De rekenrente bij letselschades

Page 1

De rekenrente bij letselschades:

RENDEMENTEN UIT HET VERLEDEN‌ Met de huidige lage rentestand vormt het onderwerp rekenrente dikwijls een struikelblok bij de afwikkeling van letselschades. Toch blijven rechters veelal bij hun oude standpunten en laten zij de hoogte van de rekenrente ongewijzigd. Recentelijk zijn hier wederom diverse gerechtelijke uitspraken over gedaan. Qua denkrichting vertonen deze zaken grote overeenkomsten. In dit artikel wordt de hoogte van de rekenrente zoals deze thans veelal gehanteerd wordt, geplaatst binnen de context van de aanwezige historische, statistische cijfers. Ofwel rendementen uit het verleden als voorspeller van de toekomst. Tevens wordt het belang van deze rekenrente geplaatst binnen de context van de financiÍle planning van de belanghebbende.

22

de Beursbengel | nr. 876 | juli-augustus 2018


B

ij de afwikkeling van letselschades is het gebruikelijk dat de toekomstige financiele schade in één keer wordt uitbetaald. Deze optelsom van nominale jaarlijkse schades wordt ‘contant’ gemaakt aan de hand van de rekenrente en de sterftekans-correctie. De rekenrente wordt in dat verband bepaald door het saldo van het veronderstelde rendement en de veronderstelde inflatie. Er wordt dus aangenomen dat het bedrag dat in één keer wordt uitbetaald, de komende jaren met een bepaald percentage zal renderen. Tevens zal dit geld aan inflatie onderhevig zijn. Maar welke percentages moeten hierbij gehanteerd worden? De aansprakelijke partij zal over het algemeen geneigd zijn om deze percentages wat hoger te stellen. De belanghebbende daarentegen heeft er belang bij om met een lagere rente te rekenen. Als gevolg van deze verschillende belangen, wordt de rechter geregeld om een oordeel gevraagd. Traditioneel wordt een rekenrente van 3 procent gehanteerd, met soms een nuancering door in de eerste twintig jaar te rekenen met een rekenrente van 2,2 procent. Ofwel, het saldo van een rendement van 4,2 procent en een inflatie van 2 procent, en het saldo van een rendement van 6 procent en een inflatie van 3 procent. Zoals gesteld in de inleiding zijn er onlangs enkele uitspraken geweest waarin de rechter aangaf niet te willen tornen aan de hoogte van deze rekenrente van 3 procent. Dit ondanks de huidige lage rente. In al deze uitspraken gaven rechters aan dat ze wensen uit te gaan van een consistente rekenrente, zonder zich te laten leiden door ‘de waan van de dag’. WELKE GEMIDDELDEN? De huidige lage rente is voor de rechters kennelijk (zie kaders) dus onvoldoende aanleiding om de hoogte van de rekenrente aan te passen. Het gaat immers om een gemiddelde waarbij ‘pieken’ en ‘dalen’ zich zullen uitmiddelen. Zolang niemand (op betrouwbare) wijze de toekomst kan voorspellen, is het sowieso onontkoombaar om terug te grijpen op deze

Teruggrijpen op het verleden

gemiddeldes uit het verleden. De actuele ontwikkelingen worden hier vervolgens vanzelf in betrokken. Maar welke gemiddelden zijn dan maatgevend? Voor de inflatie zijn er in principe objectieve maatstaven beschikbaar. Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceert namelijk jaarlijks de Consumenten Prijs Index (CPI). De gemiddelde CPI over de afgelopen vijftien jaar bedroeg 1,55 procent. Wat betreft statistieken inzake historische rendementen, is er een scala aan statistieken beschikbaar. Zo bedraagt het gemiddelde rendement op tienjarige staatsleningen 2,95 procent (2001-2017). De gemiddelde rente op een termijndeposito bedraagt 3,7 procent (2001-2012). En de gemiddelde lange rente bedroeg over diezelfde periode 3,8 procent. Genoemde cijfers komen uit een uitspraak van de rechtbank waarin een hoger beroep werd gevoerd met betrekking tot het forfaitaire rendement van 4 procent in box III (ECLI:NKL:GHAMS:2018:146). We kunnen overigens ook de database van De Nederlandse Bank raadplegen. Sinds 2003 publiceert deze namelijk op maandbasis het gemiddelde rentepercentage op nieuwe deposito’s. Uit de categorie ’rentecontracten langer dan twee jaar’ volgt een gemiddelde depositorente van 2,91 procent, gerekend over de laatste vijftien jaar. Helaas publiceert De Nederlandse Bank niet de rentepercentages die specifiek gelden voor langere rentecontracten. Uitgaande van het gegeven dat het geld langer dan twee jaar vastgezet kan worden, is hierbij een opslag te hanteren. In dat kader kan het onderscheid genoemd worden tussen enerzijds de korte rente, ofwel de zogenaamde geldmarktrente en de lange rente, de kapitaalmarktrente. Voor eerstgenoemde rente kan als indicator de Euriborrente dienen. Deze bedraagt thans -0,189 procent. Voor de kapitaalmarktrente geldt als indicator de rente op een tienjarige staatslening, deze bedraagt thans 0,691 procent. Het verschil tussen beide rentes ad 0,88 procent zou daarmee kunnen dienen als opslag voor de eerdergenoemde gemiddelde tweejaarsrente. Hieruit volgt dan een verondersteld rendement van 2,91 procent + 0,88 procent = 3,79 procent.

22 JULI 2015; ECLI:NL:RBMNE:2015:5492

De rechtbank ziet in de huidige economische situatie geen reden om af te wijken van het tot op heden algemeen gebruikelijke uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met een rekenrente van 3 procent (rendement van 6 procent en een inflatie van 3 procent). Dat bij kort lopende schades in een enkel geval een lagere rekenrente wordt toegepast, kan daar niet aan afdoen. De rechtbank wil ervoor waken dat op grond van fluctuerende economische omstandigheden voortdurend discussie bestaat over de rekenrente.

De rekenrentes die voortvloeien uit een rendement van 2,95 procent, 3,70 procent, 3,80 procent en 3,79 procent en een inflatie van 1,55 procent, bedragen achtereenvolgens 1,40 procent, 2,15 procent, 2,25 procent en 2,24 procent. Voor de rekenrente ná genoemde periode van twintig jaar, hanteert men doorgaans hogere percentages. Vanuit de gedachte dat een langere termijn ook een hoger rendement rechtvaardigt, is het reëel om hier met andere uitgangspunten te werken. Een langere horizon betekent sowieso doorgaans een andere vorm van vermogensopbouw. Naarmate

28 MAART 2018; C/16/427838/HA ZA 16-891

Bij de vaststelling van de overlijdensschade gaat het om toekomstige schade waarbij gedurende de gehele looptijd rekening moet worden gehouden met fluctuaties in het te behalen rendement en inflatie. Hoe langer die looptijd is, des te groter is de kans dat een hogere of lagere rekenrente in de beginperiode in latere instantie nog zal worden gecompenseerd. Oftewel, hoe langer de looptijd, des te meer de pieken en dalen zich over de gehele periode kunnen en zullen uitmiddelen, zodat uiteindelijk sprake zal zijn van een gemiddelde rekenrente die overeenkomt met het historische dan wel het verwachte gemiddelde. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, vanwege de lange looptijd van de schade, een rekenrente van 3 procent dient te worden toegepast.

de Beursbengel | nr. 876 | juli-augustus 2018

»

23


de looptijd langer is, kunnen risico’s namelijk meer gespreid worden. Als we voor het veronderstelde rendement aansluiting zoeken bij de Belastingdienst (zie kader Belastingheffing), speelt de omvang van het vermogen kennelijk ook een rol. De Belastingdienst stelt namelijk dat naarmate het vermogen hoger is, het veronderstelde rendement ook hoger is. De Belastingdienst rekent hierbij met een rendement van 4,33 procent indien het vermogen in box III hoger is dan 70.800 euro. Als het vermogen hoger is dan 978.000 euro wordt zelfs een rendement van 5,38 procent verondersteld.

Welke statistieken?

Indien uitgegaan wordt van genoemd rendement van 4,33 procent en een inflatie van 1,55 procent, komen we uit op een rekenrente van 2,78 procent. Volledigheidshalve merken wij op dat het gemiddelde jaarrendement van de AEX-index, gerekend over de afgelopen 25 jaar 6,84 procent bedraagt. Ook de Belastingdienst laat zich hierbij leiden door het verleden. Het rendement

24

de Beursbengel | nr. 876 | juli-augustus 2018

waarmee zij rekent, is namelijk een afgeleide van historische cijfers. Menigeen zal betogen dat zij dit rendement niet reëel achten, aange-

BELASTINGHEFFING

zien hun spaarrente thans nagenoeg nihil is. Wat dat betreft, vertoont deze discussie over het forfaitaire rendement in box III grote gelij-

‘(…) Wij gaan ervan uit dat u meer rendement op uw vermogen behaalt naarmate u meer vermogen heeft. Ook gaan wij ervan uit dat u bij een hoger vermogen meer belegt dan spaart. Bij iedere volgende schijf gebruiken wij daarom een hoger percentage om het rendement over uw vermogen te berekenen.’ (Bron: Belastingdienst)


kenissen met de discussie over de rekenrente.

INVLOED VAN ACTUALITEIT Vanzelfsprekend zijn er evenzoveel statistieken te vinden die op hele andere percentages uitkomen. Voor de uniformiteit van de rekenrente zou het goed zijn dat duidelijkheid bestaat bij welke statistieken aansluiting gezocht moet worden ter bepaling van rendement en inflatie. Dit valt echter buiten de doelstelling van dit artikel. Deze bijdrage is er veeleer op gericht om de eerder genoemde gerechtelijke uitspraken nader te onderbouwen. Het streven om te (blijven) werken met een consistente en transparante rekenrente is namelijk zonder meer aanbevelenswaardig. Als rekenrentes voortdurend heroverwogen moeten worden naar aanleiding van de actualiteiten van dat moment, zal dit niet ten goede komen aan de rechtszekerheid voor beide partijen. Niemand zal betwisten dat het huidige opkoopprogramma van de ECB ontegenzeggelijk invloed heeft op de huidige rente. Maar hoe groot moet de invloed van deze huidige economische situatie zijn, wanneer bekend is dat de schade-uitkering doorgaans ziet op een langere looptijd? Zoals een rechter treffend verwoordde: ‘pieken en dalen kunnen en zullen zich op de lange termijn uitmiddelen’. Rendementen en inflatiecijfers uit het verleden lijken daarmee onvermijdelijk de belangrijkste basis te vormen voor de uitgangspunten van de toekomst. TOT SLOT Zoals inmiddels wel voor iedereen bekend, vormen resultaten uit het verleden nooit een garantie voor de toekomst. Tegelijkertijd geldt ook dat niemand de toekomst kan voorspellen. Vandaar dat gemiddelden uit het verleden toch vaak als een voorspeller, of in ieder geval een indicator voor de toekomst beschouwd worden. De reële rente kan daardoor in enig jaar hoger dan wel lager zijn dan de gehanteerde rekenrente. Dit gegeven is inherent aan het werken met gemiddelden als uitgangspunt, en kan zowel in het voordeel als nadeel van belanghebbende zijn. Partijen zullen dus voor lief moeten nemen

goed en hoe hij dus met zijn geld omgaat. Niemand verplicht hem om te gaan beleggen omdat in de berekening uitgegaan wordt van een rendement van 4,33 procent. Net zoals niemand hem verbiedt om een hoger rendement te maken dan waarmee gerekend is. Daarmee is het onderwerp rekenrente dus niet louter een rekenkundige aangelegenheid. Het gaat er vooral om dat belanghebbende de middelen heeft om te komen tot een (financiële) situatie zoals deze zonder ongeval van toepassing zou zijn geweest. De rekenrente is hierbij slechts een hulpmiddel om te komen tot een contante waardeberekening. Vanwege de tegenstrijdige belangen van beide partijen is deze rekenrente sowieso altijd te hoog of te laag, althans naar de mening van deze partijen. In de praktijk betekent dit overigens niet zelden dat de overeengekomen rente uiteindelijk een resultante is van het totale afwikkelingstraject van de letselschade. De hoogte van de rekenrente wordt in dat geval dus binnen de context van alle overeengekomen schadeposten nader ingevuld.

dat er zowel goede als kwade kansen zijn. NIET LOUTER REKENKUNDIG Los van de discussie over de hoogte van de rekenrente en de daaruit voortvloeiende letselschade-uitkering, is de vraag wat belanghebbende daadwerkelijk met zijn geld gaat doen minstens zo belangrijk. Hij bepaalt namelijk uiteindelijk zelf hoe hij zich ervan verzekert dat elk jaar zijn schade wordt ver-

Rekenrente als forfaitair gegeven

11 APRIL 2018; (ECLI:NL:RBMNE:2018:1907)

Bij de begroting van de toekomstige schade als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen moet gedurende de gehele looptijd rekening worden gehouden met fluctuaties in het te behalen rendement en inflatie. Het gaat in dit geval om een schade met een lange looptijd tot 2046, het jaar waarin [eiseres] de zevenenzestigjarige leeftijd bereikt. De rechtbank ziet in de huidige economische situatie geen reden om af te wijken van het tot op heden algemeen gebruikelijke uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met een rekenrente van 3 procent (rendement van 6 procent en een inflatie van 3 procent).

MEER RUIMTE VOOR NAZORG Als de rekenrente, ongeacht welke statistieken men hiervoor gebruikt, uiteindelijk als een soort van forfaitair gegeven beschouwd kan worden, komt er wellicht ook meer ruimte voor andere onderwerpen rondom de afwikkeling van letselschades. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan professionele nazorg op het gebied van financiële planning. Met deze begeleiding kan belanghebbende beter en meer weloverwogen keuzes maken over de manier waarop hij zijn geld gaat inzetten. Waar de rekenrente sec van invloed is op de hoogte van de schade-uitkering, zal de kwaliteit van de nazorg een veel grotere invloed kunnen hebben op de financiële toekomst van belanghebbende. Ook hier kunnen we niet in de glazen bol kijken en zal de toekomst uitwijzen of deze genoemde ontwikkeling ook daadwerkelijk zal gaan plaatsvinden… l Drs. J.J.H. (Jochem) van Rossum FFP De auteur werkt als rekenkundig expert bij Cunningham Lindsey te Rotterdam.

de Beursbengel | nr. 876 | juli-augustus 2018

25


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.