Gd pluimvee 56 juli 2014

Page 1

Samen werken aan diergezondheid

pluimvee

Theo en Ronald Nijboer, legvermeerderingsbedrijf Nijboer VOF:

“Elk detail is belangrijk” Verdere

samenwerking binnen VMP

Clostridium perfringens in leghennen

ESC-vormende bacteriën op legbedrijven

56 JuLI 2014


Breeding for 500 first quality Eggs! 500400300-

Verlengde lagecampseweg 4, 4051 CG Ochten, Nederland tel: 0031 (0)344 641 349 www.hetankerbv.nl

Heiberg 26-A, 5504 PB Veldhoven, Nederland tel: 0031 (0)40 253 2732 www.vepymo.com

Beselarestraat 155. 8940 Geluwe, BelgiĂŤ tel: 0032 (0)56 511 318 www.verhaeghe-hetanker.be

Nieuwstraat 2, 2382 Poppel, BelgiĂŤ tel: 0032 (0)14 654 140 www.vepymo.com


| Voorwoord

| INHOUD 05 Nieuws & Tips 08 “In de vermeerdering is elk detail belangrijk”

08

11

onitoring: Houd reovirus M in het oog bij kreupelheid en achterblijvers

12

Verdere invulling samen­ werking binnen VMP

14 Clostridium perfringens in leghennen: Ontwikkeling van een diermodel

14 16

16

M.s.-monitoring: verbeteringen zichtbaar

18

ESC-vormende bacteriën op legbedrijven

20 De stal van Rob Wingens

Bereikbaarheid U kunt de GD telefonisch bereiken via 0900-1770. Van maandag tot en met vrijdag van 08.00 tot 17.00 uur. Tarieven Alle genoemde GD-tarieven in deze uitgave zijn exclusief BTW en € 9,60 basiskosten. Ophaaldienst voor sectie- en monstermateriaal Aanmelden: telefonisch 0900-202 00 12 (24 uur per dag). Wij halen het materiaal dan zo spoedig mogelijk bij u op. Sectie- en monstermateriaal kunt u brengen van maandag tot en met vrijdag van 8.00 tot 17.00 uur.

COLOFON

GD Pluimvee is een uitgave van de GD | REDACTIE Rob Nijland, Sjaak de Wit, Jan Workamp, Merlijn Kense | EINDREDACTIE Eva Onis | REDACTIEADRES GD, Marketing & Communicatie, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 057063 41 04, redactie@gddiergezondheid.nl, www.gddiergezondheid.nl | Productiecoördinatie Senefelder Misset Doetinchem | basisontwerp Fokko-Ontwerp | VORMGEVING X-Media Solutions Doetinchem | Druk Senefelder Misset Doetinchem | ABONNEMENTEN GD Pluimvee wordt gratis toegezonden aan relaties van de GD. Een jaarabonnement (3 nummers) voor personen buiten de doelgroep kost € 15,25 (excl. BTW en verzendkosten) | ADVERTENTIES PSH Mediasales, T. 0314-35 58 00 | VERSCHIJNINGSFREQUENTIE 3 keer per jaar | SUGGESTIES Als u suggesties heeft voor dit blad, dan verzoeken wij u deze door te geven aan de redactie. Overname van artikelen is toegestaan uitsluitend na toestemming van de uitgever.

ISSN: 1875-2594 ADRESWIJZIGINGEN: bel 0900 1770, kies 4 (lokaal tarief)

Breder terrein voor monitoring Op het moment van schrijven van dit voorwoord is de pluimveesector in 2014 al diverse malen geconfronteerd met laagpathogene AI. Bij twee bedrijven werd een laagpathogeen H5-virus aangetroffen en is op basis van Europese regelgeving, om mutatie tot een hoogpathoge­ ne variant te voorkomen, overgegaan tot ruiming van de geïnfecteerde koppels. Daarnaast zijn in 2014 nog acht bedrijven serologisch positief bevonden op een H5-virus, dat wil zeggen dat H5-antistoffen in het bloed zijn aangetoond. Ten tijde van een daaropvolgend bedrijfsbe­ zoek is op deze bedrijven geen virus aangetroffen. Deze cijfers zijn voldoende aanleiding om op te roepen tot extra hygiënemaatregelen en waakzaamheid ten aanzien van klinische verschijnselen die op AI kunnen wijzen. Monitoring beperkt zich in de pluimveehouderij tegen­ woordig niet alleen tot de gebruikelijke gezondheidsken­ merken als klinische verschijnselen, aan- of afwezigheid van ziektekiemen en de daaraan gerelateerde antistof­ fen. Monitoring wint steeds meer terrein. Dit heeft alles te maken met de toenemende eisen van afnemers/ consumenten en de daardoor ontstane behoefte van leveranciers om de risico’s op imagoschade en claims te minimaliseren. In dit nummer treft u daarom niet alleen resultaten aan van monitoring op ziektekiemen als AI, M.s. en Clostridium perfringens, maar ook de resultaten van een eerste oriënterend onderzoek naar het voorko­ men van ESBL’s in de legsector. Het draait uiteindelijk om het leveren van een product dat de consument als gezond, verantwoord geproduceerd en veilig ervaart. Het is positief te vernemen dat buiten­ landse gasten, vaak (potentiële) afnemers van Neder­ landse pluimveeproducten, onder de indruk zijn van de structuur, de organisatie en het kwaliteitsniveau van de Nederlandse pluimveegezondheidszorg. Daarmee wordt vertrouwen opgebouwd, dat van groot belang is voor de exportmogelijkheden. Jan Workamp, Sectormanager Pluimvee

GD Pluimvee | Juli 2014 |

3


www.aviagen.com Tel: 0032 (0)14 44 37 70 – Fax: 0032 (0)14 46 08 37 – e-mail: salesplanning-epi@aviagen.com


NIEUWS & TIPS

Salmonella- en Mycoplasmabesmettingen

Hanneke Bataille nieuwe onderzoeksassistent De GD-afdeling pluimvee is in maart van dit jaar versterkt met een nieuwe onderzoeksassistent: Hanneke Bataille. Hanneke heeft biologie gestudeerd aan de Universiteit Wageningen. Ze heeft op het gebied van de pluimveegezondheidszorg veel kennis opgedaan tijden haar eerste functie als analist bij pluimveepraktijk Noord & Oost in Slagharen. Daar is ze drieënhalf jaar werkzaam geweest. Bij de afdeling pluimvee zal Hanneke zich naast projectbewaking vooral inhoudelijk en or­ ganisatorisch bezighouden met de diverse pluimveeprojecten.

Salmonella Enteritidis (SE) Salmonella Typhimurium (ST) Salmonella Java (SJ) Mycoplasma Gallisepticum (Mg)

• vermeerdering

SE oktober 2012 november 2012 december 2012 januari 2013

ST

SJ

•(1) •(1) •(2)

Mg

•(1) •(1) •(1)

februari 2013 maart 2013 april 2013 mei 2013 juni 2013 juli 2013

Actuele situatie AI-infecties In het eerste kwartaal van 2014 zijn in Nederland in totaal zeven besmettingen met H5 aangetoond, waarbij twee be­ drijven zijn geruimd omdat het virus nog aanwezig was. In het tweede kwartaal heeft bloedonderzoek op nog eens drie bedrijven uitgewezen dat een H5-infectie had plaatsgevonden. Op deze bedrijven werd het virus via PCR-onderzoek niet meer aangetoond. Alle getroffen bedrij­ ven hebben uitloop. Niet bij elke laag­ pathogene AI-infectie is er sprake van duidelijke klinische verschijnselen. Het is in ieder geval wel duidelijk dat AI-virus door Nederland gaat of is gegaan, waarbij de meeste gevallen in het midden van het land zijn gelokaliseerd. Daarnaast is in mei met de gangbare moni­ toring een H9-infectie vastgesteld op een kalkoenbedrijf. Daarvan is inmiddels be­

kend dat het gaat om een H9N2-infectie. Aangezien de dieren ondertussen geslacht zijn en bloedonderzoek heeft uitgewezen dat geen andere bedrijven in de buurt met H9 zijn besmet, heeft het PPE besloten geen verdere maatregelen te nemen. Pluimveehouders wordt gevraagd extra alert te zijn op klinische verschijnselen en ook bij twijfel tijdig hun dierenarts in te schakelen. Dierenartsen wordt verzocht de beschikbare instrumenten (meldingen, inzenden voor sectie en de mogelijkheid van AI-uitsluitingsswabs) optimaal te benutten. Ter voorkoming van verdere verspreiding is aandacht voor hygiënemaatregelen uiteraard van groot belang.

augustus 2013 september 2013 oktober 2013 december 2013 januari 2014 februari 2014 maart 2014 april 2014 mei 2014

Bellen naar het centrale nummer van de GD is sinds kort nog voordeliger gewor­ den. Met ingang van 3 juni werkt de GD namelijk niet meer met een gespreksta­ rief per minuut maar met een bedrag per gesprek. Daardoor kost een telefoonge­ sprek met de GD nooit meer dan 20 cent, ongeacht de lengte van het gesprek. Verder probeert de GD waar mogelijk de directe doorkiesopties per diersoort aan te geven, waardoor u zo snel mogelijk de juiste GD-medewerker aan de lijn krijgt.

•(1) • leghennen SE

oktober 2012 november 2012 december 2012 januari 2013 februari 2013 maart 2013 april 2013 mei 2013

Vast telefoontarief GD

•(4)

november 2013

juni 2013 juli 2013 augustus 2013 september 2013 oktober 2013 november 2013 december 2013 januari 2014 februari 2014 maart 2014 april 2014 mei 2014

ST

SJ

•(3) •(2) •(2) •(2) •(9) •(4) •(1) •(1) •(4) •(1) •(1) •(2) •(1) •(1) •(1) •(3) •(1) •(3) •(9) •(2) •(3) •(2) •(3) •(1) GD Pluimvee | Juli 2014 |

5


AHS Onderhoudt een optimale productie op warme dagen

AHS ondersteunt bij hoge temperaturen AHS is: Rijk aan elektrolyten en vitamine C Goed oplosbaar en bruist niet AHS draagt bij aan: Handhaving van productiviteit Stabiele vochtbalans Stabiele pH waarden van het bloed

www.farmosan.nl | farmosan@nutreco.com | 0341 371 611


Gebruik actuele inzendformulieren

Geslaagde bijeenkomst PVSG Op 22 mei is de GD bezocht door 55 pluimveedierenartsen van de Europese Poultry Veterinary Study Group (PVSG). Na een algemeen welkomstwoord en introductie van de GD, kregen de dieren­ artsen de gelegenheid het laboratorium te bezoeken. Ook zijn de laatste resulta­ ten van het onderzoek naar Mycoplasma synoviae en Enterococcus cecorum ge­ toond en bediscussieerd. Een geslaagde dag, met veel enthousiaste reacties en goede discussies.

De inzendformulieren voor het GD-laboratorium worden regelmatig vernieuwd, bijvoor­ beeld omdat nieuwe laboratoriumbepalingen worden toe­gevoegd. Om verwarringen te voorkomen, is het daarom belangrijk altijd de meest recente versie te gebruiken. Op www.gddiergezondheid.nl vindt u ­onder ‘formulieren’ altijd het meest ­actuele formulier.

In de rubriek ‘Vraag & Antwoord’ beantwoorden GD-medewerkers vragen vanuit de praktijk die ons op één of andere manier bereiken.

?

Zegt CAV-positief zijn op acht weken leeftijd iets over de kwaliteit van de vaccinatie bij de moederdieren?

Antwoord Christiaan ter Veen, pluimveedierenarts: CAV-positief zijn op acht weken leeftijd zegt helemaal niets over de kwaliteit van de vaccinatie bij de moederdieren. Het zegt alleen dat bij de kuikens een CAV-infectie is opgetreden. De maternale immuniteit van de moederdieren moet de kuikens in de eerste paar levensweken beschermen tegen verticale infecties en blauwe vleugeltjesziekte. Na een week of drie is deze bescherming weg en kunnen er gemakkelijk, op deze leeftijd onzichtbare, CAV-infecties optreden. Deze infecties richten op deze leeftijd ook veel minder (tot geen) schade aan in vergelijking met de vroege infecties. Onzichtbare infecties op drie tot ongeveer zeven weken leeftijd zijn met bloedonderzoek op acht weken goed aan te tonen.

Vraag & Antwoord

?

Er wordt weleens gesproken over vleeskuikens enten met TRT. Welk vaccin, welke dosis en welke methode adviseert de GD?

Antwoord Sjaak de Wit, pluimveedierenarts: Het hangt van de omstandigheden af of het werkelijk nodig is om vlees­ kuikens te vaccineren tegen TRT. Dat geldt ook voor de keus van het vac­ cin en de methode van toediening. Daarom kunt u het beste overleg­ gen met uw dierenarts. Aangezien de werkzaamheid van TRT-vaccins snel gehinderd wordt bij de aanwezigheid van (vooral) IB-vaccins, en omdat TRT-vaccins bij circuleren weer relatief snel pathogener kunnen worden, is het zeer aan te raden alleen met een volle dosis te vaccineren.

Ook een vraag? Laat het ons weten en mail uw vraag naar redactie@gddiergezondheid.nl onder vermelding van Vraag & Antwoord GD Pluimvee.

GD Pluimvee | Juli 2014 |

7


Interview | tekst: drs. Eva Onis

Amerikaanse opstelling: een hoge stal met scharrelruimte in het midden en legnesten aan de zijkanten.

“In de vermeerdering is elk detail belangrijk” Ruim vijf jaar geleden ging legvermeerderingsbedrijf Nijboer VOF in Espel volledig in vlammen op. “Er was op dat moment een bouwbedrijf bezig met laswerkzaamheden, waarbij door een klein vonkje plotseling brand ontstond. Binnen een half uur was er niks meer van ons bedrijf over. We stonden machteloos toe te kijken. Een verschrikkelijke ervaring, maar we hebben ook een nieuwe kans gekregen”, aldus Theo Nijboer. Op de muur in de kantine hangt een foto van één kip. “Dat is Fikkie, de enige kip die de brand heeft overleefd”, vertelt Theo. “Direct na de brand lukte het niet om haar te vangen, maar drie weken later kwam ze ineens weer aangelopen. We heb­ ben haar naar een collega-bedrijf gebracht en daar is ze weer helemaal opgeknapt. Vijf maanden later zat ze weer goed in de veren en drieënhalf jaar later heeft ze zelfs nog nakomelingen voortgebracht. Na de brand zat de schrik er overigens flink

8

in. We konden er zelf niks aan doen, maar de angst dat het weer gebeurt blijft. Toch zijn we er weer tegenaan gegaan. De brand was op 5 mei 2009 en in oktober dat jaar zijn we weer begonnen.”

Amerikaanse opstelling Theo runt het vermeerderingsbedrijf sa­ men met zijn vrouw Frida en zoon Ronald. In 1992 gingen zij van start met het houden van vleeseenden, maar toen de prijzen steeds verder omlaag gingen, be­

sloten zij in 2003 om de overstap te ma­ ken naar legvermeerdering. “We maakten toen nog steeds gebruik van de stallen die oorspronkelijk voor de vleeseenden bedoeld waren”, vertelt Ronald. “In 2008 hadden we 15.000 dieren en in 2009 wil­ den we gaan uitbreiden. Maar tijdens de bouw brak er dus brand uit. Toen zijn we helemaal opnieuw begonnen en hebben we de stallen van begin af aan volledig op pluimvee ingericht.“ “Het volièresysteem voor moederdieren stond destijds nog in


de kinderschoenen, dat durfden we nog niet aan”, vervolgt Theo. “Met het oog op klimaatbeheersing kozen we daarom voor twee stallen met een Amerikaanse opstel­ ling: een hoge stal met scharrelruimte in het midden en legnesten aan de zijkan­ ten. We hebben in totaal 25.000 moeder­ dieren; de helft NOVOgen Classic en de helft NOVOgen White. Daarnaast hebben we nog een akkerbouwbedrijf met aardap­ pelen, uien, bieten, lelies, enzovoorts. Voor dat bedrijf doen we ook alles zelf.”

Clean werken Theo: “Het belangrijkste vind ik dat we clean en hygiënisch werken. We hebben voor een kapitaal aan kippen in de stallen en daar moet je zuinig op zijn. Daarom maken we strikt gebruik van de hygiëne­ sluis: douchen voor het betreden van de stallen is verplicht, spullen die meegaan worden ontsmet en we maken gebruik van codesloten. Niemand gaat zomaar de stal in en tussen de stallen en de plek waar de eieren geladen worden zit een bufferzone. Zo beperken we het besmettingsrisico tot het uiterste.”

Ronald Nijboer

Klimaatbeheersing Een ander aandachtspunt is het klimaat. Ronald: “De vorige stallen waren veel lager. In de huidige situatie is de circulatie een stuk beter, dat merk je aan de hoeveel­ heid bevruchtingen. Maar ook de plek van de legnesten en beunen speelt daarbij een rol.” “De hennen zijn fitter”, vult Theo hem aan. “Verder doen we er alles aan om temperatuurschommelingen te vermijden, vooral in de nacht mag de temperatuur niet te veel zakken. Zeker in warmere tijden geeft een goed klimaat veel voordelen. Normaal gesproken gaan we twee keer per dag de stal in, maar niet wanneer het erg warm is. Dan gaan we ’s morgens op tijd de stal in en blijven we de rest van de dag weg, zodat we geen druk op de kippen leggen. Om hittestress te voorkomen, ver­ strekken we daarnaast extra vitamine C.”

Op tijd ingrijpen

Theo Nijboer

Mochten zich toch gezondheidsproblemen bij de dieren voordoen, dan wordt er zo snel mogelijk ingegrepen. Theo: “Iedere drie weken komt de dierenarts op bezoek voor controle en monstername, hij loopt het hele bedrijf na. Sinds ongeveer een jaar is dat wettelijk verplicht. De vermeer­ deringssector staat onder streng toezicht en dat is alleen maar goed, want we exporteren veel. En uiteraard wil je zeker weten dat alles goed gaat, een deskundige blik van buitenaf is dan altijd welkom. Onze veterinair begeleider van Verbeek komt bij de opzet van een nieuwe ronde zelfs wekelijks op bezoek. We willen ri­ sico’s zoveel mogelijk vermijden.” “Daarom

zijn we ook fanatiek met vitaminen en letten we goed op de voersamenstelling”, gaat Ronald verder. “En aangezien we hier­ naast ook een akkerbouwbedrijf hebben, is het zaak om goed te plannen. We besteden een vast aantal uren aan de kippen en de regel is dat de stallen altijd voorgaan. Eerst moeten de stallen klaar zijn, daarna gaan we pas verder werken op het land.” Theo: “De dieren merken het als je gehaast bent, dan worden ze ook gestresst en raak je het overzicht in de stal kwijt. We nemen altijd rustig de tijd om naar de kip­ pen te kijken en te luisteren naar de gelui­ den die ze maken. Als er iets mis is, dan kan ik dat vaak al aan het geluid horen.”

Combinatie van factoren Ronald: “We willen alles perfect hebben en dat vraagt veel van je. ’s Morgens tus­ sen tien uur en half elf willen we bijvoor­ beeld alle broedeieren al in de conditio­ neringsruimte hebben liggen, dan blijft de kwaliteit hoog. Anders heb je kans dat het embryo al gaat werken. De eieren moeten zo snel mogelijk op de juiste temperatuur bewaard worden. Broederijen geven aan dat eieren vaak te lang blijven liggen. Daarom gaat bij ons om twee uur ’s nachts het licht al aan en om half acht begin­ nen we met het uit de stal halen van de eieren.” Theo: “In de vermeerdering telt elk detail, het gaat om een combinatie van factoren: goed materiaal, gezonde kuikens, goed voer, het juiste klimaat, hygiënisch werken, enzovoorts. Je mag geen steek laten vallen.” GD Pluimvee | Juli 2014 |

9


Te hoge voetzoollaesies?

TURF

Voor levering en montage van:

Het ideale strooisel voor pluimvee! • • • • •

DE NIJBORG AGRI B.V.

Zeer hoge vochtopname • Lager medicijngebruik Zeer goede voetzoolscores • Leverbaar losgestort in Droge stallen bigbales en 150 liter balen Beter stalklimaat • Leverbaar in Nederland, Minder afvoerkosten België en Duitsland.

Voor meer info: www.agroveen.nl Tel. +31(0)413-256702

silo’s & vijzels voederinstallaties stalinrichtingen ventilatiegordijnen De Hooge Hoek 8 - 3927 GG Renswoude Tel. 0318-572923 – fax 0318-572725 www.nijborgagri.nl - info@nijborgagri.nl

Pluimvee Eenheden (lease / aan-/ verkoop) Advisering mestwetgeving Bedrijfsplan en Contract beoordeling Analyse en vergelijking bedrijfsresultaten (TEA) 06 - 26 51 86 71

e.wilderink@hetnet.nl

Agro installaties Industriële automatisering Zonnepanelen Fancom dealer

• • • •

Hogedrukreiniging Warm- of koud water Salmonellabestrijding Loaderwerkzaamheden

• • • • •

Uitsluitend Pluimveestallen Kwaliteit & betrouwbaarheid Eigen Personeel en materiaal Géén uitzendkrachten Werkgebied: geheel Nederland

Besparen op de voerkosten? Zelf de kwaliteit bepalen? Graandrogers & Opslag

Uw GSI partner voor Nederland en België voor meer info: www.maisdroger.nl

ADVERTEREN IN DIT MAGAZINE? Neem contact op met: Bas van Deventer T 0314-35 58 27 E bas.van.deventer@pshmediasales.nl I www.pshmediasales.nl


MONITOrING

gD­pluimveedierenarts Christiaan ter Veen:

Houd reovirus in het oog bij kreupelheid en achterblijvers “uit praktijkonderzoek, uitgevoerd door de gD, blijkt dat vrijwel alle vleeskuikenkoppels wel een reovirusinfec­ tie doormaken. Tussen reovirussen bestaat echter veel variatie waardoor ze verschillende ziektebeelden kunnen veroorzaken. gelukkig wordt 80% van de reovirussen als niet­ziekteverwekkend beschouwd.

peesschedeontsteking en artritis Hoewel reovirus tegenwoordig meer met darmstoornissen wordt geassocieerd, staat dit virus van oudsher bekend om het vermogen peesschedeontsteking en artritis te veroorzaken. Kenmerken van een klassieke uitbraak zijn kreupelheid, vermindering van de eetlust en het ontstaan van een sterke groeiachterstand. Daarnaast worden veel achterblijvers uitgeselecteerd en is het aantal afkeurin­ gen hoog, met grote schade als gevolg. Sinds de komst van vaccins tegen reovirus werd dit beeld lange tijd nauwelijks meer gezien. Vaccinatie van ouderdieren zorgt namelijk voor een goede bescherming bij jonge vleeskui­ kens, waardoor het virus niet goed aanslaat en geen kreu­ pelheid ontstaat. Indien de kuikens worden blootgesteld aan een reovirus dat peesschedeontsteking veroorzaakt, maar waartegen het vaccin bescherming geeft, dan ont­ staat er geen kreupelheid door reovirus. Recent zijn er in Frankrijk echter stammen gevonden waarbij het gebruikte vaccinatieschema onvoldoende bescherming bood tegen peesschedeontsteking. In vleeskuikenkoppels waar deze

Kreupelheid door reovirus ontstaat vaak vanaf 28 dagen leeftijd stammen zijn gevonden was sprake van groeiachterstand, verlies van gemiddeld 20% van de dieren door selectie en afkeuringen en 7% deels afgekeurde karkassen. Er is nog onduidelijkheid over de werkzaamheid van uitgebreidere vaccinatieschema’s tegen dit virus.

Bij kreupelheid en achterblijvers is het dus belangrijk om reovirus in het oog te houden. Kreupelheid door reovirus ontstaat vaak vanaf 28 dagen leeftijd en wordt gekenmerkt door oedemateuze pezen en peesscheden. Vaak worden ook een waterige gewrichtsontsteking en wat meer vloeistof in de peesschede waargenomen. Indien de ontstekingsvloei­ stof troebel is of er sprake is van pus, dan heeft er vaak een (secundaire) bacteriële infectie plaatsgevonden. Histolo­ gisch onderzoek van de pezen kan ingezet worden om te onderzoeken of het een bacteriële of virale infectie betreft.

pCr-onderzoek Om aan te tonen of reovirus een rol speelt bij de proble­ men, heeft de gD een PCR­test beschikbaar. Voor PCR­ onderzoek is een swab van de peesschede het meest geschikt wanneer het een pootprobleem betreft. Hoewel reovirus ook in cloacaswabs kan worden aangetoond (vanuit een darminfectie), geeft de uitslag van dergelijk onderzoek geen informatie over betrokkenheid bij peesschedeontste­ king terwijl een combinatie van histologisch onderzoek en swabonderzoek van de peesscheden dit wel doet. De PCR toont zowel de klassieke als de nieuwe stammen aan. Als de PCR positief is, kan het virus getypeerd worden. Het is hierbij (nog) niet mogelijk om met een test het ziekte­ verwekkend vermogen van de stam te bepalen. Wel kan de overeenkomst met de klassieke of nieuwe stammen bepaald worden, zodat een indicatie wordt gekregen of vergelijkbare stammen, zoals beschreven in Frankrijk, een rol spelen. Tot op heden zijn daar nog geen aanwijzingen voor.”

De monitoringsfunctie die de gD­afdeling Pluimvee in opdracht van EZ en PPE vervult, bestaat uit drie onderdelen: 1) Secties (pathologie). 2) Veekijker: een instrument waarmee de gD via telefoon, bedrijfsbezoeken en overleggen vragen en informatie over gezondheids­ problemen bij pluimvee binnenkrijgt. 3) VMP: Veterinaire Monitoring Pluimvee. Via een internetapplicatie tussen dierenartspraktijken (VMP­deelnemers) en de gD worden data en ervaringen over gezondheidsproblemen, vaccinaties en behandelingen uitgewisseld.

gD Pluimvee | Juli 2014 |

11


VMP | tekst: ing. Jan Workamp

Verdere invulling samen Vanuit de productschapsverordening zijn dierenartsen verplicht om voorgeschreven antibiotica bij pluimvee, inclusief de bevindingen (klinische verschijnselen) en gestelde diagnoses, te registreren in IKB-CRA. Daarnaast legt een deel van de dierenartsen sinds 1 juli 2013 vrijwillig aanvullende data vast in VMP (Veterinaire Monitoring Pluimvee). Dit wordt uitsluitend gedaan met goedkeuring van de pluimveehouders die zij begeleiden.

• Tot 1 januari 2011: VMP is een database om op vrijwil­ lige basis gegevens van bedrijfsbe­ zoeken in vast te leggen van met name vleeskuiken- en vleeskalkoen­ bedrijven. • V anaf 1 januari 2011: Verplichte registratie in IKB-CRA van voorgeschreven antibiotica bij vlees­ kuikens (vanuit IKB Kip). • Vanaf 1 mei 2011: Eveneens verplichte registratie in IKB-CRA van voorgeschreven antibioti­ ca voor fok en vermeerdering (vanuit IKB Kip). • Vanaf 1 januari 2012: Verplichte registratie in IKB-CRA van voorgeschreven antibiotica in de legsector (vanuit IKB Ei). • V anaf 1 juli 2013: Afspraken tussen VMP-deelnemers en de GD over vastleggen van aanvul­ lende data in VMP.

Bij vleeskuikens heeft de pluimvee­ dierenarts de aanvullende verplichting vanuit IKB Kip om per koppel minimaal één bedrijfsbezoek vast te leggen, ook als geen antibiotica verstrekt zijn. De overige bedrijfsbezoeken kunnen vrijwillig gemeld worden.

12

Door naast ‘logboekgegevens’ over voor­ geschreven antibiotica ook de klinische verschijnselen en de diagnose vast te leggen, komen zinvolle informatie over de achtergronden van het antibioticum­ gebruik en mogelijke trends in beeld. In grafiek 1 is als voorbeeld de verdeling over hoofddiagnoses weergegeven.

VMP is een samenwerkingsverband tussen pluimveepractici en de GD dat wordt aangestuurd door het VMPplatform bestaande uit de volgende practici: Dennis van Aarle (DAP Adal), Marcel Boereboom (DAP de Achter­ hoek), Robert Kasperink (Demetris) en Rob Vriens (voorzitter, DAP Ysselsteyn). Vanuit de GD zijn Merlijn Kense, Floris Ruiterkamp en Jan Workamp vertegen­ woordigd. U vindt een overzicht van alle deelnemende pluimveepractici op www.vmp-groep.nl.

Aantal gemelde koppels

VMP/IKB-CRA

2.500

Aanvullende data In de zomer van 2013 is afgesproken dat VMP-deelnemers, naast de verplichting vanuit de productschapsregelgeving, aanvullende data vastleggen in VMP. Dit betreft vaccinaties en bijzonderheden van alle bedrijfsbezoeken, dus ook van een bedrijfsbezoek waarbij geen antibiotica is voorgeschreven (wat steeds vaker voorkomt). De doelstelling is dat VMPdeelnemers deze data voor minimaal de helft van de bedrijven die zij begeleiden vastleggen. Ook dit leidt tot een beter inzicht in de gezondheidsproblemen van de pluimveestapel, waardoor het mogelijk is om gerichter bij te dragen aan verbetering van de gezondheidsstatus. De realisatie van deze nieuwe afspraak bevindt zich nog in de opstartfase, maar in grafiek 2 is het effect op het aantal vastgelegde vaccina­ ties bij vleeskuikens al duidelijk zichtbaar. Grafiek 3 laat zien dat het aantal meldin­ gen in 2011 en 2012 vanuit de overige deelsectoren op basis van de verplichtin­

IKB-CRA: vleeskuikens

2.000

1.932

1.500 1.000

679

500 0

Digestie

242

324

Respiratie

Locomotie

354

353

Overige / Eersteweekalgemene problemen stoornissen

Geen enkele afwijking

Diagnosegroepen Grafiek 1: Overzicht van het aantal gemelde vleeskuikenkoppels (afgeronde koppels met afvoerdatum in de betreffende rapportageperiode) per diagnosegroep in het eerste kwartaal van 2014 (n = 3.440; koppels op stalniveau). Koppels kunnen meerdere keren worden meegeteld als zij problemen hebben gehad met aandoeningen die betrekking hebben op verschillende diagnosegroepen. Bron: IKB-CRA


werking binnen VMP De GD nodigt VMP-leden vier keer per jaar uit voor een bijeenkomst, waarin de verza­ melde gegevens worden gepresenteerd en actuele veterinaire onderwerpen worden besproken. VMP is een goed voorbeeld van een systeem waarbij de GD en dierenartsen samenwerken aan monitoring, data-analyse en kennisdeling. Oftewel: samen werken aan diergezondheid, in het belang van dier, dierhouder en samenleving.

1.000 900

Aantal koppelbeelden in IKB-CRA 700

TRT Coccidiose Gumboro NCD IB

500

800 700 600 500 400 300 200 100 0

kwartaal 2 2013

kwartaal 3 2013

Vermeerdering

600 Aantal koppelbeelden

VMP-bijeenkomsten

Geregistreerde vaccinaties bij vleeskuikens Aantal koppels met vaccinatie in VMP / IKB-CRA

gen vanuit productschapsregelgeving flink is gestegen, maar dat de afspraak van juli 2013 nog onvoldoende heeft geleid tot registratie van aanvullende data. Hier is dus nog verbetering mogelijk.

kwartaal 4 2013

kwartaal 1 2014

Grafiek 2: Aantal koppels vleeskuikens (op stalniveau) waarvan vaccinaties zijn geregistreerd in VMP/IKB-CRA Bron: IKB-CRA

400

Opfok vermeerdering Leghennen

300 200

Opfok leghennen

100 0

2 3 2011

4

1

2 3 2012

4

1

2 3 2013

4

1 ‘14

Kwartaal Grafiek 3: Aantal meldingen van bedrijfsbezoeken in VMP/IKB-CRA voor (opfok-) leg en (opfok-) vermeerdering Bron: IKB-CRA

Roland Bronneberg, pluimveedierenarts AviVet B.V.: “Een bedrijf kan pas goed draaien als de dieren gezond zijn, en daarvoor is de juiste structurele veterinaire bege­ leiding nodig. Vooral in de legsector merken we dat pluimveehouders en an­ dere betrokkenen nog te vaak proberen om problemen ad hoc op te lossen. De dierenarts wordt dan pas laat ingescha­ keld. De insteek van AviVet is proactief. Als dierenarts kun je helpen om proble­ men te voorkomen. Daarom hebben wij met de legbedrijven die wij begeleiden afgesproken dat we eens in de vier tot acht weken op bedrijfsbezoek komen, waarbij de frequentie afhankelijk is van de leeftijd van het koppel en de con­ tractsvorm. Verder hebben we wekelijks via telefoon of e-mail contact over hun productiegegevens, zoals uitval en voeropname, en hun indruk van het koppel. Dat betekent dat we (ook de kleine) signalen snel oppikken en even­ tuele problemen vroegtijdig in de gaten hebben. Hierdoor kunnen we eerder sturen, en daar betrekken we dan uiter­ aard ook andere leveranciers bij. In de praktijk is gebleken dat proactieve veterinaire begeleiding al snel finan­

cieel voordeel oplevert als een legkoppel gezond blijft en voldoende eieren van goede kwaliteit produceert. De koppelbeoordelingsgegevens die wij verzamelen, registeren we met toestem­ ming van de pluimveehouder ook in de database van VMP, als aanvulling op de verplichte registratie van voorgeschreven antibiotica. Ook delen en bespreken we tijdens de VMP-bijeenkomsten onze erva­ ringen en de trends die wij zien. Vooral in de legsector is het belangrijk om een beter beeld te krijgen van wat er in het veld speelt. Je kunt problemen dan eerder signaleren en samen aanpakken voordat ze escaleren. Dat is in mijn ogen het grootste voordeel van het platform. Als je weet in welke gebieden er problemen zijn met bijvoorbeeld Gumboro, (LP)AI, ILT of Pasteurella, dan kun je daar extra alert op zijn en actie ondernemen. Op vleeskuikenbedrijven is het al gebrui­ kelijk dat de dierenarts een paar keer per ronde op bezoek komt. Dat zou op legbe­ drijven niet anders hoeven zijn. Iedereen is er bij gebaat dat problemen vroegtijdig

Roland Bronneberg

gesignaleerd worden. Ik pleit er dan ook voor dat wettelijk wordt vastgelegd dat de dierenarts vaker op bezoek komt en pro-actiever zijn vak kan uitoe­ fenen. Dat zou prima verwezenlijkt kunnen worden door bepaalde monster­ names door een dierenarts verplicht te stellen, bijvoorbeeld het nemen van bloed-, water- en salmonellamonsters.”

GD Pluimvee | Juli 2014 |

13


ONDErZOEK | TEkST: DRS. NAOMI DE BRuIJN

Clostridium perfringens in leghennen:

ontwikkeling van Darmgezondheidsproblemen blijven actueel in de Nederlandse pluimveesector. uit secties bij de gD blijkt dat in 35 tot 40% van de inzendingen enige vorm van darmontsteking voorkomt. Dit maakt darmproblemen, na productieproblemen, één van de belangrijkste gezondheidsproblemen in de legsector. Van de aangetaste koppels heeft bijna een derde deel bij sectie in het duodenum vervalhaardjes veroorzaakt door Clostridium perfringens. Het is opmerkelijk dat C. perfringens bij volwassen leghennen in staat is om darm­ schade te veroorzaken, omdat deze in de omgeving algemeen voorkomende bacterie

14

een onderdeel vormt van de normale darm­ flora. In vleeskuikens en opfokdieren kan C. perfringens in combinatie met diverse risicofactoren, zoals coccidiose­infecties en bepaalde componenten uit de voeding, wel darmschade veroorzaken of vererge­ ren. Voor jonge dieren is een diermodel ontwikkeld dat gebaseerd is op de bekende risicofactoren. Veel van deze risicofacto­ ren spelen in leghennen onder praktijkom­ standigheden echter nauwelijks een rol. Onderzoek dat samen met de universiteit utrecht is uitgevoerd, toont aan dat de beschadigde darm van leghennen C. perfringens­stammen bevat met specifieke eigenschappen. Een reeks C. perfringens­stammen geïsoleerd uit aangetaste koppels bleek van het type C


Overzicht van het aantal dieren dat darmschade door Clostridium perfringens in het duodenum ontwikkelde Onderdrukte afweer

Geen onderdrukte afweer

Stam

Aantal dieren met schade/groepsgrootte

% darmschade

Aantal dieren met schade/groepsgrootte

A

17/20*

85

0/20

B

9/21*

43

0/20

C

13/19

68

0/20

D

13/20

65

0/20

E

12/20

60

0/20

* Groepen met een sterretje verschillen significant van elkaar.

en in mindere mate van het type A te zijn. In jonge dieren met problemen wordt nor­ maliter vooral type A aangetroffen. Verder produceren deze stammen NetB- en beta2toxine, dit zijn voor de darm schadelijke stoffen. Deze stammen lijken vrij uniek te zijn voor leghennen. Bovendien zijn ze ook in staat om specifieke afwijkingen te veroorzaken. De ontwikkeling van een diermodel voor deze darmproblemen in leghennen maakt het mogelijk om effectieve maatregelen tegen een omvangrijk darmprobleem in de legsector gericht te onderzoeken. Hierbij

bij per groep het effect van één stam werd onderzocht. De gebruikte bacterie­ stammen waren afkomstig uit koppels leg­ hennen met darmproblemen en getypeerd als C. perfringens type C, die NetB-toxine produceerden. Ook is een type A-stam gebruikt, dat toegepast wordt in het diermodel voor darmschade door C. perfringens in vleeskuikens (necroti­ serende enteritis). Bij een deel van de hennen werd naast de besmetting ook de afweer sterk onderdrukt door toediening van cortico­s teroïden. Op dag 9 en 11 werden de darmen van de hennen tijdens sectie onderzocht op afwijkingen.

een diermodel wordt tijdens een gecontroleerd infectieexperiment darmschade door C. perfringens opgewekt, zoals die ook op legbedrijven aangetroffen wordt.

Uitvoering Bij deze proef zijn 200 leggende commer­ ciële bruine hennen van 25 weken leeftijd ingezet. Deze hennen waren afkomstig uit een klinisch gezond koppel. Gedurende 5 dagen kregen de dieren standaard leg­ voer met een in de praktijk gehanteerde samenstelling. Vervolgens kregen de die­ ren tot het eind van de proef voer dat naar verwachting de groei van C. perfringens in de darm stimuleert. Vanaf dag 6 tot en met dag 8 zijn de dieren besmet met C. perfringens. In totaal zijn 5 C. perfringens-stammen gebruikt, waar­

Resultaten Alle stammen afkomstig uit dieren met klinische verschijnselen waren in staat om de specifieke darmafwijkingen in het eerste deel van de dunne darm (het duodenum) op te wekken in leghennen met een onderdrukte afweer. Hierbij wisselde het vermogen om schade te veroorzaken (zie tabel 1). Zowel op dag 9 als 11 van de proef zijn tijdens sectie afwijkingen aangetroffen, maar op dag 9 waren de afwijkingen ernstiger. Opvallend was dat tijdens sectie ook darmschade door coc­ cidiose gevonden werd in dieren met een onderdrukte afweer. Mogelijk was ook de afweer tegen coccidiose in de darm ver­ minderd, waardoor deze parasiet de kans kreeg om zich in de darm te vermeerderen. Bij commerciële hennen is vrijwel nooit

een infectie met coccidiose aan­getroffen in het duodenum met schade door C. perfringens.

Stand van zaken Op basis van gepubliceerde risicofactoren uit vleeskuikenstudies is getracht een afgeleide te maken voor een diermodel voor aan C. perfringens gerelateerde darm­schade in het duodenum van leg­ hennen. Omdat volwassen dieren voor deze schade veel minder gevoelig zijn dan jonge dieren, is uitgegaan van een ‘worst case scenario’ met zoveel mogelijk risico­ factoren. Toegepaste risicofactoren waren voersamenstelling, verschillende C. perfringens-stammen en onderdrukking van de afweer. Het bleek mogelijk om spe­ cifieke darmschade door C. perfringens in het duodenum van leghennen op te wek­ ken met stammen afkomstig uit dieren met klinische verschijnselen. Het dier­model zal in een vervolgstudie verder verfijnd worden door stapsgewijs verschillende factoren die van belang waren bij het op­ wekken van de darmschade te verminderen of achterwege te laten. Hiervoor zoekt de GD momenteel nog onderzoekspartners. Wanneer het model in vereenvoudigde opstelling herhaalbaar is, dan is het klaar voor toepassing in praktisch gericht onderzoek. Hiermee krijgen we inzicht in het effect van verschillende interventie­ maatregelen en additieven bij Clostridiumgerelateerde darmproblemen in leghennen.

Clostridium perfringens

GD Pluimvee | Juli 2014 |

15


M.S. | tekst: dr. Anneke Feberwee

M.s.-monitoring:

Verbeteringen

zichtbaar

Het toegenomen belang van Mycoplasma synoviae (M.s.) was voor het PPE aanleiding voor een sectorbrede aanpak van deze myco­plasmasoort. In januari ging de verplichte M.s.-seromonitoring (bloedonderzoek) van start. In april 2014 is dit serologisch onderzoek, indien sprake is van een M.s.-vaccinatie, vervangen door een differentiërende M.s.-PCR. Een overzicht van de resultaten tot nu toe.

De resultaten van de M.s-monitoring van 2013 en het eerste kwartaal van 2014 laten eenzelfde beeld zien. De M.s.prevalentie (het aantal keren dat M.s. is aangetoond) is laag in de fok- (vlees en leg), legvermeerderings-, opfokleg- en kalkoensector, in tegenstelling tot in de vleesvermeerderings- en de eindleg­ sector.

In tabel 1 is te zien dat M.s. in het jaar 2013 op fok- (vlees en leg), legvermeer­ derings-, opfokleg- en kalkoenbedrijven significant minder vaak via serologisch onderzoek is aangetoond dan in de pe­ riode 2005-2006. Terwijl bij de opfok­ vleesvermeerderings- en vleesvermeerde­ ringsbedrijven de M.s.-prevalentie juist significant steeg. Omdat op basis van

2005 - 2006

2013

Eerste kwartaal 2014

Pluimveetype

% M.s.-positief

% M.s.-positief

% M.s.-positief

(Opfok)vleesfok

10

0

0

Opfokvleesvermeerdering

6

24A

13B

Vleesvermeerdering

35

63C

31D

Vleeskuikens

6

-

-

(Opfok)legfok

0

0

0

Opfoklegvermeerdering

-

6

E

0

Legvermeerdering

25

15

7

Opfokleghennen

69

19

11

Leghennen

73

70

71

Vleeskalkoenen

16

4

0

Tabel 1: Resultaten M.s.-monitoring: percentage bedrijven met een of meer serologisch M.s.-positieve koppels in de periode 2005-2006, 2013 en het eerste kwartaal van 2014.

16

serologisch onderzoek geen onderscheid gemaakt kan worden tussen M.s.gevaccineerde en M.s.-besmette koppels, is de oorzaak van de significante stijging van de M.s.-prevalentie in de (opfok) vleesvermeerderingssector in 2013 niet precies te verklaren. Als M.s. werd aan­ getoond bij een M.s.-gevaccineerd koppel was het in 2013 en het eerste kwartaal van 2014 onduidelijk of dit het gevolg was van de vaccinatie of van een vac­ cinatie en een infectie. Bij legbedrijven is er geen significant verschil tussen de twee periodes waargenomen.

A. 11 bedrijven niet M.s.-­gevaccineerd, 15 bedrijven M.s.-gevaccineerd (26/110 ­onderzochte bedrijven = 24%) B. 2 bedrijven niet M.s.-gevaccineerd en 5 bedrijven M.s.-gevaccineerd (7/55 onderzochte bedrijven = 13%) C. 109 bedrijven niet M.s.-gevaccineerd, 25 bedrijven M.s.-gevaccineerd (134/214 onderzochte bedrijven = 63%) D. 31 bedrijven niet M.s-­gevaccineerd en 12 bedrijven M.s.-gevaccineerd (43/139 = 31%) E. Eén koppel M.s.-positief en afgezet als eindlegkoppel


M.s.-vaccinatie wordt toegepast volgens de oogdruppelmethode

De daling op de genoemde typen bedrij­ ven is tot stand gekomen door frequente monitoring met hoge aantallen monsters, kanalisatie binnen de hele keten (inclu­ sief broederijen), strikte hantering van hygiëne­maatregelen en het vrijwillig slachten van M.s.-besmette reproductie­ koppels. Dit alles zonder toepassing van een vaccinatie tegen M.s. In het algemeen zullen de monitoringsresultaten een bijdrage leveren aan een verdere bewust­ wording van het nut van de aanpak van M.s. In de vlees­opfok- en vermeerderings­ sector wordt een deel van de stijging veroorzaakt door het gebruik van een levend M.s.-vaccin.

M.s.-vaccinatie Hoewel M.s.-vaccinatie klinische verschijn­ selen en laesies zoals luchtzakontsteking en eipuntschaalafwijkingen door M.s. kan verminderen/voorkomen, kan het M.s.-infecties zelf niet voorkomen. Het is onbekend in hoeverre vaccinatie verticale transmissie (van moederdieren op nakome­ lingen) van een M.s.-veldstam tegengaat. Het gebruik van een levend M.s.-vaccin interfereert met de huidige seromonito­ ring, waardoor de uitvoerbaarheid van de sectorbrede M.s.-aanpak in het gedrang komt. Daarnaast is het bekend dat de

levende M.s.-vaccinstam van gevaccineerde koppels naar niet-gevaccineerde koppels spreidt binnen en tussen stallen, wat ook interfereert met een sectorale M.s.-aanpak.

Resultaten differentiërende test Om toch verder te kunnen gaan met de sectorbrede M.s.-aanpak, is vanaf het tweede kwartaal van 2014 het verplichte serologisch onderzoek vervangen door een verplicht onderzoek met een differentië­ rende M.s.-PCR wanneer er sprake is van een M.s.-vaccinatie. De eerste resultaten van de monitoring met deze differen­ tiërende test laten zien dat bij 4% (1/23) van de M.s.-gevaccineerde vleesopfokkop­ pels (= stallen) en 32% (20/62) van de M.s.-gevaccineerde vermeerderingskop­ pels naast de M.s.-vaccinstam ook een M.s.-veldinfectie aanwezig is en dat de vaccinstam nog gedetecteerd wordt bij koppels van 43 weken leeftijd en ouder. In diezelfde periode is bij 7,7% (8/103) van de niet-M.s-gevaccineerde vleesopfokver­ meerderingskoppels en bij 20% (59/295) van de niet-M.s-gevaccineerde vlees­ vermeerderingskoppels via serologisch onderzoek M.s. aangetoond.

Conclusie De resultaten van de M.s.-seromonitoring

in 2013 en het eerste kwartaal van 2014 laten zien dat de M.s.-prevalentie in de Nederlandse pluimveesector, met uitzon­ dering van de (opfok)vleesvermeerde­ ringssector en eindlegsector, laag is. Dit dankzij de structurele en consequente aanpak, en zonder vaccinatie tegen M.s. In de (opfok)vleesvermeerderingssector wordt vanuit een marktvraag gebruikge­ maakt van een levend vaccin. Bij koppels waarbij sprake is van een M.s.-vaccinatie geeft monitoring op basis van de diffe­ rentiërende M.s.-PCR, in tegenstelling tot seromonitoring, wel duidelijkheid over de M.s.-infectiestatus. De resultaten laten zien dat vaccinatie het aanslaan van een M.s.-veldstam niet voorkomt. Mogelijk denken veehouders die vaccineren dat de hygiëne minder nauw luistert omdat de dieren toch beschermd zouden zijn. Dat een M.s.-veldstam toch kan aanslaan ondanks vaccinatie is niet nieuw, dit is al eerder in experimenten aangetoond. Vaccinatie draagt met name bij aan vermindering van de ziektesymptomen veroorzaakt door M.s. Daarnaast laten de resultaten zien dat de vaccinstam lang aantoonbaar blijft. Ook bij een gevaccineerd koppel blijft het belangrijk aandacht te hebben voor hygiënemaatre­ gelen om insleep van M.s. te voorkomen. GD Pluimvee | Juli 2014 |

17


ESC | tekst: Drs. Teun Fabri en WilKo Vije

ESC-vormende bacteriën

op legbedrijven

Op verzoek van het PPE heeft de GD, in samenwerking met het Centraal

zigheid van Extended spectrum cephalosporinen (ESC) vormende bacte­

de aanwezigheid van ESC in de legsector een logische stap. Hoewel de ESCproducerende bacteriën niet in grote aan­ tallen via eieren worden overgedragen, is er toch een theoretisch besmettingsrisico.

riën in legkoppels. Niet omdat hiervan het grootste gevaar te verwachten

Onderzoeksopzet

Veterinair Instituut (CVI) in Lelystad, onderzoek gedaan naar de aanwe­

valt, maar vanwege het belang voor een effectieve aanpak in de gehele pluimveesector. De aanwezigheid van ESC-producerende bacteriën in de (pluim)veehouderij is momenteel een hot item. Op bijna alle vleeskuikenbedrijven, maar ook op veel varkens-, melkvee- en kalverbedrijven komen ESC’s voor. De buitenwacht ziet pluimveevlees echter als grote besmet­ tingsbron van ESC-gerelateerde hu­ mane infecties. De reden daarvoor is dat meerdere studies hebben aangetoond dat er genetische overeenkomsten zijn tussen ESC-producerende bacteriën in kippenvlees en humane isolaten, hoewel

18

in Nederland maar in 19% van de humane ESBL’s een overeenkomst is aangetoond. De varianten die het meest bij mensen voorkomen (CTX-M-15) worden niet of weinig bij dieren aangetroffen. Dieren zijn niet als drager betrokken (geweest) bij de verspreiding van deze variant. Er is sprake van een zeer complexe epidemiologie. Om de juiste conclusies te kunnen trekken, dienen alle diersectoren inzicht te hebben in de aanwezigheid van de verschillende ESC-varianten in de verschillende deelseg­ menten. Daarom was een onderzoek naar

Voor dit onderzoek zijn uit de bestaande monsterstroom 310 mestmonsters die bij de GD werden aangeleverd voor mest­ onderzoek, onderzocht op de aanwezig­ heid van ESC-dragende bacteriën. Deze monsters waren afkomstig van in totaal 211 bedrijven; van een aantal bedrijven zijn meerdere stallen onderzocht. De verwerking van de monsters vond ano­ niem plaats. Alleen het type huisvesting waar het monster van afkomstig was, is in de verdere analyse meegenomen. De gevonden ESC-vormende bacteriën zijn getypeerd op het niveau van het ESBL en AmpC-gen (zie kader). Ook is gekeken naar bacteriën waarbij de genetische informa­ tie van de AmpC-enzymen is vastgelegd op het chromosoom.


Resultaten

ESBL en AmpC

In 153 van de 310 stalmonsters zijn ESC-producerende kiemen aangetrof­ fen. Hiervan is 59% getypeerd als ESBL en 38% als AmpC. Bij 115 van de 211 bedrijven (54,5%) zijn ESBL- en/of AmpCproducerende kiemen gevonden. In eerder onderzoek werd echter aangetoond dat de pakkans van de gebruikte onderzoekme­ thode niet 100% is. Grofweg zo’n 30% van de positieve monsters kan gemist worden, het besmettingsniveau van 54,5% is dan ook de ondergrens. Naar verwachting is in werkelijkheid tussen de 55 en 80% van de onderzochte bedrijven besmet. Van de 211 geteste unieke bedrijven zijn bij 45 bedrijven bacteriën aangetoond die getypeerd zijn als AmpC, 66 als ESBL, 3 als chromosomaal AmpC en één onbekend type. Uit de onderverdeling per huis­ vestingsvorm blijkt dat de huisvestings­ vorm weinig invloed heeft op het aantal besmettingen (zie tabel 1). Als we kijken naar de varianten komen CMY-2 (AmpC) en CTX M-1 (ESBL) bij alle huisvestingsvor­ men het meeste voor; op respectievelijk 19 en 15% van de bedrijven. Dit zijn ook de typen die op de vleeskuikenbedrijven het meest worden aangetoond. CTX-M-15 is niet aangetroffen.

Bij ziekten die veroorzaakt worden door bacteriën, kunnen antibiotica ervoor zorgen dat de vermeerdering van de bacteriën stopt en het dier kan herstel­ len. Maar bacteriën kunnen stoffen maken die de gebruikte antibiotica afbreken of onwerkzaam maken. Dan is sprake van resistentie. Resistentie te­ gen ESC wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door enzymen die door de bacteriën worden gevormd. Hierbij wordt onder­ scheid gemaakt tussen twee typen enzy­ men: extended spectrum bèta-lactamase (ESBL) en AmpC-type bèta-lactamase. ESBL-enzymen werken tegen penicillines en cefalosporines van de eerste tot de vierde generatie. AmpC type-enzymen verschillen van ESBL omdat deze niet werken tegen cefalosporines van de vierde generatie, ze niet worden geremd door de toevoeging van clavulaanzuur en ook cephamycinen afbreken. De mo­ gelijkheid om de enzymen te maken is vastgelegd in de genetische informatie die een bacterie in zich draagt, meestal is dit genetisch materiaal gelegen tus­ sen op bacteriën overdraagbare stukjes genetische informatie (plasmiden), maar het is bij AmpC ook mogelijk dat de informatie in het chromosoom van

Binnen het onderzoek zijn alleen leg­ henkoppels en legbedrijven meege­ nomen. Legvermeerderingsbedrijven, leg­broederijen en opfokbedrijven zijn in dit kader niet onderzocht. Er kan dus ook geen antwoord worden gegeven op de vraag of de leghennen op het legbedrijf besmet raken of al in één van de eerdere schakels.

vormende bacteriën wijdverspreid is en dat tussen de verschillende huisvestings­ systemen geen opvallende verschillen in prevalentie aanwezig zijn. Op zich zijn de resultaten niet verontrustend omdat het risico van overdracht via het ei klein is. Maar ze maken wel duidelijk dat wan­ neer we, vanwege de beschreven humane risico’s, sectorbreed de aanwezigheid van ESC-bacteriën willen gaan terugdringen ook de legsector meegenomen moet wor­

Conclusie Geconcludeerd kan worden dat ook in de legsector de aanwezigheid van ESCBiologisch (49)

Kolonie (3)

Met uitloop (46)

de bacterie is vastgelegd (ESBL-AmpC). Dit zijn meestal gewone darmbacteriën die zolang ze in de darm blijven niet echt gevaarlijk zijn. Zowel ESBL’s als AmpC type bèta-lactamasen bestaan op hun beurt weer uit verschillende soorten en varian­ ten. De belangrijkste varianten voor vlees­ kuikens zijn CTX-M-1, CMY-2 en TEM-52. Wanneer de ESC-bacterie in de urinewegen of in het bloed bij de mens voorkomt is sprake van een ziekte die, juist doordat het enzym antibiotica kan afbreken, moei­ lijk te bestrijden is. Vaak moet de patiënt worden opgenomen in het ziekenhuis, om daar geïsoleerd op een kamer te worden behandeld met een zogeheten ‘laatste redmiddelantibioticum’. ESC-producerende bacteriën kunnen aanwezig zijn bij zowel mensen als dieren. Wanneer de buitenkant van het vlees tijdens het slachtproces besmet raakt, kan de bacterie zich verspreiden van dier naar mens. Zeker wanneer men hygiëneregels in de keuken niet goed in acht neemt. Het probleem kan zelfs nog groter worden wanneer onschuldige darmbacteriën de genetische informatie uitwisselen met be­ kende ziekteverwekkende bacteriën. Het is mogelijk dat plasmiden van E. coli worden overgedragen naar Salmonella.

den. De vraag hoe bedrijven en dieren be­ smet raken en hoe men een bedrijf tijdens de leegstand ESC-vrij kan krijgen, komt dan ook voor deze sector aan de orde.

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het PPE en mogelijk gemaakt door PPE-financiering (voor de GD-werkzaamhe­ den) en financiering vanuit het Topsecto­ renbeleid (voor CVI-werkzaamheden).

Zonder uitloop (113)

Totaal (211)

aantal

%

aantal

%

aantal

%

aantal

%

aantal

%

AmpC

13

26,5%

1

33,3%

9

19,6%

22

19,5%

45

21,3%

Chrom. AmpC

1

2,0%

-

-

-

-

2

1,8%

3

1,4%

ESBL

12

24,5%

1

33,3%

17

37,0%

36

31,8%

66

31,3%

onbekend type

1

2,0%

-

-

-

-

-

-

1

0,5%

Positief

27

55,1%

2

66,7%

26

56,5%

60

53,1%

115

54,5%

Negatief

22

44,9%

1

33,3%

20

43,5%

53

46,9%

96

45,5%

Tabel 1: Aantal met ESC geïnfecteerde bedrijven en het percentage besmette bedrijven per huisvestingstype.

GD Pluimvee | Juli 2014 |

19


De STAl van

Rob Wingens Rob Wingens runt samen met zijn broer Egbert een vleeskuikenbedrijf in Schaijk (NB), met 250.000 kuikens in tien stallen. Vanaf de volgende ronde worden er geen eendagskuikens meer op hun bedrijf gelost. Dan maken zij alleen nog gebruik van 18-daags be­ broede eieren die in de stal uitkomen.

Infraroodwarmte Rob: “De lades met voorbroedeieren worden bij aanvang van de ronde in een lage stellage geschoven. Op 1,4 meter boven de eieren hangen infra­ roodkachels die voor een optimale warmteverdeling zorgen, zowel voor de eieren als de vloer. We hebben geen vloerverwarming. De grondtem­ peratuur is ideaal voor de kuikens: 32/33 °C. Bovendien brengt infra­ roodverwarming geen extra stookkos­ ten met zich mee.”

Minder stress en robuuster De afgelopen vijf rondes is het ­s ysteem al met veel succes in één stal toegepast. “Hier worden de kui­ kens ‘in hun huis’ geboren en worden ze er niet naartoe gebracht. Ze kun­ nen direct eten en drinken zodra ze daar fit genoeg voor zijn. De start is makkelijker, waardoor hun weerstand beter is. De kuikens zijn robuuster en hebben gemiddeld een daggroei meer dan vergelijkbare eendagskuikens. Ook hebben we aanwijzingen dat de darm in het begin al beter ontwikkeld is en dat het kuiken die voorsprong de hele ronde lang blijft houden. Daardoor hebben we ook minder uitval. Geluk of niet, in die ene stal hebben we in die vijf rondes geen medicijnen nodig gehad.” De GD gaat binnenkort praktijkonderzoek doen op dit bedrijf, gefinancierd door het PPE. Doel hiervan is te achterhalen of bij deze kuikens ook minder kreupelheid door Entercoccus cecorum voorkomt.

GD, Postbus 9, 7400 AA Deventer, T. 0900-1770, F. 0570-63 41 04, www.gddiergezondheid.nl, info@gddiergezondheid.nl


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.