Succes! Veilig werken

Page 1

Succes!

1F 25

Veilig werken

Dit boekje gaat over de voorbereiding op de cursus Basis VCA.


1F 25

Katern 1F 25, Veilig werken Dit boekje is onderdeel van de lees- en schrijfmethode Succes! Het niveau van dit boekje is Op weg naar 1F.

Taaltaken: – een verhaal schrijven – een nieuwsbericht lezen – een instructie schrijven – een informatieve tekst lezen – zinnen bij foto’s schrijven – een informatiefolder lezen – voorwerpen beschrijven – een informatieve tekst lezen – een instructie schrijven – een informatieve tekst lezen – je mening geven – woorden zoeken

Achterin het boekje staat een instructie voor de begeleider. Daarin staan algemene aanwijzingen en aanwijzingen bij sommige opdrachten. = Kijk in de Instructie voor de begeleider achterin.


1F 25 | Veilig werken

VOORUITKIJKEN - Hoe ziet jouw werkplek eruit? - Met welke machines of materialen werk je? - Draag je speciale kleding? Of dragen collega’s speciale kleding? - Waarom draag je deze kleding? - Hoe ziet een veilige werkplek eruit volgens jou? - Voel je je veilig op je werk? Waarom wel? Waarom niet? Bespreek de afbeelding.

In dit boekje kun je oefenen met: 1 een verhaal schrijven – Mijn eigen verhaal

p. 4

2 een nieuwsbericht lezen – Kop koffie zorgt bijna voor ongeluk

p. 5

3 een instructie schrijven – Goed tillen

p. 6

4 een informatieve tekst lezen – Veilig werken met gereedschappen

p. 8

5 zinnen bij foto’s schrijven – Hoe kan het veilig?

p. 10

6 een informatiefolder lezen – Oppassen met gevaarlijke stoffen

p. 12

7 voorwerpen beschrijven – Zo bescherm je je goed

p. 14

8 een informatieve tekst lezen – Werken met elektriciteit

p. 16

9 een instructie schrijven – Brand!!

p. 18

10 een informatieve tekst lezen – Verschillende soorten borden

p. 20

11 je mening geven – Zoveel bescherming

p. 22

12 woorden zoeken – Het lettergrepenspel

p. 23

Welke opdrachten ga je doen? Kruis aan.

3


1F 25 | Veilig werken

UITVOEREN 1 Schrijven: Mijn eigen verhaal OPDRACHT 1A

Iedereen moet veilig werken. Maar soms gaat het toch fout. Een machine gaat stuk of een stapel dozen valt om. Heb je weleens iets onveiligs op je werk meegemaakt? Heb je weleens een ongeluk op je werk meegemaakt of gezien? Of ging er bijna iets mis? Je kunt ook schrijven over iets wat er thuis is gebeurd. Vertel je verhaal eerst en schrijf daarna je verhaal op.

- Wat gebeurde er? - Waar was je? - Wat heb je gedaan? - Hoe is het afgelopen? - Waardoor kwam het? Was de situatie onveilig of lette iemand niet goed op? - Wat gebeurde er daarna? Kregen jullie bijvoorbeeld nieuwe regels op het werk?

OPDRACHT 1B

Lees je eigen verhaal stil na voor jezelf. Bespreek daarna je verhaal samen.

4


1F 25 | Veilig werken

2 Lezen: Kop koffie zorgt bijna voor ongeluk OPDRACHT 2A

Bekijk de titel en de afbeelding. Waar gaat de tekst volgens jou over?

Kop koffie zorgt bijna voor ongeluk Koffie drinken kan heel gevaarlijk zijn. Zeker als je een vliegtuig moet besturen. Vorige week is een vliegtuig bijna neergestort. Het vliegtuig was onderweg van Kopenhagen naar Rome. De piloten dronken een kopje koffie, maar een van de piloten gooide zijn kopje om. De koffie kwam terecht op de knoppen waarmee hij het vliegtuig bestuurde. Dit was nog niet zo erg, maar bij het schoonmaken ging het mis. De piloot drukte een knop in waardoor het vliegtuig opeens twee kilometer daalde.

De passagiers schrokken heel erg. De andere piloot kon het vliegtuig gelukkig weer laten stijgen. Het vliegtuig is wel teruggegaan naar Kopenhagen. De piloten wilden eerst weten of het vliegtuig weer helemaal in orde was. De piloot mag voorlopig niet meer werken.

OPDRACHT 2B

Lees de tekst stil voor jezelf. Kijk nog een keer naar je antwoord bij opdracht 2A. Had je goed voorspeld wat er in de tekst stond? OPDRACHT 2C

1

Wat is er precies gebeurd? Zet de stukjes tekst in de goede volgorde. piloot maakt schoon – vliegtuig stijgt – vliegtuig daalt – vliegtuig naar Rome – koffie op de knoppen – andere piloot stuurt – piloot drinkt koffie – vliegtuig naar Kopenhagen – piloot gooit koffie om

OPDRACHT 2D

Bespreek de vragen. 1 De piloot heeft onveilig gehandeld. Waar staat dat in de tekst? 2 Er ontstond een onveilige situatie. Wat was die onveilige situatie? 5


1F 25 | Veilig werken

3 Schrijven: Goed tillen

OPDRACHT 3A

Bekijk de afbeelding. Wat zie je op de afbeelding? Wat moet je doen als je iets zwaars tilt? Schrijf een paar woorden op.

6


1F 25 | Veilig werken

OPDRACHT 3B

Stel, je collega moet iets zwaars tillen. Je wilt hem uitleggen hoe hij goed moet tillen. Schrijf een instructie voor je collega. Vertel eerst wat je wilt gaan schrijven.

Bekijk eerst hoe je het moet tillen of dragen.

OPDRACHT 3C

1 Werk samen. Jij tilt iets zwaars (of je doet net alsof). De ander leest je instructie voor. Doe precies na wat hij voorleest. 2 Klopt je instructie? Staat alles erin? Pas je instructie eventueel aan.

mijn aantekeningen

7


1F 25 | Veilig werken

4 Lezen: Veilig werken met gereedschappen OPDRACHT 4A

1 Bekijk de tekst. Lees hem nu nog niet. Welke gereedschappen worden in de tekst genoemd? 2 Hoe heb je deze gereedschappen gevonden?

Veiligheidsvoorschriften: veilig werken met gereedschappen. Veiligheidsvoorschriften: veilig werken met gereedschappen. Bij veel beroepen gebruik je handgereedschap. Je hebt eenvoudig handgereedschap en elektrisch handgereedschap. Hieronder lees je hoe je goed kunt werken met eenvoudig handgereedschap zoals een hamer, een beitel of een vijl. Het is erg belangrijk dat je het gereedschap goed onderhoudt en het op de juiste manier gebruikt. Slecht onderhoud en verkeerd gebruik zijn de belangrijkste oorzaken van ongevallen. De kop van de hamer moet altijd vastzitten aan de steel. Dat moet je regelmatig controleren. Anders kan de kop tijdens het werk losraken. Bij het werken met een hamer moet je alleen de steel vasthouden.

Er zijn veel verschillende maten schroeven. Gebruik altijd de goede maat schroevendraaier. Anders kan de schroevendraaier van de schroef schieten en kun je jezelf verwonden. Zorg ervoor dat je schroevendraaiers niet te scherp zijn.

Met een hamer wordt er veel geslagen op het handvat van een beitel. Dit handvat is vaak van ijzer. Hierdoor komen er bramen. Deze zijn scherp en ze maken je handen kapot. Daarom moeten ze weggeslepen worden.

Het is erg belangrijk dat je een vijl met een handvat gebruikt. Je kunt hem dan veel beter vasthouden en ongelukken voorkomen. Het handvat moet heel vast aan de vijl vastzitten. Zit hij los? Dan moet je een nieuwe vijl gebruiken.

8


1F 25 | Veilig werken

OPDRACHT 4B

1 Welke twee soorten handgereedschappen zijn er?

Waar staat dat in de tekst? Wijs het aan. 2 Gebruik jij op je werk of thuis handgereedschap? Wat gebruik je?

OPDRACHT 4C

1 Je moet handgereedschap goed gebruiken en goed onderhouden. We noemen dit veiligheidsvoorschriften. Welke veiligheidsvoorschriften zie je in de tekst? Schrijf ze op de juiste plek in het schema Naam gereedschap

Gebruik

Onderhoud

hamer

hamer alleen bij de steel pakken

2 Lees de veiligheidsvoorschriften nog een keer. Welke eisen ken je al? Welke zijn nieuw?

mijn aantekeningen

9


1F 25 | Veilig werken

5 Schrijven: Hoe kan het veilig? OPDRACHT 5A

Kijk naar de afbeeldingen. Op elke foto is er iets niet veilig. - Soms zie je een onveilige situatie. Dat betekent: iets op het werk is niet veilig. Er kan daardoor een ongeluk gebeuren. Op de werkvloer ligt bijvoorbeeld een plas olie. De vloer is daardoor glad. - Soms zie je een onveilige handeling. Dat betekent: iemand werkt niet veilig. Er kan daardoor een ongeluk gebeuren. Iemand gebruikt bijvoorbeeld geen veiligheidsbril. Wat zie je? Bespreek de afbeeldingen samen. Schrijf nog niets op.

onveilige situatie onveilige handeling

onveilige situatie onveilige handeling

onveilige situatie onveilige handeling

onveilige situatie onveilige handeling 10


1F 25 | Veilig werken

OPDRACHT 5B

Schrijf nu eerst een paar zinnen bij elke afbeelding. Schrijf over: 1 Wat is er niet veilig op de afbeelding? 2 Hoe kun je de situaties op de afbeeldingen veiliger maken? Wat moet er veranderen? Vertel eerst wat je wilt gaan schrijven. OPDRACHT 5C

Is de situatie onveilig of werkt iemand niet veilig? Zet nu een kruisje voor jouw zin onder de afbeelding. OPDRACHT 5D

Lees je zinnen stil na voor jezelf. Heb je geschreven wat je wilde schrijven? Is duidelijk hoe het werk veiliger kan worden? Bespreek daarna samen je zinnen. OPDRACHT 5E

Hoe is het op jouw werk? Geef een voorbeeld van een onveilige situatie en een voorbeeld van een onveilige handeling. Komen deze situaties vaak voor?

mijn aantekeningen

11


1F 25 | Veilig werken

6 Lezen: Oppassen met gevaarlijke stoffen OPDRACHT 6A

Bespreek samen. Heb je te maken met gevaarlijke stoffen op je werk? Welke? Welke gevaarlijke stoffen heb je thuis?

Oppassen met gevaarlijke stoffen In de bouw, in het ziekenhuis of in de industrie werken mensen vaak met gevaarlijke stoffen. Voorbeelden zijn benzeen, zuurstof of asbest. Stoffen komen voor als gas, damp, in vaste vorm of als vloeistof. Deze stoffen kun je gebruiken om andere producten te maken, iets schoon te maken of om energie te maken. Ook thuis heeft iedereen te maken met gevaarlijke stoffen. Denk maar aan verf, wasmiddel of terpentine. Als je dagelijks met gevaarlijke stoffen werkt, moet je goed weten hoe je ermee om moet gaan. Daarom behandelen we twee onderwerpen: Hoe komen gevaarlijke stoffen in je lichaam? Wat kun je doen om vergiftiging te voorkomen?

Hoe komen gevaarlijke stoffen in je lichaam? Gevaarlijke stoffen komen op verschillende manieren in je lichaam. Ze kunnen via je mond, je neus, je huid of je bloed binnenkomen.

Wat kun je doen om vergiftiging te voorkomen? Je moet jezelf goed beschermen. Dit kun je zo doen: • Draag altijd werkkleding • Trek je werkkleding uit na je werk en neem je werkkleding niet mee naar huis • Draag mondkapjes of maskers als dat nodig is • Was je handen goed na het werk • Eet niet op je werkplek, maar in de kantine

12


1F 25 | Veilig werken

OPDRACHT 6B

In de tekst staat: Gevaarlijke stoffen komen op verschillende manieren in ons lichaam. 1 Welke vier manieren staan in de tekst? Kun je bij elke manier een voorbeeld bedenken? Schrijf het erbij. 1 2 3 4 OPDRACHT 6C

Lees wat Manon en Ricardo zeggen. Ze stellen allebei een vraag. Zoek het antwoord in de tekst en schrijf het antwoord onder hun vraag. Manon: Ik werk op een autowerkplaats. Als je jarig bent, trakteer je op taart. Je gaat naar alle collega’s en ze nemen een stukje taart. Zo gaat dat bij ons. Mag dat eigenlijk wel?

Ricardo: In ons bedrijf moet iedereen beschermende kleren aan. Soms hebben we werkoverleg in een vergaderzaal. Sommige collega’s doen hun werkkleding dan uit, maar anderen houden alles aan. Is daar eigenlijk een regel voor?

OPDRACHT 6D

Bespreek samen. 1 Hoe ga je om met de gevaarlijke stoffen op je werk? Welke tips uit de tekst gebruik je? 2 Zijn er nog andere tips op je werk? Schrijf ze hieronder op.

13


1F 25 | Veilig werken

7 Schrijven: Zo bescherm je je goed OPDRACHT 7A

Je ziet afbeeldingen van een helm, oorproppen, een stofmasker, handschoenen, beschermende kleding en een veiligheidsbril. Schrijf het goede woord op de eerste regel naast elke afbeelding en schrijf bij elke afbeelding een korte tekst. Beschrijf - wat dat is; - hoe je het moet gebruiken; - waar het tegen beschermt; - of jij het op je werk gebruikt en hoe het zit. Vertel eerst wat je wilt gaan schrijven.

14


1F 25 | Veilig werken

OPDRACHT 7B

Lees je teksten stil na voor jezelf. Heb je geschreven wat je wilde schrijven? Bespreek daarna samen je teksten.

mijn aantekeningen

15


1F 25 | Veilig werken

8 Lezen: Werken met elektriciteit OPDRACHT 8A

Bekijk de tekst en lees de inleiding. Welke apparaten in de tekst gebruiken elektriciteit? Wijs ze aan in de tekst.

Werken met elektriciteit Inleiding Het licht aandoen, je mobiel opladen of de magnetron aanzetten: we gebruiken de hele dag door elektriciteit. Ook op werkplekken kunnen we niet zonder elektriciteit. Kassa’s, machines, computers hebben allemaal elektriciteit nodig. We moeten goed met elektriciteit omgaan, want het is behoorlijk gevaarlijk. Elektriciteit en het lichaam Het menselijk lichaam geeft stroom erg goed door. Als we stroom aanraken, gaat het door ons hele lichaam. Dit noemen we ‘geleiden’ of ‘stroomdoorgang’ of een ‘elektrisch schok’. Als het lichaam nat of bezweet is, geleidt het nog beter. We merken het altijd als er stroom door ons lichaam gaat. Bij een lage stroomsterkte voelen we alleen iets prikkelen. Denk bijvoorbeeld aan schrikdraad bij een weiland. We kunnen ook kramp krijgen, verstikken of direct doodgaan. Dat gebeurt bij een heel hoge stroomsterkte. Stroom is dus gevaarlijk. Kans op gevaar Op veel werkplekken is er niet veel gevaar met elektriciteit. Bijvoorbeeld op een kantoor of in een winkel. Daar zijn stopcontacten gemaakt en de stroom is in het plafond, de muur of de vloer gestopt. Maar in de bouw of in de industrie is het anders. Daar werken mensen met machines of elektrische apparaten en kun je overal elektriciteitssnoeren zien.

Veilig werken met elektriciteit We moeten dus goed voor ons lichaam zorgen als we met elektriciteit werken. We moeten de kans op stroomdoorgang zo klein mogelijk maken. Dit zijn manieren om veilig te werken: 1 Voorwerpen met elektriciteit goed isoleren. Meestal zit er rubber, kunststof of porselein om de stroom heen. 2 Een aardlekschakelaar gebruiken. Dit is een schakelaar die in één keer alle stroom uitschakelt bij kortsluiting. 3 Lage spanning gebruiken. Veel machines in de industrie zijn zo gemaakt, dat ze werken met een lage spanning. De kans op ongelukken is dan minder groot. 4 Jezelf goed beschermen. Met speciale handschoenen, schoenen en kleding kun je de kans op ongelukken kleiner maken. De werkgever is verplicht om deze manieren te gebruiken.

16


1F 25 | Veilig werken

OPDRACHT 8B

Lees de zinnen en zoek het antwoord in de tekst. Zijn de zinnen waar of niet waar 1 Elektriciteit is thuis en op het werk gevaarlijk. 2 Het lichaam geleidt stroom. waar waar 3 Rubber kan ons beschermen tegen stroom. waar 4 Alle handschoenen helpen tegen stroomdoorgang.

waar? niet waar niet waar niet waar niet waar

OPDRACHT 8C

De tekst is verdeeld in vier delen. Wat is de belangrijkste informatie van elk deel? Schrijf het op.

Titel van het deel

Belangrijkste informatie

Inleiding

Elektriciteit is gevaarlijk

OPDRACHT 8D

Bespreek samen. 1 Werk jij met elektriciteit op je werk? Op welke manier? 2 Op welke manieren bescherm je je thuis tegen elektrische schokken?

mijn aantekeningen

17


1F 25 | Veilig werken

9 Schrijven: Brand!!

OPDRACHT 9A

Stel, er is brand op je werk. Wat moet je dan doen? Welke stappen moet je zetten? Schrijf deze stappen op. Je hoeft nog niet in hele zinnen te schrijven.

Bespreek de stappen met je begeleider. Leg uit welke stappen je op jouw werk moet doen. OPDRACHT 9B

Je begeleider vertelt nu een verhaal over Mounir. Mounir is bedrijfshulpverlener, BHV’er. Een BHV’er helpt als er een ongeluk is in het bedrijf. Mounir helpt hier bij een brand. Luister welke stappen Mounir zet bij de brand. Lees tegelijk je aantekeningen bij opdracht 9A. Welke stappen ben je vergeten, nu je het verhaal van Mounir hoort? Schrijf deze in je aantekeningen erbij. mijn aantekeningen

18


1F 25 | Veilig werken

OPDRACHT 9C

Lees je aantekeningen nog een keer. Schrijf daarna op wat je in jouw bedrijf bij brand moet doen. Schrijf het zo dat je collega’s precies weten wat ze moeten doen. Je schrijft dan een instructie.

WAT TE DOEN BIJ BRAND?

OPDRACHT 9D

Lees je instructie stil na voor jezelf. Heb je geschreven wat je wilde schrijven? Is je instructie volledig en staat alles in de goede volgorde? Bespreek daarna samen je instructie. OPDRACHT 9E

Kijk op je werkplek wat je moet doen bij brand of een groot ongeluk. Neem een foto van deze instructie en bespreek die met je begeleider. Is de instructie hetzelfde als jouw tekst? Wat is hetzelfde, wat is anders?

19


1F 25 | Veilig werken

10 Lezen: Verschillende soorten borden OPDRACHT 10A

Kijk samen naar de afbeeldingen en bespreek deze. Welke borden ken je? Welke borden hangen er op je werkplek? Welke borden heb je nog nooit gezien?

Verschillende soorten borden Bedrijven zijn verplicht om duidelijk te maken welke gevaren er op de werkplek zijn. Ze moeten ook laten zien wat je moet doen bij gevaar en waar je naar toe moet gaan om uit het gebouw te komen. Tot slot moeten bedrijven ook duidelijk laten zien waar brandblussers zijn en waar de EHBO is. Dat doen bedrijven door overal in het gebouw borden op te hangen. Verschillende soorten borden Uit het bovenstaande blijkt dat er dus verschillende soorten borden zijn. Ze zijn in te delen in vijf categorieën. Voor elke categorie staat hieronder de uitleg en een voorbeeld. Gebodsborden zijn borden waarop staat wat je moet doen. Je moet bijvoorbeeld een veiligheidshelm op of handschoenen aan. Deze borden zijn altijd blauw.

Verbodsborden zijn borden waarop staat wat je niet mag doen. Ze zijn rond met een rode rand. Roken is bijvoorbeeld verboden of een plek is verboden voor voetgangers.

Waarschuwingsborden laten zien dat er mogelijk gevaar is. Ze zijn geel. Je moet bijvoorbeeld oppassen dat je niet struikelt of op een plek komt waar een lage temperatuur is.

Signaleringsborden laten zien waar je naartoe kunt voor je veiligheid. Een bekende is het bord met het kruis. Dat bord wijst aan waar een EHBO-koffer staat. De andere met het poppetje is ook bekend; die geeft aan waar een vluchtweg is. Deze borden zijn altijd groen. Brandbestrijdingsborden zijn borden waarop staat waar bijvoorbeeld een brandblusser is. Ze zijn rood. Bekende voorbeelden zijn de borden met de brandblusser of de haspel.

20


1F 25 | Veilig werken

OPDRACHT 10B

Er zijn vijf verschillende soorten borden. In de tekst staan ook voorbeelden. 1 Noem alle soorten borden. Geef van elk soort bord een voorbeeld. Het voorbeeld mag niet in de tekst staan. 1

2

3

4

5

OPDRACHT 10C

Welke borden zie je op je werk? Maak van die borden een foto.

mijn aantekeningen

21


1F 25 | Veilig werken

11 Spreken: Zoveel bescherming OPDRACHT 11A

Lees de tekst bij Maikel. Maikel: “Ik werk in de bouw. Mijn baas doet er veel aan om ons te beschermen. We hebben natuurlijk een helm, speciale schoenen en ook bescherming voor de oren en ogen. Soms vind ik het wel een beetje te veel. Als ik even iets moet schuren, moet ik een helm op en handschoenen aan. Daar heb ik niet altijd zin in. Dan denk ik: ik ben volwassen, ik bepaal het zelf wel.”

OPDRACHT 11B

Wat vind je van de mening van Maikel? Praat samen over de persoonlijke beschermingsmiddelen. Geef je mening en vertel ook waarom je dat vindt. Je kunt de volgende vragen gebruiken. - Welke beschermingsmiddelen vind je belangrijk? Welke heb je altijd aan of op? - Welke beschermingsmiddelen vind je niet zo belangrijk? Waarom is dat? - Is elke situatie op je werk even gevaarlijk? - Wat vind jij: kun je zelf beslissen welke beschermingsmiddelen je wilt dragen of niet? Waarom kan dat wel of niet? Tip: Geef je mening nog een keer en neem hem op met je mobiele telefoon. OPDRACHT 11C

Bespreek de opdracht samen na. Wat is je mening? Welke argumenten heb je gegeven bij je mening? Tip: Luister nog een keer naar het gesprek op je mobiele telefoon.

22


1F 25 | Veilig werken

12 Woorden: Het lettergrepenspel OPDRACHT 12

Vijf woorden zijn in lettergrepen verdeeld. Zoek de woorden. 1

4

2

5

3

VEN

ER

DRAAI

HA

CHI

BEI

MA

SCHROE

REED

GE

MER

VIJL

TEL

NE

SCHAP

Eén lettergreep blijft over. Dat is een gereedschap. Welk gereedschap?

TERUGKIJKEN Kijk terug naar het begin van het boekje. Blader nog eens door het boekje. Bespreek samen: - Waar ben je trots op? - Wat wilde je leren? En heb je dat geleerd? - Van welke opdrachten heb je het meest geleerd? - Welke opdrachten vond je makkelijk en welke vond je moeilijk? - Wat wil je nog oefenen? - Welke nieuwe woorden vind je belangrijk? Vul de woordenlijst in je map aan.

Verder oefenen en lezen Wil je meer oefenen? Bespreek met je begeleider: - welke oefeningen je nog kunt maken; - welke boeken je kunt lezen. 23


1F 25 | Veilig werken

INSTRUCTIE BEGELEIDER 1F 25 | Veilig werken WERKEN MET SUCCES!

soms is iemand lang bezig met een opdracht omdat hij een tekst helemaal perfect wil maken; soms geeft een leestekst heel veel aanleiding om verder te praten of te oefenen; soms geeft een schrijfproduct zoveel aanleiding tot feedback en verder oefenen dat dit veel tijd kost. Stimuleer deelnemers ook om van huis of het werk teksten of formulieren mee te nemen, of adressen van voor hen belangrijke websites. Dit kan het toepassen van het geleerde in hun thuis- of werksituatie bevorderen en is ook vaak heel leuk om te dowen. U kunt bijvoorbeeld op zoek gaan naar de woorden of informatie in het VCA-materiaal en bekijken of de deelnemer hier nu iets meer mee uit de voeten kan. Ook kunt u de werkplek van de deelnemer bij de opdrachten betrekken. Stimuleer deelnemers om (aansluitend bij Succes!) ook digitaal te schrijven. Laat ze bijvoorbeeld regel­matig een sms of Whatsapp-bericht sturen naar groepsgenoten of naar u. U kunt ook denken aan Facebook of Twitter.

KIEZEN VAN EEN BOEKJE Kies eerst met de deelnemer in welk boekje hij gaat werken. Gebruik daarbij de Taalwaaier van het niveau van de deelnemer. In de Taalwaaier ziet de deelnemer welke thema’s er allemaal zijn en welke taken in een boekje geoefend kunnen worden. KIEZEN VAN OPDRACHTEN De keuzevrijheid voor de deelnemer is groot. Hij kan er bijvoorbeeld voor kiezen alleen de schrijfopdrachten te doen, of juist alleen de leesopdrachten, de eenvoudigere opdrachten of de wat moeilijkere enz. Bespreek welke opdrachten hij/zij wel wil doen en welke niet. De deelnemer kan uiteraard ook het hele boekje doorwerken. DE TAALHULP Omdat elke deelnemer eigen schrijfproblemen en een eigen woordenschat heeft, staan er in de boekjes geen oefeningen rond bijvoorbeeld spelling, grammatica of woordenschat. In de Taalhulp vindt u een hele reeks Taalkaarten rond allerlei schrijfproblemen met uitleg en oefensuggesties. Hieruit kunt u samen met de deelnemer de Taalkaart kiezen waar de deelnemer op dat moment het meeste baat bij heeft. Deze Taalkaart kan de deelnemer vervolgens opnemen in zijn map. (We gaan ervan uit dat de deelnemer een eigen map heeft waarin hij of zij eigen lesmaterialen bewaart). Naast deze Taalkaarten vindt u in de Taalhulp nog veel meer: aanwijzingen wat u kunt doen als een deelnemer een kleine woordenschat heeft, uitleg, voorbeelden en concrete suggesties om te oefenen met de schrijfproblemen van de deelnemer. Ook vindt u uitgewerkte voorbeelden hoe u feedback kunt geven op een schrijftekst van een deelnemer.

ICOON Een aantal opdrachten is voorzien van een icoon . Dit betekent dat bij deze opdrachten aanwijzingen voor de begeleider te vinden zijn. MIJN AANTEKENINGEN Onderaan sommige pagina’s ziet u ‘Mijn aantekeningen’. Laat de deelnemer dit blokje actief gebruiken om moeilijke woorden of zinnen, de betekenis van woorden of zinnen op te schrijven etc. VOORUITKIJKEN Het vooruitkijken is om de voorkennis te activeren en de deelnemer te motiveren voor de taken in het boekje en te bespreken of hij alle taken gaat doen of een keuze maakt. Het boekje begint met een foto en een paar vragen bij die foto. Die zijn bedoeld om aan de praat te raken over de situatie uit het boekje en als oriëntatie op de inhoud. U kunt natuurlijk altijd zelf andere vragen bedenken en daarover praten.

AANPAK OPDRACHTEN

AANWIJZINGEN PER OPDRACHT

ALGEMEEN Als u werkt met het boekje doet u allerlei verschillende activiteiten, zoals: - voorbereiding van leesteksten en schrijfopdrachten - bespreken van de schrijfproducten - werken met Taalkaarten en oefensuggesties uit de Taalhulp - verwerkingsopdrachten aansluitend bij de opdrachten uit een boekje, bijvoorbeeld met een tekst uit het dagelijks leven of het werk van een deelnemer. Hoe lang een deelnemer met een opdracht bezig is, kan erg variëren. Een paar voorbeelden: soms is een opdracht eenvoudig, maar wel relevant en gaat het uitvoeren vlot;

(Voor opdracht 1 zijn er geen aanwijzingen) OPDRACHT 2C vliegtuig naar Rome – piloot drinkt koffie – piloot gooit koffie om – koffie op de knoppen – piloot maakt schoon – vliegtuig daalt – andere piloot stuurt – vliegtuig stijgt – vliegtuig naar Kopenhagen OPDRACHT 2D De begrippen ‘onveilig handelen’ en ‘onveilige situatie’ worden hier geïntroduceerd. Bij opdracht 5 komen ze terug.

24


1F 25 | Veilig werken

1 De piloot heeft onveilig gehandeld omdat hij koffie dronk en de koffie omgooide. 2 De onveilige situatie ontstond toen het bedienings­ paneel niet meer goed werkte en het vliegtuig ­plotseling ging dalen.

4 Bloed: je hebt een wondje op je handen en raakt daarmee een gevaarlijke stof aan OPDRACHT 6C Manon: Als je met gevaarlijke stoffen werkt, moet je niet eten op je werkplek. Dus ook geen taart. De collega’s moeten de taart in de kantine of een andere ruimte zetten en daar opeten. Ricardo: Bij een werkoverleg in een vergaderzaal moet iedereen zijn werkkleding uitdoen. Zo kunnen de gevaarlijke stoffen niet op andere plekken terechtkomen.

OPDRACHT 3B Je moet op veel dingen letten bij het tillen of dragen van een voorwerp. De deelnemer kent deze aanwijzingen vast niet allemaal, dat is niet erg. Met onderstaande informatie kunt u hem nog wel wat sturen: Bekijk waar een last naar toe moet; sta altijd recht voor een last (geen gedraaide rug); buig door de knieën; bekijk of de vloer leeg/veilig is; til in een rustig tempo; neem rust tussen het tillen van verschillende voorwerpen; draag stevige (veiligheids)schoenen. Leg de deelnemer ook uit hoe je een instructie schrijft: altijd gebiedende wijs (doe dit, pak dat etc. Er komt geen onderwerp in voor). Voorbeeld: til met rechte rug, hou de last dicht bij je lichaam.

OPDRACHT 7A De kennis die de deelnemer al heeft over de voorwerpen, kan hij hier gebruiken. Weet een deelnemer nog niets over een voorwerp? Ga dan samen met hem raden waar het voor zou kunnen dienen. Gebruik de vragen. Bij de meeste voorwerpen ligt het gebruik ervan voor de hand. Gebruik eventueel voor uw eigen input de antwoorden hieronder en stuur de deelnemer in de richting van het goede antwoord. Over elk voorwerp schrijft hij dan een aantal zinnen. 1 Handschoenen: ze beschermen tegen snijwonden, verbranding of bevriezing. Ook voorkomen ze contact met gevaarlijke stoffen. Ze kunnen gemaakt zijn van verschillende materialen: leer, kunststof. 2 Oordoppen: geven bescherming tegen lawaai tot maximaal 100 dB. Ze zijn geplastificeerd en niet op maat gemaakt. 3 Veiligheidsbril: beschermt tegen rondvliegende deeltjes bij bijvoorbeeld boren of slijpen. Ze worden gemaakt van kunststof of gehard glas (dat is veel sterker dan kunststof). 4 Helm: beschermt tegen vallend voorwerpen of tegen stoten. Een helm is vaak verplicht om te dragen. De buitenkant is van kunststof en de binnenkant is meestal bekleed met een verend binnenwerk. 5 Beschermende kleding: beschermt tegen bevuiling, gevaarlijke stoffen, warmte en kou, regen en slechte zichtbaarheid. Beschermende kleding komt in veel soorten voor. Sommige kleding wordt na gebruik weggegooid. De kleding mag nooit kapot zijn. 6 Stofmasker: de bekendste is het witte mondkapje. Deze kun je ongeveer acht uur gebruiken en omsluit de mond en de neus.

OPDRACHT 4A De deelnemer kan de gereedschappen op verschillende manieren vinden. Hij kan de afbeeldingen gebruiken, de bijschriften bij de afbeeldingen lezen of misschien vallen woorden in de tekst hem op. OPDRACHT 4B Handgereedschap en elektrisch gereedschap. Het staat in het eerste stukje van de tekst. OPDRACHT 4C Naam gereedschap

Gebruik

Onderhoud

Hamer

Hamer alleen bij de steel pakken.

Schroevendraaier

De goede maat gebruiken.

Controleren of de kop goed aan de steel vastzit. Ze mogen niet te scherp zijn.

Beitel

Altijd handschoenen en veiligheidsbril dragen. Alleen een vijl met handvat gebruiken.

Vijl

Controleren of hij glad is.

Controleren of het handvat vastzit.

OPDRACHT 8B Antwoorden: 1 waar; 2 waar; 3 waar; 4 niet waar

OPDRACHT 5C De goede antwoorden zijn: 1: onveilige handeling. De laskap wordt niet gebruikt. 2: onveilige situatie. 3: onveilige handeling. Hand te dicht bij de machine. 4: onveilige handeling

OPDRACHT 8C Titel van het deel Werken met elektriciteit Kans op gevaar

OPDRACHT 6B 1 Mond: doordat je een stof aan je vingers hebt en je vingers in contact komen met je mond (eten met vieze handen bijvoorbeeld) 2 Neus: je ademt een gevaarlijke stof in 3 Huid: je raakt met je handen of met een ander lichaamsdeel de gevaarlijke stof aan

Elektriciteit en het lichaam

Veilig werken met elektriciteit

25

Belangrijke informatie Elektriciteit is gevaarlijk. Op sommige werkplekken is de kans op gevaar met elektriciteit groot. Ons lichaam geleidt stroom goed. Dat is gevaarlijk. Vier tips om met elektriciteit om te gaan. De werkgever moet deze tips gebruiken.


1F 25 | Veilig werken

ALGEMENE OPBOUW VAN ELK BOEKJE

OPDRACHT 9B Om de aantekeningen compleet te maken, leest u het verhaal van Mounir voor. Mounir is BHV’er (bedrijfshulpverlener) op een veiling. Het gebeurt gelukkig niet zo vaak, maar ik heb weleens een brandje ontdekt. Ik heb toen het volgende gedaan. We hebben een intern noodnummer, dat op elke werkplek hangt. Wij moeten het ook in onze mobiel zetten. Ik heb het meteen gebeld en gezegd dat er brand was, waar het was en wat er in de fik vloog. Het waren een paar pallets die waarschijnlijk te warm waren geworden. Toen werd meteen de brandweer, politie en ambulance gebeld. Dat hoefde ik niet meer te doen. Ik heb de collega’s die in de hal bezig waren rustig verteld dat er brand was en dat ze naar buiten moesten gaan. Ze mochten geen spullen meenemen of nog iets afmaken. Op elke plek hangt een papier waarop je kan zien waar je naartoe moet. Je mag de lift niet meer gebruiken en je moet zo snel mogelijk, maar rustig, naar buiten gaan. Ik heb de brandmelder ingedrukt en toen ging de sirene af, zodat alle mensen op de veiling wisten dat ze weg moesten gaan. Ik ben BHV’er en heb dan nog een paar extra taken. Ik heb alle ramen en deuren dichtgedaan. Dat is belangrijk, want dan kan de brand niet verder gaan. De grote branddeuren sluiten automatisch. Gelukkig hielpen veel collega’s. Ik moest ook kijken of er niemand meer in het gebouw was. Ook dat ging goed, we oefhenen het regelmatig zodat iedereen weet wat hij moet doen. Iedereen kent dus ook de nooduitgangen. Een collega heeft geprobeerd de brand te blussen met een poederblusser, maar het vuur ging niet helemaal uit. Buiten stonden op een paar plekken, de verzamelplaatsen, andere BHV’ers, die een lijst hebben met de namen van alle collega’s. Je moest je bij hen melden. We keken ook of niemand gewond was of rook had ingeademd. Een collega was flauwgevallen, dus die hebben we op een bank neergelegd. Later heeft de ambulancebroeder haar bekeken. Ze kon gelukkig gewoon naar huis. Wij deden verder niets meer, de brandweer nam het over. Die heeft de brand geblust. Het was maar een klein brandje, dus we konden na een paar uur weer naar binnen. Lees het verhaaltje een of meer keren voor. Als de deelnemer na een keer luisteren niet goed weet wat hij moet doen, doe de opdracht dan samen met hem. Lees een stuk van het verhaal en vertel daarna hardop wat u zou doen met die informatie (Mounir belt het noodnummer. Dat heb je nog niet opgeschreven. Hebben jullie een intern noodnummer? Hoe weet je dat nummer?). Dit heet modellen: u bent het model en de deelnemer kan het daarna nadoen door dezelfde soort vragen aan zichzelf te stellen.

OPDRACHT 1 De eerste tekst is altijd een eigen verhaal. In de Instroom-boekjes wordt dit eigen verhaal (nadat het verteld is door de deelnemer) opgeschreven door de begeleider. Dit zelf opschrijven is dan nog te moeilijk. In de boekjes voor 1F en 2F wordt de tekst zelf geschreven. Om de fantasie op gang te brengen staan er bij de opdracht in een denkballon een paar hulpvragen. De opdracht kan hiermee voorbereid worden door samen over het onderwerp en de vragen te praten. OPDRACHT 2 De tweede leestekst is een luchtige start van het thema: dat kan een tekst op een internetforum zijn, een nieuwsberichtje of een verhaal dat past bij het thema. Daarbij staat een lichte verwerkingsopdracht. Het tekstje kan voor het plezier gelezen worden en is ook bedoeld om de nieuwsgierigheid naar de rest van het boekje te prikkelen. VANAF OPDRACHT 2 Vanaf dit punt tot en met opdracht 10 is er een afwisseling van lezen en schrijven. LEESOPDRACHTEN In de leesopdrachten worden verschillende leesstrategieën geoefend, variërend van zoekend lezen tot intensief lezen van een hele tekst. Wat er geoefend wordt, hangt onder meer af van de tekst en het niveau van de deelnemer. Volg de instructie bij de opdrachten; dan komen de verschillende leesstrategieën vanzelf aan bod. SCHRIJFOPDRACHTEN De schrijfopdrachten borduren soms voort op de inhoud die vooraf is gegaan, maar kunnen ook gedaan worden zonder die voorafgaande opdrachten. De deelnemer schrijft eigen teksten. Bespreek vooraf samen wat hij wil schrijven. Naast de opdracht staan bij sommige opdrachten in een denkballon een paar sturende vragen. Gebruik die en andere om het denkproces op gang te brengen. Bespreek als de tekst klaar is samen het resultaat. Daarvoor geldt de volgende algemene leidraad: 1. Begin altijd met een compliment. 2. Vraag aan de deelnemer hoe hij het vond gaan, wat goed ging, waar hij over twijfelt of wat hij lastig vond. 3. Kies (samen met de deelnemer) maximaal één element of fout uit de tekst om aan te gaan werken. In de Taalhulp kunt u zien hoe u dat kunt doen. 4. Kies zo nodig een bijpassende Taalkaart uit de Taalhulp. Laat zaken terugkomen die ook al bij eerdere opdrachten opvielen; laat het besprokene weer toepassen in een volgende opdracht. Doe dit meteen op dat moment of een volgende keer. Bereid in dit laatste geval de feedback die u wilt geven met behulp van de Taalhulp thuis voor.

OPDRACHT 9C Leg de deelnemer uit hoe je een instructie schrijft: altijd gebiedende wijs (doe dit, pak dat etc. Er komt geen onderwerp in voor). (Voor opdracht 10 en 11 zijn er geen aanwijzingen.) OPDRACHT 12 De woorden zijn: beitel, gereedschap, hamer, machine, schroevendraaier. Vijl blijft over.

OPDRACHT 4 Dit is een leestekst die dicht bij de belevingswereld van de deelnemer staat. Hij begint met een oriënterende opdracht. Dit gebeurt o.a. door een focus op titel en tussenkopjes,

26


maar ook door een eenvoudige zoekopdracht, het volledig uitschrijven van de titel etc. In de opdrachten daarna worden verschillende leesstrategieën geoefend, variërend van zoekend lezen tot intensief lezen, leidend tot detailbegrip. Laat de deelnemer de tekst zelf stil lezen en ondersteun hem alleen bij het uitvoeren van de serie opdrachten. OPDRACHT 10 Bij deze opdracht leest de deelnemer een vrijwel volledig authentieke tekst, zoals hij die in het echt kan tegenkomen. De tekst is dus in de meeste gevallen boven het niveau van de deelnemer. De opdracht erbij is gericht op het zoeken van informatie, het vlot inschatten om wat voor soort tekst het gaat etc. en niet op detailbegrip. Volg de opdracht en laat de deelnemer de tekst dus niet intensief lezen. OPDRACHT 11 Dit is een spreekopdracht, waarbij geoefend wordt met meer formele en cognitief veeleisende spreektaken. De deelnemer oefent bijvoorbeeld met een gesprek met een leidinggevende, deelname aan een discussie, een mening geven (op basis van feiten), nuanceringen aanbrengen in een verhaal of een mening, een kort voorbereid verhaal vertellen, iets uitleggen of instructie geven, een verslag uitbrengen, een discussie voeren, iemand overtuigen etc. Suggesties voor richtvragen, om het denkproces op gang te helpen, staan in een denkballon bij de opdracht. OPDRACHT 12 De laatste opdracht is een woordspel of puzzel. TERUGKIJKEN Het is belangrijk om stil te staan bij wat een deelnemer heeft geleerd, waar hij/zij trots op is. Leg deelnemers aan het eind van elke opdracht regelmatig de vraag voor: Hoe heb je deze opdracht aangepakt? Hoe heb je antwoorden gevonden? Benoem tijdens het terugkijken, als het boekje klaar is, de goede dingen die ze hier noemen opnieuw. Bespreek ook wat nu goed gaat en niet meer geoefend hoeft te worden en wat nog wel.

OVERIG MATERIAAL Er is nog veel meer lesmateriaal voor volwassenen, die beter willen leren lezen en schrijven, willen leren rekenen of willen werken aan hun digitale vaardigheden. Sommige van deze lesmaterialen zijn ook digitaal beschikbaar waarmee u bijvoorbeeld thuis kunt laten oefenen en vaak ook in een bibliotheek in de buurt. Wilt u meer weten over geschikt lesmateriaal voor uw deelnemer(s), vraag het dan aan uw contactpersoon bij de organisatie waar u vrijwilliger bent. Of neem een kijkje op http://www. taalvoorhetleven.nl/taalvrijwilliger/lesmateriaal.

COLOFON Lees- en schrijfmethode Succes! is een uitgave van Stichting Lezen & Schrijven en in opdracht van ­Stichting Lezen & Schrijven ontwikkeld door de Vrije Universiteit ­Amsterdam, afdeling VU-NT2. Dit deel is ontwikkeld door Stichting Lezen & Schrijven in samenwerking met de Vrije Universiteit Amsterdam, afdeling VU-NT2. De prepress is verzorgd door Uitgeverij Boom i.s.m. Boekhorst design, Culemborg (vormgeving, opmaak en illustraties), shutterstock.com (stock­fotografie). Stichting Lezen & Schrijven Parkstraat 105 2514 JH Den Haag info@lezenenschrijven.nl Fijn dat u de lees- en schrijfmethode Succes! wilt gebruiken. Voor het begeleiden van deelnemers op basis van deze methode is een training voor taalvrijwilligers beschikbaar. Kijkt u voor meer informatie op www.taalvoorhetleven.nl/succes. Indien u (delen uit) deze uitgave wilt hergebruiken of kopiëren, werken we hier graag aan mee. We vragen u dit vooraf af te stemmen met Stichting Lezen & Schrijven. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door: Glencore Grain B.V. © 2015 Stichting Lezen & Schrijven, Den Haag


Met de boekjes van Succes! ga je aan de slag met beter leren lezen en schrijven en oefen je met spreken. Je kunt ook oefenen met rekenen en beter leren omgaan met de computer en het internet. Succes! is uitgewerkt in drie niveaus. De methode bestaat uit een groot aantal boekjes rond situaties uit het dagelijks leven of werk. De boekjes zijn per niveau los te gebruiken. Succes! is uitgebreid getest in de praktijk door docenten en taalvrijwilligers.

Ken je iemand die ook beter wil leren lezen en schrijven? bel: 0800 - 023 44 44 Ken je iemand die taalvrijwilliger wil worden of wil je zelf taalvrijwilliger worden? bel: 0800 - 023 44 44


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.