Reineringen - 7/4 (2016)

Page 1

Reineringen

Duivenstraat 22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 7, nummer 4 (oktober -december 2016)

D

Foto: © Benoit De Freine

Voorwoord

e dagen zijn alweer aan het lengen. De bloeiende toverhazelaar doet ons al verlangen naar de lente. De kater van de feesten is vergeten. O ja, we wensen jullie nog een rustig, een vredevol jaar. Voor zover dit mogelijk is in deze verwarrende tijden, waarin elders mensen moeten leven in omstandigheden die – zo mogelijk – nog helser zijn dan wat onze voorouders hier honderd jaar geleden moesten ontgelden. Daar bracht historicus Pieter Serrien verslag over uit op 7 november in de Altenakapel. Ook nu weer geraken miljoenen mensen ontheemd. We wensen jullie een rijk jaar, rijk aan indrukken en ervaringen, rijk aan positieve gevoelens. En wat Reineringen betreft: rijk aan verrassende informatie over ons heem, onze leefomgeving. Of die nu nieuw voor je is of al generaties die van je voorouders. Of je nu inheems bent of uitheems… We nemen je mee naar onze heemgenoten van het begin van onze tijdrekening. Je komt te weten hoe de GalloRomeinen in ons dorp woonden, in de eerste en het begin van de tweede eeuw. Avra heeft trouwens de resultaten van alle opgravingen in Kontich samengevat in een publicatie: Van beschaving via opgraving tot publicatie. Ze wordt op zondag 22 januari voorgesteld. We luisteren naar het verhaal van een visionaire en gedreven Kontichnaar die zijn gepatenteerde uitvinding tot in Amerika toe trachtte te slijten. De tijd was er echter nog niet rijp voor. En naar het verhaal van een bijna honderdjarige dame uit Waarloos, met veel lief maar ook leed. Tragisch is het verhaal van de oudste circusdirecteur ter wereld, onze Leo Verswijvel, alom vermaard als Bill Kartoum. Het werd afgelopen zomer abrupt afgebroken. Onze kleinkinderen genoten met volle teugen van zijn laatste voorstellingen in ons dorp. We denken er met weemoed en tederheid aan terug. En ten slotte willen we ook graag nog eens stilstaan bij de geschiedenis van het openbaar vervoer van 1950 tot nu, hoe paradoxaal het ook klinkt. En zo maken we de overgang naar het 74e jaar in het bestaan van onze Kring voor Heemkunde. De magische 75 wenkt. Stilaan komt er ook verjonging in onze vergrijzende maar nog dynamische ploeg van vrijwilligers. Wij zij ervan overtuigd dat jullie hen graag blijven steunen in hun enthousiasme. Zelfs al zien wij ons genoodzaakt om vanaf dit jaar de lidmaatschapsbijdrage te verhogen. Maar die 20 euro is een uitstekende investering in de kwaliteit die we blijven bieden, zo hopen we. Vergeet niet dat wij het moeten doen zonder sponsors, in tegenstelling tot vele anderen. Bill Kartoum Bedankt voor jullie vertrouwen en veel leesgenot! Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Paul Wyckmans Koken kost geld. Het is een spreekwoord dat wat in onbruik is geraakt, maar toch wel heel erg de waarheid is. En dat geldt ook voor Reineringen. Ondanks alle mogelijke prijsstijgingen van drukkers, papier, … hebben wij zeven jaar lang het abonnementsgeld op vijftien euro kunnen houden. Een blik op gelijkaardige tijdschriften toont ons daarbij dat we echt wel goedkoop waren. En daarenboven doen we geen beroep op sponsoring van buitenaf, waardoor uw tijdschrift brandschoon en reclamevrij blijft. Maar nu zien we ons wel genoodzaakt om de prijs op te trekken tot twintig euro voor een jaar Kontichs leesplezier. Het is nooit leuk om meer geld te vragen, maar we hopen toch dat onze grote schare lezers hiervoor begrip kan opbrengen. En wees gerust, we zullen nooit toegeven op de kwaliteit. Die krijgt u van ons gegarandeerd. Vier nummers vol.


Afscheid van Bill Kartoum

Vooraf: dit artikel is deels in het Contactblad van Kontich verschenen.

H

et zal je ondertussen niet zijn ontgaan. Bill Kartoum is overleden. De oudste circusdirecteur van Europa. En vermoedelijk van de wereld. Bill was een inwoner van Kontich, maar eigenlijk van heel de wereld. Hij is overal geweest en heeft overal circus gebracht. Zonder meer een merkwaardige man. Het is niet de bedoeling om hier nog eens zijn hele leven te vertellen. Dat is op andere plaatsen – zowel vroeger als nu – al vaak en uitgebreid gedaan. Veeleer willen we hier een persoonlijke hommage aan hem brengen. En dat is eigenlijk maar de normaalste zaak. Bill was een man van de wereld, maar tegelijkertijd een inwoner van Kontich. Heel erg aanwezig op zijn terrein naast het kerkhof. Voor Foto: © Philippe Desmet vele nieuwkomers was het altijd toch een soort speciaal gevoel: een circus en dito directeur in Kontich. Niet ergens ver weg, maar midden in het dorp. Bill Kartoum was en is erfgoed in de duidelijkste zin van het woord. Iemand die we moeten koesteren om wat hij was en wat hij heeft gedaan. Als aangespoelde Kontichnaar had ik van Bill Kartoum nog nooit gehoord. Voor mij als kind waren circussen sowieso niet Vlaams, want exotisch. Waarschijnlijk omdat ik ooit in mijn West-Vlaams geboortedorp een Oostenrijks of Duits circusgezelschap, waarvan ik de naam ben vergeten, heb gezien. Meer zelfs, ze hadden hun tenten opgeslagen op een vijftig meter van mijn ouderlijk huis en ik hoorde ’s nachts een leeuw tot in mijn slaapkamer brullen. Als kind heb je niet veel meer nodig om je fantasie te laten werken.

en 7.4

2

ng

eri

in Re

Foto: © Benoit De Freine

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.4

Maar hier in mijn nieuwe habitat leerde ik langzaamaan het bestaan van Bill Kartoum kennen. Op de meest verschillende manieren. Ik zag hem voor het eerst “live” in het gemeentehuis. Hij was er om een of andere verbodsbepaling aan te klagen. Zijn stem klonk krachtdadig en overtuigend. Zijn outfit was nog krachtiger. Hij was gekleed als een halve Old Shatterhand. Een goeie aanvulling op Karl May. Nooit heb ik in mijn leven laarzen met scherpere spitsen gezien. En toch bleef hij een aimabel man. Ook al weet ik niet of hij toen van de burgemeester gelijk heeft gekregen, bij mij bleef vooral het anachronistische beeld van een cowboy in de Kontichse straten hangen. Dat beeld versterkte nog toen mijn vrouw hem samen met Marc Jacobs, directeur van Faro (het Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed) bezocht voor een interview in verband met de vernieuwde (h)erkenning van het Vlaamse circusleven. Haar beschrijving van zijn woonwagen naast het kerkhof van Kontich kon bij mij alleen maar het beeld van de uitzonderlijke zonderling bevestigen. Een man die we moesten koesteren omwille van zijn persoonlijkheid. Zijn doorgedreven koppigheid en zijn doorzettingsvermogen. Want hoe verklaar je anders dat een man van achterin de tachtig nog in de piste van het circus stond. Maar om een of andere reden geraakte ik nooit tot in het circus zelf. Altijd was er wel iets wat me tegenhield. Misschien wel de idee dat een bezoek aan zijn circus bij mij de mythe van magische Bill zou doorbreken. Of toch ook wel een beetje de achterliggende gedachte dat je eigenlijk alleen maar uit medelijden zou gaan kijken. Want zeg nu zelf, een circus met levende dieren. En die levende dieren zijn konijnen, duiven, kippen en ander kleinvee, gewoon dieren die je op elke boerderij kan vinden. Wat is daar nu aan, als je ooit een leeuw tot op je slaapkamer hebt horen brullen? Op die manier bleef Bill voor mij een stukje (letterlijk) levend erfgoed op wandelafstand, maar tegelijkertijd lichtjaren van mij verwijderd. En zijn plaats in de circuswereld bestond vooral uit zijn verleden. Al dan niet terecht. Je hoorde hier en daar zelfs een meewarige toon als er over hem werd gesproken. Het messenincident met zijn trouwe partner en vrouw Patrizia leek daarin belangrijker dan zijn verdienste om het kleinschalige circus op de kaart te blijven zetten en er zo – als moedige strijder – voor te zorgen dat het nomadische circusleven in Kontich toch altijd een beetje zichtbaar zou blijven. Het circus met levende dieren naast de “doodenhof”. Maar wees gerust, in de circuswereld genoot hij respect en was hij alom gewaardeerd. Ook al wist men niet altijd wat men precies met hem aan moest, want eigengereid en koppig was hij wel. Maar waar hij kwam zorgde hij voor animo. Met legendarische interviews op radio en tv tot gevolg. Met Bill erbij viel er altijd wel iets te beleven. Typ gewoon maar eens Bill Kartoum en Laatste show in en je krijgt meteen nog een postuum stukje amusement van de toen 75-jarige circusdirecteur. En van daaruit vind je nog heel wat verder links die hem virtueel weer tot leven roepen. Met o.a. een stukje van zijn optreden in de kapel van Altena in juni van dit jaar.

3


Foto: © Benoit De Freine

Op zijn eigen manier ging hij er altijd voor. Met af en toe ook een tegenvaller(tje). Zo wou hij absoluut in het Guiness Book of Records raken. Hij wou op vierentwintig uren drie keer zijn circus opbouwen, optreden en terug afbreken in Kontich, Edegem en Lint. En dat is hem gelukt, maar een of andere doldwaze deurwaarder wou niet meewerken en het recordboek heeft hij nooit gehaald. Maar uiteindelijk moest hij het niet van records hebben, maar gewoon van circus spelen. Zonder franje. Zoals hij ook meespeelde in talloze films. En niet van de minste. Weliswaar bijrolletjes, maar wie van ons kan zeggen dat hij heeft meegespeeld in The Good, the Bad and the Ugly van Sergio Leone met de onvergetelijke muziek van Ennio Morricone? Voor Bill was dat allemaal de normaalste zaak van de wereld. Hij was als cowboy geboren. Net daarom prijs ik me gelukkig dat ik zijn allerlaatste optreden in Kontich heb mogen meemaken. Misschien eerder toevallig. Of was het de voorzienigheid? 31 juli was een zonnige zomerse dag. Na de voorstelling werd de tent afgebroken om naar Borsbeek te verhuizen en vandaar zou Bill nog in Italië gaan toeren. Hij vroeg zelfs nog een medewerker voor die tocht. In een tijd waarin het pensioen voortdurend ter discussie staat was dit voor hem geen punt. Het woordje pensioen stond gewoon niet in zijn woordenboek. In het verleden heb ik op deze plaats al zo vaak over erfgoed in al zijn facetten gesproken. Vaak zelfs theoretisch: en eigenlijk moest ik me schamen dat ik Bill nog nooit aan het werk had gezien. Een man van de erfgoedpraktijk in de meest letterlijke zin van het woord. Spelen, zichzelf telkens opnieuw uitvinden en toch trouw blijven aan de regels van het circus in een traditie die – volgens sommigen – zelfs teruggaat tot de Romeinen en die als doel heeft om de mensen te vermaken. Het valt moeilijk na te gaan of hij er altijd en voor iedereen in slaagde dat doel te bereiken, zijn lange carrière zal wel niet altijd over een pad van rozen hebben gelopen, maar het geloof in zichzelf en het circus liet hem telkens weer voortdoen. Zonder dat ik me daar zelf ooit had kunnen van overtuigen. Maar nu had ik een uitstekend excuus. Ik wou mijn lieve kleindochter van 2,5 het grote circus tonen. Met levende dieren. Ik maakte mezelf wijs dat ik het voor mijn kleine meisje deed en dat ik daarmee mijn “erfgoedgeweten” kon sussen. Maar eigenlijk viel er niets te sussen, want ik heb met open mond zitten kijken hoe Bill en Patrizia de opgekomen jeugd een uiterst aangename middag bezorgden. Bill begroette bij het binnenkomen van de wei de gasten zelf. Mijn kleindochter mocht even in zijn clownsneus knijpen en daarmee was de angst voor die vreemde man meteen verdwenen.

en

ng

eri

in Re 7.4

4

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Zijn eenvoudige grappen - we hebben hier zelfs airconditioning: de zeilen waren half opgetrokken! En ook schoonmoeders waren aan de orde - beviel de jeugd uitstekend. Maar het viel mij vooral op hoe hij in volle waardigheid zijn jeugdig publiek volwassen behandelde. Nergens werd het flauw of klef, neen, de kinderen waren zijn publiek en dat leidde hij met de vaste hand van Patrizia Lotti zonder enige schroom door zijn leefwereld. Als volwaardige bezoekers van zijn Magic Circus. Wie kan het hem nadoen? Bij mij bleef alleen groot respect over voor een man die leefde voor zijn droom en die droom is blijven waarmaken tot hij er letterlijk is bij neergevallen. En dat terwijl je op zijn website kunt lezen dat er al een voorstelling was geboekt voor 27 november 2017 in Sint-Katelijne-Waver. Neen, Bill behoefde geen medelijden. En misschien heeft hij wel niet het nodige respect gekregen dat hij verdiende. Je bent niet altijd sant in eigen land. Bij zijn dood gleden mijn gedachten af naar een documentaire die zoon Schoepen over vader Bobbejaan heeft gemaakt. Ik was geen fan, maar dit wondermooie verhaal toonde me een nieuwe kant van die andere cowboy. En misschien is het ook wel zo dat we ons Leo Verswijvel, alias Bill, moeten herinneren. Iemand die probeerde om dromen levendig te houden en op die manier duizenden kinderen gelukkig te maken. Tot spijt van wie het/hem benijdt. Telkens als ik met mijn kleindochter passeer langs de speelwei waar hij op 31 juli voor het laatst in ons dorp optrad, zegt ze: “Opa, circus.” Mooier kan een eerbetoon toch niet zijn? In naam van mijn kleindochter en alle inwoners van Kontich: bedankt, Bill. Paul Catteeuw

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.4

Foto: © Benoit De Freine

5


De bewoningsgeschiedenis van Kontich van de prehistorie tot de middeleeuwen Het archeologische verhaal - deel V

D

en 7.4

6

ng

eri

in Re

e midden-Romeinse periode (70-175 na Christus) – fase 1 De midden-Romeinse periode op de site Kontich-Kazerne kent 2 fasen: • de romanisering onder de Flavische keizers: Vespasianus - Titus – Domitianus – Nerva - Trajanus van 69 tot 117 na Christus • de gestructureerde Romeinse bewoning vanaf keizer Hadrianus tot aan de regering van keizer Commodus van 117 tot 177 na Christus In dit vijfde deel behandelen we de eerste fase. In 69 na Christus komen de Bataven, een bevolkingsgroep die in het huidige Nijmegen woonde, in opstand tegen de Romeinse overheerser. Deze opstand, die bloedig wordt neergeslagen, heeft wel een bijzondere impact op de Romeinse organisatie van onze gewesten. De Romeinen kiezen voor een grootschalige herstructurering van het binnenland. In het kader van deze herstructurering, zal aan de ijzertijdtraditie van de vroeg-Romeinse bewoning te Kontich bruusk een einde komen. De Romeinen drukken hun stempel op de bewoning in Kontich en de romanisering doet zijn intrede. In het laatste kwart van de 1e eeuw na Christus wordt onder impuls van het Romeinse leger een belangrijke persoon naar Kontich gestuurd met als opdracht een nieuwe Romeinse nederzetting op te bouwen. Ten zuiden van de beide ‘enclos’ of openluchtheiligdommen uit de vroeg-Romeinse periode (zie deel IV), verrijst een nieuw rechthoekig heiligdom van 11 bij 14 m met een fundatie uit Doornikse kalksteen. Rond dit heiligdom komt een religieuze ruimte omsloten met een gracht en palissade. Onmiddellijk ten zuiden van deze palissade komt er een groot houten gebouw met een centrale tweebeukige binnenruimte van 24 bij 7 m met daarrond een houten portiek of zuilengaanderij. Het is het enige huis in Kontich dat een Maquette Alphen-Ekeren huistype uit de Romeinse tijd. Ontwerp H. zuilengaanderij bezit. Al de andere woningen Verbeeck, realisatie D. Clerbaut zijn zogenaamde woonstalhoeves die tot het Alphen-Ekeren huistype behoren. Het zijn rechthoekige tweebeukige gebouwen van ongeveer 16 bij 6 m. De opbouw van deze woningen bestaat uitsluitend uit vierkante houten palen. De nokbalkdragers staan in zeer diepe kuilen en lopen tot in de korte zijde door ter ondersteuning van een zadeldak. Twee tegenover elkaar gelegen ingangen bevinden zich nog steeds in het midden van de langszijde. Deze woonstalhoeve vormt samen met een spijker voor graanopslag en een waterput een boerenerf dat wordt omzoomd door een greppel. Maar niet alleen de vorm van de woning verandert. Ook het aardewerk kent een grote evolutie. Het handgevormd aardewerk uit de ijzertijd, dat nog tot in de vroeg-Romeinse periode overvloedig aanwezig was, wordt vervangen door op de draaischijf gevormd Reconstructietekening pottenbakkersoven (© Agentschap Onroerend Erfgoed) Romeins aardewerk. Hierdoor kent het Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Beker in terra nigra-achtig aardewerk uit pottenbakkersoven (© AVRA)

Fles in terra nigra uit pottenbakkersoven (© AVRA)

vormenspectrum van dit aardewerk een grote uitbreiding. Om aan de vraag naar dit nieuwe aardewerk te voldoen vestigen één of meerdere pottenbakkers zich in Kontich. Tijdens de opgravingen werden er twee pottenbakkersovens gevonden waarvan één, na gebruik, als afvalkuil heeft dienst gedaan. Hij bevatte de misbaksels van minstens drie Gewoon Romeins gedraaid aardewerk en bakprocessen. Een eerste pakket bestaat uit zwart glanzend, zogenaamd misbaksels uit de pottenbakkersoven (© AVRA) terra nigra aardewerk en dateert van het laatste kwart van de 1e eeuw. Een tweede pakket is terra nigra van vorm maar heeft een dikkere wand en bezit geen glanzende deklaag en wordt als terra nigra-achtig aardewerk aangeduid. Het derde, veruit grootste pakket bestaat uit gewoon gedraaid aardewerk: bekers, kommetjes, kommen, kookpotten, trechters, kleine dolia of voorraadpotten en typische misbaksels. Daarnaast worden ook de eerste luxueuze, geïmporteerde goederen aangevoerd, zoals het rood glanzende aardewerk of terra sigillata, dat soms van een naamstempel van de maker is voorzien. Zo zijn uit deze periode de stempels van de pottenbakkers Albus, Germanus en Lentus gekend. ALBV[S] (L onvolledig; BV gedeeltelijk leesbaar; S afgesleten) is Albus van La Graufesenque (Zuid-Gallië), die werkte tussen ca. 45-75 na Christus; [LE]NTVF (N onvolledig) is Lentus van La Graufesenque (Zuid-Gallië), die werkte tussen ca. 55-65 na Christus en [GER]MANI Glazen ribbenkomfragmenten en volledig (fig. 7: 3) (MA in ligatuur, afgesleten mal, oppervlakkig ingestempeld) voorbeeld (© AVRA) is Germanus van La Graufesenque, Le Rozier & Banassac (Zuid-Gallië), die werkte tussen ca. 65-130 na Christus. Terzelfdertijd start ook de aanvoer van de eerste glazen gebruiksvoorwerpen zoals ribbenkommen en van de bronzen sieraden zoals mantelspelden, haarspelden, armbanden en gordelbeslagen. Al deze voorwerpen bevinden zich in het museum voor Heemen Oudheidkunde te Kontich. Bij het begin van de regering van keizer Hadrianus dient deze eerste Romeinse bewoning plaats te maken voor een gestructureerde nederzetting of straatdorp. De Romeinse vicus is geboren, maar meer hierover in deel VI.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.4

Armbandfragmenten uit de 1e en het begin van de 2e eeuw (© AVRA)

Henri Verbeeck Het gemeentebestuur van Kontich en de Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie nodigen u uit op een voordracht ter gelegenheid van de voorstelling van de publicatie over de archeologische opgravingen op de site KontichKazerne door Henri Verbeeck op zondag 22 januari 2017 om 16.00 uur het HALFDIEP, Duffelsesteenweg 145 te Kontich. De toegang is gratis en na de voordracht wordt u een receptie aangeboden.

7


Louis Claessens en zijn Cargamatic

W

en 7.4

8

ng

eri

in Re

at is een Cargamatic, zal u zich ongetwijfeld afvragen. En wat heeft dat te maken met Kontich of met heemkunde? Wel de Cargamatic betrof een nooit doorgebroken Kontichse uitvinding uit het midden van de vorige eeuw. Louis Claessens, volgens zijn doopnaam Ludovicus Claessens, was in de jaren 50-60 van de vorige eeuw een bekend figuur in Kontich. Hij was schrijnwerker/meubelmaker, maar vooral een selfmade man en uitvinder. Louis had een broer, Eugeen genaamd. En de kleinzoon van Eugeen kan boeiend vertellen over zijn grootnonkel Louis en zijn Cargamatic. De familie Claessens was oorspronkelijk afkomstig uit de streek rond Beveren en het Land van Saeftinghe. De stamboom van de familie gaat terug tot 1697, met name tot Joannes Claessens uit Kieldrecht, geboren 24 februari 1697, gehuwd met Maria Vanderheyden. Zijn beroep is onbekend. Turfhandel vormde in die streek een belangrijke bron van inkomsten en de scheepvaart gaf werk aan heel wat timmerlui. Latere Claessens waren soms schippers, meubelmakers of timmerlui. Enthousiast diept Eugeen nog een kaart op met de historische loop van de Schelde. Een kaart die hij aankocht in het Felixarchief. Begin 1900 verwierf hun vader Eugeen Theophiel Claessen (1876-1960) grond in Kontich, ter hoogte van de Hofstraat en de Antwerpse Steenweg. Uit zijn huwelijk met Barbara Ham (1877-1957) kwamen op een tijdsspanne van 20 jaar (!), 3 jongens en 3 meisjes voort, waaronder Leopold (1906-1982), Ludovicus (Louis) (1913-1993) en Rudolphus (1920-1944). Het zakendoen, en nog meer het werktuigkundige, zat hen in het bloed. Vooral van dit laatste zal Louis blijk geven. Al was hij maar tot zijn veertiende naar school geweest, door zelfstudie ontplooide hij zich tot een bekwaam vakman, de naam van uitvinder-ingenieur waardig. Louis was een fiere mens. Zo vertelde Eugeen dat Louis eens een kostuum in Antwerpen liet vervaardigen. Het resultaat beviel hem niet. Met geduld en vaardigheid vermaakte hij zelf zijn kostuum. Hiervoor had hij zelfs een op maat gemaakte houten buste. Louis ontwierp en assembleerde zelf een vrachtwagen, vol vernuftige vernieuwingen. Zo schoven de deuren van de cabine in het dak. De motor, een afdankertje van een oude Chevrolet, werd ingebouwd onder de laadbak. De kamwielen van de transmissie had hij zelf gedraaid; de platen van carrosserie zelf geslagen. Vrachtwagens hadden altijd zijn volle aandacht. Na zijn dood werd in zijn atelier nog een Ford Model TT aangetroffen, de vrachtwagenversie van de bekende T-Ford. Zijn vader Eugeen Theophiel Claessens steunde Louis financieel. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden ze goed verdiend met speelgoedwieltjes, geproduceerd op een door Louis bedachte volautomatische draaibank. Van oorlog gesproken, Jozef Van Looy, een broer van de moeder van de jonge Eugeen is in het luchtbombardement op Mortsel gebleven; een ander familielid, Rudolphus (Christiaen) Claessens, is op het einde van de oorlog door de Duitsers opgepakt ter hoogte van de vroegere garage Gonthier. Nooit werd nog iets van hem vernomen. Als creatief genie brak Louis zich het hoofd hoe, met zo weinig mogelijk moeite en kracht, zware ladingen konden worden geladen en gelost. Als schrijnwerker/meubelmaker kreeg hij regelmatig met dit probleem te maken. Langzaamaan, met vallen en opstaan, denken, tekenen en proberen kreeg zijn uitvinding in de jaren veertig vorm. Een onderstel waarmee een gestandaardiseerde kist vlot kon worden geladen. Volgens de nog beschikbare tekeningen was het onderstel 11,50 m lang en 2,30 m breed. Louis voorvoelde als het ware de tijdsgeest maar hij kwam te vroeg. Hij was zo overtuigd van de waarde en het belang van zijn uitvinding dat hij er een naam aan gaf, de “Cargamatic” en op 28.10.1946 een octrooiaanvraag indiende bij de dienst voor intellectuele eigendom. 1946, het jaar van de eerste transistor, de eerste fax, … Zijn uitvinding “zich op den grond plaatsende bakken voor automobielen-vrachtwagens. Hoofdzakelijk ontworpen voor semi remorquen” kreeg het patentnummer 468.799, zoals zijn achterneef heeft kunnen achterhalen. Later bracht Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


hij nog verbeteringen aan (o.a. patent nr. 480.491). Een beknopte technische beschrijving van de Cargamatic, in de oorspronkelijke spelling, zoals vermeld in de octrooiaanvraag. “Het systeem bestaat uit een aanhangwagen of chassis van bijzonderen vorm, welke het op en af rijden van een losse bak bestemd voor het laden van goederen mogelijk maakt. De langsliggers zijn gemaakt in U-vorm, welke in het midden naar omhoog zijn doorgebogen en aan de voorzijde op den molen en aan de achterzijde rechtstreeks op de as rustende, en waarin de voorwielen van den bak rollen. Aan de achterzijde bevindt zich een toestel hetwelk vastgemaakt is en pivoteert op de as; het draagt twee rollen waarover de kettingen zonder eind loopen, welke dienen om den op den grond staande bak aan de voorzijde op te lichten en op den remorque te trekken....” Een beknopte beschrijving van het nut van de Cargamatic. 1. “Laden en lossen kan op geringe hoogte van den grond geschieden, en op een plat laadvlak. 2. Er zijn geene dubbele remorquen nodig, en ook geen afpiksysteem. 3. Door deze constructie wordt het plaatsen der ressorts mogelyk op de grootste breedte, zonder plaats te verliezen, waardoor anders geschaad wordt aan de hoogte, breedte of effenheid van het laadvlak; zij zijn alzoo ook gemakkelijk bereikbaar voor smering en vervanging, en beschermd tegen het slijk. 4. Laden en lossen der vracht kan onmiddellijk gebeuren, zoo moet b.v. bij ontijdige aankomst de wagen niet geladen blijven staan, en kan bij bandbreuk de vracht afgezet worden. 5. Doordat den bak weggenomen kan worden, zijn alle onderdelen van den remorque gemakkelijk bereikbaar.” Of bondiger gezegd: je had geen kraan nodig om die bak te laden of te lossen. Maar hij was een Belg (en jammer genoeg geen Amerikaan) en de eigenlijke nood was er op dat moment nog niet. Hij trachtte vergeefs zijn uitvinding te slijten aan de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, hij zou daaromtrent zelfs contacten hebben gezocht tot in Amerika toe. Maar vergeefs. Niemand wou het geniale van de Cargamatic inzien. Het zou zijn verdere leven tekenen. Volgens Wikipedia zou een zekere Amerikaan, de heer Malcolm McLean, in de jaren 1930 de container als transportonderdeel hebben uitgevonden. Het gestandaardiseerde systeem zou onder druk van de toenemende wereldhandel begin jaren 1960 zijn echte doorbraak kennen. Achteraf bezien is het door Louis bedachte principe pas echt doorgebroken toen de hydraulische haakarm werd uitgevonden. In die jaren werd Louis Claessens nog geïnterviewd door de toenmalige Belgische Radio en Televisie in het raam van het programma “Schatten op zolder”. Het interview kwam echter nooit op antenne en de proefopnamen werden niet bewaard. De vrachtwagens die thans op de bouwwerven met hun hydraulisch aangedreven haakarm containers laden en lossen zullen mij voortaan doen denken aan de Cargamatic. Via Guido Theys verkreeg de Kring enige tijd geleden van de achterneef van Eugeen een miniatuur van het onderstel van de Cargamatic. Ooit werd dit miniatuur nog aangeboden aan kunstenaar Panamarenko, maar die bleek toen meer vertrouwen te hebben in zijn eigen creaties. Of was het een kwestie van intellectuele rechten? Waarom hij zijn uitvinding Cargamatic en niet Cargomatic noemde, hebben wij niet kunnen achterhalen. Louis werd 80 jaar oud. Wie meer technisch details wenst, kan contact opnemen met de Kring.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.4

Erwin Van de Velde

9


Al 90 jaar autobussen in Kontich en Waarloos (deel 2)

K

ontichnaar Charles Smits en journalist Herman Welter schreven een boek waarin de evolutie van het autobusvervoer in België van bij zijn ontstaan tot vandaag aan bod komt. De illustraties in het boek werden geselecteerd uit de reusachtige verzameling foto’s en postkaarten van Charles Smits. Hij was immers jarenlang werkzaam op de autobusdiensten Kontich-Antwerpen eerst als ontvanger, later als chauffeur en bracht het tot beheerder van het voormalige autobusmuseum in het fort van Edegem. In het eerste deel (Reineringen 7/3) bespraken we al de opkomst van de autobussen en de ontwikkeling van een netwerk als stevige concurrentie voor de Belgische Spoorwegen vóór en tijdens WO II.

2. Bussen verdringen ook de trams van de buurtspoorwegen (1951-1976)

en 7.4

10

ng

eri

in Re

Na de Tweede Wereldoorlog worden steeds meer tramlijnen opgeheven en vervangen door goedkoper te exploiteren autobussen. Ook door de opmars van Koning Auto moest de tram terrein prijsgeven. De NMBS (Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen) die in 1926 was opgericht en alle private en openbare spoorwegverbindingen in één maatschappij onderbracht, sloot na de fusie een pak spoorlijnen. De autobus nam de taak van de trein deels over. Vanaf 1951 nam de overheid de gelegenheid te baat om orde te scheppen in de onoverzichtelijke bussenwereld. De meeste lijnen kwamen onder de vleugels van de NMBS, de resterende werden toegewezen aan de NMVB (Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen). Het onderscheid werd ook visueel duidelijk: groen voor spoorwegbussen, rood voor buurtspoorweglijnen. In 1951 pachtte de Antwerpse Autobussen, alias de trammaatschappij van Antwerpen, de lijn Franklin Rooseveltplein – Kontich – Waarloos maar einde 1951 trok de vergunninghouder, de NMBS, dit contract weer in om het volledig toe te vertrouwen aan de PVBA Ramael. De Voecht uit Kontich bleef nog altijd in actie en hun autobusdienst Antwerpen – Kontich zal in de jaren 1956-1958 vertakkingen krijgen naar Hove, Lint en Duffel. Af en toe vinden we in de lokale pers (Gazet van Kontich 3 maart 1955) een wel erg zure oprisping, vol nostalgie naar vervlogen tijden: ‘Autobusmiserie’ (oorspronkelijke spelling) Toen Kontich nog Contich nog een dorpke was, bestonden er drie spoorwegstations. Dat is héél, héél lang geleden, voor de oorlog 1914-1918. En al riepen de treinwachters destijds nog “Contich-Village” en de chef van de statie: “deux cent soixante trois, partez!” – het ging er toen meestal in ’t Frans – weg waren wij, voor 65 centiemen heen en weer naar Antwerpen Centraal over Edegem, Oude-God en Berchem. We konden ook vanuit Kontich naar Reet, Boom, Puurs, Dendermonde en Gent! En meermaals per dag hoorden we de zaalwachters, de door iedereen gekende “mannen van de statie” de treinen in beide richtingen aankondigen. Liep er een trein binnen, en bijzonder op de drukke uren, dan zag de Molenstaat zwart van ’t volk, want er waren honderden abonnees. En wie herinnert zich nog de speciale treinen ter gelegenheid van Kontich-jaarmarkt, en de middernachttrein, waarop honderden vreemde kermisvierders stonden te wachten! ’t Ging in die tijd allemaal per “ijzerenweg”, en ’t ging uitstekend. Na de oorlog 1914-18 werd het helemaal anders. Er woonden nog evenveel mensen in Kontich, en er moesten nog evenveel mensen vervoerd worden als voor de oorlog. Toch besloot Spoorwegen de treinen vanuit Boom over KontichDorp, naar ’t Zuid (Antwerpen-Zuid) te laten bollen, wat voor veel arbeiders en bedienden een slechte zaak werd. Ten gevolge van een gebrek aan materiaal konden in den beginne, het zal in 1920 geweest zijn, niet veel treinen ingelegd Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


worden, maar er zijn er nooit méér bijgekomen, zodat vanaf die jaren, op privaat initiatief, het autobusvervoer werd in ’t leven geroepen. In 1920 reeds reden we per “autocar” (een open vrachtwagen soms) naar de Juwelenstoet te Antwerpen. We willen niet gewagen van de avonturen en autobusmiseries van dien tijd. Het was immers maar een begin. Trouwens het nieuw vervoer ontwikkelde zich snel. Er werd mettertijd orde geschapen in de dienstregeling, en de soms hoog oplaaiende concurrentiestrijd werd gemilderd. Zo stonden we voor de oorlog 1940-45 met een goed georganiseerde autobusdienst. Kontich-Antwerpen, met vertrekken om de 15 minuten: op het uur, het kwart na en voor het uur en op het halfuur, en zo kwam, door het in gebreke blijven van de spoorwegen, door privaat initiatief een regelmatige drukke en verzorgde dienst tot stand. We zijn nu in 1955, tien jaar na wereldoorlog nr. 2 en er is wéér heel wat veranderd. De Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen (NMBS) heeft terug het reizigersvervoer in handen. Er rijden nu prachtige “city-liners” op de lijn. De bevolking van Kontich is quasi verdubbeld en telt thans meer dan 10.000 zielen. Dus ook méér mensen die dagelijks “op en af” moeten. Er wordt dus een goede, degelijke georganiseerde dienst vereist. De NMBS, die de lijn uitbaat, eist van zijn pachters stiptheid, dienstbetoon, degelijk materiaal, enz. maar bekommert zich zelf niet erg veel om de reizigers, vermits het aantal ritten ongeveer 1/3 werd verminderd tegenover 1940, niettegenstaande de bevolkingsaangroei in de gemeenten Kontich en Edegem. Terwijl voor de oorlog een kindje van de bewaarschool de vertrekuren der bussen kende, is het thans voor niemand meer mogelijk juist te zeggen wanneer er een bus vertrekt. De uurregeling is een puzzel, immers, er zijn vier verschillende dienstregelingen per week. De vier verschillende dienstregelingen zijn van aard om verwarring te stichten: de autobussen vertrekken om de 20 minuten, om de 10 minuten, om de 30 minuten. Deze onlogische vertrekuren verschillen dan nog naargelang het zondag, donderdag, zaterdag of de andere dagen betreft. De exploitanten die voor de NMBS reden, hadden een contract met rechten en verplichtingen en een aan de levensduurte aangepaste en onderhandelde standaardkostprijs. Bij de NMVB gold voor de meeste ‘pachters’ als vergoeding de opbrengst van de vervoerbewijzen. Begin van de jaren zeventig van de 20e eeuw werd voortaan voor alle exploitanten de standaardkostprijs gehanteerd.

3. Ook autobuslijnen volgen de regionalisering van België (1977-1994)

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.4

Minister van Verkeerswezen Jos Chabert (1933-2004) parkeerde in 1977 de groene bussen bij de Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen. Voor de exploitanten die voor de NMBS reden betekende dit een ware cultuurschok. De overheid, de NMVB en de FBAA (Federatie van Belgische Autobus- en Autocarondernemers) gingen meteen rond de tafel zitten om te onderhandelen over een nieuw bestek. Dat werd vanaf 1978 toegepast op alle bestaande contracten met de exploitanten. Bij wet van 8 augustus 1988 werd onder meer het geregelde vervoer geregionaliseerd. Het Brusselse Gewest werd bevoegd voor de MIVB (Maatschappij voor Intercommunaal Vervoer te Brussel), Vlaanderen en Wallonië voor hun stads- en streekvervoer. Dat leidde in Vlaanderen tot de oprichting van de Vlaamse Vervoersmaatschappij, een fusie van de MIVA (Maatschappij

11


voor Intercommunaal Vervoer te Antwerpen) de MIVG (Maatschappij voor Intercommunaal Vervoer te Gent) en de Vlaamse tak van de Buurtspoorwegen. Op 1 januari 1991 ging De Lijn, de merknaam van de nieuw opgerichte Vlaamse Vervoersmaatschappij, van start. In Wallonië spreekt men sindsdien van de Société Régionale Wallonne de Transport (SRWT) een samengaan van het Waalse deel van de NMVB en de stedelijke vervoersbedrijven van Luik (STIL), Charleroi (STIC) en Verviers (STIV). TEC (Transport en commun) werd de commerciële naam. De exploitanten van zowel De Lijn als de TEC bleven actief op basis van het NMVB-bestek én een vergoeding gebaseerd op de evolutie van de standaardkostprijs. De structuur van De Lijn verschilt met die van de SRWT. De Lijn heeft een centrale directie in Mechelen en vijf entiteiten die vrijwel overeenstemmen met de vijf Vlaamse provincies.

4. Schaalvergroting, internationalisering, vrije marktconcurrentie (1995-2016) Het jaar 1995 kun je rustig de start noemen van een overnamegolf. Het Zweedse Linjebuss nam toen het bedrijf De Polder in Antwerpen over. Snel daarna werden andere bedrijven gekocht. In 1997 werd Linjebuss door het Franse CGEA (Compagnie Générale d’Equipements Automobiles) overgenomen. CGEA was sinds 1980 onderdeel van Générale des Eaux. De naam Linjebuss hield niet lang stand. Via Connex Belgium en Veolia Transport Belgium zijn we intussen beland bij Hansea. Aan de andere kant van de taalgrens werd in 1996 door de SRWT en privépartners Eurobus Holding opgericht. Op die manier wilde men voorkomen dat het Waalse busvervoer na de invoering van de marktwerking in buitenlandse handen zou belanden. In 2010 verkocht de SRWT als laatste haar participatie in Eurobus Holding, nu volledig eigendom van het Franse Keolis dat ook in Vlaanderen actief is. Opvallend is dat na de overnames van busbedrijven de familiale structuur behouden bleef met als belangrijkste voordelen: de lokale kennis en het kleinschalige karakter. Zo kan men het personeelsbeleid beter blijven beheren. In 1996 besliste de Vlaamse regering, ondanks de protesten van FBAA, bedrijfsleiders en vakbonden, om de langlopende contracten met De Lijn aan de marktwerking te onderwerpen. De Vlaamse vleugel van de FBAA, de Vlaamse Raad van Autobus- en Autocarondernemers en van reisorganisatoren (VRA), onderhandelde met De Lijn een nieuw bestek waarin een prijsherzieningsclausule werd opgenomen. Die is gebaseerd op de vaste kosten, de variabele en sociale bepalingen en een maximum gemiddelde leeftijd van de bussen. Sinds 2002 hebben alle exploitanten een contract van bepaalde duur dat eenmaal en maximum tweemaal kan worden verlengd. De marktraadpleging veroorzaakte veel ophef waarbij de behoefte aan een nog meer professionele aanpak tot uiting kwam. Het Waalse Gewest zal vanaf 2019 een gelijkaardige marktraadpleging houden. Uiteraard blijven de FBAA en haar leden voorstanders een nog sterkere rol van de privé-bedrijven in het geregeld vervoer, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Ook het monopolie van de MIVB die alle lijnen in Brussel zelf exploiteert, komt nog ter discussie. Negentig jaar bus in België heeft met verve aangetoond dat de samenleving wel vaart bij particuliere initiatieven. Paul Wyckmans en Charles Smits

Verklaring bij de afbeeldingen • Foto 1: Victor Torfs, Willy Van Dessel, Robert Palmaerts en een niet bekende man – gezien vanaf links – poseren bij het oud-gemeentehuis van Kontich voor de Scania Vabis II van de gebroeders Ramael uit Mortsel. Foto genomen op 10 juli 1951 tijdens Kontich-jaarmarkt. Het fraaie koetswerk van bus 41-205 werd gemaakt door het toen nog jonge bedrijf Van Hool uit Koningshooikt. De bus kwam in 1950 in dienst. • Foto 2: Een Twin Coach van Van Hool op een Brossel A92 DLHS long-chassis. Autobussen De Voecht uit Kontich voegde in 1953 twee van deze bussen aan de vloot toe. Nadat Van Hool in 1952 zijn eerst Twin Coach had gebouwd, ontwikkelde het bedrijf dit model tot een klasrijke Cityliner met Amerikaanse zijramen en hoorns op de kop. In de hoorn boven de ingangsdeur staat de naam van het busbedrijf. • Foto 3: In de zomer van 1951 laten de gebroeders Ramael (Mortsel) op een oud maar onverwoestbaar Minervachassis een dieselmotor Deutz installeren. Van Hool bouwde het koetswerk. Hoewel van agressie toen nog geen sprake was, had de bestuurder een afgesloten werkplek. • Foto 4: Begin 1957 werd de eerste lijnbus Van Hool 682, Cityliner geïntroduceerd en aan de gebroeders Ramael (Mortsel) geleverd. • Foto 5: Koningshooikt 15 juli 1958: Leon Swinnen zit achter het stuur van de honderdste Van Hool-Fiat, bestemd voor de Gebroeders Ramael uit Mortsel. Zij kochten bij Van Hool zowel de eerste als de honderdste Van Hool-Fiat 682. Alle reden dus om een feestje te bouwen. • Foto 6: De 41-72 van Autobussen De Voecht in de Koningin Elisabethlei te Antwerpen. De bus is op weg naar Kontich. In februari en mei 1960 nam De Voecht voor de lijnen 195a Antwerpen–Kontich en Antwerpen–Duffel twee Van Hool-Fiat 682 met een Twin Coach-koetswerk in gebruik. De tram rijdt intussen niet meer naast maar door het Koningin Albertpark aan de Harmonie te Antwerpen. • Foto 7: Kontich juli 1973. Op een zucht van zijn pensioen poseert chauffeur Juliaan Jacobs met ontvanger Carolus Alphonsus Moons voor een Van Hool–Fiat 682 van de tweede generatie. Autobussen De Voecht (Kontich) nam deze bus met onder meer een servobesturing en gesynchroniseerde versnellingsbak in 1966 in bedrijf. • Foto 8: Ontvanger Melchior Remigius Van Linden en chauffeur Louis Wyckmans poseren in de zomer van 1974 op het Gemeenteplein in Kontich voor de Van Rompaeye1, de latere 1509.01. Deze Van Hool-Fiat 420 werd in 1972 in dienst genomen. • Foto 9: De bekende ‘Polder’bussen die tussen het Centraal Station te Antwerpen en het Sint-Goriksplein te Edegem-Buizegem de afgelopen tientallen jaren de verbinding verzorgden. Wie heeft nooit op de Prins Boudewijnlaan in Wilrijk of Edegem deze bruine bussen zien rijden? Of later nog in wit met rode strepen en uiteindelijk met de Vlaamse geelwitte tekening van De Lijn?

en

ng

eri

in Re 7.4

12

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Interview met een bijna 100-jarige Roza Wouters uit Waarloos

H

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.4

eemkunde richt zich zowel op het verleden als op het heden. Om te behouden voor de toekomst. En als een bijna 100-jarige bereid wordt gevonden om te vertellen over zijn of haar leven, grijpt de Kring de kans aan om dergelijke getuigenis te noteren als maatschappelijk erfgoed voor de volgende generaties. Op aangeven van Rudi Van Hecke kwam de Kring in contact met een bijzondere gewone vrouw uit Waarloos. Haar meisjesnaam is Rosa Dierckx, weduwe van Rik Wouters. Zij woont nog altijd zelfstandig in een oud huisje vlak over het kapelletje aan het Hessepoelbos. Haar buurvrouw Clothilde, de zus van wijlen schoolmeester Jos De Hert, houdt een oogje in het zeil. Haar schoonzoon brengt de warme maaltijden. Ze wil niet tussen oude mensen wonen, want die “zagen” zo. De fusie tussen Waarloos en Kontich heeft ze nog altijd niet verteerd. Als geboren Duffelaar blijft ze op Duffel georiënteerd. Ze vroeg nog naar de kostprijs voor het vernieuwen van haar identiteitskaart (18 € vermeldt de website van de gemeente). Tijdens het interview droeg zij een nette schort, de typische voorschoot die destijds door tal van Vlaamse huismoeders werd gedragen. Make-up heeft ze nooit gebruikt, wel talkpoeder. Ondanks het vele naaiwerk dat ze heeft verricht zijn haar ogen nog goed maar haar schouder vertoont slijtage. Het leven was hard voor haar, door ziekte, weduwschap en zorg voor schoonmoeder en de broer van haar overleden man. Een tijdlang is vlak bij haar huisje, waar nu een garage staat, een café geweest ‘Bij Kroons”. Een café “niet voor stoute meisjes”, zoals ze aangaf. En een tip voor de gemeente: overhangende en verwilderde begroeiing op de hoek van haar straat hindert voetgangers. We laten haar nu zelf aan het woord. Als je nog nooit gehoord hebt over gebreide onderbroeken, lees dan verder. Zo niet, ook. Het interview werd afgenomen op zondag 23 oktober 2016. ******** Ik ben een oorlogskind geboren op een zondag, in de julimaand van 1917. Mijn ouders woonden in de Klokkestraat in Duffel. Ons gezin telde drie meisjes en drie jongens. Vader werkte bij het spoor. Soms nam hij me mee naar ‘t werk. Ik sliep dan in de “koffer van de mannen van den ijzeren weg”. Tot mijn 16 jaar ben ik naar school geweest, bij de zusters van Duffel. Daar leerde ik naaien en onderbroeken voor de zusters breien. De was werd op een grasveld in de zon te bleken gelegd. Met Pasen kregen we een nieuw kleed, het oude konden we dan verder afdragen in de week. Van mijn schooltijd herinner ik me nog dat we elk jaar van chocoladefabriek Renaux repen chocolade kregen, samen met een kaartje. Dat waren vaak probeersels met andere smaken. De leerlingen moesten dan hun bevindingen noteren. Later besefte ik dat dit een handig en goedkoop marktonderzoek was. Ik deed het niet slecht op school. Ik was steeds derde van mijn klas. Vader was goed maar streng. Hij zorgde ervoor

13


en 7.4

14

ng

eri

in Re

dat er altijd iemand thuis was om ons op te vangen. We mochten wel naar de kermis, sporadisch naar het toneel of naar de cinema Plaza. Hij was ook een verwoed jager. Toen we later het huis uit waren, kregen we met Kerstmis of Nieuwjaar een konijn. Met ons hele gezin konden we, dankzij de NMBS, één keer per jaar een daguitstap naar zee maken. Ik heb toen de zee genoeg gezien voor de rest van mijn leven. In het huishouden moesten we al snel bijspringen. Vader had ook oog voor de miserie van andere mensen. Zo moest ik soms gaan slapen in het huis van een zieke buurvrouw om een oogje in het zeil te houden of om de dokter te roepen. Werken Zodra ik van school afkwam ben ik beginnen werken in Brussel, een naaiatelier gelegen in de buurt van de toenmalige Innovation. Om 7 uur ’s ochtends nam ik de trein en rond 8 uur was ik dan op mijn werk. Ik dacht toen, hoe vroeger ik begin te werken, hoe meer ik kan verdienen. Maar ik moest mijn “pree” wel afgeven. Dat was een streep door mijn rekening. Mijn zus studeerde langer en mocht later haar pree wel houden. Noodgedwongen sloot het atelier toen de Joodse eigenaars bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op de vlucht sloegen. Nooit heb ik nog iets van hen vernomen. Ook onze familie is toen op de vlucht geslagen. Te voet en per fiets zijn we tot in het verre Torhout geraakt. Daar zijn we bij een vriendelijke boer terecht gekomen. Die heeft toen een varken geslacht; hij wou niet dat het in de handen van de Duitsers zou vallen. Teruggekeerd zijn we met de beerboer uit Duffel. Terug thuis vond ik gelukkig werk in Berchem bij Antwerpen, in een tirettenfabriek. Ik bediende de kapmachine en verdiende toen goed mijn brood, zo’n 1.000 frank per maand. Die fabriek was gelegen in de Boomgaardstraat, rechtover de brouwerij De Koninck. Per fiets reed ik dan langs de Prins Boudewijnlaan naar Berchem. In de winter met vetpapier onder mijn trui en met mijn handen in moeffen (vaste handbeschermers bevestigd aan het stuur, nvdr). Als ik een keer lek reed mocht ik mee met de bus van Jefke De Vocht. Toen de tirettenfabriek verhuisde naar Herentals viel ik opnieuw zonder werk. Huwelijk - Duitsland Ik trouwde met Rik Wouters. Toen hij een tijdje geen werk had is hij in de koolmijn gaan werken. Bij het begin van de oorlog is hij acht maanden krijgsgevangene geweest in Duitsland. Later werd hij opgeëist en werkte hij in een vliegtuigfabriek in Bremen. Ik ben hem toen achterna gereisd en vond ook werk in die fabriek, in het kotje voor de zeemvellen. Daar konden goede zeemlappen van worden gemaakt. We werden er in het algemeen goed behandeld. Gelukkig bracht een tewerkgestelde boerenzoon uit die streek boterhammen met spek mee, om het karig rantsoen wat aan te vullen. Voedselresten werden door de krijgsgevangenen opgehaald. Ik herinner me nog levendig mijn strijd met een jonge Duitser uit hetzelfde woonblok. De kolen moesten worden aangedragen vanuit de kelder. Als ik mijn voorraad had aangedragen en voor mijn deur zette, profiteerde hij van een onbewaakt moment om mijn kolen te stelen. Dat heeft hij snel afgeleerd. Ik was niet op mijn mond gevallen. Na de oorlog vond Rik werk bij de pottenbakker in Rumst. Die pottenbakkerij vervaardigde de voor de streek zo typische rode aarden bloempotten. De daarvoor benodigde klei kwam uit Duffel, uit de ondertussen opgevulde kleiput (“geleegput”) waarop nu de parkings zijn aangelegd van het ziekenhuis en het psychiatrisch centrum. Miserie Als kuisvrouw vond ik werk bij de maaldersfamilie Braeckmans in Waarloos. Die mensen waren goed voor mij. Ik kneusde evenwel mijn rug en moest naar het ziekenhuis. Het begin van een lijdensweg. Ik kreeg ondertussen last van mijn appendicitis en liep een longontsteking op. Ook mijn gal moest worden verwijderd. Ik lag op een kamer van vier. Dat alles heeft me toen een fortuin gekost. Ik heb een kamer betaald van het destijds vernieuwde ziekenhuis. Mijn buik kan geen zeer meer doen want ze hebben er toen alles uitgehaald. Het was de zwaarste periode uit mijn leven. Rik stierf, ik kreeg nog slechts een weduwenpensioentje van goed 1.500 frank en de ziekenkas stuurde mij een factuur van 50.000 frank. Het kapelletje aan het Hessepoelbos Oorspronkelijk bevond een kastje met een klein Mariabeeldje zich rechts van de steenweg op Duffel. Later werd het tegen een boom genageld aan de linkerkant van de steenweg. En ten slotte werd de huidige installatie gebouwd. Het oorspronkelijk Mariabeeldje werd evenwel gepikt. Echt vandalisme. Het was ook in de periode dat een ruit van één van mijn ramen werd ingegooid en mijn brievenbus met kauwgom (“tuttefrut”) werd dichtgeplakt. Gelukkig is die periode voorbij. Ik vond het oude Mariabeeldje echter mooier. Met dank aan Clothilde De Hert & Rudy Van Hecke. Erwin Van de Velde Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Activiteitenkalender en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad naar aanleiding van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog (Data en onderwerpen onder voorbehoud) 21-04-17 Lezing Brecht Demasure: oorlogsvoeding en tentoonstelling: dagelijks leven en hygiëne tijdens WOI 10-11-17 Lezing Paul Catteeuw: De brieven van Jozef Van Herck tijdens WOI 09-03-18 Lezing Frank Hellemans en Paul Catteeuw: Dagboek Jozef Van Passen tijdens WOI 11-11-18 Afsluitende festiviteit: De bevrijding Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres. Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.

Abonnement?

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.4

Als je van dit nummer van Reineringen houdt, dan ligt ook de toekomst van dit blad je nauw aan het hart. Nieuwe abonnees ontvangen ALLE nummers in 2017 door overschrijving van minimum 20 euro op rekening BE77 41550442-2142 met vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2017”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB.

15


Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH

Reineringen 7 (2016), 4 Driemaandelijks (oktober - december 2016) Afgiftekantoor Herzele P 912187 - Herzele

INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 Afscheid aan Bill Khartoum Pagina 6 De bewoningsgeschiedenis van Kontich, deel 5 Pagina 8 De Cargamatix Pagina 10 Al 90 jaar autobussen, deel 2 Pagina 13 Interview Roza Wouters Pagina 15 Activiteitenkalender en nieuws Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 7 (2016), 4 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Erwin Van de Velde en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Grafische vormgeving: Bruno Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2016 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 20 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2017”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen.

Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com

Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.