Meteorologica september 2021

Page 1

Jaargang 30 - nr. 3 - September 2021

METEOROLOGICA

Uitgave van de Nederlandse Vereniging ter Bevordering van de Meteorologie


Werken bij het KNMI: the best place to be voor onderzoekers! Het weer is grillig, de bodem beweegt en het klimaat verandert. Voor onze veiligheid en welvaart moeten we weten welke risico’s en kansen dit oplevert. En: hoe we ons het beste kunnen voorbereiden. Die kennis heeft het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) in huis als het nationale kennis- en datacentrum voor weer, klimaat, oceanografie en seismologie. Betrouwbaar, onafhankelijk en gericht op wat Nederland nodig heeft. Voor een veilig Nederland dat voorbereid is op de invloed van weer, klimaat en aardbevingen.

Voorbereiden, waarschuwen en adviseren

In ons dichtbevolkte land van water, wind en dijken leven we al eeuwenlang met de elementen. Nu de aarde opwarmt, de zeespiegel stijgt en extreem weer vaker voorkomt, groeit de kans dat het weer ons onaangenaam verrast. De weerkamer van het KNMI staat 24/7 paraat om Nederlanders te waarschuwen als er gevaarlijk of extreem weer dreigt. Tijdig, gericht en met oog voor de impact van het verwachte weer.

Evalueren, onderzoek en wetenschap

Na elke gebeurtenis maken we de balans op. We plaatsen incidenten in een bredere context. We willen ervan leren en nieuwe kennis opdoen. Zodat we risico’s preciezer kunnen bepalen en onze kwaliteit als kennisinstituut kunnen waarborgen. Uniek aan het KNMI is de koppeling tussen operationeel en wetenschap. Praktijkervaringen kunnen meteen wetenschappelijk onderzocht worden. Kennis kan direct ingezet worden ten behoeve van de operationele diensten van het KNMI.

2

Meteorologica 3 - 2021

Uniek onderzoek bij het KNMI

In de R&D vakgroepen van het KNMI wordt gewerkt aan verbetering van het waarneemsysteem en van de modellen. Unieke expertise ligt op het gebied van satellietmetingen van de atmosferische samenstelling. Het KNMI heeft de wetenschappelijke leiding over het TROPOMI satellietinstrument dat in 2017 succesvol is gelanceerd. TROPOMI is de opvolger van OMI, en brengt de mondiale luchtkwaliteit in kaart. Ook wordt gewerkt aan innovatieve metingen met kleine sensoren op de grond. Op het gebied van modellering wordt gewerkt aan het HARMONIE hogeresolutie model.

Werken bij het KNMI?

Voor onze R&D vakgroepen zoeken we regelmatig onderzoekers, zowel OIO’s als post-doc’s, die een bijdrage willen leveren aan ons internationaal hoog gewaardeerde onderzoek. Kijk voor onze actuele vacatures op www.werkenvoornederland.nl/knmi.


14

20

Inhoudsopgave 4

Het communiceren van onzekerheid in de weersverwachtingen en klimaatwetenschap

Anne Marthe van der Bles

8

Geert Jan van Oldenborgh in Times Magazine top 100 Redactie Meteorologica

10 Praten in de taal van de klant

32

Michiel Severin

14 Hoe maken we klimaatverandering tastbaar?

Bernadet Overbeek

20 De weersverwachting in beeld

Van de hoofdredacteur Communicatie in de wetenschap betekent dat je technische informatie moet overdragen aan een publiek dat een simpele beslissing wil nemen. In de meteorologie kijken we naar modeluitvoer, hogedrukgebieden, fronten... en dienen deze om te zetten naar een weer-ervaring voor een persoon in de maatschappij. In geval van het klimaat proberen we de problemen van de toekomst tastbaar te maken en tegelijkertijd de nodige skepsis te overwinnen. Dat was de reden dat de NVBM dit voorjaar een symposium organiseerde over dit onderwerp. In dit themanummer vertellen de sprekers van deze bijeenkomst vanuit hun specifieke achtergrond over “Communicatie in de Meteo rologie”. Michiel Severin (InfoPlaza) maakt op pagina 10 het belang duidelijk om de beslissingscriteria van de klant te achterhalen, waardoor men het bericht zo optimaal mogelijk met hen kan afstemmen. Reinout van den Born (Weer. nl) geeft op pagina 20 een historisch overzicht van de meteorologie in de media (radio, krant, tv en social media). Zijn boodschap is dat de techniek en de kwaliteit van de weersverwachtingen sterk is veranderd, maar de meteoroloog tekent in wezen nog steeds vir-

tueel met een lippenstift weerpatronen op een bord. Door de toegenomen kennis zijn er wel veel meer mogelijkheden om nuanceringen aan te brengen. Bernadet Overbeek laat op pagina 14 zien hoe men op het KNMI probeert de effecten van klimaatverandering, inclusief onzekerheden, tastbaar te maken. Bart Verheggen (VU Amsterdam) besteedt op pagina 24 aandacht aan de omgang met kritiek van skeptici. De ingewikkelde technische informatie die gecommuniceerd moet worden bestaat eigenlijk uit twee delen. In de eerste plaats de technische terminologie die je moet vertalen, en ten tweede de inherente onzekerheid die een weer- en klimaatverwachting kent. De klant, het publiek, wil zekerheid, maar die is lang niet altijd te geven. In de meteorologie kijken we vanuit ons exacte vakgebied naar onzekerheid. De sociale wetenschappen hebben echter een andere manier om onzekerheden te benaderen. Anna Marthe van der Bles van de faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen (Universiteit Groningen) belicht dit onderwerp op pagina 4 vanuit de kant van de sociale wetenschappen. Ik wens u veel leesplezier toe.

Reinout van den Born

24 Klimaatverandering: wetenschap, controverses en het maatschappelijk debat

Bart Verheggen

28 In Memoriam Henk Tennekes (13 december 1936 – 3 juli 2021)

Robert Mureau

29 Karin van der Wiel wint EMS Young Scientist Award

Bestuur NVBM

30 Column – Ode aan Henk Tennekes

Huug van den Dool

32

Weermuziek – Vulkanen

Harry Geurts

36 Herinneringen aan Kees de Jager

Cor Schuurmans

37 Boekbespreking – Meteosofie (René ten Bos)

Ben Lankamp

38 Column – Actie

Leo Kroon

39 NVBM Sponsors en Colofon Advertenties 2 KNMI 9 CaTeC 19 IMAU – Universiteit Utrecht 35 Wittich en Visser 40 Wageningen Universiteit

Voorkant Verschillende vormen van communicatie in de meteorologie. De woordwolk is gevormd uit de meest voorkomende woorden (in de artikelen) in dit themanummer.

Meteorologica 3 - 2021

3


Het communiceren van onzekerheid in weersverwachtingen en klimaatwetenschap Anne Marthe van der Bles (Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen) Onzekerheid is een groot onderdeel van het dagelijks leven. We gebruiken het woord onzekerheid in verschillende situaties: we zeggen dat we onzeker zijn wanneer we niet kunnen beslissen wat we moeten doen, wanneer we de toekomst niet kunnen voorspellen, wanneer er sprake is van dubbelzinnigheid over wat iets betekent, wanneer we niet weten wat er is gebeurd, of wanneer we een gevoel van twijfel ervaren. Er is veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar wat ook wel “aleatorische onzekerheid” wordt genoemd: onzekerheid die voortkomt uit de fundamentele willekeurigheid in onze wereld (“randomness”, geluk, kans), denk bijvoorbeeld aan onzekerheid inherent aan risico’s en voorspellingen. Deze vorm van onzekerheid gaat vaak over toekomstige gebeurtenissen, die we niet zeker kunnen weten. Een voorbeeld hiervan is de onzekerheid achter de alledaagse vraag: gaat het morgenmiddag regenen? Vormen van onzekerheid Er is echter ook onzekerheid die voorkomt uit onvolledige kennis of onwetendheid, ook wel epistemische onzekerheid genoemd. Over het algemeen gaat epistemische onzekerheid over fenomenen in het heden of verleden waarover we iets niet zeker weten, maar die we (in theorie) wel zeker zouden kunnen weten, als we bijvoorbeeld meer kennis of betere meetmethoden zouden hebben. Hoeveel is de dikte van de ijskap van Groenland vorig jaar afgenomen, of wat was de gemiddelde zeespiegelstijging in de afgelopen 50 jaar? Deze epistemische onzekerheid is inherent aan het wetenschappelijke proces, en dat betekent dat alle kennis op basis waarvan beslissingen en beleid wordt gemaakt, getekend wordt door een bepaalde mate en vorm van epistemische onzekerheid. Zoals in dit

themanummer van Meteorologica te lezen valt, is er al veel bekend over de communicatie van risico’s en (aleatorische) onzekerheid over de toekomst, zie bijvoorbeeld het artikel ‘Praten in de taal van de klant’ (pagina 10). Daarentegen is er nog weinig onderzoek gedaan naar het communiceren van pure epistemische onzekerheid over feiten, cijfers, en wetenschap. Samen met een interdisciplinair team hebben we hierin verandering willen brengen: we hebben een overzichtsartikel geschreven over, en een raamwerk ontwikkeld voor, het communiceren van epistemische onzekerheid over feiten, cijfers, en wetenschap [1]. Dit artikel is een samenvatting van de belangrijkste lessen uit dit werk, toegepast op weerkunde en klimaatwetenschap. Belangrijk om op te merken is dat de focus in deze vakgebieden voor een groot deel ligt Eigenschappen van het publiek Relatie publiek tot “wat” Relatie publiek tot “wie”

Wie

communiceert

Mensen die de onzekerheid beoordelen Mensen die de communicatie doen

in welke vorm

wat

Object

naar wie

Cognitie Emotie Vertrouwen Gedrag en beslissingen

met welk effect

Uiting van onzekerheid

Bron Niveau Omvang

Format

Medium

Figuur 1. Raamwerk met de factoren voor het communiceren van epistemische onzekerheid over feiten, cijfers en wetenschap ontwikkeld door Van der Bles et al. (2019). 4

Meteorologica 3 - 2021


op voorspellingen en toekomstige risico’s, waarin zowel epistemische als aleatorische onzekerheid een rol spelen: meer of betere kennis (een vermindering van epistemische onzekerheid) kan verwachtingen beter maken, maar of de verwachting daadwerkelijk uitkomt wordt deels beïnvloed door aleatorische onzekerheid (willekeurigheid). Een raamwerk voor het communiceren van epistemische onzekerheid Wanneer men onzekerheid communiceert, is het belangrijk om rekening te houden met verschillende factoren. Deze factoren beïnvloeden de communicatie en het succes daarvan: bereik je het doel wat je ermee voor ogen hebt? Wij hebben een raamwerk ontwikkeld dat deze factoren samenvat in de volgende vraag, naar Lasswells comFiguur 2. Weergave van de mondiale gemiddelde temperatuurverandering door het IPCC [5], met daarin de gemiddelde verandering in oppervlaktetemperatuur per decennium op basis van historische data (zwarte lijn), municatiemodel [2] (Figuur met schattingen van onzekerheid uit klimaatmodellen voor deze periode (grijs), en toekomstige klimaatvoor1): wie communiceert wat, in spellingen en onzekerheid. Het gegeven onzekerheidsinterval van 90% betekent dat de temperatuur wordt welke vorm, naar wie en met geschat binnen dit interval te vallen, met een kans van 90%. welk effect? Laten we de f actoren van het raamwerk verder ontleden. De eerste twee factoren betreffen wie commudruk, online, in een uitzending of in een gesprek gecomniceert: municeerd worden. • Mensen die de onzekerheid beoordelen. Over het algemeen zijn dit ‘experts’ zoals individuele wetenschappers, Factoren die betreffen naar wie gecommuniceerd wordt: groepen wetenschappers zoals het ‘Intergovernmental • De eigenschappen van het publiek, zoals verschillen in Panel on Climate Change’ (IPCC) of officiële organisaties taal- en rekenvaardigheid, expertise of kennis van het zoals nationale statistiekbureaus. In feite zijn zij de ‘eigebesproken onderwerp. naren’ van de onzekerheid. • De relatie van het publiek met het gecommuniceerde, • Mensen die de onzekerheid communiceren. Dit kunnen bijvoorbeeld wanneer het onderwerp omstreden of emozowel de bovenstaande experts zijn, of bijvoorbeeld andetioneel geladen is. re experts, communicatie-professionals of journalisten. • De relatie van het publiek met diegenen die de communicatie uitvoeren, waaronder vermeende geloofwaardigheid De volgende factoren betreffen wat gecommuniceerd wordt: en in hoeverre er vertrouwen of wantrouwen is tussen het • Het object waarover men onzeker is. Dit zijn feiten, cijpubliek en degenen die communiceren. fers of wetenschappelijke modellen en hypotheses. • De bron van de onzekerheid, ofwel de redenen voor het Tot slot, factoren gerelateerd aan het effect van communicatie gebrek aan kennis. op het publiek: • Het niveau van de onzekerheid waarover gecommuni• Deze effecten hebben betrekking op de cognitie, emoties, ceerd wordt: directe onzekerheid (onzekerheid over een het vertrouwen, gedrag en de besluitvorming van het feit of cijfer zelf) of indirecte onzekerheid (over de onderpubliek. liggende wetenschap). • De omvang van de onzekerheid. Is er een klein gebrek aan In wat volgt zullen we elk van deze factoren toelichten in de precisie, of is er sprake van aanzienlijke onwetendheid? context van het weer en klimaat. Factoren gerelateerd aan de vorm van het gecommuniceerde: • De uiting van onzekerheid, zoals een volledige kansverdeling of simpelweg een korte vermelding aan het bestaan van onzekerheid. • Het format van onzekerheidscommunicatie. Denk hierbij aan cijfers, visualisaties of verbale verklaringen. • Het medium van communicatie. Materiaal kan immers in

Wie? De mensen die onzekerheid beoordelen en communiceren variëren van wetenschappers en specialisten bij organisaties zoals het KNMI of IPCC tot communicatiemedewerkers en de media die over het weer en klimaat berichten. Zij kunnen op verschillende manieren betrokken zijn bij de beoordeling en communicatie van onzekerheid. Belangrijk is daarbij dat Meteorologica 3 - 2021

5


communicatoren verschillende doelen kunnen hebben: bijvoorbeeld om te informeren, te motiveren, te instrueren, of te overtuigen. Waar velen ernaar zullen streven om hun publiek zo goed en transparant mogelijk te informeren, zijn er onder andere in de context van klimaatwetenschap mensen die wetenschappelijke onzekerheid gemotiveerd hebben gebruikt om twijfel te zaaien over klimaatverandering [3]. Zowel de beoordelaars als communicatoren kunnen een bestaande relatie hebben met hun publiek die mogelijk gekenmerkt wordt door vertrouwen of wantrouwen. Wie de onzekerheid communiceert en wat hun relatie tot hun publiek is, kan van invloed zijn op het succes van de onzekerheidscommunicatie: of de communicatie het doel bereikt. Wat? De eerste vraag is natuurlijk: waar ben je onzeker over? Een gedegen analyse hiervan kan helpen bij het beter communiceren van de onzekerheid. Is het object van de onzekerheid een feit, een cijfer, of een wetenschappelijke hypothese? Een feit kan gezien worden als een categorische variabele (waar of niet waar), zoals of de hoeveelheid zomers poolijs op de Noordelijke IJszee is afgenomen in het afgelopen decennium, of niet. Een cijfer is een continue variabele die de wereld beschrijft. Dit kan zowel iets beschrijven dat direct waargenomen kan worden (bijvoorbeeld de hoeveelheid regen die gevallen is), als iets dat een schatting is en functioneert als een parameter in een model (bijvoorbeeld het percentage invloed van menselijke activiteit op de wereldtemperatuur in de afgelopen eeuw). Een wetenschappelijke hypothese is een theorie over hoe de wereld werkt, uitgedrukt in een model van de relatie tussen verschillende variabelen. Wanneer het object van de onzekerheid geïdentificeerd is, zijn de volgende vragen: waar komt de onzekerheid vandaan, en hoe groot is de onzekerheid? Epistemische onzekerheid kan verschillende bronnen hebben, zoals gebrek aan gegevens, meetfouten, of gebrekkige meetinstrumenten, gebrek aan kennis en onwetendheid over onderliggende processen, en meningsverschillen tussen experts. De bron en de omvang van de onzekerheid kunnen invloed hebben op de manier waarop onzekerheid gecommuniceerd kan worden. Sommige onzekerheid kan gekwantificeerd worden en bijvoorbeeld gecommuniceerd als betrouwbaarheidsinterval. Andere onzekerheden laten zich niet of minder goed kwantificeren, zoals gebrek aan kennis over onderliggende processen, en zullen dus anders gecommuniceerd moeten worden. Bovendien stellen we dat het belangrijk is om te bepalen welk niveau van onzekerheid je wilt communiceren: is de onzekerheid direct gerelateerd aan het object, of is het een vorm van indirecte “meta-onzekerheid” over de kennis of gegevens waarop het object gebaseerd is? Directe onzekerheid over een feit, cijfer, of hypothese kan op allerlei verschillende manieren gecommuniceerd worden, van betrouwbaarheidsinterval tot verbale uiting. Denk bijvoorbeeld aan de (visuele) pluim van een sneeuwverwachting in een weerbericht, de (numerieke) informatie dat er tussen de 5 en 10 cm sneeuw verwacht wordt, of de (verbale) uiting dat de sneeuw waarschijnlijk vanaf morgenochtend het land in trekt. Indirecte onzekerheid over de kwaliteit van het onderliggende bewijs wordt vaak gecommuniceerd als een lijst kanttekeningen. Dat kan bijvoorbeeld gaan over de kwaliteit van de metingen of meetinstrumenten, of in het geval van de bovengenoemde sneeuwverwachting bijvoorbeeld de aannames van meteorologen die een ana6

Meteorologica 3 - 2021

lyse maken van de impact van de sneeuwverwachting en daarin schattingen meenemen over de situatie op het spoor, waarin factoren zoals het aantal reizigers onzeker zijn. In welke vorm? De verschillende soorten onzekerheid die hierboven besproken zijn, kunnen op verschillende manieren gecommuniceerd worden – en de vorm van de communicatie kan het effect ervan beïnvloeden. Onzekerheid kan visueel, verbaal (in woorden), of numeriek (in cijfers) geuit worden. De gekozen vorm wordt als vanzelfsprekend ook beïnvloed door het medium, variërend van geschreven tekst in rapporten, gedrukte media, of op websites, applicaties op mobiele telefoons, televisie of gesproken op de radio of in een persoonlijk gesprek. Het artikel klimaatcommunicatie van het KNMI in dit nummer gaat daar ook nog verder op in. Directe onzekerheid over een feit, cijfer, of hypothese leent zich voor de grootste variatie aan manieren waarop deze geuit kan worden. In ons overzichtsartikel hebben we op basis van een breed literatuuronderzoek een lijst opgesteld van negen mogelijke uitingen van directe onzekerheid, die loopt van een heel precieze tot een meer vage beschrijving van onzekerheid, en eindigt bij het niet benoemen of zelfs ontkennen ervan. De meest precieze uiting is een volledige expliciete kansverdeling, maar wat vaker voorkomt is een samenvatting van een verdeling, die visueel of numeriek gecommuniceerd wordt (bijvoorbeeld door betrouwbaarheidsintervallen, error bars, foutenmarges). Nog een stap minder precies is het geven van een afgerond cijfer of een bereik (tussen x en y), zonder informatie over de onderliggende verdeling, of het samenvatten van dit soort informatie in een gestandaardiseerde schaal. Het IPCC is al geruime tijd bezig met onderzoeken hoe zij onzekerheid zo goed mogelijk kunnen communiceren, en biedt daarmee goede voorbeelden van dit soort uitingen van onzekerheid, bijvoorbeeld een 90%-onzekerheidsinterval zoals afgebeeld in Figuur 2. Ook de weer- en klimaatpluim van het KNMI gebruikt dit type uiting om de onzekerheid rond verwachtingen weer te geven. Het geven van een bereik is ook een veelgebruikte uiting van onzekerheid: op basis van de KNMI’14-klimaatscenario’s wordt bijvoorbeeld gesteld: “De nieuwe normaal, het dertigjarig gemiddelde, zal rond 2050 tussen de 11.1 en 12.4 °C liggen, en rond 2085 tussen de 11.4 en 13.8 °C.” Het IPCC is voor velen een voorbeeld in de manier waarop ze een gestandaardiseerde schaal ontwikkeld heeft waarin woorden gekoppeld zijn aan de waarschijnlijkheid van een uitkomst: iets wordt bijvoorbeeld “zeer waarschijnlijk” genoemd als de kans op 90 – 100% wordt geschat (Figuur 3) [4]. Dat leidt ertoe dat onzekerheid op de volgende manier wordt gecommuniceerd in bijvoorbeeld het vijfde rapport van het IPCC: ‘It is certain that global mean surface temperature has increased since the late 19th century. [...] For average annual Northern Hemisphere temperatures, the period 1983–2012 was very likely the warmest 30-year period of the last 800 years (high confidence) and likely the warmest 30-year period of the last 1400 years (medium confidence)’ [5, p. 38]. In dit voorbeeld wordt niet alleen directe onzekerheid gecommuniceerd, door middel van de uitingen “certain”, “very likely” en “likely”, maar ook indirecte onzekerheid: het vertrouwen dat bestaat in de kwaliteit van het onderliggende bewijs voor deze feiten. Dit wordt gedaan door middel van een tweede “confidence” schaal, waarin het onderliggende bewijs (het type, de hoeveelheid, de kwaliteit, en consistentie) en overeenstemming tussen experts wordt samengevat. Dit is een goed voorbeeld van het soort schaal waarmee indirecte


onzekerheid gecommuniceerd kan worden. In onze lijst met mogelijke uitingen van (directe) onzekerheid hebben we als “minst precieze” uitingen opgenomen het niet benoemen van onzekerheid, wat vaak voorkomt, en tot slot het expliciet ontkennen van onzekerheid, wat soms voorkomt. In de algemene communicatie over een weerwaarschuwing of weeralarm wordt bijvoorbeeld niet expliciet onzekerheid gecommuniceerd, terwijl het KNMI op de website wel informatie geeft over onzekerheid: code oranje wordt bijvoorbeeld uitgegeven wanneer de kans op extreem weer 60 procent of meer is [6]. Naar wie? Het effect van onzekerheidscommunicatie hangt niet alleen af van het object van onzekerheid of de vorm waarin het gecommuniceerd wordt, maar ook de eigenschappen van het publiek en hoe zij zich verhouden tot de communicator, het onderwerp, of de bron van de onzekerheid. Onderzoek heeft uitgewezen dat verschillen tussen mensen in onder andere expertise, rekenvaardigheid, onderwijsniveau en hun bestaande houding ten opzichte van het onderwerp invloed kunnen hebben op hoe onzekerheidscommunicatie wordt ontvangen [7, 8]. Bijvoorbeeld wanneer een onderwerp omstreden of gepolitiseerd is, kan gecommuniceerde informatie op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Psychologisch onderzoek heeft namelijk aangetoond dat mensen over het algemeen (onbewust) op selectieve wijze informatie zoeken die overeenkomt met hun bestaande overtuigingen en dat ze dit soort informatie soms makkelijker verwerken dan informatie die niet overeenkomt met hun bestaande overtuigingen. Dit wordt ook wel “confirmation bias” of het bevestigingsvooroordeel genoemd [9]. Deze cognitieve processen zorgen ervoor dat bestaande opvattingen jegens de communicator, het onderwerp, of het object van onzekerheid de effecten van onzekerheidscommunicatie kunnen beïnvloeden of veranderen. Een voorbeeld van onderzoek wat dit laat zien, is het werk van Dieckmann en collega’s [7]. Zij vroegen mensen om de onzekerheidsmarge rond de voorspelde gemiddelde stijging van de mondiale oppervlaktetemperatuur te beoordelen. Mensen die aangaven dat ze in klimaatverandering geloven, beschouwden dit bereik eerder als een normale verdeling of een verdeling waarin hogere waarden waarschijnlijker zijn. Klimaatsceptici daarentegen beschouwden dit eerder als een gelijkmatige kansverdeling of een verdeling waarin lagere waarden waarschijnlijker zijn. Opvattingen over de bron van onzekerheid kunnen daarnaast ook de effecten van onzekerheidscommunicatie beïnvloeden: terwijl mensen een bepaalde onzekerheid verwachten bij het weerbericht [10], zal deze aanvaarding van onzekerheid niet opgaan voor alle situaties. Het is daarom altijd belangrijk om je publiek in acht te nemen bij het communiceren van onzekerheid.

tie), emoties, vertrouwen, en op beslissingen en ander gedrag van mensen. We hebben literatuuronderzoek gedaan naar de psychologische effecten van het communiceren van directe, epistemische onzekerheid om te zien of er algemene lessen te trekken zijn. Het meeste onderzoek dat tot nu toe gedaan is richt zich op de effecten van onzekerheidscommunicatie op cognitie: het interpreteren, onthouden, en evalueren van informatie. De belangrijkste en best ondersteunde bevinding is dat mensen sterk kunnen verschillen in hun interpretatie van verbale uitingen van onzekerheid: sommige mensen vatten een woord als “waarschijnlijk” op als iets dat minstens 60% kans heeft, anderen als minstens 80% kans. Budescu en collega’s hebben laten zien dit ook gebeurt in de communicatie van het IPCC: zij vonden bijvoorbeeld dat terwijl het IPCC met “zeer waarschijnlijk” een kans tussen 90 – 100% bedoelt, mensen dachten dat dit eerder 65 – 75% betekende [11]. Hun resultaten lieten zien dat mensen over het algemeen erg hoge kansen onderschatten, en erg lage kansen overschatten. Dit is problematisch voor onzekerheidscommunicatie: dezelfde verbale boodschap kan dus verschillend geïnterpreteerd worden, en de interpretatie kan beduidend afwijken van de bedoelde boodschap. Een oplossing die vaak geopperd wordt is om naast een verbale uiting ook numerieke waarden te geven, en er is onderzoek dat laat zien dat dit effectief kan zijn – maar verschillende andere onderzoeken hebben laten zien dat er ook variatie is in hoe mensen numerieke onzekerheidsinformatie, zoals onzekerheidsmarges, interpreteren. Er blijkt maar relatief weinig onderzoek gedaan naar het effect van het communiceren van directe epistemische onzekerheid op emoties en vertrouwen. De bevindingen van het bestaande onderzoek naar emoties en vertrouwen zijn wisselend: in sommige studies lijkt het communiceren van onzekerheid effect te hebben op emoties of vertrouwen, maar andere studies niet. Op welke manier onzekerheid gecommuniceerd wordt lijkt van belang te zijn voor de mogelijke effecten, net als het onderwerp waar de onzekerheid over bestaat. Ons eigen vervolgonderzoek heeft laten zien dat het communiceren van onzekerheid door middel van een bereik/interval rond een cijfer een klein effect had op hoe betrouwbaar mensen het cijfer vonden, en geen effect op hoe betrouwbaar mensen de bron van dat cijfer (de verantwoordelijke personen) vonden

Met welk effect? Om te weten of je als communicator je doel bereikt hebt, is het belangrijk om te evalueren wat het effect van je communicatie is. Vanuit de psychologische literatuur maken we onderscheid tussen Figuur 3. IPCC’s gestandaardiseerde schaal voor het gebruik van verbale effecten op cognitie (bijvoorbeeld het uitingen van onzekerheid gekoppeld aan een bepaalde kans op een uitkomst interpreteren of onthouden van informa- (Mastrandrea et al., 2010). Meteorologica 3 - 2021

7


[12]. Dit suggereert dat het communiceren van onzekerheid niet per definitie hoeft te leiden tot een vermindering van het vertrouwen in het onderzoek. Voor zover wij konden vinden is er nagenoeg geen onderzoek gedaan naar het effect van het communiceren van epistemische onzekerheid op gedrag en beslissingen. Er is wel veel onderzoek gedaan, gerelateerd aan aleatorische onzekerheid over de toekomst, naar het fenomeen “aversie jegens ambiguïteit”, dat laat zien dat mensen in de context van (economische) beslissingen een voorkeur hebben voor bekende risico’s in plaats van onbekende of onzekere risico’s. Er is echter ook interessant onderzoek gedaan naar het effect van het communiceren van aleatorische onzekerheid over de toekomst in de context van weer en klimaat. Zo vroegen Joslyn en LeClerc [10] mensen om zich voor te stellen dat ze als wegenonderhoudsbedrijf op basis van de weersverwachting moesten beslissen over het kopen van strooizout. Zij vonden dat mensen betere beslissingen namen wanneer er onzekerheid gecommuniceerd werd in de weersverwachting, en mensen de weersverwachting meer vertrouwden. Dit onderzoek laat dus zien dat het communiceren van onzekerheid ook positieve uitkomsten voor beslissingen zou kunnen hebben. Conclusie Het doel van ons onderzoek was om een vakgebiedsoverstijgend kader te ontwikkelen voor het communiceren van epistemische onzekerheid over feiten, cijfers, en wetenschap. Dit raamwerk bevat de factoren die van belang zijn in het communiceren van onzekerheid. Wij hebben ons uitsluitend gericht op epistemische onzekerheid, waar in weerkunde en klimaatwetenschap het vaak (ook) gaat over onzekerheid rond verwachtingen voor de toekomst. De inzichten die ons werk biedt kunnen een goede toevoeging zijn aan de bestaande inzichten uit bijvoorbeeld de risico-communicatieliteratuur als het gaat om het communiceren van onzekerheid. Wanneer je onzekerheid wilt communiceren, is het belangrijk om eerst goed na te gaan waar je precies onzeker over bent (een feit, cijfer, of hypothese?) en waarom dat zo is – en is die onzekerheid direct gerelateerd aan het object, of is er ook onzekerheid over de kwaliteit van het onderliggende bewijs? Wanneer je dit vastgesteld hebt, kan je kiezen wat voor uiting van onzekerheid je wilt gebruiken in je com-

municatie, en bij die keuze niet alleen rekening houden met bijvoorbeeld het beschikbare communicatieformat, maar ook met de kenmerken van je publiek, hun relatie tot jou als communicator en tot het onderwerp, en het effect wat je beoogt te bereiken. De psychologische literatuur laat zien dat mensen onzekerheidscommunicatie anders kunnen interpreteren dan beoogd, dus als het mogelijk is het effect van je communicatie te testen, is dat zeer aan te raden aan meteorologen en klimaatwetenschappers. Nawoord Dit artikel is een verkorte en aangepaste versie van het artikel “Communicating uncertainty about facts, numbers, and science” (2019) door Van der Bles, Van der Linden, Freeman, Mitchell, Galvao, Zaval en Spiegelhalter, gepubliceerd in Royal Society Open Science. Referenties

[1] van der Bles AM, van der Linden S, Freeman ALJ, Mitchell J, Galvao AB, Zaval L, Spiegelhalter DJ. 2019 Communicating uncertainty about facts, numbers and science. R. Soc. open sci. 6: 181870. http://dx.doi.org/10.1098/rsos.181870. [2] Lasswell HD. 1948 The structure and function of communication in society. In The communication of ideas (ed. L Bryson), pp. 37 – 51. New York, NY: Harper. [3] Oreskes N, Conway EM. 2010 Defeating the merchants of doubt. Nature 465, 686 – 687. (doi:10.1038/465686a). [4] Mastrandrea, M.D., C.B. Field, T.F. Stocker, O. Edenhofer, K.L. Ebi, D.J. Frame, H. Held, E. Kriegler, K.J. Mach, P.R. Matschoss, G.-K. Plattner, G.W. Yohe, and F.W. Zwiers, 2010: Guidance Note for Lead Authors of the IPCC Fifth Assessment Report on Consistent Treatment of Uncertainties. Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Available at http://www.ipcc.ch. [5] IPCC. 2013 Climate change 2013: The physical science basis. Contribution of working group I to the fifth assessment report of the intergovernmental panel on climate change. Cambridge, UK: Cambridge University Press. [6] KNMI 2021. Uitleg over KNMI waarschuwingen. https://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/uitleg/knmi-waarschuwingen. [7] Dieckmann NF, Gregory R, Peters E, Hartman R. 2017 Seeing what you want to see: how imprecise uncertainty ranges enhance motivated reasoning. Risk Anal. 37, 471 – 486. (doi:10. 1111/risa.12639). [8] Dieckmann NF, Peters E, Gregory R. 2015 At home on the range? Lay interpretations of numerical uncertainty ranges. Risk Anal. 35, 1281 – 1295. (doi:10.1111/risa.12358) [9] Nickerson R. 1998 Confirmation bias: a unique phenomenon in many guises. Rev. Gen. Psychol. 2, 175 – 220. [10] Joslyn SL, LeClerc JE. 2013 Decisions with uncertainty: the glass half full. Curr. Dir. Psychol. Sci. 22, 308 – 315. (doi:10.1177/ 0963721413481473). [11] Budescu DV, Por H-H, Broomell SB, Smithson M. 2014 The interpretation of IPCC probabilistic statements around the world. Nat. Clim. Chang. 4, 508 – 512. (doi:10.1038/nclimate2194). [12] Van der Bles, A. M., Van der Linden, S., Freeman, A. L., & Spiegelhalter, D. J. (2020). The effects of communicating uncertainty on public trust in facts and numbers. Proceedings of the National Academy of Sciences, 117(14), 7672-7683. (doi:10.1073/pnas.1913678117).

Geert Jan van Oldenborgh in Times Magazine top 100 Redactie Meteorologica Vlak voor het ter perse gaan van dit nummer bereikte ons het bijzondere en spectaculair te noemen bericht dat KNMI-onderzoeker Geert Jan van Oldenborgh door Time Magazine geselecteerd is in een (ongeordende) lijst van de 100 meest invloedrijke personen van 2021. Er zijn verschillende categorieën. Samen met collega Friederike Otto is Geert Jan gekozen in de categorie “Innovators” vanwege zijn leidende rol in het World Weather Attribution initiatief, dat extreme weersgebeurtenissen in zeer korte tijd analyseert om de oorzaken te achterhalen en te voorzien van context, met specifieke aandacht voor de rol van klimaatverandering. De lezers van Meteorologica zijn hier natuurlijk mee vertrouwd aangezien hij zeer regelmatig artikelen publiceert waarin hij hiervan de resultaten presenteert. De redactie feliciteert Geert Jan van harte met deze uitzonderlijke prestatie. 8

Meteorologica 3 - 2021


M E E T I N S T R U M E N TAT I E

Meteorologische meetapparatuur

Verwarmde meteo voeler voor Relatieve vochtigheid, Dauwpunt en Temperatuur Toepassingsgebieden: •Meteorologische weerstations •Gladheid meldsystemen •Weer waarschuwing systemen •Wind energie •Hoog vochtige ruimten

EE260

GEEN condensatie op de sensor !

Unieke Verwarmde "One probe" meetoplossing voor het meten van de relatieve vochtigheid en temperatuur in de buitenlucht. De EE260 opnemer is een meteorologische meetvoeler met verwarmde relatieve vochtigheid sensor ter voorkoming van condensatie op het meetelement. De integratie van vocht­ en temperatuur meting in één meet probe, maakt deze voeler uniek. Specificaties: meetbereik : 0­100%RV, ­60...+60°C uitgangen : 0­1 / 2,5 / 5 / 10V / RS485 / Modbus RTU Features: •Uniek „one probe design“ •Uniek monolitisch verwarmd meetelement •Configureerbare Volt uitgang •Digitale RS485 Modbus RTU uitgang •Gecalculeerde afgeleide vochtigheid parameters •Compleet gesloten design •EE sensor coating •Corrosie bestendige elastische kunststof behuizing

optioneel : geventileerde straling kap

De 3D Stereo Disdrometer ­ accurate meting van neerslag type en hoeveelheid De 3D Disdro neerslag analyser biedt een ongekende schat aan neerslag informatie. Door het toegepaste stereo camera systeem wordt een 3D analyse gedaan van de neerslag. Het volume, de vorm (type neerslag intensiteit) en hoeveelheid, kunnen m.b.v. dit geavanceerde 3D video meetprincipe en de toegepaste DSP chips haarfijn worden geanalyseerd. De 3D Disdro is één van de meest geavanceerde en accurate neerslag analysers. Specificaties: Meetbasis Deeltjes snelheid/grootte Ingangen Omgevingstemp. Weer codes

: 200cm2 : 0.2 ... 30 m/s, Ø 0,16 ... 30mm : USB, RS485, Ehternet, SD­card : ­30 ... +60°C, 0 ­ 100%RV : Synop: tab 4680 en 4677 Metar : tab 4678

Toepassingsgebieden: •Meteorologie •Klimatologie •Windenergie •Verkeer, luchtvaart en navigatie •Hydrologie

Turfschipper 114 - 2292 JB Wateringen Tel. 0174 272330 | info@catec.nl | www.catec.nl Meteorologica 3 - 2021

9


Praten in de taal van de klant Michiel Severin (Infoplaza) “De intercity’s die nog een oud schuitje op de pantograaf hebben, lopen de komende dagen risico om stil te vallen. Dat kan met name gebeuren op de trajecten in het oosten waar ook Lightrail-materiaal wordt gebruikt, maar natuurlijk ook op gevoelige routes zoals de Vallei-lijn en de route naar Emmen.” Aan het woord is de landmeteoroloog van Infoplaza die de officier van dienst-assets bij ProRail bijpraat over de weerrisico’s voor de komende dagen. In meteorologentaal zou hij kunnen zeggen dat er kans is op white frost en hard rime, twee van de vier rijpsoorten die de expertmodellen uitrekenen om in te schatten of de operaties van NS, Veolia, Arriva en andere vervoerders via het spoor impact zullen ondervinden van de combinatie van vorst en vochtige lucht. Tegelijkertijd maken de redactiemeteorologen van Weerplaza, Weeronline en Buienalarm artikelen en een video-item waarin ze uitleggen waarom de wereld de komende dagen zo mooi berijpt zal zijn. De nadruk bij dit alles ligt op de juiste bewoording en vormgeving die aansluit bij de kennis en behoefte van de klant. In dit artikel wordt uitgelegd hoe meteorologen dit aanpakken. Het vak van meteoroloog is een schitterend vak, met name in Nederland, waar het weer ons veel variatie voorschotelt. Alleen al in de afgelopen 12 maanden liep dat uiteen van een sneeuwstorm, extreme hitte, stormdagen, droogte, zware regenval, zeer dichte mist, supercell-buien, her en der een downburst en grote hagelstenen. Gelukkig zijn er ook dagen met rustige weersomstandigheden. In ons hoogontwikkelde landje gevuld met mensen, industrieën en talrijke logistieke routes heeft een afwijkend weertype vaak grote gevolgen. De samenleving voelt al snel de impact van elke wat grotere weervariatie, dus is er veel behoefte aan bruikbare weersverwachtingen en adviezen. Sterker nog, het gaat de samenleving vooral om adviezen. Zelfs als we een pure weersverwachting communiceren vertaalt de ontvanger die informatie naar een advies voor hem of haar. “Kan ik droog naar voetbal, welke kleren doe ik aan, moet ik de productie van ijsjes opvoeren, gaat het elektriciteitsverbruik omhoog” – het is een kleine

lijst van de vragen die men beantwoord wil hebben om goed voorbereid plannen uit te voeren. Als meteoroloog de taak om juiste informatie aan te leveren waarmee de ontvanger goed aan de slag kan (Figuur 1). Maar dat is geregeld verrassend moeilijk. Zeker door de consument wordt informatie vaak verkeerd begrepen, terwijl het in de ogen van de meteoroloog zo simpel en duidelijk oogt. Meteorologen besteden daarom veel aandacht aan de vertaling van weerdata naar bruikbare weersinformatie. Op zoek naar goud Om hoogwaardige communicatie naar de klant mogelijk te maken is juiste data nodig om alle vragen te kunnen beantwoorden. Wat laat je liggen en wat wil je elke tien minuten vernieuwen in die grote berg aan meteorologische data (zie Kader)? Het zijn vragen waarmee menig Research & Development afdeling stoeit. Door de enorme datamassa dreigen we

Figuur 1. Weerkamer Infoplaza: auteur Michiel Severin geeft een klant informatie over de weersituatie (foto: Marijn Scheeres). 10

Meteorologica 3 - 2021


Figuur 2. Dashboard asfalteren: Een makkelijk te begrijpen overzicht laat zien op welke tijden bepaalde werkzaamheden wel of niet kunnen worden uitgevoerd, op basis van limieten die de klant heeft doorgegeven (afbeelding: Infoplaza BV).

een weg op te gaan die doet denken aan met een zeefje goud zoeken in een kolkende rivier van data. Degenen die het slimst het goud weet te vinden, maakt de meeste kans om de juiste adviezen te genereren en de meeste kans om een succesvol bedrijf te zijn. De goudkorrels zijn bovendien essentieel om de juiste vertaling te maken van ruwe weerdata naar een product dat de gebruiker begrijpt. Juiste communicatie is de sleutel tot het bereiken van begrip bij de ontvanger. Het is daarom essentieel om te weten wie de ontvanger überhaupt is. Vrijwel alle klanten zeggen dezelfde behoefte te hebben: “Ik wil graag het weerbericht voor de komende dagen”. Was het maar zo simpel. Een agrariër heeft een totaal andere behoefte dan bijvoorbeeld een bouwbedrijf. Met een antwoord over temperatuur, wind, neerslagkans en hoeveelheid zon hangt de klant waarschijnlijk tevreden op. Toch is die klant niet goed geholpen. Want waarom wil die agrariër ‘het weer’ weten? Gaat hij het meest verbouwde gewas van Nederland, namelijk gras, van het land halen, of moet een akker voorbereid worden voor het inzaaien van mais? Wellicht is hij bang dat een schimmel zich in een bepaald gewas ontwikkelt? Door meer vragen aan de klant te stellen, open je een wereld van werkzaamheden waarbij het weer op allerlei verschillende manieren impact heeft. Je betreedt de expertise van de klant, dus het vergt veel kennis van de meteoroloog om iets met het antwoord van de klant te doen. Pas dan kunnen risico’s goed worden ingeschat en kunnen scenario’s om de impact van het weer te optimaliseren goed met de klant besproken worden. De basis voor goede data is marktkennis Terug naar onze kolkende rivier vol data. Om te kunnen

bepalen welke informatie we daarvan nodig hebben, moeten we eerst 100% helder hebben welke klantvragen we willen beantwoorden. Dat betekent dat de verkoopafdeling zich moet verdiepen in de werkzaamheden van de branche, eventueel ondersteund door operationeel meteorologen en experts van de R&D-afdeling. Alles is daarbij gericht op het vergaren van zoveel mogelijk klantinformatie en het bouwen van een goed referentiekader zodat we weten waar het in de kern om draait. Naast gesprekken met de klant zijn ook afspraken met brancheverenigingen nuttig. Indien een marktsegment een eigen CAO heeft kan die ook bruikbaar zijn. Daarin staan vaak afspraken aangaande weerslimieten waarbij niet gewerkt kan of mag worden. Uiteindelijk moet zo breed mogelijk inzichtelijk worden wat er speelt, hoe de klant geholpen wil worden en via welke communicatiekanalen. Zodra deze informatie beschikbaar is, kan gedacht worden aan de producten. Het product moet zo dicht mogelijk aansluiten bij zijn wensen, bij zijn kennis van het weer en het liefst bevat het ook een handelingsperspectief. Geen bijzonderheden in het weer? Dan wil je als klant binnen één minuut klaar zijn met het checken van de weersgegevens. Wanneer er wel iets aan de hand is, moeten de producten de meest relevante weerfeiten als eerste tonen en, waar gewenst, samen met bijbehorende acties, om optimaal met het verwachte weerbeeld om te gaan. Indien nodig kan de gebruiker altijd nog doorklikken naar meer informatie. Technische weertermen spelen hierbij nauwelijks nog een rol. Alles is gericht op de operationele omgeving van de klant. Kennis toepassen in de praktijk Onzekerheid in de weersverwachting is iets waar we als meteoroloog dagelijks mee te maken hebben. Geen enkel model Meteorologica 3 - 2021

11


komt met een berekening die exact gelijk is aan de uitkomst van een ander weermodel. Elk model heeft zijn kracht, maar simpelweg alles combineren kan leiden tot meteorologische inconsistenties. De onzekerheid in de verwachting is echter veel minder belangrijk zodra vanuit de klant wordt geredeneerd. Welke marges zijn voor een bedrijf aanvaardbaar, waar ligt de keiharde grens voor maatregelen? Door zijn operatie leidend te maken, blijken veel meteorologische onzekerheden ineens geen rol meer te spelen. En daar waar het wel een rol speelt, worden met de klant procedures afgesproken hoe hiermee om te gaan. Uiteindelijk leidt het tot een kostenmatrix waarbij risico op schade afgezet wordt tegenover het onnodig maken van kosten om een risico te voorkomen. De onzekerheid is daardoor gekwantificeerd en kan verwerkt worden in de producten en communicatie naar de klant. Een aannemer moet bijvoorbeeld in een gemeente een weg asfalteren. Zonder enige kennis ben je geneigd om te denken dat het vooral belangrijk is dat het droog blijft. Dat klopt inderdaad, maar er valt nog aardig wat winst te boeken in werkbare uren door net wat meer te weten over het werk. Het aanbrengen van asfalt bestaat namelijk uit meerdere stappen. Zo moet een kleeflaag worden aangebracht, evenals een deklaag en daar bovenop komt de uiteindelijke asfaltlaag waarover we rijden. Nadat alles er keurig bijligt volgt de belijning. Al deze werkzaamheden hebben hun eigen weerlimieten (Figuur 2). Asfalteren doe je bijvoorbeeld niet bij vorst, bij (te veel) neerslag of winterse neerslag. Tussen 0 en 2 graden kan het nog net, maar moet je wel extra alert zijn op de kwaliteit. Bij het aanbrengen van de belijning mag het licht regenen, terwijl het bij het aanbrengen van de kleeflaag nagenoeg droog moet zijn. Door zulke verschillen in limieten ontstaan per project verschillende tijdvakken waarbinnen gewerkt kan worden. De aannemer wil in één oogopslag zien of het werk goed afgerond kan worden, zodat hij de werknemers op de juiste projecten kan inzetten. Als weerbedrijf ondersteun je de aannemer optimaal door deze informatie voor al zijn projecten en bijbehorende werkzaamheden helder en inzichtelijk te maken. Zo kan hij zijn manschappen snel van locatie naar locatie sturen en goed inspelen op het actuele weer. Bij andere projecten moet hij zijn keuze drie dagen van tevoren maken vanwege procedures die bij het project horen. In plaats van een detailverwachting wil hij dan vooral de mogelijke weerscenario’s weten zodat hij goed kan anticiperen. Een tweede voorbeeld is ProRail. Alles is bij hen gericht op het controle houden over de vervoerstromen. Incidenten kunnen altijd optreden, maar de gevolgen moeten behapbaar en bij voorkeur zo lokaal mogelijk blijven. Om dit voor elkaar te krijgen zijn in de afgelopen tien jaar honderden werkprocedures afgestemd op de weersverwachting en bijbehorende kansberekeningen. Sommige weerselementen hebben immers een hoge mate van voorspelbaarheid, zoals temperatuur en wind, terwijl de neerslagverwachting vaker onzeker is. Aan de ene kant werkt ProRail keihard om hun infrastructuur zo robuust mogelijk te maken, en aan de andere kant wordt gezocht naar de meest optimale informatie aangaande de weerrisico’s. Uit analyses is bijvoorbeeld gekomen dat bij 10% kans op een sneeuwdek van 3 cm al gewaarschuwd moet worden (Figuur 4). Terwijl je hele lichaam roept dat het niet zal gebeuren, moet de meteoroloog de klant tóch waarschuwen. De lage kans is noodzakelijk omdat ProRail zeven dagen van tevoren allerlei mensen de opdracht moet geven om paraat te kunnen staan op de dag dat de sneeuw valt. Aangezien een sneeuwverwachting zo ver vooruit ondermaats scoort in de verificatie moet bij de minste kans al opgeschaald worden. Het zou klanten als ProRail enorm helpen 12

Meteorologica 3 - 2021

Kader – Terabytes en petaflops De technologische ontwikkelingen in de meteorologie en aanverwante wetenschappen gaan razendsnel. Tijdresolutie, ruimtelijke resolutie, aantal modellagen en het aantal ‘runs’ per dag: alles wordt gedetailleerder. Daar bovenop komen ook steeds vaker ensemble versies van de modellen, zowel voor de korte als lange termijn. Het eindresultaat is een gigantische berg data. Indien je hebberig wilt zijn, kan je dagelijks honderden terabytes aan gegevens binnenhalen. Het Duitse ICON-model produceerde in 2019 ongeveer 17 TB per dag. Aan het einde van dit jaar verwacht men op circa 190 TB uit te komen. En dat is slechts één model. Weermodellen hebben tientallen jaren de sterkste computers van die tijd nodig gehad om het weer te kunnen berekenen. De rekenkracht van computers neemt gelukkig in een razend tempo toe (Figuur 3). Tegenwoordig eisen andere gebruikers dan de weerinstituten de allersterkste computers op, maar weermodellen hebben nog steeds hun plekje in de voorhoede. In 2023 schatten de Amerikanen in dat ze een machine nodig hebben die 37 petaflops (Pflops) aan kan. Een Pflop is de eenheid waarmee de snelheid van supercomputers wordt gemeten. Het komt neer op 130.000.000.000.000.000 berekeningen per seconde, ofwel 130 biljard berekeningen per seconde. In vergelijking met deze getallen is de 2 seconden-durende pitstop van Max Verstappen een eeuwigheid. In 2028 schat NOAA/NCEP in dat hun supercomputer 730 Pflops aan moet kunnen. De snelste computer in de wereld rekent op dit moment op 512 Pflops en wordt in Japan gebruikt voor onderzoek. De EU steunt een project om de komende jaren drie machines te hebben die minimaal 150 Pflops aankunnen [1]. Of het ECMWF één van deze machines gaat gebruiken is nog onduidelijk. Zulke ontwikkelingen dwingen private weerbedrijven om zeer selectief met data om te gaan. Ze kunnen niet alles downloaden, maar moeten continu keuzes maken. Keuzes die uiteindelijk bepalen welke producten je kunt creëren. Het gaat daarbij niet alleen om een data-explosie vanwege weermodellen maar ook vanuit waarnemingen. Denk daarbij aan meer en gedetailleerdere radar- en satellietmetingen en bijvoorbeeld waarneemdata van niet meteorologische meetsystemen zoals auto’s, mobiele netwerken en systemen van klanten. Zulke data heeft grote waarde in de communicatie richting klanten, maar het binnenhalen en verwerken hiervan wordt een steeds grotere klus.

Figuur 3. IBM-200-petaflop computer: Dit is de snelste computer van de VS. De Summit Supercomputer van IBM kan rekenen met een snelheid van 200 petaflops (foto: Carlos Jones/ORNL).


Figuur 4. Waarschuwing ProRail: Bij weersituaties die impact kunnen hebben op de operatie van ProRail levert Infoplaza allerlei extra producten aan, waaronder dit soort kaartjes. De meteoroloog heeft als doel om aan te geven wat er gebeurt, waar het gebeurt en welke timing erbij hoort, alles gericht op het spoorsysteem. Met de operationele leiding van ProRail wordt daarna doorgenomen wat de impact van het geschetste weerbeeld waarschijnlijk zal zijn, zodat ProRail zich optimaal kan voorbereiden (afbeelding: Infoplaza BV).

indien de kwaliteit van de sneeuwverwachting omhoog gaat. Door kennis te hebben van de logistieke dynamiek bij een klant als ProRail kan de meteoroloog een goede inschatting maken of 10% kans inderdaad een reden moet zijn om op te schalen, of dat deze toch genegeerd kan worden. Beide voorbeelden laten zien dat kennis over de klant en zijn werkzaamheden grote toegevoegde waarde heeft bij het maken van een goed weeradvies. Het zorgt voor wederzijds begrip en het levert een beter resultaat op. Op dagen dat het weer toch impact heeft op de werkzaamheden van de klant kan bovendien veel gerichter worden gezocht naar een goede oplossing. De verwachting kan misschien niet beter, maar door de eerder gedane analyses na te lopen, kunnen limieten en marges bijgesteld worden. Dankzij klantspecifieke kennis is de meteoroloog in staat om te praten over pantografen boven op treinen waarbij de stroomafnemer (ook wel het schuitje genoemd) een rol speelt in het wel of niet stilvallen van de treindienst. Stevige rijp op

bovenleidingen is lastig maar met een nieuw schuitje kan een trein behoorlijk wat ijsaanzetting aan. Is het schuitje echter al aardig versleten dan neemt de kans toe dat de pantograaf geen contact maakt met de bovenleiding. Het resultaat is een stilgevallen trein, die een baanvak blokkeert en weggesleept moet worden. Tijdig onderhoud betekent een kleinere kans op problemen. Aangezien dit onderhoud gekoppeld is aan het risico op rijp speelt de meteoroloog hierin een belangrijke rol. Alleen dankzij zijn kennis van de klant is hij in staat proactief hierop in te spelen. Zonder deze kennis kan de koppeling tussen de klant en de impact van het weer niet, of minder goed, gemaakt worden met als resultaat dat de klant vaker hinder ondervindt van de weersomstandigheden. Bronnen [1] https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-109282020-ADD-4/en/pdf. Meteorologica 3 - 2021

13


Hoe maken we klimaatverandering tastbaar? Bernadet Overbeek (KNMI) Het KNMI volgt het weer en het klimaat al ruim anderhalve eeuw op de voet. Het KNMI meet en analyseert, ontwikkelt klimaatmodellen en doet onderzoek naar hoe het klimaat van Nederland en daarbuiten erbij staat. Maar hoe brengen we zulke klimaatinformatie bij de burger? Het KNMI ziet het weer als kans voor klimaatcommunicatie. Het weer is tastbaar en ondervindt men dagelijks aan den lijve. Het weerbericht wordt in ons wisselvallige landje goed in de gaten gehouden, en we ervaren allemaal dat het weer extremer wordt. Dit bewustzijn ziet het KNMI als start voor haar klimaatcommunicatie. Door in te spelen op vragen als, ‘is dit klimaatverandering?’, ‘komt dit weer vaker voor?’, ‘hoe veel vaker gaan we dit in de toekomst meemaken?’ plaatst het KNMI het weer in de context van klimaatverandering. In dit artikel laten we zien hoe het KNMI over klimaatverandering communiceert. Voor professionals zijn de KNMI-klimaatscenario’s een hulpmiddel om met onzekerheden in klimaatverandering om te gaan. Voor het algemene publiek worden verschillende vormen gekozen, waarin zonder gebruik van technische termen en zo visueel mogelijk, klimaatverandering tastbaarder wordt gemaakt. KNMI’s Early Warming Centre en de klimaatboodschap Het klimaat verandert snel – ook in Nederland. Hierdoor komen bepaalde weersextremen vaker voor. Om in te spelen op het veranderende weer en de maatschappelijke vraag naar informatie daarover, gaat het KNMI nog beter monitoren en eerder en preciezer waarschuwen. Daartoe ontwikkelt het KNMI een Early Warning Centre, een zogenoemd nationaal waarschuwingsadviescentrum. De weer- en klimaatwaarschuwingen zullen steeds meer vergezeld gaan van informatie over risico’s, de te verwachten gevolgen en de mogelijkheden om er iets tegen te doen. Want het is niet de verwachte windsnelheid, maar de mogelijke impact: ‘lege vrachtwagens kunnen omwaaien’, die aanzetten tot handeling. Communicatie over klimaatverandering is een stuk ingewikkelder dan een weerswaarschuwing overbrengen. De problemen door klimaatverandering lijken zich in andere landen en ver in de toekomst af te spelen, er spelen vele onzekerheden mee en het voelt als een hopeloze zaak: dramatische taferelen van uitgehongerde ijsberen, overstromingen, bosbranden en mislukte oogsten door droogte stemmen moedeloos. Bij sommigen reden om de klimaatbarricaden op te gaan, maar voor de meesten zijn doemscenario’s juist reden om niets te doen en zich te verschuilen achter de hopeloosheid: “Wat voor nut

heeft het? Dat mag de politiek oplossen. Het zal mijn tijd wel duren. De rest van de wereld stookt, vliegt en consumeert óók gewoon door.” Wat kan het KNMI als klimaatinstituut van Nederland doen om de urgentie van het klimaatprobleem onder de aandacht te brengen, zonder dat de boodschap tot verlamming leidt, maar wél de feiten op tafel leggend, inclusief de onzekerheden die er zijn? De strategie van het KNMI is om het weer als drager van informatie over klimaatverandering te gebruiken. In ons gematigde, maritieme klimaat met aanvoer van depressies is het weer in onze omgeving wisselvallig, met in alle seizoenen geregeld neerslag. Juist bij opvallend, extreem weer, zoals op 18 juni 2021 – met code oranje voor zware onweersbuien – trekt de weersverwachting van het KNMI veel publiek – op die datum registreerde de KNMI-website 538.000 bezoeken; ook de pluim werd in de voorafgaande dagen vaak bekeken; op sommige dagen wel 15.000 keer per dag. En dát is dus zo’n moment waarop het KNMI laat zien hoe het weer – door klimaatverandering – verandert. Weer- en klimaatpluim ‘De weerpluim’ is al jaren een vertrouwd beeld, niet alleen op de KNMI-website en -app, maar ook in veel andere weerberichten en -apps. Deze weerpluim, oftewel de 15-daagse

Figuur 1. De weer- en klimaatpluim (www.knmi.nl/weer-en-klimaatpluim) op 11 juni 2021 voor de temperatuur in De Bilt. 14

Meteorologica 3 - 2021


Figuur 2. Het klimaatdashboard (www.knmi.nl/klimaatdashboard) op 14 mei 2021 voor de gemiddelde lentetemperatuur in De Bilt.

verwachting, wordt gemaakt met het ECMWF-weermodel. De onzekerheid van de verwachting neemt meestal toe met de termijn van de verwachting. Om een indruk te krijgen hoe groot de onzekerheid is, wordt het model zo’n 50 keer gerund, steeds met een iets andere beginsituatie en andere fysische componenten. Het resultaat is een steeds verder uitwaaierende pluim met modeluitkomsten. Hoe breder de pluim, des te onzekerder de weersverwachting. Ook al is de pluim een bekend begrip, het is een ingewikkelde grafiek met meer dan 50 verschillende lijnen. De weer- en klimaatpluim (www.knmi.nl/weer-en-klimaatpluim) geeft de onzekerheden in de verwachtingen eenvoudiger weer, in de vorm van gekleurde banden. Om de weersverwachting in perspectief van het klimaat te plaatsen zijn in de weer- en klimaatpluim rode en blauwe lijnen toegevoegd: de gemiddelde maximum- en minimumtemperatuur voor de tijd van het jaar (Figuur 1). Op die manier zie je in één oogopslag of de weersverwachting bijzonder is voor de tijd van het jaar. Naast de ‘normale band’ wordt een nog bredere band aangegeven waarbinnen het weer zich vrijwel altijd afspeelt: de gestippelde rode en blauwe lijnen die de gemeten dagrecords sinds 1901 voor maximum- en minimumtemperaturen laten zien. Bij een extreem warme of koude verwachting wordt een rood of blauw bolletje getoond. Als met de muis over de bal wordt bewogen, verschijnt er een kader met informatie over de herhalingstijd van die temperatuur in het huidige klimaat (1991 – 2020) en hoeveel hoger de temperatuur met dezelfde herhalingstijd rond 2050 wordt, afgaande op de KNMI’14klimaatscenario’s. Op deze manier laten we zien dat het extreme weer dat men de komende dagen ervaart, in de toekomst nóg extremer zal zijn, of dat wat nu nog als extreem wordt bestempeld, in de toekomst ‘normaal’ wordt.

Burgers én beleidsmedewerkers hebben snel antwoord nodig op vragen als ‘hoeveel is de temperatuur in Nederland gestegen?’, ‘hoe bijzonder is dit koude/warme jaar?’, ‘wat kunnen we over 50 jaar verwachten?’ Die antwoorden zijn sinds december 2020 te vinden in het klimaatdashboard (www. knmi.nl/klimaatdashboard). Een instrument om gebruikers op

Klimaatdashboard Net als voor kikkers in een pan water is het lastig om door te hebben hoeveel het klimaat verandert, omdat het zo geleidelijk gaat en omdat het klimaat uit zichzelf van jaar tot jaar varieert. Door te laten zien hoe het huidige klimaat al is veranderd, wat normaal is voor de tijd van het jaar én welke veranderingen er nog aan kunnen komen, biedt het klimaatdashboard perspectief.

-25%

Langjarige trend Neerslag Temperatuur

-25%

-10%

+10%

+25% -2.5◦ C

Zonnestraling

-10%

+10%

-1◦ C

+1◦ C

+2.5◦ C

Pot.verdamping

+25%

-25%

-10%

+10%

+25%

Figuur 3. Trends voor de periode april – september vanaf 1950, als regressie tegen de gladgestreken wereldgemiddelde temperatuur (zonnestraling en verdamping gaan uit van kortere tijdreeksen). Niet alle getoonde trends zijn statistisch significant. Gegevens: KNMI; elk bolletje is een KNMI-weerstation, maar niet alle variabelen worden op elk station gemeten (bron: Sjoukje Philip et al., 2020). Meteorologica 3 - 2021

15


Figuur 4. Herhalingstijden van de jaarlijks hoogste maximumtemperatuur in De Bilt. In rood voor in het huidig klimaat (2019), in blauw voor het klimaat van 1900, met een fit van een Gegeneraliseerde Extreme-Waardenverdeling (GEV) die opschuift met de wereldgemiddelde temperatuur (bron: Geert Jan van Oldenborgh, Karin van der Wiel, KNMI).

elk moment te informeren over de staat van het klimaat. Het klimaatdashboard toont in één overzicht de gemiddelde temperatuur met daarin de trend sinds 1901, de verwachting en de verschillende klimaatscenario’s voor de toekomst. Figuur 2 laat zien dat de gemiddelde lentetemperatuur (zwarte lijn) in De Bilt tussen 1901 en 2020 met bijna 2 °C is gestegen. Daarnaast zien we dat de ‘normaal’ – het dertigjarig gemiddelde – (lichtblauwe horizontale lijnen) in de loop der tijd steeds verder stijgt: wat we vroeger normaal vonden, is dat nu niet meer. Het rode bolletje is de verwachting van 14 mei 2021 voor de gemiddelde lentetemperatuur van 2021: 8.2 °C, dat is 1.7 °C kouder dan het langjarige gemiddelde van

9.9 °C voor de periode 1991 – 2020. De dashboardgrafiek laat zien dat deze lentetemperatuur, die we anno 2021 als extreem koud ervaren, aan het begin van de twintigste eeuw, maar ook in de jaren zestig tot tachtig nog normaal was. De gemiddelde temperatuur varieert aanzienlijk van jaar tot jaar, maar de kans op een koude lente als die van 2021 zal rond 2050 echter drastisch zijn afgenomen. De gemiddelde lentetemperatuur ligt volgens de KNMI’14-klimaatscenario’s (gekleurde horizontale lijnen) dan tussen de 10.4 °C en 11.6 °C. Het klimaatdashboard zal in 2021 en 2022 worden uitgebreid met andere klimaatvariabelen zoals neerslag, zonnestraling, wind en zeespiegel. Zowel het landelijk gemiddelde als

Figuur 5. De weersituatie van 28 juli 2014 is met een klimaatmodel vertaald naar een 2 °C graden warmer klimaat (bron: Iris Manola et al., 2018). 16

Meteorologica 3 - 2021


Kader 1 – KNMI-klimaatscenario’s Klimaatscenario’s vormen de basis voor onderzoek naar de effecten van klimaatverandering en adaptatie aan die verandering. Klimaatscenario’s hebben meestal een tijdshorizon tot 50 á 100 jaar vooruit. Hierin verschillen ze van weersverwachtingen (tot 15 dagen vooruit) en van seizoensverwachtingen (tot 100 dagen vooruit). Klimaatscenario’s doen alleen uitspraken over het langjarig gemiddelde weer en de kans op extreem weer op de langere termijn. De KNMI-klimaatscenario’s zijn gebaseerd op dezelfde bronnen als die van het IPCC, het klimaatpanel van de Verenigde Naties. De klimaatscenario’s van het KNMI zijn te zien als een vertaling van de mondiale scenario’s naar Nederland en kennen daardoor een vergelijkbare verschijningscyclus (circa acht jaar). De meest recente zijn de KNMI’14-scenario’s. In 2023 worden de nieuwe KNMIklimaatscenario’s verwacht. Vier klimaatscenario’s De KNMI’23-klimaatscenario’s zullen net als de KNMI’14-scenario’s, bestaan uit vier klimaatscenario’s, voor de toekomstige klimaatverandering in Nederland rond 2050 en 2085, gebaseerd op twee stuurvariabelen (Figuur 6): 1. de mate van wereldwijde opwarming, gestuurd door de mogelijke ontwikkelingen van wereldwijde broeikasgasemissies, 2. de mate van verandering in het luchtstromingspatroon. Scenario’s zijn een methode om met onzekerheden om te gaan. Naast de toekomstige uitstoot van broeikasgassen is de klimaatgevoeligheid een belangrijke factor. De klimaatgevoeligheid is de mate waarin de temperatuur stijgt bij een bepaalde toename van CO2 en andere broeikasgassen. De klimaatscenario’s houden rekening met beide factoren. Ieder klimaatscenario geeft een samenhangend beeld van de verandering in verschillende klimaatvariabelen,

waaronder temperatuur, neerslag en zeespiegel. Er wordt expliciet geen uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheden van individuele scenario’s. Ze zijn ieder alle vier even waarschijnlijk. Het KNMI schetst de natuurwetenschappelijke consequenties van de verschillende mondiale beleids- en economische ontwikkelingen die de emissies van broeikasgassen bepalen. De vier scenario’s geven als het ware de hoekpunten aan waarbinnen het Nederlands klimaat in de toekomst hoogstwaarschijnlijk zal veranderen. Consistent met IPCC-aanpak De keuzes van het KNMI zijn consistent met de IPCC-aanpak en zijn ook technisch op de IPCC-scenario’s gebaseerd: de zogenoemde IPCC Shared Socio-Economic Pathways (SSP’s). Deze SSP’s zijn plausibele wereldbeelden, die verschillen in sociaaleconomische, technologische en demografische ontwikkelingen naar de toekomst. In de KNMI’23-scenario’s worden ook de consequenties van het in 2015 afgesloten klimaatakkoord van Parijs meegenomen. Dat akkoord van Parijs legt een ambitie vast om onder de 2 °C temperatuurstijging ten opzichte van de pre-industriële waarde te blijven. Voor de KNMI’23klimaatscenario’s met een kleine temperatuurstijging wordt uitgegaan van mondiaal beleid dat overeenkomt met het klimaatakkoord van Parijs. Daarmee zullen de laagste scenario’s lager zijn dan in KNMI’14 en zal de bandbreedte in temperatuurstijging groter zijn ten opzichte van KNMI’14. Voor de KNMI’23-scenario’s met een grote temperatuurstijging zal, net als in 2014, uitgegaan worden van het scenario waarbij de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd onverminderd doorgaat. Bandbreedte van verandering van luchtstromingspatroon Naast de mate van mondiale temperatuurverandering wordt voor de nieuwe KNMI’23-scenario’s, net als in 2014, de tweede stuurvariabele de mate van verandering van luchtstromingspatroon. Veranderingen in circulatie hebben een aanzienlijke impact op regionale trends in temperatuur en neerslag, inclusief extremen, en daarmee op droogte. Een deel van de wereldwijde klimaatmodellen laat veranderingen bij een toenemend gehalte broeikasgassen zien die wijzen op meer westenwinden in de winter en meer oostenwinden in de zomer. KNMI Klimaatsignaal’21 Eind oktober 2021 brengt het KNMI het Klimaatsignaal’21 uit. Voor iedereen die professioneel of persoonlijk inzicht wil krijgen in hoe het klimaat in Nederland erbij staat. Dit is een eerste duiding van het zesde rapport van het IPCC – dat in de zomer van 2021 is gepubliceerd – naar Nederland. Deze duiding omvat de nieuwste inzichten ten aanzien van zeespiegelstijging, extreme zomerneerslag, droogte, het stedelijk klimaat en de snelheid van de veranderingen. Het Klimaatsignaal’21 brengt de gemeten veranderingen in beeld en geeft kwalitatieve informatie over de te verwachten verdere veranderingen van het klimaat. Medio 2023 worden deze veranderingen in scenario-getallen omgezet, in de KNMI’23-klimaatscenario’s.

Figuur 6. Schets van de vier te ontwikkelen KNMI’23-scenario’s en de twee stuurvariabelen.

Meteorologica 3 - 2021

17


een aantal afzonderlijke meetlocaties worden getoond, omdat juist waarnemingen en scenario’s in de eigen regio voor herkenbaarheid zorgen. Op basis van een gebruikersonderzoek zal het dashboard verder toegespitst worden op de gebruikerswensen. Regionale verschillen In de klimaatviewer (www.knmi.nl/klimaat-viewer) zijn de nieuwe klimaatnormalen (langjarig gemiddelde 1991 – 2020) en de oude normalen (langjarig gemiddelde 1981 – 2010) te vinden in de vorm van grafieken, tabellen en op een kaart. Door een kaart van de nieuwe normaal te vergelijken met een kaart van de oude normaal wordt klimaatverandering op een andere manier in beeld gebracht. Zo is op de kaart van Nederland, ook voor de eigen regio, te zien dat er in het tijdsbestek van slechts 10 jaar tijd tropische dagen zijn bijgekomen, en dat het aantal ijsdagen is afgenomen. Voor 2022 vormt de verdere ontwikkeling van deze klimaatviewer naar een interactief instrument, waarmee het mogelijk wordt om een tijdreeks op te vragen voor verschillende locaties, een belangrijk doel. Juist lokale informatie zorgt voor meer bewustzijn. Klimaatverandering in beeld gebracht voor de eigen wijk zegt veel meer dan een landelijk gemiddelde. In 2023 zullen ook kaarten voor het toekomstig klimaat volgens de nieuwe klimaatscenario’s (Kader 1) aan de klimaatviewer worden toegevoegd, met als streven om de tijdreeksen die voor verschillende locaties op de kaart opgevraagd kunnen worden, niet alleen terug in de tijd te tonen, maar ook vooruit, met scenario’s voor de toekomst: een klimaatdashboard op maat voor elke locatie. Attributie-onderzoek Iedereen kan zó een rij met recente voorbeelden van extreem weer opsommen: de ongekende hevige regenval op 13 en 14 juli 2021 in Nederland, Duitsland, België en Luxemburg die tot rampzalige overstromingen leidde; de zware onweersbuien op 18 juni 2021, die vooral in het midden van het land hevige stormschade en wateroverlast veroorzaakten; voor het eerst temperaturen boven de 40 °C in Nederland (in 2019); de zeer droge zomers van 2018 en 2019 en het uitzonderlijk droge voorjaar van 2020. Niet alle weerrecords van de afgelopen jaren zijn het gevolg van klimaatverandering. Of het grote aantal orkanen in 2020 werd veroorzaakt door de opwarming van de aarde is onzeker, maar over de subtropische hitte in Arctisch Siberië en de Australische bosbranden bestaat weinig twijfel. Extreme gebeurtenissen ontstaan altijd door een samenspel van meerdere factoren. Ondanks de complexiteit van het onderzoek lukt het steeds vaker om te bepalen hoe de kans op zo’n extreme gebeurtenis door de door de mens veroorzaakte opwarming is veranderd. Dat gebeurt met waarnemingen, klimaatmodellen en statistische modellen. Deze nieuwe onderzoekdiscipline noemen we attributie-onderzoek. Attributie van de droogte in 2018 in Nederland Uit onderzoek met klimaatmodellen blijkt dat de kans op droogte in het binnenland door de opwarming is toegenomen als gevolg van hogere temperaturen en meer zonneschijn die tot een hogere potentiële verdamping leiden (Figuur 3). Tegelijkertijd is er in het binnenland geen trend in neerslag in het zomerhalfjaar. Voor het kustgebied is onduidelijk of er een toename van droogte is door klimaatverandering, omdat hier een toename in neerslag is gemeten, maar dit is met klimaat18

Meteorologica 3 - 2021

modellen niet te reproduceren. Hitte 2019 – nu eens in de 70 jaar, maar rond 1900 onmogelijk Het hitterecord dat in 2019 in De Bilt is gemeten, een maximumtemperatuur van 37.5 °C, is, ook in het klimaat van nu, zeer uitzonderlijk te noemen. Met een statistische methode om extreme temperaturen te vergelijken, is de gemiddelde herhalingstijd uitgerekend (Figuur 4). Een temperatuur van 37.5 °C komt in het huidige klimaat ongeveer eens per 70 jaar voor. Zonder klimaatverandering was zo’n extreme waarde zo goed als onmogelijk geweest. De berekening geeft aan dat de herhalingstijd in het klimaat van 1900 minimaal 7000 jaar was. Het weer van de toekomst Ook in de KNMI-klimaatscenario’s is het weer een belangrijke drager van de informatie. Zo kan een opgetreden weersituatie met een klimaatmodel vertaald worden naar een 2 °C warmer klimaat. Toegepast op de situatie van 28 juli 2014, de dag waarop in het midden van Nederland meer dan 100 mm neerslag viel, neemt de totale hoeveelheid neerslag in een 2 °C warmer klimaat met ruim 25% toe (Figuur 5). Deze historische regenval veroorzaakte in 2014 flinke schade en overlast, met name door ondergelopen woonhuizen, stations en wegen. Met die herinnering in het achterhoofd, kan men zich een beeld vormen van de nog zwaardere gevolgen van een dergelijke bui in een 2 °C warmer klimaat. Elke week een klimaatbericht Net zoals we in de weer- en klimaatpluim, het klimaatdashboard en attributie-onderzoek aansluiten bij de actualiteit, doen we dat ook in de klimaatberichten die wekelijks op de KNMI-website verschijnen. Juist het weer van nu, dat we allemaal ervaren, roept vragen op over klimaatverandering. Zoals de koude lente van 2021, gevolgd door tropische temperaturen in de eerste helft van juni en hevige onweersbuien eind juni. In de klimaatberichten wordt in korte teksten en met figuren het weer in de context van klimaatverandering geplaatst. Dit gebeurt soms in samenwerking met andere instituten om bijvoorbeeld de effecten van klimaatverandering op gezondheid, natuur of waterveiligheid in beeld te brengen. De klimaatberichten belichten ook nieuw onderzoek over klimaatverandering – vertaald naar publieksvriendelijke brokjes. Dankwoord Met dank aan Janette Bessembinder, Peter Siegmund, Rob Sluijter, Josine Camps, Rob van Dorland, Rob Groenland (KNMI). Literatuur en referenties

www.knmi.nl/weer-en-klimaatpluim www.knmi.nl/klimaatdashboard www.knmi.nl/klimaat-viewer www.knmi.nl/klimaat (nformatie over het klimaat van Nederland in het verleden, heden en de toekomst) www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/uitleg/klimaatberichten KNMI-Klimaatbrief (mail naar klimaatscenarios@knmi.nl voor een abonnement) en blijf op de hoogte van de ontwikkeling van de nieuwe KNMI-klimaatscenario’s en bijeenkomsten voor gebruikers van klimaatscenario’s. Geert Jan van Oldenborgh, 2 augustus 2019: KNMI - Hittegolven zoals vorige week vroeger vrijwel onmogelijk: https://www.knmi.nl/over-het-knmi/nieuws/hittegolven-zoals-vorige-week-vroeger-vrijwel-onmogelijk. Karin van der Wiel, 30 juli 2019: KNMI - Hoe bijzonder zijn de nieuwe temperatuurrecords?: https://www.knmi.nl/over-het-knmi/nieuws/hoe-bijzonder-zijn-de-nieuwe-temperatuurrecords. Manola, I., van den Hurk, B., De Moel, H., and Aerts, J. C. J. H.: Future extreme precipitation intensities based on a historic event, Hydrol. Earth Syst. Sci., 22, 3777–3788, https://doi.org/10.5194/hess-22-3777-2018, 2018. Sjoukje Y Philip et al., 2020. Environ. Res. Lett. 15 094081.


Climate Physics Master’s Programme at Utrecht University, The Netherlands This Master’s programme offers a unique combination of theoretical courses and practical training in all aspects of the climate system. Physics, dynamics and chemistry of the atmosphere, the oceans, the glaciers and ice sheets and their interaction are the core of this programme.

Our research fields: • Ocean Circulation and Climate • Physical Oceanography of the Coastal Zone • Atmospheric Dynamics and the Hydrological Cycle • Atmospheric Physics and Chemistry • Ice and Climate

More information: Utrecht University, The Netherlands Institute for Marine and Atmospheric Research

www.uu.nl/masters/climate

Meteorologica 3 - 2021

19


De weersverwachting in beeld Reinout van den Born (Weer.nl) Na 70 jaar staan tv-meteorologen nog steeds voor een weerkaart, maar de beelden die ze aanwijzen, zijn meer en meer op het weer zelf gaan lijken. Hun dagelijkse verhaal is in de basis steeds hetzelfde gebleven, ook al zijn de randvoorwaarden waarbinnen het gemaakt wordt in de afgelopen tientallen jaren totaal veranderd. Ontwikkelingen in vogelvlucht Het weerbericht op tv in Nederland bestaat dit jaar precies 70 jaar. Al tijdens de eerste experimentele tv-uitzending van Nederland, gemaakt op 7 oktober 1951, was weerman Hans de Jong te gast om een weerbericht te doen. Hij was daarmee de eerste weerman op tv. Toch is het Joop den Tonkelaar (op tv tussen 1953 en 1968) die algemeen als de eerste tv-weerman van Nederland wordt gezien. Oudere kijkers kunnen zich hem nog goed herinneren: de man die met lippenstift op een eenvoudige kaart de weersontwikkeling tekende. Die lippenstift was overigens een vervanging van krijt, dat te veel geluid maakte. Het was een ingeving van de Belgische Armand Pien, die den Tonkelaar overnam. Je zag alleen zijn hand en de ‘weerkaart’ in beeld. Toen ooit per ongeluk ook een stukje van zijn baard op tv te zien was, werd daar in het land nog dagenlang over nagepraat. Tussen 1968 en 1983 was er een lange periode waarin het weerbericht op tv door een journaallezer werd voorgelezen en verschenen geen meteorologen meer in beeld. Pas vanaf 1983 was het tv-weerbericht terug, met onder anderen Han Mellink en Harry Otten, die twee jaar later in 1986 met vier anderen het eerste commerciële weerbureau van Nederland oprichtte, toen Meteo Consult in Wageningen begon. De start van Meteo Consult luidde een periode van vernieuwingen van het weerbericht op tv in. Vanaf het begin van RTL4 (toen nog RTL-Veronique) in

Figuur 1. Joop den Tonkelaar presenteert het weer.

20

Meteorologica 3 - 2021

1989 kwam er een tweede weerbericht op tv bij. Sinds september 1996 is er ook een tv-weerbericht op SBS6 (eerst 23 jaar door Piet Paulusma gedaan, nu door Weer.nl). Ook vrijwel alle regionale omroepen hebben hun eigen tv-weerbericht. De ontwikkeling van het weerbericht op tv Vanaf de start met Joop den Tonkelaar (Figuur 1) waren de belangrijkste elementen van het weerbericht al meteen duidelijk. We zagen (de arm van) een weerman en een (simpele) weerkaart, op dat moment zo goed als statisch. De ‘bewegende’ elementen werden door de weerman zelf aan het beeld toegevoegd. Dit zeer eenvoudige beeld was volledig dienend aan het verhaal van de meteoroloog. Hij was verantwoordelijk voor de overdracht van de belangrijke informatie, maar was zelf niet of nauwelijks in beeld. De weerman was toen nog echt een deskundige. Het maken van een weersverwachting werd als een wetenschap gezien. De manier waarop het weerbericht werd gepresenteerd, paste hierbij. Uiteindelijk zorgden de lange tijd dat hij op tv was en de opvallende presentatievorm er toch voor dat Joop den Tonkelaar tot een landelijk bekend persoon uitgroeide. Terugkeer van het weer op tv kwam met vernieuwingen Toen na een lange stilte de gepresenteerde weerberichten


Automatisering van hun werk lag op de loer en bracht het nodige verzet teweeg. De rol van de meteoroloog begon te schuiven van het overbrengen van de verwachting naar meer het duiden ervan. Door de intrede van computers waren weerkaarten niet meer per se statisch, maar konden geleidelijk aan ook steeds vaker in beweging worden gezet.

Figuur 2. Harry Otten presenteert het weer op RTL4 in 1994.

vanaf 1983 weer op tv terugkeerden, zag het er allemaal behoorlijk anders uit. De weerkaart had een flinke opfrisbeurt ondergaan. Er stond veel meer informatie op. Behalve een kaart voor Nederland, werden nu ook gedetailleerde kaarten van Europa getoond, met daarop druksystemen, weersymbolen, windpijlen en temperaturen. Het tonen van satellietfoto’s kwam geleidelijk in zwang, met toen nog echte foto’s. Het dynamische van de kaarten zat hem nog steeds in het aanbrengen van de laatste weersymbolen her en der op de kaart door de presentator. Dat gebeurde niet meer met behulp van lippenstift, maar door magneetjes in de vorm van weersymbolen. De weerpresentator zelf was nu volledig in beeld en werd snel een persoonlijkheid. Het duurde niet lang of Han Mellink en zeker Harry Otten (Figuur 2) groeiden tot landelijke bekendheden uit. Ook werden tijdens de weerberichten de eerste weerfoto’s getoond, waarschijnlijk nog gemaakt door de presentatoren zelf of door medewerkers van de omroep. Een revolutie op de weerkaart Intussen stond de ontwikkeling van de weerkaart niet stil. Meteo Consult (in Europa) en AccuWeather (in de VS) vonden de weerkaart met de kleurcontouren en de corresponderende temperatuurzones uit. Omdat dit gegeven op modeluitvoer was gebaseerd (een nieuwe manier van werken die destijds zijn intrede deed) betekende dit niets minder dan een kleine revolutie in weerland. Het AD was in Nederland de eerste krant die deze vernieuwing op zijn weerpagina’s bracht. Niet veel later zou zouden de temperatuurcontouren op basis van de modeluitvoer ook in de op televisie gebruikte weerkaarten in het weerbericht terechtkomen. Een tweede vernieuwing, nodig geworden omdat het invullen van de verwachtingstabellen die bij de AD-weerkaarten hoorden zo’n tijdrovende klus was, was het ontwikkelen van de MOS (Model Output Statistics), een op statistiek gebaseerd systeem dat met behulp van modeldata, vergelijkingen met het weer uit het verleden en locatie-specifieke vergelijkingen, lokale verwachtingen maakt. Ook de ontwikkeling van de MOS was niets minder dan een revolutie in weerland. Meteorologen moesten er enorm aan wennen, gehecht als ze waren aan het handmatig maken van de weersverwachting.

Regionaliseren van het weerbericht Piet Paulusma, de nieuwe weerman van SBS6, deelde het land in 1996 in drie regio’s in en ‘schoof’ de kaart tijdens zijn presentatie van noord naar zuid. Je zou het een eerste, primitieve 3D-vlucht kunnen noemen. Later werd dat allemaal nog veel mooier gemaakt. Opvallend was dat de weersymbolen geanimeerd waren en ‘bewogen’ als ze in beeld kwamen. Piet Paulusma bracht een Nederlandse traditie die op radio en in de krant al langer bestond, namelijk dat een meteoroloog geen wetenschappelijk onderlegd persoon hoeft te zijn, maar een persoon die het verhaal goed vertelt, ook op de televisie, zoals eerder Hans de Jong en Jan Pelleboer dat konden. Hij kwam met een lossere en volksere manier van presenteren op tv. Vanaf dat moment gaan de ontwikkelingen snel. Hieronder volgen een flink aantal punten die bij het maken van het weerbericht op tv zijn veranderd. Modelberekeningen en de presentatie daarvan hebben een ware revolutie ondergaan Niet alleen zijn de modellen steeds fijnmaziger geworden, ook kun je de uitvoer ervan tegenwoordig in beweging zetten. Het beeld dat daarmee ontstaat, lijkt meer en meer op wat je met moderne observatietechnieken ook van het weer zelf ziet. Modelberekeningen en werkelijkheid gaan zo meer en meer op elkaar lijken. Hierbij ligt wel een gevaar op de loer, want in de verwachtingen wordt, door het afspelen van de ‘geloofwaardige’ weerfilm, wellicht ongewild een betrouwbaarheid gesuggereerd die er niet altijd is. De presentatietechnieken zijn gevarieerder en geavanceerd geworden Buiten het werk met modellen zijn ook de technieken waarover de meteoroloog kan beschikken op het moment dat hij een verwachting presenteert een stuk gevarieerder en geavanceerder geworden. De weerkaart van weleer is vervangen door een breed scala aan mogelijkheden, variërend van geanimeerde weerkaarten via ‘weervluchten’ tot de inzet van ‘augmented reality’, waarbij het weer de studio in komt of een presentator middenin het door hem verwachte (in geval van augmented reality vaak extreme) weer komt te staan. De gebruikte technieken kunnen hierbij voor de kijker zo overweldigend zijn dat de boodschap van het verhaal er wellicht wat door ondersneeuwt. De weersverwachtingen zijn niet meer het exclusieve domein van wetenschappers Veel meer dan vroeger is het weer, de verwachting en zelfs het duiden ervan buiten de wetenschap terechtgekomen. Bij het zoeken van presentatoren voor weerberichten geldt al lang niet meer dat dit per se mensen uit het weerveld moeten zijn. Vaak wordt gezocht naar professionals op het gebied van mediawerk en presentaties in beeld. Niet altijd zijn ze dus deskundig op het terrein van meteorologie en de duiding van extreme weergebeurtenissen. Dat kan ook een nadeel zijn. Meteorologica 3 - 2021

21


Figuur 3. Een virtuele weergave van het verwachte weer in een modern weerpresentatiesysteem.

Het gebruik van ‘User Generated Content’ heeft een grote vlucht genomen In de weerpresentaties van tegenwoordig wordt veel meer dan voorheen gebruik gemaakt van bijvoorbeeld foto’s die door kijkers zijn gemaakt. Ze geven vaak een fraai en representatief beeld van het weer van die dag. In het geval van foto’s van extreem of bijzonder weer is het belangrijk om na te gaan in hoeverre de foto ook echt op de aangegeven plaats is gemaakt. Het wemelt op het internet van foto’s die er indrukwekkend uitzien en dan aan het weer op een andere plaats worden gekoppeld. Ook in weerberichten ligt nep-content dagelijks op de loer. Hierop moet je zeer attent zijn. Veel meer dan vroeger staat de gebruiker centraal in de boodschap Vroeger was vooral het juiste verhaal vertellen bij het presenteren van het weer erg belangrijk, maar tegenwoordig wordt in de manier waarop de boodschap naar voren komt veel meer gedifferentieerd en wordt geprobeerd de doelgroep centraal te stellen. Een gevolg van die doelgerichte aanpak is dat de berichtgeving voor de massa meer in de verdrukking lijkt te komen, omdat die lang niet altijd meer specifiek genoeg is. In een wereld waarin consumenten en zakelijke doelgroepen ook op zoveel andere manieren weersverwachtingen kunnen verkrijgen, delft de massa vaker het onderspit. In Nederland zie je bijvoorbeeld dat alleen de landelijke radiozenders Radio 1 en Sky Radio nog reguliere weerpraatjes uitzenden (Kader 1). Vroeger deed bijna iedere landelijke radiozender dit, maar de meeste zenders zijn hier inmiddels mee gestopt. Het is steeds moeilijker geworden om in de mediabranche nog geld te verdienen met het aanbieden van weersinformatie. Soms gaat het vereenvoudigen van de boodschap wel ver. In hun pogingen om zoveel mogelijk mensen te bereiken, hebben meteorologen soms de neiging om de weerberichten erg te vereenvoudigen. Informatie wordt voor het grote publiek al snel ‘te moeilijk’ en ‘te ingewikkeld’ gevonden en daarom helemaal niet meer gegeven. ‘Vroeger kreeg je veel meer informatie tijdens het weerbericht en zag je ook nog weleens een kaart van de straalstroom’, is een klacht die we regelmatig horen. En eigenlijk is dat ook zo. Het is wellicht het overwegen waard iets meer naar de inhoud terug te keren en dan maar 22

Meteorologica 3 - 2021

te accepteren dat niet iedereen het helemaal kan volgen. Daar waar de uitvoer van weermodellen steeds meer gelijkenis met de waargenomen realiteit vertoont, laten we in weerpresentaties op tv meer en meer het weer zien zoals kijkers dat beleven. Te veel ‘technologische bombarie’ en ‘virtuele werkelijkheid’ (Figuur 3) in de presentatie kan de aandacht van het verhaal afleiden en zorgen voor ruis op de lijn tussen zender en ontvanger. De meteoroloog is steeds vaker een ‘duider’ in plaats van een ‘verwachter’ Vonden gebruikers van weerberichten het grootste deel van de informatie die ze zochten vroeger nog via de massamedia, tegenwoordig zijn er zoveel bronnen dat ze vaak niet precies meer weten waar de informatie, die ze in hun hoofd hebben, vandaan komt. Om als individuele partij in de markt invloed op de boodschap te hebben, moet je dus weten wat anderen in het veld over ‘jouw’ onderwerp hebben gecommuniceerd. Alleen dan is het mogelijk om het verhaal goed in te kaderen. Weerproviders zijn daarin minder autonoom dan vroeger, omdat de concurrentie binnen de markt sterk is toegenomen. Consumenten weten meestal wel wat voor weer het wordt. Ze komen vooral bij je om te weten te komen hoe je tegen de weersontwikkeling aankijkt, wat je er belangrijk en opvallend aan vindt. De uitdaging om de boodschap ongeschonden bij de ontvanger te krijgen Hoe goed het verhaal van een presentator ook is, het succes van de boodschap hangt mede af van externe factoren waarop de presentator (zoals bij het vorige punt al aangegeven) niet altijd invloed heeft. Om de kans op succes zo groot mogelijk te maken, dient de boodschap goed gestructureerd, duidelijk en begrijpelijk zijn. Sluit aan bij de belevingswereld van de ontvanger. Schets een duidelijke uitgangssituatie. Als de presentator en de gebruiker het eens zijn over hoe het weer was en is, is het veel makkelijker om de verwachting over te brengen. Geef bij het communiceren van onzekerheid de marges aan waarbinnen de verwachting zich ophoudt. En maak, als het onduidelijk dreigt te worden, een goed onderbouwde


Kader 1 – Het weerpraatje op de radio en in de krant Radio 10 was onlangs de vooralsnog laatste in een rij van landelijke radiozenders met een lange traditie op weergebied, die van de reguliere weerpraatjes door meteorologen afscheid heeft genomen. Vroeger waren ze een begrip, met Jan Visser, Piet Paulusma, met Meteo Consult en later weer met Piet Paulusma, Buienradar en Weer.nl. Het weerpraatje op Radio 10 kende een lange geschiedenis. Eigenlijk was er eerder al, met het stoppen van de praatjes op doordeweekse dagen, afscheid van genomen, maar nu is dat definitief. Van de landelijke zenders die ooit reguliere weerpraatjes uitzonden, zijn nu alleen Radio 1 (Weerplaza (ochtend) en de presentatoren van de NOS (avond)) en Sky Radio (Weer.nl, zie Figuur 4) nog over. Het weerpraatje door meteorologen floreert nog wel op de regionale zenders. L1 heeft Meteo Limburg als provider, Omroep Brabant Weerplaza en Omroep Zeeland Jules Geirnaerdt en Laura van der Blij. Radio Rijnmond wordt door Ed Aldus gedaan en RTV West door Huub Mizee. Grieta Spannenburg en Margot Ribberink doen Radio M Utrecht, Omroep

Gelderland wordt sinds enige tijd door Weerplaza bediend. RTV Oost en RTV Drenthe worden door de medewerkers van Noorderweer gedaan en Radio Noord door Harma Boer. Piet Paulusma zit al sinds jaar en dag op Omrop Fryslân en RTV Noord-Holland wordt door Jan Visser gedaan. Omroep Flevoland heeft Robert de Vries als weerman en op AT5 werd het weer, tenminste toen ik in nog in Amsterdam woonde, altijd door een voorbijganger gedaan. Van nog langer geleden waren de praatjes door Jan Pelleboer (via TROS-radio en de Wereldomroep) en de praatjes van Hans de Jong bij de NCRV (Hans de Jong, Hier en Nu, Gorredijk) een begip. Ook de praatjes van Jan Versteegt via Radio 2 waren lange tijd zeer populair. Zijn weershow om kwart over tien duurde soms wel 15 minuten, inclusief recept. Hoewel de meeste (papieren) kranten het weerbericht nog steeds in hun aanbod hebben, is de relevantie van die informatie door de lange productietijden een stuk minder geworden. Online zie je juist dat weersinformatie wel veel aandacht genereert, niet alleen in de vorm van de dagelijkse verwachtingen maar ook als veelgelezen nieuwsberichten.

Figuur 4. Dennis Wilt in de virtuele studio van Weer.nl.

keuze. De beelden die je toont, moeten dienend zijn aan de boodschap die je wilt overbrengen.

te steken als ze weten hoe ze op een praktische manier een bijdrage kunnen leveren.

Weerpresentatoren en -instituten verpakken de boodschap steeds vaker in termen van de ‘klimaatcrisis’ De urgentie van de klimaatcrisis wordt onder meteorologen breed gevoeld. Die urgentie maakt dat er tijdens presentaties vaak veel tijd wordt besteed aan het onder de aandacht brengen ervan, niet zelden gevoed vanuit het gevoel dat die aandacht er in de maatschappij niet is. Onderzoeken laten echter zien dat bijna iedereen het probleem kent en steeds meer mensen overtuigd zijn van de noodzaak om er iets aan te doen. In die zin is het misschien tijd om het accent van de boodschap wat te verleggen, van hoe erg het in de toekomst wordt als we geen actie ondernemen, naar hoe we daadwerkelijk iets kunnen betekenen bij het indammen van het broeikaseffect. Het steeds weer moeten horen van doemverhalen maakt mensen murw, terwijl ze best bereid zijn de handen uit de mouwen

Veel veranderd, verhaal nog hetzelfde Zo zijn het landschap en het krachtenveld waarbinnen meteorologen hun weerverhalen vertellen, sterk veranderd, zowel inhoudelijk als wat betreft de gebruikte technieken. Daar waar het om het weer in beeld gaat, vertellen de meeste presentatoren hun verhaal nog steeds vooral vanuit een studio, waarbij ze op ‘weerkaarten’ wijzen, al zien die er veel geavanceerder uit dan vroeger. Ook de technieken waarmee de weersverwachtingen worden gemaakt, zijn veel moderner en geavanceerder geworden. Ondanks dat het weerbericht tegenwoordig heel anders wordt gemaakt en op het eerste gezicht ook anders oogt dan in de begin, is het verhaal dat wordt verteld in de basis eigenlijk maar weinig veranderd. Het gaat ook nu over wolken, weer en wind, met speciale aandacht voor de temperaturen. Die dingen zijn altijd gebleven.

Meteorologica 3 - 2021

23


Klimaatverandering: wetenschap, controverses en het maatschappelijk debat Bart Verheggen (Amsterdam University College) Wetenschappelijk gezien is het duidelijk: de aarde warmt in hoog tempo op, hoofdzakelijk veroorzaakt door menselijke activiteit, en dit heeft verstrekkende gevolgen op allerlei aspecten van de samenleving. In het maatschappelijk debat wordt bovenstaande nog geregeld betwijfeld, hoewel binnen de wetenschap een hoge mate van consensus bestaat. Het betwijfelen van de klimaatwetenschappelijke conclusies en het bagatelliseren van de klimaatcrisis kan verschillende oorzaken hebben, maar houdt vaak verband met politieke ideologie of wereldbeeld. Iemand die elke vorm van overheidsbemoeienis verafschuwt zal meer moeite hebben om het bestaan van een probleem te accepteren, als dat gepaard gaat met een roep om overheidsingrijpen. Voor het duiden van het debat is het belangrijk om de retorische trukendoos te doorzien waarvan mensen die de wetenschappelijke inzichten afwijzen, gebruik maken. Contraire meningen, die tegen de wetenschappelijke inzichten ingaan, krijgen in sommige media meer aandacht dan ze in wetenschappelijke kring genieten. Dit draagt bij aan de kloof tussen de wetenschap en het maatschappelijk debat. Ik pleit ervoor om de wetenschappelijke kijk op de werkelijkheid te accepteren en die los te koppelen van de discussie over beleidsopties, indachtig David Hume’s onderscheid tussen wat “is” en wat we zouden moeten doen (“ought”). Er valt namelijk nog genoeg te discussiëren over hoe met deze uitdaging om te gaan, zonder daarbij de werkelijkheid te verdraaien. Wetenschappelijke consensus De fysische complexiteit van het klimaatsysteem is evident. Er spelen processen op verschillende tijd- en ruimteschalen, variërend van turbulentie tot plaattektoniek, en van oceaanstromingen tot de vorming van ijskristallen in cirruswolken. In de 19e eeuw begonnen verschillende fysici te onderzoeken wat de rol van de aardse atmosfeer is bij het warm houden van het aardoppervlak (Weart, 2008 – 2021). Joseph Fourier beredeneerde dat de atmosfeer een deel van de warmtestraling, die vanaf de aarde naar de ruimte ontsnapt, tegen zou kunnen houden. Rond het midden van de 19e eeuw vonden Joseph Tyndall en Eunice Foote experimenteel bewijs dat onder andere kooldioxide inderdaad infraroodstraling absorbeert en daardoor de uitstraling van energie door de aarde naar de ruimte beïnvloedt. Tegen het einde van de 19e eeuw berekende Svante Arrhenius hoeveel het aardoppervlak zou opwarmen als de CO2-concentratie ten gevolge van de industrialisatie in de loop der tijd zou verdubbelen. Zijn bevindingen weken niet veel af van de bandbreedte waarvan wij nu, 125 jaar later, nog steeds denken dat die zogenaamde klimaatgevoeligheid ligt: tussen de 2.5 en de 4 graad opwarming bij een CO2-verdubbeling of een vergelijkbaar sterke verandering in de stralingsbalans. Van enige meetbare opwarming was in die tijd nog geen sprake. Arrhenius voorspelde dat de aarde zou opwarmen, op basis van de verwachte toename in CO2-uitstoot en de toen al bekende basale natuurkunde van het broeikaseffect (Pierrehumbert, 2011). Die voorspelling is nadien uitgekomen, zoals we weten, en het versterkte broeikaseffect is in de laatste decennia aangetoond door observaties zowel vanuit de ruimte (Harries et al., 2001) als vanaf het aardoppervlak (Feldman et al., 2015). Daaruit blijkt dat er meer infraroodstraling van de atmosfeer terug naar het aardoppervlak wordt gezonden, precies in die golflengten waar CO2, methaan en andere broeikasgassen absorberen. Dit laat zien dat de basale aspecten van het klimaatsysteem in grote lijnen goed begrepen worden, ondanks de ontegenzeggelijke complexiteit (Verheggen, 2020a). In de loop der tijd is de kennis flink toegenomen (IPCC, 2021), daarbij geholpen door steeds krachtiger meetmethoden zoals satellietmetingen en ijsboorkernen, en steeds krachtigere computers waarmee 24

Meteorologica 3 - 2021

we het klimaatsysteem kunnen nabootsen en onderwerpen aan allerlei “experimenten”. Wat zou er gebeuren als de CO2uitstoot zich zus en zo zou ontwikkelen, en wat als de zon een langdurige periode van geringere activiteit in zou gaan? Het werd steeds duidelijker dat de opwarming van de aarde na de industriële revolutie hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door de menselijke uitstoot van broeikasgassen. Deze conclusie stoelt op een aantal bewijslijnen (Alley, 2009; Pierrehumbert, 2011; IPCC, 2021; National Research Council, 2020; Verheggen, 2020a): • De welbegrepen scheikunde (isotopische samenstelling) waaruit de fossiele herkomst van CO2 blijkt, • De welbegrepen natuurkunde van het broeikaseffect, waaruit blijkt dat meer broeikasgassen tot opwarming leiden, • Observaties die specifiek zijn voor een versterkt broeikaseffect (de zogenaamde “menselijke vingerafdrukken”), • Indirecte observaties uit het verre verleden (paleoklimatologie), waaruit blijkt dat CO2 vaak een sleutelrol vervulde bij prehistorische klimaatveranderingen, • Klimaatmodellen, waaruit blijkt dat de huidige opwarming alleen te verklaren is als zowel natuurlijke als menselijke factoren op een consistente manier in beschouwing worden genomen. De bewijsvoering voor de menselijke oorzaak van de opwarming is in de loop der tijd steeds sterker geworden. Geen wonder dus dat er hierover onder klimaatwetenschappers een hoge mate van consensus bestaat (Cook et al., 2016). Natuurlijk zijn er naast CO2 ook andere factoren die het klimaat kunnen beïnvloeden. Zo komen bij verschillende menselijke activiteiten, zoals de verbranding van fossiele brandstoffen en ontbossing, ook aerosolen vrij, fijnstofdeeltjes. Deze reflecteren een deel van het zonlicht en hebben zodoende een afkoelend effect. Vulkaanuitbarstingen stoten zwaveldioxide uit en dat vormt in de atmosfeer aerosolen, die voor een tijdelijke afkoeling zorgen. Daarnaast kan de zonneactiviteit variëren. De bijdragen van deze verschillende factoren aan de opwarming sinds 1850 zijn gevisualiseerd in Figuur 1. Andere natuurlijke factoren, zoals subtiele veranderingen in de baan van de aarde om de zon, zijn veelal te langzaam om het kli-


in de maatschappelijke acceptatie van die wetenschappelijke conclusies: die is veel groter als het gaat over roken dan als het gaat over klimaatverandering. Uit een recente internationale enquête blijkt dat in de meeste landen tussen de 30% en 60% van de ondervraagden weet of erkent dat de huidige opwarming grotendeels door menselijke activiteit wordt veroorzaakt (Leiserowitz et al., 2021). Dat is beduidend minder dan de 90% tot 97% van klimaatwetenschappers die deze conclusie onderschrijft (Cook et al., 2016). Uit de genoemde enquête blijkt ook dat van de 30 landen die zijn onderzocht, Nederlanders zich relatief weinig zorgen maken en relatief vaak afwijzend staan tegenover de klimaatwetenschap. Terwijl we in onze laaggelegen delta behoorlijk kwetsbaar zijn voor de gevolgen, zoals zeespiegelsFiguur 1. De invloed van de zon, vulkanen, broeikasgassen, en aerosolen op de temperatuurvertijging en extreme neerslag. Recent zijn er andering van 1850 tot 2017, op basis van een statistische methode die de beste match bepaalt zelfs diverse oproepen geweest om seritussen die verschillende factoren en de observaties (zwarte cirkels). Grafiek gemaakt door Jos eus rekening te houden met de potentiële Hagelaars op basis van Hausfather (2017). noodzaak om ons te zijner tijd terug te trekken van de zee (Haasnoot et al., 2021; maat op een tijdschaal van decennia of eeuwen significant te Schuttenhelm, 2019). beïnvloeden. Klimaatverandering is van een heel andere orde dan veel andere milieuproblemen. Het probleem van de zure regen Maatschappelijke onenigheid kon deels worden opgelost door rookfilters (Buijsman et al., De wetenschappelijke consensus staat in schril contrast met 2010) en zelfs een mondiaal probleem als de afbraak van de de verdeeldheid onder het brede publiek, ook over zaken die ozonlaag werd uiteindelijk effectief aangepakt door CFK’s te wetenschappelijk gezien kristalhelder zijn en waarover binnen vervangen door minder schadelijke alternatieven (Newman et de wetenschap logischerwijze een consensus is ontstaan. Klial., 2009). Met klimaatverandering is het anders gesteld. Het maatverandering is niet de eerste ongemakkelijke waarheid in is geen geïsoleerd probleem met een eenvoudige oplossing, de wetenschapsgeschiedenis. Zo vergelijkt Sherwood (2011) omdat voor zo ongeveer elke menselijke activiteit energie en/ de maatschappelijke reactie op de inzichten van de klimaatof land nodig is. Niet alleen de effecten zijn verstrekkend; de wetenschap met die op de relativiteitstheorie en heliocentrisverschillende manieren om klimaatverandering te beperken me. Ook bij die wetenschappelijke inzichten duurde het lang zijn dat ook. Het energiesysteem en onze manier van consuvoordat de eerste aanzet tot de theorie uiteindelijk uitmondde meren en produceren laten zich niet van de ene op de andere in een brede consensus onder wetenschappers. En nog langer dag veranderen. voor dit ook door het algemeen publiek werd geaccepteerd. Wetenschappelijke inzichten, waarvan de implicaties op Pseudoscepsis en wetenschapsontkenning gespannen voet staan met een breed gedeelde culturele of Maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken ideologische overtuiging, ondervinden vaak de meeste tegen(mitigatie) kunnen grote gevolgen hebben voor de manier stand. Klimaatverandering is daar een duidelijk voorbeeld waarop we wonen, werken, reizen en consumeren en tevens van, evenals bijvoorbeeld de ideeën van Copernicus en Galileï op de inrichting van het landschap. Het is begrijpelijk dat (Sherwood, 2011). De medische wetenschap heeft ook vaak mensen de soms ingrijpende beleidsvoorstellen verschillend met maatschappelijke oppositie te maken, om redenen die niet bezien; dit hangt samen met diepgewortelde overtuigingen, veel met de wetenschap zelf te maken hebben, maar vooral normen en waarden. Discussie over de voor- en nadelen van met de maatschappelijke implicaties van die kennis. In de diverse maatregelen en hoe die te wegen zijn belangrijk voor coronacrisis is dit duidelijk te merken (Verheggen, 2020b). de democratische besluitvorming. Nu is er binnen de wetenschap natuurlijk altijd onze Soms loopt die discussie echter spaak, omdat mensen vankerheid – dat is inherent aan wetenschap. Daardoor is er uit een aversie tegen de voorgestelde oplossingen het bestaan ook ruimte voor verschillen in interpretatie. Binnen de klivan het probleem bagatelliseren of zelfs ontkennen (Campbell maatwetenschap is er bijvoorbeeld nog veel discussie over en Kay, 2014). Mensen hebben nu eenmaal de neiging om het relatieve belang van verschillende processen die een feitelijke bevindingen en wetenschappelijke conclusies te versnellend effect hebben op het smelten van de ijskappen. verwerpen als de consequenties ervan hun kernovertuigingen In maatschappelijke discussies worden echter ook zaken in of wereldbeeld bedreigen (Lewandowsky en Oberauer, 2016). twijfel getrokken waarover de wetenschap een hoge mate Uit een meta-analyse van tientallen wetenschappelijke studies van zekerheid heeft bereikt, zoals bijvoorbeeld de menselijke bleek dat politieke ideologie veruit de belangrijkste factor is oorzaak van de huidige opwarming. De consensus daarover – die bepaalt hoe iemand klimaatverandering beschouwt (Hornbinnen de wetenschappelijke gemeenschap – is van eenzelfde sey et al., 2016). Zo kan het lastig zijn voor iemand met een orde van grootte als die over de gezondheidseffecten van diep wantrouwen tegen elke vorm van overheidsingrijpen om roken (Molina et al., 2014). Er is echter wel een groot verschil een probleem te erkennen, als voor de oplossing ervan een Meteorologica 3 - 2021

25


meerdere decennia (Figuur 2). Vaak stoelt de argumentatie op drogredeneringen. Een veel voorkomende is de op zichzelf correcte constatering dat het klimaat ook in het verre verleden aan verandering onderhevig is geweest, lang voordat er mensen op aarde rondliepen. Maar de conclusie dat de huidige opwarming dus ook niet door de mens is veroorzaakt volgt daar niet logisch uit, net zo min als een brandstichter zich kan vrijpleiten door te wijzen op het feit dat bosbranden ook van nature voorkomen. Daarnaast halen pseudosceptici vaak experts aan, die bij nader inzien geen noemenswaardige expertise hebben op het vakgebied in kwestie (Berculo en van Figuur 2. Maandelijks gemiddelde temperatuurafwijking ten opzichte van het gemiddelde over 1979 – 1998 Eijk, 2018). Ten slotte ontkom op basis van satellietgegevens. De langetermijntrend op basis van lineaire regressie is in rood weergegeven. In je bij wetenschapsontkenning cyaan is weergegeven de trend over een periode van 16 maanden die Christopher Booker (2008) gebruikte niet aan complotdenken. Dit kan om te betogen dat de aarde afkoelde – een voorbeeld van selectief winkelen. variëren van de verdenking dat wetenschappers uit angst voor grote rol voor de overheid is weggelegd. groepsdruk niet voor hun echte mening durven uit te komen, Die dynamiek is vaak terug te zien in discussies over tot de beschuldiging, geuit door toenmalig Tweede Kamerlid klimaatverandering. Zo kan het zijn dat in een discussie over Richard de Mos, dat “een paar jaar geleden is afgesproken dat bijvoorbeeld de snelle opwarming van 56 miljoen jaar gelehet warmer moet worden om gewone belastingbetalers in de den – waar snel wil zeggen dat deze zich voltrok over luttele tang te nemen” (van Calmthout, 2009). tienduizenden jaren – iemand plotseling uitroept toch echt geen hogere belastingen te willen betalen vanwege “de zogeDe rol van de media naamde opwarming”. In één van mijn eerste online discussies Ondanks het veranderende medialandschap zijn traditionele had mijn gesprekspartner het continu over de “roverheid”; media nog steeds een belangrijke bron van informatie voor sommige mensen doen geen moeite te verbergen waar hun veel mensen. Er is een grote verscheidenheid in de berichtgezogenaamde scepsis tegenover de klimaatwetenschap vandaan ving over klimaatverandering. Meestal wordt de klimaatwekomt. tenschap correct weergegeven, zeker in de zogenaamde kwali Het moge duidelijk zijn dat dergelijke scepsis weinig te teitsmedia, maar in bredere zin is dit lang niet altijd het geval. maken heeft met een daadwerkelijk kritische blik op alle Kader 1 – Verschillende stadia van ontkenning beschikbare gegevens en bewijsmateriaal. Ik spreek dan ook Waar een aantal jaar geleden nog vaak werd beweerd dat de liever van pseudoscepsis: men doet voorkomen alsof men kriaarde lang niet zo sterk opwarmt als uit de metingen blijkt tisch is, terwijl in werkelijkheid elke strohalm, ongeacht hoe (Meyer en Strengers, 2011), is het speerpunt van de wetenzwak, wordt aangegrepen om twijfel te zaaien over de wetenschapsontkenning in de loop der tijd verschoven naar de schappelijke inzichten. Of om vast te kunnen houden aan het oorzaken van de opwarming. Vanuit veelal dezelfde groep eigen wereldbeeld. De robuuste wetenschappelijke inzichten mensen werd later vooral desinformatie verspreid over en conclusies die stoelen op een grote verscheidenheid aan de gevolgen van klimaatverandering, die volgens hen erg onderzoek, worden in dergelijke gevallen erg gemakkelijk meevallen of zelfs positief zouden uitpakken. Tegenwoordig terzijde geschoven. worden de pijlen steeds meer gericht op de voorgestelde Vanuit de medische wetenschap, die eveneens te kamoplossingen en dan vooral op duurzame energie. pen heeft met maatschappelijke weerstand tegen sommige Deze verschillende stadia van ontkenning (over achinzichten zoals bijvoorbeeld over vaccinaties, is voor dit fenotereenvolgens de opwarming, de oorzaken, gevolgen en meen de term wetenschapsontkenning geopperd (Diethelm oplossingen) zijn het tegenovergestelde van wat ik in mijn en McKee, 2009). De kenmerken hiervan zijn eveneens heel boek als de kortst mogelijke samenvatting beschrijf van wat herkenbaar in het publieke klimaatdebat. Een vaak voorkowe weten over de huidige klimaatverandering (Verheggen, mende truc is het selectief winkelen in de beschikbare gege2020a): vens, vaak aangeduid met de Engelse term cherry picking. Zo schreef de Britse columnist Christopher Booker (2008) dat er • de aarde warmt op, sprake was van een zeer sterke afkoeling, door te beginnen • dat komt door menselijk handelen, bij een relatief warme maand en te eindigen bij een relatief • hoe meer opwarming, des te groter de risico’s, koude maand 16 maanden later. Het bestaan van natuurlijke • er zijn manieren om die risico’s te beperken. variatie over kortere perioden doet echter niets af aan de werkelijkheid van de opwarming over een tijdschaal van 26

Meteorologica 3 - 2021


Soms wordt er bericht over een opzienbarend wetenschappelijk artikel, zonder dat dit wordt geplaatst in de context van bestaande kennis erover. Journalisten hebben een nieuwshaakje nodig, maar dit heeft een keerzijde. Wetenschapsjournalist Mark Traa (2012) zei het als volgt: “Journalisten zijn dol op rebelse geluiden. Niets zo saai als een wetenschapper die verkondigt wat al zijn collega’s verkondigen.” Terwijl dat laatste, de robuuste wetenschappelijke inzichten waar de experts het onderling over eens zijn, juist zo belangrijk is om over het voetlicht te brengen. Tenzij die inzichten al lang en breed bekend zijn natuurlijk, maar dat is wat betreft klimaatverandering niet het geval, zoals ik hierboven heb betoogd. Een ander probleem – vanuit mijn perspectief als wetenschapper – is dat sommige media, journalisten en columnisten in hun berichtgeving een afwijzende houding tegenover de wetenschap etaleren. Nu zijn journalisten geen doorgeefluik voor de wetenschap en het is logisch en wenselijk dat ze de wetenschap kritisch beschouwen, in context plaatsen en er duiding aan geven (Verheggen et al., 2014a). Maar het geeft geen pas om als journalist een alternatieve realiteit aan te dragen, die op gespannen voet staat met de wetenschappelijke inzichten (Stokes, 2012). Evenmin denk ik dat de lezer, kijker of luisteraar er mee gediend is als er tegenover een bonafide expert een pseudoscepticus wordt gezet, die de wetenschappelijke inzichten ondermijnt met de eerder beschreven mengeling van drogredeneringen en complotdenken. Hiermee creëer je in feite een schijnbalans en wordt de wetenschap neergezet als niet meer dan een mening, waar een willekeurige andere mening tegenover kan worden gezet. Als journalist kun je daardoor een vehikel worden voor de verspreiding van desinformatie. Uit diverse studies blijkt dat stemmen die afwijken van de wetenschappelijke consensus inderdaad worden uitvergroot in de media, in vergelijking met hun prevalentie binnen de wetenschappelijke gemeenschap (Boykoff, 2013; Verheggen et al, 2014b). Dit kan enerzijds een reflectie zijn van, maar anderzijds ook bijdragen aan de kloof tussen het maatschappelijke en het wetenschappelijke debat over klimaatverandering, en vormt daarmee een vicieuze cirkel waardoor deze kloof in stand wordt gehouden. Natuurlijk hebben internet en de opkomst van sociale media het communicatielandschap radicaal veranderd. Het is nu makkelijker dan ooit om gericht op zoek te gaan naar informatie die je vooropgestelde mening bevestigt. Misinformatie verspreidt zich vaak razendsnel en wordt versterkt in zogenaamde echokamers (Del Vicario et al., 2016). Deze dynamiek draagt bij aan de maatschappelijke polarisatie en bemoeilijkt de op gemeenschappelijke feiten gebaseerde democratische besluitvorming (van Iperen, 2020). Bovenstaande is slechts een korte reflectie op een heel complexe vraag, namelijk hoe de media het beste om zouden kunnen gaan met het berichten over wetenschap, waarvan de maatschappelijke acceptatie nog ver achterloopt bij de wetenschappelijke bewijsvoering. Men kan van een niet-gespecialiseerde journalist redelijkerwijs niet verwachten het hele wetenschapsveld te overzien, inclusief de manier waarop de inzichten geweld worden aangedaan. Wel denk ik dat een scherp afgestelde “bullshitdetector” bij het standaardgereedschap van een journalist moet behoren en mag men van een journalist – evenals van een wetenschapper – verwachten dat waarheidsvinding hoog in het vaandel staat. Naschrift In de context van het maatschappelijk debat over corona deed ik de volgende oproep (Verheggen, 2020b), die evenzeer van

toepassing is op het debat over klimaatverandering: “Laten we, juist in tijden van crisis, het hoofd helder houden en vertrouwen op de wetenschap als methode bij uitstek om de werkelijkheid om ons heen te begrijpen. Vervolgens kunnen we, mede op basis van die wetenschappelijke informatie, bepalen hoe we met de crisis om willen gaan. In de politieke besluitvorming daarover kunnen we het natuurlijk hartgrondig met elkaar oneens zijn. Maar een gedeelde visie op de werkelijkheid, zoals de wetenschap die met enig voorbehoud en voortschrijdend inzicht verschaft, is daarbij onontbeerlijk. Complottheorieën en wetenschapsontkenning kunnen we missen als kiespijn.” Referenties

Alley, R.B., 2009: The biggest Control Knob: Carbon Dioxide in Earth’s Climate History. American Geophysical Union (AGU) Fall Meeting, Bjerknes Lecture, https://www. youtube.com/watch?v=3UVb--2-PBg. Berculo, J. en G. van Eick, 2018: Nieuw klimaatmanifest: je raadt nooit wat wij (niet) vonden. Sargasso, https://sargasso.nl/nieuw-klimaatmanifest-je-raadt-nooit-wat-wij-niet-vonden/. Booker, C., 2008: Fishermen face ‘worst ever crisis’. The Telegraph. Boykoff, M.T., 2013: Public Enemy No. 1? Understanding Media Representations of Outlier Views on Climate Change. Am Behav Sci, 57, 6, 796-817. Buijsman E. et al., 2010: Zure regen. Een analyse van dertig jaar Nederlandse verzuringsproblematiek. Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Van Calmthout, M., 2009: Het politieke klimaat. Volkskrant. Campbell, T. en A. Kay, 2014: Solution Aversion: On the Relation between Ideology and Motivated Disbelief. J Pers Soc Psych 107, 5, 809-824. Cook, J. et al., 2016: Consensus on consensus: a synthesis of consensus estimates on human-caused global warming. Environm Res Lett, 11, 048002. Del Vicario, M. et al., 2016: The spreading of misinformation online. P Natl Acad Sci., 113, 554–559. Diethelm. P. and M. McKee, 2009: Denialism: what is it and how should scientists respond? Eur J Public Health, 19, 1, 2–4. Feldman, D.R. et al., 2015: Observational determination of surface radiative forcing by CO2 from 2000 to 2010. Nature, 519, 339–343. Haasnoot, M. et al., 2021: Pathways to coastal retreat. Science 372, 6648, 1287-1290. Harries, J.E. et al., 2001: Increases in greenhouse forcing inferred from the outgoing longwave radiation spectra of the Earth in 1970 and 1997. Nature, 410, 355–357. Hausfather, Z., 2017: Analysis: Why scientists think 100% of global warming is due to humans. CarbonBrief, https://www.carbonbrief.org/analysis-why-scientists-think100-of-global-warming-is-due-to-humans. Hornsey M.J. et al., 2016: Meta-analyses of the determinants and outcomes of belief in climate change. Nature Climate Change 6, 622-626. van Iperen, R., 2020: Machiavellilezing. Stichting Machiavelli. IPCC, 2021: Climate Change 2021: The Physical Science Basis. Contribution of Working Group I to the Sixth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. Cambridge University Press. In press. Leiserowitz, A., Carman, J., Buttermore, N., Wang, X., Rosenthal, S., Marlon, J., and Mulcahy, K., 2021: International Public Opinion on Climate Change. New Haven, CT: Yale Program on Climate Change Communication. Lewandowsky, S. and K. Oberauer, 2016: Motivated Rejection of Science. Curr Dir Psychol Sci, 25 (4) 217–222. Meyer, L. en B. Strengers, 2011: Visie van het PBL op boek ‘De staat van het klimaat – een koele blik op een verhit debat. Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Molina M. et al., 2014: What we know. The reality, risks, and response to climate change. American Association for the Advancement of Science (AAAS). National Research Council, 2020: Climate Change: Evidence and Causes. Washington, DC, The National Academies Press. Newman, P.A. et al., 2009: What would have happened to the ozone layer if chlorofluorocarbons (CFCs) had not been regulated? Atmos. Chem. Phys., 9, 2113–2128. Pierrehumbert, R.T., 2011: Infrared radiation and planetary temperature. Physics Today, 64, 1, 33-38. Schuttenhelm, R., 2019: De zeespiegelstijging is een groter probleem dan we denken. En Nederland heeft geen plan B. Vrij Nederland. Sherwood, S., 2011: Science controversies past and present. Physics Today 64, 10, 39-44. Stokes, P., 2012: No, you’re not entitled to your opinion. The Conversation, https:// theconversation.com/no-youre-not-entitled-to-your-opinion-9978. Traa, M., 2012: Klimaatkunde of klimaatkul? HP/De Tijd. Verheggen, B. et al., 2014a: De rol van de media bij het communiceren over (klimaat) wetenschap. Klimaatverandering, https://klimaatveranda.nl/2014/11/11/de-rol-van-demedia-bij-het-communiceren-over-klimaatwetenschap Verheggen, B. et al., 2014b: Scientists’ views about attribution of global warming. Environm Sci Technol. 48, 16, 8963–8971. Verheggen, B., 2020a: Wat iedereen zou moeten weten over klimaatverandering. Uitgeverij Prometheus. Verheggen, B., 2020b: Complotdenken in tijden van corona: Iedereen heeft recht op eigen mening, maar niet op eigen feiten. Het Parool. Weart, S., 2008 - 2021: The Discovery of Global Warming. Am Inst Phys. https://history. aip.org/climate/index.htm.

Meteorologica 3 - 2021

27


In Memoriam Henk Tennekes (13 december 1936 – 3 juli 2021) Robert Mureau “Iedere onderzoeker moet in staat zijn om aan zijn schoonmoeder uit te leggen waar zijn onderzoek over gaat” Dit citaat van Henk Tennekes past wonderwel in het huidige themanummer. Hij nam onderwijs erg serieus en kon het een jonge onderzoeker behoorlijk lastig maken door hem met deze uitspraak te confronteren. Zelf paste hij het ook toe door zijn kennis van de aerodynamica (Delft) en van de turbulentie te combineren om te begrijpen hoe vogels vliegen. Hij kon daar zeer enthousiast en onderhoudend over vertellen. Henk overleed 3 juli jongstleden, op 84-jarige leeftijd. Weinig onderzoekers van de huidige generatie zullen beseffen hoe belangrijk Henk Tennekes is geweest voor de meteorologie in Nederland. In de periode 50 tot 80 van de vorige eeuw was meteorologie in Nederland synoniem met het KNMI, dat in die jaren een uiterst naar binnen gerichte, archaïsche, hiërarchische, organisatie was. Men sprak elkaar aan met de achternaam en vaak ook met mijnheer of mevrouw. Onderzoeksresultaten werden gepubliceerd in interne rapporten, immers, wie las die rapporten van het KNMI nou? Bovendien waren externe tijdschriften duur (zie ook de column van Huug van den Dool over deze periode op pagina 30). Dat veranderde radicaal toen Henk eind jaren zeventig terugkeerde uit de Verenigde Staten, na een verblijf van enkele jaren op Penn State University, waar hij in zeer korte tijd een enorme reputatie had opgebouwd als turbulentiedeskundige, als didacticus en als iemand met zeer uitgesproken meningen. Het KNMI kreeg met hem een directeur onderzoek die met de voornaam wilde worden aangesproken, die wilde dat publicaties in openbare tijdschriften verschenen en die onderzoekers stimuleerde om met een sabbatical te gaan bij een gerenommeerde internationale organisatie. Hij regelde zelfs een reispot waardoor dit financieel mogelijk werd. Wee de arme onderzoeker die zich in een kennismakingsgesprek probeerde te verweren en zei dat hij een vrouw en drie kinderen had en eigenlijk niet zo naar het buitenland hoefde. Die kreeg de wind van voren. Dat soort functionerings- en sollicitatiegesprekken ontaardden niet zelden in zeer persoonlijke gesprekken. Te persoonlijk soms. Zo was Henk. Dit is slechts één voorbeeld van zijn uitgesproken karakter, dat hem nog al eens in de weg zou zitten. Een van de mensen die wél profiteerde van dit beleid was Harry Otten, die een aantal maanden op Penn State verbleef en daar de inspiratie opdeed voor de oprichting van Meteo Consult. Eenmaal op het KNMI zag Henk, met zijn kennis van turbulentie, de waarde van de Cabauwtoren in en breidde de grenslaaggroep sterk uit. Dit werd een internationaal gerespecteerde groep, met namen die vele klassieke artikelen hebben geproduceerd die nog vaak geciteerd worden. Hij heeft verschillende studenten bij hun promotie bege28

Meteorologica 3 - 2021

leid, zoals John Wyngaard, Frans Nieuwstadt, Peter Duijnkerke, Ad Driedonks, Wim Verkleij, Rein Haarsma, Frank Selten, en vele anderen. Gaandeweg raakte hij geïnteresseerd, in de traditie van zijn voorganger bij de VU, prof. Groen, in voorspelbaarheid en vooral de beperkte voorspelbaarheid in de meteorologie. Dat uitte zich op twee manieren: een positieve en een negatieve. Hij gaf eind jaren tachtig de ruimte aan Fons Baede en Theo Opsteegh om een voorspelbaarheidsgroep op te richten om zo meer te weten te komen over de grenzen van de voorspelbaarheid in de weersverwachtingen onder het motto: “geen verwachting is compleet zonder bijgevoegde informatie over zijn betrouwbaarheid”. Geïnspireerd hierdoor en ook op advies van Henk werd in maart 1986 op het ECMWF over dit onderwerp een workshop georganiseerd, waar het KNMI een invloedrijke presentatie gaf (Forecasting Forecast Skill, ECMWF, 1986). Het ECMWF heeft later vaak met nadruk beweerd dat dit de stimulans was voor het opzetten van het voorspelbaarheidsonderzoek op het ECMWF en het ontwikkelen van het Ensemble Systeem. Enigszins pijnlijk was dat Henk zelf helemaal niet veel ophad met het ensemble. Hij moest enigszins grommend toegeven dat het antwoorden gaf waar hij om had gevraagd, maar hij hield absoluut niet van computerpower: “onderzoekers moeten nadenken, niet achter een computer zitten”, was zijn devies. Hij geloofde meer in de statistisch-dynamische aanpak die destijds in de mode was. Het voorspelbaarheidsonderzoek in Nederland ontwikkelde zich voorspoedig, met een dynamische groep onderzoekers die snel een internationale reputatie opbouwden. De andere, meer negatieve, kant was dat Henk heel erg overtuigd was van de beperkte voorspelbaarheid van het atmosfeersysteem, van het weer maar vooral van het klimaat. Daar was op zich niets mis mee, maar hij ging daar heel ver in. Hij vond het arrogant om te denken dat wij mensen in staat waren en bereid waren om onze planeet zo grondig aan te passen. “Het klimaat heeft geen thermostaatknop, waar je aan kunt draaien”. Hij dacht dat modellen het klimaat niet goed genoeg konden beschrijven en vond bovendien dat de samenleving te veel zekerheid verlangde: we moesten beter leren leven met onzekerheid. Hij stond zeer kritisch in het klimaatdebat dat in de jaren na 1980 begon op te komen, en werd daarin steeds uitgesprokener. Hij werd zeer kritisch over klimaatonderzoek, en dus ook over het klimaatonderzoek op het KNMI zelf. Na zijn pensionering, die niet gemakkelijk tot stand kwam, zette hij de strijd tegen het “arrogante” klimaatonderzoek voort. Helaas voerde hij die strijd met soms


zeer venijnige, en zeer persoonlijke, aanvallen op collegawetenschappers. Dat leidde tot conflicten en tot steeds meer isolement. Wat ik in Henk waardeerde was zijn duidelijke mening over de scheiding van wetenschap en beleidsmakers. Hij hield het IPCC nauwlettend in de gaten en vond dat sommige IPCC-leden hun boekje regelmatig te buiten gingen met te politiek getinte uitspraken. De redactie van Meteorologica heeft hem toen gevraagd daarover een stuk te schrijven. Dat was een zeer helder stuk over accountability (Meteorologica, juni 2007: “Meer evenwicht in het werk van het IPCC”), met een reactie van Gerbrand Komen en Ronald Flipphi in het daaropvolgende nummer. Ik heb hier het afgelopen jaar verschillende keren aan gedacht toen, tijdens de Covid pandemie, het systeem met het OMT aan de ene kant en de beleidsmakers aan de andere kant werd opgezet. Toen er kritiek kwam op het RIVM en op Jaap van Dissel over de verschillende maatregelen die genomen werden, pikten de media dat gelukkig goed op: “nee, de wetenschap adviseert en de beleidsmaker besluit en draagt verantwoordelijkheid”, ook als de beleidsmaker zegt dat hij het wetenschappelijk advies blind volgt. Dat had zo uit Henk zijn mond kunnen komen. Ter afsluiting nog een anekdote die Henks bijzondere karakter onderstreept. Hij was met de opkomst van het voorspelbaarheidsonderzoek op het ECMWF uitgenodigd om lid te worden van de SAC, the Scientific Advisory Committee van het ECMWF die de onderzoeksplannen moest beoordelen. De SAC bestond uit een tiental vooraanstaande onderzoekers uit Europa die op persoonlijke titel werden uitgenodigd. Nu had (en heeft) het ECMWF de hinderlijke gewoonte om het publiek volledig te overdonderen met informatie, grafieken,

tabellen, en kaartjes. Zo veel dat het voor een niet-ingewijde moeilijk te volgen is. Dat stond Henk allerminst aan. Hij wilde een open discussie. Ik was toen secretaris van de SAC, zat naast hem, en zag tot mijn verbijstering dat hij bij de voortgangspresentatie van de directeur van het ECMWF de Volkskrant uit zijn tas haalde, demonstratief uitvouwde en de krant uitgebreid ging lezen. In een statige zaal met een grote ovalen tafel en 15 deelnemers in de vergadering viel dat op! Het ECMWF liet zich tijdens de diverse presentaties niet van de wijs brengen en ging gewoon door. Vele jaren later toen ik Lennart Bengtsson (de directeur destijds) op een conferentie tegen het lijf liep, was het eerst: “hallo, hoe gaat het”, vervolgens meteen daarop: “hoe is het met Henk”, en “weet je nog dat Henk toen in de vergadering de krant... hahaha”. Lennart zag er inmiddels wel het grap van in. Hij had ook altijd respect voor Henk. Toen ik Henk hierop wees (ik heb hem de laatste jaren af en toe ontmoet), kwam bij hem onmiddellijk de boosheid en verontwaardiging van toen weer terug. Dat tekende hem, hij kon niet loslaten, niet relativeren. Hij heeft in zijn latere leven nooit kunnen en willen genieten van de positieve dingen die hij in gang gezet had. Dankwoord Met dank aan Henk de Bruin, Gerbrand Komen, Theo Opsteegh, Rein Haarsma, Frank Selten en Wim Verkley voor het kritisch doorlezen van deze bijdrage. Referenties

1986, ECMWF, Workshop on Predictability in the medium and extended range. https://www.ecmwf.int/en/learning/workshops-and-seminars/past-workshops/ 1986-predictability-in-medium-and-extended-range.

Karin van der Wiel wint EMS Young Scientist award Bestuur NVBM

Karin van der Wiel (KNMI) ontvangt dit najaar de Young Scientist Award van de European Meteorological Society voor haar bijdragen aan het begrijpen van de meteorologische en klimatologische effecten op het tekort aan hernieuwbare energie. Daarnaast waardeert de EMS haar constante outreach-activiteiten in de klimaatwetenschap, bijvoorbeeld via Twitter (@karin_vdwiel), een lespakket voor de middelbare scholen, en als redacteur van de KNMI klimaatberichten. Karins recente onderzoek heeft zich gericht op het begrijpen van veranderende klimaatextremen en hoe deze de samenleving of natuurlijke systemen beïnvloeden. Met verschillende, vaak interdisciplinaire, teams heeft ze aangetoond hoe belangrijk het is om rekening te houden met de interne variabiliteit in klimaat-impactgericht onderzoek. Ander werk betreft het begrijpen van de atmosferische dynamiek van klimaatvariabiliteit en klimaatattributie. Meer specifiek ontvangt Karin de award voor een artikel over de meteorologische omstandigheden die leiden tot extreem lage variabele duurzame energieproductie en extreem hoog energietekort. Dit artikel illustreert de dringende behoefte om kritische relaties tussen weer, klimaat en de energietransitie beter te begrijpen. De studie laat zien hoe het aanbod van energie door de energietransitie naar hernieuwbare energiebronnen gevoelig wordt voor de variabiliteit in weersomstandigheden. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij “Dunkelflautes”, plotselinge

dalingen in de levering van hernieuwbare energie onder kalme en bewolkte omstandigheden. De studie gebruikt klimaatmodelgegevens om gebeurtenissen te selecteren waarbij een extreem lage productie van hernieuwbare energie samenvalt met een hoge vraag naar energie. Deze gebeurtenissen vinden meestal plaats in de winter, wanneer zonne-energie beperkt is vanwege de korte daglengtes. Grote energietekorten treden op als gevolg van geblokkeerde situaties, gecombineerd met temperaturen onder de normale temperatuur, waardoor de vraag naar energie toeneemt. De studie laat ook zien dat een ruimtelijke herverdeling van windturbines en zonnepanelen deze ingrijpende gebeurtenissen niet kan voorkomen omdat de mogelijkheden om duurzame energie van afgelegen locaties te importeren beperkt zijn (zie ook Meteorologica, maart 2019). Het NVBM bestuur feliciteert Karin van harte met deze award. Meteorologica 3 - 2021

29


Ode aan Henk Tennekes Huug van den Dool

Ik was nog maar heel kort op het KNMI (eind 1975) toen ik hoorde dat F.H. Schmidt (mijn promotor) zich zorgen maakte over wie hem na zijn pensioen in oktober 1977 als directeur wetenschappelijk onderzoek (DWO) op het KNMI zou opvolgen. Na een grondige wereldwijde zoektocht hoorden we de uitkomst, het werd Henk Tennekes (HT)! Sommigen stelden dat we Schmidt, weliswaar talentrijk maar in z’n laatste jaren wat zuur, hier heel dankbaar voor moesten zijn. Dat had ie toch maar voor ons weten te regelen. In de zomer van 1977 verscheen HT, 40 jaar oud, in een Dorushemd op het KNMI. Z’n kledij maakte meteen duidelijk dat de KNMI-etiquette van 1977 geen hoge prioriteit bij hem had. We gingen een stormachtige periode tegemoet. WO moest een academische facelift van jewelste krijgen, naar buiten gericht, met veel goede publiciteit, en met artikelen gepubliceerd in Amerikaanse tijdschriften. Het college van curatoren (met academici) had zich recentelijk verbaasd over het gebrek aan publicaties door de toch zeer grote afdeling WO; koren op de molen van HT bij zijn aantreden. De tijd van interne rapporten in het Nederlands (vol goed bewaarde geheimen waar niemand van mocht weten) was voorbij. Henk gaf het voorbeeld door voor ons uit te hollen. Het “Volgt U maar!” hield het midden tussen een vriendelijke uitnodiging en een dwingend commando, het hing van jezelf af hoe je dat zag. HT gaf constant lezingen over diverse onderwerpen, niet alleen op het KNMI, maar ook ‘s avonds op het Domplein in Utrecht. Hij had er geen bezwaar tegen in een eerbiedwaardige omgeving te schitteren. Heel Utrecht mocht desnoods weten dat het KNMI werd opgestoten in de vaart der volkeren. Daar aan het Domplein onderwees hij z’n Tennekes en Lumley boek. Ik leerde na een tijdje van Henk dat het bij een presentatie om de eerste zin gaat. Als die slaagt, dan gaat de rest vanzelf. Net als de dominee moet je je gehoor meteen bij de lurven grijpen. Henk had dus lang nagedacht hoe hij z’n betoog begon, niet alleen qua inhoud, maar ook welke formulering. Het juiste woord, de juiste verbeelding. Ik heb deze werkwijze nadien een leven lang gevolgd. Henk had een heel goed taalgevoel. Hoewel z’n Nederlands zeer goed was, liet hij graag merken dat hij 10+ jaren in de VS was geweest. Amerikaanse uitdrukkingen borrelden al dan niet onvrijwillig op, waaronder stopwoordjes als “you know”. Thuis bleef hij nog jaren Engels spreken met vrouw en tienerkinderen. Hij sprak ook regelmatig Engels in het openbaar als er bezoekers waren en liet dan blijken hoe goed hem dat afging; toentertijd was Engels nog lang niet de tweede taal die het nu is. Merkwaardig genoeg sprak hij niet als een Amerikaan, ook niet als een Nederlander die Engels spreekt met het ons kenmerkende accent, nee, hij sprak een soort pilotenengels. Iedereen moest hem kunnen verstaan. Geen man die z’n talenten onder de korenmaat hield. En een man die van ons verwachtte dat wij hetzelfde zouden doen. Er moest dus “peer-reviewed” gepubliceerd worden. Ikzelf (29) was daar klaar voor, had mogelijk ook de ambitie en talenten, en genoeg onderwerpen om over te schrijven, maar had dit nadrukkelijk zetje van HT best wel nodig. Bang zich een buil te vallen, had Schmidt publiceren eerder tegengehouden dan dat hij het aanmoedigde. Het is geen toeval dat mijn publicatielijst pas in 1978 echt begon. Het proces voor ieder artikel was ongeveer als volgt. Ik schreef met de hand 30

Meteorologica 3 - 2021

een tekst in het Engels, die door juffrouw Krabman werd uitgetypt. Deze leverde ik dan in spannende afwachting bij Tennekes af. Binnen een of twee dagen (hij werkte heel hard, en was zeer efficiënt) kwam het manuscript al terug, doordrenkt met bloed als het ware. Henk gebruikte de rode pen om te corrigeren, en om alles wat bij hem opkwam neer te schrijven. De eerste keer zal even slikken geweest zijn, want al dat rood lijkt op erg veel kritiek. Maar ik ontdekte al gauw dat mijn manuscript enorm profiteerde van al deze opmerkingen en creatieve uitbarstingen van HT. Geweldig. De rest van m’n leven heb ik Henk nageaapt en manuscripten van anderen zeer kritisch gelezen, en van veel commentaar voorzien. Als je geen ervaring hebt met de wijze van reviewen en publiceren bij de AMS kunnen de fases indienen, review, herziening, drukproeven, behoorlijk intimiderend zijn. Ook daarbij was de hulp van Henk van groot belang. “Comments” die mij bijna geheel uit het veld sloegen, waren volgens Henk geschreven door iemand die z’n huiswerk niet had gedaan, en ik leerde me dankzij hem al snel verweren tegen anonieme kritiek. Ik ben dankbaar voor Tennekes als oudere broer/collega die toevallig op mijn carrièrepad kwam. Ik heb enorm geprofiteerd van Tennekes en sla hem zeer hoog aan. Gold dat voor iedereen, toen? Ik denk dat bijna iedereen in het onderzoek die toen nog jong van geest was en ietwat academisch van aanleg veel met hem op had. Dat zal zeker de helft van WO geweest zijn, want WO als organisatie was nog jong. Voor de al wat ouderen, en ook een paar jongeren was Tennekes te veel van het goede en te dwangmatig om goed mee om te gaan. Door Tennekes voelden sommigen die nooit eerder publiceerden zich gedwongen om hun werk in een buitenlandse taal op te schrijven, anders telden ze niet mee. Maar niet iedereen kon omgaan met de bloeddoordrenkte review die hen te wachten stond. Collega XX was eerst een paar maanden ziek en stuurde daarna de vakbond op Henk af vanwege de onheuse behandeling met al die rode inkt. Maar Henk had zoveel ‘krediet’ bij zijn indiensttreding meegekregen dat hij jaren vooruit kon, zelfs met enige georganiseerde tegenwerking en enkele ons dierbare slachtoffers links en rechts in de berm van de weg der vooruitgang. Naast artikelen was er ook druk om seminars te geven, op het KNMI, en in den lande. Dat was evenmin vrijblijvend; het ging niet alleen om de inhoud, maar ook hoe je dingen zegt, de didactiek. Achteraf verbaast het me dat HT bij zijn aantreden geen onderzoeksplan presenteerde. Blijkbaar was het spectrum aan onderzoek dat al bestond volgens hem precies goed. Een groot compliment aan oud-onderzoeksdirecteuren Bijvoet, Schmidt en oud-hoofddirecteur Schregardus. Het KNMI stond al op het punt te gaan excelleren in grenslaagonderzoek, dankzij Cabauw en dankzij het in dienst nemen van het juiste personeel bij de afdeling Fysische Meteorologie (FM). Het programma van de afdeling Dynamische Meteorologie (DM) was minder gefocust, maar kon er blijkbaar ook mee door, mede door de personeelsinvulling. Wat HT wilde was voornamelijk dat de ramen opengingen, niet alleen om verse lucht binnen te laten (een Vaticanum II) maar vooral om naar buiten te treden en te laten merken dat we er waren, dat we interactie zochten om het geheel op het KNMI naar een hoger plan te tillen. HT raakte na een poosje wel enorm geïnteresseerd en zelfs


geobsedeerd in (eindige) voorspelbaarheid en Lorenz; dat was wel een nieuwe wending voor het onderzoekprogramma tijdens zijn jaren. Henk zou trouwens niet meteen directeur zijn geworden in 1977, maar een periode krijgen om z’n onderzoeksprogramma op te zetten. Na Schmidts pensioen zou D. Bouman eerst nog een poosje directeur zijn, maar Bouman stierf na 2 maanden in het harnas zodat Henk, in feite zonder veel voorbereiding, in z’n nieuwe taak als DWO viel. Hoewel het voor de hand lag dat HT zich vooral met grenslaagonderzoek zou bezighouden, turbulentie was tenslotte zijn sterke punt, moesten de medewerkers van FM, waar het grenslaagwerk onder viel, met verbazing vaststellen dat HT veel aandacht besteedde aan het werk van een groep in DM (met onder meer Opsteegh, Oerlemans en Van den Dool, een jeugdig stel met een flink octaangehalte). Van dag één was Tennekes een vaak geziene bezoeker op mijn kamer. Dat zat ‘m in een aantal omstandigheden. Ten eerste was ik vrijwel de enige in Nederland die uitgebreid General Circulation Statistics (GCS) had berekend; dat is een soort turbulentie aanpak van de algemene circulatie. In mijn kamer hingen de wanden vol met vergelijkingen waar zich sluitingsproblemen voordeden; Henk begreep daar meteen alles van. Hij was meesterlijk in het toepassen van z’n kunde op een nieuw vakgebied. Bovendien hadden wij in de min of meer 2D algemene circulatie, in tegenstelling tot 3Dturbulentie, de (radiosonde) waarnemingen om die termen af te schatten. Dit deden we en route naar het statistisch-dynamisch model van Opsteegh en Van den Dool (1980) dat enige tijd hoog stond aangeschreven. Henk genoot enorm van dit werk. Bijsturen was niet nodig, alleen aanmoedigen. De tweede omstandigheid was dat HT zijn laatste maanden in Amerika een sabbatical had genomen bij Mike Wallace en diens student Gabriel Lau in Seattle. Daar was hij in sneltreinvaart zelf expert van GCS geworden. Die nieuwe expertise wilde hij levend houden. Hoe creatief hij was bleek wel uit het feit dat hij meteen een model in elkaar smeedde waarin hij een buoyancy term in de noord-zuid richting introduceerde om barokliniciteit te simuleren, een gedurfde alternatieve visie. Met deze zaken vers in z’n hoofd had hij vooral aanspraak bij ons, in de afdeling DM. FM en Cabauw kwamen toch wel in orde. Ik kon veel potjes breken bij deze nieuwe directeur. Ik voldeed blijkbaar aan de hoge verwachtingen die hij van iedereen had, en bovendien was Henk gevoelig voor de taalkundige grapjes die ik mij constant veroorloofde. Hij vertelde ze zelfs na in het openbaar, wat heel gênant is. Ik deed Tennekiaans m’n best met de eerste zin of paragraaf van mijn vele lezingen, soms met veel succes. Nooit zei ik ‘nee’ tegen een veeleisende opdracht, zoals bijvoorbeeld in de lezingencyclus “de keerkring”, Henks initiatief. Henk nam iedereen in WO de maat, min of meer zoals boven beschreven. Dat is niet erg als de uitkomst positief is, zoals bij mij of Theo Opsteegh. Maar hij vond een aantal WO-ers te licht en hij was niet verlegen dat te laten merken en zelfs mensen naar een andere afdeling (buiten WO) te duwen. Dat kan traumatisch zijn voor de betrokkene, zelfs als het op den duur een goede greep bleek te zijn. Sommige mensen wisten niet wat hen overkwam. Nooit eerder had een directeur zo zwaar geleund op z’n mensen, niet alleen in meteorologisch onderzoek, maar ook geofysisch en oceanografisch. “Wat zegt Tennekes er van?” werd een overweging van de eerste orde. Henk was een man van vele talenten die hij graag etaleerde, een exhibitionistisch trekje. Ik herinner me een sessie voor een schoolbord waar hij met twee handen tegelijk een tekening

maakte. Probeer dat maar eens, dat is weinigen gegeven. Net als met het juiste woord kon hij enorm veel tijd en aandacht besteden aan de keuze van een figuur ter illustratie, of hoe je een grafiek in elkaar zet. Hij was beslist kunstzinnig. Soms ontving hij bezoekers uit Penn State thuis. Dan moesten wij opdraven, zoals John Dutton mij later zei, als de veelbelovende genieën die we al dan niet waren. Henk schepte blijkbaar op bij z’n ex-collega’s in de VS over het geweldige personeel dat hem was toevertrouwd. Als bonus bij een bezoek aan huize Tennekes kregen we een demo met modeltreinen uit de VS, de mij bekende Märklin treintjes totaal in de schaduw stellend. Omdat ik later zelf naar de VS ging hoorde ik per ongeluk (roddelen doe ik niet) wel eens wat over hoe men Tennekes in de VS had ervaren. Bijvoorbeeld dat hem in Penn State in 1977 tenure was geweigerd, hetgeen z’n komst naar Nederland makkelijker maakte. Hoewel z’n enorme talenten onmiskenbaar waren had hij nogal wat weerstand opgeroepen. De emoties rond de uitgebrachte stemmen toen moeten hevig geweest zijn; mijn informanten vonden het een rotstreek waar HT het slachtoffer van was geworden. Van studenten in dat departement hoorde ik later dat Henk z’n colleges ook wel eens verwaarloosde omdat hij “vreselijk humeurig” was, en ook dat hij de promotie van enkele studenten blokkeerde, soms op het laatste moment, omdat ze volgens hem te licht waren, traumatisch natuurlijk, en een blamage voor de promotor, Henks collega nota bene, met stemrecht. Van mensen die later zelf turbulentie doceerden hoorde ik, tot m’n uiterste verbazing, vrij negatief commentaar op het Tennekes en Lumley boek. Blijkbaar is zijn boek toch minder geschikt zonder de persoonlijke overtuigingskracht van de auteur die in levende lijve voor de zaal staat. Zo was Henk dus, het gehoor flink meeslepen in de ervaring van het moment. Dat wil zeggen, als de inspiratie en de waardering/bewondering er waren! Van 1977 tot 1982 heb ik uitsluitend de goede jaren van HT meegemaakt. Ik ben in september 1982 op het “Tennekes potje” naar de VS gegaan. Het doel van dat potje was buitenlanders naar het KNMI te halen voor 4 of 12 maanden, en KNMI-ers naar het buitenland te laten gaan voor een studiereis, een sabbatical, intellectueel bijtanken. In wezen dus hetzelfde als de hele HT-missie van meet af aan, de boel openbreken, de bezem er door en alles zodoende beter maken. Toen ik in de zomer van 1983 voor vakantie even terug was deed ik natuurlijk het KNMI aan. Daar merkte ik dat er iets helemaal mis was met HT. Juist in de dagen ervoor had HT aan WO laten weten dat artikelen niet langer een “product” van het KNMI konden zijn. Dit kon onmogelijk een vrijwillige boodschap van HT zijn geweest. Het was het einde van HT als daverend succes. Oh ja, en het klimaat, daar had HT het vast en zeker elke dag over? Nou nee dus. In mijn jaren (1977 – 1982) verspilde HT weinig rode inkt aan artikelen en proposals die ik over het klimaat schreef. Het leek hem niet echt te interesseren; mogelijk vond hij dat ik wel wat beters te doen had. Merkwaardig in het licht van wat zou volgen.

Meteorologica 3 - 2021

31


WEERMUZIEK Vulkanen Harry Geurts (KNMI, voormalig persvoorlichter) Seismische trillingen van actieve vulkanen omzetten in muziek. Italiaanse wetenschappers van de universiteit van Catania op Sicilië zijn er druk mee bezig. Niet zomaar voor de lol, maar om met de melodieën die dat oplevert vulkaanuitbarstingen exacter te kunnen voorspellen. Volgens het blad Science hebben de onderzoekers zelfs een concert gemaakt van het ondergrondse gerommel van de Etna. Ook de vulkaan Tungurahua in Equador blijkt muzikaal ‘talent’ te hebben. De onderzoekers vervangen de registraties van de trillingen op seismogrammen door muzieknoten die vervolgens door een synthesizer worden afgespeeld. Dit doet me denken aan de seismische trillingen van Pinkpop, het grote popmuziekfestival in het Limburgse Landgraaf (Figuur 1). Het persbericht dat het KNMI naar aanleiding van de Pinkpopbeving uitbracht was één van de merkwaardigste uit mijn bestaan als persvoorlichter. Het nieuws, dat royaal aandacht kreeg in de media, deed menige wenkbrauw fronsen. “Te zot voor woorden dat het dansen van 70.000 popliefhebbers een aardbeving veroorzaakt,” reageerden sommigen die er zelf vast niet bij waren geweest. Geen Limburger had iets gevoeld van de magnitude 1 beving op de schaal van Richter, maar toch. De popgroep Rage Against the Machine deed in 2008 de seismograaf in de nabijgelegen Heimansgroeve het sterkst uitslaan, volgens de seismometer als succesmeter. De Amerikaanse rockgroep The Smashing Pumpkins was minder maatvast en veroorzaakte minder trillingen. Vulkanen maken immens veel lawaai Het geluidsniveau van een popgroep staat uiteraard in geen verhouding tot de enorme geluidsexplosie die een vulkaan gewoonlijk produceert. Grote vulkaanuitbarstingen met enorme aswolken die kleurrijke schemeringen veroorzaken leiden niet alleen wereldwijd tot een (geringe) temperatuurdaling, maar veroorzaken ook harmonische trillingen. Het ondergronds gerommel levert infrageluid op met een frequentie lager dan 20 Hz. Zo’n lage frequentie kan geen mens horen, maar met speciale gevoelige meetapparatuur kan infrageluid wel zichtbaar worden gemaakt. Een sonische handtekening die door alle informatie die eruit afgeleid kan worden van onschatbare waarde is voor het onderzoekswerk van seismologen en vulkanologen. Het geluid dat vulkanen produceren hoort tot de hardste geluiden die op aarde worden voortgebracht. De geluidsexplosie van de uitbarsting van de Krakatau in Indonesië in 1883 was tot op zeker 4500 kilometer afstand ‘hoorbaar’. Deze uitbarsting markeerde ook de ontdekking van het infrageluid.

Figuur 1. Registratie van zwakke trillingen veroorzaakt door de dansende menigte op het seismisch KNMI-station Heimansgroeve tijdens het Pinkpopfestival in Landgraaf in het weekeinde van 30 mei 2008. Je kunt goed zien dat er ritmisch wordt gesprongen. 32

Meteorologica 3 - 2021

Eyjafjallajökull Bij de huidige generatie ligt de uitbarsting van de Eyjafjallajökull op IJsland in het voorjaar van 2010 nog vers in het geheugen. Het vliegverkeer boven grote delen van Europa kwam een aantal dagen stil te liggen, waardoor veel passagiers strandden, met grote economische schade tot

Figuur 2. Explosieve uitbarsting van Mount St. Helens vulkaan op 15 mei 1980 (bron: Wikipedia).


Figuur 3. De geisers op IJsland spuiten bij tussenpozen als enorme fonteinen (foto: Harry Geurts)

gevolg. De Eyjafjallajökull had zich achthonderd jaar lang koest gehouden, maar een vulkaanuitbarsting is op IJsland niet zeldzaam. Het land telt 140 vulkanen waarvan er zeker dertig actief zijn. Het vulkanisme dat het landschap sterk bepaald leeft ook in de IJslandse kunstwereld. Uren heb ik doorgebracht in een muziekwinkel in Reykjavik met het luisteren naar IJslandse muziek; heerlijk ouderwets genieten in een platenwinkel. Omdat ik de plaatjes en cd’s die de verkoper voor me had uitgezocht zelf mocht opzetten heb ik heel wat muziek beluisterd. De excentrieke zangeres Björk is ook buiten IJsland bekend, en dat geldt ook voor de minimalistische filmmuziek van Jóhann Jóhansson (1969 – 2018). Deze muziek roept een heel aparte sfeer op die goed bij het desolate IJslandse landschap past, maar het vulkanisme komt het best tot uitdrukking in het ruigere werk van de rockgroep Sigur Rós. Naar aanleiding van de uitbarsting van de Eyjafjallajökull brachten de rockers in 2013 het album Kveikur uit met Brennisteinn als openingsnummer. De titel verwijst naar het zwavel in de IJslandse bodem en de krachtige geur daarvan. “Eerst komen de overstromingen, daarna de geur van rotte eieren,” meldde een IJslandse boer in 2010. In de muziek van Sigur Rós klinken de dramatische ervaringen door van de vele vulkaanuitbarstingen die het eiland door de eeuwen heen heeft meegemaakt. Luister maar eens op YouTube: de meeste nummers beginnen langzaam als een sputterende vulkaan maar bouwen zich geleidelijk op tot de explosieve climax. Heel emotionele muziek die goed past bij het IJslandse vulkaanlandschap.

Hekla – de poort tot de hel Niet de Eyjafjallajökull maar de Hekla (IJslands: Heklafjall) is een van de meest tot de verbeelding sprekende vulkanen in de wereld. Het is niet alleen de bekendste vulkaan op IJsland maar ook nog eens de grootste, en goed te zien in de wijde omgeving, onder meer op de weg naar Landmannalaugar. De vulkaan heeft sinds de kolonisatie van IJsland, rond het jaar 875, angst ingeboezemd en is omgeven met verhalen en legendes. In de Middeleeuwen dacht men dat de krater van de Hekla de toegang tot de hel was. Logisch dat veel kunstenaars zich lieten inspireren door zulke magische gedachten. Jón Leifs (1899 – 1964), één van de bekendste klassieke IJslandse componisten, schreef in 1964 het stuk Hekla. Muziekkenners noemen dat het meest luidruchtige klassieke werk ooit. Een enorme uitbarsting van de Hekla in 1947 vormde de inspiratiebron voor Leifs. In zijn bewogen muziek met veel percussie klinken sirenes, klokken, kanonnen en jachtgeweren. Het doet denken aan muziek van de Amerikaanse componist Edgar Varèse (1883 – 1965), die in zijn muziek sirenes (hurricane wistle) verwerkte als waarschuwing voor een hurricane. Leifs schreef ook het symfonisch gedicht Geysir over de indrukwekkende vulkanische fonteinen die op gezette tijden heet water spuiten tot soms wel 70 meter hoogte (Figuur 2). De geisers zijn belangrijke toeristische attracties op IJsland. In een geiser wordt de spanning opgebouwd tot hij plotseling als een enorme fontein spuit. Leifs bouwt die spanning ook op in zijn muziek.

Meteorologica 3 - 2021

33


Figuur 4. Planetary Bands, Warming World van Daniel Crawford gebaseerd op de temperatuurreeks sinds 1880 (bron: Klimafacten.de).

De Mount St. Helens symfonie Het ultieme muziekstuk over een vulkaan is de Mount St. Helens symfonie van de Amerikaans-Armeense componist Alan Hovhaness (1911 – 2000). Hij schreef maar liefst 67 symfonieën en de 50e symfonie uit 1983 noemde hij de Mount St. Helens symfonie naar aanleiding van de spectaculaire uitbarsting van deze vulkaan in de Amerikaanse staat Washington op 18 mei 1980 (Figuur 3). De aswolk kwam tot een hoogte van tientallen kilometers en veroorzaakte in een omvangrijk gebied overdadige neerslag van asdeeltjes. Het stof was tot zeven jaar na de uitbarsting in de atmosfeer te volgen en bleef lange tijd herkenbaar aan de opvallend rode schemeringskleuren. De vulkaanuitbarsting maakte diepe indruk op Hovhaness, die gefascineerd was door bergen en daar in verschillende composities naar verwees. Hij zag bergen en vulkanen als een symbolische ontmoeting van de aardse met de spirituele wereld. Vanuit zijn huis in Seattle keek hij vele jaren uit op de ruim 2500 meter hoge Mount St. Helens, waaraan hij zijn symfonie wijdde. Het werk van ruim een half uur telt drie delen en begint met hoorns, trompetten en houtblazers. De muziek klinkt steeds luider alsof de berg tevoorschijn komt. Het tweede deel noemde hij Spirit Lake, de naam van het meer bij de vulkaan. Hovhaness spreekt van een Paradise Lake en ervaart het meer als een oase van rust, in contrast met de onrustige vulkaan. We horen zacht klinkende belletjes en mooie melodieën gespeeld door lieflijk klinkende Engelse hoorns, een althobo en fluiten. Het derde deel, Volcano genaamd, speelt zich af op 18 mei 1980, de dag van de grote uitbarsting. Het mysterieus klinkende begin voert de spanning op waarna een stijgende melodie gespeeld op de fluit de uitbarsting inleidt. De fluitmuziek wordt ruw onderbroken door het slagwerk van het orkest dat de explosieve uitbarsting verklankt. De muziek klinkt ineens heel chaotisch met trombones, blazers, percussie en snel spelende strijkers, maar na al dat (natuur)geweld keert de rust terug. Het werk eindigt met 34

Meteorologica 3 - 2021

een lofzang op de berg waarmee de componist de schoonheid van onze planeet aarde verklankt. Communiceren door middel van muziek In de uitvoering met het Seattle Symphony Orchestra die ik beluisterde zat ik recht overeind in mijn stoel toen opeens een harde paukenslag uit mijn luidspreker klonk. Daarna volgden een hele serie paukenslagen. Het is wonderlijk hoe goed de componist erin geslaagd is de zware explosies van de vulkaanuitbarsting in muziek om te zetten. De muziek laat er geen misverstand over bestaan dat de Mount St. Helens een explosieve vulkaan is van het Pliniaanse type, de meest explosieve en krachtigste vulkanen op aarde. Muziek is bij uitstek geschikt om die wetenschap over te brengen. Klassieke componisten zoals Beethoven, Haydn en Vivaldi lukte dat natuurlijk ook al, maar de moderne generatie slaagt er steeds beter in om door middel van muziek de aandacht te richten op wetenschap. Het omzetten van wetenschappelijke resultaten in muzieknoten wordt sonification genoemd. Zo schreef Daniel Crawford van de Universiteit van Minnesota een strijkkwartet voor twee violen, altviool en cello waarin de musici de stijgende temperatuur sinds het begin van de metingen in 1880 laten klinken. Het doet denken aan de klimaatstreepjescode Warming Stripes waarin de kleuren steeds roder (en dus warmer) worden. In het werk Planetary Bands, Warming World (Figuur 4) wordt het temperatuurbereik van een klimaatzone op het noordelijk halfrond vertolkt door de verschillende muziekinstrumenten. De cello volgt de equatoriale regio, de altviool de middelste breedtegraden. Eén viool vertolkt de hoge breedtegraden, de andere de arctische temperaturen. Elke noot vertegenwoordigt een jaar, en de toonhoogte de temperatuur. Hogere tonen staan dus voor hogere temperaturen en zo hoor je als het ware de aarde warmer worden. Aan het einde van het stuk heeft een violist zelfs moeite de hoge noten te raken. Duidelijker kun je de klimaatverandering niet verbeelden.


Meteorologica 3 - 2021

35


Herinneringen aan Kees de Jager Cor Schuurmans Op 27 mei van dit jaar overleed de bekende astronoom prof. C. de Jager. Vlak daarvoor, op 29 april, was hij 100 jaar geworden, wat gevierd werd op de Sterrenwacht in Utrecht, met de onthulling van een plaquette voor zijn verdiensten voor de wetenschap en wetenschapscommunicatie. Helaas zonder zijn aanwezigheid. Ik maakte kennis met prof. C. de Jager toen ik rond 1960 sterrenkunde ging studeren in Utrecht. Hij was een van de drie docenten waarbij je college moest lopen en tentamen doen: Minnaert, de Jager en Houtgast. Alle drie uitstekende docenten, die hun sporen hadden verdiend op het gebied van de popularisering van de wetenschap. Daar kreeg je als student ongemerkt iets van mee. Op de Sterrenwacht stond het onderzoek van de zon centraal en ook in de colleges vormde de zon een hoofdonderwerp. Prof. de Jager behandelde vooral de buitenste lagen van de zon (chromosfeer, corona) en de verschijnselen die daarin optreden (zonnevlammen, protuberansen). De emissie van kortgolvige straling (X-, UV- en deeltjesstraling) veroorzaakt storingen in de hogere luchtlagen van de aardatmosfeer (magnetische stormen, poollichten). Juist in die jaren werden de eerste aardsatellieten gelanceerd en dat leverde veel nieuwe kennis op over wat zich zoal tussen zon en aarde afspeelt. Het duurde dan ook niet lang of prof. de Jager begon met een apart college ruimteonderzoek. Maar daar liet hij het niet bij. Zijn enthousiasme voor dit nieuwe onderzoeksgebied was zo groot dat hij twee à drie nieuwe medewerkers kon aantrekken. Dit vormde het begin van een succesvolle onderzoeksgroep, wat later het Laboratorium voor Ruimteonderzoek werd. Dit was tekenend voor werkwijze van De Jager als wetenschapper, maar ook voor zijn ambitie en vernuft als organisator. Tien jaar later maakte ik hem op dezelfde manier mee, maar nu met betrekking tot de popularisering en het onderzoek van amateurs. Vanaf het begin van de vorige eeuw bestond er een Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde (NVWS), die het blad Hemel & Dampkring uitbracht. Door de opkomst van de ruimtevaart en andere ontwikkelingen waren er meerdere amateurwerkgroepen en verenigingen ontstaan die nauw verwant waren met de NVWS. Die klopten allemaal bij de overheid aan om ondersteuning, onafhankelijk van elkaar. Een fusie lag voor de hand, maar iemand moest hiervoor het initiatief nemen. Ondanks zijn drukke werkzaamheden wist prof. de Jager daar tijd voor te vinden. Als bestuurslid van de NVWS raakte ik erbij betrokken. We vergaderden diverse keren in Den Haag en in 1973 werd De Koepel opgericht. De naam verklaart de inhoud. Het blad van de NVWS heet vanaf die tijd Zenit. En prof. de Jager was sindsdien voor mij: Kees. Dit soort werkzaamheden deed Kees naast zijn gewone hoogleraarschap. Zo bekleedde hij diverse bestuursfuncties, ook van grote internationale organisaties op wetenschapsgebied. Kees was een gemoedelijk man, hij werkte bindend, was altijd vriendelijk en voor iedereen aanspreekbaar. Op een gegeven moment zag ik hem alleen nog maar bij bijeenkomsten van verenigingen waar we allebei lid van waren. Soms reisden we dan samen en konden onderweg over allerlei dingen praten. Hij wist natuurlijk van mijn belangstelling voor het onderzoek van de relatie tussen de zon en het weer. Daarin was hij zelf ook erg geïnteresseerd. Soms stuurde hij mij grafiekjes van correlaties die hij had gevonden. 36

Meteorologica 3 - 2021

Tot samenwerking op dit gebied is het echter nooit gekomen. Hij gebruikte soms reeksen waarvan ik het bestaan niet kende en soms ook niet begreep. Ik heb de indruk dat hij nog vrij lang van mening was dat de temperatuurtoename na circa 1990 door de zon werd veroorzaakt, zelfs toen onderzoek van de klimatologen al duidelijk had aangetoond dat het toenemend broeikaseffect de meest waarschijnlijke oorzaak was. Hij was geen klimaatscepticus, maar bleef wel sceptisch, misschien omdat hij voorzitter was van de Stichting SKEPSIS. In 2000 bracht die stichting een Liber Amicorum uit naar aanleiding van de 80ste verjaardag van Kees. Op verzoek heb ik daaraan een bijdrage geleverd onder de titel “Broeikaseffect en Klimaatgevoeligheid”. Kees was ondertussen al volledig op de hoogte van wat er speelde op klimaatgebied. Op 14 november 1997 was er bij het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIVI) in Den Haag al een Symposium Sun and Climate gehouden over de effecten van de zon op het klimaat, versus de invloed van het toenemend broeikaseffect. Naast een aantal klimatologen hield Kees daar ook een verhaal. Het KNMI heeft van dit symposium een uitgebreid verslag gepubliceerd (redacteur: Fons Baede). De invloed van de zon op het klimaat werd in 2006 nog eens uitgebreid beschreven in de Scientific Assessment of Solar Induced Climate Change (redactie: Rob van Dorland) en gepubliceerd door het Planbureau van de Leefomgeving (PBL). Ook hieraan leverde Kees de Jager een omvangrijke bijdrage, waarin hij diep inging op de zonnedynamo: het mechanisme waarop de zonneactiviteit drijft. In zijn onderzoek was hij op dat moment zelf bezig met dat onderwerp. Dit behelsde de interactie tussen twee magnetische velden: een poloïdaal en een toroïdaal veld. Later heeft Kees daar, met medewerkers, nog een boek over gepubliceerd: Solar Magnetic Variability and Climate, uitgegeven door STIP media, de uitgever van Zenit. Vrijwel tot het einde van zijn leven is Kees onderzoek blijven doen. Maar hij bleef ook actief op het gebied van de popularisering van de wetenschap. In iedere aflevering van Zenit kon je, zelfs nog in het juninummer 2021, een bijdrage van hem vinden. Zijn column Terugblik was altijd een plezier om te lezen. De meeste daarvan zijn gelukkig ook in boekvorm uitgegeven. Het is bijzonder dat Kees zijn talenten zo lang heeft kunnen en willen inzetten. Hij heeft daarmee niet alleen een grote bijdrage geleverd aan de wetenschap, maar de wetenschap ook zichtbaar en begrijpelijk gemaakt voor een groot publiek.


Boekbespreking – Meteosofie (René ten Bos) Ben Lankamp In het boek Meteosofie van René ten Bos, hoogleraar aan de Radboud Universiteit en voormalig Denker des Vaderlands, wordt ingegaan op de geschiedenis en de ontwikkeling van het filosofische denken over meteorologie. Hij neemt de lezer mee op een reis van het oude Griekenland via de Verlichting tot in de moderne tijd. Het leest voor een filosofieboek vrij makkelijk weg. Dat levert soms ook nadelen op. Vele bekende denkers passeren de revue, waarbij niet altijd duidelijk is waar het denken van andere filosofen eindigt en dat van Ten Bos begint. Een gemiste kans is ook dat het onderwerp met een uitsluitend westerse filosofische blik is bestudeerd. De reis door de filosofische geschiedenis begint in het boek bij de oude Griekse en Ionische denkers, die de metḗoros gingen beschrijven vanuit hun eigen wereldbeeld. Dat deden zij met veel poëtische taal en met gebruik van metaforen, klassiek voorzien van veel goddelijke elementen. In deze tijd werd veel beschouwd vanuit de kosmologie, om die reden valt er eerder te spreken van een soort astrometeorologie. Uit de oude teksten die worden besproken, wordt duidelijk dat hier de eerste serieuze geïnteresseerden met hun denken beginnen los te komen van de leken, die het weer nog enkel zintuigelijk beschouwden en wiens ‘kennis’ berustte op folklore en volkswijsheden. Met de komst van Aristoteles en zijn werk Meteorologika, waaraan ons blad zijn naam dankt, worden belangrijke stappen gezet in het denken over de atmosfeer. Aristoteles bouwt voort op de basis die eerder is gelegd en ziet een wereld van continu veranderlijke elementen, waarbij eerder uitgedachte principes van uitwasemen en dampen alles sturen. Hij legt ook de eerste verbintenis met de wiskunde, waarmee hij vooral optische verschijnselen vanuit zichtlijnen verklaart. Na de Griekse oudheid en een korte beschouwing over het atomisme, stapt Ten Bos met zevenmijlslaarzen over naar de zeventiende eeuw en de Verlichting. Als eerste komt Descartes aan bod. Hij bracht de meteorologie resoluut onder bij de natuurkunde, waarbij verklaringen niet meer komen vanuit het zintuigelijke, maar uit mechanische beweging. Anderzijds constateert Ten Bos dat wel wordt geaccepteerd dat de menselijke kennis van de meteorologie uiteindelijk alleen waarschijnlijkheden biedt, en de grilligheid van het weer ons overgeeft aan gissingen. Zo komt de schrijver tot zijn basisgedachte van de meteosofie, die hij ontleent aan de woorden van Blaise Pascal: “als de mens zichzelf bestudeerde, zou hij beseffen hoe weinig hij in staat is hier bovenuit te stijgen. Hoe kan een deel het geheel begrijpen?” In de tweede helft van het boek gaat de filosofische verkenning stapsgewijs richting de moderne tijd. Tijdens de achttiende eeuw ontstaat een vertakking met enerzijds de fysische meteorologie, gedreven door techniek, en anderzijds de antropologische meteorologie, waarin de mens centraal staat. Dit leidt uiteindelijk tot de vorming van klimatologie, waarin het geheel van causale verhoudingen in de atmosfeer wordt geduid, waartoe ook de mens behoort. Ten Bos constateert dat meteorologen zich niet langer bezig hielden met metafysica en

dat er een groeiende afkeer ontstond voor reductionisme: de meteoroloog ziet veelheid in plaats van eenheid, verandering in plaats van stilstand. In het moderne denken ligt het principe verankerd dat zekerheid geen overtreffende trap van waarschijnlijkheid is. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een uitspraak zoals dat de aarde om de zon draait. Niemand zal zeggen dat dit ‘zeer waarschijnlijk is’. Er zijn zaken waarover je niet ‘hoort’ te twijfelen. Dit leidt tot het besef dat er een oordeel wordt geveld wanneer iets zeker of slechts ‘waarschijnlijk’ is. Daarin schuilt niet alleen impliciet waardering of goedkeuring, maar tegelijk ook afkeuring of zelfs minachting van het tegengestelde. De schrijver maakt vervolgens duidelijk dat het idee dat er helemaal geen zekerheden zijn, maar enkel waarschijnlijkheden, ten dele de angst verklaart die op de achtergrond bij veel historische denkers een rol lijkt te hebben gespeeld. De meteorologie in het bijzonder heeft echter onzekerheid als kerneigenschap en kan daardoor enkel in waarschijnlijkheden worden bezien. Ten slotte deelt Ten Bos de kritiek van de hedendaagse Indiase filosoof Ghosh op de denkbeelden van de Europese verlichting en het humanisme. Volgens hem hebben die geleid tot een zekere wereldvreemdheid ten aanzien van onwaarschijnlijke zaken, die steeds waarschijnlijker worden. Dit is overigens de enige keer dat het boek zich wendt tot een nietEuropese denker, terwijl bijvoorbeeld ook Chinese filosofen veelvuldig de meteorologie hebben beschouwd. De Chinese filosoof Wang Chong (27 – 97 voor Christus) was zijn tijd eigenlijk eeuwen vooruit, met een radicaal rationeel, seculier en mechanistisch beeld van de meteorologie, terwijl de Grieken toen nog metaforisch en in goddelijke termen dachten. Deze zienswijzen hadden in het boek zeker een beschouwing verdiend; een gemiste kans. De basisgedachte (naar Pascal) die Ten Bos over meteosofie in het boek naar voren brengt, is dat de mens niet in staat is buiten de werkelijkheid te staan. Sommige dingen, die in evenredige verhouding staan, kunnen we kennen, maar echte kennis zou ook de kennis van de samenhang en verbondenheid zijn. Daarvoor zijn onze geesten echter niet uitgerust en dat maakt scepsis onvermijdelijk en dwingt tot zelfreflectie. De meteosofie helpt ons wel om het onwaarschijnlijke, ondenkbare en overweldigende van de wereld tot ons te laten doordringen. De scepsis is daarbij een ongekende maar ook onontkoombare luxe, die alleen filosofen zich kunnen permitteren. Meteorologica 3 - 2021

37


Actie

column

Leo Kroon

38

Meteorologica 3 - 2021

De afgelopen zomer was er een met veel natuurrampen: recordhitte in grote delen van de VS met als voorspelbaar gevolg enorme bosbranden. Extreme hitte in Siberië met veel bosbranden en daar nog eens extra bij: meer smeltend permafrost. Eveneens recordhitte in Zuid-Europa en bijbehorende omvangrijke bosbranden, in veel landen veruit de grootste in omvang en schade ooit. De ergste droogte in 40 jaar in Madagascar, gepaard gaande met zandstormen, mislukte oogsten en hongersnood. Maar ook: hevige regenval in China, India en Noordwest-Europa met overstromingen en veel slachtoffers en schade. De lijst is eindeloos. Hoewel natuurrampen van alle tijden zijn, maakt 2021 het wel erg bont. Het is daardoor wel duidelijk geworden dat waar klimatologen al decennia voor waarschuwen – global warming en alle bijbehorende negatieve effecten – zich in rap tempo aan het voltrekken is. En ondertussen gaan de kooldioxide-emissies gewoon door, slechts tijdelijk afgeremd door de Covid19 pandemie. Volgens een recent artikel in Nature is een deel van het Amazonegebied zelfs een bron van kooldioxide geworden in plaats van een put. In het Parijs-akkoord van 2015 werd afgesproken om te proberen de opwarming van de aarde in 2100 te beperken tot 1.5 °C ten opzichte van het pre-industriële tijdperk. Zes jaar na “Parijs” is van deze maximaal toelaatbare 1.5 °C al 1.1 graad stijging bereikt. Bij de huidige emissie-politiek is daarom de verwachting dat de opwarming in 2100 tussen de 2.6 tot 2.9 °C gaat bedragen. Zelfs als alle landen zich zouden houden aan hun NDC (Nationally Determined Contributions, ofwel beloofde emissies in 2030) zou de opwarming nog op 2.1 °C uitkomen. Er moet dus méér gebeuren. Daarom is de Europese Commissie met het plan gekomen om de emissies van broeikasgassen in de EU nog verder te reduceren. Met de Green Deal moet de EU in 2030 de uitstoot van kooldioxide ten opzichte van 1990 met 55 procent terugbrengen en in 2050 moet Europa het eerste klimaatneutrale continent worden. Om dit te bereiken moeten ingrijpende maatregelen worden genomen. Om er een paar te noemen: in 2030 moet 40 procent van de opgewekte energie schoon zijn, vanaf 2035 mogen er geen benzine- en dieselauto’s meer gemaakt worden, er komt een extra belasting op fossiele brandstof, waardoor ook de scheepvaart en luchtvaart duurder worden, en daarnaast komen meer kilometer- en tolheffingen voor wegge-

bruik. Ook deze lijst is schier eindeloos. Om de Green Deal te financieren wil de Europese Commissie in tien jaar tijd 1000 miljard euro uitgeven. Dat is omgerekend 2237 euro per EU-inwoner in 10 jaar, dus 18 euro per inwoner per maand. Dát is de “inconvenient truth” die de Europese overheid aan haar burgers moet zien te verkopen. Dat wordt een kwestie van goed communiceren, want anders krijg je zo’n omvangrijk, kostbaar en ingrijpend pakket nooit in alle landen geaccepteerd. Ofwel, je moet met een goed verhaal komen om dat aan de man (m/v/i) te brengen, omdat we dit allemaal in de portemonnee gaan voelen. Een sterk argument is dat niets doen geen optie is, want de extra kosten in mensenlevens en materiële schade door het toegenomen aantal en omvang van de natuurrampen zijn enorm en groter dan de verwachte kosten tot mitigatie ervan. Begin augustus werd dit argument ook door Ursula von der Leyen namens de Europese Commissie gecommuniceerd. Kort daarna verscheen het zesde AR (Assessment Report) van het IPCC dat dit bevestigde. Zo bedraagt alleen al de geschatte verzekerde materiële schade in Duitsland door de overstromingen in juli 30 miljard euro en in Limburg meer dan een half miljard euro. Ter vergelijking: volgens een schatting van het University College London was de schade door bosbranden in de VS in 2018 148 miljard dollar. Een belangrijke vraag die zich nu aandient is: “Is wat de EU voorstelt genoeg om uit de gevarenzone te komen?” Als we terugkijken zien we dat ondanks eerdere maatregelen de wereldwijde emissies van broeikasgassen zijn gestegen van 36 GtCO2e/jaar (109 ton CO2-equivalent) in 1990 naar 51 GtCO2e/ jaar in 2015. Hierdoor steeg de CO2-concentratie in de atmosfeer van 354 naar 401 ppm en steeg de globaal gemiddelde temperatuur met 0.5 °C. De noodzaak tot het terugdringen van de emissies is dus evident. Nou was de EU daar al mee bezig; zo daalden de emissies van 5.6 naar 4.3 GtCO2e/ jaar (www.climateactiontracker.org) in de periode 1990 – 2015, een afname van 23%. Maar in China stegen in dezelfde tijd de emissies van 3.2 naar 13 GtCO2e/jaar, een stijging van ruim 300%. Het antwoord op de vraag is dus dat de EU het niet alleen kan en ook andere landen in actie moeten komen. De argumenten daarvoor communiceert moeder natuur wel, zoals we deze zomer nadrukkelijk hebben gemerkt.


Sponsors van de Nederlandse Vereniging ter Bevordering van de Meteorologie

Werken bij KNMI: the best place to be voor onderzoekers!

Colofon Redactie Hoofdredacteur: Richard Bintanja (e-mail: richard.bintanja@knmi.nl). Redactieleden: Wim van den Berg, Aarnout van Delden, Robert Mureau, Rob Sluijter, Fiona van der Burgt en Ben Lankamp. Artikelen en bijdragen Deze dienen uitsluitend digitaal (bijvoorbeeld per e-mail) te worden aangeleverd, als Word document met figuren apart. Uiterste inleverdata hiervoor zijn: 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november voor respectievelijk nummer 1, 2, 3 en 4. Voor meer informatie over de procedure, zie http://www.nvbm.nl/meteorologica/ informatie_voor_auteurs/. Artikelen uit Meteorologica mogen uitsluitend worden overgenomen na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Meteorologica (ISSN 0929-1504) verschijnt vier maal per jaar en is een uitgave van de Nederlandse Vereniging ter Bevordering van de Meteorologie (NVBM). Penningmeester en administratie: Mike Budde (penningmeester@nvbm.nl, nvbm.nl). Vormgeving: Colorhouse, Almelo. Vermenigvuldiging: Colorhouse, Almelo.

Abonnementen Alle leden van de NVBM zijn automatisch geabonneerd op Meteorologica. Ook niet-leden kunnen zich abonneren door 31,- euro voor vier nummers over te maken naar IBAN: NL66INGB0000626907, BIC: INGBNL2A, ten name van:

Lid worden van de NVBM Het lidmaatschap van de NVBM kost 55,euro per jaar. Meer informatie hierover is te vinden op de NVBM website: www.nvbm. nl. Opzeggingen per email naar het bestuur (bestuur@nvbm.nl); hierbij geldt een opzegtermijn van drie maanden.

NVBM-Meteorologica Postbus 464 6700 AL Wageningen

Advertenties Adverteren in Meteorologica is mogelijk. Advertenties worden geplaatst op 3 formaten: A5, A4 of A3. Uiterste inleverdata voor advertenties zijn: 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november voor respectievelijk nummer 1, 2, 3 en 4. Tarieven zijn op te vragen bij Richard Bintanja (e-mail: richard.bintanja@knmi.nl).

onder vermelding van: “Abonnement Meteorologica” en uw adres. Abonnementen worden telkens aangegaan voor een heel kalenderjaar; bij tussentijdse betaling worden de reeds verschenen nummers van dat jaar toegestuurd. Voor abonnees in het buitenland zijn de kosten 38,euro per jaar. Ook losse nummers kunnen op deze manier worden besteld (zolang de voorraad strekt) voor 10,- euro per stuk, onder vermelding van de gewenste jaargang en nummer(s). Instellingen betalen 65,- euro voor een abonnement. Een student-abonnement kost 16,per jaar. Opzeggingen per email naar het bestuur (bestuur@nvbm.nl); hierbij geldt een opzegtermijn van drie maanden.

Sponsorschap NVBM Men kan sponsor worden van de NVBM. Een sponsorschap wordt afgesloten voor minimaal 1 jaar. Een sponsor heeft diverse rechten, o.a.: – Het plaatsen van advertenties in Meteorologica, – Plaatsing van het firmalogo in het blad, – Het bijwonen van congressen e.d. georganiseerd door de NVBM. Voor meer informatie over het sponsorschap kunt u contact opnemen met Richard Bintanja of Mike Budde (zie boven).

Meteorologica 3 - 2021

39


Come and study Meteorology and Air Quality at Wageningen University

Bachelor of Science

Soil, Water, Atmosphere

Master of Science

Meteorology and Air Quality Wageningen University Meteorology and Air Quality http://www.maq.wur.nl Contact: Michiel van der Molen Michiel.vanderMolen@wur.nl Information: BSc: http://www.wur.nl/bbw MSc: http://www.wur.nl/mee


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.