Tegendraads en bij de tijd

Page 1

Tegendraads en bij de tijd



Wim Dekker

Tegendraads en bij de tijd Verder in het spoor van Bonhoeffer

Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer


Bij de productie van dit boek is gebruikgemaakt van papier dat het keurmerk Forest Stewardship Council® (FSC®) draagt. Bij dit papier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid. Ook is het papier 100% chloor- en zwavelvrij gebleekt.

www.uitgeverijboekencentrum.nl Ontwerp omslag en binnenwerk: Mulder van Meurs Deze uitgave is tot stand gekomen in samenwerking met de izb. isbn 978 90 239 2876 8 nur 700 © 2015 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.


Woord vooraf

Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) is een leven lang met mij mee gereisd. In 1968 maakte ik met de andere leerlingen uit het examenjaar van het gymnasium een afsluitende reis naar Londen. In een boekwinkel zag ik daar een pocket liggen met de titel Letters and papers from prison. De schrijver: Dietrich Bonhoeffer. Ik herinnerde me vaag weleens iets over hem te hebben gehoord van mijn leraar godsdienst of te hebben gelezen in dagblad Trouw. Ik heb de pocket gekocht, heb er zonder enig verstand van zaken een en ander in zitten lezen en zie nu na zo veel jaren dat ik potloodstreepjes heb gezet bij de brieven van 30 april en 5 mei 1944 en bij het ‘Schema voor een studie’. Laten dat nu ook precies de meest omstreden en besproken teksten van Bonhoeffer zijn. Toch had ik daar toen geen idee van. Op de een of andere manier raakten die teksten echter een grondgevoel, het gevoel dat we een nieuwe tijd binnengingen waarin de vanzelfsprekendheid van het christelijk geloof voorbij was. Tijdens mijn middelbareschoolperiode had ik daar ook al behoorlijk wat van geproefd. Toen ik in het begin van de jaren zeventig theologie studeerde in Utrecht was de periode aangebroken waarin moderne theologen juist deze teksten als uitgangspunt namen voor hun gedachten over een nieuwe gestalte van het christelijk geloof in Europa: een geloof van mondige mensen, die niet meer religieus waren. In 1972 recenseerde ik voor een studentenblad het boek van J. Sperna Weiland, Het einde van de religie. Verder op het spoor van Bonhoeffer. Het was het eerste Nederlandstalige boek waarin een poging werd gewaagd de brieven uit de gevangenis te interpreteren en waarin Bonhoeffer gezien werd als de kerkvader van een nieuwe vorm van christelijk geloof, de religie voorbij. Na ruim veertig jaar schrijf ik nu zelf een boek met als ondertitel: Verder in het spoor van Bonhoeffer. Er is intussen heel veel gebeurd. Er is na 1972 een stroom van publicaties van en over Bonhoeffer verschenen. De reden waarom ik deze publicatie eraan toevoeg, is dat ik graag iets wil delen van wat ik in de loop van de jaren in de omgang met zijn geschriften heb ontvangen. Ik heb 5


ook in toenemende mate gemerkt dat mensen bij Bonhoeffer geestelijke inspiratie en theologische vernieuwing zoeken om vandaag de weg te gaan in de nieuwe context van geloven en kerk-zijn. Dan komen ze echter in aanraking met een theoloog die zeer tot de verbeelding spreekt, maar wiens oeuvre niet gemakkelijk toegankelijk is. Ik hoop dat ik hem met dit boek meer toegankelijk maak, zonder de gelaagdheid in zijn denken en het gecompliceerde van zijn theologische ontwikkeling af te vlakken. Dit boek kan ook gezien worden als vervolg op mijn vorige publicatie, Marginaal en missionair. Kleine theologie voor een krimpende kerk (2011). In dat boek noemde ik vaak de naam van Bonhoeffer, maar dat gebeurde daar fragmentarisch en vaak illustratief bij mijn eigen gedachtegangen. In Tegendraads en bij de tijd volg ik de omgekeerde route. In elk hoofdstuk probeer ik nauwkeurig te luisteren naar wat Bonhoeffer over het betreffende thema te zeggen heeft en op grond daarvan trek ik de lijnen door naar geloven en kerkzijn in het heden. De volgorde van de hoofdstukken stemt voor een groot deel overeen met die van de publicaties van Bonhoeffer: Leven met elkander, Navolging en Verzet en overgave. In de laatste hoofdstukken komen nog enkele andere thema’s aan de orde die mij van belang lijken. Om het boek voor zo veel mogelijk geïnteresseerden toegankelijk te laten zijn, heb ik gekozen voor een weergave van de teksten van Bonhoeffer in het Nederlands, gebaseerd op gangbare vertalingen van zijn werk. De kenners kunnen deze teksten altijd terugvinden in de officiële wetenschappelijke uitgave, Dietrich Bonhoeffer Werke (17 banden). Om dezelfde reden heb ik onder elk hoofdstuk alleen de in dat hoofdstuk genoemde literatuur vermeld en heb ik afgezien van het vermelden van andere relevante literatuur over Bonhoeffer, waar ik zelf overigens wel gebruik van heb gemaakt om mijn gedachten aan te scherpen. Bij het citeren van bijbelteksten heb ik de Herziene Statenvertaling gebruikt. Ten slotte spreek ik mijn dank uit aan de izb, de missionaire organisatie binnen de Protestantse Kerk in Nederland, waar ik sinds 1998 werk en die me in de gelegenheid stelde dit boek te schrijven. In het bijzonder dank ik mijn collega Koos van Noppen voor de redactionele afwerking van het boek. Hij was het ook die mij steeds vroeg naar de concrete en praktische betekenis van de theologische gedachtegangen. Mocht de lezer dus alles begrijpen, dan ligt dat aan hem. Mocht dat niet zo zijn, dan ligt het aan mij of misschien toch aan Bonhoeffer. In dat laatste geval raad ik echter aan niet 6


af te haken, maar vooral Bonhoeffer zelf te gaan onderzoeken. Zijn werk is het meer dan waard. Wim Dekker Oosterwolde, maart 2015 wdekkerizb@hotmail.com

7



Inhoud

1 De gemeente als gemeenschap van Christus 11 Wat is het verschil tussen onze ideeën over gemeenschap en de nieuwtestamentische gemeente? In Leven met elkander maakt Bonhoeffer onderscheid tussen het psychische en het pneumatische. Wat betekent dat voor het gemeente-zijn in onze tijd van subjectivering en individualisering? 2 Discipelkring en schare 33 Als Jezus vandaag in onze samenleving zou rondtrekken, wie zouden Hem dan volgen, wie zouden afhaken? Wie vormen nu ‘de schare’? Hoe leggen we vanuit de kerk verbindingen met hen? 3 Geloven, gehoor geven en gehoorzamen 51 In Navolging poneerde Bonhoeffer de bekend geworden stelling: ‘Alleen de gelovige is gehoorzaam en alleen de gehoorzame gelooft.’ Geloof en gehoorzaamheid zijn twee kanten van dezelfde medaille. Hoe zit dat in de gereformeerde traditie? 4 De eerste stap 67 De weg van de gehoorzaamheid begint met een eerste stap, zegt Bonhoeffer. Daarmee zet hij de zaak op scherp, zowel voor kerkgangers die tobben met geloofsonzekerheid, alsook voor agnostische zoekers. 5 De gedoopte gemeente 83 Bonhoeffer belicht de radicaliteit van de doop als overgang van de dood in het leven, het toetreden tot de gemeenschap van volgelingen. Hoe kan dat weer tot een levend besef worden in onze traditie met een (verwaterde) kinderdooppraktijk? 6 Andere tijden. Met God gelijke tred houden 99 Wie is God in deze seculiere tijd? Gaat God mee met de tijd en vervaagt daardoor zijn beeld? Of staat Hij boven de tijd en is Hij Degene van wie we


nog iets nieuws kunnen verwachten? Welke geestelijke houding vraagt dat van ons? 7 Wanneer de oude religie verdwijnt… 117 Aan het eind van zijn leven ontvouwt Bonhoeffer in de gevangenis gedachten over een areligieuze tijd die hij in het verschiet ziet liggen. Wat bedoelde hij met deze veelbesproken term? Is er voor orthodoxe christenen wel te leven en te geloven in de moderne religieloze tijd? 8 God niet aan de grenzen, maar in het centrum 137 Nadenkend over de moderne religieloze mens wordt Bonhoeffer opnieuw gegrepen door het Oude Testament. Wat was volgens hem het sterke punt van juist dit deel van de Bijbel? 9 Exclusief en inclusief. Christus en de humaniteit 153 Wat is in onze multiculturele en multireligieuze samenleving het ‘goede leven’, de humaniteit? Hoe handhaven christenen de unieke betekenis van hun geloof? Staat dat het samen optrekken met alle mensen van goede wil niet in de weg? 10 Het geheim bewaren 169 De uitdrukking ‘disciplina arcani’ is een sleutelbegrip in Bonhoeffers werk. Het draait om de ‘voortdurende oefening in het geheim’ van het christelijk geloof. Wat zijn de bronnen waaruit we drinken? Hoe voorkomen we dat ze verstopt raken? ‘Disciplina arcani’ betekent ook dat we soms moeten zwijgen en geen parels voor de zwijnen werpen. Wat betekent dit voor missionair werk? 11 Profetische prediking 185 Wie het Woord van God zo wil brengen dat het midden in het volle leven van de hoorders valt, moet een scherp afgestelde antenne hebben, goed observeren en interpreteren. Aan de hand van enkele preken ontdekken we hoe Bonhoeffer daarin slaagde. Curriculum vitae

205


1 De gemeente als gemeenschap van Christus

Daarom is er voor de christelijke broederschap alles aan gelegen, dat het van het eerste ogenblik af duidelijk wordt dat christelijke broederschap geen ideaal is, maar goddelijke werkelijkheid. Dat is het eerste. En in de tweede plaats dat zij een geestelijke en geen psychische werkelijkheid is. Uit: Dietrich Bonhoeffer, Leven met elkander, p. 18

Toen ik in 1979 nog maar kort predikant was in mijn tweede gemeente, werd ik uitgenodigd door een echtpaar dat met me wilde praten over de vraag hoe het gemeenschapsgevoel meer gestalte zou kunnen krijgen in de gemeente. Ze hadden een aantal jaren in Amerika gewoond en daar van alles beleefd wat een toegevoegde waarde zou kunnen geven aan onze gemeente, zo meenden ze. Een ontvangsthal in de kerk, waar gemeenteleden voorafgaand aan de dienst elkaar zouden kunnen ontmoeten, kerkgangers die elkaar allemaal met een handdruk begroeten, de predikant die kerkgangers een hand geeft, een ontvangstcommissie voor gasten, een gastenboek met indrukken en ideeën, maaltijden met gemeenteleden en speciale doelgroepen, ’s zondags en doordeweeks. Het is nog maar een kleine opsomming van wat ze allemaal te berde brachten. Ik herinner me van dat gesprek twee dingen. In de eerste plaats dat ik direct warm werd van een aantal ideeën, omdat ik zelf toen ook vond dat de sfeer in de kerk kil was en de gemeente te veel als los zand aan elkaar hing. Maar ik herinner me ook een ander gevoel, dat ik niet goed boven tafel kon krijgen, maar dat onderhuids wel sterk aanwezig was: stel nu eens dat we al deze ideeën uit zouden voeren, hebben we dan iets te pakken van wat het Nieuwe Testament verstaat onder de gemeenschap waartoe we als gemeente zijn geroepen?

11


Criterium Het Griekse woord koinoonia, een kernwoord in het Nieuwe Testament, duidt in de eerste plaats op de gemeenschap die geschonken is doordat we samen bij Christus mogen horen. En omdat we samen bij Hem horen, horen we bij elkaar, als broeders en zusters. De één is geroepen om voor de ander ‘een Christus te zijn’, zoals Luther dat zo mooi zegt. Over de leden van de eerste christelijke gemeente staat geschreven dat ze na de uitstorting van de Heilige Geest ‘volhardden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in het breken van het brood en in de gebeden’ (Hand. 2:42). Christus is door zijn Geest tegenwoordig. De leer van de apostelen: dat gegeven verwijst ons naar de Bijbel, de verkondiging en het ambt. Het breken van het brood: Hij deelt zichzelf steeds opnieuw uit, in wat wij nu het avondmaal noemen. En de gebeden: de aanbidding, de lofprijzing en de voorbede. Bij ons krijgen deze gestalte in het zingen van liederen, het kyrie en het gloria, en in de dienst der gebeden in de ruimste zin van het woord, waar veel meer gemeenteleden aan mee zouden kunnen en mogen doen dan onder ons gangbaar is. Hier zijn we dus bij de kernen van de nieuwtestamentische gemeenschap. In het gesprek met het echtpaar hadden zij het hier niet over, herinner ik me. Ik durfde het ook niet zo goed in te brengen, omdat ik deze gegevens niet als argument wilde gebruiken tegen hun op zich boeiende gedachten. Samen met de kerkeraad ben ik daarna wel hard gaan werken aan vormen die de gemeenschap bevorderden. Tijdens groothuisbezoekavonden stelden we deze thematiek aan de orde. We vormden gemeentekringen en voerden andere wijzen van avondmaal vieren in. Het zijn slechts een paar voorbeelden van de nieuwe vormen die we zochten om dicht(er) bij het geheim van de gemeente te blijven, de gemeenschap van Christus. Dat was bij deze zoektocht steeds het criterium: draagt deze nieuwe vorm ertoe bij dat de gemeenschap van Christus meer gestalte krijgt, of leidt ze daarvan af? Die vraag scherpt het onderscheidingsvermogen. Neem bijvoorbeeld allerlei vormen van gezelligheid rond de kerkdienst. Een ontvangsthal met koffie voor of na de dienst, wie zou ertegen kunnen zijn? Maar wie meent dat zo automatisch de gemeenschap van de gemeente als gemeenschap van Christus wordt bevorderd, vergist zich. Met de koffie kan de preek weggespoeld worden en in plaats van de gemeenschap van Christus kan er juist bij de koffie groeps12


vorming optreden. ‘Het zijn altijd dezelfden die met elkaar staan te praten’, is een veelgehoorde klacht. Soortgelijke kritische opmerkingen kunnen we bij andere vormen plaatsen. We zullen steeds goed moeten onderscheiden tussen de gemeenschap van Christus en dat wat wij zelf onder gemeenschap verstaan.

Het psychische en het pneumatische Toen ik het gesprek met het echtpaar in mijn tweede gemeente voerde, had ik het boekje van Dietrich Bonhoeffer, Leven met elkander, nog niet gelezen. Dat was misschien maar goed ook, want ik vraag me af of ik dan nog zo geduldig zou hebben geluisterd. Bonhoeffer waarschuwt in dit geschrift namelijk uitzonderlijk sterk tegen het door elkaar halen van wat wij gemeenschap noemen en de koinoonia, de gemeenschap van de gemeente van Christus. Hij noemt dat het verschil tussen het psychische en het pneumatische. Het pneumatische duidt op wat door de Heilige Geest is bewerkt, het gemeentestichtende werk van de Geest. Met het psychische omschrijft Bonhoeffer wat vanuit onze eigen belevings- en gevoelswereld naar voren komt. En daar is hij bepaald niet positief over. Uit de beschrijving van wat Bonhoeffer onder de term ‘psychisch’ samenvat, blijkt dat hij er diep van overtuigd is dat wij niet meer in een ongebroken wereld leven. De hele schepping is door de zonde aangetast en dat geldt zeker ook voor de diepste menselijke gevoelens. Er is geen enkele reden om daar romantisch over te doen. Wie dit leest is geneigd tegen te sputteren. Maakt het geen verschil of mensen aardig of onaardig zijn? Wat is er mis met gezelligheid? Is de behoefte daaraan niet eigen aan het mens-zijn? Het gewoon menselijke behoeft toch niet gelijk ook het zondige te zijn? Natuurlijk is er niets tegen gezelligheid, maar wanneer het in verband gebracht wordt met gemeente-zijn, wordt Bonhoeffer argwanend. Laten we ons dan niet te veel leiden door ons innerlijke gevoel en onderschatten we niet hoezeer dat door de zonde is misvormd? Omdat ons gevoelsleven door de zonde is aangetast, is onze vriendelijkheid veel sneller selectief dan we ons bewust zijn. In de manier waarop we met anderen omgaan, heerst zomaar de wet van de natuur boven die van de genade. Broeders en zusters in Christus zijn ons gegeven, los van enige gedachte aan sympathie of karaktereigenschappen die ons aanspreken. 13


Als het over de christelijke gemeenschap gaat, dienen we te beseffen dat deze een geestelijke werkelijkheid is, geen psychische, aldus Bonhoeffer. Daarom is ook geen ideaal, waar we met elkaar door middel van allerlei sociale en communicatieve vormen aan moeten werken. Ze is een goddelijk geschenk. Ze is de gemeenschap van de gemeente van Christus, die in zijn naam is gedoopt. Ze was er reeds lang voordat we geboren waren, ze is ‘’t werk der eeuwen dat zijn Geest omspant’. We staan op de schouders van het voorgeslacht en we zijn samen met hen ingelijfd in het lichaam van Christus. Dat zijn objectieve gegevenheden, die niet tenietgedaan mogen worden door onze subjectieve verlangens en voorkeuren, ook niet door onze wensdromen, waarin wij aan een soort ideale gemeenschap willen werken. Met het nastreven van op zich aannemelijk klinkende idealen kan onderweg zomaar ontkend worden dat de werkelijkheid van de door Christus gekochte en betaalde gemeente niet meer door een ideaal verbeterd hoeft te worden. Menselijk werken aan de kerk als sociale gemeenschap kan zomaar de ontkenning worden van de gemeenschap die niet meer gemaakt hoeft te worden, maar die is.

Wensdroom Mag je dan helemaal geen idealen koesteren ten aanzien van een gemeente, die meer aansluit bij onze menselijke gevoelens en verlangens naar geborgenheid, gezelligheid, hartelijkheid, positieve uitstraling en noem zo nog maar een aantal zaken op? Als ik Bonhoeffer goed begrijp: nauwelijks. Hoe meer idealen je hebt, zegt hij, hoe groter de kans dat je daarmee afdwaalt van de realiteit dat God er geen ideale gemeente op na houdt. Het heeft God behaagd met zondaren te willen leven, hen met zich te verzoenen en hen in de gemeenschap met Christus te stellen. Idealen die daarboven uitgaan, hebben te maken met je eigen verlangens, misschien ook wel met een gebrek aan zelfkennis. Ze leiden je af van God en van de realiteit van je zondig-zijn. Ze leiden je af van de realiteit van de genade. Ze belemmeren het zicht op wat de gemeente van Christus werkelijk is. ‘Elke menselijke wensdroom die in de christelijke gemeenschap wordt binnengebracht, belemmert de echte gemeenschap en moet stukgebroken worden, opdat de echte gemeenschap zal kunnen leven’ (p. 19). Als wij deze radicale gedachten over ideaal en werkelijkheid lezen, komen 14


ze nogal tegendraads op ons over. Want in de praktijk van de kerk, zeker ook in het missionaire werk, ontmoeten we bevlogen mensen die juist wel hooggestemde idealen koesteren. Bovendien: we kunnen ons bijna niet voorstellen dat mensen zonder idealen aan de slag gaan en vernieuwingen in gang zetten. We kennen predikanten die hun werk in een gemeente beginnen door alle leden uit te nodigen een brief te schrijven over wat hun ideaal zou zijn. Waar zou de gemeente over zoveel jaar moeten staan? En wat is er nodig om daar samen naartoe te werken? Ik denk dat we ons in deze dingen niet zo rigoureus moeten opstellen dat we totaal niet over deze zaken willen praten. Met heel wat suggesties die het echtpaar aandroeg konden we aan de slag, als een bijdrage aan de gemeente als gemeenschap. En het formuleren van idealen als een wenkend perspectief kan een goede manier zijn om gemeenteleden uit hun traagheid te halen. Maar bij alles wat we organiseren, kunnen we ons voordeel doen met de waarschuwing van Bonhoeffer: Welke gedachten over de gemeente liggen ten grondslag aan je werk? Ren je achter je eigen ideaal aan, omdat er in jouw ogen nog zo veel aan de gemeente mankeert? Of ben je al begonnen om te danken voor de gemeente zoals die er nu is? ‘Het is genade van God, dat in deze wereld een gemeente zichtbaar, rondom Woord en sacramenten, bijeen mag komen’ (p. 10).

Gemeente als gave Het viel me bij herlezing van Leven met elkander op en het ontroerde me zelfs, omdat ik moest constateren dat ik het te weinig doe: danken voor de gemeente als gemeenschap van Christus. Bonhoeffer geeft predikanten die klagen over hun gemeenten er fors van langs, omdat ze zich veeleer dienen te realiseren dat het een grote genade is dat de gemeente überhaupt bestaat en dat zij daar voorganger van mogen zijn. ‘Een dominee hoort niet over zijn gemeente te klagen, helemaal niet tegenover mensen, maar ook niet tegenover God’ (p. 22). God heeft de gemeente in zijn gunst in het leven geroepen opdat we niet op ons eentje hoeven te geloven. Daarom heeft Hij er van meet af aan voor gezorgd dat Hij niet maar her en der een enkeling tot geloof riep, maar dat Hij zich een volk heeft geformeerd, een gemeenschap. Dat is een grote genade van God, die ons is geschonken. De verwondering daarover herontdekken we soms als we horen over chris15


tenen in de verstrooiing of in verdrukking en vervolging. Een bezoek van medechristenen kan hen zeer vertroosten. Het is een diepe vreugde om de broederschap te mogen ervaren, bijvoorbeeld in de viering van het avondmaal, ook al blijf je soms door een taalbarrière van elkaar gescheiden. Maar ook al kennen we elkaar nauwelijks en verloopt de communicatie gebrekkig, we zijn in dezelfde doop met Christus gedoopt. We horen bij Hem en daarom bij elkaar. Het is belangrijk om deze vreugde en dankbaarheid als vertrekpunt te nemen voor ons denken over de gemeente. Vervolgens is dan de vraag: Als we dat geschenk zo ervaren, hoe kunnen we dan nog meer gestalte geven aan de gemeenschap van Christus, in en rond onze erediensten, in de vorm van onze avondmaalsviering, in de doordeweekse ontmoetingen van gemeenteleden, en noem alle voorbeelden maar op? Maar dan dus vanuit de dankbaarheid en vanuit het gegeven dat wij al gemeente zijn, nog voordat wij ook maar een vorm hebben bedacht. Dat is wat anders dan wanneer wij de noodzakelijke randvoorwaarden voor een ideale gemeente formuleren, die vervolgens proberen te creëren en teleurgesteld afhaken en naar een andere gemeente vertrekken als het ‘hier niet is gelukt’. Bonhoeffer schrijft in dit verband zeer behartigenswaardige dingen over het gevaar van idealen. Als de idealen mislukken, komt vaak het volkomen tegenbeeld van de christen aan het licht: mensen worden boos, haken in het ergste geval helemaal af, vallen terug in ongeloof, wat ook alles te maken heeft met persoonlijke teleurstelling. Neem je je eigen idealen als uitgangspunt, dan ben je bezig om van onderop naar de gedroomde gemeente toe te werken. Bonhoeffer pleit er daarentegen voor om de gemeente eerst te leren zien als een geschenk van boven, voordat je kijkt naar wat je er verder zou kunnen doen. ‘Wij treden de gemeenschap niet binnen als mensen die iets te eisen hebben, maar als dankbare en ontvangende mensen’ (p. 20).

Individualisering Het gesprek met het echtpaar, ruim dertig jaar geleden, is nog kinderspel vergeleken met de vragen waar we vandaag in de gemeente mee te maken hebben. Bij herlezing van Leven met elkander realiseerde ik me met een schok 16


hoe actueel dat boekje is. Bonhoeffer schreef het tussen de beide wereldoorlogen, in de tijd waarin de grote volkskerken in Duitsland nog tamelijk vol zaten. De gedachte dat je vanaf je geboorte deel uitmaakt van een kerk, kregen mensen met de paplepel ingegoten. De idee dat je voor een kerk kon kiezen, leefde wel in bepaalde vrije groepen, maar dat waren randverschijnselen. De kerk is de kerk der eeuwen waarin je bent geboren; het is de kerk van het volk, de kerk van het ambt en de sacramenten, de kerk van Christus. Dat alles kon Bonhoeffer onderschrijven. Er dreigde echter een ander gevaar: de vermenging van het christendom met het opkomende nationalisme, waarbij het leek alsof het christelijk geloof en het gesundes Volksempfinden naadloos op elkaar aansloten. Daarom was het ook zeer nodig uit te leggen wat het eigene van de gemeente als gemeente van Christus was; dat was namelijk heel iets anders dan de gemeente van ‘Duitse christenen’. In onze tijd liggen de fronten anders, maar dat maakt de inzet van Bonhoeffer voor ons zeker niet minder spannend. In sociologische termen wordt onze tijd gekenmerkt door individualisering en subjectivering. Hoe sterk de invloed van die ontwikkelingen is, merk ik als ik in het kielzog van Bonhoeffer bijvoorbeeld op gemeenteavonden of in de kerkelijke pers een pleidooi voer voor de gemeente die allang aan mijn individuele keuzes is voorafgegaan. Dat lijkt een opvatting uit een lang vervlogen tijd, die volkomen vreemd is aan de onze. Is het mogelijk het onopgeefbaar bijbelse gehalte van deze opvatting vast te houden in een tijd van individualisering? Dat is dan de vraag waar het om gaat. De individualisering is een gegeven in onze cultuur. Daar kunnen we kritische kanttekeningen bij plaatsen, maar het heeft geen zin om tegen windmolens te vechten. Een cultuur valt niet te ontkennen, we moeten linksom of rechtsom ermee dealen. We moeten ook niet denken dat de voorafgaande cultuur, waarin het collectieve meer op de voorgrond stond, in alle opzichten beter was of in ieder geval veel dichter bij het evangelie stond. Bonhoeffer kon daar als geen ander over meepraten, want in zijn dagen wist Hitler de volksmassa’s te bespelen. Het viel niet mee om als enkeling tegen de stroom in te gaan. Kenmerkend voor onze huidige cultuur van individualisering is in ieder geval dat mensen in hoge mate zelf bepalen welke keuzes zij maken. Dat heeft onherroepelijk zijn weerslag op de betrokkenheid bij de kerk. Het is allerminst vanzelfsprekend dat mensen lid blijven van de kerk waar ze in 17


geboren zijn. Het lijkt bij de groei naar volwassenheid te horen dat je op een gegeven moment je positie ten opzichte van het geloof bepaalt, al dan niet in combinatie met het lidmaatschap van een kerkelijke gemeente. En als mensen verhuizen, sluiten ze zich in hun nieuwe woonomgeving niet vanzelfsprekend aan bij de kerk waar ze toe behoorden, maar ze maken een rondje langs een aantal gemeenten en besluiten daarna welke het best bij hen past. Op onderdelen kun je je vragen stellen bij dit gedrag, maar dit patroon is niet zomaar te doorbreken, omdat het deel uitmaakt van de culturele verandering van het collectieve naar het individuele.

SeriÍle monogamie Toch meen ik dat ook binnen onze individualistische cultuur de inbreng van Bonhoeffer op een nieuwe manier van betekenis kan zijn. Want als we even terugkeren naar de praktijk: op een gegeven moment is er een weloverwogen keuze gemaakt voor een gemeente; na een verhuizing, door een relatie die men is aangegaan, of door andere omstandigheden. Hoe gaat het dan verder? De nieuwgekozen gemeente kan door de cultuur waarin wij nu eenmaal leven de gestalte hebben van een keuzekerk. Mensen behoren niet van generatie op generatie bij deze gemeente, maar mensen hebben ervoor gekozen bij deze gemeente te behoren vanwege bepaalde kenmerken waarvan ze vonden dat die bij hen pasten. Nu zal het er echter vervolgens om gaan juist ook deze gemeente te beschouwen als een gestalte van de gemeente van Jezus Christus, die niet berust op religieuze gevoelens van mensen die ooit besloten hebben dat ze daar ook een vorm aan gingen geven door middel van gemeentestichting. Kun je deze gemeente, die er was voordat jij er was, zien als een geschenk van Christus? Kun je God danken voor de broeders en zusters, voor wie jij niet gekozen hebt, maar die Hij in zijn genade op je pad gebracht heeft? Je hebt immers voor een bepaalde gemeente gekozen, niet voor elk van de paar honderd leden afzonderlijk‌ Het is vechten tegen de bierkaai wanneer we ons met Bonhoeffer in de hand verzetten tegen de cultuur van individualisering. Maar zijn pleidooi krijgt een nieuwe actuele spits wanneer mensen in de nieuwgekozen gemeente tegen dingen aanlopen waar je in elke gemeente mee te maken kunt krijgen, namelijk dat er mensen zijn die ons niet liggen, dat onze idealen er 18


niet verwezenlijkt worden, dat het allemaal zoveel minder voorstelt dan wij zo vurig hoopten in onze dromen. Dan gaan alle vragen opnieuw spelen. Wat doe je dan? Op zoek naar een volgende gemeente? Sommige mensen praktiseren seriële monogamie: ze hebben in de loop van hun leven diverse relaties. Aan elk van die partners zijn ze trouw zolang de relatie standhoudt. Daarna stappen ze weer over naar een ander. Datzelfde beeld zie je ook op het kerkelijk erf. Sommige godsdienstsociologen vinden het getuigen van realisme, als je er in de kerk van uitgaat dat mensen minstens vijf, zes keer in hun leven van gemeente switchen, omdat dat nu eenmaal hoort bij deze cultuur. Maar als we dit spoor volgen en om de zoveel tijd een gemeente kiezen die op dat moment het best bij ons past, dan is dat intussen geen kwestie meer van een individualistische cultuur, waar we noodzakelijkerwijze mee moeten dealen, maar dan is er meer aan de hand. We hoeven niet tot seriële monogamie te vervallen omdat we in een individua­ listische cultuur leven. Hier zijn we nog steeds zelf bij. En hier spelen diepe overtuigingen een rol, zowel ten aanzien van de vraag wat een huwelijk inhoudt, alsook ten aanzien van de vraag wat een gemeente ten diepste is. Hier wordt Bonhoeffer dan ook opnieuw actueel. Elke keer voor een andere gemeente kiezen getuigt ervan dat men totaal niet heeft begrepen wat gemeente van Christus zijn betekent. Het mag dan ook niet vergoelijkt worden op grond van het feit dat we nu eenmaal in een individualistische cultuur leven. Het is goed beschouwd niet minder dan ketterij. Een kerkeraad die dat niet meer durft te zeggen, op grond van het feit dat men bang is dan het verwijt te krijgen zijn tijd niet te verstaan, koestert een onterechte angst. Het is ketterij, omdat de gemeente zo verwordt tot een genootschap van godsdienstige mensen die iets met elkaar hebben. Deze mensen vergissen zich als ze menen zo ook iets met Christus te hebben. Intussen besef ik heel goed dat wanneer we het zo stellen, ons harde oordeel als een boemerang naar onszelf terugkomt omdat wij als christenen in het verleden het lichaam van Christus reeds vele malen gebroken hebben. Stelligheid gaat hier daarom altijd hand in hand met schuchterheid. Het feit dat de gemeente van Christus ongedeeld is en aan mij voorafgaat, is voor mij zeer duidelijk. Daar kan ik stellig over zijn. Maar we leven al enkele eeuwen in grote zonde als het gaat om de kerkelijke verdeeldheid. In de afgelopen eeuwen heeft zich de ene splitsing na de andere voltrokken. We zien vandaag talloze keuzekerken en vrije groepen en het versplinteringsproces gaat onver19


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.