervaringen als filmmaakster en een collega legt het montageprogramma Pinacle uit. Hierna gaan ze zelf aan de slag: muziek uitzoeken, storyboard maken, filmen en tenslotte de echte grote klus: monteren. Dit jaar had ik ook het genoegen: 27 eindexamenleerlingen. Na de gebruikelijke instructie voltrok zich een klein wonder. Met een aanstekelijk plezier gingen ze aan het werk. Als vanzelf regelden ze de groepjes, de camera’s en de afspraken. Het was net of tijd, roosters en lesuren niet meer bestonden. Plotseling was alles mogelijk: een hele middag filmen bijvoorbeeld, zelfs een hele dag was geen uitzondering. Tijdens de montage was het nog sterker. Toen ze eenmaal de smaak te pakken hadden en zagen wat er mogelijk was, was er geen houden meer aan. Bepaalde groepjes gingen rustig een hele middag monteren en vertelden me de volgende morgen vol trots dat ze al 50 seconden

hadden. Een didacticus zou zeggen: de intrinsieke motivatie is optimaal. Onlangs hebben we met de hele klas het eindproduct bewonderd, acht clips van ongeveer drie minuten, verrassend, inventief, gevarieerd, humoristisch en vaak de volle drie minuten boeiend. Een spottende clip over Barbie en Ken; een tragische liefdesgeschiedenis met flashbacks, op zo’n romantisch nummer waar pubers zo van kunnen houden; arbeidsintensieve montages op het ritme van de muziek. Anderen waren zelfs niet te beroerd geweest om tijdens een grote zoektocht in het water te duiken waarna de clip tot grote hilariteit van de klas met behulp van een aquariumopname gewoon onder water verderging. We waren allemaal erg tevreden na afloop. De impact van een geslaagd project moet je niet onderschatten. Niet alles was gladjes verlopen, dat kan natuurlijk ook niet als er computers bij betrokken zijn, en natuurlijk had het erg veel tijd gekost. Maar dat werd luchtig weggewuifd. Het allerbelangrijkste was: ze hadden er veel plezier aan beleefd en ze hadden er veel van geleerd. Ook het afsluitende gesprek verliep in dezelfde welwillende sfeer: best wel een leuk en waardevol vak. Het project heeft mij flink aan het denken gezet. Als je al die enthousiaste leerlingen aan het werk ziet die kosten noch moeite sparen denk je al gauw dat je de oplossing in handen hebt voor alle onderwijsproblemen. Zoiets kun je toch ook verzinnen voor de andere blokken ckv, of voor Frans. Waarom niet voor alle andere vakken? Waarom niet voor het hele onderwijs?

Uit: Carmel Courant, jaargang 8, nr. 2, februari 2004

31 - De columns van Jos


HOE WAS HET OOK WEER? Waarom ben ik in het onderwijs gegaan? Waarom ben ik een taal gaan studeren? Hoe is het om een taal te leren? In verwarrende of moeilijke tijden moet je soms terug naar de basis. Gelukkig heeft Pronto? me geholpen om een antwoord te vinden. Pronto? is een oude Teleac-cursus Italiaans uit 1987. Toen kwam ik niet verder dan les 3, maar nu, vraag me niet waarom, vlieg ik door de dialogen en woordenlijsten heen. Toen vond ik het maar verwarrend, al die woorden die op een klinker eindigden, vreemde klanken als lo, i, l’, gli, la, le, die door moesten gaan voor lidwoorden. Nu luister ik aandachtig naar Andrea die zegt dat hij om half acht opstaat, en naar Georgina die vertelt dat blauw haar lievelingskleur is. Ik leer opnieuw tellen, geniet van de ci-klank (undici, dodici, tredici) en formuleer belangwekkende zinnen als: Mi chiamo Jos, mi alzo alle sette, poi prendo la prima colazione. Een paar keer in de week probeer ik naar Rai Uno te kijken. Dat het alleen maar spelletjes en showprogramma’s zijn, maakt me niks uit. Ik ontcijfer de quizvragen, kijk naar de schaars geklede geblondeerde dames en constateer tevreden dat ik toch maar mooi heb begrepen dat Enzo uit Rimini komt, 53 jaar oud is en dat een klein bootje zijn allergrootste droom is. Zo leer je een taal. Voor het eerst in jaren heb ik weer een eerste klas, en ondanks het almaar groter wordende leeftijdsverschil begrijp ik ze helemaal. Ik ben een en al empathie. Als Renée zegt: “Ik vind het een moeilijke taal, maar wel heel mooi”, wat ik al wel duizend keer heb gehoord, knik ik enthousiast. Net muziek hè, vind je niet? (Mi scusi, buongiorno, mi sapprebe dire dov’è il mercato della frutta?) Als Douwe in zijn overhoring schrijft dat Bob en Ben in de deur van Boulogne zijn en niet in de haven, kan ik dat heel goed begrijpen. Ik vind fuori en fiore ook bijna hetzelfde. En als ik dificile, dificille of difficille zie staan bij Lauren, zo in het begin van het jaar, denk ik: abastanza of abbastanza, het maakt me geen donder uit, ik vind het al heel knap van mezelf dat ik een echte Italiaanse zin kan produceren en hem ook nog zo mooi kan uitspreken. Het is heel verfrissend. Ik weet weer wat belangrijk is, wat ik soepeltjes door de vingers moet zien en waar ik nadruk op moet leggen. Heel veel nadruk. Ik snap meer dan ooit het belang van de herhaling. Ho hai ha abbiamo avete hanno had ik zo in mijn hoofd, maar

32 - De columns van Jos

toen kwam sono sei è siamo seite sono erbij. En toen in dezelfde les faccio fai fa facciamo fate fanno. Maar een rijtje is niet genoeg, even terug naar de betekenisvolle context. Vragen, antwoorden, zinnen maken. Was het nou è of sè? En zo stampen, dreunen en praten we nu ook in 1D4. Even het rijtje van être. Oké. Denk aan de uitspraak van vous êtes. Wie kan het sneller? Vooruit, Daniël, laat eens horen. Parfait! Nou vraagt iedereen aan zijn buurman hoe oud hij is. Goed, gaan we nu even naar een gesprekje luisteren. Ik denk nog met afschuw aan het deelvak Frans 1 op 5 vwo: alleen maar lezen, twee uur in de week. Een studiehandleiding, volgeschreven werkboeken, antwoordboekjes. Als ik me vergiste, zeiden de leerlingen: “Niet moeilijk doen, meneer, praat maar gewoon Nederlands, we hoeven alleen maar te lezen.” Gelukkig hebben we nu weer drie uur, geconcentreerd in de vierde. We praten, luisteren, lezen en schrijven weer. Er is weer communicatie, contact. Plezier. Taal is leuk, praten, woorden proeven op je tong. Van de week lag ik in bed, lekker warm onder mijn dekbed, een uur of elf. Mijn vrouw komt de slaapkamer binnen en zegt: “Wat hoor ik, ben jij dat? Je bent toch niet in jezelf aan het praten?” Ze stapt in bed, ik draai me om, kijk haar liefdevol aan, en fluister langzaam en in mijn allermooiste Italiaans: “Gennaio, febbraio, marzo, aprile, maggio, giugno, luglio, agosto, settembre, ottobre, novembre, dicembre.”

Uit: Carmel Courant, jaargang 8, nr. 3, april 2004


PLATTELAND Detectiepoorten en schietpartijen op school, achterstandswijken, volgebouwde steden, kinderen met vierkante ogen, als je het nieuws een beetje volgt met betrekking tot onderwijs en opvoeding zou je bijna vergeten dat er nog gewone scholen bestaan, of dorpen, dat er nog een platteland is. Dat er nog kinderen zijn die niet de hele dag achter de computer zitten. Gijs, mijn neefje en buurjongen, is nog nooit zoveel de hort op geweest als dit jaar. Het begon in oktober met de hut. Elke middag na school verdween hij op de fiets, een hamer onder de snelbinders. Behalve woensdag, dan moest hij naar accordeonles, uitgerekend op woensdagmiddag. Het duurde even voor ze een geschikte plek hadden. Uiteindelijk bracht de oma van Ruben uitkomst, die had nog een flinke houtwal. Mist, kou, regen, het maakte de jongens niet veel uit. Volgens Gijs werd hij erg mooi, heel stevig, en heel hoog, wel vier verdiepingen. Dat laatste leek me wat overdreven. Het hout kwam van de vader van Ruben, die kwam af en toe wat sloophout brengen met zijn aanhanger. Op een zondagmorgen zijn we gaan kijken. Uiteindelijk word je toch nieuwsgierig. De uitleg van Gijs was achteraf niet nodig, op kilometers afstand was het bouwwerk al te zien. Je kunt op allerlei terreinen ouderwets zijn, maar op dat moment realiseerde ik me dat je ook op het gebied van hutten uit de tijd kunt zijn. Die van ons waren eenvoudig, onopvallend, gemaakt van takken. Zo maak je een hut. Maar deze… Op alle mogelijke manieren stond hij op te vallen in dat kale winterlandschap: door vorm, kleur, formaat. Verbouwereerd stapten we uit de auto. Onwaarschijnlijk hoog, minstens vier verdiepingen, Gijs had niks te veel gezegd. Degelijk hout, veel moderne bouwmaterialen waarvan ik het bestaan niet kende. Hoezo sloophout. We probeerden ons voor te stellen hoe die jongens daar bovenin aan het jongleren moesten zijn geweest. Het enige wat helpt in zo’n situatie is te bedenken dat je vroeger zelf ook van dat soort dingen hebt gedaan. Nooit wat gebeurd toch?

tweede versie was uiteindelijk goed voor een eervolle vermelding. Ja hoor, zeiden ze trots tegen het hoofd van de school die moest jureren, helemaal zelf gemaakt. Het is een fraai stel. Om wat etiketten op te plakken: Jim is blijven zitten, Gijs heeft dyslexie, Ruben pddnos. Ruben is een speciaal geval. Jarenlang wilde niemand met hem spelen, maar dankzij zijn ‘rugzak’ is er nu iemand op school die zich met hem bemoeit, en sindsdien gaat het een stuk beter. Vader en moeder blij natuurlijk. Alles kan daar bij Ruben, alles mag, het is een beetje grenzeloos daar. Alleen Leon heeft niks. Na carnaval kregen ze een deel van de stal tot hun beschikking. Die gingen ze inrichten, een leuke aanleiding om langs het grof vuil te gaan, of om hier en daar wat gereedschap op de kop te tikken. Beetje handelen, beetje afdingen. Op vrijdagavond mogen ze blijven eten. Sinds kort hebben ze een caravan. De vader van Ruben, wie anders, heeft hem op de kop getikt, op het erf neergezet, aan de jongens gegevens. Natuurlijk mogen ze blijven slapen van de moeder van Ruben, zo vaak ze willen. Ze hebben ook een trampoline. Gijs geniet. Dat kan hij heel goed, dat is een van zijn sterke kanten. Ik denk niet, zo heeft hij zich eens laten ontvallen, dat er veel kinderen zijn die zo mooi wonen als ik. Op dit moment is Gijs weer veel thuis: Ruben is met zijn ouders en zusje naar Gambia. Daar zijn ze wel eens vaker geweest, volgens Gijs. Ze nemen dan koffers vol schoolspullen mee, voor een schooltje daar.

Uit: Carmel Courant, jaargang 8, nr. 4, juni 2004

Daarna kwam de carnavalswagen. Wekenlang werd er gezaagd, getimmerd, en te oordelen naar de kleren en schoenen van Gijs, geverfd. De eerste proefrit bracht meteen de zwakke plekken aan het licht. Het ding was nog niet buiten de schuur of het hele bouwwerk van karton werd omvergeblazen door de februariwind. De

33 - De columns van Jos


GET THE PICTURE Iedereen heeft zo zijn frustraties. Die van mij als talendocent is tekstverklaring. Ik kan leerlingen leren een mooie brief te schrijven en een eenvoudig gesprek te voeren. Ik kan uitleggen, stimuleren, zorgen voor een goede sfeer. Een goed mentorgesprek voeren lukt ook. In de literatuurles willen we nog wel eens prettig afdwalen en filosoferen over de dingen des levens. Maar een klas een goed cijfer bezorgen voor tekstverklaring, dat is me in 25 jaar nog maar zelden gelukt. Ooit heeft een eindexamenklas havo gemiddeld een 7,1 gescoord, maar dat is al weer lang geleden. Ik vind dat heel frustrerend. Voor hen en voor mij. Ik ben van de maakbare samenleving. Ik wil tegen leerlingen kunnen zeggen: doe dit en dat en dan word je beloond met een mooi cijfer. Leerling blij, leraar blij. Want we hebben iets geleerd, we kunnen tevreden zijn. Maar zo werkt het niet bij tekstverklaring. Aan leerlingen probeer ik het verschijnsel tekstverklaring als volgt uit te leggen. Vergelijk een tekst in een vreemde taal met Get the picture, dat tv-spelletje waarbij telkens stukjes van een foto te zien zijn. Bij elk juiste antwoord wordt er een vierkantje omgedraaid. Sommige mensen hebben aan 5 van de 25 vierkantjes genoeg om te zien dat de foto bijvoorbeeld een tas met een stel golfclubs is. Vergelijk de tekst met die foto. Maak alle onbegrijpelijke woorden en zinnen zwart en kijk dan wat je overhoudt en wat je begrijpt. Slimme leerlingen snappen met een minimum aan woorden en zinnen waar de tekst over gaat. Ze combineren, denken door, leiden af en denken: deze tekst gaat natuurlijk over homoparen die geen kinderen mogen adopteren. Daar hebben we het thuis wel eens over gehad. Of, deze gaat over territoriumdrift op het strand, daar heb ik laatst iets over gelezen. Andere leerlingen daarentegen kunnen bijna elk afzonderlijk woord vertalen maar snappen niet waar de alinea over gaat. Aan ons talenleraren de onmogelijke opdracht om mensen die meedoen aan Get the picture te leren zo snel mogelijk de foto te herkennen. Daar komt het eigenlijk op neer. Wat zegt de wetenschap? Ik heb wel eens een onderzoek gelezen waarbij studenten vier jaar na hun eindexamen opnieuw hun tekstverklaring Duits en Frans moesten maken. Voorwaarde was dat ze in die jaren nauwelijks iets aan de betreffende talen hadden gedaan. Wat bleek? Bijna iedereen haalde een hoger cijfer. Ondanks wat taalverlies waren de studenten in-

34 - De columns van Jos

middels beter algemeen ontwikkeld, konden ze de onderwerpen en problemen beter plaatsen en waren ze bedrevener in het lezen van teksten. Andere geleerden hebben wel eens beweerd dat elke tekstverklaring, of elke andere opgave waarbij inzicht voorop staat, niets anders is dan een intelligentietest. Als school doen we eigenlijk niets anders dan intelligentietesten afnemen. Het wijst allemaal in de richting van inzicht, algemene ontwikkeling en milieu. Niet erg bemoedigend allemaal. Zeker niet als je uit een eenvoudig gezin komt dat weinig praat, om maar iets te noemen. Lezen bepaalt de helft van het eindcijfer. Pedagogisch gezien is dat niet verstandig: de ene helft van de leerlingen, die het kan, wordt lui. De andere helft raakt ontmoedigd. Dat kan toch niet de bedoeling van onderwijs zijn? Een taal bestaat uit vier vaardigheden; lezen, luisteren, spreken en schrijven. Het zou al helpen als alle vaardigheden even zwaar zouden meetellen. Toch blijft deze positief ingestelde leraar zijn brave, welwillende leerlingen stimuleren. Zorg dat je vocabulaire in orde is, oefen veel, werk aan je algemene ontwikkeling. En vooral, heb geduld. Je werkt voor de lange termijn. Dat laatste probeer ik mezelf ook goed voor te houden. Ondertussen draaien we nog een vierkantje om, en nog één en nog één. ‘Nee jongens, jullie zien het echt niet? Niemand? Kijk eens naar die cirkel daar in de hoek. Het zijn golfclubs in een karretje.’ ‘Wat? Golfclubs? O, van die stokken waarmee je kunt golfen. Nooit gezien.’

Uit: Carmel Magazine, jaargang 1, nr. 1, december 2004


35 - De columns van Jos


ANDERS DENKEN Mijn zwager gaf me de som 102 - 1 = 99 en daarbij de opdracht: ‘Verplaats één element en de som klopt.’ Ik hou wel van dit soort raadsels. Zo’n opgave ziet er eenvoudig uit, het aantal mogelijkheden is beperkt, dus dan kan het niet al te moeilijk zijn. Toch duurde het nog even, ik kwam er pas uit toen hij me een aanwijzing gaf. ‘Denk anders. De opgave klopt, het is geen flauwe truc, maar het is net iets anders dan je verwacht.’ Voor enthousiastelingen die meteen aan de slag willen: een element, dat zijn de afzonderlijke cijfers 1, 0, 2, 1, 9, 9 en de tekens – en =. Wie voelt zich uitgedaagd? Dit stukje kan wel wachten. Een poosje geleden las ik in de Volkskrant een column van Frank Kalshoven, met als onderwerp 100 jaar vakbeweging. Over de laatste 25 jaar was hij niet tevreden en om zijn stelling duidelijk te maken, liet hij de term ‘de BV Ik’ vallen. Werknemer, beschouw jezelf als een bedrijf, de BV Ik, en stel jezelf vervolgens dezelfde vragen die je normaal gesproken aan een onderneming stelt. Hoeveel winst is er het afgelopen jaar behaald? Hoe hoog was het rendement? Is er het afgelopen jaar geïnvesteerd in vernieuwing? Een fraai staaltje anders denken. Probeer het eens. Neem de tijd, verzin nog wat vragen, en laat de consequenties tot je doordringen. Anders denken is best moeilijk. De afgelopen drie jaar ben ik mentor van een paar bijzondere jongens geweest. Bijzonder omdat ze zich anders gedragen dan ik gewend ben, anders reageren dan de rest van de klas. Zo langzamerhand heb ik wel een vermoeden wat er met ze aan de hand is, en durf ik voorzichtig een etiket te plakken. Gefascineerd probeer ik me af en toe in hun gedrag te verplaatsen, probeer ik te begrijpen waarom ze zo doen. Ik probeer, kortom, anders te denken. Eén van de twee heeft al sinds de basisschool regelmatig conflicten met docenten. Hij is erg goed in de exacte vakken en heeft een hekel aan literatuur, ckv en de talen. Met name de handelingsdelen moeten het ontgelden. ‘Wat een gezeur allemaal’, zei hij in de vierde. ‘Wat een onzin, ik heb er helemaal geen zin in. Dan blijf ik maar zitten.’ Twee jaar later: ‘Al dat gedoe met dat literatuurdossier, al die onduidelijkheid wat er wel of niet in moet, ik ben het helemaal zat. Ik ga maar staatsexamen doen!’ Hij kan zich geweldig opwinden als de coördinator hem op het matje roept. ‘Ben ik achter de computer voor Nederlands bezig, moet ik bij hem komen! Hij haalt me gewoon van het

36 - De columns van Jos

werk!’ Oprechte verontwaardiging. Klasgenoten hebben niet altijd zin om met hem samen te werken. Af en toe wat overschrijven, of kopiëren: geen sprake van. Nog liever een onvoldoende. Eigenlijk weet ik het wel, ik heb het allemaal wel eens gelezen. Hij kan zich moeilijk losmaken van het werk waar hij mee bezig is. Hij kan niet goed samen werken, snapt de regels van het sociale verkeer niet helemaal en heeft moeite om zich in een ander te verplaatsen. Afspraken zijn afspraken, een beetje sjoemelen kan niet. Maar het gekke is, als de coördinator bij me komt en het hele verhaal vertelt dan is mijn eerste impuls: ‘Ja hallo, doe normaal, gedraag je een beetje!’ Pas daarna realiseer ik me dat ik wat meer moeite moet doen. Moet ik tegen mezelf zeggen: ‘Natuurlijk, hij is op dit moment onredelijk, of arrogant, of eigenwijs, maar voel je niet persoonlijk gekwetst.’ Af en toe beent hij kwaad weg, en heel soms lopen hem van pure machteloosheid de tranen over de wangen. Iets heeft dit in gang gezet. Maar wat? Dan volgt nu de oplossing van de som. Stop hier met lezen als je zelf nog verder wilt puzzelen. Het draait allemaal om het eerste getal, het cijfer twee. Dat moet je verplaatsen, een heel klein beetje maar, iets omhoog ten opzichte van het getal tien. Et voilà. Een kleine verandering, maar het ziet er opeens heel anders uit. Wat is wiskunde toch een heerlijk overzichtelijk vak.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 1, nr. 2, mei 2005


STRENG Zeven seconden zijn genoeg om je een beeld te vormen van iemand die je voor de eerste keer ziet. Dat beweert mijn collega levensbeschouwing en in haar lessen probeert ze dat wel eens uit. Komt ze vier keer totaal verschillend binnen en mogen de leerlingen vervolgens zeggen wat voor type ze is. Laatst heb ik een keertje meegedaan en ben haar klas binnengekomen, niet gespeeld, maar zoals ik normaal gesproken zou binnenkomen in een nieuwe klas. Vervolgens stelde ze de leerlingen allerlei vragen. De leerlingen waren bijna allemaal van plan om hun huiswerk voor me te maken, zo bleek. Ze vonden me streng, maar, zei iemand, hij is ook wel aardig. Ik was sportief, deed aan schaken, hardlopen en voetbal. Ik was gelukkig getrouwd en bespeelde een muziekinstrument, fluit of saxofoon dachten ze. Over het resultaat ben ik wel tevreden, vooral over die combinaties, streng en aardig, schaker en voetballer. Toeval of niet, maar uitgerekend eind vorig schooljaar hebben we als afdeling besloten om meer eisen aan de leerlingen te stellen, om onze ambities bij te stellen: we zijn strenger geworden. Aanleiding waren de tegenvallende eindexamenresultaten. Dit schooljaar brengen we het in praktijk en schudden we de boel eens flink op. Wat blijkt? Het grootste struikelblok zijn wijzelf. Het is voor sommige docenten van onze school een hele opgave om streng te zijn. Blijkbaar kun je niet een knop omdraaien en van het ene moment op het andere streng worden. ‘Hij heeft zijn spullen niet ingeleverd,’ hoor je dan iemand zuchtend zeggen, ‘nou moet ik hem zeker een 7 geven.’ Of er ontstaat een discussie welk cijfer je twee leerlingen uit 4 havo moet geven die hun spreekvaardigheid niet hebben voorbereid. Er zijn collega’s die een 5 al heel streng vinden. Een van onze afdelingshoofden zegt het al jaren: ‘De meesten van jullie kunnen helemaal niet streng zijn.’ Als iemand klaagt over de slechte werkhouding van de leerlingen, zegt hij: ‘Waarom krijgt hij dan een voldoende?’

als docenten moderne vreemde talen ook de weging drastisch aangepast. Het regende onvoldoendes, ik voelde me net een wiskundeleraar. Ik had het laatste blaadje nog niet uitgedeeld, of daar begonnen de tranen al te vloeien bij Sanne (tekst 3,0, luistertoets 3,3). Ik stond al op het punt om naar haar toe te gaan, maar Maartje (6,4 en 3,3) schudde even met haar hoofd: hoeft niet. Anne Marie (9,3 en 8,7) had al een arm om haar heen gelegd en was samen met Mireille (5,7 en 5,3) flink op haar aan het inpraten. Het moet, zo dacht ik, het is even slikken, maar het kan niet anders. Natuurlijk, vervelend voor Sanne, en ook heel vervelend voor Lotte (3,6 en 1,0), maar het zet de dingen op scherp. En dat vind ik het tweede opvallende punt bij deze aanpak: iedereen weet waar hij aan toe is. Het schept helderheid, voor de leerlingen en voor ons docenten. Wel is het noodzakelijk om van te voren een stel dingen goed duidelijk te maken: de eisen (je zit nu in 5 vwo, je moet met Kerst in staat zijn om een ruime voldoende te halen voor een eindexamentekst havo), de weging (lezen bepaalt 40 % van je cijfer), het werk dat ze moeten doen om tot dit resultaat te komen. Het is nog te vroeg voor conclusies, maar voorlopig werkt het. Er wordt extra geoefend, leerlingen vragen om hulp of leren harder voor compensatie. En Lotte vraagt zich af of ze wel op het vwo moet blijven. Halverwege de les begon Sanne haar tranen te drogen, zorgvuldig en beheerst, zoals alleen meisjes dat maar kunnen. ‘Hoe zie ik eruit?’ vroeg ze. Maartje knikte geruststellend. Goed. ‘En mijn mascara?’ Niks aan de hand, echt niet.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 2, nr. 3, december 2005

Hoewel ik momenten van zwakte ken, is het mezelf eerlijk gezegd meegevallen. Ik moet zelfs oppassen dat ik het niet leuk ga vinden. Ik was er aan toe, denk ik. Ik was dat onduidelijke gedoe met het inleveren van dossiers en de slechte resultaten voor lezen en spreken helemaal zat. Laatst gaf ik de cijfers voor tekstverklaring terug in 5 vwo, een belangrijk cijfer, want in het kader van de nieuwe aanpak hebben we

37 - De columns van Jos


GESCHEIDEN OUDERS: DRIE MENTORGESPREKKEN “De afgelopen weken heb ik bij mijn vader gewoond. Kijk, het zit zo. Normaal is het half half, de ene week bij mijn moeder, de andere week bij mijn vader. Maar mijn moeder en ik hebben veel ruzie, en dat vinden we allebei heel vervelend. En toen zei die vrouw die ons helpt, zo’n psycholoog of weet ik veel wat ze is, hoewel nee, ik denk niet dat ze psycholoog is, maar in ieder geval zo’n hulpverleenster, daar gaan we elke week naar toe, die zei dat het misschien goed was dat ik een poosje, tijdelijk dan hè, bij mijn vader zou wonen. Nou, dat hebben we gedaan, en toevallig deze week zijn we weer voorzichtig begonnen. Ik heb nou deze week een nacht bij mijn moeder geslapen. Moeten we maar zien hoe het gaat. Ik kan eigenlijk best goed met mijn moeder opschieten, best wel. Maar we hebben precies hetzelfde karakter hè, en dat wil nog wel eens botsen.” “De ene week zijn we bij mijn vader, en de andere week bij mijn moeder. Mijn twee zusjes, mijn kleine broertje en ik. Of ik het vervelend vind? Gaat wel, meestal ben ik na een paar dagen wel gewend. Dat verhuizen is wel een gedoe altijd. Je moet overal aan denken, je kleren, je boeken. Soms vergeet iemand zijn gymspullen, maar gelukkig is het niet zo ver, dus dan kunnen we het gewoon even ophalen. Deze week ben ik bij mijn moeder. Maar ik zit bijna de hele tijd op mijn kamer. Heel gek, ik ben bij mijn moeder maar ik zie haar eigenlijk best weinig. Dat komt omdat het altijd heel onrustig is. Ik weet niet hoe dat komt. Iedereen doet maar wat. Mijn moeder kan mijn kleine broertje eigenlijk niet zo goed aan. Die luistert heel slecht. Naar mij ook. Dat komt hij ‘s middags thuis uit school, met zijn vriendjes en dan wil hij absoluut niet luisteren. Heel irritant vind ik dat. En dan zijn ze ook nog met de verbouwing bezig, mijn moeder en haar nieuwe vriend. Dat scheelt natuurlijk ook. Bij mijn vader vind ik het eigenlijk veel fijner, daar is het veel rustiger. Ik weet niet precies hoe dat komt. Daar zijn wat meer regels of zo. En mijn vader kan mijn kleine broertje veel beter aan. Eigenlijk zou ik liever bij mijn vader en zijn vriendin wonen. Maar ik vind dat heel vervelend voor mijn moeder om dat te zeggen. Ik kan best goed opschieten met mijn moeder, maar het is altijd zo druk bij haar in huis. Dat is het meer. En ik kan natuurlijk veel over muziek praten met mijn vader. Dat vinden we allebei hartstikke leuk. Dus dat scheelt natuurlijk ook.”

38 - De columns van Jos

“Eerst wisselden we elke week af, maar mijn vader vond dat op den duur niet zo goed voor ons, dat heen en weer getrek. Dus heeft hij gezegd dat het belang van de kinderen voorop moest staan. Vond hij best moeilijk, maar hij vond het beter voor ons. Nu wonen we bij mijn moeder, en dat gaat wel goed. Mijn vader heeft een tijdje niet zo goed in zijn vel gezeten, geloof ik. Hij heeft vroeger altijd heel hard gewerkt, en veel geld verdiend. En nou is hij gestopt, en nu weet hij niet meer zo goed wat hij moet doen, volgens mij. Het kan best zijn dat hij iets heel anders gaat doen, dat hij bijvoorbeeld weggaat. Ik weet het ook niet. Maar deze week liep hij weer fluitend door het huis, want het is weer aan met zijn vriendin. We hebben nu ook een huiswerkplan gemaakt. Mijn moeder kwam met het idee om elke avond anderhalf uur te gaan werken. Mijn moeder gaat nakijken, want die is lerares op de basisschool, en mijn broertje en ik gaan huiswerk maken. Samen aan de keukentafel. In de eerste klas heb ik een keertje meegedaan aan een of andere wedstrijd voor wiskunde. Ik weet het niet meer precies. Ik denk dat dat de laatste keer is geweest dat ik echt gewerkt heb voor school.”

Uit: Carmel Magazine, jaargang 2, nr. 4, mei 2006


BENT U NAAR DE KAPPER GEWEEST, MENEER? Ik denk dat ik het wel tien keer heb geprobeerd. Met het optimisme dat hoort bij het begin van het nieuwe schooljaar, de sfeer van een opgeruimd lokaal, goede voornemens, een klas vol nieuwe gezichten. Op zo’n moment denk ik: dit jaar ga ik wat vaker Frans praten in de les. Tot de herfstvakantie houd ik het altijd vol, geen enkel probleem. Elke les begin ik enthousiast met allerlei vragen te stellen aan de leerlingen. Maar tegen Kerst moet ik constateren dat het alsmaar minder en minder is geworden. Vijf minuutjes aan het begin, hooguit tien, en dat is het. Ik begrijp nu hoe iemand zich voelt die wil ophouden met roken. Dit jaar gaat het lukken, echt. In de eerste plaats omdat het een goed plan is met duidelijke regels en afspraken. We praten alleen maar de doeltaal. Het is geen eenrichtingsverkeer, de leerlingen moeten ook meedoen. En verder heb ik de hulp van mijn collega’s. Mijn sectiegenoten zeiden spontaan ‘ja’ (met lichte huiver weliswaar), maar ook de andere talencollega’s die lesgeven aan de bovenbouw doen mee. Ik weet dat het onwaarschijnlijk klinkt: acht bovenbouwdocenten, eerstegraders, die het met elkaar eens zijn, en zonder er veel woorden aan vuil te maken. Dat gelooft niemand. De eerste weken was ik bekaf, een hele lesdag Frans praten viel tegen. Ik was mijn routine een beetje kwijt. Ga eens rechtzitten, Geef de blaadjes eens door naar voren, Volgende week inleveren, het kwam er net iets minder snel uit dan normaal. En wat moest ik met mijn voorraadje grapjes en dooddoeners? En hoe wijs je iemand subtiel terecht? Mijn taalgebruik was opeens een stuk minder genuanceerd. De eerste weken in september had ik het erg warm voor de klas. En dat kwam niet alleen van het mooie weer. De leerlingen vonden het meteen een goed plan. Niet dat ze het zeiden natuurlijk, zo werkt dat niet in een groep, maar je kon het aan alles merken. Alsof ze wilden zeggen: natuurlijk zijn we hier om de taal te spreken, om te communiceren, en niet om al die werkboeken vol te pennen. Vooral bij de spreekoefeningen liep het gesmeerd. Ik voelde me soms net een dirigent voor een orkest. De leerlingen maar praten, met zijn dertigen tegelijk soms. Een hoop lawaai, maar het was allemaal Frans, dus wat zeur je dan. En dan, na een minuut of vijftien, tikte ik af. Zelfs de leerlingen die dit jaar voor het laatst Frans hebben deden manhaftige

pogingen. Meneer, ik ben mijn mapje vergeten! O shit, ja, in het Frans. Monsieur, je...j’ai... Hé Sleiderink, wat is vergeten in het Frans? Trouver? Nee, dat is vinden. O ja, oublier. Monsieur, j’ai oublié mon... Mapje, mapje, jezus, wat is nou mapje in het Frans? Alleen 6 vwo gaf zich niet zo snel gewonnen, vreemd genoeg. Een paar meiden vonden het zwaar overdreven om op de valreep te worden gedwongen zich zo uit te sloven. Maar goed, inmiddels zijn die met zachte dwang bijna om. Nu is het november en de wittebroodsweken zijn voorbij. Er zijn momenten dat ik vol vertrouwen ben. Als ik door de F-vleugel loopt komen flarden buitenlandse zinnen me tegemoet. Ik wandel door Europa. Af en toe staan we in de deuropening van elkaars lokaal en of mijn collega Duits nu Frans hoort of ik Duits, het klinkt ons allemaal als muziek in de oren. Soms komt er een klas binnen die zegt: meneer, sorry, alstublieft, we moeten even een paar minuten Nederlands praten, want we hebben net het hele uur Engels gepraat. Maar er zijn ook momenten dat de moed me in de schoenen zinkt en ik me afvraag waarom ik geen Engels ben gaan leren. Zo’n Romaanse taal, het blijft een geworstel voor de leerlingen. Alsmaar nadenken, niets gaat automatisch. Bent u naar de kapper geweest, meneer? Ik weet zeker dat zo’n zinnetje er in het Engels zo uitfloept. Twee leerlingen uit 5 vwo hebben er ongeveer een lesuur over gedaan. Het is vrijdagmiddag tien over drie als de bel gaat. Trots komen Lars en Kim voor me staan. Monsieur, zegt Lars, en hij doet zijn duim omhoog in mijn richting, beaux cheveux! Kim knikt heftig met haar hoofd, en doet ook een duit in het zakje. Oui! zegt ze enthousiast, Oui! Communicatie, daar gaat het om.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 3, nr. 5, december 2006

39 - De columns van Jos


Niks voor niks 40 - De columns van Jos


BESTE RONALD Beste Ronald, Ik hoorde dat jullie met alle ministers en staatssecretarissen honderd dagen het veld in zijn geweest. Wat een geweldig goed idee! Jammer dat jij en Marja niet bij ons in Oldenzaal zijn gekomen. Daarom stuur ik je maar een mail, want er moeten mij een paar dingen van hart. In de eerste plaats: ik vind dat het treurig is gesteld met de kwaliteit van het onderwijs. In al die jaren die achter ons liggen van bezuinigingen, basisvorming en tweede fase ben ik dat woord eigenlijk nooit tegenkomen. Heel raar, want daar draait het allemaal om, dat zou ons streven moeten zijn. Zo simpel is het volgens mij. Ik word niet vrolijk als ik om me heen kijk. Juf Jacqueline die briefjes meegeeft vol spelfouten, opleidingen die afgerekend worden op het aantal geslaagde studenten, lerarenopleidingen die maar 30% van hun tijd besteden aan vakinhoudelijke kennis. Mijn Franstalige collega die bezig is met haar eerstegraads opleiding zei laatst tegen me: ‘Als medestudenten Frans praten, snap ik soms helemaal niet wat ze zeggen.’ Zijn dat onze toekomstige eerstegraders? Dit land kan zo veel beter, Ronald. Daarom is mijn eerste aanbeveling: eis kwaliteit, op alle fronten. Wij in Nederland, in het rijke Nederland, gaan voor kwaliteitsonderwijs. Wij gaan voor de 8 en de 9! Ik wil graag weer bevlogenheid in het onderwijs, enthousiasme, ambitie, eisen. In de tweede plaats: ik zie ontzettend veel versnippering en oppervlakkigheid. Ik zie onrust, lawaai, haast, volle klassen, veel leswisselingen, vermoeide, opgejaagde collega’s, afgeraffelde werkstukken, overgeschreven huiswerk. Is het jullie ook opgevallen? Ik heb een paar jaar op yoga gezeten en daar heb ik geleerd dat je de dingen met liefde en aandacht moet doen. Dat je de tijd moet nemen voor de dingen. Loop eens een dagje mee met mijn collega Engels. Hij heeft een volledige baan (26 uur), tien klassen (veel leerlingen hebben maar twee uur Engels), 274 leerlingen. Het is proefwerkweek voor de bovenbouw en zijn drie eindexamenklassen (83 kandidaten) moeten mondeling doen. De lessen in de onderbouw gaan zoveel mogelijk door, je weet wel, geen onnodige lesuitval. ’s Avonds moet hij proefwerken nakijken, cijfers invoeren, twee studiewijzers maken. Zesentwintig uur lesgeven, Ronald! Hoeveel tijd schiet er dan over voor een serieuze lesvoorbereiding? Hoe zullen die 83 oefenbrieven

worden nagekeken? Met kwaliteit heeft het niet veel te maken, wel met overleven. De week van een leerling is al net zo versnipperd. Wist je dat een derdeklasser vijftien verschillende vakken volgt? Is het dan gek dat hij zijn werk slecht, slordig of gewoon niet doet? Mijn tweede aanbeveling is daarom: breng het aantal uren van een volledige betrekking terug. Combineer dat met minder vakken voor de leerlingen en meer uren per vak. Wist je dat in Frankrijk een volledige baan achttien uur is? Het is belangrijk om beide zaken te koppelen: minder uren voor de docent gecombineerd met duidelijke kwaliteitseisen. Niks voor niks. Ik zal een toekomstbeeld schetsen. Mijn ideaal zou zijn dat mijn collega nog 21 uur lesgeeft, aan zes klassen die allemaal drie of vier uur Engels hebben. Dat hij weer energiek voor de klas staat en dat hij weer zin heeft om zijn vak goed bij te houden. Leerlingen spreken Engels in de les en werken toe naar de verschillende Europees vastgestelde eindniveaus (ERK). In elkaar geflanste werkstukken worden niet geaccepteerd, want ze zijn grondig nagekeken. Er wordt goed gewerkt door de leerlingen: hoge cijfers worden beloond, en het geeft ze een kick dat ze goed Engels kunnen als ze van school gaan. Kwaliteit is alom de norm, het onderwijs heeft aanzien, ambitieuze mensen werken in het onderwijs, Nederland is een voorbeeld voor Europa. Durf, Ronald! Steek je nek uit. Of beter gezegd: laten wij als Nederland onze nek uitsteken. Het kost wat geld, maar je krijgt er een hoop voor terug. Zie het als een investering. Jij levert het geld, wij de kwaliteit. Daar mag je ons op afrekenen. Ik zou zeggen: op naar Wouter. Jos Baack P.S. Ik heb Sharon en Marja een CC gestuurd.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 3, nr. 6, mei 2007

41 - De columns van Jos


TELETOP Dit schooljaar hebben we Teletop ingevoerd bij ons op school. Voor de niet-ingewijden onder jullie: een elektronische leeromgeving. Alle studiewijzers (bijna alle moet ik zeggen) staan nu op de computer en zijn beschikbaar voor de leerlingen. Ook informatie over het vak, afspraken, leermiddelen, alles wat ik in de loop van het jaar uitdeel en wat de meisjes netjes in hun multomap bewaren, het staat nu allemaal op Teletop. Twee jaar geleden heb ik een eerste poging gedaan, maar dat was geen succes. De vierdeklassers waren toen bezig met een webquest over Parijs. Een webquest was toen tamelijk nieuw, en tevreden bedacht ik me wat een moderne en bijdetijdse leraar ik was. Toen de meneer Teletop van onze school enthousiast vertelde hoe handig het was om de eindproducten te laten inleveren via Teletop leek me dat wel handig. Maar eerst moest ik een omgeving aanvragen bij de ict-coördinator. Daarna moest ik een eenvoudige studiewijzer maken met een inleverplek, vervolgens leerlingen invoeren, en tenslotte deelgroepen en werkplaatsen aanmaken. Een week later verscheen dan eindelijk het bakje op de computer voor het inleveren van de folder en waren de werkplaatsen ingericht. Achteraf denk ik: ik was aan het file-parkeren in mijn eerste rijles. Nee, die ict-jongens zijn geen wonderen van didactisch vernuft, en een optimistische natuur heeft ook zijn keerzijde. In augustus ben ik weer begonnen, met tegenzin. We hadden het afgesproken met zijn allen, dus vooruit. Ik hield het eenvoudig, alleen een studiewijzer. En toen dat lukte, wat informatie toegevoegd, wat links gemaakt, en zelfs een inleverplek gemaakt, met zo’n mooie aftelkubus die van kleur verandert. Het gekke is dat ik nu, een paar maanden later, helemaal in Teletop ben. Ik moet mezelf bekennen dat ik het leuk vind. Regelmatig zit ik ’s avonds nog even een studiewijzer te verfraaien en een link toe te voegen. Kijk maar even mee op de omgeving voor de vijfde klas. We beginnen met de studiewijzer. Als achtergrondkleur heb ik gekozen voor zachtgeel, proefwerken zijn rood en inleveren groen. Het ziet er gewoon fraai uit. Bij informatie kun je vervolgens alles lezen over weging, uitspraak, teksten zoeken. Bij leermiddelen heb ik handige links gemaakt, bijvoorbeeld naar de educatieve site van TV5. Daar staan ook de briefopdrachten, de boekenlijst en aanwijzingen voor een boekverslag. Zonder al te veel moeite heb ik deze omgeving in een paar

42 - De columns van Jos

weken gemaakt. Ik hoef niks meer te kopiëren en uit te delen. Bovendien kan ik nu snel communiceren met de leerlingen via de mail. Jullie horen het wel, ik zeg al dezelfde dingen als meneer Teletop. Van zo’n prachtige omgeving kan ik heel blij, heel tevreden worden. Het heeft dezelfde verleiding als een verhelderend schema of een mooie theorie. Het wekt de illusie dat hier alles staat wat je nodig hebt om succesvol Frans te leren. Wat houdt je nog tegen? Meneer Teletop heeft dat nog veel sterker. Die kijkt met intens genot naar de mentoromgeving die hij vorig jaar voor ons mentoren heeft gemaakt - en die ik vorig jaar niet bekeken en niet gebruikt heb - en verzucht dan: het ziet er best geil uit. Nu de hamvraag, de enige relevante vraag. Zijn de leerlingen ook zo enthousiast? Het zal niet de eerste keer zijn dat de man of vrouw voor de klas enthousiast is en het hardste werkt. Twee voorbeelden als antwoord. In de eerste paar weken wist een stel jongens van de vierde klas tot twee keer toe niet dat ze een overhoring hadden. Dat zegt genoeg over hun gebruik van Teletop, lijkt mij. Maanden later zijn er nog steeds leerlingen die zichzelf in de nesten werken. Hier word ik niet blij van. Een ander voorbeeld: eindexamenleerlingen in de computerruimte tijdens een les zelfwerkzaamheid. Een stel leerlingen schrijft een brief op de computer met behulp van opdrachten die op Teletop staan. Andere leerlingen bekijken hun vorige brief die is nagekeken op Teletop, oefenen gericht met veel gemaakte grammaticafouten via de link digischool. Nog weer andere leerlingen luisteren met het luistermateriaal van TV5, dat elk week wordt geactualiseerd. De leraar loopt ontspannen rond en coacht. Hier word ik heel blij van.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 4, nr. 7, december 2007


WOORDJES LEREN Sinds een tweede moderne vreemde taal verplicht is op het vwo heb ik een hele nieuwe categorie leerlingen in de bovenbouw: jongens. Jongens die eindexamen moeten doen in Frans, omdat, ja waarom eigenlijk? Ze weten het zelf ook niet zo goed. Omdat ze Duits nog vervelender of moeilijker vinden. In het ene cluster zitten vooral jongens, in het andere vooral meisjes. Vandaag heb ik het jongenscluster. De cijfers zijn slecht, maar de sfeer is goed, die is altijd goed. Ook vanmiddag is het weer een hoop gestommel en geduw en getrek voordat de hele boel op zijn plaats zit. Ik kan me voorstellen hoe het er in de kleedkamer bij het voetballen aan toegaat. De ellende is, het zijn allemaal van die gezellige jongens. Bij dit cluster heeft het heel wat onvoldoendes gekost voordat het tot ze doordrong dat er gewerkt moest worden. Sommigen werden pas wakker toen ze een 1 voor hun mondeling kregen. Een 1? Ze geloven het gewoon niet. Ja sorry meneer, zeggen ze dan, maar ik wist niet meer precies of ik nou vandaag of morgen mondeling had. Maar ik doe het morgen wel. Zonder blikken of blozen. Het mondeling is nu, zeg ik dan, niet morgen. Ja maar meneer, een stel van de klas heeft het morgen. Dat klopt, zeg ik, dat hebben we zo afgesproken. En met jou met ik nu afgesproken. Kijk maar: 12.40 uur, Mark. Dus nu heb ik een 1? Ja. En ik mag het morgen niet doen? Nee. ’s Middags had ik zijn moeder al aan de telefoon. Die kon het ook bijna niet geloven.

Een paar minuten is het stil. Kent u nou al die woorden van de woordenlijst, meneer, vraagt Sjoerd. Ja natuurlijk, zeg ik achteloos, wat dacht jij dan, vierde klas! Dat had ik niet moeten zeggen, het ene na het andere woord wordt op me afgevuurd. Allemaal raak. Een beetje indruk maakt het toch wel. Zelfs de woorden die Remko met zijn abominabele uitspraak me toeroept, en die niemand kan verstaan, heb ik goed. Ze zijn er even stil van. Tot Mark iets gevonden heeft. Ik heb nu een woord, zegt hij, ik weet haast wel zeker dat u dat niet kent. Un épi, wat is dat? Brede grijns op zijn gezicht. Epi, zeg ik, een aar. Nee nee nee, zegt hij triomfantelijk, fout fout, het is namelijk korenaar! Wat is het verschil dan, zeg ik, aar, korenaar? En wat is dat trouwens, een korenaar? Hij kijkt me beduusd aan. Het wordt weer even stil. Hoe leert u dan al die woordjes, wil Mark weten. Hij kijkt er heel serieus bij. Kijkt u aan het begin van het nieuwe hoofdstuk die woordenlijsten allemaal over? En zo gaat het nog even door. De eerste onvoldoendes staan genoteerd. De bel gaat.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 4, nr. 8, maart 2008

Vandaag gaan we woordjes overhoren, gewoon een mondelinge beurt, terwijl de boel aan het werk is. Telt nauwelijks mee, maar is goed voor de motivatie. Kunnen ze thuis even showen met een 8, zijn ze weer voor een week van dat gezeur af. Ma, ik heb vandaag een 8 gehaald voor Frans! Zo jongen, da’s niet gek! De jongens kijken elkaar aan, mondeling? O ja, mondeling, dat deden we altijd. Alleen nu, met die vakantie en die toetsweek ertussen, oeps, vergeten, dom, maar inderdaad, het stond op de studiewijzer. Geef ons tien minuten, zegt Robin, dat ken ik ze allemaal. Waarom niet, u vindt het toch ook niet leuk om allemaal onvoldoendes te geven? Geeft u Mart dan een beurt, hij kan wel een goed cijfer gebruiken. Even later gaat het spul weer verder met de oefeningen.

43 - De columns van Jos


DE ALLERBESTE JUF VAN DE HELE WERELD Het nieuwe schooljaar is begonnen zonder Toos. Ze is nu waarschijnlijk aan het tuinieren of aan het webcammen met Jacob en Justin, haar kleinzoons in Amerika, en over een paar maanden steekt ze de oceaan weer over en hoopt haar vierde kleinkind in de armen te houden. Toos is met pensioen. Ze was een geweldige juf, ik denk de beste van de hele school, of misschien wel van de hele wereld. Ik heb me de afgelopen jaren natuurlijk vaak afgevraagd hoe je de allerbeste juf wordt. Volgens mij gaat het als volgt. Je formuleert voor jezelf een aantal uitgangspunten en daar ga je dan 28 jaar consequent aan werken. Da’s eigenlijk alles. Simple comme bonjour. Voor wie geïnteresseerd is, volgt nu een minicursus. 1. Hou van je leerlingen. Overstelp ze met moederlijke liefde. Je leerlingen zijn je kinderen, daar komt het kort gezegd op neer. 2. Zorg voor humor, gezelligheid en sfeer, maar laat ze ongemerkt flink doorwerken. 3. Heb oog voor elk individu. Laat je blik rustig door de klas gaan en kijk eens wat voor leuke kleren ze dragen. Zeg bijvoorbeeld: “Babet, waar heb je die prachtige schoenen gekocht? Beeldig!” 4. Eén van de meest onderschatte regels: wees duidelijk en consequent. Schrijf het programme du jour op het bord en houd je daar aan. Doe wat je zegt, en zeg wat je doet. 5. Dit klinkt heel eenvoudig: bereid altijd je lessen voor. 6. Houd iedereen in de gaten, ook als je een vraag van een leerling beantwoordt. Ga nooit met je rug naar de klas staan. 7. Ken je pappenheimers. Zorg dat je weet wie er hard werkt, wie de zaak bedondert, wie er voor onrust zorgt. 8. Spreek veel Frans in de klas. Dat is goed voor je vak, goed voor de luistervaardigheid, goed voor de orde. 9. Ontvang de leerlingen bij de deur. Heb een aardig woord voor iedereen. Laat merken hoe blij je bent dat ze allemaal zijn gekomen vandaag. 10. Frankrijk is een schitterend land en er is geen mooier vak dan Frans. Straal dat op alle mogelijke manieren uit. 11. Zorg ervoor dat collega’s graag je klas overnemen. Je leerlingen zijn goed tot zeer goed op niveau en ze vinden Frans allemaal leuk. 12. Behandel je leerlingen met respect. Niet voor schut zetten, niet afzeiken, da’s iets te makkelijk. 13. Koop een stapel schriftjes bij de Hema en noteer na elke les consequent wat niet goed ging en werk

44 - De columns van Jos

daar aan. 14. Wees streng. Kletstantes bijvoorbeeld moet je tegen zichzelf in bescherming nemen. Zet ze met een lachend gezicht vooraan bij je bureau. Niet een les of een week, maar het hele jaar, want je weet gewoon: ze zijn onverbeterlijk. 15. Onderwijs is een visueel vak. Zorg dat je er leuk uitziet. Kleed je smaakvol waarbij je er natuurlijk voor zorgt dat alle kleuren goed op elkaar zijn afgestemd. Draag hoge hakken, ook als je vier dagen met je leerlingen in Parijs bent. Zorg dat je minstens elke dag een compliment krijgt over je kleding. Dat was het. Voor wie het misschien iets te veel regels zijn: denk aan een liefdevolle, strenge, rechtvaardige moeder die maar één blik nodig heeft om te zien wat er aan de hand is. Ze ziet er prachtig uit, oogt relaxed en heeft gevoel voor humor. En dat ze zo hard werkt en alles zorgvuldig voorbereidt en niet altijd gezond is, dat zie je er helemaal niet aan af. Nou, dat moet toch lukken, zou ik zo zeggen. Zo moeilijk is het allemaal niet.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 5, nr. 9, september 2008


DE GROTE VERBOUWING Sinds een paar jaar hebben de ontwikkelteams hun intrede gedaan bij ons op school. Zes keer per jaar komen verwante secties bij elkaar voor vakinhoudelijk overleg. Aan het hoofd staat een zogenaamde kartrekker en voor de moderne vreemde talen bovenbouw ben ik dat geworden. Een hele leuke taak, ik kan niet anders zeggen. Alleen het woord kartrekker klopt niet helemaal, vind ik, alsof ik de hele tijd zit te trekken en te sjorren aan een stel onwillige collega’s. Niks is minder waar. Als ik aan ons ontwikkelteam denk moet ik nog het meest aan een verbouwing denken. Iedereen is bezig, er gebeurt van alles. Muurtjes slopen, een nieuwe keuken uitzoeken, andere huizen bekijken. Ons huis functioneerde goed, laat daar geen misverstand over zijn, maar het was dringend aan een opknapbeurt toe. We moesten ons nog douchen in de badkuip, de zolder stond vol ouwe spullen, er was slechte verlichting en overal kalkaanslag. Gewoon niet aan toegekomen. Laat ik een voorbeeld geven. Vorig jaar hebben we spreekvaardigheid aangepakt, toegespitst op de mondelinge examens. We zijn flink bezig geweest, eindniveaus bepaald met behulp van Europees vastgestelde omschrijvingen, afspraken gemaakt over de inhoud en de afname van de mondelingen en tenslotte zelf praktische beoordelingsformulieren ontwikkeld. Waar ik nog het meest tevreden over ben: we waren het alle acht helemaal eens en alle mondelingen zijn hetzelfde. Voor de leerlingen is duidelijk wat het eindniveau is en met deze beoordelingsformulieren weten ze veel beter waarop het cijfer is gebaseerd. Kortom, het eerste resultaat van de verbouwing is er: een moderne badkamer, professioneel verbouwd.

ik natuurlijk dat er straks moeilijke momenten gaan komen, en dat we allerlei trucs moeten verzinnen om het elan vast te houden. Andere agendapunten voor dit jaar: spreken onderbouw, schrijven bovenbouw, doorlopende leerlijn lezen. Een paar dingen zijn me tijdens de bouw opgevallen. In de eerste plaats: vakinhoudelijk bezig zijn is gewoon leuk. Neem doeltaal voertaal. Iedereen doet mee, er is enthousiasme, we stimuleren elkaar, er worden nieuwe initiatieven genomen. Astrid gaat binnenkort met een paar onderbouwcollega’s naar de andere locatie om te kijken hoe taallessen in het vmbo verlopen met AIM, een taaldidactiek waarbij het leren van een taal ondersteund wordt met gebaren en interactie. Het ziet er veelbelovend uit. Kortom, er is weer volop bedrijvigheid in huis. In de tweede plaats: de verhouding les voorbereiden en lesgeven is niet goed in het Nederlandse onderwijs. Goed onderwijs vraagt professionals, geen productiemedewerkers, zeiden de bonden deze herfst. Dat wist ik wel, maar ik ben er nu nog veel meer van overtuigd. Laat ons minder lesgeven en geef ons meer tijd om de boel echt goed voor te bereiden. Het levert een prachtig verbouwd huis op, aangepast aan alle eisen van de moderne tijd. Met tevreden bewoners.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 5, nr. 10, december 2008

Dit jaar is er een kartrekker onderbouw bijgekomen en samen leiden Astrid en ik nu de bouw. Als eerste stond doeltaal voertaal op de agenda, het principe Engels praten in de les Engels. Een buitenstaander denkt: logisch, normaal, ik mag hopen dat jullie al tientallen jaren Engels, Frans en Duits praten in de les. Niet dus. Waarom niet? Daar hebben we het over gehad, met een serie artikelen uit Levende Talen als uitgangspunt. Hoe vaak heb je het al geprobeerd, waarom hou je het niet vol, hoe kunnen we ervoor zorgen dat we het wel volhouden. Dat het gewoon moet, daar waren we het snel over eens. Uiteindelijk besloot iedereen, 21 talendocenten, dat de doeltaal voortaan de voertaal is in de lessen. Kijk, daar krijg ik energie van. Ook al weet

45 - De columns van Jos


WAT IS HET LAATSTE BOEK DAT JE HEBT GELEZEN? Ooit was ik een jongetje dat alles las wat los en vast zat. Dat varieerde van Wipneus en Pim tot vergeelde exemplaren op zolder van De Katholieke Illustratie, van Arendsoog tot ingebonden Donald Ducks van een vriendin van mijn zus. Jongensboeken, meisjesboeken, ik las zo’n beetje alles, nieuwsgierig en kritiekloos. Heerlijk! Op de middelbare school had ik geen enkel probleem met de boekenlijsten voor de talen. De boeken der kleine zielen, Wuthering Heights: leuk! Voor zover ik me kan herinneren ging ik daarna tijdens mijn studie ook fluitend door de Franse literatuur. Interessant! Als klap op de vuurpijl heb ik mijn Nijmeegse jaren afgesloten met twee jaar Algemene Literatuurwetenschap. Dat waren de leukste jaren. Alleen maar literatuur, en dan ook nog wereldliteratuur! Voor een talendocent is er geen slechtere voorbereiding mogelijk.

van Eric-Emmanuel Schmitt: midden in de roos. Ontroerend, onnadrukkelijk, verrassend, en nog geen 100 pagina’s. Een echte aanrader, voor iedereen.

Gelukkig ben ik nu op een leeftijd gekomen dat ik lezen een stuk minder leuk vind. Ik lees nog wel, maar niet meer dat ongebreidelde van vroeger. Ik ben iets kritischer geworden. Ik vind veel boeken langdradig, met flink schrappen waren ze een stuk beter geworden, denk ik. Het komt regelmatig voor dat ik een boek terugbreng naar de bibliotheek waarvan ik alleen maar het eerste hoofdstuk heb gelezen. Niet om door te komen. Ik begin mijn leerlingen steeds beter te begrijpen.

Sinds kort ben ik lid van een leesclub, vanavond heb ik mijn tweede bijeenkomst. We behandelen een Japans boek, Norwegian Wood van Haruki Murakami. Een beetje een stok achter de deur, dat is wel goed voor me. En je leest nog eens boeken die je anders niet zo snel zou lezen.

Maar ik lees nog, dat kan een groot deel van mijn collega’s niet zeggen. Wat dat betreft is het personeelsbestand van onze school een getrouwe afspiegeling van de Nederlandse bevolking. Het zijn vooral de wat oudere vrouwen die nog lezen. Wat is het laatste boek dat je hebt gelezen? Ik durf het mijn collega’s Nederlands en moderne vreemde talen nauwelijks te vragen. Kun je literatuur geven en zelf nooit meer een recent literair werk lezen? Leerlingen boeken laten lezen is een klus, leerlingen Franse boeken laten lezen is een bijkans onmogelijke klus. Een Engels boek, dat wil een goedwillende leerling nog wel doen. Maar Franse boeken? Laatst zei de man van mijn collega: ik vind jullie heel dapper. Daar ben ik het eigenlijk wel mee eens, we zijn echte volhouders. Met mijn eigen leeservaringen van de afgelopen jaren in het achterhoofd zet ik tegenwoordig vooral in op kwaliteit en lengte: spannend, interessant, goed geschreven, niet te dik. Neem Oscar et la dame rose

46 - De columns van Jos

De grote vraag is natuurlijk: lezen de leerlingen de boeken van hun lijst ook of plukken ze alles van internet? Elk jaar vraag ik dat aan mijn leerlingen van de eindexamenklas. “Het cijfer staat vast, ik verander er niks meer aan, vertel het maar eerlijk.” Meestal valt er eerst een ongemakkelijke stilte, maar al gauw komt de eerste bekentenis. Over het algemeen valt het mee. Sommigen hebben alles gelezen, en in het Frans, die snappen de vraag soms niet. Sommigen hebben heel weinig gelezen, wel een paar pogingen gedaan. Veel tijdnood en goede bedoelingen. De rest zit daar tussenin. Mijn conclusie: gewoon doorgaan, met een beetje enthousiasme en controle van mijn kant.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 5, nr. 11, maart 2009


47 - De columns van Jos


ORIGAMI Mart komt bij me met een kunstig gevouwen vogel. Meneer, moet u hier vasthouden en dan zijn staart iets naar achteren trekken. Ziet u wel? Hij vliegt. Inderdaad, de vleugels bewegen op en neer. Dat is nog niet alles, Mart kan nog veel meer. Een kikvors bijvoorbeeld die naar voren springt als je hem ergens een tik geeft. Zijn tempo en dat van zijn klasgenoten ligt behoorlijk hoog. Binnen de kortste keren zie ik overal rode, gele, groene, blauwe beesten rondspringen. Voor de duidelijkheid, we hebben het niet over brugklassers maar over 4-vwo. Mart is doublant en een mentorleerling van me. Hij zit altijd te friemelen. Ik heb een soort haat-liefdeverhouding met hem. Door dat gerommel heeft hij mijn sympathie, omdat ik zelf ook graag zit te frunniken. Ik vind het nog steeds leuk om na de maaltijd de jampot op de strooppot te zetten, vervolgens de bakjes met vleeswaren en dan te eindigen met een theeglas. Toen ik klein was heb ik heel wat dingen gedemonteerd. Kicks voor niks. Met name het uiteinde van een kraan vond ik fascinerend. Met dat leertje en dat kleine zeefje. Kun je het leertje ook omdraaien? Hoe ziet de straal eruit zonder zeefje? Kun je er ook iets anders in stoppen? Kortom, de jonge onderzoeker. Een jaartje geleden begon hij de truc met de pen. Het gaat als volgt. Neem een pen in de hand alsof je gaat schrijven. Geef de pen een tikje met je middelvinger en laat hem om je wijsvinger draaien. Mart kan dat geweldig goed, minutenlang, lessenlang. Het ziet er intrigerend uit, alsof de pen met een onzichtbaar elastiekje aan zijn vinger vastzit. Het heeft even geduurd voor hij het kon. Dan viel de pen op tafel of op de grond. Niet een keer, maar wel twintig keer. Toen Mart het kon, duurde het niet lang of de halve klas was aan het draaien. Probeer het je voorstellen. Een gewone les, de docent praat, de leerlingen overleggen of zijn stil, maken hun oefeningen, en ondertussen draaien daar die pennen. Of niet. Vallen op de grond. Ik schat dat een stuk of twintig leerlingen zijn besmet, vooral jongens. Het wonderlijke is, heb ik laatst ontdekt, dat ik nu elke les weet in wat voor stemming ik ben. Met zekere tevredenheid constateer ik dat ik vaak goedgehumeurd ben. Ik zie vanuit mijn ooghoeken hier en daar een draaiende pen, of een pen die op de grond valt. Niks aan de hand, het wordt geregistreerd, of als het me te

48 - De columns van Jos

gek wordt los ik het met humor op. Maar op sommige dagen kan ik er niet tegen. Heel vreemd is dat: gisteren kon het me niks schelen, vandaag irriteert het me. Mart was trouwens niet goed in vorm, dat moet ik erbij zeggen. Het was net alsof de pen elke keer met een enorme klap op tafel viel. Drie keer gevraagd. De vierde keer liep ik naar hem toe, vroeg de pen en gooide hem in de prullenbak. Dat vond hij niet leuk. Ik was echt heel boos, merkte ik, begon tegen hem te preken en gebruikte woorden als kutpen en dergelijke. Een uur later in de auto, op weg naar huis, vind ik dat dan weer erg kinderachtig van mezelf, zo’n woede-uitbarsting. Vandaag zit het met mijn humeur wel goed. We hebben net vakantie gehad, dat scheelt. Het zijn echt heel wonderlijke dingen die je van zo’n klein, gekleurd vouwblaadje kunt maken. Op internet kun je heel mooie en duidelijke instructies krijgen, in 3D natuurlijk. Mart heeft me dat vanmiddag even laten zien.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 6, nr. 12, september 2009


GROEIMOMENT Als je kunt kiezen om mee te gaan naar Berlijn met 50 EM-leerlingen (lees jongens) of naar Parijs met 43 CM-leerlingen (lees meisjes), dan is de keuze snel gemaakt. Bovendien is Parijs natuurlijk veel mooier. Toch was het nog een stuk lastiger dan we hadden gedacht. Probeer maar eens 39 fris en fruitige zestienjarige meisjes heelhuids door de Parijse metro te loodsen. Dat is niet eenvoudig. Waarom moeten Nederlandse meisjes zo onweerstaanbaar blond zijn? Waarom schrijft de mode al jarenlang decolletés voor? Eigenlijk hadden we een dagje moeten oefenen in Rotterdam. Nu hoefde de propvolle metro maar een onverwacht bochtje naar links te maken of onze leerlingen vielen bijna om. Geweldig spannend en dan moet je heel hard gillen. Jong, argeloos, fris, mooi, open, het leek wel of alles aan onze naïeve meisjes het uitschreeuwde: slechte mannen van Parijs, kom hier, kom hier! De eerste slechte man wachtte ons meteen ’s avonds op, onderaan de trappen van Montmartre. Amper zagen we de contouren van de Sacré-Coeur of een bijdehante kraaltjesverkoper had een ring aan een vinger van een leerling geschoven. Collega Martin trad gelukkig kordaat op, zowel verbaal als fysiek, maar tot onze grote verbazing maakte dat geen indruk. ‘Don’t touch me’, riep hij boos tegen Martin, terwijl hij nota bene nog steeds de hand van de leerling vasthield. Het leek ons een goed moment om onze lammetjes het één en ander te vertellen over de grote boze wereld. Groeimoment. De tweede slechte man kwamen we een paar uur later in de metro tegen, op weg naar de jeugdherberg. Hij papte op een hinderlijke manier aan met een paar leerlingen en collega Sigrid maakte daar een terloopse opmerking over. Meneer was gepikeerd, waarop ik hem vertelde dat wij de professeurs waren en dus verantwoordelijk. Hij begon uit een ander vaatje te tappen, stak nu zijn hand uit. Ik legde hem uit dat ik niet de gewoonte had handen te schudden met onbekende mannen in Parijs. Ik discrimineerde, vond hij en riep naar zijn vrienden iets verderop: ‘Ik sta hier tegenover een racist!’ Niet leuk.

die zich voor het eerst in het uitgaansleven storten. Je wilt ze waarschuwen zonder ze bang te maken. Met gemengde gevoelens zwaaiden we de groepjes uit en probeerden onszelf gerust te stellen. Ze hadden allemaal ons telefoonnummer, hun kon niets gebeuren. Tweede groeimoment. We wandelden met ons vieren door de Marais, bewonderden het Place des Vosges, genoten van onze salade Landaise en dachten veel aan onze meisjes. De hele ochtend werd er niet gebeld. Geen bericht goed bericht, toch? In de buurt van Notre-Dame ging dan eindelijk het mobieltje. Of ze ook rechtstreeks naar het Louvre mochten in plaats van naar Notre-Dame. Even later het volgende groepje. Ze hadden een foutje gemaakt met overstappen en kwamen ook rechtstreeks. Om half vier stipt waren we weer compleet. Alles goed, niks aan de hand, beetje eng, dat wel. Niemand verdwaald, niemand verkracht. Opgelucht meldden we ons bij de Richelieu-vleugel en stortten ons vrolijk in de ingewanden van het onmetelijke Louvre, op zoek naar twee blauwe stiqueurs (Stiqueurs? Stiqueurs? Oh, stickers!) die ergens in de Denon-vleugel op ons lagen te wachten. Het blijft een imposant museum, dat Louvre, zeiden we tegen elkaar, wat is Parijs toch mooi. Vive la France! Vive la République!

Uit: Carmel Magazine, jaargang 6, nr. 13, december 2009

Al met al waren we de volgende dag toch iets minder enthousiast over ons voorgenomen plan de leerlingen zelf in groepjes met de metro naar hun culturele activiteit te laten gaan. Ik had opeens veel sympathie voor overbezorgde ouders van vijftienjarige dochters

49 - De columns van Jos


EMOTIONEEL INCONTINENT Ik weet niet wat er met mijn vierdeklassers aan de hand is dit jaar. Ze floepen er zo maar van alles uit. Wat ze voelen, wat ze vinden, wat ze denken. En dat allemaal heel vaak, heel hard, heel onsubtiel. Ik ben dat niet gewend, ik heb eigenlijk nog nooit meegemaakt dat leerlingen van vijftien en zestien die over ik heb de hele dag al jeuk aan mijn linkertiet drie jaar op de universiteit zitten zo massaal emotionele scheten laten in de klas. Ze worden niet aangekondigd of onderdrukt, ze vliegen er gewoon ongegeneerd uit. We zitten middenin een lastige uitleg, de hele klas gadverdamme probeert enigszins het stinkt hier naar poep geconcentreerd het verschil te begrijpen tussen de conditionnel en de imparfait en dan roept Vera zomaar dat ze al de hele dag last heeft van een lichamelijk ongemak of dat ze het heel vervelend vindt dat ze over drie kwartier meneer we kennen een hele leuke mop dat hele stomme eind in die stomme regen moet fietsen. Bij vmbo-leerlingen weet je dat zoiets regelmatig gebeurt. Je stelt je erop in en je probeert al die gevoelserupties een beetje in te hij is echt heel leuk hoor dammen en in goede banen te leiden. Bij kleuters ook, dat is charmant op die leeftijd, dat hoort erbij. Maar vierdeklassers van zestien jaar? Een paar leerlingen zijn gewoon spontaan van karakter. Meestal verontschuldigen ze zich voor het emotionele boertje dat ze wilt u hem echt niet horen hebben gelaten. Daar kan ik wel mee leven. Het is lastig maar vooruit. Meer moeite heb ik met een paar prinsesjes in de klas. Ze bespreken luid en duidelijk hun weekend, de genoten lessen, mijn collega’s, argeloos please meneer voorbijlopende jongens. De docent voor de klas en de medeleerlingen bestaan niet. Zij zijn het centrum van de wereld en toevallig waarom dan niet vindt deze spontane evaluatie plaats in een lokaal. Jammer dan. De grootste groep bestaat uit jongens en meisjes die gebrek aan omgangsvormen en grof taalgebruik tot norm hebben verheven. Deze emotionele incontinentie irriteert zitten drie knakworsten in de trein me enorm. Maar waar ik boos om word, echt boos, niet professioneel boos, is het feit dat ik telkens onderbroken word. Je praat met iemand, je legt iets uit en huplakee, daar ramt er weer iemand dwars doorheen. Grrrrr. Het enige wat ik wil is dat ze even op hun beurt ik snap het niet ik snap het niet ik snap het niet wachten of een vinger opsteken. Vriendelijk en geduldig als ik ben, houd ik ze

50 - De columns van Jos

een spiegel voor, probeer ze een beetje ben je nou zo fokking achterlijk of hoe zit dat zelfinzicht bij te brengen. Soms helpt dat, soms niet. Het meest hardnekkige koninginnetje heb ik laatst acht keer onderbroken om haar te laten voelen hoe het is om alsmaar in de rede te worden gevallen. Langzaam begint ik snap het nog steeds niet het nu een beetje tot ze door te dringen. Ik wou dat ik wat van de rechtlijnigheid van mijn collega biologie had. Hij is er een paar jaar geleden geheel op eigen had jij een acht komma twee voor geschiedenis? homo kracht dus zonder puppycursus in geslaagd om zijn jonge herder perfect op te voeden en af te richten. Nou verdenk ik hem ervan dat hij bewust of onbewust elke klas beschouwt als een verzameling honden die je op ik haat je ik zweer het elk willekeurig moment in en uit de mand kunt commanderen. Wat een heerlijke rechtlijnigheid, had ik daar maar iets van mee. Die softe je lult mongool aanpak van mij, dat schiet ook niet op.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 6, nr. 14, april 2010


PUISTJE

VAKANTIE

Lieke, Bo en Merle zijn er vandaag niet helemaal bij. We zijn bezig met een project over de Franse filosofen uit de Verlichting. Er zit van alles in, de Franse revolutie, Diderot en zijn Encyclopédie, de film Marie-Antoinette, opdrachten waarbij de leerlingen informatie moeten zoeken in het Frans. Een goed project, al zeg ik het zelf. Vandaag lezen we fragmenten uit Candide van Voltaire. Niet makkelijk. Af en toe probeer ik een link te leggen met de actualiteit. Candide op een boorplatform in de Golf van Mexico en als embedded journalist in Afghanistan.

Ik woon in een klein dorp op het platteland tussen bouwvakkers, loodgieters, boeren, mantelzorgers, apothekersassistentes en hier en daar een academicus. Sinds een jaar of zes zit ik in het bestuur van het dorpshuis en na afloop van een vergadering praten we soms over het werk. Ik vertel dat we bij ons op school sinds kort een vaste vergadermiddag hebben en dat een stel collega’s het daar niet mee eens is. Ze kunnen ons niet verplichten om tot half vijf op school te blijven! Daar snappen ze helemaal niks van. Wat is het probleem?

Even later zitten ze braaf voor me op de eerste rij, maar veel helpt het niet. Af en toe wordt er zacht gefluisterd, Bo zucht regelmatig. Dan gaat de bel. Samen leggen ze nog even uit waar ze met hun gedachten waren. - Bo is een beetje gestrest, meneer. Ze moet vanavond naar de familie van Arjan. - En Arjan is jouw vriendje. - Nee, Arjan is de neef van Niels en Niels is mijn vriendje. Arjan is geslaagd en nou gaan Niels en ik vanavond naar Arjan toe. Ik kijk de meisjes niet-begrijpend aan. - Ze weet niet wat ze moet aantrekken. Ze weet niet wat ze moet aantrekken, dat ik daar niet aan heb gedacht. - En ze heeft een puistje. Ik bestudeer haar gezicht. Dankzij wat aanwijzingen ontdek ik een kleine oneffenheid, links van de neusvleugel.

Tien jaar geleden is het dorpshuis gebouwd. We hebben bijna de helft van de bouwkosten bespaard door vrijwilligerswerk. Maandenlang hebben de mensen gesleept met stenen en bouwmaterialen. Ik herinner me een zaterdag waarop het hele buitenterrein bestraat moest worden. We begonnen om half negen, met een man of tien. Er werd in straf tempo doorgewerkt: egaliseren, stenen aanvoeren, stenen leggen, trillen. Tussen de middag een kleine pauze. Om vijf uur keken we moe maar voldaan vanaf de rand van de zandbak met een pilsje in de hand naar het resultaat. Als een biljartlaken zo glad.

Een puistje. Kijk, daar moet Voltaire dus mee concurreren. En Montesquieu met zijn trias politica, de basis van onze democratie. Vanmiddag ga ik naar een kringgesprek dat de schoolleiding heeft georganiseerd over “Durf te excelleren”. Dan gaan we praten over, ik citeer, ‘een dynamische samenleving met werknemers die flexibel kunnen inspelen op veranderingen’. Over ‘mede-eigenaarschap ten aanzien van het eigen leren en eigen gedrag’. Over ‘leerlingen die initiatiefrijk zijn en die streven naar een optimale ontwikkeling van hun talent’. Mocht het al te hemelbestormend worden, dan weet ik waar ik aan denken moet.

Voor onze voorzitter, vertegenwoordiger in melkrobots, is oktober het hoogtepunt van het jaar. Dan neemt hij drie weken vakantie en gaat naar de loonwerker. Want in oktober, dan wordt Edwin helemaal gek, de mais moet eraf. Van ’s morgens vroeg tot diep in de nacht is hij aan het mais kneuzen. Ik hoorde dat jullie misschien minder vakantie krijgen, zei hij laatst na een vergadering. De zomervakantie moet terug van zeven naar zes weken, klopt dat? Zeven weken vakantie, zei hij nadenkend. Zeven weken. Sjongejonge. Wat moet je dan zeggen tegen zo iemand?

Uit: Carmel Magazine, jaargang 7, nr. 16, december 2010

Uit: Carmel Magazine, jaargang 7, nr. 15, september 2010

51 - De columns van Jos


Monsieur, Monsieur 52 - De columns van Jos


JONGENS

MAILTJE

Meneer meneer, zegt een leerling, hebt u het gezien, Marc werkt. Ze wijst enthousiast naar Marc achterin de klas. Jongens, roept ze hard door de klas, Marc werkt! Iedereen begint enthousiast te applaudisseren. Marc is niet eens boos of beledigd. Rustig legt hij uit waarom zijn cijfers zo laag zijn. Hij vindt Frans gewoon moeilijk. Oooo, zegt iemand, je vindt Frans moeilijk. Goh. Iedereen vindt Frans makkelijk en jij vindt Frans moeilijk. Wat vervelend nou. Dus je kunt er niks aan doen. En dat je veel moet voetballen en altijd naar de sportschool gaat, daar kun je ook niks aan doen. Het is echt waar, zegt Marc serieus, ik vind Frans gewoon moeilijk, ik doe best wel wat. De meisjes kunnen er alleen maar om lachen. Yeah right.

Ik wil me graag excuseren voor mijn opmerking tijdens de vorige les (veel plezier). Ik had geen idee dat u naar een begrafenis moest. Hierbij mijn verontschuldiging. Roel.

Zelfde klas, een paar lessen later. Meneer, weet u hoeveel tekorten Jari heeft? Twaalf. Nee, zegt Jari, iets minder, ik heb er al een paar weggewerkt. Ik denk dat ik wel overga, ik ben goed in lezen. Zijn klasgenoten hebben er wat minder vertrouwen in. Volgens mij zit je de hele dag te gamen, zegt iemand. Dat blijkt een misverstand te zijn. Hij kijkt de hele dag naar House. Hij heeft alles gedownload en nou kijkt hij in zijn vrije tijd de ene aflevering na de andere, serie na serie. Kent u House, meneer? Is echt goed. Dan hebben we nog Bram, Olav, Chris, Dawid, Kees, Nando. Misschien ben ik er een of twee vergeten. Stuk voor stuk intelligente jongens, net als Marc en Jari. Allemaal blijven zitten in 5 vwo. Wat valt eraan te doen? Ik herinner me twee vaders op een ouderavond. De ene zei alsmaar: hij moet het zelf maar weten, het is zijn feestje. De andere was verschrikkelijk boos: ’t is afgelopen nu, ik smijt dat ding het raam uit. In beide gevallen was het resultaat hetzelfde.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 7, nr. 17, april 2011

Ik was wel legaal afwezig, en ik heb de les daarna mijn boekverslag ingeleverd. Dat weet ik 100% zeker. Mijn boek was le Grand Cahier, ik heb hem zelfs hier nog thuis liggen. Ik zal morgen wel even komen, en dan zal ik het ook nog een keer uitprinten. Maar ik vind die 1 die er nu staat een beetje krom omdat ik niet illegaal afwezig was en u mij dus geen 1 kunt geven hiervoor. Dit is de reden dat ik u mail, ik was sowieso al morgen bij u gekomen, maar ik vindt dit wel een beetje vaag hoor. Mvg, Nando Meneer ik heb geprobeert de achterflap goed te vertalen, want als je hem kopieert en ik google translate zet krijg je er allemaal schele zinnen uit, maar zelfs met 2 vertaalsites lukt het me nog niet om fatsoenlijke zinnen te krijgen kunt u even doorlezen of ik het ongeveer goed vertaalt heb? Bvd Rik Goedeavond meneer, ik snap het feit niet dat u ervan uitgaat dat ik een samenvatting in kan leveren terwijl ik een hele week ziek ben. Groet, Marc Toen u vroeg of ik geoefend had zei ik nee, omdat ik dacht dat ik een andere tekst zou moeten maken. Ik heb van te voren 2 teksten geoefend. Eentje van 2007 en eentje van 2008. Ik was toen ook verrast toen ik een van die teksten kreeg. Ik zit nu met een rotgevoel, Omdat ik nu niet weet of dit volgens u nou eerlijk gegaan is. Ik wist nog veel antwoorden. Ik vind wel dat ik dit moet zeggen. Ik heb geoefend en geluk gehad. Mijn moeder verklaart me voor gek en zegt dat ze het wel goed vond dat ik had geoefend, maar ik zit nu wel met zo’n rotgevoel… Mvg Jop

Uit: Carmel Magazine, jaargang 8, nr. 18, september 2011

53 - De columns van Jos


ICH BIN EIN ACHTERHOEKER

ONDERWIJS VOOR DUMMIES

Mijn leraar geschiedenis op de middelbare school heette Branten. Hij zat in de gemeenteraad en in mijn herinnering kregen we alleen maar staatsinrichting. Wat een verschrikkelijk vak, geschiedenis. Onlangs ben ik door een programma op tv besmet geraakt met het stamboomvirus. Een beetje googelen en daar verscheen mijn hele stamboom, tot 1811, gemaakt door een onbekende achternicht uit Brabant. Ik kom erachter dat mijn opa vijf oudere broers heeft gehad, allemaal jong gestorven. Toen hij geboren werd waren zijn ouders 46 en 49 jaar oud. Nooit geweten.

Ik ben geduldig en vriendelijk van aard, maar de laatste tijd begin ik me steeds meer te ergeren. Het schiet gewoon niet op in onderwijsland. Neem de staking van januari. Welk beeld is er blijven hangen bij de buitenwacht? Een vakbondsleider die zeurt over een domme minister en docenten die mokken over zes weken zomervakantie. Waarom gaat het nooit over de essentie? Over kwaliteit? Waarom protesteren we niet tegen twintig jaar zwabberend en inconsistent onderwijsbeleid? Waarom gaat het nooit over makkelijk uitgevallen collega’s die al jaren op de automatische piloot werken? In plaats van met het vingertje te wijzen naar luie en lamlendige leerlingen en een verpleegster als minister?

Ik stort me daarna op de doop-, trouw- en begraafboeken, allemaal gedigitaliseerd. In verband met godsdiensttwisten zijn veel van mijn voorouders in het katholieke Zwillbrock gedoopt, net over de grens. Ik ontmoet Jan Baak - onze takken komen in 1752 bij elkaar - een allervriendelijkste boer uit het buurtschap Olden Eibergen die mij vertelt dat zijn familie al meer dan 400 jaar van vader op zoon op erve Baak woont. Dit jaar heeft zijn zoon de boel moeten verkopen vanwege een rondweg. Meer dan vierhonderd jaar, ik val achterover. Ik lees dat Jan ter Baak samen met vijf andere boeren in 1786 een brief heeft geschreven aan stadhouder Willem V met het verzoek om een kerkhuis op een boerenhof te meugen setten tot verrigtinge van haerlieder godsdienst. Op de site van de Heerlijkheid Borculo vind ik een testament uit 1631 van Reiner ten Baack, met die peste van Godt almachtich gebandet sijndet, getroffen door de pest. Inmiddels ben ik met Werner schulte auf Afftingh in de 16e eeuw beland. Het rolt zomaar uit je computer. Het valt me op dat het allemaal boeren en Achterhoek is wat de klok slaat. Ich bin ein Achterhoeker. Ik kom erachter dat het virus heel besmettelijk is. Ook ontdek ik dat praten over je stamboom hetzelfde is als praten over je vakantie of vakantiefoto’s laten zien. Je moet het met mate doen. Maar wat een geweldig vak, geschiedenis.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 8, nr. 19, december 2011 54 - De columns van Jos

Kwaliteit is leuk! Echt. Het inspireert. Je gaat weer nadenken. Leerlingen veren op. In Finland hebben ze dat al decennialang begrepen. In één zin: daar kunnen universitair geschoolde docenten met de nodige vrijheid en creativiteit in 750 uur topkwaliteit afleveren met hetzelfde salaris als wij. Zelfs al is het iets minder mooi dan de onderwijstoeristen ons willen doen geloven, het geeft stof tot nadenken. Als we nog eens gaan staken, moeten we kwaliteit eisen. Betere docentenopleidingen. Geen stagiaires die slechter Frans praten dan een goede leerling uit 6 vwo. Een tienjarenplan voor het onderwijs, gedragen door alle politieke partijen. Een volledige baan van 23 lesuren. Ondertussen gaan we aan onze eigen professionaliteit werken. Nu. Vandaag. Ga naar bijscholingen. Abonneer je op vakliteratuur. Denk eens na over je vak. Heb het lef om je collega aan te spreken die al drie keer heeft beloofd dat de studiewijzer volgende week af is. Trek ‘m over de tafel en zeg ‘m eens flink de waarheid. Stel eisen aan collega’s, aan je leerlingen. Laat ze niet uit gemakzucht overal mee wegkomen. Stel eisen aan jezelf. Zorg dat je er leuk uitziet. Scheer je ’s morgens even. Wat krijg je ervoor terug? Inspirerend werk, veel energie, geweldige eindexamenresultaten. En niet te vergeten: respect. Leerlingen hebben een feilloos gevoel voor kwaliteit.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 8, nr. 20, april 2012


ERFGOED

KLAAR

We nemen even de proef op de som. Maak de volgende versregels af. Egidius, waer bestu bleven, mi lanct na die gheselle mijn. Lukt niet, hè? Ik was er al bang voor. In Frankrijk ligt dat toch anders. Jan Willem Bruins heeft op een blinde muur in Parijs een gedicht van Arthur Rimbaud aangebracht, zo lees ik in de Volkskrant. Hij is ronduit verbaasd over de reacties die zijn muurgedicht teweegbrengt bij de Parijzenaars. Hij vindt ’s morgens bloemen aan zijn steiger, hele gedichten soms. Een buurvrouw brengt elke ochtend een taartje. Passanten blijven staan, ze declameren de regels die nog ontbreken, laten zich voor de verzen fotograferen. De liefde voor de poëzie zit diep, is zijn conclusie.

Ik heb goed nieuws voor jullie: we zijn klaar. Hou op met denken dat het nog leuker moet. Ferry Haan schreef hier een poosje geleden in de Volkskrant een helder artikel over, getiteld “Laat puber huiswerk op school maken”. Hij constateert dat de verkeerde groep in het onderwijs hard werkt en dat de prestaties onder de leerlingen dalen. Leerlingen zetten zich niet meer in, ze vinden het moeilijk om thuis voor school te werken. Het past gewoon niet in hun drukke leven, en ook ouders lukt het niet om hun kind aan het werk te krijgen.

Hoe doen de Fransen dat? Parijs, Centre Pompidou, tentoonstelling Matisse, een doordeweekse dag in mei. Ik zie een troepje peuters voor twee schilderijen staan, het kunnen ook kleuters zijn. In Frankrijk weet je dat nooit zeker, kindjes zijn daar heel klein. Een educatief medewerkster staat enthousiast vragen af te vuren. Kijk eens goed. Welke kleur valt in dit schilderij het meest op? Heel goed, blauw. En wat zie je? Een kamer, bravo. Zie je ook mensen? Wie ziet er een verschil? Sophietje ziet ondertussen iets heel anders, maar kordaat en vriendelijk wordt ze door een strategisch opgestelde moeder terug naar het groepje geleid. Een andere moeder draait hier een hoofdje bij, daar een lichaampje. Een omgevallen hummeltje wordt weer op zijn beentjes gezet. Maman wijst naar de vriendelijke juffrouw. Daar moet je naar kijken. Geen geschreeuw, geen geroep, alleen af en toe zacht gefluister. Zo doe je dat blijkbaar: vroeg beginnen, gedisciplineerd, zachte dwang. Een gedicht leer je uit je hoofd. Par coeur, uit je hart. We doen er nog een, deze beginzin ken je vast wel. Behalve den man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond…? Schrijver dan? Boek misschien? O Romeo, Romeo!

Uit: Carmel Magazine, jaargang 9, nr. 21, september 2012

Mijn collega Gerard zei het laatst aan de koffietafel als volgt: “Ik ben klaar. Ik heb alles gedaan wat ik moet doen voor een goede les. Veel beter kan het niet. Dus als het nou niet goed gaat, dan ligt het niet aan mij, maar aan de leerlingen. Ik ga voortaan relaxt en goedgehumeurd naar school, wat er ook gebeurt.” Hij heeft gelijk, hij is klaar en ik ben ook klaar. Ik ben 58, werk nu 34 jaar en heb nog steeds het gevoel dat het anders moet, beter, gevarieerder. Ophouden daarmee. We werken hard genoeg, we zijn klaar, we gaan aan een andere knop draaien. De oplossing van Ferry Haan is even eenvoudig als doeltreffend: huiswerkuren. Iedere docent weet dat de sleutel tot betere prestaties huiswerk is. Daarom moeten we huiswerkuren onder toezicht gaan aanbieden. Leerlingen gaan pas naar huis als het huiswerk aantoonbaar klaar is. Sommige van mijn collega’s doen dit al, maar dan anders. Twee keer huiswerk niet gemaakt is een uur terugkomen. Haan stelt een schoolbrede aanpak voor. Op deze manier worden er veel problemen opgelost. Betere prestaties, minder zittenblijvers, hogere eindexamenresultaten, geen vervelende gesprekken tussen ouder en kind, tussen leraar en leerling. Maar wat misschien nog belangrijker is: leerlingen gaan inzien dat iets pas interessant wordt als je je erin gaat verdiepen. Iets snappen, iets beheersen, jezelf ontwikkelen, dat geeft een kick. Leren is, ik durf het woord haast niet te gebruiken, leuk.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 9, nr. 22, december 2012

55 - De columns van Jos


BESTE CITO

CULTUURVERSCHILLEN

Beste Cito, Over een paar weken is het weer zo ver, de eindexamens beginnen. Met een beetje pech moet ik surveilleren bij Nederlands en dan word ik steevast overvallen door gevoelens van afwisselend treurigheid en kwaadheid. Beste medewerkers, kunnen jullie alsjeblieft ophouden met die rare opgaven? Ik word gek van die eindeloze metavragen. Vragen over alineaverbanden, vragen over argumentatie op basis van autoriteit, controleerbare feiten, vermoedens en waardeoordelen. Is dit het sluitstuk van vijf, zes jaar leesonderwijs in je moedertaal?

Als je een taal onderwijst moet je af en toe ook over cultuurverschillen praten. De Franse hiërarchie tegenover het eindeloos overleggen in Nederland, het belang van een uitgebreide maaltijd tegenover gedachteloos een boterham naar binnen schuiven achter je computer.

Lieve mensen, het oorspronkelijke doel van lezen is volgens mij kennisverwerving en meningsvorming. Daar moet dat eindexamen over gaan. Elke dag verschijnen er krantenvol, schermenvol, boekenvol spannende, informatieve, leuke, prikkelende teksten waar je prachtige discussies over kunt voeren met de leerlingen. Wat doen jullie? Jullie brengen alles terug tot miezerige boekhoudvraagjes die vooral eenduidig na te kijken moeten zijn. Goed kunnen samenvatten is een nuttige vaardigheid. Wat doen jullie? Jullie zetten de hele samenvatting er al onder, keurig gestructureerd in zeven aandachtspunten! Mag een leerling ook nog zelf nadenken en zelf een samenvatting maken? Leerlingen willen uitgedaagd worden. Wat doen jullie bij de vreemde talen? Jullie reduceren elke schrijf- of spreekopdracht tot geestdodende vertaaloefeningen. Ik heb medelijden met mijn collega’s Nederlands. Ze voelen de hete adem van de minister en de schoolleiding in hun nek. Nederlands kernvak. En dus, met de moed der wanhoop, proberen ze klassenvol puberende jongens en meisjes te interesseren voor vragen over functies van alinea’s. Met keuze uit (ik citeer) opsomming, gevolg, oorzaak, tegenstelling, verklaring, weerlegging, advies, uitwerking, voorbeeld, aanbeveling, samenvatting. Lieve, lieve medewerkers, kijk eens nuchter naar dit soort vragen. Dit willen jullie zelf toch ook niet? Kunnen jullie hier please please mee ophouden? Jullie hebben vroeger allemaal een taal gestudeerd, veronderstel ik, jullie houden van taal. En kijk nou eens met wat voor treurigheid jullie generaties leerlingen en docenten lastigvallen. Snappen jullie een beetje wat ik bedoel?

Uit: Carmel Magazine, jaargang 9, nr. 23, april 2013 56 - De columns van Jos

Het is 22 juni en de secretaresse van de notaris leidt ons tussen stoffige en torenhoge archiefkasten naar het kantoor van de notaris. Op een kast, keurig in het gelid, een uitgebreide verzameling miniatuurautootjes, op het bureau indrukwekkende stapels papieren die we moeten ondertekenen. Maar eerst wordt natuurlijk met de kopers en de makelaar het Fête de la Musique nabesproken. Al meer dan dertig jaar wordt overal in Frankrijk op de langste dag van het jaar muziek gemaakt, op straat en in de cafés. En lekker gegeten en gedronken natuurlijk. Daarna komt het gesprek als vanzelf op goede en minder goede restaurants. Bij Les Copains kun je weliswaar heerlijk eten, de bediening is uitstekend, maar echt gezellig, nee. Ondertussen zijn we begonnen met handtekeningen zetten, heel veel handtekeningen. Geduldig draait de notaris het ene blaadje na het andere om. Hier een handtekening alstublieft, daar een paraaf. De kopers blijken bij Les Myrtilles gegeten te hebben. Echt de moeite waard, lang niet zo lekker gegeten. De notaris is stomverbaasd: hij heeft er nog nooit van gehoord. Tussen Ambert en Saint-Amant-Roche-Savine, zei u, aan de D996? Het ondertekenen wordt stilgelegd, deze kwestie moet tot de bodem worden uitgezocht. Weet u de naam nog? Hij denkt diep na. Non, connais pas. Onbegrijpelijk. Hij rommelt wat in zijn bureaula en pakt een geel memoblokje. Hoe zei u dat het heet? Weet u misschien ook het telefoonnummer? Mevrouw haalt haar mobieltje tevoorschijn en zoekt. Tevreden wordt het nummer genoteerd. Les choses importantes méritent d’être notées, zegt hij opgewekt tegen ons, belangrijke zaken moet je vastleggen. Hij kijkt naar de stapels papieren. Waar waren we gebleven. O ja. Op de laatste pagina uw handtekening, op de rest alleen een paraaf, op de voorkant en de achterkant.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 10, nr. 24, september 2013


COLLATERAL PROFIT

PRINSESJE

Sinds een paar jaar bieden we vwo-leerlingen de mogelijkheid om een internationaal certificaat te halen. Het gaat nog niet om grote aantallen, gemiddeld vijf leerlingen voor Frans en acht voor Duits en Engels. In dit traject gaat verhoudingsgewijs veel tijd zitten voor mij, omdat Frans op een hoger niveau wordt afgesloten dan bij het normale vwo-examen. Waarom al die moeite voor die paar leerlingen? Op een bijscholing in Utrecht werd laatst dezelfde vraag gesteld. Al pratende hoorde ik mezelf een heleboel voordelen van werken met certificaten noemen. Een kleine opsomming:

Als je op een boerderij bent geboren waar je de kippen moest voeren en de kachel aanmaken voordat je naar school ging, als je in een klas hebt gezeten met veertig jongens van wie er zes ook Jos heetten, als je in een gezin bent opgegroeid waar eten en aandacht gedeeld moesten worden met tien broers en zussen, dan zijn prinsesjes heel moeilijk te begrijpen.

1. Leerlingen mogen bij geen enkele vaardigheid een woordenboek gebruiken. Dat heeft een andere houding tot gevolg: leerlingen gaan bewust aan hun woordenschat werken. 2. Omdat er nauwelijks geld en tijd voor extra lessen is, probeer ik te differentiëren, ook in de andere klassen. Klinkt eenvoudig, is het niet, wel leerzaam. 3. In Frankrijk gaat men er voetstoots vanuit dat elke middelbare scholier een brede algemene ontwikkeling en een goed onderbouwde mening heeft. Onze leerlingen die een Frans certificaat willen halen, moeten dus ook een eigen mening hebben, anders hoeven ze er niet aan te beginnen. Ik roep het nu tegen alle leerlingen, met of zonder certificaat: zonder een eigen mening kun je niet praten of schrijven. Het gevolg is dat de inhoud belangrijker is geworden, waardoor de lessen interessanter zijn en meer diepgang krijgen. 4. Mijn collega Duits heeft dit jaar negen leerlingen die hun Goethe-certificaat C1 willen halen, een vol niveau hoger dan het vwo-niveau (B2). Geweldig. Leerlingen kunnen veel meer dan we denken. En die negen leerlingen zijn bijna allemaal jongens. Toeval? 5. Ten slotte: zoals wij nu werken met de certificaatleerlingen, zo hoort het vwo eruit te zien: uitdagend, prikkelend, breed, van hoog niveau, met zelfstandige en gemotiveerde leerlingen. Er bestaat geen woord dat het tegenovergestelde uitdrukt van collateral damage, maar ik vind dit wel mooie voorbeelden van collateral profit.

Het prinsesje dat ik nu in de klas heb is een heel bijzonder exemplaar. Ze heeft de school in de afgelopen drie jaar meer tijd en energie gekost dan vijf rugzakleerlingen bij elkaar. Eerst ben je als leraar gewoon verbaasd, iemand is toch niet altijd boos? Vervolgens geïrriteerd, wanneer gaan we nu eens normaal doen? En ten slotte, onvermijdelijk, laat je je een keer gaan. Ik was moe, maandag het zevende uur, en spontaan begon ik dat verongelijkte, agressieve toontje van haar te imiteren. Het ging helemaal vanzelf. De klas vond het erg leuk, maar het kwam natuurlijk niet over bij haar, ze stikte zowat van boosheid. Toen ben ik rustig gaan nadenken. Eén van mijn tactieken is nu om haar te negeren en mijn aandacht op de rest van de klas te richten. Je zou bijna vergeten hoe leuk en vriendelijk en normaal de overige leerlingen zijn. Maar dat gaat lang niet altijd goed. Geen aandacht of een beetje aandacht, prinsesjes houden daar niet van, prinsesjes willen veel aandacht. Ik probeer ook wel eens als een psycholoog naar haar te kijken, van een afstandje, haar volstrekt normaal te behandelen en serieus met haar te praten. Zonder te letten op haar ontevreden mond en haar ongeduldige gespring als ze dwingerig voor me staat. Dat werkt goed, maar het kost veel energie. Alles schreeuwt gewoon om een reactie. Hoe zou het zijn om les te moeten geven in een regio met een hoge prinsessendichtheid, vraag ik me soms af. In ’t Gooi, Wassenaar of Haren. Dat moet een nachtmerrie zijn.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 10, nr. 26, april 2014

Uit: Carmel Magazine, jaargang 10, nr. 25, december 2013 57 - De columns van Jos


GEMISTE KANS

MENTOR VAN HET JAAR

Waar zijn de vijf lesvrije dagen gebleven nu de zomervakantie is ingekort? Dat is niet zo moeilijk. Heel Nederland heeft voor twee weken meivakantie gekozen. Heerlijk, zo’n extra lange vakantie in mei en de mogelijkheid om naar Andalusië en Toscane te gaan. Iedereen blij, zou je denken. Maar de prijs is hoog.

Het is vrijdagavond en ik heb net de resultaten van mijn nieuwe mentorklas bekeken, een 4 vwo waarvan ik drie jaar mentor blijf. Zes leerlingen hebben nu al een indrukwekkend aantal tekorten. Wat zal ik doen, even de ouders bellen? Ik sta in dubio. Wat levert het op?

Tel uit je leerwinst, schreef Ton van Haperen in het Onderwijsblad. En zo is het maar net. Van half april tot de grote vakantie was het bij ons op school een aaneenschakeling van onrust en lesuitval: excursies, Pasen, laatste lesdag, twee weken meivakantie, eindexamens, Hemelvaart, Pinksteren, herexamens, proefwerkweek, herkansingen, activiteitendagen, rapportvergaderingen, sportdagen. Van de twaalf weken verliepen er drie volgens rooster. Zelfs een brave en plichtsgetrouwe docent als ik heeft dan moeite met het vasthouden van rust en regelmaat, laat staan de leerlingen. Het laatste kwartiel is weggegooide onderwijstijd.

Drie jaar geleden was ik ook mentor van een 4 vwo, 26 leerlingen van wie er uiteindelijk twaalf na drie jaar hun eindexamen haalden. Veertien zittenblijvers, zoiets stemt tot nadenken. Wat is dan nog de invloed van een mentor? Twijfelend, met de telefoon in de hand, voel ik me als Candide, de optimistische hoofdpersoon uit het gelijknamige boek van Voltaire die onverwoestbaar blijft geloven in het goede van de wereld. Candide besluit toch maar te bellen.

We hadden als onderwijssector ervoor kunnen kiezen om die vijf dagen te spreiden over het jaar, zoals bedoeld. Het had nog veel creatiever gekund. Er wordt veel geklaagd over de werkdruk in het onderwijs. Logisch. Als je twaalf weken vakantie hebt, moet je de resterende veertig weken hard werken. En als je de vakanties zo onevenwichtig verdeelt, is het lastig om je ritme vast te houden.

Alle ouders zijn blij dat ik bel, dat is het goede nieuws. Het slechte nieuws is dat bijna alle vaders en moeders de boel nu al uit handen hebben gegeven. Ze zijn bijna zestien, ik kan moeilijk het huiswerk gaan controleren. Die telefoon leidt enorm af. Goed dat u belt, want ze wil naar de havo. Ik weet het ook niet, we vinden het heel moeilijk. Hij gaat zondags liever naar Quick kijken. Blijkbaar is het gedrag van een vijftienjarige iets onvermijdelijks waar je als ouder geen invloed meer op hebt.

We kunnen ook voor het volgende kiezen. Voor de docent: in plaats van 25 uur lesgeven in 36 weken 20 uur lesgeven in 45 weken. Voor de leerling: in plaats van 32 lessen in 36 weken 25,5 lessen in 45 weken. Je houdt een rustige werkweek van vijf lessen per dag over en een normaal aantal vakantieweken. Voor de docent voldoende tijd ’s middags voor overleg en vooren nawerk. Voor de leerling voldoende tijd ’s middags voor huiswerk en extra begeleiding. ’s Avonds is iedereen vrij. Geen lange dagen, geen piekweken, geen gestress, maar rust en regelmaat. Iedereen blij, zou je denken. Het is een cultuurschok, ik weet het.

Toeval of niet, maar een paar weken later zijn de eerste veranderingen zichtbaar. Laura heeft bijna al haar tekorten weggewerkt, Bram haalt zomaar een acht voor Frans, Juliët zit nu regelmatig in de studieruimte. Maar komt dat door dat telefoontje en de mentorgesprekken? Of hebben ze gedacht: shit, zeven tekorten, even een sprintje trekken. Hoe dan ook, voor mijn reputatie is het goed. De moeder van Bram is erg blij met me. Zo’n betrokken mentor, zegt ze, dat heb ik nog nooit meegemaakt. Ook Thijs is erg tevreden, hoor ik van een collega. Goeie mentor, hij zit er bovenop! Ik ga voor de titel “mentor van het jaar”.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 11, nr. 27, september 2014

Uit: Carmel Magazine, jaargang 11, nr. 28, december 2014

58 - De columns van Jos


59 - De columns van Jos


EINDELIJK RUST

ALLES KOMT GOED

Vol enthousiasme presenteren ze hun profielwerkstuk. De invloed van de mobiele telefoon en de sociale media op het gedrag van de groep 14-19 jaar en de groep 20-30 jaar. Natuurlijk, ik heb al vaker gelezen dat je niet naar een scherm moet kijken voor het slapengaan en ik zie dagelijks hoe het mobieltje alle aandacht opzuigt. Maar toch heeft deze flitsende posterpresentatie van nog geen twintig minuten het effect van een slotpleidooi van een advocaat: bagatelliseer het probleem niet en leg het gebruik aan banden.

Ondanks de hitte, de tegenvallende examenresultaten en de Radler nul procent, was het een bijzonder gezellige diploma-uitreiking dit jaar. Ook heel leerzaam. Toevalligerwijs waren er veel oud-mentorleerlingen aanwezig: Emma, Eefje, Nick, Len, Tako, Bram en nog een paar. Chris, die voor zijn zusje kwam, was een volwassen man geworden en leek mede door zijn modieuze kleren nog maar weinig op de onhandige, stotterende jongen van een jaar of zes geleden.

Brechtje maakt ons met de nodige biologische termen en schema’s duidelijk dat we met recht kunnen spreken van een verslaving. Er wordt net als bij andere verslavingen telkens dopamine aangemaakt. Pien vertelt dat de helft van de jongeren toegeeft dat ze verslaafd zijn. Gemiddeld slapen jongeren een uur minder door de moderne media: geen 9 maar 7,8 uur. Liz gaat ondertussen met een mandje rond. Of we allemaal even ons mobieltje willen inleveren, zodat we geconcentreerder kunnen luisteren. Anne vertelt over het experiment dat ze hebben gedaan waarbij 43 proefpersonen een week lang afzien van mobieltje en sociale media. Van de jongste groep hield 58% het vol, de andere groep slechts 41%. De vijf onderzoeksters zelf vonden die week een verademing. Veel meer concentratie in de les en meer slaap. De grootste winst en de belangrijkste eyeopener: eindelijk rust. Er hoeven geen berichten meer te worden gecontroleerd, heerlijk. We besteden gemiddeld twee uur per dag aan sociale media. Het publiek wil weten wat dit onderzoek hun heeft opgeleverd. Jet vertelt dat ze het mobieltje nu vaker en bewuster weglegt. Ik zie om me heen wat de media met ons doen. En als ik ’s avonds naar bed ga, dan altijd zonder telefoon. Iemand uit het publiek reageert, de moeder van Jet. Nou Jet, altijd, altijd? Gelukkig, het klonk ook haast te mooi om waar te zijn.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 12, nr. 29, april 2015

Eén ouderavond staat me nog helder voor de geest. Moeder rechts, een opgefokte vader links, Chris in het midden. Begrijp ik het nou goed, vroeg vader die rechtstreeks van zijn werk was gekomen, dat die onvoldoendes er ook staan omdat jij een stel verslagen niet hebt ingeleverd? Dreigende stilte. Chris schrompelde langzaam in elkaar. Godverdomme Chris, vandaag of morgen smiet ik dat ding nog een keer oet het raam! Dat ding, dat was natuurlijk de computer, de oorzaak van alle inactiviteit van de zoon. Wis-ie dat, beet hij zijn vrouw toe, na weer een stilte. Jaha, zei ze, terwijl ze de andere kant op keek, dat wist ik wel. Dezelfde sloomheid van praten als Chris. Vader hapte naar adem, had even geen woorden meer. Zo veel testosteron, zo veel adrenaline, maar het liep allemaal weg, loste op, verdampte in deze coalitie van passiviteit. Tussen twee toespraakjes door vertelde Chris me opgewekt dat hij kunstmatige intelligentie studeerde in Nijmegen. De studie lag op schema. De andere leerlingen vertelden later elk hun eigen verhaal, maar de boodschap was duidelijk: het gaat goed met me. Eentje was uit de kast gekomen en zag er zichtbaar gelukkig uit. Een ander (PDD-NOS, gescheiden ouders) had in één jaar tijd zowel het vavo-traject als zijn eerste hbo-jaar afgerond (bijna, nog twee hertentamens). Ik heb jonge collega’s die met grote stelligheid tijdens een rapportvergadering over een derdeklasser durven te beweren: hij zal voor mijn vak nooit een voldoende halen. Mensen veranderen, zou ik tegen hen willen zeggen, mensen ontwikkelen zich, kleine jongens worden groot. Het komt wel goed. Meestal.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 12, nr. 30, september 2015

60 - De columns van Jos


LEIP Meneer, weet u waar ik afgelopen zaterdag naar toe ben geweest? Naar Normaal! Leuk hè? Ik vond dat zooo gaaf. Bent u wel eens bij Normaal geweest, want u komt toch uit de Achterhoek? Dat vind ik zo grappig hè, dat u uit de Achterhoek komt, net als Normaal. Woont u daar ook vlak bij in de buurt? Ze zijn wel een beetje lomp ja, maar wel heel gaaf. Trouwens meneer, u heet Jos hè? Dat vind ik zo’n leipe naam. Leip ja. Dat is positief! Mijn vakantievriendje op Terschelling heette ook Jos! Ik vind Jos… ik weet het niet, gewoon leip, leuk. Trouwens meneer, weet u nog wat u laatst zei, dat je iets pas goed snapt als je het na kunt vertellen? Dat klopt! Dat doe ik thuis ook altijd. Dan ben ik aan het leren en dan probeer ik het allemaal na te vertellen. Dan vertel ik het allemaal aan papa. Die zit dan aan de keukentafel de krant te lezen en dan zegt-ie helemaal niks terug, dan klets ik gewoon tegen hem aan en dan vertel ik hem het hele hoofdstuk. Dan kijkt-ie een beetje verstrooid op van zijn krant en dan knikt-ie af en toe eens. Mmm, jaja. Maar het helpt wel, dan snap ik het veel beter. Ik vraag hem wel eens: papa, hoor je eigenlijk wel wat ik zeg? Nee! Hij luistert helemaal niet! Praat maar rustig tegen mij aan hoor, zegt-ie, als dat helpt. Vindt u dat niet grappig? Mag ik iets zeggen, meneer? Klinkt heel raar misschien, maar ik vind dat overhemd dat u aanhebt, dat dat heel mooi bij uw broek past. Dat vind ik echt! Heel… hoe zeg je dat… dat woord dat u straks gebruikte bij Normaal, maar dan het tegenovergestelde… subtiel. Ik vind het een heel mooie combinatie. Sorry voor de onderbreking, meneer. Ik ga nu met de luisteroefening beginnen. Echt. Sorry. B1 hè?

Uit: Carmel Magazine, jaargang 12, nr. 31, december 2015

MY FIRST PROFIELWERKSTUK De start in juni was heel voortvarend. Het onderwerp, ‘Invloed van een healing environment op borstkankerpatiënten’, kwam helemaal van het groepje zelf. Lazen we een stukje van in de krant, meneer, best wel interessant. Als leerlingen uit de vijfde zoiets zeggen weet je dat ze heel enthousiast zijn. Ook het advies (dank je wel, Martin) om niet alles op internet te zoeken en geschreven informatie rond te pompen, maar onderzoek te doen in de grotemensenwereld, werd enthousiast ontvangen. In no time hadden ze contact gelegd met het Alexander Monro borstkankerziekenhuis in Bilthoven en een interview geregeld met een architect van het Erasmus MC in Rotterdam. Je staat er versteld van met wat een speels gemak argeloze meisjes deuren weten te openen. Alleen Harry Abels, directeur van IAA-architecten en eindverantwoordelijke voor de nieuwbouw van het MST-ziekenhuis in Enschede, liet niets van zich horen. Dat vonden ze raar. Meneer, die kerel van dat architectenbureau reageert helemaal niet. Al met al een geweldig begin van een profielwerkstuk, een liefdesbaby. In de herfstvakantie gingen ze een dag naar Bilthoven. Best wel heftig, zou je zeggen, een borstkankerziekenhuis bezoeken. Maar ze kwamen enthousiast terug: gastvrije ontvangst, uitgebreide rondleiding en alle gelegenheid om vragen stellen. Suzan was er helemaal vol van, ze raakte niet uitgepraat, vertelde ze. Totdat haar moeder zei: hou nou maar even op. En toen kwam de klad erin. Schoolexamenweek, vakantie, sinterklaas. Een afspraak om elke week op een vast tijdstip te werken kwam niet van de grond. Nee, vrijdagmiddag moet ik werken, woensdag heb ik de eerste drie uren vrij. Carnaval in Albergen, carnaval in Lattrop, carnaval in Oldenzaal. Wat? Nog maar vijf dagen? Serieus? Vier dagen voor de deadline kwam er alsnog een interview met een architect van het MST. Nog een onwaarschijnlijke eindspurt en toen, op 16 februari, lag er een prachtig profielwerkstuk in mijn postvakje. Het gekke was, die eindeloze periode van groeistilstand, je zag het er niet aan af, een kerngezonde baby. Het was wel even doorwerken, meneer.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 13, nr. 32, april 2016 61 - De columns van Jos


DERDEKLASSERS

BEJAARD

Dag meneer, kan ik begin? Ik ben een kind, Martijn is het moeder, Mike de vader. Het onderwerp is iPads. Het onderdeel rollenspel van het mondeling Frans in de derde klas levert soms vrolijke momenten op. Moeder en kind zijn in dit geval twee vriendelijke reuzen van ruim twee meter. Het zijn geen uitzonderingen in deze klas. Minstens vier andere jongens hebben de twee meter ook al gehaald. Als we samen bij een klaslokaal staan te wachten moet ik omhoog kijken als ik met ze praat. Heel vervelend om maar 1 meter 90 te zijn. Vader heeft het nog minder goed getroffen, een opdondertje van 1 meter 60 dat vol ongeduld op zijn groeispurt wacht.

Hoewel ik mezelf nog jong en energiek voel, krijg ik de laatste tijd veel signalen dat ik oud ben. Hoe lang moet je eigenlijk nog, Jos? Meneer, kent u John Wiggers nog? Dat is mijn vader! Dag Jos, hoe is het met je, ken je me nog?! Op de laatste ouderavond bleken maar liefst vier ouders van mentorleerlingen les van mij te hebben gehad. Van één mentorleerling was zowel de vader als de moeder een oud-leerling. Goed, dat soort vragen kan ik nog wel aan.

Vader, moeder en kind kunnen niet wachten om te beginnen. Een Fransman zou ongeveer het volgende horen. Papa, mama, ik wil een iPad! - Een iPad, ik weet niet. Uitleggen. - Papa! Je kent een iPad! Ik heb nu veel boeks in mijn kopje. Boeks zijn zwaar, een iPad is handig, met een iPad is mijn kopje minder zwaar! - Ik begrijp het. Wat kost dat? - Vier hunderd euro. - Vier hunderd euro? Dat is duur! - Maar papa, met een iPad kun je kijk voetbalwedstrijden op zondag! - Voetbalwedstrijden kijken? Ik vind het goed! Hoe aandoénlijk kunnen derdeklassers zijn. Ik zie grote lichamen op te kleine stoelen zorgvuldig uit het hoofd geleerde zinnen zeggen. Met nog steeds dezelfde serieuze voorbereiding die ze in de eerste klas hebben. Ik hoor uitroeptekens, veel uitroeptekens en een nadrukkelijk Nederlandse intonatie. Zongebruinde, behaarde benen steken onder de tafels uit. Moeder Martijn heeft ondertussen een geniaal plan bedacht. Vier hunderd euro is te duur. Jij moet ook het geld verdien! Wij betalen drie hunderd euro en jij hunderd. - Hunderd? Ik moet hunderd euro verdien? Dan volgt een zorgvuldig geregisseerde stilte. Oké. Dank je wel papa en mama! Ik ben blij! Stralende lach. Dat was het, meneer. Drie vriendelijke gezichten kijken me verwachtingsvol aan.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 13, nr. 33, september 2016

62 - De columns van Jos

Maar nu zei Niels, AV, zoon van een oud-leerling (prachtige lichtblauwe ogen) vorige week dat zijn moeder alle Franse schriften had bewaard. Weet u, meneer, ik kan die schriften zo weer gebruiken, de Franse grammatica is nog helemaal hetzelfde. Zo’n opmerking vind ik een stuk confronterender, alsof ik al 30 jaar alles hetzelfde doe. Het doet me denken aan een collega van mijn vrouw die ooit zei: “Ik ben 53 jaar, je denkt toch niet dat ik nu nog een andere methode ga nemen.” Het toppunt was dit voorjaar, toen we ons huis hadden verkocht. Er waren meerdere collega’s die serieus aan mij vroegen of we nu een huis gingen zoeken ‘met een slaapkamer op de begane grond’. Ik ben geen jonge god meer, ik weet dat het leven eindig is en dat ouderdom met gebreken komt. De lijst van generatiegenoten (vrienden, familie) die er niet meer zijn, is lang. Maar kom op mensen, als jullie dit lezen ben ik net 62 geworden. Wat is nou 62? Mijn haren zijn al behoorlijk grijs, maar ik heb ze allemaal nog. Dat kunnen een hoop twintigers met glimmende schedels niet zeggen. Als ik 73 ben, hoop ik nog vief de trap op te huppelen. En als jullie zo oud zijn, dan zijn jullie nog gewoon aan het werk, vermoed ik. Gaan jullie om kwart over acht in de rij staan, bij de lift. Hoe lang moet jij nog?

Uit: Carmel Magazine, jaargang 13, nr. 34, december 2016


20 UUR

HEREXAMEN

Er breken gouden tijden aan voor ons. Bijna alle partijen willen fors investeren in het onderwijs. D66 wil een 20-urennorm voor de leraar en daarnaast een maximale groepsgrootte van 23 leerlingen. De kans dat D66 in de regering komt is erg groot met deze verkiezingsuitslag, dus dit is geweldig nieuws. Nog nooit zo’n groot cadeau gehad.

De herexamens afgelopen juni zetten mij en nog een paar collega’s flink aan het denken. We verbaasden ons over cijferverbeteringen van soms wel twee punten. Op de havo waren 21 van de 23 leerlingen alsnog geslaagd, op het vwo 4 van de 5. En dat met een paar dagen voorbereidingstijd. Hoe kan dat? Door de focus, concludeerden we, gecombineerd met maximale motivatie. Als het felbegeerde papiertje binnen handbereik ligt, dan wil je wel.

Die 20 uur, dat is echt een prima idee, het is trouwens ook de OESO-norm. Er is geen land ter wereld waar docenten zoveel uren lesgeven als in Nederland. Gelukkig heb ik geen 38 jaar gewacht op dit moment, jaren geleden heb ik gekozen voor 0,8 fte. Ooit heb ik volledig gewerkt, maar dat is me slecht bekomen, mijn energie en creativiteit vloeiden langzaam weg. Alleen al dat eindeloze, geestdodende correctiewerk, verschrikkelijk. Ik was alleen maar aan het werk. Ik ben geen perfectionist, maar ik houd er wel van om dingen goed te doen, met aandacht. De tijd nemen om mijn lessen goed voor te bereiden. Mijn leerlingen goed kennen. Rustig nadenken over lessen die moeizaam verlopen. Tijd hebben om iets anders uit te proberen. Mijn vakliteratuur bijhouden, naar een bijscholing gaan. Voldoende tijd besteden aan mijn mentorleerlingen. Geen gehaast, geen gestress, niet drie dingen tegelijk doen, geen gedateerde toetsen uit de kast trekken. Maar met aandacht. Nu. En het allerbelangrijkste: ik wil graag energiek en goedgehumeurd voor de klas staan. Ik ben altijd weer verbaasd hoe gemakkelijk ik dan problemen in de klas oplos. Met 25 uur lukt dat niet. Probeer het je voor te stellen, 20 uur lesgeven. Of minder, als je deeltijd werkt. Vier uur lesgeven op een dag, die je ook nog eens goed hebt voorbereid. Het gevoel dat je in september hebt na de grote vakantie. De energie die je dan hebt en dat het hele jaar. De kwaliteit die dat oplevert en de kwaliteitseisen die dan gesteld kunnen worden. Alexander heeft het beloofd, dan moet hij het ook doen, vind ik.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 14, nr. 35, april 2017

Maar dat is niet alles. Samen met de leerling rustig het examen doornemen levert ook veel op. Mijn collega geschiedenis vertelde dat zijn leerling na afloop van het herexamen had gezegd dat het uit het hoofd leren van de tijdvakken met hun kenmerken “eigenlijk toch wel handig was”. Mijn collega wiskunde kwam erachter dat zijn leerling nog steeds de lineaire en exponentiële vergelijkingen door elkaar haalde. Verder was er niet veel aan de hand. Geen groot hiaat, maar wel essentieel. De vinger op de zere plek leggen en daar gericht aan werken doet soms wonderen. En ik kwam er met mijn leerling achter dat hij een flink aantal basiswoorden uit de onderbouw, hoogfrequente woorden uiteraard, niet kende. Dat leest niet echt makkelijk. In een tekst over de babyboomgeneratie stond dat mensen nog zestien jaar kunnen genieten van hun pensioen, maar soms ook vijfentwintig jaar, doordat ze eerder met pensioen gaan en doordat de gemiddelde leeftijd stijgt. Nou, zei ik tegen hem, wat staat er nou precies in die alinea? Ja sorry meneer, was zijn antwoord, dat weet ik niet, ik heb altijd moeite gehad met Franse getallen. Ik weet echt niet wat seize en vingt-cinq is. Ik verzin dit niet. Deze jongen heeft vwo-extra gedaan, runt een eigen ICT-bedrijfje, zit in het leerlingenbestuur en de MR, heeft in de benoemingscommissie gezeten van onze directeur, maar snapt de alinea niet omdat hij “altijd moeite heeft gehad met de Franse getallen”. Hij is aan de slag gegaan en met een 6,4 geslaagd.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 14, nr. 36, september 2017

63 - De columns van Jos


Parlezvous Franรงais? 64 - De columns van Jos


DEPRESSIEF? GA FRANS PRATEN! Ik heb een lastige periode achter de rug. De afgelopen twee jaar ben ik door vier vrouwen in de steek gelaten. Dat Josje als eerste zou vertrekken lag in de lijn der verwachting. Maar dat daarna de hele sectie zou leeglopen, daar had ik geen rekening mee gehouden. Na een jaar of veertien is een fijne collega veel meer dan een collega, het is je maatje geworden, je voelt je gekend en begrepen. Allemaal weg. En dan nog tegenvallende eindexamenresultaten en lage keuzepercentages. Gelukkig gaat het nu een stuk beter. Een paar nieuwe, enthousiaste collega’s, dat helpt enorm. En ik heb geprobeerd om mezelf weer een beetje op de rails te krijgen, want de boel was een beetje in elkaar gezakt. Herijking, herbronning, zoiets. Ik zit nu weer op doeltaal voertaal. Hoezo, hoor ik jullie denken, jullie talendocenten praten toch altijd de doeltaal? Was het maar waar. Het is net als met hardlopen, je begint enthousiast, maar probeer het maar eens vol te houden. Het vertraagt de les, je moet regelmatig switchen, je praat anders Frans in de derde dan in de vijfde klas. Kortom, ik word er hondsmoe van. Maar ik krijg er ook veel energie voor terug. De sfeer verandert meteen in de les en leerlingen begrijpen dat: hier draait het om. Sterker nog, er zijn nu zelfs van die dagen dat ik er een beetje hyper van word. Gewoon, om te zien wat het allemaal losmaakt bij de leerlingen. Je ziet verwarring (wat zegt die vent in godsnaam), opluchting (oooh, dat bedoelt hij), vrolijkheid (je moet je spullen pakken, sukkel), trots (ik snap bijna alles). Mijn hypothese is dat er endorfine wordt vrijgemaakt als je de hele dag Frans praat. Het doet me denken aan wat de psychiater Bram Bakker zegt: “Als je depressief bent kun je twee dingen doen: naar een psychiater gaan of hardlopen.” Dus collega’s, heb je een dip of ben je in de steek gelaten?

Uit: Carmel Magazine, jaargang 14, nr. 37, december 2017

HARD LICHT Sommige dingen staan zó ver van me af dat ik telkens oprecht verbaasd ben als ze zich weer voordoen. Een paar weken geleden ging ik met mijn mentorleerlingen naar een voorlichtingsmiddag op de UT in Enschede, vijf voorlichtingen van universitaire studies van telkens een half uur. Ik vond het een heel interessante middag en ik ben van alles te weten gekomen. Bij creative technology wordt nauwelijks gestudeerd, maar vooral ontworpen. Bouwkunde heeft drie specialisaties en leidt op tot architect, bouwkundig adviseur of vastgoedmanager. In het derde jaar werken de drie toekomstige specialisten aan een multidisciplinaire ontwerpopdracht. Zo gaat dat later in de praktijk ook min of meer: de vastgoedman heeft een ander belang dan de architect, zie er maar samen uit te komen. Dus wat denken jullie, waar hadden de vier meisjes het over, op de terugweg in de auto? Over het belachelijke kapsel van die mevrouw van gezondheidswetenschappen. Echt geen gezicht. Maar wat een leuke jongen bij medische technologie! Die deed het echt su-per-goed. Op zulke momenten ben ik even perplex, om vervolgens te denken: o ja, natuurlijk. Een paar weken geleden moesten deze leerlingen een kennismakingsfilmpje van zichzelf opnemen voor een school in Namen. Iedereen leverde op het afgesproken tijdstip zijn videofragmentje in, behalve een paar meisjes. Nee, we zijn nog niet klaar, meneer, we willen het nog een keer overdoen, we doen het liever thuis. De volgende les: nog geen filmpje. Dat verbaasde me, want deze meisjes zijn best goed in Frans, dus hoezo nog een vierde keer proberen? Maar luister even, zei ik, het hoeft niet perfect, er mogen gerust een paar fouten in zitten. Diepe zucht. Maar meneer, zeiden ze, dat licht hier op school is echt vréselijk. U hebt het zelf toch ook gezien, op die filmpjes van die Belgen, dat zag er toch niet uit, die bleke gezichten. Véél te hard licht. Ach natuurlijk, het harde licht. Dat ik dat niet in de gaten had.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 15, nr. 38, april 2018

65 - De columns van Jos


DIT VAK GAAT NERGENS OVER Sommige zinnen blijven je altijd bij. Ooit was er een leerling die in de klas zei: “Meneer, dit vak gaat helemaal nergens over.” Ik was hevig gepikeerd en begon me meteen te verdedigen. In mijn les leerde je Frans praten! En schrijven en lezen en luisteren. Maar dat bedoelde hij niet, hij bedoelde inhoud en kennis, zoals bij natuurkunde en economie. De vinger op de zere plek. Voor je het weet ben je in een les moderne vreemde talen alleen maar bezig met losse woorden en zinnen, grammatica, willekeurige teksten en vragen over teksten. Ik ben Robin nog elke dag dankbaar, die zin van hem heeft mij scherp gehouden. In april waren we in Parijs. De vijfdeklassers hadden zich van tevoren in een onderwerp verdiept: de aanslagen in Parijs, de vergroening van de stad, vervoersproblemen, de buitenwijken. In Parijs moesten ze minimaal vier personen interviewen over het onderwerp, in totaal twintig minuten, de gesprekken opnemen en de conclusies op school presenteren. Na afloop waren ze zichtbaar opgelucht en ook wel trots. “Meneer, minstens twee interviews kunt u zo gebruiken als luistermateriaal in de les, dat meen ik echt!” Eén groepje had zich verdiept in de stadsarchitect Haussmann die rond 1850 het middeleeuwse Parijs heeft veranderd in een moderne metropool. Maar zou een willekeurige Parijzenaar weten wie Haussmann was, vroegen ze zich van tevoren af. Ja dus. “Iedereen wist wie Haussmann was, echt iedereen!” Eerlijk gezegd was ik zelf ook trots toen ik de gesprekken naderhand beluisterde. Jelle en Freek hadden niet alleen geïnterviewd, ze hadden een echt gesprek gevoerd en vroegen goed door. Was het dagelijks leven echt niet veranderd na de aanslagen? En al die politie dan? Een paar meisjes begrepen al snel waarom de fiets niet zo populair is in Parijs onder de Parisiennes: de regen en de wind hè, en geen douches op het werk. Goeie opdracht, dacht ik bij mezelf. Actueel. Relevant. Robin kan tevreden zijn.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 15, nr. 39, september 2018

66 - De columns van Jos

KIEZEN Ooit heb ik serieus overwogen om het onderwijs vaarwel te zeggen. Ik was achter in de veertig, zat al jaren in het onderwijs en voelde me opgedroogd. Moe, inspiratieloos en al dat nakijkwerk helemaal zat. Er was ook dat andere dat steeds maar aan me bleef trekken: het creatieve, de kunst, dingen maken. Al op de middelbare school was dat het dilemma, ga ik iets creatiefs doen of iets met talen. Toen ik later nog een opleiding beeldende vorming deed, werd ik helemaal bevestigd: iets maken geeft me een enorme kick. Tijd voor een andere keuze? Hup, ik naar een open dag van Larenstein in Velp, de deeltijdopleiding tuin- en landschapsarchitectuur. Ga maar studeren, zei mijn vrouw, we kunnen best van mijn salaris leven. Daar kwam alles samen, ontwerpen en bezig zijn met groen. Toen nog een meeloopdag, ook al zo leuk. En toch heb ik de stap niet gezet. Ik probeerde me het leven na de opleiding voor te stellen. Helemaal in mijn eentje een tuin ontwerpen of jarenlang voor een ontwerpbureau aan een project werken. Een leven zonder de drukte, gezelligheid en inspiratie van leerlingen en collega’s, dat leek me echt moeilijk. Na lang aarzelen heb ik de knoop doorgehakt en opnieuw gekozen voor het onderwijs. Maar dan anders, echt de focus op onderwijs en de dingen met aandacht doen. Ik heb toen gedaan waar ik mezelf de tijd nooit voor had gegund: projecten bedacht, serieus werk gemaakt van doeltaal voertaal, contact gezocht met SLO voor inspiratie. Het werd weer leuk. Heel af en toe, bij een tentoonstelling van de designacademie in Eindhoven, op het Festival des jardins in Chaumont, bij Kunstuur waar die maffe Lucas de Man kunstenaars in hun atelier bezoekt, popt er weer een momentje van twijfel op. Maar vrij snel daarna denk ik: nee Jos, het is goed zo. De dingen half doen heeft geen zin. Als het niet tegelijk kan, dan maar na elkaar.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 15, nr. 40, december 2018


EEN DINGETJE Over een paar maanden is het zo ver: pensioen! Natuurlijk verheug ik me erop. Geen verplichtingen meer, geen nakijkwerk, tijd genoeg om al die dingen te gaan doen waar ik al jaren niet aan toekom. Maar dit laatste schooljaar heeft de overgang er niet makkelijker op gemaakt. Hoe het precies komt weet ik niet, maar alles zit mee en alles loopt op rolletjes. Vriendelijke leerlingen, goede resultaten, een fijne sectie en heel belangrijk: kleine klassen. 33 leerlingen in 6 vwo en 35 leerlingen in 4 vwo, dat betekent vier klassen van rond de 17 leerlingen. Sorry collega’s. Ik ga elke ochtend fluitend naar school. Het enige minpuntje is het lokalenrooster. Verder heb ik werkelijk niks te klagen. Zelfs mijn mentorklas is bijgetrokken. Vorig jaar had ik er mijn handen vol aan. Een trio verwende kinderen, respectloos gedrag, veel geklets, slechte werkhouding, gedoe met telefoons. Dit jaar is het langzaam beter geworden. Een paar meisjes vroegen onlangs tot mijn grote verbazing of ik volgend jaar nog één jaar please please please hun mentor wilde zijn. Hoe lief is dat en hoe snel kan het gaan. Kennen jullie het vrijdaggevoel? Het is wat stiller op school, weinig schoolleiding, minder collega’s, een gevoel van vader en moeder zijn niet thuis, weekend in het verschiet, in de grote pauze in het zonnetje op het dakterras en samen de bel niet horen, mijn adrenalinegehalte inmiddels op een zodanig niveau dat ik de hele dag energiek door school loop. Ik kan de hele wereld aan. Kijk, dat gevoel heb ik nu het hele jaar al een beetje. Elke dag vrijdag. Het gevolg is dat ik steeds meer opzie tegen het afscheid. Het idee dat ik al mijn aardige collega’s en al die aardige leerlingen van de ene op de andere dag bijna nooit meer zal zien, komt me volkomen onwerkelijk over. Waarom gaat een mens eigenlijk met pensioen? Ik ga ze missen, realiseer ik me, echt missen. Nee, dat afscheid straks in juli, dat wordt nog wel even een dingetje.

Uit: Carmel Magazine, jaargang 16, nr. 41, april 2019

67 - De columns van Jos


ADIEU

MONSIEUR

LE PROFESSEUR

ON NE VOUS OUBLIRA JAMAIS, ET, TOUT AU FOND DE NOTRE COEUR, CES MOTS SONT ÉCRITS À LA CRAIE. NOUS VOUS OFFRONS CES QUELQUES FLEURS, POUR DIRE COMBIEN ON VOUS AIMAIT. ON NE VOUS OUBLIRA JAMAIS. ADIEU, MONSIEUR BAACK.

68 - De columns van Jos


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.