IK TOEN door els witschge (fragmenten)

Page 1

Khantiloka Publishers

5 800120 135850

els witschge IK TOEN verhalen, gedichten, liederen, tekeningen 1974-1980

De mensen in de straten waren lachend aan het praten. De mensen in de huizen zaten huilend voor de buizen. Ik, ertussenin, at vlug mijn laatste lepel pap. ''Maak voort, maak voort, schiet op, we gaan op stap!'' Kom ga met me mee, Dan zijn we met z'n twee!

IK TOEN

els witschge


2! Ik Toen


voorwoord De inhoud van deze bundel is grotendeels geschreven in de periode 1974-1975. Ik woonde nog thuis, had als eerste in het gezin een kamer voor mijzelf gekregen, waarin ik mijn eigen fantasiewereld kon scheppen. Schrijven vond ik heerlijk, luisteren naar muziek en songteksten maken deed ik met plezier. Vooral dat laatste was vaak niet gebaseerd op eigen ervaring, maar meer op een voorstelling die mij was ingefluisterd door de wereld om mij heen. Als ik terugblik op mijn teksten zie ik iemand die veel over het lijden van het bestaan aan het mijmeren is en zich via creatieve middelen in een fantasiewereld van schoonheid los schrijft uit gevoelens van depressie en hopeloosheid. Alsof ik zo een nieuwe ruimte kon betreden waarin alles mogelijk was. De tekeningen in dit boekje - een selectie die bewaard is gebleven in een plakboek van mijn zus Petra - zijn uit dezelfde periode. Enkele van de liederen zijn in een latere periode geschreven, tot kort voor ik naar India reisde, waarna mijn leven een geheel andere wending nam en waarover ik in dagboeken heb geschreven. Gunabhadri, oktober 2016

☜ ik toen Ik Toen 3!


Ver ha len 1974-1975
 Ik Toen 5!


Het huis waarin ik woon (thuis) “En toen,” vroeg Zwaantje, “wat zei hij toen?” “Ik weet het niet meer. Ik weet het bij God niet meer … sorry hoor,” zei ik en ik keek hem daarbij meewarig aan. Een vage, lieve glimlach verscheen om z’n lippen, ik keek naar z’n ogen en ik wist dat die glimlach echt was. Mijn ogen dwaalden af van zijn gezicht naar de mooie, eikenhouten kast, die in de rechterhoek van de kamer stond. Het was een grote, eerlijke kast met een paar versieringen erin gesneden, niet teveel, niet te krullerig; eerlijk, omdat de structuur van het hout nog goed te zien was. Hij was donkerbruin. Ik wou dat ik in die kast zat, dacht ik; ruimte genoeg toch zeker … ‘Wat een ruimte! Kijk eens, Zwaantje, wat een ruimte! Hoe vind je ’t hier?’ Ik maakte een koprol en kwam zachtjes neer op de donkerbruine vloer van de kamer. Hij was van hout. Alles om me heen was van hout en donkerbruin. Behalve Zwaantje en ik. Wij waren wit en van satijn. Er waren geen ramen in deze kamer, maar die hadden we ook niet nodig. Wij, witsatijnen duikelaars, waren de lichtpuntjes, die zich al koprollend door de ruimte verplaatsten. Maar toen, ach, satijn en hout, het is zo mooi, maar een satijnen poppetje kan hard neerkomen op een houten vloer. ‘Au!’ Ik was Zwaantje kwijt … “Wat is er” vroeg Zwaantje. “Ik eh … ik droomde even weg.” “Wil je koffie?” “Nee, dank je, ik ben een beetje misselijk.” “Wat anders?” ’Nee.” “Ik maak wel even voor mezelf, hoor.” “Mmm.” Ik volgde met aandacht de bewegingen die Zwaantje maakte naar het fornuis. Me omdraaiend op de stoel, waarop

Ik Toen 7!


! 10 Ik Toen


Teddybeer-troost Ik liep op straat. Het was koud. Prettig voelde ik de tintelingen van de kou over m’n hele lichaam. M’n armen, m’n benen, m’n hoofd, m’n vingers. Bij iedere beweging voelde ik de kou als een fijne siddering door me heen gaan. Behalve door m’n hart. M’n hart was koud, maar koud als steen, een steen zonder structuur, een rotsblok zonder schoonheid. Ik liep maar door. Probeerde te glimlachen, met m’n mond. Mijn ogen kon ik niet dwingen iets te doen, waartoe ze nu niet in staat waren. Ik was het huis uit geschopt. Van de school had ik een trap na gekregen. Het ging niet meer. Ik kon het niet meer opbrengen iets te doen, iets te zijn wat ik niet was. Iedere keer als ik die mensen daar zag, met ze praatte, voelde ik me een verraadster. Tegenover hen. Zij meenden het immers allemaal zo goed, in hun wereld. Tegenover mezelf, die niet in die wereld paste. Ik voelde me er niet thuis. Soms dacht ik iets gevonden te hebben, of iemand. Dan ging het een tijdje goed. Tot ik me zo aan die mensen vastklampte, hen zoveel om aandacht vroeg, zoveel over mezelf vertelde dat ze me als egoïst betitelden, me verwijten naar m’n hoofd slingerden, dat ik teveel met mezelf bezig was. Ik dacht immers alleen aan mezelf, had nooit belangstelling voor andere mensen of dingen. Was die belangstelling er wel, dan zette ik me nergens voor in, probeerde ik niemand te helpen, wilde alleen maar zelf geholpen worden. Was het zo egoïstisch om mezelf helemaal te geven, ja zelfs, me helemaal op te offeren aan mensen waarvan ik hield en van wie ik dacht, dat ze ook van mij hielden? Een stuk van jezelf geven, dat is toch niet egoïstisch meer. Dat is het

Ik Toen 1! 1


! 18 Ik Toen


Fragment 1 Mijn hoofd ging op in de rook van de sigaret, die ik aan het roken was. Mijn hoofd werd lichter, mijn hoofd was rook. Ik had geen hoofdpijn meer. Ik voelde mijn schouders bewegen, golven en kolken als de rook erboven. Mijn schouders werden één met mijn hoofd. Langzamerhand was mijn hele lichaam niet meer te betasten. Alles was vluchtig geworden, één geworden met de rook. Ik liep over het strand en wilde water voelen. Hoe kon ik nog voelen, voelen als met je zintuigen, als ik alleen nog maar rook was? Ik ging in de zee liggen. Voelde de aarde onder me. Het water spoelde over mijn rooksubstantie heen. De rook verdween. Water is immers sterker en machtiger dan alleen maar rook. Alle rook werd verdreven door het water van de zee. Langzamerhand voelde ik me verharden tot een blok ijs, iets vasts. Ik voelde me opstaan uit het water en ik voelde mijn lichaam weer. Ik was weer mens geworden … januari 1975

Fragment 2 Hij gaf me een hand. Wit, lenig, slank. Een zijden handschoen voelde ik mijn vingers omarmen. Zachtjes trok hij me mee, ik moest meegaan, zei hij, naar het feest. Het grote festijn, waar zoveel mensen aanwezig zouden zijn.

Ik Toen 3! 7


Ge dich ten 1974-1980 Ik Toen 3! 9


Holderdebolderkolder Ze blijven drijven Als ze drijven moeten blijven Het zijn geen lijven Van oude wijven Die zitten te kijven Want dat zou ik niet willen opschrijven, Ben je nieuwsgierig, zit je je al in je handen te wrijven Nou, ze zijn níet met z’n vijven, Andere letter, So, that’s better Dit is heel wat netter Voor de letterzetter Wat hoor ik nou, wat een gekletter! Nee, ze vallen niet te pletter Ist es nun kein schönes Wetter? Doe ze in een mooie schaal Met wat water uit de Waal Spreek tot hen geen boze taal Want dan zeggen ze: “Ik daal!” Zet ze mooi neer voor de praal ’t Is gezellig bij het avondmaal Amsterdam, november 1974

! 42 Ik Toen


Stad Een vogellijkje ligt stijf op straat te staren Het ligt daar kil De straat is stil Het ligt daar stil op straat te staren stad de stad is stil de stad is leeg en kil

11 juli 1977 

! 46 Ik Toen


Blinde gedachten

Blinde gedachten borrelen in mijn hoofd dove woorden worden gesproken door het mechanisme van mijn mond Mijn handen maken grootse gebaren grijpen naar een nieuwe ruimte? Onmetelijk, een wereld waar werkelijke wonderen gebeuren Het lijkt zo ver weg.

Nu ben ik terechtgekomen in een tijdelijk vacußm dat zinloos lijkt en me doelloos doet ronddolen mezelf aanschouwend, misprijzend de zwakte die mijn lichaam zo gaarne tentoonstelt m’n zelf voorbereidend op de grote sprong mijn zelf weer terug te vinden

1980, laatste weken in Amsterdam

Ik Toen 4! 7


! 48 Ik Toen


Lie de ren 1975-1980
 Ik Toen 4! 9


! 56 Ik Toen


The Silvershine Dance The golden cups they wanted to dance So the silver spoons, they took a chance They jumped from the plates but they wanted more So they walked round the table, then they wouldn’t get bored. The sugarpot, that’s what they wanted to reach If they could get some sugar, they’d be very pleased ‘cos sugar is sweet and that’s what they like They're crazy about sugar and a sugarsweet cake. But because they were happy and gay to be free, They did nót think of problems with cups, that could be, They were noisy and the cups, they ended their dance Silver spoons that are noisy wake the cups from their trance. Now the golden cups, they were haunting the spoons Whose silvery colours were grabbed by the moon The spoons, they got tired and they knew that quite soon The end would be there for their silvershine-tune. Bergen (Noorwegen), september 1975

Ik Toen 6! 9


! 72 Ik Toen


i’ve seen many places lived here and there, i’m going facing all my friends looking at my lovers, i’m leaving hello and goodbye it’s the story of my life coming and going, i don’t want to be tied long time ago was the last time i cried. then you came along we had a friendship so strong going energy between us a feeling so good you’re leaving hello and goodbye it’s the story of my life coming and going, i don’t want to be tied long time ago was the last time i cried. hello and goodbye it’s the story of my life but somehow, this time, feel a part of me died i had tears in my eyes for my friend, last night.

27 september 1980

! 76 Ik Toen


Schrijf sels 1977-1978
 Ik Toen 8! 1


Schrijven Brieven schrijven, brieven schrijven. Koortsachtig. Hij moest het doen. Hij voelde zich zo goed, iedere keer dat hij weer een brief gemaakt had, tot een goed einde had gebracht. Ieder epistel was een kunstwerk op zich, door hem volbracht als een taak, hem opgedragen van hogerhand. Hij zat op zijn kamer. Een wit chromen schemerlamp, die een zwak licht over het eiken bureaublad verspreidde, rechts naast hem. Een groot vel wit papier voor hem op het bijna zwarte bureau. De oerdegelijke bureaustoel, met twee gekromde leuningen waarop zijn armen soms steun zochten, stond onwrikbaar op zijn plaats voor het bureau. Hij was aan het schrijven. Met een mooie vulpen schreef hij sierlijke letters, die prachtige zinnen vormden op het echte papier. Hij schreef brieven. Zijn hele leven al. Hij wilde mensen vertellen wat er allemaal gebeurde, wat er met hem aan de hand was. Zo vaak mogelijk schreef hij gedetailleerde verhaaltjes over zijn dagindeling. De wereld vertelde hij alles. Die moest weten wie hij was. In haar witte kamer lag zij. Haar buik op een zilverkleurig glanzend tapijt, diep in bloedkoralen kussens verborgen. Gitzwarte krullen vielen over haar schouders, langs haar armen, kwamen in aanraking met een gouden potlood dat zij met liefde omarmden.

Ik Toen 8! 3


Ik Toen 8! 7


Ap pen dix 1970-1975 Ik Toen 8! 9


De levende natuur in de stad Omdat ik me lusteloos voelde van het slenteren door eindeloze straten, besloot ik om er maar eens bij te gaan zitten. Het regende wel, maar wat hinderde dat? Ik was toch al door en door nat en die ene druppel meer of minder deed er ook niet toe. Ik vond toevallig een mooi plaatsje in een smal steegje, dat gevormd was door twee rijen huizen, die hun beste tijd wel hadden gehad. Het was er rustig, zelfs stil. Juist zo’n plaatsje waar je je makkelijk terug kan trekken als je eens even alleen wilt zijn. Ik wilde mijn ogen sluiten, maar toen vielen de handdoeken van een fel oranje kleur, die zo scherp aftekende tegen de zwaarbewolkte, donkere hemel, me op. Ze waren kletsnat. Mijn belangstelling was al niet meer gericht op de handdoeken, maar dwaalde langs de grauwe muur met de vele gesloten ramen naar beneden. Een paar kleine bloemetjes hadden pogingen gewaagd om zich tot mooie, volgroeide bloemen te ontwikkelen, maar waren in die pogingen jammerlijk blijven steken. Ze stonden daar als nietige figuurtjes in een grote massa grijsgrauwe stenen. Maar toch waren ze van een bijzondere schoonheid en ze brachten iets bij me over, dat ondefinieerbaar is. Vooral het paarsblauwe viooltje had iets bijzonders. Niet zozeer door de vorm en kleur, maar meer door het insect, dat met zijn voelsprieten de oppervlakte van één van de blaadjes van het bloemetje

Ik Toen 9! 3


inhoud Verhalen 5 Gedichten 39 Liederen 49 Schrijfsels 81 Appendix 89 Khantiloka 2016 ! 108 Ik Toen


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.