Reineringen - 7/2 (2016)

Page 1

Reineringen

Duivenstraat 22

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich Verschijnt driemaandelijks • Jaargang 7, nummer 2 (april - juni 2016)

W

Voorwoord

at zou Egidius Annot van de grote wereld hebben geweten? Bestond er buiten Waarloos voor hem nog een andere realiteit? Maar het is dankzij hem dat de wereld nu (een klein beetje) kennis maakt met Waarloos. En met Egidius Annot. Hoe en waarom is het zo ver kunnen komen? In dit nummer proberen we daar in mindere of meerdere mate een antwoord op te vinden. Precies tweehonderd jaar nadat Egidius in … Duffel werd geboren. Die verjaardag was meteen de aanleiding om van dit nummer een Waarloosnummer te maken. Het wordt wel eens geopperd dat Waarloos wat wordt verwaarloosd. Met ons tijdschrift willen we daar in ieder geval iets aan doen, want elk artikel van dit nummer gaat over Waarloos. Bij onze eerste redactievergadering over dit nummer werd er even getwijfeld of we wel genoeg stof zouden hebben om alle bladzijden te vullen. Wel die twijfels zijn absoluut overbodig gebleken. Meer zelfs, we hebben een aantal artikels gewoon niet kunnen publiceren. Maar dat materiaal is niet verloren: het bustransport in Waarloos, het verhaal van een Waarlose koster uit de 18e eeuw of de sagenwereld en hekserij zullen in volgende nummers zeker aan bod komen. In dit nummer hebben we echter gekozen voor enkele gastauteurs uit Waarloos zelf. Elza Broes, Herman Braeckmans en Leon Joosten nemen deze taak op zich en belichten elk op hun eigen manier en wijze een aspect van Waarloos, een geschiedenis die van het verre verleden tot in het Trapken Op van vandaag reikt. Daar kunnen we ons dan terecht bij afvragen of Waarloos verweesd achterblijft. We hopen volmondig dat het antwoord negatief is. We hebben ook uitgebreid aandacht besteed aan Egidius Annot zelf. We zijn erin geslaagd om zijn persoonsgegevens wat bij te kleuren, maar tegelijkertijd te ontdoen van de mythische omschrijving van onze bordurende voorvader. De postume bijdrage van Leon Wuyts vertelt ons werkelijk van naaldje tot draadje wat we op zijn merklap vinden. En Erica Uten legt uit wat Annot met de Lapzussen te maken heeft. Tot slot vinden jullie het eerste deel van een uitgebreid interview met Flor Van de Vondel, 94 jaar oud en heel zijn leven in Waarloos gewoond. Erwin Van de Velde en Frank Hellemans zochten hem op en vonden een man die onophoudelijk over zijn geliefd Waarloos kon vertellen. Hij tekent een eeuw Waarloos in voor- en tegenspoed en haalt daarbij verhalen op die reiken tot … Egidius Annot, de man waardoor dit nummer is ontstaan en die van Waarloos een werelddorp heeft gemaakt. Een boeiende wandeling in een even boeiend verleden. We wensen jullie veel leesplezier. Paul Catteeuw, Frank Hellemans, Paul Wyckmans


De waarheid omtrent zotten Annot

E

gidius Annot is een man die met heel veel mysterie is omgeven. Bij elk bezoek aan het museum is er wel iemand die zich verwonderd afvraagt waarom een herenboer uit Waarloos in het midden van de 19e eeuw in godsnaam een merklap borduurde. Misschien was het wel gewoon in Gods naam. Maar Egidius was in ieder geval geen herenboer, zoals hij heel lang werd afgeschilderd. Een herenboer die merklappen borduurt? Waarom zou hij dat gedaan hebben? Had hij misschien te veel vrije tijd. De waarheid omtrent Egidius is echter veel minder poëtisch. Egidius Annot werd op 3 juli 1816 in Duffel geboren, als zoon van Joannes Gommarus en Maria Theresia Verdonck. Behalve deze feiten verdwijnt Egidius dan van de radar totdat hij op 1 mei 1843 in de bevolkingsboeken van Waarloos opduikt. Niet als herenboer, maar als 27-jarige dienstknecht bij landbouwer Adrianus Brouwers en Maria Elisabeth De Vocht in de Dorpsstraat 17 (de huidige Ferdinand Maesstraat). Rond 1870 gaat hij aan de slag bij landbouwer Boen-De Vos. Hij woont bij de familie in. Vier jaar later huwt hij met Maria Catharina Huysmans (Waarloos, 17-9-1827). Hij is dan 58 jaar en staat nog steeds ingeschreven als dagloner, maar zijn woonplaats is ons niet bekend. Lang zijn de echtelieden niet samen, want Maria Catharina sterft op 11-12-1881. In de overlijdensakte wordt Egidius als winkelier omschreven, waarschijnlijk ergens in het centrum van Waarloos. Toch lijkt onze Egidius snel weer op vrijersvoeten, want op 13-11-1885 huwt hij met Maria Catharina Keurremans (eveneens van Waarloos en dezelfde voornamen als echtgenote nummer een). Nog altijd staat hij geboekstaafd als winkelier, maar in 1886 verhuist hij met Maria Catharina naar wijk 2, nummer 15 (voorlopig niet duidelijk waar). Vanaf 1886 staat hij als rentenier vermeld. Maar ook dit koppel is geen lang leven samen gegund, want Maria Catharina sterft op 26-10-1895 en Egidius wordt voor de tweede keer weduwnaar. Een week voor het overlijden van zijn tweede vrouw gebeurt er echter iets, dat heeft bijgedragen tot de mythevorming van Annot als herenboer. Maria Catharina (vermoedelijk ziek en ten dode opgeschreven) en Egidius verschijnen op 18-10-1895 voor notaris Van Dijck in Kontich en doen een schenking aan de Waarlose kerkfabriek en het Bureel van Weldadigheid (armentafel). De schenking luidt als volgt: • Aan de kerkfabriek van Waarloos: een huis met plaats, tuin, hakhout en bouwland gestaan en gelegen te Waerloos op Notweg (Notwei) ten kadaster bekend wijk B nummer 265a, 266a, 267a, 268a, 263 en 269b voor eene gezamelijke grootte van een hectaar tachtig aren vijf centiaren. • Aan het Bureel van Weldadigheid te Waarloos: een huis met aan hoorigheden en hof gestaan en gelegen te Waerloos in het dorp, ten kadaster bekend wijk B nummer 75 en 75b voor eene grootte van zeven aren en vijftien centiaren. Heeft Egidius dit vergaard tijdens zijn leven? Niet echt. Of is hij rijk getrouwd? Niet alles valt uit deze teksten af te leiden, maar Egidius is getrouwd in gemeenschap van goederen en erfde dus alles van zijn tweede echtgenote, die zowel van haar vader als van haar stiefmoeder als enige levende erfgenaam had geërfd. Het is vrij waarschijnlijk dat de kinderloze dienstknecht en winkelier hieraan zijn latere faam en naam als herenboer te danken heeft. Zijn enige verdienste is dat hij goed geboerd heeft in zijn partnerkeuze. De begunstigde instanties bezitten de goederen in volle eigendom na het overlijden van de langst levende schenker, in dit geval dus Egidius. De nieuwe eigenaars verbinden zich echter tot volgende overeenkomst:

en

ng

eri

in Re 7.2

2

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


1. Jaarlijks en eeuwigdurend twee gezongen missen voor elk van de schenkers en een gezongen jaargetijde voor Petrus Joannes x Maria Van der Auwera (haar ouders), voor Maria Philippina Campers (haar stiefmoeder), Michael en Jan Baptist Keurremans (haar broers), Joannes Gommarus x Maria Theresia Verdonck (zijn ouders) en Maria Catharina Huysmans (zijn eerste vrouw). 2. Na elk van de tien voornoemde jaargetijden een brooduitdeling onder de armen van Waarloos. Egidius overleeft zijn tweede echtgenote nog 17 jaar en overlijdt op 18-2-1912, net voor de Eerste Wereldoorlog, op 96-jarige leeftijd. Een uiterst hoge leeftijd voor die tijd. Hij woont dan in de Leemstraat 50, wat nu een deel van de Veelstraat is. Wat blijkt nu? Egidius Annot was 37 jaar toen hij zijn wereldberoemd doek heeft gemaakt. Op dat ogenblik was hij duidelijk een dienstknecht. Of hij echt arm was, weten we niet, maar het ging dus duidelijk niet om een rijke herenboer die eventjes een merklap maakte om de tijd te doden. Een waarschijnlijke hypothese is echter wel dat de vrijgezel Egidius Annot dit doek maakte tijdens de lange en donkere wintermaanden, wanneer de vroege duisternis de mensen tot binnenwerk verplichtte. We zien Annot op een zolderkamertje aan zijn doek werken om zo de lange en koude winteravonden door te komen. Se non è vero, è ben trovato…. Vreemd? Ja, erg vreemd, want we hebben geen weet van andere doeken die door mannelijke handen zijn vervaardigd. Het blijft dus een uiterst vreemde eend in de vrouwelijke bijt. Blijft natuurlijk de vraag waar het epitheton ornans zot vandaan komt. Nu ja ornans, iemand zot noemen is niet onmiddellijk de meest vleiende term, maar bij Egidius is het ondertussen een haast lieflijke term geworden. Is het omdat hij een dergelijke merklap heeft gemaakt? Misschien. Maar uiteindelijk zijn er nog andere verklaringen te bedenken. Misschien wel omdat hij zo zot was om nog op late leeftijd te trouwen. En op nog latere leeftijd te hertrouwen. Of misschien omdat hij en zijn vrouw hun volledige bezittingen aan de kerk en het bureel schonken. Wie is er nu zo zot? Of misschien zelfs omdat hij zoveel missen en brooddelingen liet doen. Wie zal het zeggen? En misschien is het uiteindelijk ook niet zo belangrijk. Wel belangrijk is het feit dat een gewone burger uit Waarloos een stukje onvervalst cultuurpatrimonium aan de wereld heeft geschonken. C’est fou, oui, maar het is vooral een fantastisch verhaal.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.2

Paul Catteeuw en Luk Du Mont

3


Het lijden en de dood van Christus

E

en geborduurd beeldverhaal door Egidius Annot (Waarloos) in 1853. Terecht wordt het naaldwerk van Egidius Annot algemeen beschouwd als een der merkwaardigste exemplaren uit de omvangrijke verzameling merklappen en tekendoeken van de Kontichse Koninklijke Kring voor Heemkunde. Formeel kan zijn werkstuk evenwel bezwaarlijk als een merklap of een tekendoek worden beschouwd. De compositie is immers niet uitgewerkt als een verzameling van traditionele als merktekens gebruikte pictogrammen, maar als een beeldverhaal dat door de borduurder zelf werd betiteld als ‘Het lijden en de dood van Christus’. Centraal in de compositie staat de voorstelling van het kerstgebeuren. Vooreerst krijgen we de traditionele voorstelling van de geboorte van Jezus. In een stal –eigenlijk slechts een afdak op palen – ligt in een met kant (?) versierd bedje – geen met hooi en/of stro gevulde kribbe – het pasgeboren kind, dat door Maria en Jozef wordt aanbeden. Links kijken een os en een ezel naar de boreling omdat, volgens een vrome volksoverlevering, ook zij het kind aanbeden zouden hebben. Volgens de gulden legende echter had Jozef ervoor gezorgd dat de hoogzwangere Maria de vierdaagse tocht van hun woonplaats Nazareth naar de koningsstad Bethlehem rijdend op een ezeltje kon afleggen, zodat de reis voor haar minder vermoeiend zou zijn. Als afstammeling van David moest hij zich immers met Maria en Jezus in zijn vaderstad aanmelden voor de door keizer Augustus opgelegde volkstelling. In dat verband bracht Jozef, nog steeds volgens De gulden legende, die os mee. Hij wilde die ter plaatse verkopen om met het ontvangen geld de hoofdelijke belasting te kunnen betalen, die bij de personenregistratie onmiddellijk werd geïnd. Hierbij aansluitend volgen de voorstellingen van de verkondiging aan de herders, de aanbidding van de herders en de aanbidding van de drie koningen. Onder het afdak van de stalling zweven twee engeltjes die een banderol vasthouden met de woorden ‘Glorie zij God enz.’, de eerste woorden van de vreugdezang die door een hemels koor werd aangeheven om God te danken voor de komst van de verlosser: Glorie zij God in den hoge en op aarde vrede aan de mensen van goede wil. Deze hymne hoorden de herders die in de buurt hun kudden bewaakten toen een engel hun de geboorte verkondigde van de lang verwachte Messias. Met vijf schaapjes zijn twee van hen naar de stal gekomen om er het kind te aanbidden. Tevens brachten zij voor de jonge moeder, die in zulke erbarmelijke omstandigheden haar kind ter wereld bracht, een eenvoudig kraamgeschenk mee: naar men mag aannemen wat versterkend voedsel in een korf, die vooraan in de stal werd neergezet. Zonder er rekening mee te houden dat – althans volgens de chronologie van de kerkelijke feestdagen – Melchior, Balthasar en Caspar, de drie wijze koningen uit het oosten, slechts dertien dagen na Kerstmis toekwamen,

en

ng

eri

in Re 7.2

4

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.2

verschijnen zij hier ook reeds. Geleid door de ster die boven de stal bleef stilstaan, zijn ze toegesneld om met hun gaven het kind te eren: goud voor zijn koninklijke waardigheid, wierook voor zijn goddelijke majesteit en mirre voor zijn sterfelijke menselijkheid. Links van de kerststal wordt de vlucht naar Egypte voorgesteld, Maria zit met het ingebusselde Jezuskind op de ezel en Jozef leidt hen weg uit Bethlehem om te ontsnappen aan de kindermoord, die door Herodes werd bevolen in de hoop dat ook de door hem gevreesde pas geboren nieuwe koning der Joden zou worden gedood. Boven – men begrijpe: achter – de vluchtende heilige familie staan in grote bloempotten twee dwergboompjes, het in merklappen herhaaldelijk terugkerend motief van de zogeheten ‘levensboom’. In de onderhavige context kunnen zij evenwel bedoeld zijn als een symbolische voorstelling van de wildernis waar zij doorheen moesten over een weg die liep door een woeste en onbewoonde streek, om zo Egypte te bereiken. Daar zouden zij zich gevestigd hebben in een dorpje nabij Heliopolis, thans een buitenwijk van Caïro. Rechts van de kerststal is een zeilschip voorgesteld. Ook dit motief komt herhaaldelijk in merklappen voor, maar net als voor de hogergenoemde dwergboompjes, is mogelijk ook hier aan een narratief pictogram te denken. Dit schip vormt immers een perfect pendant met de vlucht naar Egypte en kan daarom geredelijk beschouwd worden als een symbolische voorstelling van de terugkeer uit Egypte. Het is immers bekend dat na de dood van Herodes er in een droom een engel verscheen aan Jozef en hem de opdracht gaf om met Maria en het kind terug te keren naar het land van Israël. Die terugkeer hoefde niet, zoals de vlucht naar Egypte, in het geniep te gebeuren. Blijkbaar stelde de volksdevotie zich derhalve daarbij voor dat de heilige familie koos voor de gemakkelijke bootreis, eerst helemaal de Nijl af en dan verder over zee naar een der Palestijnse havens. In het onderste register is links het verhaal uitgebeeld van de twaalfjarige Jezus, die na afloop van het feest der ongedesemde broden in de tempel van Jerusalem was achtergebleven toen Maria en Jozef met de andere pelgrims huiswaarts keerden. Pas na drie dagen bangelijk zoeken vonden zij Jezus tussen de schriftgeleerden, ’… naar wie hij luisterde, die hij ondervroeg en die hij verbaasde door zijn scherpzinnigheid en zijn antwoorden’. In het centrale gedeelte van dit register wordt het laatste avondmaal voorgesteld. Jezus zit te midden van zijn twaalf apostelen achter een lange tafel. Reeds heeft hij het brood gezegend, gebroken en rondgedeeld. Nu zegent hij ook de kelk met wijn om zijn leerlingen beurtelings daaruit te laten drinken en ze aldus op mystieke wijze te voeden en te laten leven met zijn lichaam en zijn bloed. Rechts van het laatste avondmaal zit Christus in kniegebed in de olijvengaard van Gethsemane. Als mens kent hij daar de natuurlijke afkeer en de angst voor het bitter lijden dat hem wacht en dat hij in zijn ziel voorvoelt. Het wordt hem voorgehouden door een engel, die hem de symbolische beker met ‘gistende wijn uit bittere kruiden’ aanreikt. Maar diezelfde engel sterkt hem ook zodat hij aan het einde van zijn gebed kan zeggen: ‘Vader, indien gij het wilt, neem dan deze beker van mij weg, doch niet mijn wil geschiede, maar de uwe’. Het vervolg van het verhaal, Christus’ eigenlijke passie is uitgewerkt in het bovenste register en begint met de gevangenneming. Christus is geboeid en wordt onder bewaking van een tempelwachter – hier anachronistisch voorgesteld als een 19e-eeuwse gendarme met een hellebaard – door twee dienaren weggebracht om te worden verhoord. Van joodse zijde gebeurde dit in het Gazith (gerechtshuis) door de hogepriesters Annas en Kaïphas en door Herodes. Die ondervraging van Christus wordt symbolisch voorgesteld door het gebouw rechts bovenaan, waarin we achter de vensters van de bovenverdieping de gestalten zien van de beide vertegenwoordigers van de religieuze rechtbank en van koning Herodes, de hoogste instantie van de burgerlijke rechtspraak. Toen Jezus naar het Gazith werd gebracht, is Petrus hem daarheen gevolgd tot in de voorhof. Daar bleef hij het verder verloop der dingen afwachten. Hij wordt er herkend als een van Jezus’ volgelingen, maar ontkent dit tot driemaal toe. Die verloochening van Petrus is voorgesteld rechts naast de kerststal. Wanneer hij het kraaien hoort van de haan die bij hem op een kandelaberzuiltje zit, beseft hij plots dat hij zich, zoals Jezus het had voorspeld, schuldig heeft gemaakt aan het ergst mogelijk verraad en wanhopig wenend grijpt hij met beide handen naar zijn hoofd. Onder het Gazith is een kleiner gebouw voorgesteld. In de context van het beeldverhaal mag het geredelijk worden beschouwd als het pretorium, de residentie van de Romeinse gouverneur Pilatus. Het is immers naar hem dat Christus in laatste instantie werd gebracht omdat hij, de hoogst geplaatste vertegenwoordiger van het Romeins gezag, de enige was met de nodige bevoegdheid om het doodvonnis uit te spreken, dat de joodse rechters eisten. Pilatus voelt zich hierdoor gechanteerd en laat daarom Christus extreem geselen in een poging om door die overdreven lijfstraf zijn leven te kunnen sparen. Die geseling van Christus werd in het pretorium voltrokken, maar om evidente redenen stelde Annot haar naast het pretorium voor. Christus staat naakt vastgebonden aan de geselpaal en wordt door twee gerechtsdienaars ongenadig geslagen met een takkenbos en met een stok. Uiteindelijk moet Pilatus toch zwichten voor de eis van de priesters en van het volk. Hij levert Christus aan hen uit om hem te kruisigen tot de dood er op volgt.

5


Die Kruisiging wordt overeenkomstig het algemeen aanvaarde hiëratische (n.v.d.r.: sober, streng, verheven van expressie) schema uitgebeeld. Bovenop de Golgothaheuvel hangt Christus in opperste pijn en vernedering aan het schandhout te sterven. Onder het kruis staan aan zijn rechterkant zijn moeder Maria en aan zijn linkerkant Johannes de evangelist, de enige van zijn apostelen die na de gevangenneming niet wegvluchtte om onder te duiken. Wat verder naar achteren staat aan de ene kant de gerechtsdienaar Stephaton die een in edik en gal gedrenkte spons aanreikte om Jezus’ dorst te lessen; aan de andere kant de dienaar Longinus die met een lans Jezus hart doorstak, ook al was hij al overleden. Tenslotte staan helemaal opzij de Romeinse bewakers: de honderdman te paard en drie soldaten, allen weerom anachronistisch gekleed als 19e-eeuwse gendarmen. Egidius Annot noemde zijn beeldverhaal Het lijden en de dood van Christus. Terecht kan men zich afvragen hoe deze titel zich laat rijmen met de episodes uit de kindsheid van Jezus. Zulks geldt in de eerste plaats voor de uitbeelding van het kerstgebeuren. Dit wordt door de kerk toch gevierd met een vreugde die in eenklank is met het stille geluk van de jonge moeder Maria, met de jubelende lofzang van de engelen, met de kinderlijke vreugde van de herders om het wonder van de geboorte van de lang verwachte Messias en met de eerbiedige devotie van de drie wijzen die het kind komen aanbidden en eren met hun koninklijke geschenken. Maar ondanks al die vreugde vragen de schrijvers van de volkse devotieboeken de gelovigen toch ook in gedachten te houden dat Christus’ passie reeds begon in de stal van Bethlehem. Hijzelf, zo houden zij voor, wilde immers vanaf zijn eerste levensdag zijn zending van verlosser in pijn en smart beginnen. Daarom verkoos hij in het holst van een barre decembernacht in een schamele stal te worden geboren, waar hij op een handvol hooi in een kribbe lag, bevend en wenend van kou omdat de os en de ezel zijn verkleumde voetjes niet konden verwarmen met hun warme adem. In het verlengde van deze gedachte ligt ook de vraag aan de gelovigen om Jezus’ lijden tijdens de vlucht naar Egypte te gedenken. Volgens deze schrijvers voelde hij in zijn ziel immers de doodsangst en de pijn van elk der onschuldige knaapjes van Bethlehem die door de soldaten van de koninklijke garde gruwelijk werden vermoord, want hij besefte dat Herodes in elk kind hem hoopte te doden. De terugkeer uit Egypte was voor Jezus, de ‘koning der Joden’, geen triomfantelijke wederkomst uit ballingschap, maar gebeurde in alle discretie, maar niettemin volgens Gods wil. Door de profeet Osee was immers voorspeld: ‘Uit Egypte heb ik (God) mijn zoon teruggeroepen’. Aan deze woorden kan men de gedachte koppelen: niet om als de nieuwe koning der Joden met veel feestelijk vertoon de troon te bestijgen, maar om als de lang verwachte Messias voor de verlossing van de mensheid de slavendood te sterven op het kruis. Wanneer Maria en Jozef de verloren gewaande Jezus na drie dagen zoeken terugvinden in de tempel te midden van de schriftgeleerden, vraagt Maria hem licht verwijtend: ‘Kind, waarom hebt gij ons dit aangedaan?’. Daarop antwoordt Jezus – volgens de oudere vertellingen uit het Latijn -:’…wist gij dan niet dat ik mij aan de zaken (de dienst) van mijn vader moet wijden?’. Door dit antwoord geeft Jezus te kennen dat hij gehoorzaamheid aan de wil van zijn goddelijke vader stelt boven aanhankelijkheid aan zijn moeder en zijn voedstervader. Zo zal hij later, tijdens zijn nachtelijke gebedswake in de olijvengaard van Gethsemane zijn onderwerping aan God uitspreken door zijn passie en kruisdood te aanvaarden met de woorden: ‘… Vader, niet mijn wil geschiede, maar de uwe’. Omdat het antwoord aan zijn moeder verwijst naar de laatste woorden van zijn in doodsangst uitgesproken gebed op de olijfberg, kondigt hij daarmee reeds zijn gruwelijke passie aan, maar ‘zij (Maria noch Jozef) begrepen (nog) niet wat hij bedoelde’. In het licht van deze beschouwingen wordt duidelijk dat de scènes uit Jezus’ kinderjaren meer zijn dan een preambule bij het passieverhaal. In de sterk emotioneel gekleurde devotie tot het lijden en sterven van Christus werden sinds de late middeleeuwen ook de hier besproken gebeurtenissen graag betrokken, en deze benadering bleef tot ver in de 20e eeuw doorleven. Men kan daarom rustig aannemen dat ook Annots geloofsbeleving en devotie door deze visie op het passieverhaal was gedetermineerd. Alleen stelt zich de vraag of hij als leek voldoende onderlegd was en tegelijk creatief genoeg om deze visie in zijn naaldwerk pictografisch uit te werken. Hierover een uitspraak doen is niet mogelijk. Het is echter wel verleidelijk om aan te nemen dat hij daarvoor de hulp kreeg van een geestelijke. Daarbij kan gedacht worden aan de dorpspastoor, een bevriend priester of een bevriende kloosterling. Vooralsnog moet het hieromtrent echter bij een veronderstelling blijven. Leo Wuyts (1931-2013)

en 7.2

6

ng

eri

in Re

Noot van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich. • De verloochening van Petrus: een afwijkende verklaring zou kunnen zijn dat Petrus zijn vingers in zijn oren stopt om het gekraai van de haan niet te hoeven horen. • De apostel Johannes: vermoedelijk heeft Leo Wuyts zich hier vergist. De kledij laat uitschijnen dat het hier waarschijnlijk Maria Magdalena betreft Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Annot en de Lapzussen

D

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.2

e borduurlap van Egidius Annot is een unicum, niet enkel omdat hij door een man geborduurd werd maar vooral door de manier waarop hij het leven van Christus uitbeeldde in kruissteek. Egidus was een man met de nodige zin voor humor. Petrus die zijn oren dichthoudt en de drie gezichtjes achter de ramen van het gerechtshuis getuigen daarvan. Het is ook briljant hoe hij een oplossing vindt als hij niet voldoende plaats heeft voor het volledige ‘Glorie zij de Vader’ door simpelweg ‘ enz…‘ toe te voegen. Leuk zijn ook de vele details die Egidius toevoegde aan zijn figuren en motieven. De uniformen van de soldaten, die hij in de Franse tijd situeert, hebben, naast de juiste kleuren van jas, broek en hoofddeksel ook de bijhorende gouden knopen en epauletten en het kwastje op het hoofddeksel. De bereden soldaat heeft zelfs een stijgbeugel ter beschikking. Bij het motief van Jezus in de tempel tussen de schriftgeleerden, zijn de stoelen dan weer van de nodige details voorzien. De rugleuning steekt uit boven de figuurtjes, je ziet de poten en de sporten. De twee schriftgeleerden met beide armen in de zijde hebben een gesloten, zwart boek op hun lezenaar, de twee anderen een open boek, getuige de witte steekjes. Het bedje van de kleine Jezus in de stal kreeg ook een negentiende-eeuwse uitvoering. Het lijkt een ijzeren ledikantje met kant versierd, niet iets wat meteen aan een kribbe doet denken. Egidius was ook zeer consequent in het uitvoeren van zijn figuren. Ze zien er allemaal verschillend uit maar degenen die meermaals voorkomen, soldaten, wachters, Maria, apostelen, en schriftgeleerden zijn geborduurd met telkens eenzelfde aantal kruisjes voor het gezicht, het bovenlijf, de broek, het kleed of de tuniek. Nochtans had Egidius geen patronen waarop hij zich kon baseren. Zou hij vooraf elk figuurtje op papier uitgetekend hebben? Het is niet voor niets dat dit één van de eerste lappen uit het museum was waarvan men een patroon maakte. In de loop van de jaren is deze lap dan ook al door verschillende personen nageborduurd. Met het oog op de viering van de 200e geboortedag van Egidius wilden we deze lap opnieuw onder de aandacht brengen. Er werd een facebookgroep aangemaakt ‘Zotten Annot - Kontichse merklappen en tekendoeken’. Iemand van de lapzussen digitaliseerde het patroon. In het tijdschrift Merkwaardig, dat ongeveer 1200 merklapliefhebbers in het Nederlandse taalgebied bereikt, verscheen een artikel met foto over de borduurlap van Egidius. Sindsdien werden er heel wat patronen aangekocht vanuit verschillende landen, wat getuigt van een wereldwijde belangstelling voor het naborduren van deze Vlaamse lap. Ook veel van de lapzussen zetten zich, sommigen voor de tweede keer, aan het naborduren van de lap. Ieder doet dit in zijn eigen stijl. Ze kiezen hun lievelingsstof, heel fijn, fijn, of wat grover geweven. Ze gebruiken katoen of zijde, in verschillende kleurtinten. De lappen die tot nu toe klaar zijn, geven dan ook al een verrassend beeld. Ze stellen allemaal hetzelfde voor maar zien er heel anders uit. Het resultaat kan u bewonderen op de tentoonstelling in september. Niet enkel onze Kontische merklappengroep vindt plezier in het samen borduren van deze lap. Ook in Frankrijk werkt een groep borduursters van het forum ‘Marquoirs, Samplers & Cie’ aan deze bijzondere lap. Zij zijn begonnen op 3 juli 2015, borduren elke maand een ander motief en hopen zo de lap klaar te hebben tegen 3 juli 2016, Egidius 200e verjaardag. Eén van de initiatiefneemster heeft een blog waar je hun vorderingen kan volgen: http:// couleurtourterel.canalblog.com.

7


DE PREHISTORIE IN WAARLOOS: HET BEWIJS DOOR EEN STEEN

I

n een boek van 1968 schreef prof. J. Hannes: “In Waarloos is weinig gebeurd dat spectaculair kan genoemd worden, maar dat is ook waard te worden vastgelegd” (R. Van Passen, Geschiedenis van Waarloos, Gemeentebestuur van Kontich, 2000, 5). Deze zienswijze van een collega-professor betwist ik en zij is nu zeker achterhaald. Ik verklaar mij hierna nader. In het zeer gedocumenteerde boek over de geschiedenis van Waarloos van prof. em. dr. R. Van Passen wordt over de Steentijd (met de namen paleolithicum, mesolithicum en neolithicum) aangehaald dat in het laat-paleolithicum en in het neolithicum de hogere punten in het landschap de voorkeurplaatsen voor bewoning waren, ver van de grillige vloeden van rivieren en beken (Van Passen, o.c., 41). Tevens wordt in dit boek op p. 42 vermeld dat de Sint-Michielskerk van Waarloos als “uitkijkpost” in het landschap gold: deze kerk bevindt zich inderdaad op een “hoger punt” in het landschap. Het is dan ook uniek voor Waarloos en haar geschiedenis dat enkele jaren geleden in de Beekboshoek1, bij de graafwerken voor het kinderdagverblijf “‘t Wisterke”, een slijpsteen werd gevonden die meer dan 7.000 jaren oud is. Dit is verklaarbaar: “’t Wisterke” ligt niet ver van de Sint-Michielskerk, op een hoogte. Enkele honderden meter verder op een veilige afstand voor de prehistorische mens, vloeit de Hessepoelbeek. De Hessepoelbeek krijgt daarmee een nieuwe valorisatie: zij is de bron van leven in Waarloos, tot in de prehistorie! De bron van de Hessepoelbeek ligt op 29 meter hoogte (Van Passen. o.c., 25), achter de vroegere site van Maes Pils (nu Brouwersveld – Herman De Nayerstraat). De brouwersfamilie Maes koos niet toevallig om de site van Maes Pils te vestigen juist voorbij de bron van deze Hessepoelbeek. Deze brouwerij van Maes Pils lag in het gehucht Ter Beke, dat op 25 meter hoogte gelegen is (Van Passen, o.c., 25). De Hessepoelbeek geldt dus als bron van water en bier in Waarloos! Decennialang hebben velen jaloers gekeken naar dat kleine dorpje Waarloos, met zijn alom bekend bier, dat Waarloos op de kaart zette. De productie is helaas verplaatst naar Alken … In de toekomst gaan velen echter anders kijken naar dat kleine dorpje Waarloos, waar een steen uit de prehistorie werd gevonden die vele andere naburige dorpen niet hebben. Waarloos, als eerste plaatsje van prille beschaving, die dan werd uitgedragen naar de omliggende dorpen. Ik eindig met deze tekst op te dragen aan de jeugd van dit kleine dorpje Waarloos met de tekst die naar aanleiding van de plaatsing van de steen werd geredigeerd2:

en

ng

eri

in Re 7.2

8

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


“Oud ontmoet jong Deze slijpsteen is vermoedelijk meer dan 7000 jaren oud. Een merkwaardige vondst die bewijst dat mogelijke bewoning in Waarloos zeer ver teruggaat. Tot in het mesolithicum (de middensteentijd). Op deze steen hebben onze voorouders hun stenen werktuigen fijn geslepen. Deze prehistorische steen kan nu ook het symbool zijn van dit nieuwe kinderdagverblijf. Hier worden onze kleinste inwoners in hun vroegste levensjaren op de best mogelijke manier geslepen tot kleine diamantjes die ooit hun schitterend steentje aan onze samenleving zullen bijdragen.” De lach is nooit ver weg in Waarloos. Dat weet ik vanaf mijn geboorte, via familie, vrienden en de verenigingen van Waarloos. De Waarlozenaar houdt ervan. Mag ik daarom minder academische taal toevoegen in de vorm van fusiehumor die bij de fusie tussen Waarloos en Kontich werd verspreid, en die door de alom geprezen Robert Van Passen wordt geciteerd op p. 501 van zijn reeds geciteerd boek: “De Jef van Waarloos is kasseier en moet in Kontich een straat herstellen. De Sus staat in de deur met gekruiste armen en vraagt: ‘Wel Jef, gastarbeider?’ Jef werkte nog even verder, keek dan omhoog en zei: ‘Neen, Sus, ontwikkelingshulp’ ”. Herman Braeckmans

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.2

1 Deze grond is eigendom van de kerkfabriek St.-Michaël in Waarloos. Een erfpacht werd verleend aan het OCMW van Kontich, bouwheer van ‘t Wisterke. Met dank aan de afdeling patrimoniumbeheer van het OCMW en aan het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium dat de historische origine van deze steen attesteerde. 2 Met dank aan Paul Catteeuw die samen met mij deze tekst redigeerde, of … hoe de samenwerking tussen een jurist en een germanist nog positief kan uitdraaien!

9


Het Trapken Op

D

e geschiedenis van Het (wit) Cruys als de oudste herberg van Waarloos gaat al zeker terug tot de 16e eeuw. In het leenboek zien we dat François Van Loock x Elisabeth Poirters uit Hove het huis met hof en land te leen ontvangen op 17-5-1583. Gezien de ligging schuin over de kerk dan al herberg.

Op 24-7-1609 kopen Michiel De Bruyn x Tanneken Eliaerts uit Kontich het huis. Hun dochter Elisabeth huwt Jan Braeckmans. Hun 8-jarige zoon is sterfelijk man en Michiel blijft dienstelijk man tot Adriaen bekwaam zal zijn. Op 9-1-1626 houdt Adriaen het huis en toebehoorden, samen omtrent ½ bunder, te leen. Het Wit Cruys hoort Jan Braeckmans x Elisabeth De Bruyn toe, hem toegekomen bij scheiding en deling. Op 4-6-1652 verhef (= leenerkenning) van Het Cruys door tapper-herbergier Jan Braeckmans x Catharina Vermijlen, het is hem toegekomen tegen zijn mede-erfgenamen. Na de dood van de echtgenoten Jan en Catharina Braeckmans-Vermijlen wordt de grote erfenis gedeeld onder de drie kinderen op 1-6-1693. Het huis (hoeve) komt dan toe aan Adriaen Braeckmans x Anna Goeyvaerts met huis, stallingen, schuur en het wagenhuis met de helft van de hof, groot 286 roeden en 32 voeten. Zijn zus Anna Braeckmans x Adriaen Ceulemans erft de andere helft van de stede Het Cruys met het bakhuis, de nieuwe schuur, de helft van de hof en de landen daaraan gelegen, ook groot 286 roeden en 32 voeten. Kort daarna moet Adriaen achter de woning op de plaats van het wagenhuis een brouwerij gezet hebben, in die periode was namelijk net de brouwerij De Hespketel gestopt. Na de dood van Adriaen (30-3-1730) erft Franciscus Braeckmans x Elisabeth Spillemaeckers het huis met herberg, hof en brouwerij en op 12-7-1775 verkoopt Joannes Ceulemans Adriaenszoon, kleinzoon van Anna Braeckmans, de tweede helft van Het Cruys: “Thans een schone welgelegenstede met huysinge te voren backhuys geweest, met stallen, schuere, lande, gronde ende toebehoorten gelegen omtrent de kercke aan Franciscus, zodat alles weer een geheel vormt. Op 6-2-1776 wordt tegen de gevel van de schuur een nieuw huis gebouwd dat wordt gehuurd door Adriaen Joris x Maria Catharina Geerts. En dit huis is het huidige Trapken Op. Op 28-5-1781 vindt er weer een scheiding en een deling voor de vier kinderen van Franciscus plaats. De brouwerij met toebehoorden en het huis komt toe aan Elisabeth Josepha Braeckmans, begijn in Antwerpen, die haar bezittingen enkele dagen later openbaar verkoopt. Cornelis

en

ng

eri

in Re 7.2

10

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Storms blijkt de hoogste bieder in opdracht van Philippus Jacobus Braeckmans die daardoor eigenaar wordt. Hij is al brouwer en dienende schepen in Wommelgem en verhuurt de brouwerij en woning aan Joris-Corneel van Soom x Maria Catharina Busschots. Voor notaris Charles Vincent Torfs in Wommelgem wordt op 4-8-1788 een huurcontract opgesteld op naam van Jan Baptist Storms en toekomstige echtgenote Elisabeth De Bie. De volgende eigenaars zijn Petrus Andries x Isabella Josepha Braeckmans, dochter van Philippus Jacobus. Zij bewonen herberg en brouwerij zelf. Petrus is brouwer en gemeentesecretaris. Na zijn dood houdt zijn weduwe de herberg verder open. Volgende eigenaars: Joannes Antonius Sel x Maria Josepha Andries, dochter van Petrus. Bij het overlijden van Maria Josepha huwt weduwnaar Joannes met haar zus Anna Dorothea. De volgende brouwer is Petrus Victoris Spruyt, getrouwd met Maria Ludovica Vermijlen. Ze bewonen het huis (met trapje) niet zelf maar verhuren het aan Michael Wagemans van 1861 tot 1870. Volgende huurders van 1870 tot 1879: Joannes Cornelis Poortmans x Maria Theresia Regina Somers en van 1880 tot 1931: Joannes Baptista De Herdt x Maria Costermans. Onder de laatstgenoemde huurder heeft de herberg de naam Brouwershuis gekregen. Zijn dochter Marieke De Herdt volgt hem op en schenkt er Maltor, het bier van de brouwerij Wit Cruys. Door de schoonzoon van Henricus Micaelis Spruyt, die in 1885 eigenaar was geworden, begon het tijdens de crisisjaren mis te lopen, omdat de man op de beurs speelde om wat extra te verdienen. In 1935 ging de zaak failliet. De familie werd eigenaar van alle gebouwen en hof en verhuurde de herberg. De andere gebouwen werden verbouwd. Voor de familie De Vocht werd in 1938 een nieuwe woning gebouwd. Pas in 1976 werd de mouterij afgebroken. Het Brouwershuis werd uiteindelijk verkocht aan brouwerij Maes die het doorverkocht aan Guy Seeldraeyers uit Heffen en aan diens zoon Patrick die er nog steeds eigenaar van is. In de volksmond spreekt echter niemand van het Brouwershuis, maar is het gekend als het Trapken Op. Na 1935 kenden we opeenvolgend als huurders: Maria Coleta De Herdt, Suske Hendrickx x Yvonne Felicia Van der Auwera, Gregoor Vervoort (beter gekend als de Gore), Sus en Stella Aerts Waegemans, Eddy en Jeanine DruytsRoyermans, Dave Bal en tenslotte tot op de dag van vandaag Jef Verbist. In al die jaren speelde zich een groot deel van het dorpsleven in dit cafĂŠ af. Hier kwamen tot 1904 het schepencollege en de gemeenteraad samen. En in de 19e eeuw heeft Jan Baptist Reykers er muurschilderingen aangebracht die ondertussen na de renovatie terug van onder het behangpapier zijn tevoorschijn gekomen. Maar ook nu nog is Het Trapken Op de ideale plaats van samenkomst voor al wie met Waarloos is begaan.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.2

Elza Broes

11


Waarloos, een levend dorp.

W

aarloos is dan wel een deelgemeente van Kontich, maar op gebied van sociaal leven zijn we toch wel een buitenbeentje. Als je weet dat Waarloos slechts een 1800 inwoners heeft op een oppervlakte van 471 ha, en je legt daar het aantal verenigingen naast, zie je dat zowat iedereen lid moet zijn van één of andere vereniging. En dan zijn het ook nog allemaal zeer dynamische verenigingen. Je hebt natuurlijk de klassiekers: Davidsfonds, KVLV, Landelijke Gilde, Gezinsbond en Ziekenzorg. Zij zorgen ervoor dat hun doelgroep steeds tevreden huiswaarts gaat na één of ander evenement. Maar er is meer, veel meer. Hét kloppend hart van Waarloos vind je bij De Veteranen, officieel RV Waarloos geheten. Anders dan de naam doet vermoeden gaat het niet over een aantal oude mannen die een clubje hebben opgericht. RV Waarloos staat voor een dorpsvereniging waar iedereen wel zijn gading vindt. Tal van activiteiten worden gedurende gans het jaar door en voor de leden georganiseerd. Voetbal (4 ploegen), fietsen (4 niveaugroepen), badminton, biljarten, kaarten, petanque, … het wordt allemaal uitgeoefend in, of in de korte of wijde omgeving van het chalet “Swa Campaert”. Toen RV Waarloos in 2014 zijn 50-jarig bestaan vierde werd er een week gefeest, waarbij elke sportgroep een dag voor zijn rekening nam. Nooit gezien! 2016 was een echt topjaar. Onze damesploeg voetbal, de vier in de volksmond, is in hun tweede jaar competitie kampioen geworden! Nog een dikke pluim voor de ganse ploeg en hun begeleiders. Ik denk dat zowat half Waarloos lid is van de Veteranen. En vind je toch je niet wat je zoekt bij De Veteranen? We hebben nog meer! Zo wordt er jaarlijks een toneelstuk opgevoerd door toneelvereniging “’t Podium”, meestal blijspelen die je een ontspannende, en soms een spannende avond bezorgen. Puur amateurisme maar wel op een hoog niveau. Als je wil komen kijken, op tijd reserveren want het is steeds snel uitverkocht. En we kunnen nog steeds acteurs gebruiken Voor de jeugd is er jeugdhuis “Den trap”. Reeds jaren toonaangevend als het gaat over organiseren van allerhande activiteiten. Top daarbij zijn de “Openjeugdhuisdagen” in het laatste weekend van augustus. En datzelfde weekend is er ook nog de befaamde Boerenmarkt Koninklijke fanfare Sint-Cecilia is een begrip, niet alleen in Waarloos maar tot ver erbuiten. Stemmen worden dan weer geoefend in het zangkoor Sint-Cecilia of in de muziekgroep Muzamuze. De vissers onder ons gaan graag een lijntje uitgooien in het unieke kader van de oude spoorwegberm. En na het vissen verder wandelen, hetzij richting Mechelen, hetzij richting Kontich, maar steeds via diezelfde spoorwegberm. Al deze verenigingen draaien op vrijwilligerswerk. Niet te onderschatten wat de waarde daarvan is. Dus een grote dankjewel is het minste wat je hen kan geven. Waarloos, een bruisend dorp! Kom ook eens een kijkje nemen, een wandeling maken, sporten. Steeds welkom! Leon Joosten

en

ng

eri

in Re 7.2

12

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Veertig jaar: verweesd of verWAARLOOSd? Over de rijkdom van een arm dorp

1976

was het laatste jaar dat Waarloos een zelfstandige gemeente was. 1 januari 1977 werd ze zonder enige inspraak onherroepelijk opgeslorpt door buurgemeente Kontich. Die er trouwens ook niks kon aan doen. Zulke beslissingen worden nu eenmaal boven de hoofden van de betrokkenen genomen. En zo werd het verstedelijkende Kontich opgezadeld met het landelijke Waarloos. Of werd het er misschien juist mee verrijkt? Dit artikel – evenals heel dit extra-nummer – zal geen antwoord geven, maar ongetwijfeld wel stof tot nadenken.

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.2

In de eerste plaats is Waarloos rijk aan boeiende mensen en verenigingen, evenals Kontich trouwens. Van Passen, de geschiedschrijver, heeft aangetoond dat er een even interessante geschiedenis is geweest, zij het enigszins beknopter, maar het dorp is altijd ook veel kleiner geweest. Minder brouwerijen, bijvoorbeeld, maar wel één die Waarloos op de kaart van België en zelfs op de wereldatlas heeft gezet… Brouwerij Maes is dus verdwenen, maar heeft een blijvende stempel gezet op het socio-culturele leven van Waarloos. De Maes-vlakte is nu omgetoverd tot KMO-gebied. Als bij wonder zijn sommige gebouwen van de origine gespaard gebleven. Het voormalig brouwershuis van de inmiddels verdwenen brouwerij Sint-Michael werd in 1880 aangekocht door de steenbakker Egied Maes. Het gebouw dateert van het begin van de 19e eeuw en achteraan liggen ook nog de stallingen uit die periode. Een andere brouwerij die zijn sporen heeft nagelaten is het Wit Kruis. Zoals vaak in vroegere tijden was er een herberg aan verbonden. Het Brouwershuis, of liever Trapken Op, is een begrip in de wijde omgeving. Het fungeerde ooit ook als raadzaal voor het gemeentebestuur. Kan de band tussen bevolking en bestuur nauwer zijn? De muurschilderingen binnen roepen de sfeer op van de nabije omgeving, meer dan 150 jaar geleden. Schilder JanBaptist Reykers van Kontich moet er een graag geziene stamgast geweest zijn. Het gebouw aan de Ferdinand Maesstraat en heel de dorpskom errond is beschermd. De kerk natuurlijk. Maar ook het kerkhof, waar zoveel van die Waarlose boeiende figuren begraven liggen. De Sint-Michielskerk heeft een bewogen geschiedenis achter de rug. De 16e-eeuwse kerk werd in 1855 afgebroken, op de toren na. In de plaats kwam een neogotisch gebouw. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het fel beschadigd en ook na de Tweede waren herstellingen nodig. Toch zijn er in het stemmige interieur nog mooie artistieke pareltjes te ontdekken. Het landelijke kerkhofje is uniek doordat het op een motte (kunstmatige hoogte) gelegen is en volledig ommuurd of omhaagd is. Blikvanger is de grafkelder van de familie della Faille, eertijds heren van Waarloos. Zoals eertijds gebruikelijk was, staat het gemeentehuis naast de kerk. Het werd in 1903 opgetrokken in neoVlaamse-renaissancestijl. De ontwerper was de Kontichse architect Karel Janssens, die ook de gemeentehuizen van Mortsel (helaas afgebroken) en Edegem tekende. In de nabije omgeving staan nog een aantal burgerhuizen met een

13


verdieping, maar ook enkele meer kleinschalige woningen van één bouwlaag, die bijdragen tot de intieme landelijke sfeer van de dorpskom. Enkele van die bescheiden huisjes werden al afgebroken en vervangen door appartementsblokken. Beeldbepalend is ook de voormalige gemeentelijke jongensschool met een onderwijzerswoning die nog bewijst welk een prestige onze schoolmeesters vroeger genoten. Ook o.a. langs de Beekboshoek vind je fraaie – soms alleenstaande – woningen. Op het einde van de jaren 1970 en in de jaren 1980 tekende Joris Olyslaegers, onze eerste conservator, heel wat idyllische dorpszichten van Waarloos. Ze werden gebruikt voor de talrijke maandkalenders die het Davidsfonds destijds heeft uitgegeven. Het is frappant hoeveel van die schilderachtige plekjes sindsdien verdwenen zijn. Ik ging een kijkje nemen in de Keizerenberg: twee van de drie waren verdwenen. Het derde betrof een omgebouwd bakhuis met schuurtje. In de sluitgevel staat een datum in gesmoorde steen: 1787. Het heeft hier nog op de voorpagina gestaan. Nu is het helemaal ineengestort nadat er een auto is tegengereden. Toch is de jonge boer Fierens nog van plan het op te kalefateren. In het gebouwtje zal een melkautomaat komen. Hopelijk komen er vele klanten langs want je kan er van verrassende vergezichten genieten op de Keizerenberg! Daarom misschien dat de straat stilaan raakt volgebouwd! Sommige boerderijen zijn met de tijd vervallen tot ruïnes, zoals de hooggelegen Paaleikhoeve achter de Nonnenbos tegen Rumst aan: een uniek exemplaar in onze landelijke architectuur, volgens Joris Olyslaegers. Andere belangrijke boerderijen doen het beter. Hoeve Ter Linden, beter bekend als Hoeve Dom, aan de Groenenhoek werd enkele jaren geleden verbouwd tot een rustieke villa. Een speling van het lot, want vroeger hoorde ze bij een hof van plaisantie, een omwald kasteel met duiventoren en al. De Kriekelaarhoeve is de latere naam voor het aloude Ter Ept (14e eeuw), ooit een hoeve van de Sint-Michielsabdij. De gebouwen zijn recent en liggen midden een brede rechthoekige omwatering (schrans). Vaak is het er aanschuiven om hoeveproducten te kopen. De merkwaardige paalschuur of hooiberg (het dak kon met katrollen langs vier palen omhooggetrokken of neergelaten worden) is ondertussen al lang verdwenen. Een ander actief landbouwbedrijf is gevestigd in de Gasthuishoeve. De gronden in de omgeving behoorden toe aan het gasthuis van Mechelen. Vlakbij liggen de gemeentelijke visvijver en het door Natuurpunt aangeplante Hulstmanbos, op de plaats waar tot voor kort het waterzuiveringsstation lag. Maar de meest indrukwekkende hoeve is Vissershage, beter bekend als de Wachters- of Geysemanshoeve langs de Michel Geysemansstraat. Dit U-vormige complex werd in het midden van de 19e eeuw opgetrokken door de familie della Faille-Geelhand, die haar wapenschild aanbracht op de linkergevel. Het erf is gekasseid. Opmerkelijk was de installatie tegen de binnengevel waarin een hond in een rad moest lopen om boter te karnen. In de langsschuur rechts is een stervormig venster in de voorgevel verwerkt. Ook al is dit overzicht verre van volledig, het is duidelijk dat Waarloos niet bedeeld is met prestigieuze monumenten. Maar juist die her en der verspreide monumenta minora dragen bij tot de landelijke charme van ons dorp. Als Waarloos al verweesd is, dan komt dat door de multinational Alken-Maes die zijn gezinnen in de steek heeft gelaten. Dat grote broer Kontich zijn fusiegemeente niet verwaarloost, zal blijken uit initiatieven zoals de restauratie en renovatie van de kerk, het kerkhof en het vroegere gemeentehuis. Als “die van Kontich” (en vooral de financiën) het tenminste zullen toelaten! Frank Hellemans

en

ng

eri

in Re 7.2

14

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


GEWORTELD IN WAARLOOS (deel 1)

F

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.2

lor Van de Vondel vertelt over zijn jeugd en zijn dorp Flor, op 2 april van dit jaar 94 jaar geworden, heeft zijn hele leven op de Twee Bunder Hoeve in Waarloos doorgebracht. Zijn benen zijn weliswaar versleten, maar vertellen kan hij als geen ander. Helder van geest vindt hij het stilaan wel tijd om een en ander – uit vervlogen tijd – op papier te (laten) zetten. Hij is de laatste overlevende van de groep uit Waarloos die aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, door de Belgische overheid werd bevolen naar het westen van het land, en later naar Frankrijk te vluchten, als rekruteringsreserve voor het leger. Het ging allemaal om mannen tussen de 16 en de 35 jaar oud die om allerlei redenen nog geen legerdienst hadden volbracht en dus nog niet gemobiliseerd waren (zie ook https:// pieterserrien.be/boeken/van-onze-jongens-geen-nieuws/wiezijn-de-crabs). Wat volgt is gebaseerd op twee gesprekken met Flor. Annotteke Ik ben geboren in 1922 en heb altijd op de hoeve in de Groenenhoek gewoond. Toen mijn vader, geboren in 1895, nog naar school ging woonde Egidius Annot, samen met zijn vrouw in een huisje, vlak over de meisjesschool van Waarloos. De schoolkinderen liepen graag langs bij hem, hij was een vriendelijke man: ze noemden hem Annotteke. Het echtpaar stierf kinderloos en zij schonken hun eigendom aan de kerkfabriek op voorwaarde dat jaarlijks voor hen een novene werd gehouden. Ik herinner mij nog de naamafroeping tijdens de eredienst. Vader pachtte de hoeve van de molenaarsfamilie Spruyt. Zij bood ook financiële diensten aan, als je meel en meststoffen bij hen kocht. School Zoals zoveel van mijn leeftijdsgenoten ben ik maar tot mijn veertiende naar school geweest. De lagere school telde in Waarloos slechts zes studiejaren, en geen zeven zoals elders het geval was. We bleven nog een jaar of drie in het 6e leerjaar zitten tot de dag dat we 14 werden. Dat betekende in de realiteit dat ge zowat 3 of 4 jaar dezelfde leerstof

15


kreeg. Bij meester Dyckmans leerden we dat rechts van de steenweg Antwerpen-Mechelen lichte grond ligt die vroeg in het voorjaar tot laat in het najaar kon worden bewerkt; links de zware grond die pas laat in het voorjaar tot in het vroege najaar kon worden bewerkt. Doorgaans hadden de boeren daar twee paarden voor. Een les die generaties kinderen mee hebben gekregen. Jaarmarkt Met de jaarmarkt in Kontich werd een paardenkoers georganiseerd. Die vertrok dan aan de Reepkenslei en volgde de Grote Steenweg tot aan de grens met Waarloos. Dat was toen telkenjare zo’n gebeurtenis dat de schoolmeester er om 3 uur in de namiddag mee stopte, zodat we (en hij) naar de paardenkoers konden gaan. De boeren mochten hun akkers niet ploegen tot aan de steenweg. Langsheen de steenweg moest een strook verhard blijven, speciaal voor de jaarlijkse paardenkoers. Hooien kon wel. Wereldtentoonstelling 1930 Antwerpen De Grote Steenweg werd eind jaren 1920 verbreed met een derde rijstrook, speciaal voor de wereldtentoonstelling van 1930 in Antwerpen. Daar zijn we nog met de klas naar toe geweest. Ik was toen 8 jaar oud en heb daar voor het eerst Afrikanen gezien. Vrije tijd Na mijn schooltijd moest ik helpen op de boerderij. We hadden 3 hectare grond te bewerken. Een paard hadden we niet. Dat mochten we lenen bij Jozef Andries uit de Groenenhoek. Maar we maakten ook tijd om ons te amuseren. Een pater die de pastoor bijstond vond dat Waarloos te klein was voor én een afdeling van de boerenjeugdbond (de BJB) én een afdeling van de Kajotters. Hij richtte de Waarlose Jeugd op. We kwamen een tijdje samen in het zaaltje van de zustersschool. Daar kwam een einde aan toen het door een V1-raket erg werd beschadigd. De jeugdwerking zou later door de Chiro worden voortgezet. Jaarlijkse hoogtepunten waren voor ons de kermissen: begin mei, en de zondag voor de feestdag van Sint-Michiel, 29 september. Het balzaaltje van de Liekens, aan het kruispunt met de Grote Steenweg was alom bekend. Vooral naar het halfvastenbal werd uitgekeken. Maar dat had de pastoor dan weer niet zo graag. De oprichting van de fanfare Sint-Cecilia bracht heel wat vertier met zich mee. Ik heb altijd spijt gehad dat ik geen instrument heb leren bespelen. Oorlog Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940 kwam de burgerwacht met het bericht dat de mannen tussen 16 en 35 jaar, die nog geen legerdienst hadden gedaan, moesten vertrekken richting kust. Ik was toen 18 jaar oud. Ik sprong dadelijk op mijn fiets en reed naar Walem. Vader werkte toen bij de Antwerpse Waterwerken. In mijn plaats zou hij niet gaan, zei hij. Maar ik durfde niet anders, en dus vertrok ik op 12 mei 1940 samen met 89 anderen uit Waarloos met de zegening van de pastoor naar het station van Duffel. Van die 90 man ben ik nu nog de enige in leven. Nog nooit in het buitenland geweest trokken we te voet verder naar Frankrijk, richting Abbeville. Na een week kwamen we daar aan. Maar de stad werd hevig gebombardeerd; de slag om Duinkerken werd voorbereid. Twaalf Duitse vliegtuigen kwamen over onze groep vliegen. Drie kameraden zijn in dat bombardement gebleven. René Cuypers, August Baeten en Frans Paridaens. Een deel van onze groep ging op de loop. In de Gazette d’Abbeville stonden later de gesneuvelden als Belgische burgers vermeld. Zes dagen later kwamen we in Rouen aan. We kregen van het Franse leger droog brood en 50 Franse frank. Met een goederentrein werden we getransporteerd naar Toulouse. Uiteindelijk werd ons een verlaten boerderij toegewezen, wat buiten een klein dorpje, Tirent-Pontéjac, in het departement van de Gers.

en

ng

eri

in Re 7.2

16

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Verveling in den vreemde Eens min of meer gesetteld, sloeg de verveling toe. Ge leefde zoals het kwam… ’s Ochtends moest 10 man naar het dorpje om brood en koffie voor 60 man. Als er chocolade was, werd er gevierd. Eén brood woog wel 4 kg. Dat er kattenkwaad werd uitgestoken laat zich wel raden. Er werd in fruitbomen geklommen tot de takken braken. Het fruit werd onrijp opgegeten. Dat gaf spanningen met de plaatselijke bevolking. Na één week werden de 21-jarigen en ouder opgevorderd om bij de boeren te gaan helpen. Ik niet dus. Van een militaire opleiding was geen sprake. De Franse meisjes waren niet erg geïnteresseerd in ons, die haveloze Belgen. Dankzij het Rode Kruis kwamen er na enige tijd brieven toe. Van thuis…. Mijn ouders waren niet gevlucht. De burgemeester (Hendrik) Van Riet, die ook in de Groenenhoek woonde, was gebleven, dus zij ook. Toen Italië zich bij de AS-mogendheden aansloot en de oorlog aan Frankrijk verklaarde, sloeg ook in de streek van Toulouse de schrik toe. Bij de groep groeide het gevoel dat als ook Frankrijk zich zou overgeven wij misschien naar huis konden. We zaten toch al in Vichy-Frankrijk. Uiteindelijk kregen we in augustus de toestemming om terug te keren. Vanuit het station van het nabij gelegen Gimont vertrokken we op een zaterdagochtend. Bij de grensovergang tussen onbezet en bezet gebied heb ik voor het eerst een Duitse soldaat gezien. ’s Zondagsavonds arriveerden we in het station van Brussel-Zuid. Vandaar met de trein naar Waarloos. We waren terug thuis!

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.2

Erwin Van de Velde en Frank Hellemans, met dank aan Karen Caers voor de foto’s

17


en

ng

eri

in Re 7.2

18

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich


Activiteitenkalender en Nieuws Museum voor heem- en oudheidkunde: elke zondag open van 14 tot 17 uur met gids. Het museum is wel gesloten tijdens de maanden juli-augustus en december-januari-februari. Ben je op zoek naar de oude nummers van Reineringen of publicaties die met Kontich te maken hebben? Surf dan gewoon naar www.issuu.com. Op deze webstek tik je bij zoeken gewoon “Reineringen” of “Kontich” in en je komt zo bij onze vroegere nummers terecht. Activiteiten in samenwerking met de Gemeentelijke Erfgoedraad naar aanleiding van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog (Data en onderwerpen onder voorbehoud) 06-10-16 Lezing Janet Dean (kleindochter): Margriet Ballegeer 07-11-16 Lezing Pieter Serrien: WOI in dagboeken 21-04-17 Lezing Brecht Demasure: oorlogsvoeding en tentoonstelling: dagelijks leven en hygiëne tijdens WOI 10-11-17 Lezing Paul Catteeuw: De brieven van Jozef Van Herck tijdens WOI 09-03-18 Lezing Frank Hellemans en Paul Catteeuw: Dagboek Jozef Van Passen tijdens WOI 11-11-18 Afsluitende festiviteit: De bevrijding Abonnees van Reineringen – vrienden van het museum Graag houden we jullie op de hoogte van al onze activiteiten en publicaties. Dit is echter enkel mogelijk als u ons uw e-mailadres bezorgt via reineringen@gmail.com . Uiteraard kan u zich altijd laten uitschrijven op eenvoudig verzoek aan hetzelfde mailadres. Facebook Je vindt onze heemkundige kring nu ook op Facebook. We posten er op regelmatige basis foto’s uit de oude (en nieuwe doos). Enkele honderden mensen hebben de weg al gevonden. Hoe geraak je erbij? Zoek gewoon onder “Kontichse historische weetjes”. Ook op LinkedIn zijn we aanwezig. Daar vind je berichten i.v.m. de heemkundige kring.

Abonnement?

Re in

Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich

eri

ng

en

7.2

Als je van dit nummer van Reineringen houdt, dan ligt ook de toekomst van dit blad je nauw aan het hart. Nieuwe abonnees ontvangen ALLE nummers in 2016 door overschrijving van minimum 15 euro op rekening BE77 41550442-2142 met vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2016”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB.

19


Reineringen 7 (2016), 2 Driemaandelijks (april - juni 2016) Afgiftekantoor Kontich P912187

Retouradres: Koninklijke Kring voor Heemkunde Duivenstraat 22 2550 KONTICH

INHOUDSTAFEL: Pagina 1 Voorwoord Pagina 2 De waarheid omtrent Zotten Annot Pagina 5 Het lijden en de dood van Christus Pagina 7 Annot en de Lapzussen Pagina 8 De prehistorie in Waarloos Pagina 10 Het Trapken Op Pagina 12 Veertig jaar verweesd of verwaarloosd? Pagina 15 Geworteld in Waarloos Pagina 19 Activiteitenkalender en nieuws Pagina 8, 11, 14, 17, 18 en 19

Pentekeningen Joris Olyslaegers

Colofon Reineringen, Tijdschrift van de Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, 7 (2016), 2 ISSN 2033-2742 Redactie: Paul Catteeuw, Frank Hellemans en Paul Wyckmans Eindredactie: Paul Catteeuw Grafische vormgeving: Bruno Catteeuw Druk: Editoo, Erpe-Mere Verantwoordelijke uitgever: Paul Wyckmans, Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich Correspondentieadres: reineringen@gmail.com © 2016 – Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen bijdrage. Abonnementen (inclusief lidmaatschap “Vrienden van het museum”): minimum 15 euro. Te betalen op rekeningnummer BE77 4155-0442-2142 met de vermelding van uw naam, adres en “Reineringen 2016”. Het IBAN-kenmerk is KREDBEBB. Gelieve eventuele adresveranderingen zo snel mogelijk aan ons mee te delen.

Koninklijke Kring voor Heemkunde Kontich, Documentatiecentrum Duivenstraat 22, BE-2550 Kontich, +32 3 457 86 04 heemkunde.kontich@gmail.com

Museum voor Heem- en Oudheidkunde Bibliotheek- en cultuurgebouw Sint-Jansplein, BE-2550 Kontich www.museumkontich.be


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.