Statement Paul De Bruyne

Page 1

Inleider : Paul De Bruyne is theatermaker en publicist over de verhouding kunst en maatschappij. Hij werkt aan de Fontys Hogeschool voor de Kunsten in Tilburg als docent regie en aan de Universiteit Maastricht als docent culturele studies. Recentelijk redigeerde hij samen met Pascal Gielen een boek over Community Art , de Engelse term voor sociaal-­‐artistieke praktijken of participatiekunst. Hij schreef ook een boek over een van de oudste sociaal-­‐artistieke organisaties in ons land met name, Met-­‐X, voorheen De Krijtkring . Een organisatie die zich ontwikkelt in een spanningsveld van autonome muziek, volksmuziek, stadsparades, interculturaliteit en urban art. Hij introduceert zijn bijdrage aan het debat onder de titel

Het artistieke, het maatschappelijke en het entertainment. Vooruitgang in tijden van Krimp Beste mensen , Geachte minister etc

I. Het overkomt me niet al te vaak dat ik voor een select publiek in Vlaanderen een statement mag maken over ons kunst en cultuurveld, en met name over het sociaalartistieke deel ervan. Ik zal proberen kort en krachtig te zijn en me niet te verliezen in nuanceringen, voetnoten, bon mots en andere retorische ornamenten. In het debat zien we dan wel weer waar we moeten bijsturen. Toch moet ik met een brede greep beginnen: ik werk elke dag met aankomende theatermakers , beeldende kunstenaars en met curatoren in spe en het valt me helaas op hoe weinig benul de nieuwe generatie heeft waar de huidige situatie van de kunsten vandaan komt, en waarom het belangrijk is dat te weten. Nu besef ik wel dat velen onder jullie geen studenten zijn, maar het herhalen van een paar basiswaarheden kan nooit kwaad. Met name omdat die basiswaarheden ons drukken op een gemeenschappelijke belang en ideaal van alle actoren in het kunstenveld. Er is veel meer dat de kunstenaars, de overheden, de markt, de pers en de kunstopleidingen delen dan wat hen scheidt. Dat besef kan de toon van de discussie tussen de verschillende actoren bepalen. Wij zijn geen tegenstanders van elkaar, wij zijn compagnons in moeilijke tijden. Ik wil daarom beginnen met enkele algemene opmerkingen over de geschiedenis van het kunst&cultuurveld in Vlaanderen, wat daar goed aan is en wat de actuele gevaren zijn. Vervolgens bekijk ik de beperkingen en mogelijkheden van het huidige klimaat vanuit het perspectief van het sociaalartistieke veld. Het eerste punt dat ik wil maken-­‐ in navolging van nogal wat politici, mediamensen en kunstmediatoren -­‐ is dat het goed gaat met de kunsten en het culturele vermaak in Vlaanderen en Brussel. Er zijn een pak actoren aanwezig die alle op hun manier en vanuit hun taak een veld hebben gecreëerd dat er, mondiaal gesproken, mag zijn. Zowat alle artistiek culturele deelgebieden -­‐ de podiumkunsten, de letteren, de visuele en digitale kunsten, de film, het erfgoed – kunnen trots zijn op een kern van hoogstaande, professionele werkers en een groot ommeland waarin liefhebbers, vrijwilligers en amateurs intensief en massaal werkzaam zijn. Het artistiek culturele veld leeft bij ons. Het wordt gedragen door de politiek, de markt, het publiek, de pers, het onderwijs, de religies,


de academische wereld, de vakbonden en vele kunstenaars en kunstzinnige verenigingen. Dat lijkt misschien een tochtige open deur, maar, geloof me, ik kan zo meer dan 120 landen in de wereld opnoemen waarin (naar ik weet of naar ik vermoed) een of meer van die actoren afwezig zijn. Waar een weelderige hoeveelheid en diversiteit van artistieke producten zo goed als afwezig is. Het gaat goed met de kunsten en het vermaak bij ons. Er is veel en het is divers van toon, inhoud en vorm. Het gaat goed, maar niet heel erg goed. Er is een kans dat het snel minder wordt, en er is een kans dat we de weg naar beter niet herkennen. Waarom dat zo is komt straks aan bod. Eerst wil ik aangeven waarom het goed gaat. De huidige situatie is in belangrijke mate de verdienste is van de vele emancipatiebewegingen die in de negentiende eeuw zijn ontstaan en die zich alle hebben ingezet om iedereen in de maatschappij de kans te geven zich vrij te uiten. Ik bedoel de diverse fracties van de arbeidersbeweging, de liberale basisbeweging en de volksnationalistische beweging. De leiders en vele militanten van die bewegingen hebben zeer snel begrepen dat niet alleen een politieke organisatievrijheid nodig was maar dat de vrije meningsuiting ook een artistieke kant heeft. Dat men zich moet kunnen uiten in allerlei materialen en vormen, met allerlei waarheden en leugens. Dat het een goed is om de verbeelding en de expressie vrij baan te geven en dat de maatschappij de taak heeft om dat goed een organisatievorm, een thuis te geven, a local habitation and a name om het met Shakespeare te zeggen. Voor veel van mijn studenten, en niet alleen voor hen, zijn musea , galerieën en theatergroepen, goed onderhouden kerken en kastelen, veilige ruïnes en goed afgebakende wandelpaden, grote bibliotheken en veilige filmzalen een ‘natuurlijk’ gegeven. Dat is dus niet zo. Achter de façade van ons kunst&cultuurveld zit een lange ideologische strijd tegen obscurantisme, en een even lange strijd voor persoonlijke, klasse en volksemancipatie verborgen. Laat me nu mijn focus vernauwen op de laatste halve eeuw. De decennia waarin Vlaanderen een eigen culturele biotoop werd en waarin de overheden in een paar van de kunstvelden (de podiumkunsten, het erfgoed) een zeer belangrijke stuwende factor zijn geworden. Misschien wel de kern van het hele netwerk. Voor de overheden en het middenveld werd het, vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw, langzamerhand een redelijk vanzelfsprekende zaak dat de creatie van een welvaartstaat waarin een grote mate van sociale zekerheid, een hoog niveau van democratische besluitvorming, een constante groei van de economie die zoveel mogelijk mensen ten goede moest komen, niet kon bestaan zonder de creatie van een professioneel cultureel veld. Bewust en onbewust ging men er van uit dat de kunsten (het entertainment had men in eerste instantie niet zo in het vizier) een onvervreemdbare symbolische waarde hebben in een maatschappij. Een waarde die refereert zowel aan hoogst persoonlijke expressie als aan een gemeenschapsuitdrukkingsvorm, aan een gebied waarin de vrijheid van meningsuiting, uitgedaagd door de artistieke vorm, een beduidend grotere marge hoort te krijgen dan in de rest van het openbare leven. Een gebied dat de schoonheid én de lelijkheid, de samenhorigheid én de onoverkoombare verschillen, de liefde én de haat, de zachtheid én de wreedheid tot thema kon en moest hebben. Een gebied van herhaling van de oude rituelen, van de creatie van nieuwe rituelen, van experiment en van tegenspraak. Een vrijplek binnen de maatschappij. Zowel voor oude als voor nieuwe vormen en gedachten. Vlaanderen is een heel end gekomen in het creëren van een welvaartsstaat waarin het kunsten en erfgoedveld een natuurlijk, en onvervangbaar deel werd. Het symbolische hart.


Deze in wezen erg goede situatie komt onder druk te staan door de recente financiële en economische crisissen. Om het iets algemener te zeggen: door de vervanging van de idee van de sociaaldemocratische welvaartstaat door dat van het neoliberale gedachtegoed dat alle heil verwacht van een markt gestuurd regime. Ook op het vlak van kunst&cultuur . Ik, en ik niet alleen natuurlijk , vind dat een gevaar. Laat er geen twijfel over bestaan dat er is prachtige kunst en entertainment mogelijk is onder een markdominant regime. Ik hoef geen voorbeelden te geven. Denk aan film, denk aan literatuur, denk aan tv drama, games, erfgoed, musea overal in de wereld (van de US , via Korea , over Indie tot Kenia en Ghana). Maar er is één maar. Nergens heeft de markt bewezen dat ze zo’n grote hoeveelheid aan artistieke goederen met zo’n enorme variatie kan genereren als een systeem waarin de overheden de economische kracht onder de productie en distributie van de artistieke producten is. Ik gebruik met opzet niet het woord kwaliteit. Omdat die discussie een andersoortige discussie is. Maar groso modo is de kwaliteit van de kunsten in het welvaartsstaatmodel zeker niet lager dat die in de vrije marktsituatie. En wat nog veel gevaarlijker is: in marktgestuurde regimes verliest de kunst en het entertainment vaak voeling met zijn emancipatorische grondslag en het idee dat een symbolische orde kan en hoort te bestaan buiten die van productie en consumptielogica verdwijnt naar de coulissen van de religies en de sport. Men moet zich geen illusies maken: de bezuinigingen van Rutte en Wilders in Nederland op de kunsten hebben bijzonder weinig te maken met het in orde maken van de staatsfinancies, maar alles met een directe aanval op het symbolische hart van de welvaartsstaat. Met een poging een emancipatorische orde te vervangen door een consumptieve. In Vlaanderen doen we daar niet aan. In Vlaanderen is de kunst&cultuursector niet meer onder druk komen te staan dan de andere sectoren van de welvaartsstaat. Er is een gemeenschappelijke terugtrekkende beweging onder druk van de economische crisis. En die gezamenlijke krimp, ligt helemaal in lijn met onze emancipatorische tradities. Dat is goed nieuws. En die politieke keuze moeten we ook aanhouden. Zonder meer. Mijn opvatting is duidelijk: als we als kunst en cultuursector achteruit moeten, laten we het dan ordentelijk en samen doen, niet overschakelen op een marktsysteem dat niet het onze is, en geen enkele garantie biedt voor een kwantitatief uitgebreider of kwalitatief beter kunstensysteem. II. Tot zover een paar opmerkingen over de waarde van ons kunstenveld en het gevaar dat komt vanuit neoliberale hoek. Dat wil niet zeggen dat het kan volstaan om zo veel mogelijk te behouden van wat we hebben opgebouwd. Daarvoor is ons bestel doodeenvoudig niet goed genoeg. Zelfs zonder crisissen zouden we een scherpe analyse moeten maken om te begrijpen waarom we wel een goed maar geen zeer goed bestel hebben. Wij stellen ons tevreden met een 7-­‐ en we halen geen 8+, om de onderwijzer in mij even aan het woord te laten. Daar zijn een aantal redenen voor. Ik heb hier niet de tijd om ze stuk voor stuk te behandelen, maar ik pik er die uit die een verband houden met het sociaalartistieke veld. Er is vooreerst de observatie dat de sociaalartistieke productie in Vlaanderen in belangrijke mate begrepen wordt als performance kunst (theater, dans, circus), en niet als visuele kunst, opera, roerend erfgoed. Dat is een arme invulling van het begrip community art of participatieve kunst. De vele voorbeelden in vele buitenlanden wijzen daarop. Daar is sociaalartistiek werk vaak prominent


aanwezig in de visuele kunsten, de letteren en in ontwikkelingen binnen het roerend erfgoed. De Vlaamse situatie weerspiegelt de geschiedenis van de overheidsinterventie bij ons, die vooral in de podiumkunsten is ontstaan en gegroeid. Die situatie is noch normaal noch wenselijk en moet dus bijgestuurd worden. Die observatie leidt ons wel naar een veel belangrijker punt. Namelijk dat het de overheden en het maatschappelijke middenveld waren en zijn die het sociaalartistieke werk bij ons hebben gestimuleerd, om niet te zeggen gecreëerd. Dat is raar. Waarom is die impuls niet voornamelijk ontstaan bij de kunstenaars of, bijvoorbeeld in de theaterscholen. Hier raken we een achilleshiel van het Vlaamse kunst&cultuurveld sinds de jaren tachtig. De subsidiegolf in de jaren tachtig en negentig in de podiumsector leidde tot een merkwaardige , en zeer onevenwichtig veld in Vlaanderen. De kunstenaars namen hun door de subsidies makkelijk gemaakte financiële en artistieke autonomie zo fundamentalistisch op, dat hun band met het publiek radicaal veranderde. Vlaanderen verruilde een relatief populair theatertraditie (of de mogelijkheid van een nieuwsoortige populaire route) voor een radicaal vernieuwingstraject. Zeer gesmaakt door een nieuw high brow publiek in Vlaanderen en daarbuiten (de Vlaamse belastingbetaler wil echt niet weten hoezeer wij met ons belastinggeld buitenlandse festivals en festivalletjes hebben gefinancierd), maar uitgekotst door oudere en minder avantgardistische kijkers, die ook in een onbestaand of snel verdwijnend commercieel circuit geen gading meer vonden. De Vlaamse podiumkunstenaars , op kosten van de overheid, gingen hun eigen weg en namen het oude en het nieuwe bestel over en in. Die artistiek interessante, maar scheve situatie werd ondersteund door een pers die weinig meer dan een propagandamachine was voor de vernieuwingen in de kunstwereld. De schuld daarvoor ligt gedeeltelijk bij de kunstjournalisten , die geen journalisten waren en zijn , maar zichzelf als halve curatoren/kunstenaars in de markt zetten. De schuld daarvoor ligt vooral bij de managers van de media (in de kranten, de magazines, radio en TV) die geen middelen hebben vrijgemaakt om een ernstige kunst&cultuur journalistiek te steunen. Wat we nu kennen als kunstjournalistiek is weinig anders dan life style propaganda. Elegant om te zien, leuk om te lezen, charmant om te proeven en verder volkomen akritisch en informatiearm. Onze pers produceert geen analyses van de geldstromen binnen het veld, legt niet de maatschappelijke keuzes onder het Vlaamse bestel bloot , blijft stom en doof voor het sociaalartistieke werk etc etc. De pers is in zijn berichtgeving over kunst en entertainment weinig meer dan een propagandamachine, die om Guido van Meir te citeren, altijd wat buiten adem de nieuwste trend volgt. Het is zielig om dat decennium na decennium te moeten aanschouwen. Die ongebalanceerde kunst &cultuursituatie in Vlaanderen, waarin de vrijheid voor de autonome kunstenaar te groot en te ongenuanceerd wordt ingevuld, waarin tophuizen geen wil tonen om artistieke normen te creëren en traditie te scheppen, en waarin een woekering aan marginale kunstuitingen de kwaliteit onzichtbaar maakte is ook de fout van de overheden . Vanuit een angstig laissez faire, een slecht begrepen adoratie van de kunstenaars en vooral een overvloed aan financiële middelen ontstond een kunsten veld waarin kunst werd gemaakt die zich snel verwijderde van de smaak en de inzichten van een groot deel van het publiek. Tussen de actoren van het veld werd en wordt er nauwelijks debat gevoerd. Neem de situatie in de kunstscholen die nu al decennia lang geen goede balans te pakken krijgt tussen een nieuw soort


vakmanschap en nuttige restanten van het oude vakmanschap. Wat overblijft is een richtingloos gezoek waarin de autonomie van de student en de onzekerheid van de leraar, tot veel hyperindividuele demarches leiden en vooral tot een sterke separatie van student en de school met de maatschappelijke bewegingen buiten de schoolkloostermuren. Een debat met de maatschappij, zelfs een inzicht in de veranderingen die topdown over de kunstenscholen worden uitgekapt blijft afwezig. III. Wat heeft dat te maken met de positie van het sociaalartistieke werk in Vlaanderen? Alles De gulle, maar slecht onderhandelde, subsidieregelingen van de overheid, de extreme naar binnen gekeerdheid van de kunstenaars, de ijdelheid van de pers en de richtingloosheid van het kunstonderwijs leidden naar een situatie waarin kunstenaars wiens artistieke verbeelding diepe maatschappelijke wortels heeft werden gemarginaliseerd . Je kunt het aantal kunstenaars die in de jaren negentig hun eigen artistieke, emotionele besognes konden/mochten verbinden met een zinvolle interventie in het maatschappelijk debat op de vingers van twee handen tellen. Ere wie ere toekomt, het was de politiek en het maatschappelijk bewuste middenveld dat de ontsporende situatie van het Vlaamse kunstenveld opmerkte en actie ondernam. Die reactie leidde tot wat we nu het sociaalartistieke veld noemen en het participatiebeleid. De overheden creëerden een ruimte waarin kritische sociaalartistieke stemmen opnieuw een kans kregen om vorm te krijgen. Een groeiend aantal artiesten en enkele kunstscholen hebben de laatste jaren die kans gegrepen, waardoor het kunst en cultuurveld in Vlaanderen iets gebalanceerder is geworden dan die tijdens de verschrikkelijke jaren negentig. Nu kan autonoom werk (materiaalonderzoek, ideosyncratie, artistiek kluizenaarschap) bestaan naast kunst waarin de aanwezigheid van de wensen en creativiteit van echte en potentiële toeschouwers dominant is. Het sociaalartistieke veld maakt de verbeelding van de wereld van meer diverse klassen mogelijk, er ontstaan een ruimte om de creativiteit van amateurs te verbinden met die van professionals, net zoals het denken over een interventie kunst, een hard core politieke kunst, weer mogelijk is geworden. Dat is een goede zaak. En het is de weg waarin het kunst&cultuur veld in Vlaanderen een kwantitatieve en kwalitatieve stap voorwaarts kan maken op het thuisfront, en niet alleen in verre buitenlanden. Hoewel die dialoog met kunstenaars uit de hele wereld ook uitgebreider moet worden, en niet ingeperkt. Maar ook dat is een ander verhaal. De nieuwe balans in het kunst&cultuurveld is nog steeds precair. Maar het huidige klimaat is volgens mij een stuk interessanter dan dat van vijftien jaar geleden. In elk geval zijn er nu concrete vragen mogelijk naar een verbetering van de dialoog tussen de diverse actoren van het veld. Is het verstandig dat het sociaalartistieke werk in aparte projecten ontwikkeld wordt of moeten de grote cultuurhuizen actiever worden op dit gebied? Is het verstandig dat de nieuwe maatschappelijke worteling van het kunst&cultuurveld vooral in educatieve termen wordt geformuleerd of in termen van creative cities en festivalisering? Hoe moeten de kunstvakscholen omgaan de overheden die hun dwingen in mastodontscholen te functioneren in een door Europa opgelegde maar volkomen onartistieke logica? Hoe kan de kunstkritiek, kunstjournalistiek worden ? etc etc Op basis van het stellen van de juiste vragen ,het mobiliseren van de juiste verbeelding om ze te beantwoorden en de moed om naar de antwoorden te handelen kan het Vlaamse kunst&cultuurveld van een goed veld een zeer goed veld worden. Waarin de sociaalartistieke optie voor de kunsten een veel steviger verankering kan en moet krijgen dan nu het geval is. Anders glijden we weg. Ook omwille van de


crisis, maar ook omwille van het feit dat in andere delen van de wereld (latijns-­‐amerika, het verre oosten, zelfs Afrika) de kunsten in een geweldige stroomversnelling zijn gekomen, waarnaar onze Vlaamse praktijk een beetje beteuterd, of onwetend, staat te kijken. IV. Voor ik tot slot een aantal van mijn opvattingen wil samenvatten wil ik nog een ding zeggen over iets wat me nauw aan het hart ligt. Entertainment. Vlaanderen heeft een relatief rijke entertainmenttraditie, vooral in de muziek, maar een aantal actoren in het veld die de kwantiteit en de kwaliteit ervan zouden kunnen optillen laten het hier afweten zodat de resultaten minder zijn dan wenselijk. De overheid , de kunstscholen en de pers ontwikkelen een praktijk waarin kunst& cultuur redelijk stringent afgescheiden worden van de wereld van het entertainment. Dat is met name voor de kunstscholen heel raar, omdat vanuit de kant van de maker bekeken de tools en de skills waarmee kunst of sociaalartistiek werk of vermaak gemaakt worden nauwelijks verschillen. Ja er is technisch een verschil tussen ballet en hiphop, maar er is geen enkele reden te verzinnen waarom het ene wel en het andere niet onderwezen, gerecenseerd of gesubsidieerd zou moeten worden. Hetzelfde voor muziek van Mozart of Indiase raga’s, dubstep of gnawa, Shakespeare of Teeuwen. De vele actoren in het kunst&cultuurveld zouden over deze kwesties moeten debateren. Al is het maar omdat bijvoorbeeld in de late jaren negentig het enige podiumwerk dat en artistiek en maatschappelijk relevant was uit de entertainment wereld kwam. De comedy wereld, om hem niet te noemen. De overheid, de pers, de media, het onderwijs reageerden schabouwelijk laat en verschrikkelijk onbeholpen . Het was een mooi voorbeeld dat het wel goed ging met het kunst&cultuur&entertainment in Vlaanderen. Maar toch niet heel erg goed. Wij zijn traag en sloom en bijzonder weinig avontuurlijk. V. Laat me tot slot de stellingen kort formuleren waarop mijn verhaal was gebaseerd. Als start van mijn bijdrage aan het debat. -­‐alle actoren in het gebied van kunst, sociaalartistiek werk en entertainment moeten in tijden van krimp in blijvend overleg, samen de lasten dragen en de geschiedenis van ons kunsten en entertainmentbestel begrijpen als een geschiedenis van emancipatie van individuen, klassen en volkeren. (Het meervoud is hier heel bewust gekozen. Vlaanderen is een gemeenschap van vele volkeren) -­‐het sociaal artistiek werk is een noodzakelijk correctie op een doorgeschoten autonoom kunstenveld -­‐het sociaal artistiek werk moet onderdeel zijn van het reguliere kunsten en entertainment circuit -­‐de kunstscholen moeten studenten en docenten selecteren die interesse hebben in de wereld en niet alleen in hun artistieke navel -­‐De kunstscholen moeten zich verzetten tegen academisering en Europeïsering -­‐de pers moet kritische journalistiek worden (er is al genoeg propaganda in de westerse wereld) -­‐de overheden mag zich bewuster zijn van zijn positieve invloed op de kwantiteit en de kwaliteit van het veld in Vlaanderen. En ze moeten wegen zoeken om haar macht op de juiste manier in te zetten.


Zonder valse bescheidenheid, maar ook zonder angst voor discussie met de andere actoren van het veld. Zonder angst om keuze te maken. Als die stellingen in debat kunnen komen, kan ons kunst&entertainment veld kwalitatief beter worden en zichzelf beter begrijpen als een essentieel en onvervreemdbaar onderdeel van het project van de welvaartstaat, dat we ons niet mogen laten ontnemen. Zelfs in tijden van crisis en krimp.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.