Thuis in de planologie

Page 1

faculteit ruimtelijke wetenschappen

planologie

Thuis in de planologie Planologielezing 14 november 2011 prof.dr. W.G.J. Duyvendak Co-referaat ir. G.H. Heins www.planologielezing.nl


Voorwoord

Planologielezing 14 november 2011 ‘Thuis in de planologie’ is de titel van de derde planologielezing uitgesproken op 14 november 2011 door prof.dr. Jan Willem Duijvendak. Het is wat we een ‘gelaagde’ titel zouden kunnen noemen. De titel laat meerdere betekenissen toe. Zo zijn de planologielezingen mede bedoeld om studenten planologie en staf op gezette tijden bij elkaar te brengen, waardoor zij zich met elkaar verbonden voelen tot de opleidingen planologie. Met andere woorden, de lezingen zijn bedoeld om een thuisgevoel te geven. Ook gaat de titel over het thuisvoelen binnen een discipline, een specifiek wetenschappelijk veld, te weten de planologie. Op dit punt maakt ir. Gerard Heins in zijn co-referaat belangwekkende opmerkingen. In de lezing zelf wijst prof.dr. Jan Willem Duijvendak, hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, ons op de actualiteit van het politiek en materieel object van de planologie en de mogelijke consequenties ervan: De politiek is enorm in beroering in het post-Fortuin tijdperk als gevolg van een groeiend populisme. Duijvendak legt een verband tussen dit populisme, de gevoelens van grote groepen kiezers, de maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia, en de ruimtelijke weerslag van dit alles. Velen voelen zich in hun ‘thuisvoelen’ bedreigd. Of dit nu terecht of onterecht is, de oplossing die het populisme voor ogen staat is het terugwinnen van het thuisvoelen, in het bijzonder voor de bewoner met de oudste ‘rechten’ op een plek, locatie, streek of regio. Dit politieke en maatschappelijke debat laat de planologie niet onberoerd. En dat is precies het punt dat Duijvendak wil maken… Gert de Roo Voorzitter Basiseenheid Planologie 2


Inhoud De lezing Thuis in de planologie

4

Jan Willem Duyvendak

Het co-referaat Thuis voelen in het planologie-onderwijs

22

Gerard Heins

3


Thuis in de planologie Over nativisme en thuisgevoel Jan Willem Duyvendak Ik ben gevraagd om een echte lezing te geven, een voorlezing. Een ouderwetse voorlezing beantwoordt ook het beste aan mijn bedoeling: u meenemen in de wondere wereld van het thuisgevoel, en wat daarmee gebeurt wanneer het verzeild raakt in de politiek. Het is voor mij bijzonder om deze lezing aan de RUG uit te spreken aangezien ik aan de RUG heb gestudeerd, deels overigens aan de toenmalige vestiging in Leeuwarden, deels in Groningen. Dat laatste is niet helemaal zonder betekenis in het licht van de lezing van vandaag, aangezien ik als ‘Westerling’ – komend uit Zeist bij Utrecht — me de eerste jaren niet erg thuis voelde in Leeuwarden, terwijl Groningen op een of andere manier directer aansloot bij mijn thuisgevoel. Maar ik wist uiteindelijk toch tamelijk zeker dat ik terug wilde naar de Randstad – dat had niet alleen te maken met kansen op werk aldaar, maar ook met een, ook voor mijzelf verrassend, uitgesproken idee waar ik thuis hoorde, waar ik me thuis voelde. Eén van de aspecten die daar een rol in speelde was de tamelijk grote afstand – in beide steden – tussen de oorspronkelijke bevolking (de Stadjers) en de studenten. Zeker in Groningen zijn studenten een zeer aanwezige factor, jullie zijn heel zichtbaar en alom aanwezig, maar uiteindelijk – let op: althans in mijn beleving – toch eerder als passanten, die tijdelijk in de stad verblijven en zich ook minder wortelen, zich niet erg mengen met de oorspronkelijke be4


woners. Natuurlijk, dat geldt niet voor iedereen – talloze alumni van de RUG zijn na hun studietijd in Groningen blijven wonen, met name degenen zo vermoed ik – die al uit de stad of uit de buurt kwamen. Maar de meesten komen en gaan na een aantal jaren weer – en de stadjers leven hun eigen leven verder. In Amsterdam zijn studenten een minder direct herkenbare groep – en tegelijkertijd, en misschien wel mede daardoor, lijken zij meer te mengen, en ook blijven zij in grotere aantallen na hun studie in de stad. Mengen is makkelijker als er geen dominante groepen zijn – maar ook hier geldt: vooral voor degenen die al uit Amsterdam of de nabije omgeving kwamen en komen. Ik vind het bijzonder om deze lezing over ‘thuisgevoel’ voor planologen uit te spreken omdat ik – werkend aan mijn boek The Politics of Home. Belonging and Nostalgia in Western Europe and the United States – ontdekte dat planning studies één van de weinige disciplines is waar wat meer systematisch over thuisvoelen is nagedacht, of althans: waar de relatie tussen bewoners en ‘hun’ grond expliciet aan de orde is. Maar net zoals in andere disciplines – en nu word ik iets kritischer – leven er ook in de planologie met betrekking tot ‘belonging’ veel, soms onuitgesproken, soms discutabele veronderstellingen, bijvoorbeeld over de emotiehuishouding van burgers en hun behoefte aan worteling, of juist hun hang naar anonimiteit, normatieve gedachten over van wie ‘de grond’ is, wie het recht heeft om ergens te verblijven, vanwege verblijfsduur, omdat men daar altijd al was, of er als eerste was. Maar ook opvattingen over de rol van de overheid, het recht van de overheid om diepgaand in het leven van burgers te interveniëren, ze te verplaatsen als dat 5


nodig is of als we denken dat dat beter is voor het welzijn van die burgers zelf (bijvoorbeeld in het kader van mengingspolitiek bij stedelijke vernieuwing). De planologie gaat tot op zekere hoogte uit van maakbaarheid: niet alleen van de fysieke omgeving, maar ook van de mensen die deze ruimte bevolken. Planologen kennen een lange maakbaarheidtraditie. Wie dezer dagen naar Den Haag kijkt – of naar lokale bestuurders – die ziet weer veel van dergelijke ambities terug. Vandaag voeren overheden beleid dat moet bijdragen aan het thuisgevoel van Nederlanders. Dat nu lijkt mij een belangrijk fenomeen dat ik graag in het komend half uur nader met u onderzoek. We beginnen bij het populisme, want als we dat beter begrijpen, weten we waarom thuisgevoel zo sterk aanspreekt in de Nederlandse (en West-Europese) politiek. Maar het ‘nativistische’ gedachtengoed dat we aldus op het spoor komen en dat zo sterk bij populisten leeft, beperkt zich helemaal niet tot de PVV: we zijn er allen door aangeraakt. Ook planologen. Populisme De afgelopen tijd heb ik me vaak afgevraagd waarom de eisers in het proces tegen Geert Wilders zo’n inadequate, onmachtige indruk maakten. Kwam dat alleen omdat het via de rechter vervolgen van een politicus misschien niet zo’n goed idee is? Ik denk dat er meer aan de hand is. Degenen die Wilders de afgelopen jaren binnen en buiten de rechtszaal hebben geprobeerd tegen te spreken, lijken zelden de kern van zijn betoog te raken.

6


Laat ik me preciezer uitdrukken. Sommige getuigenissen in de rechtszaal waren zeker indrukwekkend en lieten goed zien hoeveel kwaad Wilders aanricht, maar op de een of andere manier doen de aanklachten gedateerd aan. Dezelfde onmacht gaat ook uit van het comité ‘Nederland bekent kleur’ dat, hoe sympathiek ook in zijn mobilisatiepogingen, toch verrassend weinig mensen op de been weet te brengen tegen de PVV. De aanklachten overtuigen niet omdat ze verkeerd geframed zijn. Wilders wordt aangevallen op ‘racisme’, er wordt geprotesteerd onder de banier van ‘Nederland moet kleur bekennen’ en de protesten tegen de PVV worden op een lijn geplaatst met die naar aanleiding van de moord op de Antilliaanse jongen Kerwin Duinmeijer in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Alsof discriminatie nog steeds primair een kwestie van kleur en ras is. Dat nu is zeer de vraag. Willen we begrijpen waarom Wilders brede aanhang heeft gekregen en zijn argumenten ook resoneren buiten zijn partij, dan moeten we los komen van de oude, al te vertrouwde termen, die geen recht doen aan het radicaal moderne karakter

van

het

Nederlands

populisme.

Ook

collega-

wetenschappers die menen dat Wilders ‘extreem-rechts’ is, missen naar mijn idee de kern van waar hij voor staat. Kijken we naar het programma van de PVV, dan zijn op sociaal en economisch gebied nogal wat standpunten eerder als links dan als rechts te kwalificeren. Ook qua ‘normen en waarden’ profileert de PVV zich vaak verrassend progressief: eindeloos pleiten PVV-kamerleden voor homo- en vrouwenrechten. Wilders en zijn ideoloog Bosma mogen dan wel op de jaren zestig afgeven, de PVV is

7


een directe erfgenaam van die periode, zowel inhoudelijk als qua stijl van politiek bedrijven. Deze positonering van de populisten heeft als interessant gevolg dat bijna alle Nederlandse politieke partijen het met betrekking tot veel grote normatieve kwesties (rond seksualiteit, gender, het begin en het einde van het leven, drugs, etc.) sterk met elkaar eens zijn, veel meer dan partijen in andere West-Europese landen. Dat komt dus niet omdat links naar rechts is geschoven, maar omdat rechtse, christendemocratische én populistische partijen in Nederland een groot deel van de agenda van links hebben overgenomen. De vaak gehoorde suggestie dat zich een eenduidige ‘verrechtsing’ heeft voorgedaan, lijkt me dan ook onjuist. Neem het voorbeeld van de ‘roze’ kiezer die naar rechts zou zijn afgedwaald. Waarom stemmen homoseksuelen nu (ook) VVD en de PVV? Wel, blijkbaar is hun keuzemogelijkheid aanzienlijk verbreed nu rechtse en populistische partijen – maar ook CDA en zelfs de ChristenUnieop sommige ethische onderwerpen, zoals homoseksualiteit, recent progressiever zijn geworden. Ik ben hier niet primair geïnteresseerd in de vraag waarom populistische partijen als de PVV dergelijke progressieve standpunten innemen – het zal best zo zijn dat opportunistische motieven daarin een rol spelen (zo is het inderdaad opvallend dat populistische partijen in West-Europa, die voorheen sterk antisemitisch waren, tegenwoordig Israel omarmen vanwege de logica dat “de vijand van mijn vijand mijn vriend is”.) Ik constateer slechts dat we geen greep krijgen op het populistische gedachtegoed door het af te serveren als ‘extreem rechts’, alsof Janmaat en Wilders van hetzelfde 8


laken een pak zouden zijn. En hetzelfde geldt voor het verwijt van racisme. Wilders kan misschien veel verweten worden, maar racisme? Nativisme Wilders lijdt aan iets anders, namelijk ‘nativisme’: het idee dat het land van de mensen is die er het langste wonen en dat nieuwkomers zich – omdat ze nieuw zijn – geheel moeten aanpassen (en anders moeten ze maar verdwijnen, terug naar ‘huis’). Racisten denken dat (groepen) mensen fundamenteel verschillen op grond van aangeboren, fysiek zichtbaar kenmerken, en de ene groep waant zich op grond van die kenmerken superieur aan de andere groep. Nativisten maken weliswaar ook hiërarchisch onderscheid en discrimineren er al even lustig op los, maar niet op basis van aangeboren, fysieke kenmerken. Bij hen draait het om de cultureel ‘vreemde’ afkomst van de nieuwkomers, die niet-authentiek zouden zijn, want niet oorspronkelijk van de Nederlandse ‘grond’. Wilders en de PVV suggereren voortdurend dat met name ‘Moslimmigranten’ er niet bij kunnen en mogen horen omdat ze wezensvreemd zouden zijn aan de Nederlandse cultuur, aan ‘onze’ normen en waarden. Ik beweer niet dat er geen (alledaags) racisme meer zou zijn, maar godsdienst lijkt vandaag de dag een belangrijker reden voor discriminatie dan kleur. Moslimmigranten, de groep waar Wilders zijn giftige pijlen vooral op afvuurt, zijn evident veel witter dan postkoloniale migranten. Fysiek zichtbare verschillen hebben hun politieke relevantie dan ook grotendeels verloren in Nederland. In plaats daarvan draait het nu om de vraag of een bepaalde religie – 9


de Islam – wel in Nederland ‘past’. Dat betekent overigens niet dat Nederlandse Surinamers en Antillianen geheel en al ‘autochtoon’ geworden zijn. Het diskwalificerende gebruik van de term ‘nietwesterse allochtoon’ treft ook hen – ook zij zijn niet ‘autochtoon’, nog niet écht van ‘Hollandse grond’. Vreemd volk In het populistische nativisme worden twee groepen aangevallen vanwege hun gebrek aan ‘nationaal karakter’. In de eerste plaats Moslimmigranten die worden afgebeeld als ‘vreemden’, of op zijn best als ‘gasten’, die bij ons op bezoek zijn en zich als zodanig horen te gedragen. Dit betekent voor de populisten dat migranten zich horen te conformeren aan Nederlandse normen en waarden, niet per se vanwege de inhoud van die normen en waarden maar omdat het de waarden en normen zijn die in Nederland dominant zijn. En de langst ingezetenen, de autochtonen, bepalen in de nativistische logica nu eenmaal wat er in het land gebeurt. In mijn nieuwe boek laat ik zien dat deze gedachte uitgaat van de Nederlandse natie als een ‘huis’. Het Nederlandse volk wordt voorgesteld als een hechte familie die het liefst niet door ‘vreemd volk’ wordt gestoord. Juist omdat de natie als een family home wordt gezien, zijn afwijkend gedrag en deviante denkbeelden al snel problematisch. De ruimte voor verschil is buitengewoon klein in een land waar het volk zich als één grote familie beschouwt. De meeste politieke partijen – en zeker niet alleen de PVV – zijn de afgelopen jaren deze taal van de huiselijkheid gaan spreken. Nederland is een huis waar een eensgezinde familie al eeuwen 10


woont en deze familie heeft vanwege deze historische redenen recht op ‘de grond’. Recentelijk heeft de familie haar eigen verleden nog eens opgepoetst met behulp van de canon. Dat was goed voor het zelfvertrouwen want op deze manier konden de familieleden – met behulp van een geschiedenis waar Moslimmigranten per definitie geen deel van uitmaken – als vanzelfsprekend hun aanspraak op ‘hun’ land nog eens bekrachtigen. In de ogen van populisten hebben zij die het huis bezitten, die hier ‘thuis horen’, ook recht om zich thuis te voelen. Dit idee dat Nederland een ‘huis’ zou zijn waar gewortelde familieleden zich thuis zouden moeten kunnen voelen, is de kern van het nativistische verhaal: Nederland is van de echte (‘hardwerkende’) Nederlanders, Limburg van de Limburgers, Friesland van de Friezen en Groningen van de Groningers. En precies dat thuisgevoel zijn autochtonen kwijt geraakt, zo luidt de klacht. Authentieke Nederlanders voelen zich niet meer thuis in hun eigen land, streek, stad of buurt; ze zouden ‘vreemden in eigen land’ zijn. Bevordering van ‘thuisgevoel’ is sinds een aantal jaren ook officieel beleid in Nederland. De vorige regering had als expliciete doelstelling dat meer mensen zich in Nederland thuis moesten gaan voelen, terwijl de gemeente Amsterdam zelfs een ‘target’ kende van 2% toename van thuisgevoel per jaar… Let wel, die ambities waren gericht op bevordering van ieders thuisgevoel: van autochtoon én allochtoon. In de ogen van de populisten is dat echter onjuist aangezien het thuisgevoel van de ene groep afhankelijk is van het gedrag en de opvattingen van andere groepen: autochtonen zouden zich minder thuis voelen in Nederland vanwege de aanwezigheid van 11


niet-‘echte’ Nederlanders. Vandaar dat de huidige, door de PVV gedoogde, regering een volgende stap heeft gezet: het gaat niet meer om de bevordering van ieders thuisgevoel, nee, Nederland moet worden teruggegeven aan de ‘echte Nederlanders’. Deze gedachte spreekt ook uit het gedoogakkoord van dit kabinet waar staat geschreven dat ‘Nederland weer Nederlandser’ moet worden. Blijkbaar is ‘ons’ iets ontstolen, ‘ons’ eigen huis is ‘ons’ ontvreemd, ‘ons’ thuisgevoel is teloorgegaan. Uit deze formuleringen blijkt al dat ‘thuisgevoel’ niet een erg inclusieve emotie is. Het importeren van ‘thuisvoelen’ in de politiek is dan ook een hoogst riskante en brisante aangelegenheid. Je thuisvoelen doe je nu eenmaal niet met iedereen of overal – daarin hebben de populisten gelijk. Op individueel niveau is dat ook geen probleem. Maar wie een pleidooi houdt voor ‘thuisvoelen in de natie’, die suggereert daarmee onherroepelijk dat burgers ofwel sterk op elkaar moeten gaan lijken, ofwel dat sommige burgers buiten de natie vallen (namelijk degenen bij wie we ons niet thuisvoelen). Zo opgevat, heeft thuisvoelen eerder een splijtende dan een samenbindende werking. Niet alle politieke partijen delen deze opvatting van de natieals-een-huis, de gedachte dat burgers van een land warme gevoelens voor elkaar zouden moeten koesteren – en dus op elkaar zouden moeten lijken in opvattingen en gedrag. Met name D66 en GroenLinks hebben een andere, namelijk rechtsstatelijke opvatting over Nederland als natie: het draait voor hen bij het samenleven om in wetten vastgelegde rechten en plichten voor burgers. In deze optiek worden vooruitstrevende waarden op het gebied van o.a. gender en 12


seksualiteit niet geapprecieerd omdat ze typisch Nederlands zijn, maar vanwege deze waarden zelf, die juist daarom ook een universele strekking zouden moeten hebben. Nativisten kijken hier geheel anders tegen aan. Dat mensen in andere landen er andere waarden op nahouden, is in de populistische visie hun zaak en hun goed recht. In de PVV-logica hebben homogene volken recht op een eigen thuis, op een grondgebied, een Heimat, waarop ze zelf uitmaken welke gebruiken ze erop nahouden. Afrikaanse regimes mogen homoseksuelen slecht behandelen als homoseksualiteit door hen als een on-Afrikaanse levensstijl wordt beschouwd. Deze stellingname—ieder volk zijn eigen thuis’ – is weliswaar consequent, maar ook opmerkelijk, want zij is radicaal cultuurrelativistisch (hét verwijt aan progressieve partijen in de afgelopen jaren…). Populisten staan dus niet principieel voor progressieve waarden. Zij verdedigen deze waarden primair omdat ze populair in Nederland zijn. Dit blijkt ook uit de laatste Integratienota, van de hand van minister Donner: Integratie, binding, burgerschap. De nota beklemtoont op welhaast iedere pagina dat nieuwkomers zich horen aan te passen, niet alleen aan ’s lands wetten, maar zelfs ook aan de ongeschreven regels van het land. Door deze sterke nadruk op aanpassing en het belang van Nederlandse gedeelde normen, waarden en gebruiken, dreigt de CDA-minister echter in de problemen te komen met religieuze pluriformiteit, een centraal element in de CDAgedachtenleer. Donner (minister Binnenlandse Zaken in kabinet Rutte) weet de religieuze pluriformiteit echter te redden, niet doordat die pluriformiteit op zichzelf een nastrevenswaardige gedachte 13


zou zijn maar omdat het één van de Nederlandse waarden is. Als je je als Moslim aanpast aan de Nederlandse waarden, dan word je vervolgens met respect behandelt, zo luidt de redenering van dit kabinet, niet omdat je dat als Moslim verdient, maar als Nederlander, die vrij is om zijn godsdienst te kiezen… Alles draait in de nota om het belang van Nederlanderschap en het Nederlandse karakter van gedeelde waarden (waarvan dan ook snel geclaimd wordt dat we die al “van oudsher” zouden hebben gekoesterd in de lage Landen). Dit heeft twee opmerkelijke gevolgen. Zo moeten populistische partijen als de LPF, TON en de PVV zich identificeren met waarden waar ze tot voor kort nog helemaal niet zo enthousiast over waren (niet voor niets is de aanhang van linkse partijen veel trotser op de dominante vooruitstrevende waarden in Nederland dan de aanhang van de PVV en, voorheen, die van Trots op Nederland…). En dit alles leidt er, ten tweede, toe dat onder de vlag van ‘progressieve waarden’ nu een intolerante politiek wordt gevoerd ten opzichte van nieuwkomers. Waar voorheen progressiviteit en tolerantie welhaast synoniem waren, daar wordt nu in de naam van moderniteit en vooruitstrevendheid weinig afwijking getolereerd. De virulente pijlen van de populisten richten zich, naast op Moslimmigranten, ook op een ‘linkse elite’ die al evenzeer vervreemd zou zijn van het ‘ware’ Nederland. Deze elite zou haar blik niet op Nederland maar op de wereld richten en elitaire partijen als D66 en GroenLinks zouden het ‘ware’ volk dan ook niet kunnen vertegenwoordigen aangezien zij de Nederlandse belangen verkwanselen in Europa. ‘Kosmopolieten’ is in het nativistische betoog een scheldwoord, want wereldburgerschap verraadt de noodzakelijke 14


trouw aan de nationale grond en aan het eigen volk. Dat verraad wordt belichaamd door de instroom van migranten, hier naartoe gehaald — zo denkt de PVV — door dezelfde elite. De twee ‘ontwortelde’ groepen – migranten en de linkse elite – zorgen er gezamenlijk voor dat de ‘gewone’, ‘hardwerkende Nederlander’ zich niet meer thuisvoelt in ‘eigen’ land. De ontwortelde groepen hebben dus een ontwortelend effect op degenen die zich hier zouden mogen thuisvoelen omdat zij hier thuishoren. Eigen grond eerst Onderdelen van het nativistische verhaal spreken breed aan, met name de gedachte dat bepaalde groepen prioritair recht hebben op ‘de’ grond heeft een soort van intuïtieve redelijkheid. Laat ik een paar voorbeelden geven. Talloze linkse activisten zetten zich in voor zogenaamde ‘inheemse volkeren’. Nu valt daar allicht iets voor te zeggen omdat Aboriginals en Indianen groot leed is aangedaan. Het gaat hier echter om de motivering: ze zouden recht hebben op de grond omdat ze er als eerste waren, ze zouden ‘inheems’ zijn aan het land, ze zijn de ware autochtonen… En niet alleen ver weg delen progressieven in het nativistische gedachtegoed. In Nederland was ‘bouwen voor de buurt’ een populair adagium ten tijde van de stadsvernieuwing in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. En op het Nederlandse platteland is het al helemaal vanzelfsprekend dat de grond van de gezeten bevolking is en van hun kinderen. Dat is vaak zelfs officieel beleid: als er nieuwe huizen gebouwd worden, dan toch uitsluitend voor familie uit het eigen dorp. (Ik sprak eens op een bijeenkomst van de Drentse Vereniging van Kleine Kernen. 15


Ik was in die tijd lid van het bestuur van de stichting “De wijk is van ons allemaal” en ik begon mijn verhaal dan ook met de uitspraak dat “Het dorp van ons allemaal” was. Ik heb zelden zo’n onaangename middag gehad...) Waar racistisch onderscheid – in de zin van discriminatie op grond van biologische kenmerken zoals huidskleur – tegenwoordig door zeker 90% van de Nederlanders zal worden afgewezen, ligt dat voor het nativistische gedachtegoed dus een stuk minder eenduidig. Zelfs tweedegeneratiemigranten verweren zich tegen Wilders met behulp van het nativistische argument dat hij hen niet mag uitsluiten omdat zij hier “geboren en getogen” zijn (maar mag hij hun ouders, die immers van elders zijn gekomen, dan wel uitsluiten…?). Nativistische argumenten spreken enorm aan – en dat kunnen we maar beter onder ogen zien, al was het maar om de populariteit van het populisme beter te begrijpen. Sentimentele politiek? NRC-columnist Bas Heijne heeft er de afgelopen jaren herhaaldelijk op gewezen dat rechtsstatelijke redeneringen à la D66 en GroenLinks geen adequaat weerwoord zijn op de emotionele argumenten van Wilders en de zijnen: wetten zijn koud, terwijl thuisgevoel warm is. Heijne heeft gelijk: progressieve partijen hebben te weinig onderkend dat burgerschap, ingezetene zijn van Nederland, ook een affectieve kant heeft. Burgerschap was voor links toch vooral juridisch, politiek en sociaal, niet cultureel, laat staan emotioneel. Nu de populisten de affectieve kant effectief weten te exploiteren, staan andere partijen met lege handen. 16


Maar wat zou het antwoord moeten zijn: meegaan in de nativistische gedachte dat het ‘eigen volk’ altijd eerst komt? Het lijkt me dat we beter kunnen vasthouden aan de gelijke behandeling van iedereen die legaal in Nederland verblijft, ongeacht waar men oorspronkelijk vandaan komt of welke religie men aanhangt. Maar is dat voldoende? Nee, we zullen ook de behoefte aan belonging serieus moeten nemen — maar dan wel ieders behoefte aan thuisgevoel. Juist wanneer we onderkennen dat thuisgevoel voor iedereen zo’n existentiële emotie is, is het onrechtvaardig om de behoefte aan thuisvoelen van de ene groep of het ene individu zwaarder te laten wegen dan van een andere groep of het andere individu. Een gelijk moreel recht op thuisgevoel verplicht ons ertoe dat we allemaal gevoelig moeten zijn voor de vraag wat maakt dat ook anderen zich in Nederland thuis kunnen voelen. Op die manier ingezet, kan thuisgevoel — losgekoppeld van het nativistische idee dat één groep het exclusieve, historische recht op de grond heeft — bijdragen aan een betere onderlinge verstandhouding. Maar dan is de natie dus niet meer een klam huis en hoeven we ons niet meer te gedragen als één grote familie die elkaar voortdurend op de huid zit, opmerkingen maakt over elkaars kleren (hoofddoek af!), begroetingsrituelen (handen schudden moet!) of de bereiding van voedsel (dieren slachten doen we hier zo!). De natie is geen huis, onze medeburgers zijn niet onze familieleden. Maar we voelen ons wel bij elkaar betrokken; we willen dat iedereen zich – zoveel mogelijk — thuis kan voelen (ook de populist!). Deze ‘sentimentele politiek’ onderkent het belang van emotioneel burgerschap, zonder toe te geven aan nativisme. Dat is niet per 17


se een gemakkelijk verhaal. En het is zeker niet eenvoudig om de straat op te gaan tegen ‘nativisme’ en voor het gelijke recht op ‘thuisgevoel’. Daarmee vergeleken was het oude anti-racisme van een aantrekkelijke eenvoud. Maar let wel: van een ogenschijnlijk aantrekkelijk eenvoud, want de populistische geest kan niet effectief onder de banieren van het anti-racisme worden bestreden. Hoogste tijd dus om het nativisme principieel aan de kaak te stellen, en niet alleen in Nederland. Het nativisme heeft zich in talloze Europese landen gemanifesteerd (van Finland voor de echte Finnen, via Denemarken voor de echte Denen, tot Frankrijk voor de echte Fransen). En zelfs in het immigratieland bij uitstek, de Verenigde Staten, manifesteert de Tea Party zich met anti-immigranten leuzen (latino’s die worden beschimpt als ‘illegal aliens’). Het goede nieuws wat betreft de Verenigde Staten is dat ook daar het racisme (iets) aan de verliezende hand is: Obama wordt niet bestreden omdat hij zwart is maar – en dat is het slechte nieuws omdat hij ‘on-Amerikaans’ zou zijn. Zo zou hij zijn geboortepapieren hebben vervalsd, zou hij bijna zijn hele leven buiten Amerika hebben gewoond, en stiekum een Moslim zijn. Natuurlijk ligt écht nativisme in de Verenigde Staten ingewikkeld, want historisch gesproken hebben witte Amerikanen niet zoveel recht van spreken, juist gelet op wat er met de ‘native Americans’ is gebeurd. Maar het cultureel definiëren van wat het is om Amerikaan te zijn en de haat tegen de liberale elite, dat zijn twee kenmerken van de Tea Party die we ook van het Europese populisme kennen. Misschien is er één troost. Mijn Amerikaanse collega’s houden me althans voor dat nativisme au fond minder erg is dan racis18


me, want uiteindelijk worden ook de nieuwkomers ‘natives’, terwijl zwarten nooit wit worden. Je bent meer of minder ‘native’, het gaat bij nativisme om een gradueel en niet om een zwart-wit verschil. En als je dan bedenkt dat Nederlands-Marokkaanse vrouwen de langstzittende bewoners van Amsterdam zijn, dan is er misschien toch nog hoop dat (sommige) mensen via nativistische gedachten zullen worden ingesloten en niet perse of principieel buitengesloten. Maar er is hier wel één groot maar: namelijk op voorwaarde dat de politiek én de wetenschap zich veel principiëlere vragen gaan stellen met de betrekking tot de rol die zij spelen in het steeds opnieuw produceren van categorieën ‘vreemdelingen’. Wij hebben met elkaar de ‘allochtonen’ en de ‘autochtonen’ bedacht, we classificeren kinderen en zelfs kleinkinderen van migranten nog steeds als immigranten, we houden niet op met onderscheid te maken tussen de zogenaamd oorspronkelijke bevolking en ‘nieuwkomers’ (naast de vreselijke term ‘oudkomers’ – de voormalige nieuwkomers…). Dit zijn bepaald geen onschuldige, administratieve categorieën: mensen gaan zich ermee identificeren, en ze geven overheden de mogelijkheid om verschillende groepen inwoners verschillend te behandelen. Bovendien schromen overheden in Nederland er – zich baserend op dergelijke classificaties – niet voor terug om diep in het leven van bepaalde groepen in te grijpen. We kennen in ons land een lange traditie van fysieke en sociale maakbaarheid, en die is dus bepaald nog niet ten einde. Vandaag zijn het vooral ‘migranten’ die als maakbaar worden gezien (als assimileerbaar), voorheen waren het onaangepaste onmaatschappelijke gezinnen. Sociografen en sociaalgeografen, sociologen en planologen, ze zijn kinderen van dezelfde 19


paternalistische stam – een stam die zich voortdurend bewust moet zijn van het gevaar van “Seeing like a State’, om de titel van het prachtige boek van de Amerikaanse antropoloog James Scott aan te halen, die honderden voorbeelden geeft van vergaand overheidsingrijpen – in sociale relaties, maar ook in de planning van de ruimtelijke omgeving – met desastreuze gevolgen. We hoeven van al die verkeerde voorbeelden niet verlamd te raken – maar wie vandaag de dag hoort wat burgers, sommige burgers van de politiek zouden moeten, en vooral niet zouden moeten doen, waar en met wie ze zich loyaal moeten voelen, waar ze zich thuis moeten voelen, hoeveel nationaliteiten goed voor ze zou zijn, welke taal ze op straat en thuis zouden moeten spreken, etc., die wordt van de weeromstuit zelf hopelijk wél bescheiden. We hebben behoeften aan planologen die niet al teveel willen – die zo nu en dan op de rem gaan staan omdat ze geleerd hebben dat de wereld niet zo maakbaar is als vaak gedacht en die als beroepsethiek hebben dat de emotiehuishouding van burgers een terrein is dat de overheid niet al te nadrukkelijk zou moeten willen betreden. Al was het maar omdat thuisvoelen niet kan worden gepland.

20


21


Thuis voelen in het planologieonderwijs Gerard Heins Een paar weken geleden schreef Arnon Grunberg op de voorpagina van de Volkskrant dat het begrip “thuis” nationalistische folklore is. We hebben wonen en werken allang losgekoppeld. Onze mobiliteit is toegenomen en volgens Grunberg zal het begrip “thuis” meer en meer een mythisch karakter krijgen. Misschien een elitaire gedachte? Ik zal het in mijn reactie vooral hebben over hoe wij in ons onderwijsprogramma voor planologen omgaan met dit begrip. Daarvoor heb ik in de afgelopen weken een aantal collega’s ondervraagd. Ik heb het begrip thuis voelen op diverse schalen en invalshoeken in ons lesprogramma teruggevonden. Ik ben daarbij niet compleet, maar geef een beeld van een aantal begrippen die ik associeer bij het begrip “thuis”. Bij een paar van mijn collega’s kwam ter sprake of er zo iets als een Nederlandse Planoloog zou bestaan en of dat in ons programma opgesloten zit. Wij pretenderen een internationale studie te verzorgen – en dat is onze opdracht ook – maar er zijn toch wel een paar aspecten te noemen die typisch Nederlands zijn, zoals watermanagement en polderen. Of is dat geen nativisme, maar marketing: laten zien waar je sterk in bent. Thuis voelen is een sociaal thema. Planologen wordt heel vaak een technisch imago opgelegd, terwijl het een studie is die zowel over fysieke als sociale aspecten gaat. We hebben niet voor niets een 22


technische en een sociale master Planologie. De planoloog moet weten wat mensen beweegt, zo staat er letterlijk op de site van onze faculteit. Planologen willen de wereld een beetje mooier maken. In erg veel vakken wordt het begrip kwaliteit besproken en geanalyseerd: ruimtelijke kwaliteit, woonkwaliteit, kwaliteit van de leefomgeving. Wij planologen pretenderen dat we door fysieke ingrepen de wereld een beetje mooier maken en daarmee de samenleving beter. Maar lukt dat wel? Kan je met stenen afdwingen hoe de samenleving zich ontwikkelt? Dat thema komt ook naar voren in de werkcolleges en workshops van onze ontwerpvakken. Om te ontwerpen moet je je op je gemak voelen, je thuis voelen. In diverse ontwerpvakken bv Practicum en workshops Stedenbouw proberen we een veilige sfeer te creëren, die uitnodigt tot creativiteit. Om creatief te zijn moet onder elkaar zijn, niet te formeel, anders durf je niet met ideeën te komen. Meer inhoudelijk. In ontwerpvakken zoals regionale strategieën en stedenbouw gaat het over de inrichting van de openbare ruimte, waar mensen zich prettig en thuis moeten kunnen voelen, en die niet unheimisch is. Over het spanningsveld tussen privé en publiek, over het veilige thuis versus de dynamische wereld, over afwisseling tussen intieme ruimtes en weidse vergezichten, over hofjes en drukke straten. We moeten overigens opnieuw nadenken over de semiopenbare ruimtes tussen privé en openbaar, waar weliswaar bij de vroeg naoorlogse wijken veel fouten met het beheer begaan zijn, maar die wel de leefomgeving spannend maken en uitnodigen tot ontmoetingen tussen mensen. 23


Thuis voelen in de wijk begint bij elkaar ontmoeten. Hoe ziet de ruimte eruit, waarin mensen elkaar ontmoeten. De oude vertrouwde plekken in de openbare ruimte blijken erg belangrijk. Wees voorzichtig met het overhoop gooien van die openbare ruimte. Herinneringen koesteren, vooral die herinneringen aan plekken en gebouwen die mede de identiteit van de wijk bepalen. Als planoloog moet je goed luisteren naar mensen en kijken naar de omgeving. Waarom is het ene plein een plek waar je je thuis voelt, een stedelijke huiskamer, waar je even stopt en om je heen ziet en zijn andere pleinen te beschouwen als “non places”, zonder eigen identiteit, waar je je zo snel mogelijk door heen fietst? De herbergzaamheid van plekken wordt bepaald door de mensen, door de functies en de gebouwen. Een ieder van ons docenten kent hier prachtige voorbeelden van die we regelmatig in de colleges laten zien. Ruimtelijke kwaliteit, zo concludeert Robert Pirsig, in zijn boek “Zen en de de kunst van het motoronderhoud”, wordt bepaald door de mate waarin het met liefde gemaakt is, misschien zit daar ook de magie van thuis: passie, emotie en betrokkenheid. Dit thema komt ook naar voren in het vak Interactie Samenleving en Ruimte waarin ingegaan wordt op het nimby effect. “De overheid gaat ons toch niet vertellen hoe mijn wereld eruit komt te zien!” We zijn bang voor veranderingen in onze leefomgeving. En hechten veel waarde aan ons eigen territorium. Dit verschijnsel kan trouwens diepe emotionele gevolgen hebben, getuige de vele gevallen van zelfdoding ten tijde van de besluitvorming rond de Betuwelijn.

24


Maar ook dichter bij huis zien we de emotionele reacties als anderen aan ons huis komen. In het vak Revitalisatie van de wijk hebben we het over de herhuisvestingsproblematiek bij herstructureringsprojecten. Gedwongen verhuizingen van huurders laat bij velen diepe sporen achter. “Ze krijgen mij alleen tussen 6 planken weg” zo vertelde een oudere huurder, die al jaren niet meer zonder hulp de trap op kon. Later bleek hij heel gelukkig te zijn in een gelijkvloers appartementje. Een eigen huis is een wens van velen. Woningbehoefteonderzoeken laten in goede en slechte economische tijden zien dat er meer mensen die een eigen huis willen, dan dat er aangeboden wordt. Een eigen huis is voor het gros van de mensen een plek waar je je terug trekt en waar je je veilig voelt en waar je geen anderen zo maar toelaat. Opvallend is dan het grote succes van “achter de voordeur”- projecten, waarbij professionals bij mensen thuis komen om ze te helpen hun problemen op te lossen. Bouwen voor de eigen woningbehoefte; is zo’n credo, wat me te binnen schiet als ik zoek naar het nativisme in de planologie. Dat ligt goed bij de lokale politiek al dan niet in krimpgebieden: bestuurders en professionals nemen dit expliciet in hun ruimtelijke beleid vaak klakkeloos over, ook al ontbreken vaak de instrumenten. Bewonersparticipatie is een groot goed. Een paar weken terug kwam in een gastcollege aan de orde, dat mensen wel willen meedenken, maar niet op de plek van de bestuurder willen zitten en verantwoordelijk voor het eindproduct willen zijn. Vanuit de praktijk kwam naar voren dat als professionals transparant, toegankelijk en eerlijk zijn vertrouwen bewoners zelfs hun eigen leefomgeving aan 25


hen toe. Dus geen zelforganisatie? Daar zit de Nederlandse burger niet op te wachten. Thuis voelen kan je associëren met “plaatsidentiteit”. Dit thema komt op diverse plekken in ons programma naar voeren. Overigens is dit een thema dat nog sterker bij onze collega’s van Geografie in het programma zit. Als ik mijn studenten vraag om een SWOT analyse te maken, dat is de mate van je kunnen identificeren met je omgeving al gauw een van de aspecten die genoemd worden. In het vak Revitalisatie van de wijk hebben we het over de “mate van onderlinge verbondenheid“ en de invloed die het heeft op het zich thuis voelen in de wijk en daarmee op de wijkidentiteit. Niet thuis voelen resulteert in ontevredenheid, gevoel van onveiligheid, eenzaamheid en vertrek. Resumerend. Thuis voelen in het planologie-onderwijs gaat over een vertrouwde sfeer creëren, waarin studenten zich kunnen ontplooien en met elkaar naar nieuwe oplossingen zoeken, over het spanningsveld tussen privé en openbaar bij het ontwerpen van de openbare ruimte, over NIMBY, over betrokkenheid en je kunnen identificeren met je omgeving, over de verbondenheid met je eigen huis. Over bouwen voor de eigen bevolking; mobiliteit en de discrepantie tussen wonen en werken; over participatie en het streven naar ruimtelijke kwaliteit en wellicht over het typisch Nederlandse in de Planologie. Genoeg stof voor discussie.

26


27


faculteit ruimtelijke wetenschappen

Basiseenheid Planologie Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen Bezoekadres: Landleven 1 9747 AD Groningen Postadres: Postbus 800 9700 AV Groningen T 050 363 38 95 www.rug.nl/frw/faculteit/basiseenheden/planologie

Foto omslag: UvA, Jeroen Oerlemans

planologie


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.