2010Lokaal16

Page 1

Halfmaandelijks magazine van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw - Paviljoenstraat 9 - 1030 Brussel | verschijnt 20 x per jaar | Afgiftekantoor Gent X | P2A9746

NR 16 VAN 16 oktober 2010

VVSG-MAGAZINE VOOR GEMEENTE EN OCMW

Europees jaar van de armoede: OCMW’s proberen het tij te keren Zonder een sociaal Europa dweilen OCMW’s met de kraan open OCMW’s willen armoede liever voorkomen Plattelandsarmoede: onzichtbaar en dus onbekend


citroen.be

Citroën maakt uw werk lichter. Y

F

Y

Bij Citroën denken we aan alles om u het leven en zeker uw werk makkelijker te maken. We zijn intussen al 10 jaar leider op de markt van de bedrijfsvoertuigen. Bij ons kunt u dan ook vertrouwen op een uniek dealernet van professionals. Zij kennen uw behoeften en uw eisen als geen ander. En daarom kunt u in alle omstandigheden helemaal gerust zijn. Met Citroën werkt u in alle vrijheid en zonder zorgen.


INHOUD

LOKAAL NUMMER 16 VAN 16 OKTOber 2010

20 BART LASUY

OCMW’s willen armoede liever voorkomen

5 Opinie: Samen tegen armoede. Ik ook.

KORT LOKAAL

STEFAN dewickere

In Ledeberg bakken de Turkse bakkers dagelijks lekker en goedkoop brood.

OCMW’s leveren maatwerk voor mensen in moeilijkheden, maar de voorzitters zouden liever structureel en preventief werken. ‘We zouden ons overbodig moeten maken,’ vindt Luc Asselman. Maar Theo Janssens ziet door de verkleuring van de armoede een nieuwe doelgroep aankomen. Voor Franceska Verhenne wordt de groep armen groter omdat de samenleving complexer wordt.

6 Nieuws, print & web, perspiraat, column

SPECIAL ARMOEDE ORGANISATIE

20 Interview met Luc Asselman, Franceska Verhenne en Theo Janssens OCMW’s willen armoede liever voorkomen 24 De OCMW-raad van Kortrijk

WERKVELD 26 Hoe armer, hoe ongezonder 30 Participatie van maatschappelijk kwetsbare kinderen loont altijd 32 Lokale netwerken van vlees en bloed 34 Nieuwe praktijk in Oudenaarde: de OK-pas 35 Klare kijk: Mogen artikel zestigers in de bouw werken? 36 Plattelandsarmoede: onzichtbaar en dus onbekend 40 Nieuwe praktijk in Lokeren: Dallas, portret van een Lokerse sociale woonwijk 42 Gekleurde armoede: OCMW’s zoeken de goede aanpak 46 OCMW Puurs en Eigen Woning werken samen aan sociaal woonbeleid 48 Energiesnoeiers op het kruispunt van milieu, tewerkstelling en sociaal beleid

WETMATIG 50 Berichten en publicaties 46 Agenda & Triljoen

Hoe armer, hoe ongezonder De gezondheidskloof wordt groter in BelgiĂŤ. De meeste gezondheidsacties verbeteren de gemiddelde toestand van de bevolking maar ze verkleinen nauwelijks de gezondheidskloof omdat mensen ook hun levensloop meenemen. Een breder beleid dringt zich op.

ISABELLE PATEER

FORUM

26

42 Gekleurde armoede: OCMW’s zoeken de goede aanpak ISABELLE PATEER

12 Tof Thissen inspireert maatschappelijk werk bij OCMW’s 15 Op zoek naar een gemeentelijke armoede-indicator 18 Zonder een sociaal Europa dweilen de OCMW’s met de kraan open

Het aantal armen van vreemde origine neemt toe. Communicatie is dikwijls een hinderpaal, maar zeker ook het gebrek aan transparante dienstverlening. 16 oktober 2010 LOKAAL 3


03287

SOS HUISVESTING • Modellen en tips voor de organisatie van tijdelijke huisvesting door het OCMW

-00328-7

G

HUISVESTIN

Modellen en tips voor de organisatie van tijdelijke huisvesting door het OCMW Geert De Bolle I Erna Poesmans

I Lut Verbeeck

NIEUW!

SOS HUISVESTING

Modellen en tips voor de organisatie van tijdelijke huisvesting door het OCMW Auteurs: Geert De Bolle (OCMW Kortrijk), Erna Poesmans (OCMW Hasselt), Lut Verbeeck (OCMW Puurs) Elk OCMW krijgt te maken met mensen die in woonnood verkeren. Het is dan ook een noodzaak om zich zo te organiseren dat men een antwoord kan bieden op acute vragen naar onderdak. Een mogelijk antwoord is het zelf organiseren van tijdelijke opvang – in deze publicatie ‘doorgangswoning’ genoemd. Terwijl de bewoners in een doorgangswoning verblijven, begeleidt het OCMW hen bij het zoeken naar een betere huisvestingssituatie. “SOS Huisvesting” is gebaseerd op de ervaringen van talrijke OCMW’s. in het eerste deel van de publicatie bekijken de auteurs op welke wijze tijdelijke opvang van mensen met acute woonproblemen door het OCMW kan georganiseerd worden: drie concrete deelmodellen en de bijbehorende keuzes worden voorgesteld. Het tweede deel richt zich tot de begeleiders van de bewoners. De auteurs bespreken het proces van intake tot toewijzing van de woning, de begeleiding tijdens de bewoning en de nazorg. Goedlopende projecten, concrete tips, verhalen van woonbegeleiders, maatschappelijk werkers en ondersteunende diensten krijgen een plaats in dit boek.

LOKALE BESTUREN EN WONEN Het handboek “Lokale besturen en wonen” informeert de lokale overheden over alle instrumenten die voorhanden zijn tot uitvoering van een ‘lokaal woonbeleid’. De helder geschreven en praktijkgerichte teksten zijn erop gericht de verantwoordelijken binnen het OCMW, het gemeentebestuur en de huisvestingsmaatschappij te helpen bij de uitvoering van hun ‘woonopdracht’. Het handboek bevat een cd-rom met modelovereenkomsten en modelformulieren. Daarnaast vindt u ook praktijkvoorbeelden en een verwijzing naar nuttige basiswerken en websites. Het handboek voor de OCMW-verantwoordelijke in “Lokale Besturen en Wonen” krijgt u een uitgebreide bespreking van de beschikbare instrumenten voor individuele ondersteuning van OCMWcliënten. Ook de wettelijke verplichtingen en mogelijkheden ten aanzien van daklozen en asielzoekers worden in dit handboek behandeld. Lut Verbeeck, voormalig VVsG-stafmedewerker sociale huisvesting en huidig diensthoofd sociale zorg van het OCMW in Puurs draagt de fakkel over aan nathalie Debast, VVsG-stafmedewerker armoede, energie en wonen en vakspecialist inzake ‘OCMW en wonen’ die vanaf 2010 zal optreden als auteur van het handboek. Het handboek voor de gemeentelijke verantwoordelijke Het handboek brengt u ook op een complete en overzichtelijke manier de gehele regelgeving inzake huisvesting en maakt de verbanden tussen huisvesting en andere beleidsterreinen duidelijk. Kortom, u vindt er alle informatie voor de organisatie van een lokaal woningbeleid. Auteur is Xavier Buijs, VVsG-stafmedewerker en specialist ‘Gemeente en wonen’. Het handboek voor de sociale huisvestingsmaatschappij “Lokale Besturen en Wonen” beschrijft ook de opdrachten en werking van de sociale huisvestingsmaatschappijen. naast deze praktijkgerichte informatie wordt dan ook aandacht besteed aan de samenwerkingsvormen met de lokale besturen en de deelname aan het ‘lokaal woonbeleid’. Auteur is Marc Putman, ex-directeur WoninGent.

Bestelkaart Politeia // Ravensteingalerij 28 // 1000 Brussel // Fax: 02 289 26 19 // Tel: 02 289 26 10. Of bestel via www.politeia.be // e-mail: info@politeia.be

Ja, ik bestel ........

ex. van SOS HuiSveSting, isBn 9782509003287, prijs: 35 euro* (VVsG-leden), 39 euro* (niet-leden)

........ ex van LOkaLe beSturen en wOnen (4 ringmappen, incl. cd-rom)**, isBn 9057180626, prijs: 109 euro* (VVsG-leden), 129 euro* (niet-leden) Bestuur/Organisatie: ........................................................................................................................... naam: ................................................................................................................................................. Functie: ............................................................................................................................................... E-mail: ................................................................................................................................................. Tel.: ..................................................................................................................................................... Adres: ................................................................................................................................................. BTW: ...................................................................................................................................................

Datum en handtekening

* Prijzen inclusief BTW en exclusief verzendingskosten. Prijzen geldig tot 31-12-2010. Consulteer www.politeia.be voor actuele prijzen. ** Het betreft hier een losbladig werk. De bijwerkingen worden automatisch opgestuurd tot schriftelijke wederopzegging van het abonnement. Prijs: 0,49 euro/blz. (29 euro per cd-update).Uw gegevens worden door ons in een bestand bijgehouden en niet aan derden doorgegeven. Overeenkomstig de wet op de privacy heeft u inzage- en correctierecht.


opinie PIET VAN SCHUYLENBERGH

Samen tegen armoede. Ik ook. Stefan Dewickere

ondersteunen. Want iedereen heeft het recht op een plaats in onze samenleving. Armoede moet de wereld uit. www.ook-ik.be

v e r e n i g d e

TEGEN AR EN

terecht komen

v e r e n i g d e Armoede is geen marginaal feit. Het komt meer voor dan u denkt. Armoede is complex,vaak onzichtbaar en heeft altijd een ander gezicht. In elke gemeente zet het OCMW zich in om mensen in armoede te

2010 is het Europese jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebeleid Philippe Courard zet samen met de afdelingen OCMW’s van de drie verenigingen van steden en gemeenten een communicatiecampagne op. De bedoeling is de publieke opinie te sensibiliseren over armoede en sociale uitsluiting en over de emancipatorische rol die de OCMW’s op dat vlak spelen. De campagne werd in de nationale media gelanceerd op 15 september en wordt ondersteund door Miss BelgiĂŤ 2010 Cilou Annys. Daarnaast lopen er in september en oktober talloze lokale acties, onder dezelfde noemer en versterkt door communicatiemateriaal dat in de nationale campagne past. Al 300 van de 589 OCMW’s in BelgiĂŤ doen mee. De boodschap gaat uit van de Verenigde OCMW’s met als campagneslogan: ‘Samen tegen armoede. Ik ook.’ OCMW’s zorgen ervoor dat mensen De VVSG steunt deze campagne volkomen. Ze biedt ons de kans de OCMW’s op een positieve manier aan de brede er weer bij kunnen horen. publieke opinie te presenteren. Meer informatie over deze campagne, tips en een draaiboek voor lokale acties vindt u op www.ook-ik.be. De teneur van de campagne is positief en krachtig: OCMW’s zorgen ervoor dat mensen er weer bij kunnen horen. Maatschappelijke participatie dus, wat veel meer is dan openbare onderstand en heel veel mensen aanbelangt. Armoede is niet uitsluitend een kwestie van een te laag inkomen, maar heeft te maken met niet of onvoldoende kunnen deelnemen aan de samenleving. Dat uit zich op talloze levensdomeinen: geen werk, niet participeren aan het verenigingsleven, onvoldoende onderwijskansen, minder goede toegang tot de gezondheidszorg en slechte huisvesting. En dat zijn nu precies terreinen waarop de lokale besturen in het algemeen en de OCMW’s in het bijzonder al sinds jaar en dag heel concrete diensten aanbieden. Hiervoor hebben ze niet gewacht op een Europees jaar van de armoedebestrijding. Het werk gaat door. Armoedebestrijding is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheidsniveaus. Op Europees niveau willen enkele lidstaten niet weten van een menswaardig minimuminkomen. Dat mag de volgende federale regering er niet van weerhouden om op Belgisch niveau toch te doen wat moet gebeuren: de laagste inkomens optrekken tot de Europese armoedegrens. I SAM

EDE. MO

Iedereen kan in

Armoede

Piet Van Schuylenbergh, VVSG-directeur afdeling OCMW’s

LOKAAL is het magazine en ledenblad van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw en verschijnt tweemaal per maand

Verantwoordelijk uitgever Mark Suykens, directeur VVSG Bladmanagement Jan Van Alsenoy Hoofdredactie Marlies van Bouwel, T 02-211 55 46

Paviljoenstraat 9, 1030 Brussel T 02-211 55 00 • F 02-211 56 00 lokaal@vvsg.be www.vvsg.be

Kernredactie Pieter Plas, Inge Ruiters, Jan Van Alsenoy, Bart Van Moerkerke Columnisten Johan Ackaert, Pieter Bos, Nora Van Meeuwen

Redactiesecretariaat Inge Ruiters, T 02‑211 55 44

Illustraties Bart Lasuy, Stefan Dewickere, Layla Aerts (fotografen), Nix (cartoonist)

Eindredactie Marleen Capelle

Vormgeving Ties Bekaert

Abonnementen VVSG-leden: 80 euro, vanaf 10 ex. 67 euro; niet-leden: 150 euro VVSG, Nicole Van Wichelen T 02-211 55 43 Regie vacatures nicole.vanwichelen@vvsg.be T 02-211 55 43 Regie advertenties Cprojects&Advertising, Peter De Vester, T 03 326 18 92, media@cprojects.be

Drukwerk Schaubroeck (Nazareth) Lokaal wordt gedrukt op het kringlooppapier Cyclus (100% post consumer)

VVSG-bestuur Luc Martens, voorzitter Sas van Rouveroij, voorzitter raad van bestuur Theo Janssens, voorzitter afdeling OCMW’s

Ondertekende artikels verbinden alleen de auteurs. Reacties zijn welkom. De redactie zal deze naar eigen inzicht al dan niet opnemen, inkorten of er melding van maken. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/ of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, elektronische drager of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Met de steun van Dexia en Ethias, partners van de VVSG

16 oktober 2010 LOKAAL 5


STEFAN DEWICKERE

KORT LOKAAL NIEUWS

De VDAB testkandidaten voor toezichtberoepen op conflicthantering.

VDAB-assessment voor toezichtberoepen Op 27 oktober organiseren de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) en Diverscity (het samenwerkingsverband tussen de VVSG en de drie overheidsvakbonden) een informatiesessie over VDAB-assessment voor toezichtberoepen.

D

e VDAB heeft een assessment uitgewerkt voor werkzoekenden die aan de slag willen in een publiektoezichtberoep. Voorbeelden van zulke beroepen zijn gemeenschapswacht, containerparkwachter, zwembadredder, politieman of -vrouw, brandweerman of -vrouw, sportevenementopzichter, parkeerwachter. Tijdens de sessie vernemen

gemeenten hoe de VDAB kan helpen met het zoeken en vinden van kandidaten voor toezichtberoepen. De VDAB test de kandidaten op observeren, instructies begrijpen en communicatie (conflicthantering). In gesprekken gaat hij na of en voor welke toezichtfunctie de kandidaten geschikt zijn. Na afloop krijgt de werkzoekende een

advies voor een bepaalde functie. Wilt u weten hoe u met de VDAB uw voordeel kunt doen met gescreende, gemotiveerde kandidaten voor de toezichtberoepen in uw gemeente? Wilt u vernemen wat zo’n assessment inhoudt? Kom dan op 27 oktober in de voormiddag naar de gratis informatiesessie in de VVSG-kantoren te Brussel. Inschrijven is verplicht. Nadja Desmet en Pol Despeghel ÎÎwww.vvsg.be (kalender)

Waregem opent stadswinkel

I

n 2007 werd Waregem uitgeroepen tot eenvoudigste stad van Vlaanderen met haar plan om een stadswinkel te openen. Drie jaar later, op 27 september, mocht burgemeester Kurt Vanryckeghem eindelijk het lintje doorknippen. Had het stadhuis vroeger maar liefst vijf ingangen – waardoor iedereen zomaar bij de administratieve diensten kon binnenlopen – dan is de stadswin6 LOKAAL 16 oktober 2010

kel nu de enige poort. Inwoners kunnen er documenten afhalen zoals een uittreksel uit de geboorteakte of een milieuvergunning. Ze kunnen er ook terecht met vragen over enkele OCMWproducten zoals schoonmaakhulp of warme maaltijden, of om kaartjes te kopen voor een voorstelling in het cultuurcentrum. De twee baliemedewerkers zullen de eenvoudige vragen met-

een zelf oplossen. Voor meer specifieke vragen verwijzen ze door naar de gespecialiseerde diensten in het stadhuis. In de stadswinkel krijgen behalve deze frontoffice ook de sociale dienst en op de bovenverdieping de dienst Externe Zaken (informatie, toerisme, feestelijkheden) een plek. Bart Van Moerkerke


PRINT & WEB

GF

Handleiding ‘Omgaan met oorlogserfgoed’

Gemeenten organiseren basisonderwijs dicht bij de burger.

Gemeentelijk basisonderwijs in de lift Het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG) vergeleek de leerlingencijfers van september 2010 met die van 2009 en constateerde met enige trots dat het goed gaat met de gemeentelijke basisscholen. Begin september telde het gemeentelijk basisonderwijs immers 144.809 kinderen (gewoon en buitengewoon samen), 1197 meer dan vorig schooljaar.

A

l voor het vijfde jaar op rij stijgt de bevolking van het kleuteronderwijs significant, dit jaar met 1,95%. Dat brengt de stijging in drie jaar op 8,3%. Allicht heeft dat dit schooljaar te maken met de inspanning van verschillende steden, waaronder Antwerpen om plaatsen bij te creĂŤren. Gemeenten nemen hun verantwoordelijkheid om basisonderwijs dicht bij de burger te organiseren en ze investeren daar ook in. Zo is bijvoorbeeld in Dilbeek een basisschool opgericht en een vestigingsplaats

voor kleuters overgenomen van het vrij onderwijs. Riemst maakte zijn aanbod transparanter door vestigingsplaatsen en niveaus tussen gemeentelijk en vrij onderwijs te herschikken. In Hamme was de gemeentelijke kleuterschool met een gedeeltelijke sluiting bedreigd, maar de gemeente koos een nieuwe locatie om de school groeikansen te geven. In totaal kiezen dit schooljaar 22.348 leerlingen voor gemeentelijk secundair onderwijs, ten opzichte van 22.717 vorig jaar. Vooral het Kunst Secundair Onderwijs doet het goed met 6,3% stijging in de vier scholen die dit aanbieden. Ook het Buitengewoon Secundair Onderwijs en het Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs blijven stijgen. De cijfers van het deeltijds kunstonderwijs en het volwassenenonderwijs zijn pas eind september beschikbaar.

Zowel gemeentebesturen als privÊpersonen tonen een toenemende bezorgdheid over het behoud en beheer van kwetsbare oorlogsrelicten. Het is echter niet altijd duidelijk welke rol ze op dit vlak kunnen spelen qua instandhouding en kennisverspreiding. Deze handleiding van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) biedt ondersteuning en een leidraad om een complete oorlogserfgoedbeleving in de toekomst (en in het bijzonder met het oog op de herdenkingen in 2014-2018) mogelijk te maken. Praktische tips en suggesties voor onderzoek, instandhouding, beheer en publieke ontsluiting worden verstrekt voor de verschillende soorten oorlogserfgoed (bunkers en schuilplaatsen, gedenkstenen, barakken, observatieposten, oorlogsgraven en -begraafplaatsen‌). De handleiding bevat contactadressen, wetgeving, informatie over premies, literatuur, websites en nog meer gedetailleerde informatie. De publicatie kan worden gedownload of besteld via onderstaande site. www.vioe.be.

Marleen De Vry ĂŽĂŽanne.berckmoes@ovsg.be, T 02-506 41 54

Tot 31 oktober: Europese wedstrijd lokale initiatieven voor integratie oudere migranten Lokale besturen kunnen veel doen om de levenskwaliteit van hun inwoners te verbeteren. Europa organiseert een wedstrijd voor lokale vernieuwende initiatieven voor de integratie van oudere migranten. De vernieuwende initiatieven moeten de levenskwaliteit van oudere migranten op ÊÊn of meer vlakken verbeteren. Voorbeelden van thema’s zijn huisvesting, vrije tijd, cultuur of ondersteuning van vrijwilligerswerking. De prijsuitreiking vindt plaats op 9 februari 2011. ÎÎwww.aktioncourage.org (ELACinenglish).

Online: nieuwsbrief en webstek Centrum voor Taal en Onderwijs Voor wie bij wil blijven op het vlak van taalvaardigheidsonderwijs, taalbeleid op school, taalstimulering, taal in alle vakken, taaltoetsen en nog veel meer, is de nieuwe nieuwsbrief van het Centrum voor Taal en Onderwijs (KULeuven) een must: http://cteno.be/nieuwsbrief/. Maar het Centrum heeft nog meer in petto: de opleiding taalexpert in het onderwijs, het handboek taalbeleid basisonderwijs, lesmateriaal en een nieuw vormingsaanbod. Â www.cteno.be

16 oktober 2010 LOKAAL 7


STEFAN DEWICKERE

KORT LOKAAL NIEUWS

De meeste jongeren verwachten een duidelijke afkeuring van hun vrienden als ze cannabis zouden proberen of gebruiken.

Drug- en alcoholgebruik bij jongeren evolueert positief Sinds het schooljaar 2000-2001 vraagt de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) jongeren systematisch naar hun drug- en alcoholgebruik in het secundair onderwijs. Het laatste syntheserapport bevat de resultaten van tien jaar VAD-leerlingenbevraging en vertoont gunstige evoluties in het alcohol- en druggebruik bij jongeren. Om die positieve trend voort te zetten, is blijvende aandacht voor specifieke opvolging van risicogroepen en risicovolle gebruikspatronen nodig.

H

et alcoholgebruik bij de jongste leeftijdsgroep tussen twaalf en veertien jaar is sterk gedaald, van 79% in 2000 naar 56,3% in 2009. Toch blijft het aantal jongeren beneden de zestien dat alcohol drinkt, veel te hoog. Sensibilisering van jongeren zelf, ouders en opvoeders, horeca en detailhandel blijft nodig om de beginleeftijd voor alcoholgebruik verder omhoog te krijgen. De laatste jaren stelt de VAD echter een verontrustende tendens vast over de functie van het alcoholgebruik bij zeventien- en achttienjarigen. Ongeveer 20% van hen geeft aan alcohol te drinken om dronken te worden. Bij jongens is dit fenomeen veel groter dan bij meisjes: 86% jongens tegenover slechts 14% meisjes. Deze beperkte groep moet nauwlettend in de gaten gehouden worden zodat hun gedrag niet de norm wordt. 8 LOKAAL 16 oktober 2010

Het aantal jongeren tussen twaalf en achttien jaar dat ooit heeft gerookt en het aantal dagelijkse rokers daalde tussen 2000 en 2009. De laatste jaren blijft het percentage steken op 24%. Bij de jonge leeftijdsgroep van twaalf tot veertien jaar zien we de grootste daling. Ook het ooitgebruik en het regelmatige (wekelijks tot dagelijks) gebruik van cannabis daalt tussen 2000 en 2009. Opvallend, maar niet echt verwonderlijk: bijna alle jongeren die cannabis gebruiken roken ook tabak; slechts 1,4% gebruikt cannabis, maar rookt niet. Roken is dus een belangrijke risicofactor voor cannabisgebruik en niet roken vormt er bijgevolg een belangrijke buffer tegen. Vanaf de leeftijd van vijftien, zestien jaar is de stijging van het aantal rokers en tegelijk ook die van het aantal cannabisgebruikers het grootst. Die leeftijd is dan ook het moment bij

uitstek om op beide punten aan preventie te doen. Positief is de attitudewijziging sinds 2000 tegenover het proberen en gebruiken van cannabis. Anno 2009 verwachten de meeste jongeren een duidelijke afkeuring van hun vrienden voor het proberen (72%) of gebruiken (83%) van cannabis. Aandacht voor jongens en BSO-leerlingen Over de hele lijn vertonen jongens meer risicogedrag dan meisjes en gebruiken ze meer tabak, alcohol, cannabis en illegale drugs, al zijn de verschillen voor tabak en alcohol beduidend kleiner dan voor cannabis en illegale drugs. Het goede nieuws is dat de dalende trend zich op dezelfde manier zowel bij de jongens als bij de meisjes doorzet. Daarnaast zien we voor alle middelen beduidend meer gebruikers in het beroepsonderwijs. Ook de frequentie van het gebruik en de negatieve ervaringen na gebruik liggen hier het hoogst. Bij deze groep is er de voorbije tien jaar nauwelijks iets veranderd. Sabine Van Cauwenberge ĂŽĂŽVAD-syntheserapport op www.vad.be, knop alcohol en andere drugs, onderzoek


PRINT & WEB

4846

Dat is voor de periode 2006-2008 het gemiddeld aantal kinderen dat jaarlijks in kansarme gezinnen geboren werd. Het grootste aantal vinden we in Antwerpen (1502), Gent (442) en Mechelen (138). Zeven gemeenten hebben geen enkele geboorte in een kansarm gezin: Hove, Bever, Roosdaal, Mesen, Lendelede, Sint-Martens-Latem en Herstappe. Wilt u meer weten over het aantal geboorten in kansarme gezinnen in uw gemeente, surf dan naar www.lokalestatistieken.be.

Gezonde binnenlucht in secundair onderwijs Met het project air@school werken Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en Pascal Smet, zijn collega van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel aan gezonde lucht in klassen.

M

eer dan 80% van de leerlingen en leerkrachten zit wel eens vermoeid in de klas. Ook meer dan de helft heeft last van hoofdpijn. De verluchting in de klassen schiet volgens hen tekort. Nochtans zijn er geen structurele problemen die een goede verluchting in de klas in de weg staan. Verluchten wordt als iets positiefs gezien. Er zijn gewoon duidelijke afspraken nodig. In het project air@school, ontwikkeld door de projectgroep Milieu en Gezondheid op School, kruipt actrice Sien Eggers in de huid

van Claire. Ze stelt de air@schoolkit voor. Ze overtuigt de klas op een ludieke manier regelmatig te verluchten. Ze zet daartoe verschillende materialen in, zoals een poster met raamcontract, een CO2-meter, raamstoppers, een ventilatiewekker, neusknijpers en twee blikken frisse lucht. Alle Vlaamse secundaire scholen ontvingen de dvd en kunnen deelnemen aan dit gratis project. Inge Ruiters ĂŽĂŽwww.airatschool.be

Tot 8 november Scoren met vrijwilligerswerk In het vrijwilligersjaar 2011 beloont de Europese Commissie met de ‘Employee Volunteering Awards Belgium’ bedrijven en overheidsinstanties als ze in vrijwilligersprojecten mensen competenties laten ontwikkelen zodat ze meer kansen hebben op de arbeidsmarkt. Heeft uw lokaal bestuur een vrijwilligersprogramma waarbij medewerkers opleidingen of begeleiding geven aan kinderen of jongeren? Of heeft u vrijwilligersprogramma’s waardoor langdurig werklozen en 50-plussers inzetbaar worden op de arbeidsmarkt? ĂŽĂŽwww.businessandsociety.be

Lokale besturen en hun verzelfstandigde agentschappen Hoe verloopt vandaag de bestuurlijke coÜrdinatie en afstemming tussen de lokale overheid en haar agentschappen, en ook tussen de agentschappen onderling? En hoe kan dit nog verbeterd worden? Hoe kan het lokale bestuur het overzicht bewaren over het geheel van taken en organisaties die op afstand geplaatst zijn, en ervoor zorgen dat de verzelfstandigde agentschappen op een coherente manier mee instaan voor de verwezenlijking van het lokale beleid? Dit boek is gebaseerd op een uitgebreide analyse van verzelfstandiging in de Vlaamse centrumsteden. Het bevat talrijke praktijkaanbevelingen die lokale beleidsmakers, ambtelijke diensten en agentschapshoofden in alle gemeenten kunnen ondersteunen bij het uittekenen van een sectorspecifiek en overkoepelend verzelfstandigingsbeleid. D. De Herdt, K. Verhoest, Lokale besturen en hun verzelfstandigde agentschappen, Uitgeverij Politeia, Brussel, 35 euro

Handleiding Organisatie van het Islamitisch Offerfeest Het Offerfeest vindt dit jaar plaats op 16 november. Het Vlaams Minderhedencentrum brengt samen met het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en de bevoegde federale en Vlaamse overheden een geactualiseerde handleiding uit met tips voor een goede organisatie van het feest. De handleiding beantwoordt vragen als: Wat met de afvalverwerking? Hoe richt je een slachtvloer in? Kun je thuis slachten? Welke erkenning heb je nodig? Lokale besturen zorgen er in belangrijke mate mee voor dat het Offerfeest vlot verloopt. Zo ondersteunen en bewaken de gemeenten de organisatie en inrichting van tijdelijke slachtinrichtingen. De handleiding is te downloaden via www.vmc.be en www.favv-afsca.be

16 oktober 2010 LOKAAL 9


PERSPIRAAT

KORT LOKAAL NIEUWS

“ Ik hoop dat de Vlaamse overheid

voortaan geen deel van de financiering van infrastructuurwerken op de lokale besturen afwendt.

�

Gents burgemeester DaniÍl Termont (sp.a) naar aanleiding van de financiering van het Oosterweeldossier – De Morgen 24/9

“ Het is mijn diepste overtuiging

dat je de steden leefbaarder moet maken. Ik heb er dus geen moeite mee te investeren in stadsontwikkeling. Dat is onze corebusiness.

�

Patrick Janssens (sp.a), burgemeester van Antwerpen – De Tijd 25/9

“Als burgerorganisaties een wijk-

feest willen organiseren, lopen politici elkaar voor de voeten om mee op de foto te staan. Maar als diezelfde burgers zich inlaten met gevoelige ruimtelijke dossiers, ligt dat plots helemaal anders. (‌) Het Oosterweeldossier toont vooral het failliet van een niet-participatief beleid.

�

Bestuurskundigen Filip De Rynck en Bram Wauters (Hogeschool Gent) – De Morgen 24/9

“ Jonge gezinnen zorgen voor een

goede sociale mix. Als ruggengraat van de middenklasse dragen ze heel wat bij tot de leefbaarheid van de stad. Daarom moet er een passend antwoord komen op hun noden.

Europees Charter voor democratisch gebruik cameratoezicht

S

teeds meer lokale besturen maken gebruik van publiek cameratoezicht. Dat blijkt uit recente cijfergegevens van de Privacycommissie: over dit thema werd ze in 2009 volgens haar jaarverslag het meest geconsulteerd. Er liggen ook nog talrijke initiatieven op tafel. De VVSG probeert de aanwezige kennis te verzamelen en te verspreiden, onder meer vanuit de expertisegroep cameratoezicht. Nu wil ook het European Forum for Urban Security (EFUS) met een Europees Charter de lokale besturen aanzetten tot een democratisch en goed doordacht gebruik van cameratoezicht op het publieke domein. Zowel voor de ervaringsdeskundige als voor de geĂŻnteresseerde leek biedt het document een helder overzicht van de voornaamste privacybeginselen en democratische principes (proportionaliteit, legaliteit, noodwendigheid) die gehanteerd moeten worden bij de inzet van dit handhavingsinstrument. Zo hoeft het niet te verwonderen dat dit Charter in de eerste plaats volledig inzet op het gebruik van alternatieve handhavingsinstrumenten en pas in tweede orde op een omzichtige toepassing van publiek cameratoezicht. De VVSG wil de gemeenten die al gebruik maken van cameratoezicht op publieke plaatsen, stimuleren de basisbeginselen uit dit Charter te onderschrijven en toe te passen. Luik doet dat als eerste stad in ons land. Het Charter is in mei officieel voorgesteld op de conferentie ‘Citizens, cities and video surveillance’ in Rotterdam.

Tom De Schepper ĂŽĂŽwww.cctvcharter.eu

�

Sven Gatz en Patricia Ceysens (Open VLD, Vlaams parlement) willen een fiscale korting en meer kinderopvang voor stadsbewoners – De Standaard Online 22/9

“ In Brussel gebruiken de gemeen-

telijke baronnen de volgens hen mislukte Antwerpse fusie als voorbeeld van hoe het nĂ­ĂŠt moet. Dat de Antwerpse structuur met een eengemaakte politiezone, een eengemaakt OCMW en districten een inspiratiebron voor de hoofdstad zou kunnen zijn, willen ze niet horen.

�

Luckas Vander Taelen (Groen!) – Gazet van Antwerpen 18/9

“ De vraag of tunnels op het BAM-

tracĂŠ haalbaar zijn is naast de kwestie. De echte vraag luidt: slagen we erin duurzame stadsontwikkeling te koppelen aan het vinden van een oplossing voor de mobiliteitsproblematiek?

�

Manu Claeys en Peter Verhaeghe van Straten-generaal – De Standaard 18/9

10 LOKAAL 16 oktober 2010

Tot 14 januari 2011 Boerenburenplan Met de projectoproep Boerenburenplan willen Cera en de Boerenbond samenwerking tussen boeren en hun buurt stimuleren. De initiatiefnemers stellen vast dat de land- en tuinbouwbedrijven die erin slagen burgers of consumenten bij hun werking te betrekken, niet alleen een economische maar ook een sociale meerwaarde creĂŤren. Boerenburenplan roept boeren en burgers, particulieren of plaatselijke verenigingen op de koppen bij elkaar te steken en samen een innovatief project uit te werken. De beste tien projecten ontvangen 2500 euro steun en krijgen de nodige hulp om hun plan effectief te realiseren. Om in aanmerking te komen moet het project aan ontvankelijkheids- en beoordelingscriteria voldoen. Voor meer informatie kunt u terecht op onderstaande site. ĂŽĂŽwww.cera.be


PIETER BOS column

Hoe gemeenten in crisistijd over de grenzen samenwerken

H

et Observatorium van de gedecentraliseerde samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en Latijns-Amerika organiseert een conferentie met als thema Gedecentraliseerde samenwerking in crisistijd. De conferentie peilt naar gedecentraliseerde samenwerking vanuit lokale besturen. In vier workshops komen de volgende onderwerpen aan bod: fundamenten van publieke gedecentraliseerde samenwerking, gedecentraliseerde samenwerking en Millenniumdoelstellingen, gedecentraliseerde samenwerking en klimaatverandering, en nieuwe strategieĂŤn en gereedschappen. Hoewel het werk van Observatorio zich vooral op Latijns-Amerika richt, vragen we alle gemeenten die een directe samenwerking met het Zuiden hebben of hierin geĂŻnteresseerd zijn, om op 28 en 29 oktober deel te nemen aan deze conferentie in de lokalen van het ‘Committee of the Regions’, Belliardstraat 101 in Brussel. Het resultaat van de discussies zal een bijdrage leveren aan de voorbereiding van een standpunt van de lokale besturen voor het High-Level Forum over de effectiviteit van hulpverlening in Seoel in november 2011.

De Column Zoals meestal waren de Antwerpenaren er eerst mee. Ze noemden hun stad ’t Stad. Dat was in een tijd dat ze misschien nog gelijk hadden ook: er was toen nog platteland en de Boerenbond was nog geen spiegelpaleis aan een drukke snelweg. Daarna volgde de post. Die investeerde miljoenen om haar complete wagenpark en gebouwenpatrimonium te beschilderen met de woorden ‘De Post’. Kennelijk was er meer verf dan inspiratie. Maar zelfs inspiratieloosheid kan inspirerend werken, want een tijdje later doopte de VRT z’n redactie De Redactie en z’n journaal Het Journaal. Dat konden de mannen van de ijzeren weg, immer in de voorhoede van de vaart der volkeren, niet over hun kant laten gaan. Dus schreven ze op al hun stations Het Station. Het is dat ze in WalloniĂŤ hetzelfde deden, zij het dan met La Gare, anders hadden we er een grootschalig inburgeringsproject van minister Bourgeois in vermoed. Stel het u voor, Vlaanderen als een vriendelijk kinderboek, met overal verklarende opschriften: De Frituur, Het SportcafĂŠ, De Verkaveling, Het Kerkplein, Het Parochiehuis, De Bibliotheek, De Stadswacht‌ Bij nader inzien: eigenlijk zijn we al flink gevorderd. Een mens vraagt zich af waarover die allochtonen nog durven klagen. Leren lezen en klaar is Ali. En daarna dan niet De Moskee schrijven op de moskee natuurlijk. Te veel inburgering is ook niks. Ze moeten hun plaats nog wel kennen. Bon. Als het niet als inburgeringscursus was bedoeld, als wat dan wel? Die

aap kwam onlangs uit de mouw, al bleef een groot bord met opschrift ‘De Aap’ opvallend genoeg uit. De NMBSredenering moet ongeveer als volgt zijn gegaan: als wij onze reizigers al spontaan en gratis zoveel informatie geven, dan mag voor een bijkomende vraag toch wel een kleine vergoeding worden gevraagd. Een gedachtegang een Echt Bedrijf waardig, zou men denken. Maar als de NMBS dan eindelijk eens denkt als een bedrijf, dan is het weer niet goed. Dan blijkt ‘de reiziger’, anders steevast te slaperig om zijn abonnement te tonen, plotsklaps een wakkere burger die zijn verontwaardiging van de perrons schreeuwt. Hij die zijn geld trekt uit geldautomaten, zijn drank uit drankautomaten, zijn brood uit broodautomaten, zijn snacks uit snackautomaten, zijn video’s uit videoautomaten, zijn aardbeien uit aardbeienautomaten en zijn vriendschappen uit de computer, verrekt het om zijn treinticket van een ticketautomaat of zijn reisinformatie van het internet te krijgen. In een mum van tijd was het protest georganiseerd: de Facebookgroep ‘Niet alle treinreizigers hebben internet’ telt al een half miljoen vrienden. Geen wonder dat er bij de NMBS-top mensen zijn die daar allemaal een beetje moedeloos van worden. Ze hebben het steeds vaker over De Ontslagpremie, ook al vinden anderen dat ze dan zouden passeren langs De Kassa. Maar of dat dan Het Einde zou betekenen, dat is De Vraag. I

Ilse Renard ĂŽĂŽwww.vvsg.be, knop internationaal, nieuws, conferentie observatorio in Brussel

16 oktober 2010 LOKAAL 11


Tof Thissen inspireert maatschappelijk werk bij OCMW’s

De OCMW’s raakten gefascineerd door het betoog van Tof Thissen, de Nederlander die stelt dat we mensen met problemen te laat helpen; ze moeten eerst van de glijbaan van het leven donderen in plaats van halfweg al hulp te krijgen (zie Trefdag en Lokaal van 1 juni 2010). Zijn ideeÍn vormden de basis voor een enthousiast en bewogen gesprek met enkele leidinggevenden van OCMW-sociale diensten binnen de stuurgroep sociale diensten van de VVSG. Een gesprek over de uitdagingen en valkuilen van het maatschappelijk werk bij de OCMW’s.

STEFAN DEWICKERE

Nathalie Debast


ORGANISATIE INSPIRATIE

D

e methodiek van maatschappelijk werk in het OCMW is geen zwartwittekening. Marianne De Canne uit Antwerpen: ‘De beslissing of het OCMW tussenkomt, gebeurt altijd op basis van de appreciatie van een situatie. En daar wordt het spanningsveld tussen wat de maatschappij wenst en wat de maatschappelijk werker het beste vindt, soms groot en voelbaar.’ De maatschappij wordt bij het OCMW verpersoonlijkt in zijn raadsleden. Hun politieke logica botst soms met de methodieken van maatschappelijk werk. ‘Iemand die er wat sjofel bijloopt, kan perfect gelukkig zijn en functioneren, maar de maatschappij aanvaardt dat niet. Want wie er onverzorgd bijloopt, heeft minder kans op werk, terwijl dit laatste voor de politici net heel belangrijk is. Hierdoor wordt de maatschappelijk werker onder druk gezet om in te grijpen, al vindt die het al een hele prestatie dat die cliënt zich om de paar dagen wast.’ Hoewel sommigen zich afvragen of het wel logisch is dat het sluitstuk van onze sociale zekerheid afhankelijk is van lokale politiek, vindt de groep het toch positief dat raadsleden beslissen over individuele dossiers. Bij de bespreking van een individueel dossier komen ook hun verschillende referentiekaders samen, hun politieke overwegingen zullen minder een rol spelen: ‘De kracht van de maatschappelijk werkers zit in de methodiek die ze hanteren en waarmee ze vooral hun raadsleden moeten overtuigen.’ Inlevingsvermogen Die methodiek en de manier waarop de maatschappelijk werker met zijn cliënt omgaat, zijn cruciaal. ‘Je moet je cliënt met respect en begrip behandelen, je bezorgdheid uiten. Wat ook de omstandigheden zijn waarin je moet werken of een huisbezoek moet afleggen, het gesprek met je cliënt mag daar niet onder lijden en moet hetzelfde respectvolle gesprek zijn.’ Dat we vandaag meer te maken krijgen met gekleurde armoede maakt de afstand met de cliënt groter, maar het is tegelijk een uitdaging. Sommige maatschappelijk werkers ervaren een grotere drempel om zich in het referentiekader van iemand in armoede te verplaatsen. Of ze richten zich meer op het resultaat dan op het proces om daar te geraken. Daarom is werken met een ervaringsdeskundige in het OCMW zeer positief, vinden ze in OCMW Hasselt. Ook groepswerk heeft

veel troeven omdat je meteen veel mensen bereikt en ze zich bij elkaar betrokken voelen. Zulke methodieken vergen echter een investering, net als het opzetten van partnerschappen. Zoveel meer dan geld geven De groep waarschuwt voor versnippering van hulpverlening. OCMW’s moeten samenwerken met andere instanties, complementariteit zoeken, het zijn allemaal positieve principes: ‘Maar OCMW-hulpverlening mag niet verengen tot het geven van geld, OCMW’s doen zoveel méér. Daarom moet het OCMW ook financiële steun trachten te kaderen in een breder

thema dat nu overigens ook wordt opgenomen in de eindtermen. ‘Dat is een zeer goede zaak. Toch is het een illusie om voor alles een beroep te willen doen op de scholen. Scholen zijn geen opvoeders, hoewel ze die taak almaar meer doorgeschoven krijgen,’ vindt de Leuvense Gert Hambrouck. ‘In het OCMW van Geraardsbergen loopt een project onderbescherming waarbij ook in de deelgemeenten wordt nagegaan welke mensen er niet in slagen om rechten die ze hebben – zoals het Omnio-statuut – ook effectief te verkrijgen,’ vertelt Danny Kindekens van Geraardsbergen. De groep fulmineert: ‘Het is goed dat het OCMW dit nu doet,

De maatschappij wordt bij het OCMW verpersoonlijkt in zijn raadsleden. Hun politieke logica botst soms met de methodieken van maatschappelijk werk. hulpverleningsperspectief. Het OCMW mag niet het imago krijgen van de kwade, moeilijke ouder terwijl andere instanties de zachte, meevoelende ouder kunnen spelen,’ zegt Freddy Langenus van het OCMW Mechelen. Er moeten vandaag op de sociale dienst ook veel taken worden uitgevoerd die niets meer te maken hebben met het werk zelf. ‘Je voelt je soms letterlijk opgezogen door het dagelijkse werk en de administratieve procedures, terwijl er zulke grote uitdagingen voor ons liggen. Hierdoor ben je vandaag soms al blij als je de mensen onder aan de glijbaan kunt opvangen,’ zegt Dirk Van Saene uit Grimbergen. ‘Toch moeten we veel meer hogerop kunnen ingrijpen,’ vindt Karine Lycops van Genk. ‘In de lokale adviescommissie gas en elektriciteit bijvoorbeeld, als je daaraan ook preventie koppelt, zullen mensen de ladder gebruiken, dan laat je hen zelfs niet glijden.’ Om het aantal mensen met problemen te verkleinen is die proactieve werking in de toekomst cruciaal. Een relatief kleine inspanning heeft veel effect en je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen. Maatschappelijk werkers moeten ervan overtuigd worden dat dit op termijn de gunstigste werkwijze is. Er zijn al aanzetten. Zo lopen er op initiatief van OCMW’s projecten in scholen over budgetteren, een

maar het is toch onbegrijpelijk dat dit in tijden van informatisering nog altijd nodig is.’ Ook na de hulpverlening zou je cliënten een tijdje moeten blijven ‘volgen’, aan de zijlijn staan om een oogje op hen te houden. Nu is er veel te weinig nazorg, er is geen tijd voor en ook de middelen ontbreken. Samenleving verbreden De groep is het ten slotte niet helemaal eens met Tof Thissen wanneer hij stelt dat de brandweer altijd onmiddellijk uitrukt als het ergens brandt terwijl sociale hulp afwacht. Je kunt immers niet zeggen dat het maar ‘een klein beetje brandt; ofwel brandt het, ofwel niet’. Sociale problemen kunnen klein beginnen en nog geen ingrijpen vergen. Sommige problemen lossen zich ook op buiten het OCMW of escaleren niet. Anderzijds grijpt het OCMW ook vaak in bij een eerste crisis, maar óók bij een vierde of een vijfde. Bij de zesde crisis moet je soms eens zeggen dat het genoeg is geweest. ‘Sommige cliënten moet je eens hard laten botsen om ze weer wakker te maken, het maakt als het ware deel uit van een hulpverleningsproces dat soms kan leiden tot een (her)opvoedingsproces,’ vindt Annemie Baetslé uit Gent. ‘Maar precies dít afwegen vergt een zeer creatieve manier van denken, met ondersteuning en intervisie.’ De maatschappij beoordeelt mensen te veel op hun economische waarde: ieder16 oktober 2010 LOKAAL 13


Freus (voorheen Freddy Langenus)

Tof in de praktijk Gehoord of gezien heb ik hem nog niet. Gelezen en over hem gehoord des te meer. Tof Thissen, de Nederlander die elke OCMW-manager laaiend enthousiast maakt. Zoveel enthousiasme, het maakt me achterdochtig. En ik geef toe, ik struikelde al over Tof. De naam die je ouders je gaven, bijknippen naar eigen smaak is meer regel dan uitzondering, maar of ‘Christoffel’ restylen tot ‘Tof’ creativiteit ten top is dan wel net erover, weet ik nog zo niet. Laat ik het maar meteen zeggen: ten gronde heeft de man gelijk. Je kunt als hulpverlener nooit genoeg inspanningen leveren om je cliĂŤnt ĂŠcht te horen, om echt te proberen op zijn golflengte te komen en je in zijn wereld in te leven. Dat we vanuit de vraag moeten vertrekken, niet vanuit het instituut, dat we van meet af aan de cliĂŤnt mee verantwoordelijk moeten maken voor het traject, dat de samenleving in een zo vroeg mogelijk stadium hulp moet aanreiken. Maar of de anekdotische vergelijking tussen een brandweerinterventie en de sociale intake voor de rest veel zoden aan de dijk brengt, is nog de vraag. Want – met alle respect voor de brandweer en zonder de complexiteit van bepaalde branden te onderschatten – er is toch een gigantisch verschil tussen een psychosociale problematiek die opgeborreld is uit de hele voorafgaande levensloop en een brand die een paar minuten geleden uitbrak. Ook bij blussen doet een overhaaste, ondoordachte aanpak meer kwaad dan goed. Komt daar nog bij dat ik bij de Tof-verhalen een sterk gevoel heb van ‘de beste brandweerlui zitten in de kazerne’ (waar ze via de radio commentaar en instructies naar hun blussende collega’s zenden, die weer eens uitrukten met verouderd materiaal en te weinig mensen; te weinig middelen, weet je wel). Want Tof was zelf nooit hulpverlener. Hij put uit een persoonlijke ervaring en veel verhalen die hem in een totaal andere rol ter ore kwamen. Dus vraag ik me af hoe de doorsnee OCMW-maatschappelijk werker zich voelt bij het verhaal van Tof Thissen. Komt zijn inspirerende boodschap over? We zullen het binnenkort weten: hij komt, hij komt, Tof komt naar Mechelen. Op initiatief van drie uiteraard laaiend enthousiaste OCMWsecretarissen werd Tof in oktober bij de Maneblussers uitgenodigd om zijn verhaal te brengen aan de OCMWmaatschappelijk werkers van het arrondissement. Ik zal daar ook zijn. Wie weet word ik ook een Tof-believer, samen met alle collega’s. Dat zou echt tof zijn. Freus (voorheen Freddy Langenus), departementshoofd sociale dienst OCMW Mechelen (voorheen jaren, jaren en jaren OCMW-maatschappelijk werker)

14 LOKAAL 16 oktober 2010

ORGANISATIE INSPIRATIE

een moet werken en wie niet werkt, is een mislukkeling of een profiteur. Tegen dit beeld moet het OCMW in al zijn geledingen blijven vechten. Sommige mensen hebben het niet getroffen of hebben er zelfs hun voeten aan geveegd omdat ze geen perspectief meer zagen. Maar het is precies de fundamentele taak van het OCMW om mensen te blijven verdedigen met al hun mogelijkheden en gebreken, om een brede invulling te geven aan activering. Wij moeten de pleitbezorgers blijven van de

Sommige maatschappelijk werkers kunnen zich moeilijk in het referentiekader van iemand in armoede verplaatsen. Werken met een ervaringsdeskundige in het OCMWis zeer positief. ‘breedtesamenleving’ waar ook Tof Thissen het over heeft. Wetgeving is een belangrijk instrument, maar daarbovenop moet een maatschappelijk werker zijn klant altijd de vraag durven stellen: ‘Wie wil je zijn en hoe kunnen wij je daarin ondersteunen?’ In het proces met de cliĂŤnt moet er tijd zijn voor zelfreflectie. Bij een zware drugsverslaafde ligt dit moeilijk, maar ook daar moet je het blijven proberen. ‘Als iemand met zijn rug tegen de muur staat, dan moet je iets doen, wat de regels ook zijn,’ besluit Hilde De Wilde van het OCMW Hasselt. Nathalie Debast is VVSG-stafmedewerker armoede, energie en wonen

Ronde van Vlaanderen 2010 Gent 26 oktober, Malle 9 november, Roeselare 16 november, Heusden-Zolder 30 november, Leuven 2 december Op deze vijf avonden over actuele dossiers voor lokale besturen zijn er telkens vier workshops over de strijd tegen de armoede en vier andere interessante workshops: • Een nieuw beleids- en financieel systeem voor gemeenten en OCMW’s • Lokaal beleid afgestemd op kwetsbare groepen • Een sociaalwoonbeleid in de strijd tegen armoede • Werk als garantie tegen levenslange armoede? Wat doet het lokale bestuur? • Praktische tips voor OCMW-raadsleden over het omgaan met persoonsgegevens • Energiesnoeiers en energiezuinig wonen, ook voor huishoudens met lage inkomens • Evaluatie van het lokaal sociaal beleid • Haalt uw gemeente 2020 zonder ICT? www.vvsg.be (agenda)


layla aerts

ORGANISATIE Armoede-indicator

Op zoek naar een gemeentelijke armoede-indicator Een degelijk lokaal sociaal beleid op poten zetten dat armoede wegwerkt, veronderstelt een adequate diagnose van de gemeentelijke situatie. Maar per gemeente becijferen hoeveel personen in bestaansonzekerheid leven en welk profiel ze hebben, is geen sinecure. Kan de verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering als een nieuwe indicator voor bestaansonzekerheid dienen? Sarah Carpentier en Anne-Cathérine Guio

H

et armoederisicopercentage identificeert het percentage van de bevolking dat leeft in een huishouden met een inkomen dat lager is dan 60% van het mediaan nationaal gestandaardiseerde inkomen. De armoedelijn bedroeg in 2007 in België voor een alleenstaande 10.450 euro op jaarbasis (of 871 euro op maandbasis). Voor een koppel met twee kinderen bedroeg de armoedegrens 22.134 euro per jaar (of 1845 euro per maand). Deze gebruikelijke manier om armoede te meten, met een relatieve armoedemaat op basis van de EU-Statistics on Income and Living conditions(of EU-SILC)-vragenlijst, is niet adequaat op gemeentelijk niveau. Deze huishoudenquête is onvoldoende betrouwbaar om uitspraken te doen over gemeenten. Daarom zijn beleidsverantwoordelijken, onderzoekers en veldwerkers aangewezen op administratieve gegevensbanken. Fiscale data en gegevens over risicogroepen worden courant gebruikt om een idee te hebben over de gemeentelijke sociale situatie. Ze zijn echter niet zo geschikt om bestaansonzekerheid in kaart te brengen. De fiscale gegevens bevatten niet de volledige bevolking:

mensen die geen personenbelasting betalen zoals leefloontrekkers komen niet voor in de fiscale gegevens. Cijfers over personen met een werkloosheids- of invaliditeitsuitkering houden dan weer geen rekening met de inkomenssituatie van het gezin waartoe deze behoren. Of een werkloze of invalide bestaansonzeker is, hangt af van de inkomsten van alle gezinsleden. Bij de toekenning van het leefloon en de inkomensgarantie voor ouderen wordt daar wél rekening mee gehouden. Maar als we bijvoorbeeld leefloongerechtigden, invaliden en werklozen samentellen, dan tellen we personen met een combinatiestatuut (zoals een kleine werkloosheids- of wachtuitkering en een aanvullend leefloon) twee keer, wat een vertekend beeld geeft. Ook werkende armen worden niet meegeteld. Hoe kan het nauwkeuriger? We stellen voor de rechthebbenden op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering te gebruiken als een indicator voor bestaansonzekerheid in gemeenten. Dit recht kan op twee manieren verkregen worden: omdat iemand uitke16 oktober 2010 LOKAAL 15


ORGANISATIE Armoede-indicator

Armoederisicopercentage en percentage van de bevolking met verhoogde tegemoetkoming (2008)

Aantal

Percentage

Relatief armoederisico (60%-grens) Percentage

1.380.849

13%

15%

705.851

12%

11%

Verhoogde tegemoetkoming

België Vlaams Gewest

Bron: Bevolkingsgegevens: Rijksregister (Bevolking op 1 januari 2008); gegevens VT: Datawarehouse Arbeidsmakrt en Sociale Bescherming (1 januari 2008); Armoedecijfers: EU-SILC 2007 (FOD economie - ADSEI)

ringsgerechtigd is (leefloon, tegemoetkoming voor een handicap of inkomensgarantie voor ouderen) ofwel op basis van de ZIV-hoedanigheid in combinatie met een inkomenstoets, of via het Omnio-statuut waarbij eveneens een inkomenstoets wordt gedaan. Iedereen met een laag inkomen – zieken, werkenden, deeltijds werkenden, zelfstandigen en huismoeders – komt in aanmerking voor het Omnio-statuut. Het recht op de verhoogde tegemoetkoming geldt ook automatisch voor de echtgenoot of

De armoededrempel voor een alleenstaande nam in de periode 2004-2007 met 12% toe, terwijl de inkomensgrenzen in de verhoogde ziekteverzekering slechts met 5,4% stegen. levenspartner en de personen ten laste van wie het statuut geniet. Deze uitkeringscategorie heeft meerdere voordelen tegenover andere uitkeringen: ze groepeert gerechtigden op diverse uitkeringen en telt dus niet dubbel, alle gezinsleden hebben sinds april 2007 recht op die verhoogde tegemoetkoming en ze telt ook bestaansonzekeren mee die niet uitkeringsgerechtigd zijn zoals werkende armen of huismoeders. Relatieve armoedemeting en verhoogde tegemoetkoming: een vergelijking Cruciale elementen bij armoedemeting zijn het huishouden en het inkomen. In welke mate zijn deze concepten in de EU-SILCvragenlijst en bij de toekenning van de verhoogde tegemoetkoming vergelijkbaar? De definities voor huishouden stemmen grotendeels overeen. Er zijn wel twee kleine verschillen. Ten eerste geldt de verhoogde tegemoetkoming ook voor personen die gedomicilieerd zijn in collectieve huishoudens (woonzorgcentra of psychiatrische instellingen), terwijl de EU-SILC enkel personen bevraagt die in private huishoudens leven. Ten tweede is de huishoudsituatie zowel bij de toekenning van de verhoogde tegemoetkoming als bij de EU-SILC-enquête de feitelijke gezinssituatie op het moment van aanvraag/enquête. Maar dit geldt niet voor het Omniostatuut. Omnio baseert zich op de gezinssamenstelling volgens het Rijksregister op 1 januari. De gezinssituatie op 1 januari hoeft niet noodzakelijk overeen te stemmen met de feitelijke situatie op een bepaald moment in het jaar (bij een scheiding of de geboorte van een kind). 16 LOKAAL 16 oktober 2010

Het inkomensconcept van de twee methodes verschilt om drie redenen sterker. Ten eerste zijn er verschillen in de inkomenscomponenten die meegeteld worden (zoals het al dan niet bijtellen van de kinderbijslag). Ten tweede evolueren de inkomensgrenzen voor de verhoogde tegemoetkoming en de armoedegrens niet gelijklopend als het huishouden een extra persoon telt. Elke bijkomende persoon verhoogt de inkomensgrens voor de verhoogde tegemoetkoming met ongeveer 20%, terwijl de armoedegrens met 30% stijgt bij een persoon onder de vijftien jaar en met 50% bij een volwassene. Eenoudergezinnen en koppels (met of zonder kinderen) hebben dus minder kans een inkomen te hebben dat lager is dan de drempel voor de verhoogde tegemoetkoming dan een inkomen onder de armoededrempel. Ten derde wordt de relatieve inkomensgrens jaarlijks opnieuw berekend op basis van de SILC-enquête. Zo wordt de welvaartsevolutie automatisch in rekening gebracht. De bedragen van de inkomensgrenzen voor de verhoogde tegemoetkoming worden wel geïndexeerd, maar niet automatisch aangepast aan de welvaartsevolutie. Ter illustratie: de armoededrempel voor een alleenstaande nam in de periode 2004-2007 met 12% toe, terwijl de inkomensgrenzen in de verhoogde ziekteverzekering slechts met 5,4% stegen. Maar wat vertellen de armoedecijfers nu concreet volgens de twee methodes (zie tabel)? Het bevolkingsaandeel met een armoederisico is gelijklopend volgens de twee maten. 15% van de Belgische bevolking is bestaansonzeker volgens de 60%-armoedegrens, terwijl 13% arm is volgens de verhoogde tegemoetkoming. In


het Vlaamse Gewest ligt het percentage met een verhoogde tegemoetkoming iets hoger (12%) dan dat met een relatief armoederisico (11%). Voor België geldt het omgekeerde. Oorzaak van het hoge cijfer voor de verhoogde tegemoetkoming in het Vlaamse Gewest is onder meer een erg sterke oververtegenwoordiging van ouderen in de verhoogde tegemoetkoming. Houd dit steeds in gedachten bij de interpretatie van de verhoogde tegemoetkoming. De gemeentelijke realiteit volgens de verhoogde tegemoetkoming De kaart toont het percentage begunstigden van de verhoogde tegemoetkoming per gemeente op 1 januari 2008. We stellen een duidelijke ruimtelijke spreiding vast, met hoge aandelen in de gebieden aan de Franse grens, de dichtbevolkte gebieden op de as Charleroi-Luik, het noordwesten van het Brusselse Gewest en enkele steden. Het percentage personen met een verhoogde uitkering per gemeente varieert sterk in België: van 4% tot 27%. In het Vlaamse Gewest ligt de hoogste gemeentelijke score (18%) een stuk lager. Enkele kustgemeenten, sommige gedeeltes van West-Vlaanderen en steden als Antwerpen, Gent, Sint-Truiden en Genk vertonen hoge aandelen bestaansonzekeren. De gemeenten van de provincie Vlaams-Brabant en in het noorden van de provincie Antwerpen hebben dan weer maar een klein aandeel van de bevolking dat van een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering geniet of minder remgeld betaalt bij de kosten voor gezondheidszorgen.

ADVERTENTIE

Baanbrekende BlackBerry-oplossing voor Politiezones, Steden en Gemeenten. Veldwerk en administratie integreren in het kantoor. Verbeterde nauwkeurigheid dankzij toegang op afstand tot politietoepassingen. Administratieve tijdswinst van 20 minuten per politieverslag. Gebruiksvriendelijke oplossing. Krachtig ingebouwd beveiligingssysteem. Mogelijke toepassingen: G.A.S., O.I., Briefing tool, GEO Tagging, en nog veel mee… Voor meer informatie of een presentatie: peter.druppel@mail.mobistar.be Project in samenwerking met de Politiezone RIHO.

Indicator voor bestaansonzekerheid in gemeenten? Een indicator is een cijfer dat een duidelijk omschreven en meetbaar fenomeen vat. Een goede indicator moet de essentie van het probleem definiëren, normatief aanvaardbaar, eenduidig te interpreteren en betrouwbaar zijn, en ook de tijdsreeksen moeten solide zijn. De verhoogde tegemoetkoming heeft als indicator zowel pluspunten als beperkingen. We bespreken eerst de laatste. De verhoogde tegemoetkoming is de resultante van de werking van diverse stelsels in de bijstand, de ziekteverzekering en de sociale bescherming. De statuten die vervat zijn in de verhoogde tegemoetkoming, weerspiegelen grosso modo de sociale risico’s die we als de meest precaire (inkomens)situaties kunnen beschouwen. Maar wie nu precies een rechthebbende op de verhoogde tegemoetkoming is, is niet helemaal duidelijk. Dit wijst op een amalgaam van statuten met verschillende inkomens- en huishoudendefinities en diverse methodes om deze in de praktijk te toetsen. Een tweede belangrijk nadeel is dat de cijfers sterk afhankelijk zijn van de uitvoeringspraktijk. Personen die in een precaire situatie leven, maar die geen erkend statuut hebben omdat ze niet ontvangen waar ze recht op hebben (onderbescherming of non-take up), tellen we niet. Op de verdeling van de onderbescherming over de Belgische gemeenten hebben we al helemaal geen zicht. Een derde nadeel is de sterke onderbenutting van het Omnio-statuut. Dit is bijzonder relevant omdat nog geen vierde van het potentiële aantal begunstigden op dit moment van Omnio geniet. Ook hier kunnen er sterke gemeentelijke verschillen zijn. Verder zijn ook ouderen oververtegenwoordigd. Een laatste minpunt is dat de cijfers sterk onderhevig zijn aan wetswijzigingen en de concrete uitvoeringspraktijk, wat de betrouwbaarheid van tijdsreeksen ondermijnt. Tegenover deze minpunten staan de pluspunten. Een belangrijke troef is dat je de verhoogde tegemoetkoming verder kunt uitsplitsen naar risicogroepen (leefloon of invaliditeit) om de

achterliggende realiteit te doorgronden. Ook dat personen met een combinatiestatuut niet dubbel geteld worden, en bestaansonzekere personen zonder uitkeringsstatuut wel meegeteld worden, is een belangrijk voordeel. Qua betrouwbaarheid hebben administratieve gegevens het voordeel dat er geen non-respons is. Er is geen aselecte uitval van personen die bestaansonzeker zijn. We kunnen de verhoogde tegemoetkoming dus (nog) niet als een volwaardige indicator voor bestaansonzekerheid beschouwen, maar ze is momenteel wel de meest zinvolle indicatie van bestaansonzekerheid op gemeentelijk niveau. We raden aan de cijfers over verhoogde tegemoetkoming complementair met andere gegevens te analyseren. Sarah Carpentier is onderzoekster aan het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck van de Universiteit Antwerpen. Anne Cathérine Guio is onderzoekster bij het Institut Wallon de l’évaluation, de la prospective et de la statistique. Dit artikel is een samenvatting van de paper: Guio, A.-C. & Carpentier S., Bestaansonzekerheid: de verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering als indicator, Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, te verschijnen in april-mei 2011. 16 oktober 2010 LOKAAL 17


stefan dewickere

ORGANISATIE Europees beleid

Zonder een sociaal Europa dweilen de OCMW’s met de kraan open BelgiÍ is in deze tweede helft van het Europese jaar tegen armoede voorzitter van de Europese Raad. We kunnen dus aandacht vragen voor thema’s die ons na aan het hart liggen. Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding Philippe Courard schuift drie prioriteiten naar voren: binnen de strategie van actieve insluiting een minimuminkomen in alle Europese landen, een strategie voor bestrijding van dakloosheid en een doorgedreven strijd tegen kinderarmoede. Julien Van Geertsom

D

e OCMW’s staan in de frontlinie in de strijd tegen armoede en voor maatschappelijk welzijn. Maar ze opereren niet in het luchtledige. De samenleving maakt sociaaleconomisch een woelige periode door: de crisis heeft directe gevolgen voor het lokale samenleven. De OCMW’s leven in een regio, Vlaanderen, een nationale staat, BelgiÍ, en een internationale unie, de EU. En al deze niveaus hebben hun rol, wetgeving en impact op 18 LOKAAL 16 oktober 2010

het lokale. Zo bepaalt de Europese Unie al zeventig procent van onze wetgeving en is de bankencrisis niet meer op nationaal niveau te bestrijden. Europa is nodig, maar moet socialer worden. Wereldwijd zijn mensen onderhevig aan de herstructureringsschokken van ons economisch systeem. Ongelijkheden nemen toe, tussen landen onderling, in de landen zelf. Ook in BelgiĂŤ neemt de kloof

tussen gegoeden en minder gegoeden toe. De herverdelende functie van de belastingen gaat achteruit. In het gehele nationale inkomen wordt het aandeel uit vermogens steeds groter, dat uit arbeid kleiner. De OCMW’s staan in de voorste linies om deze schokken op te vangen. Zij krijgen te maken met de gevolgen van beslissingen van hogere politieke niveaus. Zo nam het aantal mensen met onbetaalde en onbetaalbare schulden in BelgiÍ vorig jaar nog maar eens met dertien procent toe. En driekwart van die dossiers ontstaan door plotse gebeurtenissen zoals echtscheiding, jobverlies of ziekte, niet door overmatige kredietopnames, stelt de Nationale Bank in een studie. De OCMW’s hebben dringend meer middelen nodig, maar alle politieke barometers wijzen de andere rich-


De OCMW’s hebben dringend meer middelen nodig, maar alle politieke barometers wijzen de andere richting uit.

ting uit. In BelgiÍ werden de banken gered met 25 miljard euro uit de staatskas. Dat geld moet ergens vandaan komen. Dit is geen goed nieuws in dit Europees jaar van de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Inclusieve activering Op Europees vlak werd er te lang enkel aandacht besteed aan de werking van de vrije markt. Economische groei zou automatisch tot meer rijkdom leiden. Maar noch de vrije markt, noch economische groei leidt tot een goede verdeling van de rijkdom, tot welvaart voor iedereen. Gelukkig neemt ook in Europa dit bewustzijn toe. In 2000 engageerde Europa zich in de Lissabonstrategie om tegen 2010 grote stappen vooruit te zetten in de uitroeiing van de armoede. Het resultaat kennen we. De armoede nam toe. In de vernieuwde Lissabonstrategie 2020 wil men daarom concretere afspraken maken. Het aantal armen in Europa moet met 20 miljoen gedaald zijn tegen 2020. Hiervoor rekent men op het concept van inclusieve activering. Wij weten allemaal dat blinde activering ook tot meer armoede kan leiden. Alleen al het feit dat vier procent van de werkende mensen in armoede leeft, bewijst dat werk op zich geen voldoende garantie biedt. Een inclusieve activering moet gebaseerd zijn op geïndividualiseerde begeleidingstrajecten en op duurzame tewerkstelling van goede kwaliteit. Hier ligt een grote opdracht voor de OCMW’s. Zij kennen de mensen, zij kunnen het best inspelen op hun behoeften en competenties. Zij moeten de Europese strategie van inclusieve activering op het terrein handen en voeten geven. Een Europees minimuminkomen Een minimuminkomen op Europees niveau zou veel mensen uit de penarie helpen en de druk om dan maar elders het geluk te zoeken, doen afnemen. Iedereen kan zelf onmiddellijk zien welke positieve gevolgen dit zou hebben. Mensen hoeven huis en haard niet meer achter te laten. De druk op de OCMW’s zou verminderen. Het pleidooi voor een minimuminkomen in alle Europese landen vindt jammer genoeg nog te weinig gehoor. We moeten nog meer bondgenoten vinden.

Weg met dakloosheid Mensen kunnen moeilijk werk vinden en houden als ze geen goede huisvesting hebben. De OCMW’s beseffen maar al te goed dat er nog weinig goede, betaalbare woningen te vinden zijn in BelgiÍ. Ook op Europees niveau is men zich bewust van het belang van goede huisvesting, maar er bestaat nog geen consensus over definities en nog minder over de omgang met het probleem. Daarom organiseert Philippe Courard in het kader van het Belgische voorzitterschap een Consensusconferentie over dakloosheid. De bedoeling is met alle betrokkenen – daklozen, hulpverleners en beleidsmensen – via debat een consensus te vinden over zes sleutelvragen. Een jury, samengesteld uit experts en

voldoende inkomen hebben. De landen die het meest uitgeven aan sociale zekerheid en uitkeringen hebben het laagste cijfer aan kinderen die in armoede leven. Investeren vanaf de prilste leeftijd, nog vóór de kleuterschool, is essentieel. Er moet betaalbare diensten van goede kwaliteit beschikbaar gesteld worden onder andere op het vlak van kinderopvang, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en sociale ondersteuning. Kinderen moeten gehoord worden en ze moeten sociaal, cultureel, sportief en beleidsmatig kunnen participeren. Een belangrijk resultaat van deze conferentie was een gedeelde verklaring van het Trio (de vorige voorzitter van de Eu-

Alleen al het feit dat vier procent van de werkende mensen in armoede leeft bewijst dat werk op zich geen voldoende garantie biedt. mensen met een grote sociale en politieke legitimiteit, zal die consensus vorm geven. Als Europa tot een gezamenlijk beleid voor de strijd tegen dakloosheid kan komen, zal dit gevolgen hebben tot op gemeentelijk vlak, dat spreekt voor zich. Kinderarmoede uitroeien Voor het Belgische voorzitterschap is ook de strijd tegen kinderarmoede een grote prioriteit. Zeventig procent van de kinderen die in een gezin zonder werk geboren worden, zullen zelf als volwassene in armoede leven. Deze vicieuze cirkel moeten we met z’n allen trachten te doorbreken. Geen mens verdient het zijn leven in armoede en uitsluiting door te brengen. En kinderen wel het allerminst. Ook hier hebben de OCMW’s een belangrijke taak: kosten van schoolgeld helpen dragen, ouders ondersteunen in hun educatieve rol, budgetbegeleiding, goede dienstverlening organiseren‌ Staatssecretaris Courard organiseerde begin september een succesvolle Europese conferentie in Marche-en-Famenne over de omgang met kinderarmoede. De conferentie formuleerde 24 beleidsaanbevelingen. Samengevat komen de adviezen hierop neer. Een gezin moet een

ropese raad Spanje, de huidige voorzitter BelgiÍ en de volgende, Hongarije). In die verklaring benadrukken ze het belang van het bestrijden van kinderarmoede en bepleiten ze dat dit als prioriteit wordt opgenomen in het EU-platform tegen armoede, het platform dat de strijd tegen armoede moet uitvoeren en opvolgen. Het Trio verzoekt Europa concrete, meetbare doelen te stellen, van de strijd tegen kinderarmoede een prioriteit te maken en dit in alle beleidsdomeinen als toetssteen op te nemen. Daarom vragen ze de Commissie een aanbeveling over de strijd tegen kinderarmoede en voor kinderwelzijn te lanceren. De komende maanden zal BelgiÍ in zijn functie van voorzitter nog enkele cruciale conferenties over de strijd tegen armoede organiseren. Zonder een Europees sociaal beleid moeten de OCMW’s dweilen met de kraan open. Ons doel is en blijft een sociaal Europa waar iedereen een menswaardig leven kan leiden.

Julien Van Geertsom is voorzitter van POD Maatschappelijke Integratie 16 oktober 2010 LOKAAL 19


STEFAN DEWICKERE

Luc Asselamans, Theo Janssens en Franceska Verhenne: ‘De instroom bij OCMW’s is breder geworden door de bredere opdracht, maar ook doordat de samenleving complexer en juridischer wordt. Voor veel mensen is onze samenleving te moeilijk.’


FORUM Interview met Luc Asselman, Franceska Verhenne en Theo Janssens

OCMW’s willen armoede liever voorkomen OCMW’s helpen mensen individueel vooruit met maatwerk. ‘Maar ik ben meer een voorstander van een inkomstenbeleid dan van een tussenkomstenbeleid,’ zegt Franceska Verhenne. Theo Janssens zou armoede het liefst in een zo vroeg mogelijk stadium detecteren. Het zou de OCMW’s nog meer cliĂŤnten opleveren, ook al doordat de samenleving almaar complexer wordt. Luc Asselman noemt dit administratieve armoede: ‘Ondanks de schoolplicht bestaat er nog altijd analfabetisme.’ Marlies van Bouwel

H

oe belangrijk is het Europese jaar voor Armoedebestrijding voor OCMW-voorzitters? Luc Asselman is al tien jaar OCMW-voorzitter in Merchtem: ‘We zijn constant bezig met armoedebestrijding. Met het uitroepen van een jaar los je niets op.’ De Dendermondse OCMW-voorzitter Theo Janssens vindt het wel een goed moment om een stand van zaken op te maken, lokaal, maar ook Vlaams, federaal en Europees: ‘We moeten almaar meer Europees praten want Europa stuurt almaar meer zaken aan. Het is goed even te reflecteren over waar we nu staan, welke nieuwe uitdagingen er op ons afkomen en welke antwoorden we op de nieuwe problemen zullen hebben.’ De Kortrijkse OCMW-voorzitter Franceska Verhenne verwacht veel van het sensibiliserende effect van zo’n jaar: ‘Ik wil graag de focus op wat wij al jaren aan het doen zijn en ik wil ook vooruitkijken. BelgiĂŤ mag voor mijn part krachtigere signalen uitzenden, maar we moeten als OCMW’s ook meer naar buiten treden op een serene manier. Dat is niet evident, het gaat tenslotte om mensen in moeilijkheden.’ Theo Janssens: ‘De hele problematiek bewijst dat we nog ver van een sociaal Europa afstaan. Een deel is de gekende armoede, maar het grootste stuk is de stille armoede. Je werkt in de anonimiteit, je moet rekening houden met de privacy. Door artikel 1 hebben we ook een zeer ruime opdracht: we moeten ons richten tot al wie risico loopt op armoede. Weinig mensen weten wat het OCMW allemaal doet.’ Franceska Verhenne: ‘Via het Europese jaar kunnen OCMW’s tonen wat armoedebestrijding moet zijn en hoe we er werk van maken. Mensen denken nog altijd dat OCMW’s geld geven aan wie het niet heeft, maar we zijn veel meer met een integrale benadering bezig. We verengen mensen niet louter tot hun financiĂŤle situatie.’

Luc Asselman: ‘We vechten continu tegen die verkeerde perceptie. In onze studie in 2006 bleek dat het OCMW vooral bij de oudere generatie moeilijk ligt, zij hebben er een zeer negatief beeld van. We proberen het open te trekken, we zijn er voor de hele bevolking. Maar zo verlies je uit het oog dat er verdoken armoede is, dat mensen die dit het meest nodig hebben, het minst aandacht krijgen. Niemand loopt met een bord ik ben arm op de borst.’ Een van de thema’s in dit jaar is kinderarmoede. De OCMW’s krijgen ook subsidie voor bepaalde projecten. Hoe wil uw OCMW die besteden? Theo Janssens: ‘Ze zijn daar in volle vakantie mee afgekomen en het geld moet op zijn voor 31 december. Gelukkig hadden we al ideeĂŤn: medische en paramedische projecten, met gezonde voeding en beweging vanuit ons sociaal restaurant. We brengen kinderen in contact met de jeugd- en sportverenigingen en proberen de financiĂŤle drempels weg te werken, ook qua kleding, want dikwijls kunnen zij zich de specifieke sportkleding niet permitteren.’ Franceska Verhenne: ‘OCMW’s willen gelijke ontwikkelingskansen creĂŤren. Daarom zetten we in op individuele tussenkomsten zoals kinesitherapie, orthodontie, logopedie, daarvan lopen de kosten vaak op en ook de mobiliteitskosten doen mensen vaak afhaken. We bieden groepsactiviteiten met onze tapas, proevertjes. Daarmee trekken we kinderen van de lagere school mee naar de reguliere sportclubs of cursussen. Daarnaast hebben we een bredeschoolinitiatief, huiswerkbegeleiding en willen we een mobiele speel-o-theek, in de buurthuizen kunnen kinderen met hun ouders de spellen leren kennen en ze uitlenen. Wij hebben toch een serieus bedrag te besteden: 29.000 euro. Het is wel scandaleus dat je het op zo’n korte termijn moet uitwerken, zonder enig perspectief op voortzetting van deze middelen.’ 16 oktober 2010 LOKAAL 21


FORUM Interview met Luc Asselman, Franceska Verhenne en Theo Janssens

Franceska Verhenne: ‘Ik ben meer voorstander van een inkomsten- dan van een tussenkomstenbeleid. Het is beter dat mensen een volwaardig inkomen hebben, dan dat ze afhankelijk zijn van tussenkomsten. Dat draagt bij tot hun verantwoordelijkheidsgevoel en zelfwaarde. Tegelijk lever je als OCMW maatwerk, je hebt het voordeel dat je zo dicht bij de mensen zit dat je individueel kunt ingrijpen: als je merkt dat pa het geld opdrinkt, kun je ervoor zorgen dat het kind toch een warme maaltijd heeft.’

Franceska Verhenne: ‘Wie in de OCMW-raad zetelt, zit in de kern van de samenleving. Die kern moet je gevoeld hebben om de periferie

Luc Asselman: ‘We zouden onszelf overbodig moeten maken. Maar sommige mensen hebben echt maatwerk nodig. Het zijn niet altijd die met de laagste inkomens die in budgetbeheer terechtkomen, wij hebben een cliënt die meer dan 6000 euro per maand verdient maar toch in budgetbegeleiding zit.’

Theo Janssens: ‘We moeten de generatiearmoede doorbreken. Vandaag zijn generatiearmen nog autochtonen maar er komt een nieuwe categorie aan: de allochtonen. Als het ene circuit onder controle komt, ontstaat er een ander.’

aan te pakken.’

Franceska Verhenne: ‘We organiseren in oktober samen met de CAW’s een zeer interactieve budgetbeurs. De meeste middelen waarover we beschikken, zetten we in op het curatieve omdat de nood zo hoog is. Vaak schiet de preventie dan over terwijl die cruciaal is om de armoede te doorbreken. En dan nog al die versnippering, we moeten de krachten bundelen, met het CAW, met het onderwijs.’ Theo Janssens: ‘We geven budgetbeheer in het laatste jaar secundair onderwijs. Ook dat is zeer arbeidsintensief. Dendermonde is een scholenstad, we richten ons daarom tot de leerkrachten die dan de lessen in de klas kunnen geven. Daarnaast hebben we het buddyproject geïntroduceerd, daarvoor hebben we de mosterd in Leuven gehaald. De studenten uit het hoger onderwijs begeleiden individuele leerlingen die het lastig hebben.’ Franceska Verhenne: ‘Het is dikwijls een probleem om zo’n project waar onderwijs en welzijn elkaar raken, duurzaam te maken omdat welzijn zegt dat het voor onderwijs is en andersom. Dan krijg je moeilijk duurzame middelen vast. Ik vraag me ook af of de samenleving wel ziet wat wij doen, dat je kansarmoede enkel integraal kunt bestrijden en dat wij dat doen.’ Hebben mensen nu andere problemen dan tien jaar geleden? Luc Asselman: ‘De stedelijke problemen zakken nu ook af naar de meer landelijke gemeenten: vluchtelingen of drugverslaafden. Ik heb in elk geval liever met de mensen zelf te maken dan dat ze in een getto in Luik of Charleroi verblijven en één keer per maand naar het OCMW van Merchtem komen.’

STEFAN DEWICKERE

Franceska Verhenne: ‘Maar maatwerk is ook enorm intensief en je kunt het niet in structuren vatten. Het is echt handenarbeid. Daarom hebben we ook een educatieprogramma voor ouders om andere vaardigheden te leren. Ik wil oproepen om deze middelen van het sociaal-cultureel-participatiefonds voort te zetten, want dit is een sterk initiatief. Wil je aan preventie doen, dan moet je met de kinderen beginnen. Nu krijgen we een stukje chocolade, maar is die dan op 31 december definitief op?’

waren er zeer content over. Dat is structureel werken maar ook moeilijk want je moet die mensen zover krijgen.’

STEFAN DEWICKERE

Luc Asselman: ‘We geven er veel meer aan uit dan de 5000 euro die we krijgen. We betalen de lidgelden voor de jeugd- en sportverenigingen want dat is de beste garantie tegen kansarmoede. Medische kaarten hebben we al, we betalen in principe de nomenclatuur terug. Dikwijls is het zeer individueel: de ziekenkas betaalt maar een beperkt aantal beurten bij de logopedist terug en wij passen de rest bij. We werken ook goed samen met de scholen, ze weten dat ze bij problemen contact met ons moeten opnemen. Sowieso betalen we de warme schoolmaaltijden van arme kinderen, dan hebben ze toch al één keer per dag een warme en gezonde maaltijd.’

Luc Asselman: ‘Het doet deugd als je ziet dat de keten van generatiearmoede doorbroken wordt. Maar

Theo Janssens: ‘We zien een evolutie in de problemen en in de cliënteel, maar ook in onze opdrachten. Als COO richtten we ons op de mensen zonder geld, nu doet de hele bevolking een beroep op de juridische dienst en de schuldbemiddeling van het OCMW, het is niet enkel meer voor armen.’

Franceska Verhenne: ‘De instroom is breder geworden door de bredere opdracht, maar ook Luc Asselman: ‘We kunnen nog vrij doelgericht doordat de samenleving complexer en juridischer niet alle armen komen optreden. We hebben voor een aantal mensen de wordt. Voor veel mensen is onze samenleving te studies betaald, ze hebben hun diploma behaald en moeilijk. Ook door de digitalisering ontstaat een naar het OCMW.’ werken nu. Het doet deugd als je ziet dat de keten nieuwe kloof: de intellectuele armoede. Mensen doorbroken wordt. Maar de drempelvrees blijft, niet alle armen kunnen het tempo van de samenleving niet meer volgen.’ komen naar het OCMW. We hebben 150 mensen die schuldbemiddeling volgen. Daar hadden we tien lessen van basiseducatie Luc Asselman: ‘Dat is de administratieve armoede. Op mijn zitvoor ingericht waarop vijftien mensen hebben ingeschreven. Ze dag vul ik nu meer belastingbrieven in dan dertig jaar geleden,

de drempelvrees blijft,

22 LOKAAL 16 oktober 2010


ook voor jonge mensen. Ondanks de leerplicht bestaat er veel analfabetisme.’ Franceska Verhenne: ‘Het is een ander soort analfabetisme, een administratief analfabetisme. OCMW’s willen de mensen weerbaarder maken maar ondertussen wordt de samenleving almaar complexer en evolueert ze sneller. We hebben meer specialisten nodig. Maar specialisten vinden die vaardigheden hebben om onze kwetsbare groep op de juiste manier te benaderen, is niet zo evident.’ Luc Asselman: ‘Heb je de beslissingen van het Sociale Comité al eens gelezen? Probeer die maar eens te begrijpen. Of de motiveringsplicht. Daar moeten onze parlementsleden wat aan doen.’

Theo Janssens: ‘Dat is een kwaliteitsprobleem. De wetgeving wordt niet afgetoetst met de mensen in het werkveld. En goed opgeleide maatschappelijk werkers worden veroordeeld om administratief werk te doen. Terwijl het hun opdracht is proactief te werken zodat mensen niet in armoede vervallen.’ Luc Asselman: ‘De Lokale Adviescommissies gas en electriciteit (voor mensen die hun energiefactuur niet kunnen betalen) zijn echte detectoren, daar krijg je het eerst signalen.’ Theo Janssens: ‘Daarom pleit de VVSG ervoor ze beter te benutten als detectieapparaat. Dikwijls krijgen we die signalen nog te laat.’

STEFAN DEWICKERE

Franceska Verhenne: ‘Voortdurend verandert de wetgeving voor het OCMW, je moet daar specialisten op zetten maar je dreigt de band met je cliënten te verliezen.’

tent controleert of die woningen aan de wooncode voldoen. Wij garanderen de huur als de eigenaar het huis in orde maakt. Om renovatie te stimuleren worden die huizen tien jaar vrijgesteld van grondbelasting. Stilaan zie je resultaat.’ Franceska Verhenne: ‘Kortrijk heeft 7,6 procent sociale woningen. We hebben een voelbaar tekort voor de laagste inkomens maar ook voor beginnende tweeverdieners. Zelfs zij slagen er niet in een woning op de private huurmarkt te vinden. De samenwerking in functie van de laagste inkomens met het CAW kan sterker om zo de onderste sport van de woonladder verder te organiseren. Alleen inzetten op sociale huisvesting is onvoldoende. In Kortrijk zijn er net als in Gent initiatieven om bouwblokken te renoveren, de woningen op te waarderen en betaalbare en goede woningen te stimuleren. Maar een stad kan dat niet alleen aan. We werken nu een jaar met het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost, een sterk instrument om woningen op te waarderen. Voor een aantal renovatiewerken krijgen mensen dan een lening aan nul procent. Dat is een belangrijke stimulans voor mensen met een laag inkomen. Creatieve geesten kunnen toch nog andere incentives bedenken om woningen op te waarderen en betaalbaar te houden.’

Theo Janssens: ‘De wetgeving wordt niet afgetoetst met mensen in het werkveld. En goed opgeleide maatschappelijk werkers worden veroordeeld om administratief werk

Wat verwacht u van de Vlaamse en federale overheid? Theo Janssens: ‘Bijkomende middelen voor bijkomende opdrachten. Meer middelen om mensen individueel te begeleiden.’ Franceska Verhenne: ‘Preventief kunnen werken. Voldoende mandaat als OCMW en een stabiel en transparant wetgevend kader.’ Luc Asselman: ‘Dat ze doen wat ze zeggen. Je start ergens mee en na zes maanden stopt het alweer. Er zitten veel nadelen aan projectmatig werken. Daarom moeten de horizontale begrotingsplannen gekoppeld worden aan beleidsplannen.’

te doen.’ Franceska Verhenne: ‘Dat zou het aantal mensen in begeleiding drastisch doen toenemen. Ik vind die preventieve manier van werken uitermate belangrijk maar ze vraagt meer middelen. Middelen die nu niet Franceska Verhenne: ‘Ik vind dat elke politicus als OCMW-voorafdoend zijn!’ zitter moet starten. Wie in de OCMW-raad zetelt, zit in de kern van de samenleving. Die kern moet je gevoeld hebben om de Vindt u plaats voor mensen die op zoek zijn naar een betaalbare periferie aan te pakken. Maar mensen zien OCMW-raadsleden woonst? Is er genoeg sociale huisvesting in uw gemeente? als gebuisde gemeenteraadsleden.’ Theo Janssens: ‘We hebben in Dendermonde tien procent sociale woningen. We hebben afspraken over uithuiszettingen. Maar de OCMW-raad vergadert meestal in geheime zitting. Er zijn Ook de socialewoningmaatschappij begeleidt hen, door de verweinig discussies. kokering zelfs zonder subsidie. Daarnaast hebben we crisisFranceska Verhenne: ‘Ik nodig Lokaal uit. Je zult zien dat ook die en doorgangswoningen, een sociaalverhuurkantoor. Maar we perceptie fout is.’ dekken de vraag niet. Er zijn nog altijd goede, betaalbare huizen tekort. Daarom proberen we nu met de vastgoedkantoren Marlies van Bouwel is hoofdredacteur van Lokaal een convenantsysteem te ontwikkelen: zij krijgen een label en financiële incentives als ze betaalbare woningen aanbieden en niemand uitsluiten.’ Luc Asselman: ‘Op de gemeentelijke woonbeurs begeleiden we mensen ook in renovatie en samen met het CAW hebben we een crisisopvang. We geven honderd huurtoelagen, de sociaal assis

Op www.vvsg.be vertellen Franceska Verhenne, Theo Janssens en Luc Asselman over de twee grootste uitdagingen waar zij in de OCMW’s van Kortrijk, Dendermonde en Merchtem mee worden geconfronteerd. 16 oktober 2010 LOKAAL 23


DE OCMW-RAAD van KORTRIJK

Pittige discussies met hapje en drankje Het gaat er informeel aan toe op de OCMW-raad van Kortrijk. Tijdens de zitting lopen de raadsleden rond om een broodje of een drankje te halen, een enkeling verlaat even de zaal voor een telefoontje. Maar er wordt ook stevig inhoudelijk gedebatteerd, de raadsleden hebben hun huiswerk gemaakt. Donderdagavond 16 september, kwart over zes. Over een kwartier begint de zitting van de Kortrijkse OCMW-raad. Met secretaris Philippe Awouters bekijk ik de agenda. Voor de openbare zitting zijn er twintig punten, in gesloten zitting zullen nadien nog acht dossiers besproken worden. ‘Bij de eerste tien punten zitten er enkele waarover ik een stevig debat verwacht,’ zegt de secretaris. ‘De raad zal daarvoor zeker twee uur nodig hebben. Daarna zal het sneller gaan, zeker de gesloten zitting zal niet heel veel tijd vragen.’ Hij stopt me een stevige bundel papier in de hand, de begeleidende nota voor de raad, maar liefst 39 pagina’s dik. Het begint me duidelijk te worden waarom op een tafel tegen

24 LOKAAL 16 oktober 2010

de muur van de raadzaal naast koffie, water, vruchtensap en frisdrank, twee grote manden met broodjes staan. Op de tafels van de raadsleden zie ik zelfs enkele bordjes met pralines. Tijdens een marathonvergadering van een uur of vier moet de tank bijtijds bijgevuld worden. Bovendien is het nog heel vroeg op de avond, sommige leden komen ongetwijfeld rechtstreeks van hun werk. Voorzitter Franceska Verhenne is er als eerste, de twaalf raadsleden sijpelen binnen. Er zijn drie toeschouwers, de broodjes en drankjes staan er ook voor hen, zo blijkt al snel. De voorzitter opent de zitting. Ze verwelkomt de fotograaf en de journalist van de VVSG: ‘Ik heb gehoord dat er bij de vereniging mensen zijn die denken dat een vergadering van de OCMW-raad maar een halfuurtje duurt. Na vanavond zullen zij hun mening moeten herzien.’ Algemeen gegrinnik is ons deel. Het eerste agendapunt, de goedkeuring van het vorige raadsverslag, wordt al meteen naar de volgende zitting verschoven omdat sommige raadsleden de mail met het verslag niet


jectdefinitie uittekent over de toekomst van het sociaal huis op lange termijn.

STEFAN DEWICKERE

Vakantiediscussie Het volgende punt op de agenda is de deelname aan een nieuw Interreg IV-project SAM-Eurométropole. Terwijl de voorzitter het dossier toelicht, halen enkele raadsleden drank en spijs. De pralines vinden zelfs de weg naar de drie toeschouwers (helaas niet naar de VVSG-vertegenwoordigers). Het voorstel voor deelname aan het Europese project wordt unaniem goedgekeurd. Dan levert het volgende dossier meer discussie op: financiële tussenkomsten in particuliere vakanties. Het bijzonder comité sociale dienst heeft in juni op voorstel van een maatschappelijk werker aan een gezin een bedrag van 148,50 euro toegekend voor een driedaagse vakantie aan zee. Daarop volgden nog enkele gelijkaardige vragen van cliënten. Dat zette het bijzonder comité ertoe aan een voorstel van algemeen kader op te stellen: tussenkomsten in particuliere vakanties kunnen alleen onder bepaalde voorwaarden en het bijzonder comité beslist dossier per dossier. Onafhankelijk raadslid Ludo Halsberghe vindt de voorwaarden veel te streng. Met name het feit dat een gezin maar één keer in zijn leven een tussenkomst kan krijgen, gaat voor hem te ver. Hij diept een studie van de universiteit van Westminster op waaruit blijkt dat vakantie op vele vlakken positieve effecten heeft, die de beperkte financiële tussenkomst van het OCMW ver overstijgen. Hij wil het voorstel dan ook op enkele punten amenderen. Bij de stemming haalt hij het niet. Enkel de twee Vlaams Belang-raadsleden stemmen ook tegen, zij het om andere redenen: Jean-Marc Van Belle vraagt zich af of een financiële tussenkomst juridisch wel kan, Marc Cottenier vindt op vakantie gaan een luxe en dus niets voor het OCMW.

ontvangen hebben. Het tweede punt is een stevige klepper: de toekomst van het sociaal huis op het Buda-eiland, de huidige site. Zijn er mogelijkheden tot uitbreiding van het administratieve gebouw? Of moet het OCMW uitkijken naar een andere locatie? Op vraag van de raad deed het stadsontwikkelingsbedrijf SOK een eerste verkennend onderzoek. Directeur Trui Tydgat licht de resultaten toe. Raadslid Vincent Salembier van meerderheidspartij Open VLD zorgt voor opschudding met de mededeling dat het sociaal huis op termijn zou kunnen verhuizen naar het huidige bibliotheekgebouw, tegenover het stadhuis. Dat idee zou op het stadhuis circuleren. Voorzitter Verhenne valt compleet uit de lucht. Ze belooft haar licht op te steken bij de stad maar toont zich duidelijk not amused: ‘Als dat idee zou leven bij de stad zonder dat daarover wordt gecommuniceerd, dan vind ik dat betreurenswaardig.’ De raad beslist uiteindelijk dat op de Buda-site blijven zijn voorkeur wegdraagt maar dat er nog diepgaande gesprekken nodig zijn met andere betrokkenen op het eiland, het AZ Groeninge in de eerste plaats. Er wordt ook besloten dat het OCMW een pro-

Geen krimp De volgende agendapunten worden zonder debat goedgekeurd. Bij het dossier over een internecontrolesysteem verlaat raadslid Eline Brugman de zaal omdat haar werkgever betrokken partij is. Punt 10 gaat over de renovatie van de benedenverdieping van het dienstencentrum De Nieuwe Lente. Die verdieping blijkt onverwacht vrij te komen en zou samen met de rest van het gebouw vernieuwd kunnen worden. Het probleem is dat de beslissingstermijn zeer kort is: de raad moet vanavond de knoop doorhakken. Franceska Verhenne: ‘Ik weet dat dit frustrerend is maar die druk wordt ons van buitenaf opgelegd.’ Vincent Salembier begrijpt het probleem maar vindt de kostprijs, ruim 220.000 euro, te hoog. Volgens hem moet dit voor minder geld kunnen. ‘Onze fractie zal het voorstel goedkeuren met de expliciete vraag naar besparingsmogelijkheden.’ Alle andere raadsleden sluiten zich daarbij aan. Het is intussen 21 uur. De volgende punten gaan over een vouwwand, buitenschrijnwerk, centrale verwarming, dakisolatie, een cv-ketel. Mijn concentratie ebt stilaan weg, ik besluit op kousenvoeten de zaal te verlaten. Met een brede glimlach wuift de voorzitter me uit: ‘Bedankt voor je interesse.’ Veertien frisse kopjes draaien in mijn richting, zij kunnen gemakkelijk nog een uurtje doorgaan. Ook de enige toeschouwer die overblijft, een vaste klant, geeft nog geen krimp. BVM

16 oktober 2010 LOKAAL 25


ISABELLE PATEER

werkveld ARMOEDE EN GEZONDHEID

Hoe armer, hoe ongezonder Hoe lager je op de sociale ladder staat, hoe meer kans je loopt op ziekte, een lagere levenskwaliteit of zelfs vroegtijdig overlijden. Ook in België is dit zo en de gezondheidskloof neemt almaar toe. Deze verschillen zijn onrechtvaardig omdat er sociale mechanismen aan de basis liggen. Lokaal sprak met Sara Willems, als postdoctoraal onderzoeker en coördinator van de onderzoeksgroep Social Inequity in Health van de Universiteit Gent uitstekend geplaatst om de sociale ongelijkheid in de gezondheid uit te leggen. Sabine Van CauwenbergE

O

m de sociale ongelijkheid in gezondheid tegen te gaan moet je een duidelijk zicht hebben op de factoren die ze verklaren. Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen factoren die gezondheid bepalen en factoren die sociale ongelijkheid in gezondheid bepalen. ‘De gezondheidskloof is bekend bij onze beleidsmakers, maar toch bestaat er nog geen gecoördineerd en geïntegreerd beleid. Er worden veel inspanningen gedaan om gezondheid financieel toegankelijk te maken. Maar gezondheid heeft niet enkel 26 LOKAAL 16 oktober 2010

te maken met betaalbare gezondheidszorg maar ook met levensstijl, woon- en werkomstandigheden en sociale cohesie,’ zegt Sara Willems. Elk beleidsdomein heeft raakvlakken met gezondheid: mobiliteit, milieu, sport, cultuur, wonen, werken, onderwijs, jeugd en kinderopvang. In elk domein zijn er initiatieven, maar ze missen volgens Sara Willems vaak een duidelijke focus op ongelijkheid in gezondheid en ook een duidelijke kadering binnen een breder beleid: ‘Daarom heeft elk beleidsniveau dat de kloof wil

verkleinen een duidelijk zicht nodig op de factoren die sociale ongelijkheid in gezondheid verklaren. Het beleid neemt die nu namelijk niet mee.’ Regenboog Gezondheid wordt vaak als een individuele verantwoordelijkheid beschouwd, maar ze wordt door veel meer factoren – de zogenaamde determinanten – beïnvloed. De Britse onderzoekers Whitehead en Dahlgren ontwikkelden een wijd verspreid regenboogmodel dat daar een overzicht van geeft. In het hart van het model staan factoren die relatief onveranderbaar zijn zoals leeftijd, geslacht en erfelijke factoren. In de omliggende bogen vinden we determinanten die wel veranderbaar zijn via beleid. Een eerste boog wordt gevormd door de persoonlijke gedrags- en leefstijlfactoren zoals rookgedrag, beweging en voeding. De sfeer, normen en waarden over gezondheid die in een buurt leven, zijn vervat in


Fam i

ren cto

In

Model van Whitehead en Dahlgren

Deze kunnen verbonden zijn met specifieke omgevingsfactoren maar ook met je levensstijl zoals roken,’ zegt Sara Willems.

ed vlo

omische, culturele en o n o c mg -e evi aal i m o c s k t ng r andig e w o n s e h sfa e f e d en n Lee iale en gemeenscha c o ps e, s in il al eefstijlfac l e l e tor idu e div

n

een tweede boog. Sara Willems haalt een studie in Gent aan die aantoonde dat de buurt een impact heeft op de mondhygiëne van jongere kinderen. Dit project Niets aan de tand toonde aan dat bij twee ‘gelijke’ kinderen (even oud, ouders hetzelfde opleidingsniveau, borstvoeding, hetzelfde inkomen), het kind in Ledeberg minder goede tanden heeft dan het kind uit een betere buurt in Gent. ‘In de betere buurten spreken moeders elkaar aan over gezondheidsaspecten. Hoe poets jij de tanden bij je koppige kleuter van drie jaar, wat doe jij als hij niet wil? De kans dat een dergelijk gesprek plaatsvindt in een minder goede buurt is veel kleiner. Hetzelfde scenario zien we bij de toegankelijkheid. Als je dagelijks een tandartspraktijk passeert zul je minder vlug je jaarlijkse controle vergeten. Daarom hebben projecten voor integratie, cohesie en participatie een invloed op gezondheid, ook al is dat niet de eerste bekommernis of het eerste doel. Inzetten op dergelijke projecten is belangrijk.’ Woon-, leef- en werkomstandigheden maar ook de toegankelijkheid tot essentiële diensten en voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidszorg, cultuur en sport zijn een derde beïnvloedende boog. Maar gezondheid wordt ook bepaald door de heersende algemene tendens. Die vormt de buitenste laag van de regenboog. Iedereen geniet een beetje mee van de trend naar meer duurzaamheid in de voedingsindustrie en het verkeer. ‘Dit model van Whitehead en Dahlgren benadrukt dat alle lagen met elkaar in verband staan: individuele leefstijlen zijn ingebed in sociale normen en netwerken, en in leef- en werkomstandigheden, die op hun beurt sterk verbonden zijn met de bredere socio-economische en culturele omgeving. Hierbij maken de onderzoekers ook nog een onderscheid tussen positieve, beschermende factoren en risicofactoren. Positieve gezondheidsfactoren zoals goede huisvesting dragen bij tot een goede gezondheid. Beschermende factoren elimineren het risico op ziekte of bevorderen de weerstand ertegen. Voorbeelden daarvan zijn griepvaccinaties of gezonde voeding. Risicofactoren veroorzaken op hun beurt gezondheidsproblemen die in principe vermijdbaar zijn.

Alg em e

Specifieke gezondheidsprogramma’s voor kinderen zorgen niet alleen voor een betere gezondheid van die kinderen nu, maar ook voor een betere gezondheid later als die kinderen volwassen zijn.

Leeftijd, geslacht & erfelijke factoren

Determinanten van sociale ongelijkheid in gezondheid ‘Onderzoekers merken nu dat beleid gericht op een van deze verschillende determinanten te algemeen is. Acties verbeteren wel de gemiddelde toestand van de

economische gevolgen van ziekten. Je plaats op de sociale ladder heeft een enorme impact op je gezondheid. Hoe hoger de inkomensongelijkheid, hoe groter de verschillen in levensverwachting of kindersterfte. Onderzoekers wijten dit aan macht en middelen. Groepen hoger op de sociale ladder hebben doorgaans meer macht en mogelijkheden om gezond te leven dan groepen lager op de sociale

Een laaggeschoolde heeft een minder gezonde levensstijl, woont in minder gezonde buurt, woont en werkt op een ongezondere manier

bevolking maar ze verkleinen nauwelijks de gezondheidskloof. Om die sociale ongelijkheid weg te werken moeten we ons afvragen waarom iemand van een lagere sociale klasse meer ziek is. Wat determineert de sociale ongelijkheid in gezondheid? Iemand in een lage sociale klasse komt met meer negatieve factoren van de verschillende niveaus in aanraking dan iemand uit een hogere klasse. Een laaggeschoolde heeft een minder gezonde levensstijl, woont in minder gezonde buurt, woont en werkt op een ongezondere manier.’ Dahlgren en Whitehead onderscheiden vijf mechanismen: de plaats op de sociale ladder, een hogere blootstelling aan gezondheidsrisico’s, eenzelfde blootstelling aan gezondheidsrisico’s maar met verschillende gevolgen, levensloopeffecten en verschillen in de sociale en

ladder. Zo zijn hoger opgeleiden actiever betrokken bij de politiek en oefenen ze beroepen uit waarmee ze meer impact hebben op hun werk- en leefomgeving. Je sociale positie heeft bovendien een belangrijke psychosociale dimensie. Als je constant geconfronteerd wordt met je lage sociale klasse, omdat je een leefloon krijgt en bij wijze van spreken dankbaar moet zijn omdat de overheid je helpt, dan heeft dat een invloed op je gezondheid. ‘Eigenlijk moet je op macroniveau werken en de inkomensongelijkheden wegwerken,’ zegt Sara Willems. ‘Maatregelen op het gebied van werkgelegenheid maar ook de verdeling van welvaart hebben een heel grote impact op gezondheid, en dragen misschien meer bij dan alle specifieke maatregelen. Projecten voor gezonde voeding bij laaggeschoolden hebben minder 16 oktober 2010 LOKAAL 27


werkveld ARMOEDE EN GEZONDHEID

8 keer ongelijkheid in gezondheid De gezondheid van de Belgen verschilt volgens hun sociaaleconomische status, dit bevestigt het recente TAHIB-onderzoek Tackling Health Inequalities in Belgium en de recentste gezondheidsenquête.

1. Levensverwachting en gezonde levensverwachting

Onze levensverwachting stijgt, maar de kloof tussen opgeleiden en nietopgeleiden wordt groter. Zo leeft een laaggeschoolde man van 25 gemiddeld 7,5 jaar minder dan zijn hoogst geschoolde leeftijdgenoot. Er is een graduele toename van levensverwachting die parallel loopt met de toename van het opleidingsniveau. De middengroepen profiteren minder van de vooruitgang dan de hoogst gesitueerden, en de laagst geschoolden gaan er nauwelijks op vooruit, sommigen gaan er zelfs op achteruit. De ongelijkheid in gezonde levensverwachting is nog groter. Op 25-jarige leeftijd heeft een hooggeschoolde vrouw nog meer dan 47 gezonde jaren te verwachten. Een vrouw die middelbaar onderwijs volgde, vijf tot zes jaar minder. Wie enkel lager onderwijs volgde, elf jaar minder. En wie geen onderwijs genoot, heeft ruim achttien gezonde levensjaren minder te verwachten.

2. Subjectieve gezondheid

De subjectieve beoordeling van gezondheid wordt als een van de beste indicatoren beschouwd. 23% van de respondenten ervaren hun gezondheid als minder goed. Opvallend hierbij is dat lager opgeleiden hun gezondheid drie keer meer als minder goed ervaren dan hoger opgeleiden. Deze vaststelling geldt ook wanneer rekening gehouden wordt met verschillen in leeftijds- en geslachtsstructuur tussen de verschillende opleidingsniveaus.

3. Chronische aandoeningen

27% van de bevolking geeft aan een of meer langdurige ziekte(n), langdurige aandoening(en) of handicap(s) te hebben. Het percentage personen met een langdurige aandoening stijgt sterk met de leeftijd. Bij kinderen en jongeren onder de vijftien jaar gaat het om 9%; bij 75-plussers is dit bijna 60%. Voor maar liefst 17 van de 35 chronische gezondheidsproblemen die in de gezondheidsenquête zijn opgenomen, noteren we een significante toename van het risico op ziekte naarmate het opleidingsniveau daalt. Dit geldt onder meer voor ernstige ziekten zoals hartinfarct, diabetes, chronisch longlijden en maagzweer. Slechts voor één aandoening is er een hoger risico voor de hoogst opgeleiden: allergie.

5. Lichamelijke pijn

Chronische pijn heeft een enorme impact op de kwaliteit van het leven, zowel persoonlijk als sociaal. Uit de enquête blijkt dat de laagst opgeleiden bijna drie keer zo veel last hebben van lichamelijke pijn als de hoogst opgeleiden (8%). Daarbij ondervinden de laagst opgeleiden (30%) in drie keer meer gevallen veel tot zeer veel hinder van lichamelijke pijn dan de hoogst opgeleiden (10%).

6. Geestelijke gezondheid

Het percentage personen met psychologische problemen varieert volgens het opleidingsniveau. Personen met een beperkte opleiding hebben significant meer psychologische problemen dan personen met een hoge opleiding. Ze hebben vaker te maken met somatische problemen, angst- en slaapproblemen en depressies dan hoger opgeleiden. De gevolgen zijn duidelijk merkbaar in het gebruik van psychotrope middelen en het ondernemen van zelfmoordpogingen.

7. Mondgezondheid

Ook op het gebied van mondgezondheid blijven de socio-economische verschillen groot. Lager opgeleiden hebben vaker geen natuurlijke gebitselementen meer, hebben frequenter een tandvervangende prothese, vertonen meer kauwproblemen en poetsen minder vaak hun tanden. Verschillen in voedingsgewoonten, gebruik van preventieve tandzorg, inzichten in het belang van een goed gebit en hygiëne in het algemeen kunnen deze ongelijkheden wellicht verklaren. Mondhygiëne blijft dus een van de domeinen waarin ongelijkheden in gezondheid het meest uitgesproken zijn.

Bijna vier op tien inwoners van vijftien jaar en ouder in dit land geeft aan hetzij matig, hetzij ernstig beperkt te zijn in het uitvoeren van basisactiviteiten zoals stappen, trappen lopen, knielen en buigen zonder hulp of hulpmiddel en/of heeft beperkingen van het zicht of het gehoor. Lager opgeleiden worden meer dan hoger opgeleiden geconfronteerd met beperkingen. Zo zegt een kwart van alle personen die geen diploma of alleen een diploma lager onderwijs hebben, beperkt te zijn in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Bij de hoogst opgeleiden gaat het om 4,4%. Deze ongelijkheden worden zonder twijfel versterkt door verschillen qua leeftijdssamenstelling of geslachtsverhouding tussen de verschillende opleidingsniveaus, maar zelfs als daarmee rekening wordt gehouden, blijven de ongelijkheden tussen laag en hoog opgeleiden bestaan.

www.vvsg.be, knop sociaal beleid, knop gezondheid

28 LOKAAL 16 oktober 2010

LAYLA AERTS

4. Beperkingen

8. Overgewicht

De gemiddelde BMI van personen van achttien jaar en ouder is 25,3 in 2008. De limiet voor overgewicht is vastgesteld op 25. Dit betekent dus dat de Belg gemiddeld te dik is. Maar ook hier geldt: hoe lager het opleidingsniveau, hoe dikker. 58% van de laagst opgeleiden heeft overgewicht, bijna 20% is zwaarlijvig.


impact op hun gezondheid dan het herverdelen van de rijkdom. Ook alle lagen van de bevolking bij je beleid betrekken heeft een invloed op gezondheid. Participatie aan het beleid en het bredere maat-

isolatie, verlies aan levenskwaliteit en aan mentale weerbaarheid. Bovendien zijn er de extra kosten voor medische hulp of hulp in het huishouden. Als je met twee partners een laag inkomen hebt en één

Acties verbeteren wel de gemiddelde toestand van de bevolking maar ze verkleinen nauwelijks de gezondheidskloof. schappelijke leven heeft onrechtstreeks invloed op gezondheid: wie voelt dat hij iets te zeggen heeft in de maatschappij, is gezonder.’ Multiplicatoreffect Daarnaast staan mensen in lagere sociale klassen meer bloot aan meerdere gezondheidsrisico’s dan mensen uit hogere sociale klassen: ze leven vaker in ongezonde woningen, hebben gevaarlijker werk, bewegen minder. Zo is de concentratie van industrie veel hoger in mindere buurten dan in betere buurten. Maar daarnaast speelt nog een derde mechanisme: als een hoger en lager opgeleide in dezelfde vervuilde werkomgeving werken en dezelfde vervuilde lucht inademen, heeft de lager opgeleide toch vlugger gezondheidsproblemen dan de hoger opgeleide. ‘Dat komt doordat de lager opgeleide ook nog aan andere risico’s wordt blootgesteld en dat veroorzaakt een multiplicatoreffect. Zo zal de arbeider meer luchtwegeninfecties hebben omdat hij vaker rookt en in een ongezondere woning woont. Dus hetzelfde risico zal bij een laagopgeleide zwaardere gevolgen hebben,’ zegt Sara Willems. Door een vierde mechanisme heeft ziekte grotere economische en sociale gevolgen bij mensen van lagere sociale klassen. Je gaat minder of niet meer werken en een inkomen verwerven, wat leidt tot sociale

valt door ziekte weg, dan heeft dit een groter effect dan bij tweeverdieners met een goed loon. Mensen uit een hogere klasse behouden meestal ook hun baan bij langdurige ziekte. Bij lager opgeleiden zien we dit minder. ‘Daarom zijn maatregelen in de sociale zekerheid zoals het Omnio-statuut en de maximumfactuur heel belangrijk. In België zitten we op dat vlak niet zo slecht. We moeten wel oppassen dat we niet enkel op de laagste klasse focussen. Het blijft belangrijk om ook de

Levensloopeffecten Levensloopeffecten vormen ten slotte nog een belangrijk mechanisme. Iemand uit een lagere sociale klasse draagt een hele geschiedenis mee. Ook al werken mensen zich op, de gezondheidsverschillen blijven. Wie opgroeit in een woning met veel schimmel of vocht, met een rokende ouder, of met andere attitudes over ziek zijn, draagt dit op volwassen leeftijd mee. ‘Willen beleidsmakers de ongelijkheid in gezondheid bestrijden, dan moeten ze zich tot kinderen richten. Met dit specifieke

Als een hoger en een lager opgeleide in dezelfde vervuilde werkomgeving werken en dezelfde vervuilde lucht inademen, heeft de lager opgeleide toch vlugger gezondheidsproblemen dan de hoger opgeleide. tussenklasse niet te vergeten. Ongelijkheid in gezondheid doet zich bovendien niet enkel voor tussen sociale klassen maar ook tussen mannen en vrouwen en etnisch-culturele groepen,’ zegt Sara Willems. ‘De discussie over toegankelijkheid vervalt nogal vaak in een discussie over financiële toegankelijkheid. Mensen in armoede halen ook andere drempels aan. Ze schamen zich voor hun versleten ondergoed bij de arts. Of ze vrezen hun

SONG-scan De SONG-scan wil ontwikkelaars en uitvoerders van sociale projecten en plannen helpen. De scan geeft zicht op Sociale ONgelijkheid in Gezondheid (kortweg SONG). In tien vragen gaat u hiermee na of uw project genoeg oog heeft voor sociale diversiteit van de bevolking en hoe het de sociale kloof in de gezondheid helpt verkleinen. Er bestaat een SONG-scan voor de voorbereidende fase, een voor de uitvoeringsfase en een om na de afronding van het project in te vullen. De SONG-scan is een initiatief van de Koning Boudewijnstichting samen met de Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg van de Universiteit Gent, de VVSG en het VIGeZ (Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie). www.ongelijkgezond.be

kinderen te verliezen en zeggen dus niet dat ze hun kind maar twee keer per dag te eten geven als de dokter zegt dat het drie keer per dag een medicijn bij het eten moet innemen. Dit komt ook omdat artsen en andere zorgverstrekkers niet weten wat armoede betekent. Onze hulpverleners komen bijna allemaal uit de midden- of hogere klasse. Daarom werken we hier vanaf het eerste jaar in de opleiding geneeskunde aan.’

beleid dragen ze niet alleen nu zorg voor de kinderen, maar ook voor hun gezondheid als ze volwassen zijn. Hier kunnen lokale besturen een belangrijke rol spelen in kinderopvang, opvoedingsondersteuning, jeugdwerking en onderwijs. Een geïntegreerd en integraal beleid is absoluut nodig,’ besluit Willems. ‘Daarom moeten beleidsmakers de ongelijkheid in gezondheid meenemen in de verschillende beleidsdomeinen. Een gelijk beleid voor iedereen ontwikkelen is moeilijk, maar dit beseffen is al een belangrijke stap. Nu staan beleidsmakers er niet altijd bij stil. Hierdoor creëren ze onbewust ongelijkheid. Dit blijkt ook uit de SONG-scans die we hebben ontwikkeld voor lokale besturen. Je kunt niet even goed en gelijk doen voor iedereen, maar het is een belangrijke stap als je dit al beseft.’ Sabine Van Cauwenberge is VVSGstafmedewerker gezondheids- en inburgeringsbeleid 16 oktober 2010 LOKAAL 29


ISABELLE PATEER Š UNICEF BelgiÍ

werkveld KINDERARMOEDE

Participatie van maatschappelijk kwetsbare kinderen loont altijd Overal ter wereld zijn kinderen de eerste slachtoffers van armoede. Zelfs in BelgiĂŤ leeft bijna ĂŠĂŠn kind op vijf met een verhoogd armoederisico. Daarmee staat BelgiĂŤ op de op vier na laatste plaats in de Europese rangschikking. Ronduit alarmerend. Armoede belemmert de ontwikkeling van een kind op het gebied van gezondheid, onderwijs, gezinsleven en vrije tijd, maar heeft ook een grote invloed op iemands toekomstperspectieven en kansen in het leven. GaĂŤlle Buysschaert

I

n BelgiĂŤ leeft bijna ĂŠĂŠn kind op vijf met een verhoogd armoederisico. Verbazend genoeg werd er tot voor kort maar weinig onderzocht hoe kinderen dit beleven en wordt er ook heel weinig rekening gehouden met hun stem en hun beleving. Levensverhaal Toch is rekening houden met de meningen en de beleving van maatschappelijk kwetsbare jonge30 LOKAAL 16 oktober 2010

ren ontzettend belangrijk. Alleen zo kunnen beleidskeuzes tot stand komen, die ook echt aan werkelijke noden beantwoorden. Ook voor de kinderen zelf is het een hef boom: door met hun eigen levensverhaal aan de slag te gaan, worden kinderen sterker. Ze leren zich uitdrukken, krijgen een bredere kijk, leren keuzes maken, bouwen zelfvertrouwen op. Het maakt hen veerkrachtiger in het leven, en dus ook


In Anderlecht-Pede hebben jongeren, in overleg met de gemeente, delen van de openbare ruimte versierd.

om uit de armoede te geraken. Hen aan het woord laten is een belangrijke aanzet voor positieve veranderingen. Participatie is dus niet enkel een recht, maar zonder meer een strategische keuze. Daarom besliste Unicef BelgiÍ in het kader van zijn participatieproject What do you think? de stem van kinderen en jongeren en het belang van hun participatie binnen te loodsen in politieke en maatschappelijke debatten. De organisatie legde dus haar oor te luisteren bij deze jongeren om beleidsmakers en het grote publiek te sensibiliseren voor de effecten van armoede en sociale uitsluiting op hun leven. Hiermee wilde Unicef beleidsveranderingen promoten om vandaag het leven van kinderen en jongeren te verbeteren. Daarnaast voert Unicef een pleidooi om kinderen en jongeren als volwaardige partners te beschouwen in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Dat denken we ervan! Het nieuwe rapport Dat denken we ervan! Jongeren geraakt door armoede spreken over hun leven staat stil bij de beleving van deze jongeren. Het is het resultaat van een ruim onderzoek bij meer dan honderd jongeren tussen elf en achttien jaar, in samenwerking met het onderzoekscentrum Kind & Samenleving. De meest besproken thema’s door de jongeren zijn het gezin, de vrienden, de buurt, de school, de vrijetijdsactiviteiten, de armoede, de solidariteit en de toekomst. Hun zin in autonomie, het gebrek aan steun en hun participatie komen als een rode draad terug in al hun verhalen. De jongeren onderstrepen het belang van vrijetijdsactiviteiten en sociale relaties om zich goed te voelen. Hun gevoel van uitsluiting, de moeilijkheden die ze ondervinden om erbij te horen, om genoeg informatie en steun te krijgen, staan centraal in dit rapport. Maar de jongeren tonen ook dat ze willen en kunnen nadenken om de maatschappij mee vorm te geven. Dat komt sterk tot uiting wanneer ze over hun buurt spreken. Die heeft een belangrijke plaats in het leven van jongeren: dit is hun domein, hier voelen ze zich thuis. Ze zien echter ook de negatieve kanten van hun omgeving en sommigen zijn er beschaamd over terwijl ze er trots op willen zijn. Zij kennen de tekorten van

hun wijk, maar dat ook de buitenwereld die reputatie kent en die veralgemeent naar de hele wijk en naar alle bewoners en dus ook naar hen, daar voelen ze zich niet goed bij. Omdat de buurt een slechte reputatie heeft, zijn de jongeren die er leven het slachtoffer van vooroordelen. De jongeren hebben tal van ideeĂŤn om de buurt te verbeteren en stellen enkele punten van actie op grote en kleine schaal voor. Daarbij nemen ze een kritische en constructieve houding aan, te beginnen met de mogelijkheden van jongeren zelf om preventief te werk te gaan. Volgens de jongeren moet ‘de inhoud van de buurt’ grondig aangepakt worden. Er moeten

slissingen over hun hoofden heen genomen: zij voelen zich daarbij niet betrokken en vinden dat ze niets te zeggen hebben. Dat leidt tot verzet van de jongeren. Kortom, jongeren vormen niet de oorzaak van de problemen, maar zijn een deel van de oplossing. Aan de slag ermee! De vraag is hoe we al die opmerkingen in de praktijk omzetten. Er bestaat nog geen echte participatiecultuur en via bestaande inspraak- en participatiestructuren kunnen jongeren niet altijd gemakkelijk meewerken. Ze zitten niet te wachten op een uitnodiging voor een buurt- of straat-

Kinderen en jongeren aan het woord laten is een belangrijke aanzet voor positieve veranderingen. Participatie is dus niet enkel een recht, maar een strategische keuze. meer sociale ruimtes komen, ontmoetingsplaatsen voor de bevolking. Nu is er te weinig contact tussen de mensen in de buurt, ze ontmoeten elkaar niet of te weinig, kennen elkaar niet. Een groot aantal jongeren geeft aan dat hun buurt erop vooruit zou gaan als er meer activiteiten georganiseerd zouden worden voor jongere kinderen en voor hen ‘zodat jongeren minder op straat zijn’ en ‘jongeren zich minder zouden vervelen’. Maar werken aan het sociale karakter van hun buurt is volgens de jongeren niet voldoende. Ook het uitzicht moet bijgespijkerd worden. Ze willen verbetering van infrastructuur om ook de uitstraling van hun omgeving te veranderen: de aanleg van een park, installatie van vuilnisbakken, reparatie van het straatmeubilair, de straat, de voetbalterreinen en de basketbalring, de aanleg van een tramspoor‌ Wanneer er dan ook nog gewerkt zou worden aan het aantrekken van nieuwe winkels in de buurt, het opfrissen van gebouwen, het opruimen en het aanbrengen van kleur zou de wijk volgens jongeren een beter imago krijgen. De jongeren willen deel uitmaken van en deelnemen aan het leven in de buurt. Zij willen daarbij ook meer inspraak. Nu worden er naar hun aanvoelen te veel be-

vergadering. Op hun leeftijd verloopt inspraak het best via informele kanalen of via hun organisaties. Dat vergt veel tijd, opvolging, een volgehouden inzet en een aantal fundamentele basisvoorwaarden, maar het is keer op keer lonend. De Koning Boudewijnstichting en Unicef BelgiĂŤ hebben daarom de handen in elkaar geslagen en de ervaringen van bestaande projecten gebundeld. Het handboekje De participatie van kinderen en jongeren in armoede. Lessen uit de praktijk biedt geen kant-en-klare oplossingen, maar is vooral een bron van inspiratie en een leidraad vol ideeĂŤn voor wie met de participatie van maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren aan de slag wil. GaĂŤlle Buysschaert is Child Rights Officer bij Unicef BelgiĂŤ

Meer lezen www.unicef.be/nl/project-blog/de-participatie-van-kinderen-geraakt-doorarmoede Unicef BelgiĂŤ en de KBS krijgen in deze acties de steun van de POD maatschappelijke integratie. Het WDYT-project kan ook rekenen op de steun van de Franse Gemeenschap.

16 oktober 2010 LOKAAL 31


werkveld vrijetijdsparticipatie

Lokale netwerken van vlees en bloed Het participatiedecreet van 2008 bevat een combinatie van maatregelen om de participatie aan cultuur, jeugd en sport te ondersteunen, te verrijken en te vernieuwen. Artikel 22 van het decreet presenteert lokale netwerken vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede als een beleidsinstrument. Wanneer lukt dit? Waar zitten de knelpunten? Stof tot nadenken, want het participatiedecreet wordt in 2011 geĂŤvalueerd. Inge Van de Walle en Tatjana Van Driessche

E

en lokaal netwerk wil de participatie van mensen in armoede aan sport, cultuur en jeugdwerk bevorderen, lokaal processen starten en een dialoog tussen alle betrokkenen opzetten. Er zijn drie verplichte partners: de gemeentelijke vrijetijdsdiensten, het OCMW en een vereniging waar armen het woord nemen of een organisatie die mensen in armoede als doelgroep heeft. Zij vormen een lokaal netwerk en leggen de doelstellingen en de acties om vrijetijdsparticipatie te bevorderen vast in een afsprakennota. Het lokale netwerk dient de nota in bij de Vlaamse overheid en ontvangt na goedkeuring subsidies. Na elk uitvoeringsjaar van de afsprakennota wordt een verantwoordingsnota ingediend bij de Vlaamse overheid. Van de lokale overheid, gemeente of OCMW, wordt verwacht dat ze het dubbele van het subsidiebedrag inbrengt. De Vlaamse subsidie of het trekkingsrecht wordt bepaald op basis van twee parameters: het aantal rechthebbenden op maatschappelijke integratie en het aantal rechthebbenden op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering. De middelen kunnen aangewend worden voor de financiering van de deelname van personen in armoede aan vrijetijdsinitiatieven, voor de activiteiten en voor verenigingen. Hieronder valt ook de betaling van lidgeld en noodzakelijke benodigdheden. De middelen zijn ook te gebruiken voor de ondersteuning en financiering van social-profitinitiatieven van of voor personen in armoede op sportief, jeugdwerk- of cultureel vlak.

DANIEL GEERAERTS

Cijfers De lokale netwerken vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede zijn nog vrij recent. De start was niet evident. De communicatie over het decreet en de lokale afsprakennota is laat op gang gekomen, de uitvoeringsbesluiten verschenen pas op 19 augustus 2008 in het Staatsblad terwijl de eerste afsprakennota al op 1 oktober 2008 moest worden ingediend. Toch hebben op dit moment 53 gemeenten (17%) een lokale afsprakennota. Ook de Vlaamse Gemeenschapscommissie ontvangt in dit kader subsidies. Al elf van de dertien centrumsteden doen mee. In de centrumsteden zijn in verhouding de meeste verenigingen voor en van mensen in armoede actief. In totaal gaat het over een trekkingsrecht van 924.004 euro op een totaal gereserveerd bedrag van 1.650.000 euro, meer dan de helft van de beschikbare middelen dus. Tegen 1 oktober 2010 kunnen er opnieuw gemeenten toetreden tot dit systeem. 32 LOKAAL 16 oktober 2010


Sterkere intersectorale samenwerking Deze lokale netwerken zijn niet de eerste vorm van intersectorale samenwerking voor lokale besturen. Onder andere door het lokaal sociaal beleidsplan is er groeiende aandacht voor uitsluiting en kansarmoede en een planmatige werking door OCMW en gemeente. Bovendien ontvangt het OCMW sinds 2003 via een jaarlijks KB federale middelen voor de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. Deze maatregel gaf al een aanzet tot samenwerking in vrijetijdsparticipatie en het opnemen van een gedeelde verantwoordelijkheid. Er bestaat dus al een basis van plan- en overlegprocessen tussen gemeente en OCMW, tussen publieke en semi-publieke non-profitorganisaties en er zijn geslaagde voorbeelden van evenwichtige intersectorale samenwerking in een aantal lokale netwerken. Maar de samenwerking tussen welzijnspartners en de vrijetijdsdiensten (ook onderling) kan op termijn nog sterker uitgewerkt worden. Er wordt te weinig tijd genomen voor de opmaak van de lokale afsprakennota om vanuit een gevoeligheid voor het thema te komen tot een gedragen en geĂŤxpliciteerde visie van de verschillende partners. Een evenwichtige verdeling op het vlak van inspanningen en de inzet van middelen tussen OCMW en jeugd-, cultuur- en sportbeleid vormt een belangrijk aandachtspunt voor de toekomst. Inzetten op duurzame participatie Achter ‘mensen in armoede’ gaat een diversiteit van mensen schuil met uiteenlopende behoeften op het vlak van vrijetijdsbesteding. En wie zijn gading niet vindt bij cultuur, vindt ze misschien wel in het sportaanbod. Dat alles vraagt een omslag van een aanbodgestuurde naar een vraaggestuurde werkwijze. De aanbieder blijft denken vanuit het eigen perspectief, de beschikbare tijd en mensen, de gangbare gewoonten. De doelgroep wordt pas betrokken op het moment dat ze ‘moeten’

participeren. Sterkere intersectorale samenwerking kan de vrijetijdsbehoeften van mensen in armoede juist als vertrekpunt nemen en inzetten op het opmerken, erkennen en versterken van hun competenties. Het is immers de bedoeling dat gemeenten meer kansen scheppen voor mensen in armoede om te participeren aan cultuur, jeugdwerk en sport. In de praktijk moeten gemeenten sterk inzetten op het overwinnen van financiĂŤle drempels. De

Wie zijn gading niet vindt bij cultuur, vindt ze misschien wel in het sportaanbod. Dat alles vraagt een omslag van een aanbodgestuurde naar een vraaggestuurde werkwijze.

bepaling in het participatiedecreet over de besteding van de middelen lijkt dat in de hand te werken. Gemeenten zetten dan ook vaak in op het herdenken of creĂŤren van allerlei kansenpassen. Dat kan een legitieme doelstelling zijn, maar zo wordt het blikveld onmiddellijk vernauwd tot het financiĂŤle aspect. Begeleiding en communicatie zijn evengoed noodzakelijk om de participatie van mensen in armoede aan vrije tijd te doen slagen. Het is belangrijk dat er aandacht is en blijft voor de verschillende aspecten die te maken hebben met duurzame participatiebevordering: financiĂŤle tegemoetkomingen maar ook omkadering, begeleiding, groepsactiviteiten, een aanbod op maat van de doelgroepen, het sensibiliseren van de aanbieders van vrijetijdsactiviteiten, een evenwicht zoeken tussen actieve en passieve participatie. Dialoog met en betrokkenheid van mensen in armoede Een van de belangrijkste argumenten om mensen in armoede meer bij de lokale

Praktijkonderzoek Lokale netwerken In mei 2010 startte Demos (kenniscentrum voor participatie en democratie) een kwalitatief onderzoek op ter ondersteuning en evaluatie van de lokale netwerken. Het onderzoek moet inzicht geven in het proces dat de betrokkenen afleggen bij de visieontwikkeling en realisatie van het samenwerkingsverband ter bevordering van vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. Aan de hand van interviews, focusgroepen, negentien casestudies en schriftelijke vragenlijsten wordt gepeild naar de standpunten, bekommernissen en prioriteiten van de betrokken partners. Voor het rapport www.demos.be/lokale-netwerken

afsprakennota te betrekken is hun ervaringsdeskundigheid. Mensen in armoede ervaren de drempels van het aanbod aan den lijve en kunnen aangeven waar de huidige werking misloopt of waarom sommige mensen uit de boot vallen bij het aanbod voor jeugd, cultuur en sport. Essentieel in het lokale netwerk vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede is ‘met’ de doelgroep werken in plaats van ‘voor’ de doelgroep. Dit vergt een grondige cultuuromslag. Armoedeverenigingen

willen zoveel mogelijk betrokken worden bij beleidsprocessen maar krijgen dikwijls te veel vragen. Bovendien zijn er niet in elke gemeente armoedeverenigingen (zoals de Verenigingen waar Armen het Woord nemen of Welzijnsschakels). Veel lokale netwerken moeten naar een goede derde partner zoeken. Kansengroepen bij het lokale beleid betrekken is hoe dan ook een werk van lange adem. Er moet een vertrouwensrelatie op lange termijn worden opgebouwd met niet evidente partners. Maar het loont de moeite, want een permanente mix van interacties tussen gemeente en kansengroepen zal tot veel effectievere communicatie en participatie leiden. We moeten wel realistisch zijn over wat lokale netwerken op twee jaar tijd kunnen realiseren. Uiteindelijk blijkt dat lokale netwerken creatief zijn in het zoeken naar partners die mensen in armoede als doelgroep hebben: er wordt samengewerkt met samenlevingsopbouw, volkshogescholen, jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen en welzijnsschakels, basiseducatie of interculturele partners. Die samenwerking gaat niet altijd meteen heel ver, maar op die manier kan het lokale netwerk voor de afsprakennota de participatie van mensen in armoede een start of nieuwe vaart geven of de participatie verdiepen die al werd opgebouwd vanuit sectorale beleidsplannen zoals het lokaal sociaal beleidsplan en de cultuur/ jeugd/sportplannen. Het participatiewerk stopt ook niet na de opmaak van de af16 oktober 2010 LOKAAL 33


PRAKTIJK OUDENAARDE - Een volwaardige maaltijd, een sportdag of uitstap met de school, ravotten of een avondje uit, in Oudenaarde is het haalbaar voor álle gezinnen, ongeacht hun portemonnee. Daarvoor zorgt de OK-pas, de all-in kansenpas voor mensen die het financieel moeilijk hebben.

Meer dan oké, die OK-pas!

‘Ik ga graag zwemmen, toneel zie ik héél graag, Ik hou van muziek… maar In mijn portemonnee zitten niet genoeg euro’s.’

In Oudenaarde startten schepen van Sociale Zaken, Jeugd en Kunstonderwijs Pieter Orbie en OCMW-voorzitter Jean Pierre Van Der Meiren in 2006 het overleg tussen OCMW en gemeente. Ze haalden Vormingplus en Steunpunt Welzijn aan boord en sinds 1 maart 2008 zijn in Oudenaarde Afrikaanse dans, folk & country, de Spaanse avond voor een kwart van de prijs toegankelijk voor gezinnen in armoede. Het recept? De OK-pas oftewel de Oudenaardse Kansenpas. Daar bleef het niet bij. Onder het motto ‘Sociale integratie moet groeien’ werd gezocht naar meer partners. Voor OCMWvoorzitter Van Der Meiren, ook voorzitter van het LOP (lokaal overlegplatform) secundair onderwijs, was de volgende stap evident: het onderwijs bij het participatieverhaal betrekken. Dat lukte wonderwel. In september 2008 al maakten de culturele en sportieve daguitstappen en activiteiten in het Oudenaardse basisonderwijs deel uit van het kansenpas-aanbod. De scholen betalen een kwart van de prijs uit hun werkingsmiddelen, het OCMW komt tussen voor de helft, het gezin betaalt het laatste kwart. Ook de kinderopvang en een maaltijd in het OCMW-restaurant werden aan het pakket toegevoegd. Anno 2010 zitten bovendien de meerdaagse schooluitstappen in het pakket

34 LOKAAL 16 oktober 2010

‘Er wordt zoveel ingericht voor de kinderen, maar voor ons is dat te duur. Doodjammer…’

voor alle scholen op het grondgebied. Deze meerdaagse uitstappen bleken vooral in het secundair onderwijs moeilijk om te dragen voor arme gezinnen. Er is daar immers geen maximumfactuur zoals in het basisonderwijs. In totaal gaat het (cijfers 2009) om 23 scholen en 216 schoolgaande kinderen, van wie er negentien buiten Oudenaarde school lopen. OK-pasleerlingen zijn vrij proportioneel gespreid over de onderwijsnetten, iets minder proportioneel over de scholen. Eén op de vijf gezinnen met OK-pas is van vreemde origine. In vele gevallen weten directie noch leerkrachten precies om welke kinderen het gaat. De schooladministratie wel. Die houdt bij de facturering automatisch rekening met het OK-pas-statuut van de leerlingen in kwestie. Bij het OCMW luidt het dat cliënten goed op de hoogte zijn van het OK-passysteem op school en jaarlijks trouw de (gratis) pas vernieuwen. Een indicatie dat de uitbreiding van de OK-pas naar het onderwijs wel degelijk een goed idee was? Wellicht. De gebruiksscores 2009 van de OK-pas wijzen in die richting. De hoogste gebruiksscore haalde het sociale restaurant, waar alle 721 OK-passers, ook

bejaarden en leefloners, terecht kunnen. Tweede was de kinderopvang in de schoolvakanties met 495 deelnames. Derde de schoolactiviteiten met 251 deelnames voor 74 activiteiten (in 2009 enkel voor het basisonderwijs). Volgen daarna: OK-pasgebruik voor het zwembad, de speelpleinwerking, culturele en sociaal-culturele activiteiten. De basisscholen vroegen in totaal zes meerdaagse activiteiten aan, waaronder bosklassen en een studiereis. Bij de daguitstappen was er een schoolreis, een bezoek aan Technopolis en een aan Bokrijk. Andere activiteiten betroffen zwemmen, schaatsen, sportdag, sport na school, openluchtklas, toneel, concert, musical en museumbezoek. Het is nog te vroeg om te evalueren of kinderen uit arme gezinnen nu minder dan vroeger afhaken voor zulke schoolactiviteiten en of de school haar brugfunctie naar het sociaal-cultureel participeren van kansarme doelgroepen beter dan vroeger kan vervullen. De directeurs die we erover aanspraken, waren in ieder geval bijzonder enthousiast over het systeem. Ook over het aantrekkelijk ogende OK-krantje voor OK-pasgezinnen. Ze vinden het tevens een goede zaak dat de scholen bij hun instap in de OK-pas de engagementsverklaring ondertekenen om een kostenbesparend beleid te voeren, een engagement dat via het LOP tot stand kwam. Twee vliegen in één klap ten voordele van arme gezinnen, zeg maar. Wat brengt de toekomst? Meer partners vergroten de impact van het systeem. Bedoeling is dan ook om lokale sportclubs, jeugd- en sociaal-culturele verenigingen mee aan boord te krijgen. Op dit ogenblik komt het eigenlijke vrijetijdsaanbod vooral van stedelijke diensten: cultuurdienst, bieb, toeristische, sporten jeugddienst, muziek- en tekenacademie (nu nog maar twee OK-passers). Dat kan beter, zo vindt de OK-pas-stuurgroep. De interesse van externe partners is er… Dus waar wachten we op? Een brede samenwerking betreffende armoede in uw gemeente van de grond krijgen? Het kan! Bundel de krachten rond een concreet project en de bal gaat aan het rollen. Marleen Devry


klare kijk

werkveld vrijetijdsparticipatie

sprakennota. Op middellange of lange termijn kan er dieper gepeild worden naar behoeften, evaluaties en concrete voorstellen en betrokkenheid van mensen in armoede bij het vrijetijdsbeleid. Belang van context Context en randvoorwaarden binnen een gemeente bepalen welke vorm van participatie nuttig en mogelijk is. Als een enquête van mensen in armoede over jeugdwerk in de ene gemeente wel werkt, kan dat in een andere gemeente zwaar tegenvallen omdat niemand de enquête kan leiden. Een ander richtinggevend element is de specifieke diversiteit op het vlak van armoede in een bepaalde wijk. Ook op dat vlak zijn veel netwerken nog zoekende. Lokale netwerken worstelen met de vraag wie arm is. Het inzicht dat de doelgroep mensen in armoede ruimer is dan de OCMW-cliënteel is er. De criteria voor een kansenpas worden vaak verruimd naar de houders van het Omnio-statuut. Toch kan er binnen de lokale netwerken vrijetijdsparticipatie nog specifieker ingespeeld worden op verschillende groepen mensen zoals jongeren, senioren, gezinnen, personen met een handicap of allochtonen. Het is net bij die concreet identificeerbare groepen dat participatie kan starten. Meer maatwerk? Lokale netwerken bieden dus kansen om gerichter te werken aan een goed vrijetijdsaanbod voor mensen in armoede, maar het is niet evident. Bovendien zitten er in het decreet zelf struikelblokken. Zo zou de Vlaamse overheid meer rekening kunnen houden met de uiteenlopende realiteiten van gemeenten door meer maatwerk in te bouwen in het participatiedecreet. Omdat er voor de centrumsteden een belangrijke financiële ondersteuning is vanuit Vlaanderen via de trekkingsrechten, zijn veel steden in het systeem van lokale netwerken gestapt. Daarbij wordt van de lokale overheid wel een grote eigen financiële inbreng geëist (zowel in absolute als in relatieve cijfers) waarvan de besteding ook vastgelegd wordt door de Vlaamse overheid. Voor kleinere gemeenten vragen het opstarten van een lokaal netwerk en het maken van een afsprakennota inspanningen die niet in verhouding staan tot de subsidies. Ook het decreet intergemeentelijke samenwerking, waar artikel 25 van het uitvoeringsbesluit van 18 juli 2008 van het

Participatiedecreet van 18 januari 2008 uitdrukkelijk naar verwijst, is door kleine gemeenten niet als optie gebruikt. In de praktijk blijkt deze formule omslachtig en moeilijk. Gemeenten zoeken daarom naar andere manieren van samenwerking. Sommige regio’s trekken voluit de regionale kaart. Het is belangrijk deze uitwisseling op goede sporen te zetten en zo ook kleinere gemeenten mee te nemen in een regionale dynamiek. Decretale beperkingen Een ander knelpunt dat veel lokale netwerken vermelden is de besteding van de middelen en met name het feit dat de Vlaamse overheid een rechtstreekse besteding van de middelen aan de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede vraagt, óók voor het bedrag dat de gemeente en/of het OCMW inbrengt. Personeels-, communicatie- en opleidingskosten komen hiervoor niet in aanmerking. Nochtans staat of valt een goede toeleiding van kwetsbare doelgroepen met een goede (personeels)omkadering en communicatie. Hoe groter het lokale netwerk, hoe groter ook de extra kosten voor personeel en communicatie. Dit kan ook deels het (politieke) draagvlak voor de lokale netwerken ondergraven. Hoe kan die ondersteuning op het vlak van communicatie en toeleiding in evenwicht gebracht worden met een terechte rechtstreekse financiering van de vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede? Toekomstperspectieven Alle betrokkenen moeten in de nabije toekomst nadenken over decretale of andere voorwaarden voor een ruimere verspreiding van stevige en levendige lokale netwerken vrijetijdsparticipatie. Want over het belang van intersectorale samenwerking is zowat iedereen het eens. Meer nog dan het zoeken naar de graal, dé methodiek om mensen in armoede te bereiken, bieden lokale netwerken gemeentelijke vrijetijdsdiensten en OCMW’s de kans samen na te denken over de dialoog met mensen in armoede, hun realiteit en wensen, en over de consequenties daarvan voor het beleid en aanbod binnen vrije tijd. Iedereen steekt er wat van op: individuen, verenigingen, organisaties én gemeentelijke diensten. Inge Van de Walle en Tatjana Van Driessche zijn stafmedewerkers Lokale Netwerken bij Demos vzw.

? Mogen artikel zestigers

in de bouw werken?

! Volgens artikel 60 § 7 van de OCMW-wet kan het OCMW een werknemer ter beschikking stellen van een derde partij. Dit kan een privéonderneming zijn, zolang de doelstelling van de tewerkstelling in artikel 60 § 7 wordt gerespecteerd.

Voorwaarden bouwsector – Maar volgens het paritair comité voor het Bouwbedrijf (cao van 24 juni 2005) kan het enkel gebeuren tussen ondernemingen die tot dit paritair comité behoren. Bovendien kan dit enkel bij een tijdelijke toename van werk of voor technische bijstand bij het uitvoeren van specifieke werken. De OCMW’s die artikel zestigers ter beschikking stellen, vallen niet onder het toepassingsgebied van deze (of enige andere) cao. Maar door deze cao kan enkel personeel uit de bouwsector zelf aan een andere werkgever binnen die sector ter beschikking gesteld worden en dus niet werknemers van buiten de bouwsector. Moeten OCMW’s de tewerkstelling van artikel zestigers in de bouw dan inkrimpen?

Soms is een baan in de bouw ideaal voor een ongeschoolde kandidaat artikel 60 § 7. Bovendien ziet de Bouwunie er geen graten in. Anderzijds, ook al leven de OCMW’s hun wettelijke verplichtingen als werkgever na en ook al zijn cao’s niet van toepassing op OCMW’s, ze kunnen niet doen alsof hun neus bloedt. Aangezien de rechtsregels in de bouwsector de terbeschikkingstelling van artikel zestigers niet toelaten, stellen OCMW’s hen het best niet ter beschikking aan de bouwsector. De VVSG vindt bovendien dat het OCMW het bouwbedrijf dat zulke terbeschikkingstelling toch overweegt, over hogervermelde cao moet inlichten. Via sociale clausules in (bouw)overheidsopdrachten wordt soms als voorwaarde gesteld dat het bouwbedrijf artikel zestigers inzet om de opdracht uit te voeren. Gezien het voorgaande is dit eigenlijk niet mogelijk. Koninklijk Besluit van 4 september 2002 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van de toelage, verstrekt aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voor een tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die ter beschikking wordt gesteld van een privéonderneming (Inforumnummer 179640) – Koninklijk Besluit van 14 november 2002 voor rechthebbenden op financiële maatschappelijke hulp (Inforumnummer 181255) – www.bouwunie.be

Mail uw vragen over tewerkstelling van artikel zestigers in de bouw naar petra.dombrecht@vvsg.be

16 oktober 2010 LOKAAL 35


LAYLA AERTS

werkveld plattelandsbeleid

Plattelandsarmoede: onzichtbaar en dus onbekend Armoede is op het platteland geografisch gespreid. Dat vermindert de zichtbaarheid en remt groepsvorming af. Hierdoor wordt de armoedeproblematiek op het platteland mogelijk onderschat. Carmen Mathijssen

C

era stelde vast dat praktijk, onderzoek en beleid allemaal onvoldoende aandacht besteden aan plattelandsarmoede. Er waren enkele aanzetten tot analyses, maar geen coherente kaders. Daarom zette Cera een interpretatief onderzoek op om de belangrijkste knelpunten en oplossingen te identificeren. Hieronder lichten we toe welke knelpunten op het platteland het meest relevant zijn voor mensen in armoede. Mensen in armoede worden in plattelandsgebieden immers meer of in andere vormen met specifieke problemen geconfronteerd. Naast de zes armoedebarometers van Decenniumdoelen (www.decenniumdoelen.be) – in36 LOKAAL 16 oktober 2010

komen, arbeid, onderwijs, gezondheid, wonen en participatie – bestaat er op het platteland bijvoorbeeld ook mobiliteitsarmoede. Dit onderzoek is een uitnodiging aan alle verantwoordelijken in praktijk, beleid en onderzoek om dit thema explicieter op hun agenda te zetten. Terugtredende diensten en voorzieningen Door de economische schaalvergroting vestigen publieke en commerciÍle voorzieningen zich meer in centrumgemeenten. Culturele voorzieningen en ontmoetingscentra maar ook slagers, bakkers en De Post verdwijnen uit dorpen. Sommige voorzieningen zoals het ziekenhuis, de

VDAB en een beroepsopleiding zijn enkel in grote centra beschikbaar. Bovendien hebben veel organisaties huisbezoeken sterk tot volledig afgebouwd. Zo wordt de bereikbaarheid van voorzieningen voor bepaalde bewonersgroepen op het platteland steeds minder vanzelfsprekend. Dit is vooral problematisch voor ouderen, een deel van de jongeren, alleenstaande ouders en werkzoekenden. Wie vervoersafhankelijk is, ondervindt de meeste negatieve gevolgen. Vervoersafhankelijkheid en vervoersarmoede Bereikbaarheid wordt voor steeds meer plattelandsbewoners een probleem. De armste bevolkingsgroep verplaatst zich het minst, minder snel en met een kleiner bereik. Vervoersarmoede betekent dat mensen door mobiliteitsproblemen hinder ondervinden om op een volwaardige manier aan het openbare leven deel te ne-


Voor bepaalde bewonersgroepen op het platteland wordt de bereikbaarheid van voorzieningen steeds minder vanzelfsprekend.

men. Er is daarbij een wisselwerking tussen vervoersarmoede en werkloosheid. De onvoldoende aanwezigheid van openbaar vervoer is een knelpunt. De belbus is geen oplossing voor woon-werkverkeer. Ook de fysieke toegankelijkheid van de bushaltes speelt. Sommige mensen hebben extra steun nodig bij het in- en uitstappen. In meerdere plattelandsgemeentes wordt er hiervoor een beroep gedaan op vrijwilligers, eventueel georganiseerd in mindermobielencentrales. De prijs vormt een drempel. Onderbescherming en beperkte bestuurskracht De bestuurskracht van een gemeente is het vermogen om effectieve antwoorden te geven op concrete vragen en problemen. De bestuurskracht van landelijke gemeenten wordt negatief beïnvloed door hun beperkte financiÍle draagkracht, maar soms ook door een gebrek aan expertise en visie van lokale bestuurders over hoe ze met armoede moeten omgaan. Dit is ook een gevolg van de regelgeving die onvoldoende rekening houdt met de specifieke realiteit van plattelandsgebieden, zoals de lage bevolkingsdichtheid. Plattelandsgemeenten en hun OCMW’s worden geconfronteerd met een groeiend takenpakket, zonder een evenredige groei van middelen. Kleine gemeenten hebben de verantwoordelijkheid hun inwoners met beperkte middelen maatschappelijke dienstverlening aan te bieden. Bepaalde kwetsbare plattelandsbewoners zijn daar de dupe van: ze hebben recht op maatschappelijke dienstverlening van het OCMW, maar ontvangen die om informatieve, administratieve, situationele of gevoelsmatige redenen niet. In landelijk gebied is er een hoger risico op onderbescherming, in het bijzonder bij eenpersoonshuishoudens en zelfstandigen. Woonproblemen Op het platteland is er meer huisvesting beschikbaar aan lagere prijzen. Maar dikwijls zijn dit oudere huurwoningen met een lage kwaliteit zodat de energiekosten dan weer extra hoog uitvallen. Energiebesparende maatregelen die de kwaliteit van woningen verbeteren, maken de huurprijs hoger en leiden ertoe

dat de huurmarkt voor lagere inkomens verkleint. Meer sociale woningen op het platteland is geen evidente oplossing. Hier blijkt immers dat kwetsbare groepen die door het toewijzingsreglement van sociale huisvesting terechtkomen in minder bereikbare landelijke kernen, te kampen krijgen met andere problemen op het gebied van mobiliteit of dienstverlening. Het is dus nodig sociale woonwijken op het platteland te koppelen aan bereikbare dienstverlening en voorzieningen. Elementen van oplossing Alle geĂŻdentificeerde oplossingen bleken ĂŠĂŠn kenmerk gemeenschappelijk te hebben, namelijk participatief werken met dorpsbewoners. Bewoners kunnen en willen meedenken en verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leef- en woonomgeving. Ze zijn een belangrijke en actieve gesprekspartner.

Elk dorpshuis ontwikkelt zijn eigen karakter dankzij de wensen en initiatieven van de dorpsbewoners, en groeit mee met de bevolking. Belangrijk is de informatie- en doorverwijsfunctie, in het bijzonder door het gebrek aan bekendheid tussen diverse diensten die met mobiliteit te maken hebben. Het principe van een ĂŠĂŠnloketsysteem is wenselijk om zoveel mogelijk groepen, ook de meest kwetsbare, te bereiken. Vorming en opleiding betreffende het organiseren van respectvol onthaal zijn hierbij onontbeerlijk. Dorpsnetwerken voor zorg Tot de opdrachten van dorpsnetwerken behoren informatie-uitwisseling en het maximaliseren van doorverwijsmogelijkheden. Via een gecoĂśrdineerd netwerk van vrijwilligers, lokale organisaties, verenigingen en mantelzorgers worden verdoken en geĂŻsoleerde zorg- en hulpbe-

Bereikbaarheid is voor steeds meer plattelandsbewoners een probleem. De armste bevolkingsgroep verplaatst zich het minst, minder snel en met een kleiner bereik. Proactief handelen kan een oplossing zijn voor onderbescherming. Hier start de overheid op eigen initiatief een dienstverleningsproces. Cera werkt met Samenlevingsopbouw Oost-Vlaanderen en HIVA-KULeuven aan de verspreiding van een zelfref lectie-instrument. Daarmee duiden OCMW’s verbeterpunten aan om dichter bij hun kwetsbare bewoners te geraken. De OCMW’s van Geraardsbergen, Herzele, Oudenaarde, Zottegem en Zwalm werken hieraan mee. Ze ondernemen stappen om personen in een situatie van onderbescherming op te sporen en te benaderen opdat hun rechten gerealiseerd kunnen worden. Dit is een grote vooruitgang met betrekking tot automatische rechtentoekenning. Dorpshuis Een dorpshuis is een laagdrempelige, gezellige plek, waar sociale cohesie gestimuleerd kan worden. Een dorpshuis zoals dat in Boekhoute, een deelgemeente van Assenede in het Meetjesland, is cruciaal voor de opbouw van een goed lokaal netwerk van diensten en voorzieningen.

hoevende personen opgespoord. Zo kan er samen naar een passende oplossing gezocht worden. Hulpverleners kunnen hun acties beter op elkaar afstemmen en zelfs samenwerken met vrijwilligers. Vrijwilligers vervullen een belangrijke signaalfunctie. Door complexe situaties integraal te benaderen kunnen dorpsnetwerken een antwoord geven op de versnippering van dienstverlening. NESTOR of het Netwerk voor Steun aan Ouderen in het Rurale Poperinge, Alveringem, Lo-Reninge en Vleteren is een bijzonder inspirerend voorbeeld, omdat de verschillende OCMW’s hier samenwerken. In dit gebied wordt iedereen vanaf tachtig jaar verrast met een verjaardagsbezoek. Doel is de senioren beter te informeren, eenzaamheid te doorbreken en signalen op te vangen. Sinds kort is ook het OCMW van Diksmuide tot NESTOR toegetreden. Dorpsrestaurants Dorpsrestaurants zoals in Bilzen bieden goedkope en gezonde maaltijden aan. Tegelijk brengen ze mensen samen, die zo (opnieuw) contact kunnen leggen met 16 oktober 2010 LOKAAL 37


werkveld plattelandsbeleid

andere dorpsbewoners. Ze bereiken mensen die sociaal geĂŻsoleerd dreigen te geraken door hun financiĂŤle situatie, leeftijd, fysieke of psychische problemen. Soms kunnen er mensen aan werk geholpen worden via koppeling met sociale eco-

hoofdzakelijk een stedelijk fenomeen. Het is een relevante vraag of dit model ook op het platteland toegepast kan worden. Er kan daarbij behalve aan een centrale locatie ook gedacht worden aan een centrale administratie en/of gezamen-

Voor sommigen is het dorpsrestaurant een reden om zich ’s morgens aan te kleden. nomie. Anderen krijgen weer perspectief door vrijwilligerswerk. Het concept is eenvoudig, maar de impact is groot. Voor sommigen is het dorpsrestaurant een reden om zich ’s morgens aan te kleden. Wijkgezondheidscentra Wijkgezondheidscentra zoals in de Leuvense Ridderbuurt bieden een toegankelijk aanbod van preventie en gezondheidszorg. Sterktes zijn laagdrempeligheid, wijkgebondenheid, multidisciplinariteit en kosteloosheid. Jammer genoeg blijven wijkgezondheidscentra momenteel

lijke initiatieven voor patiĂŤnten. Ook het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar Armen het Woord nemen adviseert het ontwikkelen van wijkgezondheidscentra als een belangrijke hefboom in de structurele armoedebestrijding. Het grondrecht wonen Er zijn middelen nodig voor huurders en eigenaars om noodzakelijke reparaties aan woningen uit te voeren, zodat lage woonkwaliteit hun gezondheid niet in gevaar brengt. Daarnaast dringt zich een doordachte werkwijze op voor het toegan-

kelijk houden van sociale huisvesting op het platteland. Via dit onderzoek wil Cera bruggen slaan tussen armoedebestrijding en plattelandsbeleid. Plattelandsarmoede is een thema met een hoge complexiteit en moeilijkheidsgraad. Kennisuitwisseling is dan essentieel om tot een coherente strategie te komen. Cera zal de sporen tot oplossingen systematisch verkennen. Waar dat kan en zinvol is, kunnen er projecten opgezet worden. Uit de analyse van problemen en oplossingen werden adviezen voor beleidsmakers afgeleid. Die kunt u raadplegen in het volledige onderzoeksrapport. Niet alle beleidsadviezen komen noodzakelijkerwijze overeen met Cera-standpunten. Carmen Mathijssen is programmacoĂśrdinator maatschappelijke projecten armoede bij Cera Het volledige onderzoekrapport kunt u gratis downloaden via www.cera.be.

ADVERTENTIE

We innovate. We integrate.

Eurotronics wordt Orbit Ontdek Orbit via onze events in het najaar of via de nieuwe site www.orbitgis.com (vanaf 1 oktober)

Ad-small_186*130.indd 1

38 LOKAAL 16 oktober 2010

13/09/10 09:45


Hoe stellen we de toekomst van onze kinderen veilig? De ene verbruikt minder energie. De andere verkiest over te schakelen op groene energie. En wat doet uw gemeente, instelling of bedrijf? Energy Line Welke projecten of ambities u ook hebt, als het aankomt op het besparen van energie heeft Dexia voor u diverse oplossingen in petto. We engageren ons immers volop in duurzame ontwikkeling en willen de opgebouwde expertise in dit domein delen met gemeenten, instellingen en bedrijven via het gamma Energy Line. Uw gesprekspartner inzake duurzame ontwikkeling staat voor u klaar. Contacteer hem voor meer info of raadpleeg ons dossier “Duurzame ontwikkeling” op www.dexia.be/professioneel.

samen naar de essentie

Dexia Bank NV, Pachecolaan 44, 1000 Brussel – IBAN BE23 0529 0064 6991 – BIC GKCC BE BB – RPR Brussel BTW BE 0403.201.185 – CBFA n° 19649 A – FOD Economie 4944.


PRAKTIJK

FREDDY MEERT

Ik was er altijd graag bij Georges Veniers is een geboren en getogen Lokeraar. Zijn geboortehuis stond in een ‘hofken’ met een vijftal huisjes. Hij is, naar eigen zeggen, geboren tussen de cafés en bovendien op 1 april. Voorbestemd dus om een vrolijke jongen te worden. En dat is hij nog altijd, of zoals hij zelf zegt: ‘Ik lach met alles!’ Een deel van zijn leven draait rond het buurthuis, waar hij een actieve rol speelt: ‘Ik ben daar de afwasser. Ik zou niet weten wat ik zou doen als ze mij dat zouden afpakken. Ge zijt daar onder de mensen. Ik ben maar alleen en wat zit ge altijd alleen te doen, hé? Er is altijd ambiance tot en met.’

Dallas, portret van een Lokerse sociale woonwijk LOKEREN – De Lokerse Hoedhaarwijk, een complex van sociale woonblokken met de bijnaam Dallas, is het onderwerp van een geëngageerd erfgoedproject. De levensverhalen van de inwoners van deze buurt staan centraal in een publicatie en een fototentoonstelling van de Lokerse afdelingen van Curieus en het Masereelfonds. De sociale huurappartementen op de Hoedhaarsite dateren van de jaren tachtig. Op deze site stond vroeger een konijnenvellenfabriek omgeven door weilanden. De OostVlaamse Huurderscoöperatie coördineerde er de bouw van het woonproject. De realisatie verliep langs een hindernissenparcours met het uitblijven van bouwvergunningen, foutieve wegenisplannen en de laattijdige uitvoering van de omgevingswerken. Na hun oplevering in 1984 stonden de appartementen en studio’s twee jaar leeg. In 1986 namen de eerste bewoners hun intrek in de appartementen, maar al snel kwamen ernstige bouwfysische gebreken aan het licht. De huisvestingsmaatschappij zelf noemde dit dossier het verdriet van Lokeren. Ook het samenleven verliep soms erg moeizaam, en

zo kreeg de wijk in de volksmond al snel het etiket probleemwijk en de bijnaam Dallas, naar de populaire Amerikaanse tv-soap. Toen de hele site deel werd van een ruim stadsvernieuwingsproject was er even sprake van een sloop van de appartementen. Uiteindelijk werden ze gesaneerd. In Dallas, portret van een Lokerse sociale woonwijk, komen de (oud-)bewoners en betrokkenen van de Dallasblokken zelf aan het woord. ‘Ze vertellen ons wie ze zijn, hoe ze er kwamen wonen, hoe ze het leven in die sociale woonwijk ervaren (hebben), hoe ze hun toekomst zien, hoe ze er werkten,’ legt interviewer Jeanine Bellens uit. ‘Voor het eerst krijgen deze mensen een stem en een gezicht. Het resultaat is een luide roep van

de bewoners: “Wij willen hier niet weg, wij wonen hier graag.” De verhalen tonen aan dat het bijzonder gemakkelijk is een wijk te stigmatiseren. Moeilijker maar wel veel interessanter is het dit vooroordeel bij te stellen, te luisteren naar de mensen zelf en samen op zoek te gaan naar oorzaken van en oplossingen voor bestaande problemen. Een buitengewone ervaring en tegelijk een les in nederigheid en respect! Ook voor al wie verantwoordelijkheid draagt op het terrein van sociale huisvesting, biedt dit portret veel inspiratie om uit de fouten van het verleden te leren.’ Het is een erfgoedproject geworden. Het optekenen van de menselijke verhalen over het samenleven in de sociale wijk doorbreekt het stigmatiserende denken over sociale huisvesting. De tentoonstelling en de publicatie ontkrachten de overheersende beeldvorming en de negatieve bijklank van de begrippen sociale woonwijk en probleemwijk. Op die manier is het verhaal van Hoedhaar geen geïsoleerd, maar een universeel verhaal. Inge Ruiters

ii Leen Heyvaert (tentoonstelling), conservator Stedelijk Museum Lokeren, T 09-345 44 58, Leen.Heyvaert@lokeren.be, www.lokeren.be en Jeanine Bellens (publicatie), verantwoordelijke uitgever, T 0477-58 22 84, jeaninebellens@skynet.be 40 LOKAAL 16 oktober 2010


FREDDY MEERT

Vermoeide ogen die veel gezien hebben. Wie op bezoek gaat bij Jeanne Peleman, met haar 85 jaar een van de oudste bewoners van Hoedhaar, wordt getroffen door haar openhartigheid en de knusheid van haar appartementje op de vijfde verdieping van blok 4. Postuurtjes, haakwerk en op het buffet een foto van haar in 1999 overleden echtgenoot. Alles ‘gelekt en gestrekt’. De schoenen aanhouden bij het binnengaan, voelt bijna aan als een vloek. En voor je het weet, staat ze met een dweil klaar om je de kans te geven je voeten goed te vegen. Het relatief eenzaam leven deert haar niet: ‘De vrouw van hierboven, van het zevende, die slaat wel eens een praatje met mij, maar we komen niet bij elkaar zitten, want dat heb ik niet zo graag.’ De vochtproblemen en het insijpelen van water in de appartementen van de Hoedhaarwijk zijn haar zeker niet onbekend. ‘Het regent altijd door, waar de vensters toegaan. En dus leg ik daar altijd iets, een handdoek, voor de zekerheid.’ Van de plannen voor de herinrichting van de buurt, met een nieuwe woonwijk, heeft ze gehoord. Maar veel belang hecht ze er niet aan: ‘Voor mij zal dat eigenlijk niet veel meer geven.’ Ze heeft de rekening al gemaakt en lacht: “Als ik verhuis, zal het naar ’t groot huis (het rusthuis) zijn, of naar de grote akker (het kerkhof).’

FREDDY MEERT

Hoog, maar niet droog

De tentoonstelling over de Hoedhaarwijk met werk van fotograaf Freddy Meert loopt van 15 oktober 2010 tot en met 9 januari 2011 in het huis Thuysbaert, gelegen op het Stationsplein van Lokeren. De tentoonstelling is een realisatie van het Stedelijk Museum Lokeren in samenwerking met de projectgroep. De publicatie Dallas, portret van een Lokerse sociale woonwijk telt 112 pagina’s en kost 10 euro.

Hoedhaarblues Een gesprek met Nadya Verstraeten verloopt langs een breed scala van de meest uiteenlopende emoties. Nadya kwam in het begin van de jaren 90 in de Hoedhaarwijk wonen na de breuk met haar vriendin Jenny Beke, na een relatie van 20 jaar. De liefde was wel weg, toch is de vriendschap gebleven. En nog altijd betekent Jenny veel voor haar. Moeilijk was wel het moment waarop ook zij naar Hoedhaar verhuisde in een appartement recht tegenover het hare waar Nadya op dat ogenblik met haar nieuwe vriendin woonde. Maar de relatie met die vriendin was van korte duur en toen werd ze ziek door artrose. De eenzaamheid knaagt. Leven doet ze van dag tot dag. ‘Ik heb het moeilijk met de eenzaamheid. Ik zou niet meer met iemand kunnen samen zijn, maar toch ben ik ongelukkig alleen. Maar hier woon ik zeer graag. Ik vind het een toffe wijk. En van vocht heb ik nooit last gehad. Anderen daarentegen... Ik denk ook dat anderen eerder last van mij gehad hebben dan ik van hen. Luidop zingen, muziek opleggen, het is snel te luid. De horigheid is hier zeer groot.’ En het mag zelfs theatraal, ze heeft niet voor niets toneel gespeeld: ‘Kijk naar buiten, ik zet mij op mijn terras, op mijn balkon, en zie: ik ben de paus van Dallas!’

16 oktober 2010 LOKAAL 41


werkveld DIVERSITEIT

Gekleurde armoede: OCMW’s zoeken de goede aanpak Mensen van allochtone herkomst hebben drie tot vier maal meer kans om arm te zijn en er ontstaat een nieuwe groep generatiearmen. Velen stranden bij het OCMW. De problematiek is relatief nieuw en OCMW’s zoeken nog naar een aangepast aanbod om deze tendens te keren.

isabelle pateer

Lucy Vereertbrugghen

42 LOKAAL 16 oktober 2010


V

incent Corluy van het Centrum voor Sociaal Beleid van de Universiteit Antwerpen onderzocht het armoederisico bij mensen van buitenlandse afkomst en deed een verkennend onderzoek naar de oorzaken van de schokkende cijfers: ‘Mensen van allochtone origine hebben drie tot vier maal meer kans om arm te zijn.’ Samen met Gerlinde Verbist vergeleek hij het inkomen en de positie op de arbeidsmarkt van autochtone Belgen met die van vier andere groepen: burgers van andere EU-landen, Belgen die elders in de EU geboren zijn, Belgen die buiten de EU geboren zijn en ten slotte buitenlanders van buiten de EU. Belgen van Europese afkomst vertonen de grootste gelijkenis met de autochtone Belgen. De gegevens tonen vooral de grote achterstand van de laatste twee groepen aan, die doorgaans als allochtonen van de eerste generatie omschreven worden. Het armoederisico ligt drie keer hoger bij de Belgische allochtonen en vier keer bij de niet-Belgische. Ze hebben significant minder kans op werk.

of even slecht Nederlands spreken als autochtone kansarmen.

Werkloosheid De werkloosheid bij mensen die in het buitenland geboren zijn, ligt 2,5 keer hoger dan bij geboren Belgen. België is met dit resultaat de trieste koploper van veertien industrielanden die door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in 2010 werden onderzocht. Een sluitende analyse voor deze dramatische cijfers laat nog op zich wachten. Vincent Corluy: ‘We staan nog niet ver genoeg in het onderzoek naar armoede bij mensen van vreemde origine. Bovendien worden analyses bemoeilijkt omdat weinig variabelen omtrent origine worden geregistreerd in databronnen die voor armoedeonderzoek worden gebruikt. Wel merken we dat de traditionele verklaringen, zoals de lagere scholingsgraad, niet volstaan. Na correctie voor de verschillen in sociaaldemografische kenmerken, zoals leeftijd, geslacht en scholingsgraad, blijft er een grote kloof in tewerkstellingsgraden. Hierdoor kunnen we de oorzaken niet toetsen, maar volgens de literatuur zijn er wel indicaties. Zo spelen de organisatie van de arbeidsmarkt in België, het migratiebeleid en discriminatie een belangrijke rol in de achterstand van allochtone burgers.’ In dit onderzoek komen de mensen van de tweede of derde generatie niet in beeld. Maar eerder onderzoek in opdracht van de Koning Boudewijnstichting geeft aan

Hoe gekleurde kansarmoede wegwerken? Volgens OCMW’s bestaat er een groeiende groep armen van vreemde origine, maar hebben ze nog geen sluitende werkwijze om deze tendens te stoppen. Het probleem is relatief recent en ligt politiek erg gevoelig, wat een gerichte handelwijze er niet makkelijker op maakt. Een eerste stap is zicht krijgen op deze groep en op het probleem. Moet er gedifferentieerd worden op basis van etniciteit of spelen andere factoren een doorslaggevendere rol? Welke verschillen zijn er binnen de groep van allochtone cliënten? Is dezelfde werkwijze voor autochtone en allochtone armen efficiënt? Zijn er hiaten of knelpunten in het bestaande ondersteuningsaanbod en hoe ga je hiermee om? Volgens het OCMW van Kortrijk is een opsplitsing naar etniciteit niet zinvol omdat mensen van Marokkaanse origine van de tweede generatie de Belgische samenleving goed kennen en meestal even goed of even slecht Nederlands spreken als autochtone kansarmen. Zij worden dan ook geholpen in het reguliere ondersteuningsaanbod. Anderstaligheid en nieuw zijn in België kunnen deelname aan de samenleving of opstap naar werk dan weer wel bemoeilijken. Daarom startte Werkpunt, de tewerkstellingsdienst, een voortraject voor anderstaligen. Aan het traject nemen

dat er ook bij hen relatief veel armoede is. Bea Van Robaeys van de Universiteit Antwerpen en Nathalie Perrin van de Universiteit Luik brachten de armoede bij allochtonen in België voor het eerst in kaart. Ze focusten op drie groepen: Italianen, Turken en Marokkanen die wettig in België verblijven. In 2001 lag het inkomen van 56 procent van de allochtonen met Marokkaanse en 59 procent van de allochtonen met Turkse roots onder de Europese armoedegrens, voor mensen van Italiaanse af komst was dat 21 procent en voor autochtone Belgen tien procent. De onderzoeksters stellen vast dat er een nieuwe groep generatiearmen is. Een aantal OCMW’s bevestigen deze tendens.

vooral nieuwkomers deel, maar ook enkele Franstaligen. Ook het kersverse onderzoek van het HIVA en het OCMW Leuven stelt vast dat vooral de nieuwkomers een specifieke hulpvraag hebben. Volgens de onderzoekers Johan Wets en Goedroen Juchtmans concentreert die zich rond zes thema’s: taal, kennis over de Belgische samenleving, opbouw van een sociaal netwerk, wonen, opleiding en werkgelegenheid. De hulpvraag kan echter veranderen, bijvoorbeeld onder invloed van ervaringen in het hulpverleningscircuit of obstakels in de wetgeving. Nieuwkomers stoten vaak op drempels zoals niet erkende diploma’s of het zoeken naar een geschikte oplei-

Een opsplitsing naar etniciteit is niet zinvol omdat mensen van Marokkaanse origine van de tweede generatie meestal even goed

ding. Daarom moeten ze hun verwachtingen nogal gemakkelijk afzwakken. Het rapport Maatschappelijke dienstverlening en etnisch-culturele minderheden in Leuven. Naar oplossingssporen in zorg en beleid op basis van een structureel overleg formuleert een resem aanbevelingen om de hulpverlening beter af te stemmen op deze groep. (In het rapport en op www.vvsg.be staan meer aanbevelingen dan er hier aan bod komen.) Tijd nemen voor perspectiefbepaling Het belang van een goede perspectiefkeuze wordt benadrukt door de maatschappelijk werkers en de experts die deelnamen aan het onderzoek en door het OCMW Kortrijk dat het ESF-project voortraject anderstaligen organiseert. In dit traject wordt veel tijd gemaakt om samen met de cliënt te zoeken naar de beste loopbaankeuze. ‘We stelden vast dat nieuwkomers vaak helemaal geen zicht op de Belgische samenleving hebben. Daardoor weten ze niet goed wat ze van een traject bij het OCMW kunnen verwachten,’ vertelt Angelique Declercq, medewerker bij Werkpunt. ‘Meestal weten ze ook niet wat de keuze voor een bepaalde betrekking allemaal inhoudt. Om te vermijden dat mensen gedesillusioneerd raken door een mislukt traject, nemen we liever uitgebreid de tijd om samen 16 oktober 2010 LOKAAL 43


werkveld DIVERSITEIT

met hen weloverwogen te kiezen. Mensen kunnen een werkstage volgen zodat ze bijvoorbeeld weten wat schoonmaken in een rusthuis betekent. We werken ook samen met Mentor vzw. Twee consultants observeren de cliënten bij het uitvoeren van taken op de leerwerkplaats. Ze stellen de sterktes en zwaktes van de cliënten vast: of iemand sociaal vaardig is, een fijne motoriek heeft, liever alleen werkt. Samen met de cliënt bekijken we aan welke competenties en zwaktes ze willen werken. Doel is mensen er versterkt doen uitkomen, met de nadruk op leren. Tijdens dit activeringstraject gaat een dag per week naar vorming.’ Deze werkwijze loont, meer dan vijftig procent van de mensen die zo’n activeringstraject volgden, konden doorstromen naar regulier werk. Het OCMW Kortrijk haalt hiermee de hoogste cijfers van Vlaanderen. Ook anderstaligen van andere OCMW’s in de regio (Harelbeke, Kuurne, Lendelede, Menen, Waregem, Wevelgem en Zwevegem) kunnen deelnemen aan de trajecten die tweemaal per jaar starten. Communicatie: meer dan taal alleen Misverstanden kunnen tot spanningen leiden en de vertrouwensband tussen dienstverlener en cliënt belemmeren. Hierdoor zijn maatschappelijk werkers minder tevreden over hun werk en krijgt de cliënt het gevoel geen inspraak te hebben in belangrijke beslissingen. De maatschappelijk werkers vinden taal een belangrijk probleem. Het is moeilijk een weloverwogen traject uit te stippelen aan de hand van ja/ neevragen. Steeds meer OCMW’s schakelen dan ook sociaal tolken in om onvolledige of gekleurde vertalingen te vermijden en zo misverstanden uit de weg te ruimen. Die ontstaan wel eens bij het tolken door familieleden of vrienden, of tijdens een gesprek in slecht Engels of Frans. Ook culturele verschillen kunnen tot spanningen leiden. Daarom werken het OCMW van Gent en Kortrijk met interculturele bemiddelaars. ‘Sommige mensen weigeren taken of stageplaatsen om culturele of religieuze redenen,’ vertelt Angelique Declercq. ‘Wij schakelen dan altijd een intercultureel bemiddelaar van het OCMW in. Zo komen we bijna altijd tot een oplossing. Maar we moeten wel de tijd nemen om de reden achter de weigering te achterhalen en naar een acceptabel compromis zoeken. Zo weigerden enkele moslimvrouwen de broek van hun schoonmaakuniform te dragen, ze vonden ze te strak. We hebben 44 LOKAAL 16 oktober 2010

dan uitgelegd waarom een rok onveilig is op een ladder. We geraakten het eens, nu dragen ze een wijde broek die het lichaam niet strak omsluit maar toch de veiligheid op de werkvloer garandeert.’ Transparante dienstverlening De cliënten geven verrassend genoeg aan dat de taal niet het voornaamste struikelblok is in de communicatie. Ze vinden het wel lastig wanneer hun begeleider snel spreekt of als ze op de werkvloer dialect horen, en ook brieven zijn voor hen erg moeilijk. Maar hun grootste struikelblok is de ondoorzichtigheid van de hulpverlening. Dat stelt ook het rapport vast. Nieuwkomers vragen zich af waarom de hulpverlener vaak dezelfde vragen stelt. Waarom krijgen andere mensen in dezelfde situatie soms een ander traject aangeboden? Wat is precies de rol van het bijzonder comité sociale dienst? Is er wel overleg tussen de OCMW-medewerkers en de andere hulpverlenende instanties? De onderzoekers van het HIVA tonen ook hier het belang van goede communicatie aan. Als een cliënt het aanbod en het voorgestelde traject begrijpt, zal hij minder het gevoel hebben dat deze keuze over zijn hoofd heen wordt genomen. Alle informatie meegeven is ook belangrijk want mensen moeten op de hoogte zijn van alle mogelijkheden van het aanbod zodat ze zelf mee kunnen beslissen. Deze werkwijze is tijdsintensief en kan onmogelijk plaatsvinden met de huidige werklast van de meeste OCMW’s. Maar ze is noodzakelijk om armoede effectief weg te werken. Er is dus uitgebreider ondersteuning van de OCMW’s door de andere overheden nodig. Werk als hefboom voor participatie? Allochtonen zitten vaker dan autochtonen in slecht betaalde baantjes met flexibele dag- of weekcontracten. Ze vormen dan ook een groot deel van de groep werkende armen. Doorstroming naar goed werk is een belangrijke hefboom om aan de armoede te ontsnappen. Werken aan de capaciteiten van mensen zoals dit gebeurt in de voortrajecten van het OCMW Kortrijk is dus belangrijk. Mensen kunnen pas starten met een activeringstraject als ze het niveau 1.1 Nederlands halen. Door de ellenlange wachtlijsten in steden als Antwerpen en Kortrijk kan het wel maanden duren voor iemand aan een cursus begint. Anderen leren traag

of moeilijk en halen het gevraagde niveau pas na enige tijd. Ondertussen komen ze niet in aanmerking voor de activeringstrajecten of opleidingen bij de VDAB, blijven ze thuis en vallen ze terug op lotgenoten die ze leerden kennen in het opvangcentrum of tijdens een hulptraject. Ironisch genoeg versterkt de verplichting om Nederlands te volgen hun armoedesituatie en isolement, meldt het rapport van het HIVA. Het gebrek aan afstemming bezorgt de nieuwkomers kopzorgen. Ze hebben vaak een begeleider bij het OCMW, op het onthaalbureau en in de taalschool. Ze lopen van hot naar her en doorworstelen een enorme papierberg om met alle instanties in orde te zijn. Het contact tussen de verschillende organisaties is de laatste jaren wel verbeterd maar nog verre van ideaal. Veel nieuwkomers slagen in de cursussen en beginnen vol goede moed te solliciteren. Toch geraken ze niet aan werk. In het rapport van het HIVA stellen zowel maatschappelijk werkers als nieuwkomers de hoge taaleisen van werkgevers in vraag. Vaak wordt er een hoog niveau Nederlands verwacht als basiskennis voldoende is. ‘Wie werk heeft, leert gaandeweg Nederlands, krijgt het gevoel zijn of haar tijd in het gastland zinvol te besteden, zijn of haar competenties te kunnen ontwikkelen en krijgt zo de gelegenheid om sociale contacten met Belgen uit te bouwen,’ stelt het rapport. In de studie Fatima of Sil, een wereld van verschil wijst de VDAB ook op de discriminatie van werkgevers. Een trieste vaststelling die recent werd bevestigd door de undercover reporters van het VRT-programma VOLT. Zes van de acht bezochte uitzendkantoren discrimineert allochtone kandidaten. Een sluitende aanpak van discriminatie is nodig om gekleurde armoede aan te pakken. Lucy Vereertbrugghen is VVSGprojectmedewerker etnisch-culturele diversiteit

Het HIVA stelt het rapport Maatschappelijke dienstverlening en etnisch-culturele minderheden in Leuven. Naar oplossingssporen in zorg en beleid op basis van een structureel overleg voor op de studiedagen ‘Naar een toegankelijke dienst- en hulpverlening’ op 12 oktober in Leuven en op 19 oktober in Gent. Op 28 oktober is er een persvoorstelling in Leuven.


4 DELEN

+ HANDBOEK SCHULDBEMIDDELING Dat schuldbemiddeling een complexe materie is, daar moeten we u niet van overtuigen. Daarom kunt u maar beter een betrouwbare en volledige kennispartner kiezen. Zoals het Handboek Schuldbemiddeling bijvoorbeeld.

Door en voor maatschappelijk assistenten, juristen én andere praktijkspecialisten Hoofdredactie: Mohamed El Omari (stafmedewerker-jurist Vlaams Centrum Schuldbemiddeling)

Redactieraad: Jan Brodala (docent KHKempen, dept. Sociaal Werk), Dirk De Clerck (coördinator Vlaams Centrum Schuldbemiddeling), Bertel De

Groote (docent, Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde - Hogeschool Gent), Philippe De Rynck (kandidaat-gerechtsdeurwaarder), Freddy Loyson (gerechtsdeurwaarder), Rik Marynissen (jurist OCMW Gent), Anneleen Muylaert (maatschappelijk werker CAW Visserij), Reinhard Steennot (docent UGent, Instituut Financieel Recht), Johan Van Baekel (maatschappelijk werker Dienst voor Schuldbemiddeling CAW De Kempen), Robin van Trigt (stafmedewerker Vlaams Centrum Schuldbemiddeling), Mieke Vuylsteke (ereadvocaat, juriste vzw Schuldbemiddeling Z.W.-Vlaanderen)

en Sabine Weydts (juriste)

Het Handboek Schuldbemiddeling werd samengesteld door maatschappelijk werkers, juristen en terreinspecialisten uit de praktijk en van het Centrum Schuldbemiddeling. Juridische én praktijkkennis verenigd dus. De zeer uitgebreide juridische handleiding werd gestoffeerd met talloze voorbeelden en praktijktips. Verder bevat het Handboek reeksen kant-enklare modelbrieven en -contracten, checklists en schema’s voor een snelle en raadpleging.

Inclusief cd-rom met berekeningsprogramma’s en modellen Naast modelbrieven en -contracten evenals de integrale, gecoördineerde tekst van de voornaamste wetgeving inzake schuldbemiddeling, bevat de cd-rom ook een berekeningsprogramma voor het jaarlijks kostenpercentage, een rekenblad voor de opstelling van een aflossingstabel en een programma voor het berekenen van de nalatigheidsinteresten.

Recent geactualiseerd: - Bankdiensten en verzekeringen - Collectieve schuldenregeling

Recent toegevoegd: - Schulden uit nutsvoorzieningen

Binnenkort: - nieuwe bepalingen Wet Consumentenkrediet - Gezondheidsschulden

Vanaf nu is de inhoudstafel van de juridische handleiding opgesplitst: - gedetailleerde inhoudstafel per tabblad - beknopte inhoudstafel van het volledige boek vooraan in de juridische handleiding

Bestelkaart Politeia // Ravensteingalerij 28 // 1000 Brussel // Fax: 02 289 26 19 // Tel: 02 289 26 10. Of bestel via www.politeia.be // e-mail: info@politeia.be

Ja, ik bestel … ex. van Handboek Schuldbemiddeling, VVSG-leden Ð 149*, niet-leden Ð 169* Vanaf het derde basisboek/abonnement krijgt mijn bestuur 50 % korting op de prijs van dit basisboek en op de bijwerkingen van dit abonnement Mijn bestuur is lid van de VVSG: ❏ Ja ❏ Neen Bestuur/Organisatie: ........................................................................................................................... Naam: ................................................................................................................................................. Functie: ............................................................................................................................................... E-mail: ................................................................................................................................................. Tel. : .................................................................................................................................................... Adres: ................................................................................................................................................. BTW: ...................................................................................................................................................

Datum en handtekening

* Prijzen inclusief btw, exclusief verzendingskosten, geldig tot 31/12/2010. Check voor exacte prijzen steeds onze website www.politeia.be ** Het betreft hier een losbladig werk. De aanvullingen worden mij toegestuurd aan 0,49 euro/blz., de cd-updates aan 29 euro tot schriftelijke wederopzegging.


stefan dewickere

werkveld WOONBELEID

OCMW Puurs en Eigen Woning werken samen aan sociaal woonbeleid Sociale woningen die leeg staan terwijl de wachtlijsten immens lang zijn, dat geeft gegarandeerd kritiek in de nationale pers. Terecht. Puurs heeft daar al vijf jaar wat op gevonden. Spectaculair is het niet, maar wel uiterst efficiĂŤnt: een constructieve samenwerking tussen het OCMW Puurs en de socialehuisvestingsmaatschappij Eigen Woning. Lut Verbeeck

P

uurs is met 17.000 inwoners een gemeente van gemiddelde grootte, midden in de Vlaamse Economische Ruit. De ligging aan de verkeersassen A12, N16 en het Zeekanaal genereert een grote economische bedrijvigheid. Tegelijk wist Puurs zijn landelijk karakter te bewaren. Een groene gemeente met werkgelegenheid in de buurt trekt mensen aan. Dat laat zich ook in de huurprijzen voelen. Het is dus aangenaam maar niet goedkoop wonen in Puurs. Om het recht op wonen te kunnen waarborgen, investeert Puurs uitgebreid in sociale huisvesting. De maatschappij Eigen Woning heeft een vijfhonderdtal sociale huurwoningen op Puurse bodem. Ook het socialeverhuurkantoor Optrek zit met zijn wortels in de Puurse grond. Ook bij acute woonproblemen Een uitgebreid aanbod van sociale huurwoningen kan niet voorkomen dat er 46 LOKAAL 16 oktober 2010

acute problemen ontstaan. Veel OCMW’s kiezen voor doorgangswoningen om een tijdelijke oplossing – meestal voor zes maanden – te bieden voor acute woonnoden, bijvoorbeeld bij uithuiszettingen. Puurs slaagt erin gezinnen waarvoor dakloosheid dreigt onderdak te geven in een woning die door het OCMW wordt ingehuurd van Eigen Woning. Ondertussen blijven de mensen op de wachtlijst van Eigen Woning en SVK Optrek staan totdat ze aan de beurt komen voor een toewijzing. Dit kan omdat Eigen Woning veel renovatieprojecten heeft lopen of voorbereidt. Wanneer een woning in een te renoveren buurt vrijkomt en naar schatting nog enkele jaren bewoond zal kunnen worden voordat ze gesloopt of zeer grondig gerenoveerd wordt, wordt ze te huur aangeboden aan het OCMW. Samen leggen ze een plaatsbezoek af: is de woning nog in voldoende goede staat om be-

woond te worden? Is dat niet het geval, dan wordt een inventaris van noodzakelijke werken opgemaakt. Is de uitvoering te verantwoorden, dan gebeurt die door en op kosten van Eigen Woning. De kosten van de werken worden gespreid over het aantal geschatte jaren dat de woning nog in gebruik kan blijven en verrekend in de huurprijs. Het OCMW en Eigen Woning sluiten een huurovereenkomst af waarin de clausule is opgenomen dat het OCMW enkel huur betaalt wanneer de woning effectief wordt bewoond. Bij leegstand betaalt het OCMW dus niet. Doorgaans worden woningen ingehuurd die nog twee Ă vier jaar beschikbaar zijn voor bewoning. Het OCMW kan de woningen flexibel verhuren aan gezinnen waarvoor dakloosheid dreigt. De prijs van de verhuring kan laag gehouden worden. De druk op de gezinnen om een andere woonst te vinden wordt tegelijk redelijk gehouden. Ze kunnen wel enkele jaren blijven, wat een comfortabeler termijn is dan de courante zes maanden voor doorgangswoningen. Die termijn is dikwijls te kort is om een definitieve oplossing te vinden. Tijdens de bewoning worden de gezinnen opgevolgd door de


Het leven zoals het in Puurs is Twee weken voordat een gerechtsdeurwaarder hem uit zijn woning kan zetten, vraagt meneer X, vader van twee kinderen, het OCMW van Puurs hulp bij het stellen van een huurwaarborg. Uit de huurovereenkomst blijkt dat de huurwoning 800 euro per maand kost. Dit is wel een doorsneebedrag voor een woning voor een gezin met twee kinderen, maar veel te hoog voor familie X die op een grote schuldenberg zit. Het is voorspelbaar dat X deze huur niet zal kunnen betalen. Ondertussen is de eigenaar van de woning er ook achtergekomen dat het gezin schulden heeft. Hij is helemaal niet bereid een huurwaarborg door het OCMW te aanvaarden. De verhuring gaat dus niet door. De eigenaar van de woning waar het gezin nu woont, wil van geen uitstel weten. Het OCMW heeft nog een woning vrij waarin het gezin drie maanden gedepanneerd kan worden. Ondertussen wordt met Eigen Woning een contract afgesloten voor het inhuren van een woning met drie slaapkamers buiten het socialehuurstelsel. Het is een woning zonder enig modern comfort. Eigen Woning past de elektriciteit aan, vervangt een toilet en het linoleum, frist de badkamer op

sociale dienst van het OCMW. Tegen dat ze weg moeten, hebben de mensen ofwel zelf een andere woonst kunnen vinden, ofwel zijn ze aan de beurt gekomen voor een toewijzing door Eigen Woning of SVK Optrek. Slotsom is dat de drie betrokken partijen baat hebben bij deze samenwerking. In de eerste plaats het betrokken gezin dat aan de dakloosheid ontsnapt en gedurende een aantal jaren voor een redelijke prijs een kwalitatief voldoende woning heeft. In de tweede plaats het OCMW van Puurs dat door de samenwerking met Eigen Woning een patrimonium kan aanbieden waarin het zelf niet moet investeren. Eigen Woning zorgt dat de woningen voldoende woonklaar zijn. Het OCMW hoeft alleen huur te betalen als de woning bewoond is. De huurprijzen zijn steeds van die grootte dat ze volledig doorgerekend kunnen worden aan de betrokken bewoner. Ten slotte wint ook Eigen Woning erbij. De maatschappij vermijdt dat woningen die niet meer in het socialehuurstelsel verhuurd kunnen worden, verkommeren en ze ontvangt er ook nog huur voor. Regelmatig overleg voorkomt escalerende huurdersproblemen Tussen de sociale dienst van het OCMW en de medewerkers van Eigen Woning is er een structureel, driemaandelijks overleg. Daarop brengt zowel het OCMW als Eigen Woning agendapunten aan. Problemen met huurders worden besproken

en zorgt voor aansluiting op aardgas. Het OCMW moet 340 euro betalen voor de huur van de woning en rekent deze prijs ook door aan het gezin. X heeft de zekerheid drie jaar te kunnen wonen voor 340 euro per maand (dus ruim minder dan de helft van de huurprijs van de privĂŠwoning). Tegen dan is hij wellicht aan de beurt voor een reguliere toewijzing van een sociale woning door Eigen Woning. Als hij eerder een geschikte en betaalbare private huurwoning vindt, kan hij zonder moeite doorstromen. Het OCMW betaalt de huur alleen als de woning in gebruik is en hoeft dus geen opzegtermijnen te hanteren. Voor het OCMW was deze inhuur welgekomen: dit gezin met twee kinderen kwam niet op straat te staan. Eigen Woning is tevreden omdat de woning, gelegen in een woonwijk, bewoond blijft en niet staat te vervallen. Financieel is het voor Eigen Woning zo goed als een nuloperatie gezien de kosten die nog in de woning werden gedaan. Op dit moment huurt het OCMW van Puurs vijf woningen buiten het socialehuurstelsel van Eigen Woning. De huurprijzen liggen tussen 150 en 350 euro. LV

De druk op de gezinnen om een andere woonst te vinden wordt redelijk gehouden, maar ze krijgen wel wat meer ademruimte om een definitieve oplossing te vinden. en er wordt bekeken of en hoe de sociale dienst ingeschakeld kan worden. In de periode van actualisatie wordt ook doorgegeven van welke kandidaat-huurders of bewoners de gegevens nog niet binnen zijn en kan het OCMW ingeschakeld worden wanneer hier mensen bij zijn die daar gekend zijn. De socialehuisvestingsmaatschappij brengt het OCMW op de hoogte wanneer ze voor een bepaalde bewoner naar de vrederechter stapt. Eigen Woning geeft het OCMW maximale ruimte om samen met de huurder oplossingen voor te stellen. Door dit structurele overleg worden problemen tijdig gesignaleerd en stappen gezet die escalatie voorkomen. Succesfactoren Eigen Woning is zich ten volle bewust van zijn maatschappelijke functie en gaat daarin verder dan het pure beheer van het eigen patrimonium. Als speler op de woningmarkt neemt de maatschappij mee verantwoordelijkheid op voor woonproblemen die zich buiten haar enge domein voordoen. Een niet te onderschatten pluspunt is dat de voorzitter van het OCMW ook schepen van huisvesting is en bovendien lid van

de raad van bestuur van Eigen Woning en voorzitter van SVK Optrek. Hij heeft vanuit zijn functies toegang tot verschillende kanalen, legt bruggen en verbindingen en stuurt het samenwerkingsverband tussen wonen en welzijn. De samenwerking tussen directie en medewerkers van Eigen Woning en de sociale dienst van het OCMW is zeer goed. Er zijn geen discussies over wie nu wat moet doen. Iedereen neemt in de mate van het mogelijke spontaan zijn taken en verantwoordelijkheden op en respecteert de mogelijkheden en beperkingen van de partner. Doordat Eigen Woning in een grote renovatieperiode zit, komen er effectief woningen vrij die in aanmerking komen voor verhuring buiten het socialehuurstelsel. Ook de schaalgrootte van Puurs zit wat dit betreft goed. Het aantal gezinnen dat bedreigd wordt met dakloosheid neemt wel toe, maar de omvang van het probleem is nog beheersbaar. Lut Verbeeck is hoofd van de sociale dienst bij het OCMW van Puurs 16 oktober 2010 LOKAAL 47


Energiesnoeiers op het kruispunt van milieu, tewerkstelling en sociaal beleid Op amper drie jaar tijd zijn de energiesnoeiers uitgegroeid tot een dynamische en volwaardige sector in Vlaanderen. Ze voeren energiescans en kleine energiebesparende klussen uit, zoals het aanbrengen van radiatorfolie, het plaatsen van tochtstrips of een spaardouchekop. Veel energiesnoeiersbedrijven hebben ook een afzonderlijk dakisolatieteam. Tine Van Rumst

Meer dan 250 gemeenten in Vlaanderen (82 procent) werken samen met de energiesnoeiers. De meeste van deze gemeenten laten er ook hun energiescans door uitvoeren. In Limburg worden – via de woonzorgteams en de isolatieteams – kortgeschoolden ingezet voor kleine energiebesparende maatregelen bij senioren en voor eenvoudige dakisolatie. Begin 2010 waren er meer dan tweehonderd doelgroepwerknemers en veertig begeleiders aan het werk via het project Energiesnoeiers. Energiesnoeiers bevinden zich op het kruispunt van milieu, tewerkstelling en sociaal beleid en zijn dus een voorbeeld van duurzame ontwikkeling met de klemtoon op een energiezuinige toekomst waar iedereen dezelfde gebruiksrechten heeft. Openbare besturen zijn een onmisbare partner, als opdrachtgever, als doorverwijzer, als cofinancier en uiteraard als beleidsmaker. 48 LOKAAL 16 oktober 2010

Kwetsbare gezinnen besparen energie ‘Besparen op kosten is extra belangrijk voor mensen die aangewezen zijn op het leefloon of die bij de minste tegenslag in armoede terechtkomen,’ zegt Wannes Verbrugghe, coĂśrdinator van de energiesnoeiers in het OCMW van Brugge. ‘Energiekosten nemen een steeds grotere hap uit het budget. Ze beperken is dus heel zinnig en een lokaal bestuur kan daar invloed op uitoefenen.’ De energiescans vormen een openbare dienstverplichting voor de distributienetbeheerders. Zij moeten jaarlijks ongeveer 25.000 gratis huishoudelijke energiescans uitvoeren. De gemeente bepaalt welke woningen daarvoor in aanmerking komen. De voorkeur gaat hierbij uiteraard naar mensen die het financieel moeilijker hebben. In Brugge kreeg het OCMW een erkenning als initiatief in de lokale diensteneconomie, vandaag goed voor zes energiesnoeiers, aangevuld met twee medewerkers ar-

tikel 60 §7, ondersteund door twee parttime administratief medewerkers en coĂśrdinator Wannes Verbrugghe. Volgens hem blijkt de inbedding binnen het OCMW een middel om de juiste doelgroep te bereiken: ‘Die mensen vallen zo dikwijls buiten de boot bij energiebesparingsmaatregelen of andere voordelen. Doorverwijzingen naar de energiesnoeiers gebeuren niet enkel vanuit de lokale adviescommissie (LAC), maar ook vanuit het cliĂŤntbestand van de maatschappelijk werkers van het OCMW, die overtuigd zijn van de onmiddellijke efficiĂŤntie van zo’n scan. Afspraken worden persoonlijk gemaakt en cliĂŤnt en maatschappelijk werker bespreken de resultaten van de energiescan direct.’ Energiesnoeiersbedrijven willen de gemeenten aanzetten om de informatie over de gescande woningen te gebruiken als input voor hun sociaal, energie- en woonbeleid. Een energiescan is dus geen eindproduct, maar een middel om nieuwe lokale beleidsmaatregelen te ontwikkelen. Via andere beleidsinstrumenten zoals het fonds voor preventief sociaal energiebeleid voor OCMW’s en de samenwerkingsovereenkomst milieu, kan een gemeente de energiesnoeiers zo inzetten om daken te isoleren bij een kwetsbare doelgroep of om kleine energiebesparende klussen uit te voeren. Energiesnoeiers volgen hier-

GF

werkveld DUURZAME ONTWIKKELING


Lokale besturen zijn een onmisbare partner van de energiesnoeiers, als opdrachtgever, als doorverwijzer, als cofinancier en uiteraard als beleidsmaker.

voor een isolatieopleiding bij de VDAB en stemmen hun bezigheden af met de lokale bouwsector. Sterke lokale verankering en maatwerk Energiesnoeiersbedrijven zijn sterk lokaal verankerd. Ze schakelen (langdurig) werkzoekenden uit de eigen regio in. Door samenwerking met lokale partners (OCMW’s, gemeenten, samenlevingsopbouw of huisvestingsmaatschappijen) is er bovendien meer mogelijk. Energiesnoeiers informeren bij vragen over energie (factuur of premies) en verwijzen naar bevoegde instanties bij vragen en problemen over ruimere thema’s zoals woonkwaliteit of veiligheid. Bij de uitvoering van de energiescan is dus ook het sociale aspect belangrijk. ‘Tijdens een energiescan komen wij in contact met mensen in armoede die dikwijls met allerlei problemen worstelen,’ zegt Stijn Neyrinck, medewerker bij vzw Leren Ondernemen in Leuven. ‘Dit zijn mensen die we op een andere manier veel moeilijker of zelfs niet kunnen bereiken. Als we merken dat iemand het ook

op andere levensvlakken moeilijk heeft, proberen wij daar via onze buurtwerkingen iets aan te doen. Dit past in onze integrale visie van armoedebestrijding. Een voorbeeld. Tijdens een scan kwamen we bij een alleenstaande moeder die niet kon gaan werken omdat ze geen betaalbare opvang had voor haar kindje. Na een voorstelling aan de mensen van Babybabbel, een project voor mensen met kinderen tot drie jaar, werd er een betaalbare opvang gevonden zodat de vrouw opnieuw kon gaan werken.’ Energiesnoeiers tegen energiearmoede Hoewel mensen in armoede al veel manieren kennen om energie te besparen, zijn extra ideeën en tips steeds welkom. Een energiescanner die aan huis komt, levert maatwerk. Hij doorloopt de hele woning en geeft verstaanbare uitleg en tips. Veel gezinnen in armoede wonen in slecht geïsoleerde, vochtige huurhuizen. Ze hebben niet de motivatie en de middelen om zelf grote investeringen te doen. Huurders zijn daarom erg gebaat met kleine praktische maatregelen die de woonkwaliteit toch verbeteren, zoals het bestrijden van tocht. Wordt er toch een investering gepland, dan blijft de prefinanciering de grootste drempel. De premies worden immers pas

enige tijd na de investering terugbetaald. Structurele veranderingen zijn hier zeker nodig. De energiescanners bieden nu al ondersteuning bij het informeren over en het aanvragen van de premies en bij het berekenen van de prijs van dakisolatie en hoogrendementsbeglazing. Waar al een lokale afdeling van het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost actief is, wordt samenwerking gestimuleerd. Ook gemeenten proberen projectmatig kwetsbare gezinnen bij grotere energiebesparende investeringen te steunen. Dit blijkt ook uit de werking van de energiesnoeiers van het OCMW van Brugge. ‘Na de uitvoering van energiescans werd beslist met de bevindingen aan de slag te gaan. De OCMW-raad besliste eenvoudige dakisolatiewerken uit te voeren met de energiesnoeiers. Het isoleren van deze daken is immers een uitdaging die de privésector niet alleen kan bolwerken. Vorming, training en opleiding van medewerkers om daken te isoleren geven hun een nieuw arbeidsmarktperspectief en armoede wordt preventief bestreden,’ zegt Wannes Verbrugghe. Tine Van Rumst werkt bij KOMOSIE vzw, de koepelorganisatie van de Vlaamse kringloopcentra en de Energiesnoeiersbedrijven. www.energiesnoeiers.net

Energiesnoeiers

GF

Marat werkt als energiesnoeier bij Kringwinkel Teleshop in Aalst. Hij kwam als politiek vluchteling ons land binnen en schoolde zich in sneltempo bij. Hij werkte met een jaarcontract als magazijnier te Aalst in Kringwinkel Teleshop, een ‘leerwerkbedrijf’ waar kortgeschoolden en/of langdurig werkzoekenden tijdelijk in dienst worden genomen om een nieuw vak te leren. Marat solliciteerde op het einde van zijn contract voor energiesnoeier. Hij kreeg de baan en wist zo binnen het kringloopcentrum door te stromen naar een volwaardige betrekking van onbepaalde duur. Marat kan zich ondertussen goed in het Nederlands uitdrukken en is een betrouwbare en loyale werknemer. Dat vertelt Ilse Top, communicatie- en persverantwoordelijke van Kringwinkel Teleshop Aalst. Zelf zegt hij: ‘Mijn werk is heel gevarieerd en zeker niet saai. Ik heb toffe collega’s en bij de mensen thuis zijn we altijd welkom, want we kunnen voor hen iets positiefs doen.’

Maarten, energiesnoeier bij Leren Ondernemen in Leuven: ‘Dagelijks gaan wij op stap om mensen te leren besparen op hun energiefactuur. Het geeft ons voldoening te zien dat de simpele maatregelen die we voorstellen, bij veel mensen dankbaar worden aangenomen. In ons dagelijks leven leren wij zelf ook nog voortdurend bij om ons verbruik en de daaraan vasthangende factuur naar beneden te krijgen. Voor ons is het ook belangrijk dat onze primaire doelgroep – de kansarmen – door simpele maatregelen en aanpassingen in levensstijl minder diep in de portemonnee zal moeten tasten.’

16 oktober 2010 LOKAAL 49


wetmatig berichten

Wat gedaan wanneer een LOI-bewoner werkt? Asielzoekers die hun asielaanvraag indienden na 31 mei 2007 kunnen een arbeidskaart C krijgen op voorwaarde dat zij na zes maanden nog geen eerste beslissing hebben ontvangen. De meerderheid van deze asielzoekers verblijft in een opvangstructuur zoals een lokaal opvanginitiatief (LOI). Er is echter nog steeds geen wettelijke regeling voor werkende LOI-bewoners. Dat is dus dringend nodig. Het is immers onaanvaardbaar dat een werkende LOI-bewoner zowel zijn loon als zijn opvang kan behouden, terwijl iemand die een leefloon of financiële steun krijgt, die geheel of gedeeltelijk verliest als hij werkt.

Juridisch is het niet mogelijk de materiële opvang in te trekken of te verminderen. Het zakgeld mag bijvoorbeeld niet worden ingehouden. De dienstverlening zoals omschreven in de Opvangwet moet verder worden toegekend. Aangezien de Opvangwet de menselijke waardigheid als criterium hanteert en de toekenning door de LOI van een leefgeld niet wettelijk geregeld is – het gaat hier over instructies van Fedasil om een leemte in de regelgeving op te vullen –, is het bedrag van het leefgeld aanpassen juridisch verdedigbaar, maar de rechtspraak zal het laatste woord hebben bij eventuele gedingen. Fedasil heeft het er moeilijk mee, omdat het leefgeld met de LOI-subsidie betaald wordt en Fedasil niet wil dat LOI’s ‘winst’ maken wanneer een LOI-bewoner werkt. De VVSG begrijpt dit standpunt maar vraagt ook begrip voor de OCMW’s die een min of meer gelijke behandeling van hun cliënten nastreven. Zomaar toekijken in afwachting van een wettelijke regeling is geen optie voor de OCMW’s.

Sparen

De VVSG raadt aan om aan de werkende bewoners voor te stellen een deel van het loon aan consumptie te besteden en de rest te sparen. Het belangrijkste argument is dat ze dat gespaarde geld goed zullen kunnen gebruiken wanneer ze het LOI verlaten, met of zonder verblijfsrecht. De VVSG denkt dat het mogelijk is een deel van de bewoners te overtuigen door hen goed te informeren. Alles sparen is overigens niet haalbaar. Dat ze een deel van het loon kunnen houden, is een aanvaardbare hefboom want ook bij leefloon en financiële steun zijn er vergelijkbare regelingen. Dit kan gepaard gaan met het niet meer ten laste nemen van bepaalde extra’s die buiten de wettelijk verplichte materiële opvang vallen. Vooralsnog is daarbij voorzichtigheid geboden, omdat de Opvangwet voorlopig nog niet toelaat om inkomsten uit werk in rekening te brengen.

Medische kosten

Voor medische kosten hebben werkende LOI-bewoners recht op een ziekteverzekering en moeten ze zich bij een ziekenfonds aansluiten. Als dat niet gebeurt, moet het OCMW hen aansluiten bij de zorgkas. De POD MI zal de medische kosten van werkende LOI-bewoners niet meer ten laste nemen. Een dergelijke aansluiting kan lang effect hebben door het uitlooprecht in de ziekteverzekering.

LAYLA AERTS

Niet raken aan materiële opvang

Werkende LOI-inwoners kunnen sparen voor wanneer ze het LOI verlaten.

Opheffing van toewijzing?

Ten slotte is er de mogelijke opheffing van de zogenaamde ‘code 207 LOI’ – dit is de toewijzing aan het LOI – wegens bijzondere omstandigheden. Het initiatief kan uitgaan van de bewoner zelf, van Fedasil of van het OCMW. Zodra de code 207 LOI opgeheven is, is re-integratie in het opvangnetwerk niet meer mogelijk, ook niet wanneer de betrokkene zijn werk verliest. Voorzichtigheid is dus geboden want hoe onaanvaardbaar de combinatie van LOI-opvang en een loon ook is, de vraag blijft of de OCMW’s dit probleem kunnen oplossen door opheffingen van codes 207 LOI te vragen. Die mogelijkheid zou de VVSG alleen overwegen indien de tewerkstelling voldoende waarborgen biedt, in die zin dat: 1) de werkgever gekend en betrouwbaar is, 2) de arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur is en de eventuele proeftijd voorbij is en 3) het loon minstens gelijk is aan het leefloon. Zelfs die voorwaarden garanderen niet dat de asielzoeker zijn werk niet zal verliezen en dan toch ten laste van het OCMW valt. Intussen heeft de VVSG een aantal bezorgde vragen ontvangen over opheffingen van de code 207 LOI op vraag van de asielzoeker, waarbij er heel weinig zekerheid was over de tewerkstelling zowel qua duur als qua loon. Ze legde die voor aan Fedasil. Volgens Fedasil zal er steeds een individuele gemotiveerde beslissing genomen worden en moeten volgende documenten voorgelegd worden: een kopie van de arbeidskaart C, een kopie van de arbeidsovereenkomst, een kopie van de loonfiche en een kopie van de DIMONA-aangifte. Daarbij werd gevraagd om de beslissingen tot opheffing wat uitgebreider te motiveren, zodat de OCMW’s ook beter geïnformeerd worden over de achterliggende reden.

fabienne.crauwels@vvsg.be

Meer informatie op www.vvsg.be, knop Sociaal Beleid, Vreemdelingen, Materiële opvang

Uw personeelsadvertentie in Lokaal, VVSG-week én op de VVSG-website Inlevering advertenties voor Lokaal 18 (16 tot 30 november 2010): 21 oktober voor Lokaal 19 (1 tot 15 december 2010): 9 november Informatie: Nicole Van Wichelen • T 02-211 55 43 • nicole.vanwichelen@vvsg.be

50 LOKAAL 16 oktober 2010


ADVERTENTIE

AQUARAMA

SALON PROFESSIONNEL

E LA TECHNOLOGIE DE L’EAU

2010

WORKSHOP TNAV

AQUARAMA 2010

AQUARAMA

STUDIEDAG ‘INNOVATIEF RESTAUREREN’

VAKBEURS VOOR WATERTECHNOLOGIE

Wanneer? 23 november 2010 van 10.00 tot 16.30 uur Waar? Stadhuis van Oudenaarde Voor wie? Iedereen die betrokken is bij het behoud van bouwkundig erfgoed Inschrijven? Vóór 16 november 2010 via e-mail projectmanoeuvres@mortsel.be

2010

WORKSHOP TNAV

Deze studiedag heeft als onderwerp ‘Innovatief restaureren’. Twee concrete projecten worden toegelicht: de restauratie van de burchtruĂŻne van Pietersheim te Lanaken door architect Herman van Meer en de plaatsing van een panoramische lift met trappenhal binnenin het laat-gotische stadhuis van Oudenaarde door stadsarchitect Gudrun Verschueren. Verder volgt een lezing over het bestrijden van vocht in monumenten door Dr. Timo Nijland (TNO Delft). Tot slot volgt een excursie naar het Kezelfort, het Ravelijn en het slagveld van Oudenaarde.

AQUARAMA

VAKBEURS/SALON

VOOR WATERTECHNOLOGIE / DE LA TECHNOLOGIE DE L’EAU

2010

WORKSHOP TNAV

NEKKERHAL MECHELEN

Deze studie kadert in het project ‘Manoeuvres’. Dit Interreg IV-A project bestaat uit negen partners uit Vlaanderen en Nederland. Meer informatie over ‘Manoeuvres’ kunt u vinden op de website www.projectmanoeuvres.eu.

WO. 17 NOVEMBER 2010

AQUARAMA TRADE FAIR FOR WATER TECHNOLOGY

VAN VAN 10U00 10U00 TOT TOT 18U00 18U00 II MET MET TNAV TNAV WORKSHOP WORKSHOP II MEER MEER DAN DAN 80 80 EXPOSANTEN EXPOSANTEN

REGISTREER U ALS BEZOEKER OP WWW.AQUARAMA.BE EN WIN DE MILIEU-INVESTERINGSCHEQUE T.W.V. â‚Ź 1500

2010

WORKSHOP TNAV

AQ_Vakbeurs_2010_LOK.indd 1

25-08-2010 15:05:21

Bijdragevoet ambtenarenpensioenen voor 2011 gekend

Op 22 september besliste het beheerscomitĂŠ van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Plaatselijke en Provinciale Overheidsdiensten (RSZPPO) hoeveel een lokaal bestuur in BelgiĂŤ in 2011 moet betalen om de overheidspensioenen van zijn gepensioneerde ambtenaren te financieren. In tegenstelling tot de andere overheden in dit land betalen de lokale besturen de pensioenen van hun ambtenaren volledig zelf. In principe is een bijdrage van 38,5% nodig voor de lokale besturen die aangesloten zijn bij het gemeenschappelijke stelsel van pool 1 (de meeste kleine en middelgrote besturen en enkele grotere steden zoals Leuven en Brugge), en 48,5% voor de besturen aangesloten bij pool 2 (vooral de grotere steden). Door tussenkomst van reserves bij de RSZPPO kan de stijging nu gemilderd worden tot 32% in pool 1 (en geen 33% zoals het Technisch ComitĂŠ eerder had geadviseerd) en tot 40% in pool 2.

stijgt hij nu voor het tweede jaar op rij (fors). Door de vergrijzing en het dalende aandeel statutairen is een verdere drastische stijging van de bijdragevoet onafwendbaar. Vastbenoemde ambtenaren (statutair aangestelde personeelsleden) maken immers nog maar 39% van het personeelsbestand uit (cijfers RSZPPO, vierde kwartaal 2009). Het aandeel statutairen bedraagt nu 40,39% in Brussel, 42,08% in Vlaanderen en 34,44% in WalloniĂŤ. De niet vastbenoemde personeelsleden zijn (meestal) aangeworven met een arbeidscontract. Zij krijgen geen overheids- maar een werknemerspensioen, dat gefinancierd wordt via de algemene sociale zekerheid (werkgeversbijdrage 8,86% en werknemersbijdrage 7,50%). Een hogere bijdragevoet op een slinkend aandeel statutairen kan misschien enigszins compenserend werken in de personeelsuitgaven, maar achter deze globale cijfers zitten grote verschillen tussen lokale besturen onderling. Afhankelijk van het aandeel statutairen in het eigen personeelsbestand kan deze hogere bijdragevoet voor de besturen een harde noot zijn om te kraken. De RSZPPO heeft in samenwerking met de sociale partners enkele voorstellen gedaan voor een hervorming ten gronde, maar door de perikelen van de federale regering is die nog niet van de grond gekomen.

Bijdragevoet stijgt drastisch, aandeel statutairen daalt

katleen.janssens@vvsg.be (T 02-211 55 35) marijke.delange@vvsg.be (T 02-211 55 34)

De bijdragevoet voor de financiering van de ambtenarenpensioenen in 2011 is gekend: 32% voor besturen aangesloten bij pool 1 en 40% voor besturen aangesloten bij pool 2.

Tussenkomst RSZPPO

De bijdrage valt uiteen in een werknemersbijdrage van 7,5% en een werkgeversbijdrage van 24,5% (pool 1) en 32,5% (pool 2). Nadat de bijdragevoet voor pool 1 jarenlang stabiel gebleven was op 27,5%,

www.vvsg.be, knop Werking en Organisatie, Personeel, Pensioen www.rszppo.fgov.be 16 oktober 2010 LOKAAL 51


wetmatig berichten

Extra tijd om personeelsformatie in bibliotheek aan te passen Gemeenten krijgen twee jaar extra de tijd om voldoende hoger opgeleide bibliotheekmedewerkers aan te werven. Nog 15% van de gemeenten schieten daar in tekort.

Het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid bepaalde in artikel 10 dat elke gemeentelijke openbare bibliotheek moet beschikken over voldoende personeel, waarbij minstens de helft van het A- of het B-niveau moet zijn, werklieden en onderhoudspersoneel niet meegerekend. Aanvankelijk lag de deadline hiervoor op 31 december 2007, maar De lokale bibliotheek als publieke voorziening in de kennis- en informatiemaatschappij vergt een aangepast personeelskader.

deze werd eenmalig verlengd tot 31 december 2010. Uit een onderzoek dat het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk onlangs organiseerde bij alle Vlaamse en Brusselse gemeenten met een gesubsidieerde openbare bibliotheek, blijkt dat 85% hun personeelsformatie tegen het einde van 2010 aangepast zullen hebben conform de bepaling in het decreet. 15% voldoet nog niet volledig aan de vermelde bepaling. Vlaams minister van Cultuur Joke Schauvliege geeft die gemeenten nu twee jaar extra om de personeelsformatie aan te passen, dus tot 31 december 2012.

Professionalisering nodig

hilde.plas@vvsg.be

De minister toont dus begrip voor het feit dat niet alle gemeenten er al in slaagden deze maatregel in hun personeelsformatie te integreren, maar benadrukt tegelijkertijd in een brief aan die gemeenten het belang van de bepaling die kadert in de professionalisering van de bibliotheeksector. Ze wijst erop dat het uitvoeringsbesluit de gemeente in staat stelt

stefan dewickere

de aanpassingen aan de personeelsbezetting geleidelijk aan door te voeren. De houding en aanbeveling van de minister strookt overigens met het standpunt van de VVSG. De bibliotheeksector is de voorbije jaren door maatschappelijke en digitale mediaontwikkelingen sterk gewijzigd. Daardoor is er dringend een injectie van hoger opgeleide medewerkers nodig. Het belang van de lokale bibliotheek als publieke voorziening in de kennis- en informatiemaatschappij vergt dan ook een aangepast personeelskader. Die aanpassing geleidelijk realiseren is een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur, om in het bibliotheeknetwerk van de 21ste eeuw te kunnen functioneren en er actief aan te participeren.

Decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, BS van 29 september 2001, Inforumnummer 172008 Besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2002 ter uitvoering van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid, BS van 21 maart 2002, Inforumnummer 175506

ADVERTENTIE

Natuursteen nodig ?

Individuele beroepsopleiding: stelsel versoepeld In het kader van het Werkgelegenheids- en Investeringsplan (WIP) heeft de Vlaamse Regering beslist het stelsel van de individuele beroepsopleiding (IBO) te versoepelen.

Gerechtshofbrug Kortrijk

Uitgebreid aanbod: plavuizen, boordstenen, tegels, kasseien, pallisaden...

NIEUWE SHOWROOM VenetiĂŤlaan 22, 8530 Harelbeke, BelgIĂŤ T ++ 32 56 23 70 00 - F ++ 32 56 23 70 02

www.beltrami.be OPENINGSUREN SHOWROOM

ma-vr 9u-17u - zat 9u-13u

52 LOKAAL 16 oktober 2010

De IBO is een opleiding waarbij een cursist op de werkplek wordt getraind en begeleid. De werkgever betaalt geen loon en RSZ, enkel een productiviteitspremie. De werkgever legt samen met de VDAB het opleidingsprogramma vast. De opleiding kan ĂŠĂŠn tot zes maanden duren, afhankelijk van het gevraagde competentieprofiel, de kennis, vaardigheden en attitudes van de IBO-kandidaat en het opleidingsplan. Na deze opleiding moet de werkgever in de regel de cursist een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur aanbieden. Door de recente versoepeling kan dat ook een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur voor ĂŠĂŠn jaar zijn, op voorwaarde dat de werkgever die keuze motiveert. Nadat de cursist een opleiding heeft gevolgd en een contract van bepaalde duur heeft gekregen, volgt bij verlenging van de tewerkstelling in dezelfde of een gelijkaardige functie een contract van onbepaalde duur, zonder proefperiode. Deze maatregelen zijn tijdelijk. Ze zullen nog dit najaar geĂŤvalueerd worden. lore.vandeurzen@diverscity.be

Besluit van de Vlaamse Regering van 9 juli 2010 tot wijziging van artikel 94 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding, BS van 10 augustus 2010, Inforumnummer 249283. Meer informatie over de IBO vindt u op www.vdab.be/ibo


10

goede redenen om

te kiezen

voor de

VVSG solidariteitsagenda

2011 solidariteitsagenda 2011

1. 32 pagina’s extra met meer dan 1000 data van federale, Vlaamse en provinciale diensten die te maken hebben met het lokale bestuur. Bijvoorbeeld: welke nuttige gegevens heeft een schepen van cultuur, een secretaris, een stedenbouwkundige of een personeelsverantwoordelijke nodig? 2. Correcte gegevens: adres, telefoon, fax, e-mail en website 3. Nuttig: met belangrijke data voor het lokale bestuur. Bijvoorbeeld: wanneer moet welke vlag buiten hangen? 4. Veel overzicht: een weekplanner met leeslint 5. Handig formaat: 17,5 x 22,5 cm 6. Mooi afgewerkt: met rode linnen band 7. Solidariteitsagenda: ten voordele van Oxfam-Solidariteit. U werkt zo mee aan meer kansen voor het Zuiden en minder onrecht. 8. Eerlijke prijs: • 15.99 euro voor VVSG-leden • 18.49 euro voor niet-leden Btw en verzending inbegrepen. 9. Korting voor groepsaankopen van 5 tot 20 exemplaren: • 13.11 euro per exemplaar voor VVSG-leden • 15.61 euro voor niet-leden Btw en verzending inbegrepen 10. Gewaardeerde nieuwjaarsattentie voor leden van het college, raadsleden & personeel.

Bezorg de strook aan de VVSG Paviljoenstraat 9, 1030 Brussel tel. 02-211 55 19/20 fax 02-211 56 57 viviane.arents@vvsg.be

Ja, ik bestel

ex. van de VVSG solidariteitsagenda 2010

VVSG-lid geen VVSG-lid Naam Functie Gemeente/Organisatie Adresgegevens Facturatieadres indien verschillend van leveringsadres

Datum

Handtekening

Uw gegevens worden door ons in een bestand bijgehouden en niet aan derden doorgegeven. Overenkomstig de wet op de privacy, heeft u inzage- en correctierecht in ons bestand.


AGENDA

Hasselt 20 oktober Brussel 26 oktober Kortrijk 17 november Antwerpen 24 november Gent 1 december Werkboek verkeersveilige schoolomgevingen Infomomenten over een werkboek met stappenplan voor de realisatie van een duurzame en verkeersveilige schoolomgeving op maat. www.verkeerskunde.be (kalender)

Brussel 28 en 29 oktober Observatorio conferentie Gedecentraliseerde samenwerking in tijden van crisis tussen de gemeenten in Europa en Latijns-Amerika. www.vvsg.be (internationaal)

Kortrijk 21 oktober Fostering Creativity within Cities: playtime is over Conferentie over succesfactoren en opbouw van een coherent stedelijk en regionaal beleid voor creativiteit. www.leiedal.be (ccc-conference)

De Pinte 28 oktober en 9 november Dilbeek 16 en 23 november Hasselt 25 november en 2 december Geel 30 november en 7 december Torhout 9 en 14 december Evaluatie Lokaal Sociaal Beleid Vormingsdag over modellen, methoden en technieken om uw evaluatie vorm te geven, afhankelijk van de lokale realiteit en de beschikbare mogelijkheden qua tijd en mankracht. www.vvsg.be (kalender)

Vlaanderen 23 en 24 oktober Dag van de trage weg Burgers, verenigingen en lokale besturen maken verwaarloosde en verdwenen voet- en buurtwegen weer open. www.tragewegen.be

Antwerpen 28 oktober De lerende gemeente Studiedag over flankerend onderwijsbeleid met voorstelling van de publicatie De lerende gemeente. Gids voor flankerend onderwijsbeleid. www.antwerpmanagementschool.be

Gent 26 oktober Malle 9 november Roeselare 16 november Heusden-Zolder 30 november Leuven 2 december Ronde van Vlaanderen Actuele dossiers voor lokale besturen. www.vvsg.be (kalender)

Genk 8 en 9 november Symposium Gezondheidsongelijkheden verminderen vanuit regionaal perspectief Hoe doeltreffend zijn beleidsmaatregelen en initiatieven in het wegwerken van gezondheidsongelijkheden? Internationale conferentie die de Vlaamse overheid organiseert samen met Regions for Health Network (WHO-EURO). www.healthinequalities2010.be

Brussel 27 oktober Wat kan de VDAB betekenen voor toezichtberoepen? Assessment van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding voor werkzoekenden in publieketoezichtberoepen als containerparkwachter en politie. www.vvsg.be (kalender)

NIX TrIljoen

54 LOKAAL 16 oktober 2010

Brussel 11 november Vrouwendag Congres over de toekomst van feminisme en vrouwenbeweging. www.vrouwendag.be

Den Haag 11 november Cameratoezicht Werkbezoek aan de ge誰ntegreerde monitorcentrale van politieregio Haaglanden in Den Haag en bezoek aan het Veiligheidscongres 2010 in Zeist. www.vvsg.be (kalender) Malle 16 en 30 november Gent 1 en 15 februari 2011 Leuven 24 februari en 3 maart 2011 Praktijkdagen trage wegen Tweedaagse provinciale tragewegencursus. www.tragewegen.be (praktijkdagen) Schaarbeek 24 november Maatschappelijk kwetsbare jongvolwassenen Studiedag van het Vlaamse Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin met lezingen, workshops en uit de praktijk gegroeide (inter)sectorale projecten voor kwetsbare jongvolwassenen. wvg.vlaanderen.be Brussel 25 november Cameracentrale B-Holding Bezoek aan de cameracentrale van de NMBS in Brussel-Zuid. www.vvsg.be (kalender) Brussel 26 november Introductiecursus Verkeerskunde Cursus over verkeerskunde voor verantwoordelijken gemeentelijk verkeers- en mobiliteitsbeleid. www.vvsg.be (kalender) Diksmuide vanaf 30 november Kwaliteitscirkel steden en gemeenten Vijfdaagse vorming met stapsgewijze ondersteuning aan besturen die een integraal kwaliteitsmanagementsysteem met een intern controlesysteem opzetten. www.vvsg.be (kalender)


Een kwaliteitsvol aanvullend pensioen, iedereen droomt ervan De Ethias oplossingen voor openbare instellingen en ondernemingen Het waarborgen van een toereikend pensioen voor iedereen is één van de grootste uitdagingen voor de volgende jaren. Daarom biedt Ethias u - als partner van de collectiviteiten en voornaamste verzekeraar in wettelijke pensioenen oplossingen op maat van uw onderneming, ongeacht deze openbaar of privé is. Contacteer ons voor een persoonlijk gesprek via www.ethias.be/aanvullendpensioen of op het nummer 011 / 28 23 89 Ethias NV, rue des Croisiers 24, 4000 Luik. RPR Luik BTW BE 0404.484.654


AGIV-Trefdag 2010 25 november 2010 • ICC • Gent

t n e m e n n e e v t e n e S I e G gem s k j i n l e r a den a j Hét r ste voo

ia v n e v j ri h c s n I s! i t ra g is e m a n l e e D

e z n o

b e w

w : e sit

.a w w

e b . v gi

e v.b i g .a ww r w : e ma vervo m ra r rog nbaa ente P n • e en ia op erma t c e v p traj baar uur eters 5 5 • m ik ies t bere voor land s s d e fos erfec Erken rming n i vo • •P 20


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.