De Peel in vier seizoenen - Jan van de Kam

Page 1

Jan van de Kam

1


2


BERKEN EN SMELEN Een fotoboek over de seizoenen in de Peel is vooral een lofzang op de berk. Deze slanke boom met de kenmerkende witte schors is hier overal en in elk jaargetijde bepalend voor het beeld van het landschap. Net zoals het pijpenstrootje, het tot één meter hoge gras dat hier smelen wordt genoemd en dat hele delen van het Peellandschap in een soort savanne verandert. Beide planten stellen geen hoge eisen aan hun groeiplaats; ze zijn tevreden met heel weinig voedingstoffen. De berk was dan ook een van de karakteristieke bomen op de schrale, arme Limburgse en Brabantse zandgronden rond de Peel. Maar de oorspronkelijke hoogveenkern bood nog minder voedingsstoffen, zo weinig dat zelfs berken er niet gedijden. Op een kaart uit 1773 is midden in een lege vlakte als markering ‘Berkenboomken’ ingetekend; het enige oriëntatiepunt in dit boomloze landschap. Dat echte hoogveengebied was ook te nat voor berken. Die kunnen wel tegen wat vocht, maar de wortels moeten niet voortdurend onder water staan. Het pijpenstrootje houdt het op zulke plaatsen veel langer vol. Dat is te zien nu de laatste decennia op veel plaatsen in de Peel de waterstand weer hoger en wat stabieler wordt. Plassen en moerassen breiden zich daardoor uit en bieden levensmogelijkheden aan talrijke soorten dieren en planten. Het is dan ook terecht dat de Peelreservaten aangewezen zijn als onderdeel van Natura 2000, het Europees netwerk voor de bescherming van de biodiversiteit. Maar de echte hoogveenplanten, die het moeten hebben van uiterst voedselarme groeiplaatsen, zijn nog steeds erg zeldzaam. Voor hen is de waterstand nog niet stabiel genoeg en is de voedselrijkdom nog veel te groot. Soorten als pijpenstrootje profiteren daar van en groeien zó uitbundig dat de fijnproevers uit het hoogveen de concurrentiestrijd om licht en ruimte voorlopig nog verliezen. Op de natter wordende delen verdwijnen veel berken, maar het is nog steeds de meest dominante boom in de Peel. Het in elk jaargetijde weer andere uiterlijk van deze fotogenieke boom speelt -samen met het water en zijn bewoners- daarom terecht een hoofdrol in dit boek.

3


© 2020 Fotografie en tekst: Jan van de Kam Vormgeving en productie: Teo van Gerwen boekproducties www.depeelin4seizoenen.nl Uitgever: Jan van de Kam, Griendtsveen ISBN/EAN: 978-90-9033465-3 Deze uitgave kwam tot stand dankzij steun van Stichting Duurzaam Natuurlijk en Waterschap Aa en Maas

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet 1912, juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB, Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken dient men zich tot de rechthebbende te wenden.

4


DE PEEL in vier seizoenen JAN VAN DE KAM

15 Voorjaar 86 Intermezzo Hoe het hoogveen van de Peel ontstond en (bijna) weer verdween

91 Zomer 129 Najaar 173 Winter

5


6


7


8


9


10


11


12


13


14


voorjaar Planten en dieren houden zich helemaal niet aan onze kalender. Lang voor 21 maart ontvouwt een enkele vroege berk in de Peel al voorzichtig de tere, zachtgroene blaadjes. Maar pas in de eerste helft van april, na een paar dagen zacht en vochtig weer, zijn de bomen en struiken ineens allemaal gehuld in een groene waas. In dat pastel-decor klinken, eerst nog wat aarzelend maar allengs luider en veelstemmiger, de vroege zangvogels, totdat half april het volledige vogelkoor uitbundig losbarst. Het hele verdere voorjaar zullen allerlei soorten vogels in de Peel letterlijk de boventoon voeren. In bomen en struiken laten steeds meer zangvogels zich horen. Op en rond de waterplassen zijn al vanaf eind februari steeds meer watervogels te zien. Voor een deel zijn dat vroege doortrekkers, op weg naar noordelijker gebieden. Anderen zoeken een veilige broedplaats in de Peelreservaten. Op de open vlaktes met wuivend pijpenstro overheerst nog heel lang het goudgeel van de overjarige halmen. In de loop van mei wordt dat op natte plaatsen opgefleurd door de helderwitte dotten vruchtpluis van wollegras. Daarna wordt het goudgeel langzaam maar onstuitbaar verdrongen door het verse groen van de smalle bladen en nieuwe bloeistengels, die in enkele maanden hoog zullen uitgroeien. Ook de velden met varens beginnen pas in mei weer aan een groeispurt. En dan is in juni het open, winterse Peellandschap opeens weer veranderd in een gesloten groene wereld. 15


In februari worden de dagen merkbaar langer. De zon is er steeds vroeger bij en geeft genoeg warmte om de ochtendnevel te verdrijven. Een late vorstperiode kan het effect van die opwarming snel weer ongedaan maken, maar meestal zijn eind februari de berken al gehuld in een paarse waas, de kleur van de twijgen en de nog gesloten meeldraadkatjes.

16


17


Ganzen en eenden zijn in dit waterrijke natuurgebied al heel vroeg in het jaar actief. Als het niet te koud is, vliegen al in maart paartjes grauwe ganzen luid gakkerend rond en verdedigen hun net gekozen broedgebied tegen rivalen. Wilde eenden doen niet aan paarvorming. Boven de plassen achtervolgen groepjes felgekleurde woerden de vrouwtjes. Die hebben een veel minder opvallend verenkleed, waardoor ze goed gecamoufleerd zijn op het tussen de verdorde vegetatie verstopte nest.

18


19


20


Aalscholvers zijn er altijd erg vroeg bij. Als het niet vriest kunnen ze ook in de wintermaanden gemakkelijk hun kostje opvissen. Dankzij dit rijke voedselaanbod kunnen ze al in januari beginnen met het opknappen van hun grote nesten. Soms zitten ze al in februari te broeden en dan zijn hun jongen al vliegvlug voordat de berken groen worden. De aalscholverkolonies moeten regelmatig verhuizen omdat de berken waarin de nesten worden gemaakt afsterven als gevolg van de grote hoeveelheid bijtende uitwerpselen.

21


Heikikkers ontwaken al heel vroeg uit hun winterslaap. Begin maart komen ze samen op vaste paaiplaatsen. De bruine vrouwtjes worden gelokt door de knorrende geluiden van de mannetjes die voor deze speciale gelegenheid een paar weken felblauw gekleurd zijn. Nadat de eierklompen zijn afgezet, verlaten de heikikkers het water weer; ze leven het grootste deel van het jaar op het land.

22


23


Canadese ganzen zijn, net als de grauwe ganzen, de laatste decennia overal in Nederland spectaculair in aantal toegenomen. In de Peelgebieden nestelen nu tientallen paren. Ze zijn niet erg schuw. In het vroege voorjaar, als ze een broedgebied afbakenen, zijn ze erg luidruchtig.

24


25


26


Grauwe ganzen maken vanaf eind maart hun nest in de moerassige rand van de plassen. Bij gevaar houdt de broedende vogel zich doodstil en drukt zich plat op het nest, zodat ook de kleurige snavel niet zichtbaar is. Nijlganzen zijn er ook erg vroeg bij. Ze kunnen in april al rondzwemmen met hun jongen, die uitgebroed zijn in een nest hoog in een boom.

27


Staartmeesjes beginnen ook al heel vroeg met de bouw van hun kunstige, bolvormige nest. De binnenkant is gevoerd met veertjes, de buitenkant bestaat uit in elkaar gevochten stukjes mos en korstmos. Als bindmiddel gebruiken de vogels de kleverige draden van de cocons van spinnen en insecten. Soms wordt het nest gebouwd in een dichte struik, maar dankzij de geweldig camouflage kan het ook onopvallend weggewerkt worden langs een stam.

28


29


30


Vanaf eind maart bloeien de wilgen langs de plassen steeds uitbundiger en op het water verschijnen meer en meer watervogels. Wintertalingen zie je in de Peel bijna elke maand van het jaar, maar in het voorjaar is er een groeiend aantal doortrekkers, op weg naar noordelijke broedgebieden. Tientallen van deze elegante eendjes blijven in de Peel broeden. De hoogste aantallen worden vastgesteld in natte jaren.

31


Slobeenden broeden ook in kleine aantallen in de Peel, maar in het voorjaar is het vooral een pleisterplaats voor doortrekkers. Die zijn volop in voorjaarsstemming: hoog in de lucht achtervolgen de bontgekleurde mannetjes de vrouwtjes. De blauwborst gebruikt een hoge zitplaats om al zingend zijn kenmerkende kleurenpracht te tonen; dat is zijn manier om indruk te maken op een partner.

32


33


34


Een regenbui in april laat de knoppen zwellen en van de ene op de andere dag kunnen de berken dan gehuld zijn in een groene waas.

35


De fitis is de meest talrijke broedvogel van het Peelgebied. De eersten worden al in maart gezien, maar in april zingen ze overal in de Peel tussen het ontluikende groen van de berken hun weemoedige liedje. En al heel gauw beginnen ze dan met de bouw van een nest, net als andere ‘vroege vogels’ zoals de roodborst.

36


37


38


De berken ontplooien niet alleen hun nieuwe blad. Uit de knoppen komen ook de rechtopstaande groene vrouwelijke katjes die zullen uitgroeien tot de bekende zaadproppen. De mannelijke katjes waren al de hele winter zichtbaar; ze groeien nu snel uit tot hangende meeldraadkatjes, heldergeel door het stuifmeel dat soms in wolken zichtbaar is en als een dun vliesje het wateroppervlak kan bedekken.

39


40


De boompieper houdt van open terrein met hier en daar wat hogere bomen, die worden benut als zangpost. Vanuit daar fladdert hij regelmatig steil omhoog en daalt dan al zingend in een soort parachutevlucht naar een andere zangpost. De berken zijn eind april al helemaal groen. De twee andere planten die het landschapsbeeld van de Peel bepalen hebben niet zo’n haast. In de voet van de goudgele pollen pijpenstrootje komen de eerste groene sprietjes pas heel langzaam te voorschijn. De velden met adelaarsvaren blijven voorlopig nog dor bruin; de nieuwe scheuten komen pas in de loop van mei boven de grond.

41


Insecten doen zich massaal tegoed aan het verse groen van de berken. Er leven meer dan driehonderd verschillende soorten op deze boom. Enkele soorten zijn in sommige jaren zo talrijk dat ze hele bomen en struiken kaal vreten. In de loop van mei komen die berken dan opnieuw in blad. De zangvogels maken dankbaar gebruik van deze overvloed. De meeste hebben een goede timing van hun broedseizoen; er zijn veel insecten als hun kroost het hongerigst is.

42


43


Wollegras is een van de karakterplanten van de Peel. Het bloeit al vroeg in het jaar, maar die gelige bloempjes zijn weinig opvallend. Eind april en mei groeien deze bloemen uit tot donzige vruchtpluizen, op lange stelen wuivend in de wind. Er zijn twee soorten: het eenarig wollegras, met ĂŠĂŠn dot vruchtpluis op elke steel (rechts), en veenpluis, met enkele pluizen bij elkaar.

44


45


De wulp was ooit de meest kenmerkende vogel van de Peel. Hij wordt hier ‘kuluut’ genoemd, een nabootsing van de melancholieke roep. In het voorjaar was die roep en de jodelende zang overal in het veengebied te horen. Maar dat geluid en deze beelden zijn historie, net als de foto rechts, uit 1990, van de laatste kuluut die in de Peelreservaten werd geboren. Er broeden nu nog een paar wulpen in graslanden rond de Peel, maar de natuurgebieden

46

zijn blijkbaar niet meer geschikt.


47


48


Korhoenders in de Peel zijn ook alleen nog maar te zien op historische foto’s. Een halve eeuw geleden waren er nog meerdere ‘bolderplaatsen’ waar op vroege voorjaarsmorgens de hanen met veel vertoon en veel geluid hun stek verdedigden. Net als elders in het land nam het aantal snel af en in 1986 werd in de Peel de laatste haan gehoord. Korhoenders vonden hun voedsel vooral op landbouwgronden in de omgeving, maar die voedselbron is steeds minder aantrekkelijk geworden. Gelukkig zijn er andere soorten bijgekomen. De blauwe reiger was er altijd al, maar de statige zilverreigers zijn nieuwkomers. Ze zijn nu bijna het hele jaar door te zien, maar broeden doen ze (nog) niet in de Peel.

49


08.01 50

08.17

08.20


09.36

Libellen beginnen hun leven als larven die soms wel enkele jaren in het water leven. In het voorjaar, vooral in mei, kruipen volgroeide larven in de morgen langs stengels of takjes uit het water en dan vindt binnen enkele uren een wonderbaarlijke metamorfose plaats.

08.33

De larvehuid barst open en een ‘opgefrommelde’ versie van de libel werkt zich naar buiten. Pas als de vleugels zijn volgepompt met vloeistof en enkele uren zijn gedroogd en uitgehard is de libel in staat om te vliegen.

51


52


53


Libellen zijn in de eerste uren van hun volwassen leven een gemakkelijke prooi voor kikkers en voor vogels die hun voedsel zoeken aan de waterkant, zoals de blauwborst. De geelgors heeft een libel gepakt die net uit de larvenhuid is gekropen. Vliegend zijn libellen veiliger, maar ze worden toch uit de lucht gepakt door nog behendiger vliegers, de boomvalken.

54


55


Soms krijgen de jagende boomvalken in de Peel gezelschap van de roodpootvalk, een broedvogel uit Midden-Europa. Die is even behendig in het vangen van parende libellen, die in het voorjaar massaal in een ‘tandem’ hoog in de lucht vliegen. Terwijl de boomvalk zijn prooi vaak al vliegend ‘uit het vuistje’ eet, keert de roodpootvalk meestal met de vangst terug op een uitkijkpost.

56


57


58


Watervogels hebben de afgelopen decennia geprofiteerd van de vernatting van de Peelreservaten. De hogere waterstand biedt hen meer voedsel en en waar het waterpeil stabieler is zijn meer veilige nestplaatsen. Van de eenden zijn de wilde eenden en de krakeenden het meest talrijk, maar ook kuifeenden en tafeleenden zijn regelmatige broedvogels.

59


60


Voor viseters lijkt de Peel niet zo aantrekkelijk omdat in het zure Peelwater slechts één vissoort kan leven: de Amerikaanse hondsvis. Dit tot 15 cm grote visje is meestal echter zo talrijk dat soorten als de aalscholver, reigers en de dodaars bijna niets anders eten. In sommige jaren komen zelfs de sierlijke lepelaars naar de Peel om de hondsvissen ‘op te lepelen’.

61


62


Hondsvisjes zijn ook het favoriete voedsel voor de verwanten van de dodaars, de in de Peel minder algemeen voorkomende geoorde fuut en de gewone fuut. Het menu van deze soorten is echter gevarieerder, zodat ze zich gemakkelijk kunnen aanpassen als dat nodig is. Zo vangen dodaarzen die in het voorjaar hun hongerige nakomelingen moeten voeden ook allerlei waterinsecten en zelfs salamanders.

63


Viervoeters zijn vooral ‘s nachts actief. Op hoge, zandige delen van de Peel maken dassen en vossen hun holen. Dit hol te midden van een veld dorre varens is van een das. Die maakt het zich, diep onder de grond, graag comfortabel in een bed van stro en legt dat beddengoed soms buiten te luchten. ReeĂŤn krijg je ook overdag wel te zien, maar ze zijn heel oplettend. Bij de minste onraad zijn ze met een paar sierlijke sprongen uit het zicht verdwenen.

64


65


De hogere, drogere veengronden zijn vaak begroeid met adelaarsvaren. Deze varensoort is erg gevoelig voor vorst. Daarom komen pas rond midden mei de jonge scheuten tevoorschijn tussen het dorre blad van vorig jaar. Het is verbluffend hoe de dikke, behaarde knop zich binnen enkele dagen opent en uitvouwt tot zo’n gecompliceerde bladvorm. De groeikracht is enorm; binnen een paar weken verandert het bruine veld in een mens-hoog woud van varens.

66


67


Kokmeeuwen waren jarenlang de grote trekpleister van de Groote Peel. Duizenden paren maakten hun nest op de vegetatie of op de ‘peelpuisten’ in het water. Vanaf de knuppelbruggen kon iedereen ze bewonderen. Omdat de waterstand langzaam steeg, verloren de meeuwen steeds meer broedgelegenheid. Tegelijk verminderde ook het voedselaanbod omdat vuilnishopen werden afgedekt en drijfmest niet meer op de akkers werd gestort. Kokmeeuwen zijn nu in de Peel veel minder talrijk, maar nog steeds heel wat eenvoudiger te zien dan schuwe zeldzaamheden zoals de waterral (rechts).

68


69


70


Het Peellandschap is bijzonder gevarieerd. Grote open vlaktes met pijpenstro, plassen, sloten en kanaaltjes en uitgestrekte moerassen wisselen af met droge en vochtige heidevelden. Er zijn dichte struwelen en plaatselijk ook bossen met berken en eiken, waarvan sommige zich al meer dan een eeuw ongestoord hebben kunnen ontwikkelen. Het Peelgebied bij Helenaveen en Griendtsveen wordt doorsneden door brede kanalen met weelderig begroeide oevers. Dit waardevol landschap geeft extra levensmogelijkheden voor veel planten en dieren.

71


72


De bossen in en aan de rand van de Peel worden steeds ouder en gevarieerder. De grotere bomen bieden een veilige broedplaats voor allerlei bosvogels. Zo broeden er verschillende soorten roofvogels. De havik maakt het omvangrijke horst in oude berken (links). Maar in de bossen broeden ook buizerds, sperwers en wespendieven.

73


Spechten voelen zich uiteraard heel goed thuis in de bosrijke delen van de Peel. De meest algemene soort, de grote bonte specht, maakt het nest bij voorkeur in berken. Vooral dode berken zijn in trek, maar de vogel is ook in staat om een nestholte uit te hakken in levend hout. De jongen worden gevoerd met allerlei soorten insecten; daarbij blijkt dat ook een libel niet wordt versmaad.

74


75


76


Andere spechten zoals de zwarte specht en de kleine bonte specht zijn vooral te vinden in de meer gevarieerde oudere bossen. De wielewaal is ook te zien, en vooral te horen, in de oude berkenbossen. Het kunstige nest wordt gevlochten in een vork van een tak, bij voorkeur hoog in een berk of eik.

77


78


Boomholtes zijn voor veel vogels een veilige broedplaats. Op deze foto’s een kuifmees, een boomklever en een spreeuw. Sommige soorten hakken hun eigen holte uit in een vermolmde stam, andere maken dankbaar gebruik van een oud spechtenhol. De boomklever hier heeft het gat van zo’n spechtenhol verkleind door het deels dicht te metselen met modder. Daarmee is het broedsel beter beschermd tegen nestrovers.

79


80


Roodstaarten en mezen maken voor hun nest ook graag gebruik van natuurlijke holtes in de stammen van oude berken. Een heel bijzondere broedgelegenheid biedt de wortelkluit van een omgewaaide berk. Voor de winterkoning is zo’n staande wand ideaal om het nest in te verstoppen.

81


De nachtzwaluw is een echte zomervogel, die pas in de loop van mei in de Peel arriveert. Hij jaagt ‘s nachts op vliegende insecten en is alleen in de schemering te zien. Deze zeldzame Peelbewoner maakt geen nest. De twee eieren worden simpelweg op de grond gelegd en dan verborgen door het broedend vrouwtje, dat een werkelijk verbluffende schutkleur heeft. Vertrouwend op die camouflage blijft ze ook stil zitten op haar twee halfwas jongen. Van de ene is hier het kopje te zien, van de ander de uitgroeiende staartpennen.

82


83


De randgebieden van de Peel, waar het veen grenst aan landbouwgebieden op zandgrond, hebben over het algemeen een veel dichtere en soortenrijkere vegetatie. Het meest algemeen is er de braam, die een ondoordringbaar struweel kan vormen. Dat is een heel geliefde broedplaats voor soorten als de grasmus en de geelgors. Ook de roodborsttapuit is een karakteristieke bewoner van deze randzone. Deze opvallende vogel benut graag een hoge uitkijkpost, zoals hier het topje van een bloeiende bremstruik.

84


85


INTERMEZZO

Hoe het hoogveen van de peel onstond en (bijna) weer verdween De Peel was ooit een ‘uitgestrekt hoogveengebied op de grens van Brabant en Limburg’. Tegenwoordig is het meer correct te spreken van een voormalig hoogveengebied. Het kaartje toont de situatie rond 1850: paars zijn de uitgestrekte, onbewoonde heidevelden waarop de bewoners van de dorpen rond de Peel hun schaapskudden lieten grazen. Het centrale, bruin gekleurde deel was toen nog hoogveen, ‘Een moerassige Streek Lands daar naauwlijks een Mensch over kan gaan’. Deze ‘woeste gronden’ zijn nu nagenoeg allemaal ontgonnen. Alleen in het centrum zijn nog een paar flinke stukken over, zoals de Groote Peel onder Asten en Ospel, en het complex Deurnse Peel/Mariapeel onder Deurne en Horst. Deze hoogveenrestanten vormen samen met een aantal kleinere gebieden nu bijzonder waardevolle natuurgebieden waar nog iets van het oorspronkelijke hoogveenlandschap bewaard is gebleven.

86

Onbewoonde heide 1850

1 Groote Peel

(Hoog)veen 1850

2 Deurnese Peel

Peelrestanten nu

3 Mariapeel

Het hoogveengebied was, geologisch gezien, een erg jong landschap. Het kon zich pas vormen aan het eind van de ijstijd, in een periode met meer neerslag. Vennen en plassen in de bovenloop van de naar Limburg en Brabant afwaterende beken groeiden toen dicht met moerasplanten. De afgestorven resten van deze planten worden onder water niet snel afgebroken, zodat tenslotte het hele water gevuld raakt met afgestorven resten. Die resten worden laagveen genoemd, en naarmate dat pakket laagveen dikker wordt, is het voor de moerasplanten moeilijker om bij het voedselrijke grondwater te komen. Hun plaats wordt dan langzaam ingenomen door veenplanten die genoegen nemen met voedselarm regenwater. Dat zijn vooral veenmossen, die in dichte

kussens groeien. Zo’n kussen heeft het vermogen om heel veel water vast te houden. Omdat de afgestorven resten niet verteren, kan dat kussen zich verder uitbreiden in de hoogte, boven de grondwaterspiegel. Dat ‘hoogveen’ groeit ook in de breedte, zodat het veengebied steeds groter wordt.

BRANDSTOF Gedroogd veen heet turf, of, in de streektaal, klot. Het is erg geschikt als brandstof. Eeuwenlang hebben de bewoners van de Peeldorpen hier hun turven gestoken. Elk dorp had zijn eigen stukje aan de rand van het grote, ontoegankelijke Peelgebied. Aan het eind van het voorjaar werden, met speciaal gereedschap, de turven uit de kletsnatte veenbodem gestoken en te drogen gelegd. Na de oogsttijd werd de voorraad opge-


haald met paard en kar. Die volgden vaste routes, de Peelbanen, die nu nog op diverse plaatsen zijn terug te vinden.

MINIHOOGVEENTJES Van deze ‘boerenverveningen’ zijn nog sporen in het landschap zichtbaar. Om goede brandturf te winnen, moest diep gegraven worden, zo diep dat de kuil in dit met water verzadigde gebied de volgende dag al weer vol water stond. Men maakte daarom vrij kleine kuilen. De foto linksonder toont de ‘Ronde Kuilen’ in de Liesselse Peel zoals die zichtbaar zijn op de (digitale) hoogtekaart van Nederland; verschillende kleuren geven de hoogte aan. Duidelijk zichtbaar zijn ook de hoger gelegen afvoerroutes, de Peelbanen. De andere foto is van een veenputtencomplex; deze putten

zijn wat groter en rechthoekig. Beide foto’s laten een stuk Peel zien van ongeveer 300 meter breed. In het veld zijn deze veenputten meestal niet zo duidelijk te zien omdat de vormen en hoogteverschillen worden gemaskeerd door de begroeiing. Deze putten zijn niet alleen van belang als historisch monument. Omdat het veen eromheen als een spons veel regenwater vast houdt, is de waterstand in sommige van deze putten redelijk stabiel. Daarom zijn deze putten de enige plekken waar verschillende soorten veenmossen en andere markante veenplanten nog gedijen. De enige snippers ‘levend hoogveen’ in de Peel zijn dus te danken aan hernieuwde veengroei in deze door mensenhanden gemaakte eeuwen oude turfputten.

INDUSTRIËLE VERVENING Vanwege de gebrekkige ontwatering bleven de boerenverveningen beperkt tot de randen. Pas na 1850 werd het Peelgebied ontsloten door kanalen, die het mogelijk maakten het veen te ontwateren en de turf goedkoop af te voeren. Enkele tientallen jaren heerste er een koortsachtige bedrijvigheid; het ‘bruine goud’ bleek heel lucratief; eerst als brandstof, maar spoedig ook als strooisel in paardenstallen van het leger en van paardentrams. Helenaveen en Griendtsveen waren het centrum van deze bedrijvigheid. Vanuit daar werd ook het veen onder Asten en Ospel aangepakt. Aan het begin van de 20e eeuw was deze bloei voorbij: er kwamen andere energiebronnen en de paarden werden ook afgedankt. En de metersdikke lagen veen waren grotendeels verdween. Wat er nog restte, werd in de volgende decennia afgegraven als tuinturf. De ondergrond werd, net als de uitgestrekte heidevelden rond de Peel, in de 20e eeuw ontgonnen tot landbouwgrond. De laatste ontginning vond in 1966 plaats in de Heidse Peel onder Ysselsteyn; dat was meteen de laatste ontginning van ‘woeste grond’ in Nederland. 87


INTERMEZZO

Hoe het hoogveen van de peel onstond en (bijna) weer verdween Na die laatste ontginning in 1966 resteerden van het eens zo uitgestrekte hoogveengebied, naast wat kleinere stukken, twee grote Peelgebieden: de Groote Peel en het complex Deurnse Peel en Mariapeel. Die stukken, samen bijna 4000 ha, werden natuurreservaat en hebben nu alle de status van Natura 2000 gebied. Ze hebben die status vanwege het grote belang voor flora en fauna, vanwege de uitzonderlijke landschappelijke waarde en vanwege de cultuurhistorische betekenis van de elementen in het landschap die herinneren aan de boerenverveningen en aan de industriële aanpak. Die aanpak heeft er wel toe geleid dat op de meeste plaatsten het veen nagenoeg verdwenen is, dat het gebied sterk is ontwaterd en plaatselijk ook nog regelmatig is afgebrand. Natuuronderzoekers noemden de Peel dan ook lange tijd een ‘afgetakeld hoogveen’. Sinds enkele decennia wordt er echter hard gewerkt aan het tegengaan van de verdroging, een moeizaam proces dat slecht langzaam resultaten oplevert. Maar de meeste onderzoekers vinden dat nu met recht gesproken kan worden van een ‘herstellend hoogveen’. Maar hoe lang dit herstel tot ‘levend hoogveen’ kan duren durft niemand te voorspellen.

VERNATTEN

88

Vernatting is geen simpele zaak. Zoals we zagen ontstond de Peel op een hoger gelegen deel van het landschap. Het water verdwijnt daarom gemakkelijk naar oost en west, via de afwateringssystemen die aangelegd zijn in de ontginningen rond de Peel, en via de grondwaterstromingen. Om dat te voorkomen moet die afwatering weer volledig worden aangepast. Op de landbouwgronden, waar gewerkt wordt met zware

machines, wordt de grondwaterstand laag gehouden. Dat heeft ook een drainerende werking op de natuur in de omgeving. In sommige gevallen kan een deel van deze verdroging worden opgelost door aangrenzende landbouwpercelen aan te kopen en te bestemmen tot natuurgebied. Zo worden de Peelreservaten nu meer en meer omgeven door ‘nieuwe natuur’, bufferzones tussen landbouw en natuur, zoals vroeger het hele veengebied was omgeven door overgangsgebieden, met overgangen van droog naar nat, van voedselrijk naar voedselarm en van intensief naar extensief menselijk gebruik. Zulke voor allerlei organismen aantrekkelijke over-

gangen ontstonden vroeger ‘vanzelf’ door de natuurlijke terreinomstandigheden. Tegenwoordig is in ons land het grondgebruik zo intensief, dat voor elke belemmering een technische oplossing is. Gewenste overgangsmilieus moeten nu worden gemaakt….., met plannen en technische maatregelen.

VOEDSELARM Het grootste probleem is dat de vegetatie van het Peelgebied ingesteld is op heel voedselarme omstandigheden. Als er meer voedingsstoffen beschikbaar zijn, worden de veenplanten verdrongen door soorten die meer van die verrijking profiteren, zoals pijpenstrootje. Verdroging kan dus alleen bestreden worden met voedselarm regenwater en daarvan valt er in deze streek jaarlijks niet veel meer dan de planten nodig hebben voor hun verdamping. Er moet dus heel behoedzaam worden omgesprongen met wat er valt; er mag eigenlijk niets weglekken naar opzij of naar de ondergrond. Om dat te berei-


Europa stoten veel ongewenste stoffen uit. Een aanzienlijk deel daarvan komt via de lucht terecht in de natuurgebieden. Dat is een voortdurende aanslag op het voedselarme karakter. Het grootste probleem vormt stikstof; daarvan komt in de Peelreservaten ruim 2,5 keer zoveel terecht als hoogveenplanten kunnen verdragen. Dat is een flinke aanslag op het herstellend vermogen van het herstellend hoogveen. Onderzoekers zijn het erover eens dat deze stikstofneerslag aanzienlijk moet worden verlaagd voordat weer sprake kan zijn van uitbreiding van het oppervlak levend hoogveen in de Peelgebieden. ken bedenken de beheerders steeds vernuftiger systemen ĂŠn politieke oplossingen. Zulke oplossingen moeten er ook bedacht worden tegen de voedselverrijking door de lucht. Daarbij gaat het om veel meer dan de uitwerpselen die pleisterende watervogels in de Peel achterlaten. Landbouw, verkeer en industrie in West-

LANDSCHAPPELIJKE VARIATIE Het zal dus nog wel even duren voordat herstel duidelijk

zichtbaar is, maar gelukkig hoeven natuurliefhebbers daar niet op te wachten. De variatie aan landschapstypen in de reservaten is erg groot; dat levert in elk jaargetijde en bij elk weertype weer andere, verrassende beelden op. Het zorgt ook voor een grote rijkdom aan soorten planten, insecten en vogels. Dankzij gerichte beheersmaatregelen komen er steeds meer waterplassen en natte gebieden, aantrekkelijk voor een veelheid van water- en moerasvogels. Staatsbosbeheer, de beheerder van de reservaten, heeft al dit moois ontsloten voor wie het zelf wil ontdekken en beleven. De belangrijkste toegang -en veel informatie- is er bij het bezoekerscentrum van de Groote Peel in Ospel. Andere startpunten voor een lange of korte wandeling zijn er in Helenaveen en bij De Halte bij Griendtsveen.

89


90


zomer De verschillende tinten groen van berken, pijpenstro en varens domineren in de zomer het hele Peellandschap. Maar er zijn ook kleurige accenten. Er zijn heidevelden, waar eerst de dophei en dan de struikhei uitbundig bloeit in aaneengesloten paarse vlakken. Plaatselijk houden deze planten ook nog stand als afzonderlijke struiken tussen het oprukkende pijpenstro. En dan zijn er de moerassige delen, waar veenmos zich heeft weten te handhaven, of waar het dankzij het beheer van vernatting weer is teruggekomen. Op enkele bijzondere plaatsen, waar de waterstand voldoende stabiel is, zijn ook nog de echte hoogveenplanten te zien zoals veenbes, lavendelheide en zonnedauw. Al die bloeiende planten zijn aantrekkelijk voor talloze insecten. Zo zijn er meer dan 25 verschillende soorten dagvlinders vastgesteld in de Peel. Daaronder zijn ware juweeltjes, zoals dit heideblauwtje, en een echte zeldzaamheid: het spiegeldikkopje, dat alleen in de Peelregio voorkomt. Het uitbundige voorjaarskoor van de zangvogels valt in de loop van juli langzaam stil en de meeste broedvogels van de Peel lijken zich terug te trekken in de dichte vegetatie. Aan de waterkant kunnen we nu verrast worden door de eerste trekvogels die terugkomen uit noordelijker streken.

91


Waar het veen volledig tot op de zandondergrond is weggegraven, groeit voornamelijk struikhei. Zoals hier te zien is, vestigen zich daartussen ook jonge berkjes en steeds meer pijpenstrootje. Om te voorkomen dat die de hei tenslotte helemaal verdringen, worden op de meeste plaatsen in de Peel grazers ingezet; schapen, geiten, runderen en pony’s.

92


93


94


Pijpenstrootje is de officiële naam van dit in de Peel alom tegenwoordige gras, omdat de lange stengels ooit gebruikt werden voor het schoonmaken van de stelen van lange ‘Goudse’ pijpen. Het verkleinwoord is voor dit gras een beetje vreemd; de bloeistengels kunnen meer dan een meter lang worden. Het is een overjarige plant die het hele jaar door prominent aanwezig is. De forse halmen verdrogen na de bloei maar blijven fier overeind en geven het Peellandschap het grootste deel van het jaar een blonde gloed. Ze worden pas in augustus verdrongen door nieuwe halmen, met aan de toppen de bloeiaren met paarse helmknoppen en stijlen.

95


Insecten zijn alom tegenwoordig in de zomerse Peel. Sommige maken het ons nogal lastig, zoals de dazen, muggen en teken. Gelukkig kunnen wij ons daar beter tegen wapenen dan dit reebokje, dat vooral aan de buikzijde wordt belaagd. Aan de waterkant zijn altijd waterjuffers en libellen te zien. Ze zijn vooral bezig met de zorg voor het nageslacht. De azuurwaterjuffers doen dat vaak in groepsverband, waarbij de eileggende vrouwtjes zorgvuldig worden bewaakt door de partner.

96


97


Heideblauwtjes zijn sterk gebonden aan heide. In het voorjaar eten de rupsen er van. De vlinders die eind juli verschijnen, dartelen vooral rond bloeiende dopheide. Alleen bij de mannetjes zijn de bovenkanten van de vleugels glanzend blauw; die van de vrouwtjes zijn bruin. De onderkanten hebben een fraai vlekkenpatroon met metaalglanzende stippen.

98


99


100


Heel waardevolle kleinoden in het Peellandschap zijn de veenputten waar streekbewoners meer dan een eeuw geleden hun turf staken. In sommige is de waterstand zo stabiel dat ze helemaal dichtgegroeid zijn met veenmossen. De meeste veenmossen zijn heldergroen, maar bij droogte wordt de kleur lichter; eerst geelbruin en dan bijna wit. Daarmee wordt verdere uitdroging afgeremd. Op en in dat veenmoskussen bloeien dophei en struikhei, soms ook lavendelheide. Vaak zie je hier ook de rode bladrozetten van de ‘vleesetende’ zonnedauw.

101


102


Zonnedauw en de drama’s die zich erbij afspelen moet je van heel dichtbij bekijken. Deze foto’s tonen het plantje sterk vergroot. De witte bloempjes zijn slechts zes millimeter groot. De blaadjes zijn dicht bezet met een soort ‘tentakels’ met een glinsterende druppel kleefstof. Als een insect erin verstrikt raakt, wordt het omstrengeld door de beweging van blad en tentakels. Die geven een stof af die eiwitten uit de prooi oplost. De eiwitten worden door de plant opgenomen, als een welkome bijvoeding in deze voedselarme omgeving.

103


104


De paar veenputten die het hele jaar door voldoende vochtig blijven zijn miniatuur hoogveentjes. Er groeien verschillende soorten veenmossen en nog enkele andere zeldzame hoogveenplanten. De stengels en blaadjes van de veenbes zie je gemakkelijk over het hoofd, maar de kleine paarse bloemen en de paarsrode bessen zijn des te opvallender. Twee andere voor levend hoogveen kenmerkende planten zijn witte snavelbies en lavendelheide. De laatste is, net als andere heidesoorten, een laagblijvend struikje. Van juli tot september bloeit deze veenplant met sierlijke, teer-roze lampionnetjes.

105


106


Om de broedvogels voldoende rust te geven, zijn delen van de Peel in het voorjaar afgesloten voor bezoekers. Maar in de zomer, vanaf 15 juli, kan op alle paden in het natuurgebied gewandeld worden.

107


108


Op de overgang van het voedselarme Peelgebied naar de rijkere zandgronden is de zomerse bloemenpracht veel uitbundiger. Een van de opvallendste zomerbloeiers is het wilgenroosje, ook wel Peelbloem genoemd. Het is erg in trek bij allerlei soorten insecten. Onder de bezoekende vlinders zijn het spiegeldikkopje, een soort die in Nederland vooral in de Peelregio voorkomt. Een andere in het oog springende zomervlinder is de phegea-vlinder of ‘melkdrupje’, een nachtvlinder die ook overdag actief is en gemakkelijk herkenbaar is aan de blauwglanzende vleugels.

109


110


111


Op zonnige augustusdagen gonst de paars bloeiende heide van leven: vlinders, kevers, hommels en bijen in een grote variatie. Zo zijn er behalve de gewone honingbij tientallen soorten wilde bijen die voor hun voortbestaan vooral van de hei afhankelijk zijn. Sommige van die insecten zijn voedsel voor de hagedis, die op zijn beurt weer prooi kan worden van het andere reptiel dat in de Peel voorkomt, de zeldzame gladde slang.

112


113


114


115


116


Op een vroege zomermorgen zie je pas goed hoe talrijk spinnen zijn in de Peel. Dauwdruppels maken dan alle webben zichtbaar. In de hei zie je vooral de horizontale vangnetten van de hangmatspinnen. Een opvallende soort is ook de uit Zuid-Europa afkomstige wesp- of tijgerspin. In 1980 werd die voor het eerst gezien in Zuid-Limburg, maar ze zijn nu overal in het land in ruige, lage begroeiing steeds talrijker geworden. Deze forse spin dank de namen aan het markante kleurpatroon op het achterlijf. Heel kenmerkend is ook de kenmerkende ‘handtekening’ die in het midden van het verticale web wordt geweven.

117


Vanouds groeien in de Peel zowel de blauwe bosbessen als de (rode) vossenbes, maar deze lage struikjes voelen zich er toch niet zo erg thuis; nergens zijn ze talrijk. Dat is heel anders met de Amerikaanse trosbosbes. Deze tot drie meter hoge struiken hangen in het voorjaar vol bloemtrossen en in de zomer vol heerlijke bessen. Aan het eind van de zomer geeft het roodkleurende blad het landschap al een vroege herfsttint. Nadeel is dat de struik heel veel water aan de bodem onttrekt en plaatselijk zelfs hele veenputten overwoekert. Dat is heel ongewenst en er wordt daarom alles in het werk gesteld om deze uit kwekerijen in de omgeving afkomstige exoot uit de Peel te verwijderen.

118


119


120


Aan het eind van de zomer wordt het weer drukker langs de waterkant. Heel opvallend zijn de grote zilverreigers, die in de Peel een gemeenschappelijke slaapplaats hebben. Er komen ook steeds meer eenden. Ze zijn in deze tijd van het jaar minder kleurig. Alleen het groen oplichtende vlekje op de vleugel, de ‘spiegel’, verraadt dat dit wintertalingen zijn.

121


122


De Peelreservaten blijken heel aantrekkelijk voor steltlopers op doortrek. Kieviten, die hun voedsel vaak zoeken in weilanden in de omgeving, komen er vooral om te rusten. Maar als de waterplassen in de loop van de zomer opdrogen zoeken ze ook voedsel op de slikkige oevers. Ze zijn dan vaak in gezelschap van steltlopers uit ScandinaviĂŤ, zoals dit witgatje. Al deze zomergasten worden, net als deze jonge kwikstaart, aangetrokken door insecten en andere kleine prooien die in de opdrogende modder voor het grijpen liggen.

123


124


Enkele zwarte ooievaars doen elke zomer de Peel aan op hun trektocht naar het zuiden. Volwassen vogels zijn herkenbaar aan de felrode snavel en poten. De jongen zijn minder kleurig, maar soms individueel herkenbaar. T738 werd tien weken eerder als nestjong voorzien van zijn genummerde ring in Hessen, 277 km zuidelijker.

125


Als oevers van plassen en vennen in de zomer droogvallen, biedt dat voor vossen een forse uitbreiding van hun jachtgebied, en voor reeĂŤn veel meer plek om te grazen. Dat geeft tegelijk aan vroege wandelaars ook een unieke kans om deze schuwe Peelbewoners, die zich meestal schuilhouden in dichte begroeiing, beter te bekijken.

126


127


128


najaar Vanaf september gaat in de Peel ĂŠĂŠn tint geleidelijk overheersen. In de groene bladertooi van de berken komen meer en meer gele vlekken; pijpenstro-velden verkleuren langzaam geel en ook de varens krijgen geleidelijk die kleur. En dan ineens zijn de waterplassen gevat in stemming geel of geelbruin en op zonnige dagen is de hele Peel gehuld in een warme, gouden gloed. Regenachtige dagen kunnen die feestelijke sfeer niet bederven; het vocht maakt de tinten nog intenser. En regen voegt ook nieuwe kleur toe. Op de vochtige bodem en op dor hout verschijnen allerlei paddenstoelen. De meeste voegen zich mooi in het stemmige palet van geel en bruin, maar sommige soorten zetten heldere accenten. In het najaar verschijnen ook meer trekvogels. Wilde ganzen komen de laatste jaren steeds vroeger naar deze streek. En het zijn er ook steeds meer. Wandelend door de Peel hoor en zie je ze voortdurend in de lucht. En later in de herfst zijn daar opeens de majestueuze kraanvogels, broedvogels van noordelijkere veenmoerassen, die soms voor een paar dagen de Peel aandoen op hun reis naar het zuiden.

129


130


Al in september verdroogt het blad van de adelaarsvarens; soms wordt het meteen saai bruin, maar op andere plaatsen verandert het groen langzaam in geel en eindigt als gloeiend goudgeel, bijna dezelfde tint als die van de in de wind wuivende uitgebloeide halmen van het pijpenstrootje.

131


132


Opkomende zon en optrekkende nevelslierten geven dit half opgedroogd Peelmoeras een geheimzinnige najaarssfeer. Tussen de resten van afgestorven wortelstelsels van pijpenstrootje zitten enkele eenden perfect verstopt. Grote witte vogels als deze zilverreigers en de invallende lepelaar kunnen zich niet zo gemakkelijk verbergen in het Peellandschap.

133


Bij lage waterstand wordt het kienhout weer zichtbaar. Het zijn de imposante resten van wortelstelsels van bomen die hier ooit door het snel groeiende veenmos werden overwoekerd en in het veen geconserveerd. Voor de turfstekers waren deze peelpuisten indertijd een kwelling. De beste plek om dit kienhout te zien is aan het Meerbaansblaak, vlak bij Buitencentrum De Pelen van Staatsbosbeheer in Ospel. Maar je ziet ze allĂŠĂŠn in heel droge zomers, want normaal probeert Staatsbosbeheer hier en elders in de Peel het water zo hoog mogelijk te houden.

134


135


De drooggevallen peelpuisten worden door een watersnip gebruikt als rustplaats. Andere steltlopers zoeken langs de randen naar voedsel. Deze bosruiter heeft in het slik een libellelarve gevangen. De vogels-op-doortrek zijn steeds alert op mogelijke gevaren. Ze kunnen ten prooi vallen aan de havik, een vaste bewoner van het gebied, die onverhoeds kan toeslaan.

136


137


Als de waterstand snel daalt, zit in diepe putten of sloten soms ineens een groot aantal hondsvissen gevangen. Voor viseters is dat een buitenkans. Blauwe reigers, die hun visstek liefst niet met concurrenten delen, staken bij zo’n buitenkansje even hun wedijver.

138


139


140


141


Vooral de vrouwtjes van de kruisspinnen zijn nu opvallend groot. De meeste gaan in oktober dood, maar eerst leggen ze eitjes op een beschutte plek, veilig opgeborgen in een stevig spinsel. De jongen zullen in het voorjaar uitzwermen en zich een half jaar later weer voortplanten. Dauw maakt het fijne patroon van het weefsel extra goed zichtbaar. De pareltjes zijn zo regelmatig verdeeld omdat ze zich hechten aan de lijmdruppeltjes op de vangdraden.

142


143


144


Herfst is paddenstoelentijd, maar voor de paddenstoelen is het vooral van belang dat de bodem lekker vochtig is. Een paar flinke buien in augustus kunnen al genoeg zijn, maar in september en oktober is er veel meer kans op natte perioden en dus op veel paddenstoelen. Veel soorten vormen ondergronds een band met bomen of andere planten, tot wederzijds voordeel. De vliegenzwam is een van de bekendste begeleiders van de berk, maar er zijn nog tientallen andere soorten. Er zijn ook meerdere soorten die op het hout van de berk leven, zoals de berkenzwam en deze tonderzwam. Dat is een minder vreedzame samenleving; de berk gaat eraan te gronde.

145


146


147


148


Warme, zonnige herfstdagen worden in Nederland meestal ‘Indian Summer’ genoemd, of nazomer of oudewijvenzomer. In de Peelstreek heet het een kranenzomer. Zulke dagen zijn geweldig voor een flinke wandeling door de Peel, om te genieten van de herfstkleuren en -geuren en om iets te zien van de vogeltrek. Een late kranenzomer kan opgeluisterd worden door overvliegende kraanvogels. Deze majestueuze trekkers komen tegenwoordig steeds later in de herfst.

149


Kraanvogels broeden vooral in ScandinaviĂŤ en de meeste trekken in het najaar via enkele tussenstations naar overwinteringsgebieden in Spanje. Ze vliegen in een brede baan over Duitsland, maar bij aanhoudende oostenwind komen ze ook hier over. De Peel is dan een geschikte plaats om de nacht door te brengen. Soms blijven ze ook wel een paar dagen om in de omgeving voedsel te zoeken. De beste tijd is half oktober tot eind november. In sommige jaren worden dan duizenden kraanvogels gezien, hoog overtrekkend in

150

V-formaties of in dansende slierten.


151


152


Terwijl de langstrekkende kraanvogels steeds later in het najaar de Peel aandoen, komen de ganzen juist alsmaar vroeger. Ganzen uit het Hoge Noorden waren hier traditiegetrouw vooral talrijk in januari en februari, maar tegenwoordig arriveren ook al grote groepen kolganzen en rietganzen in oktober. Ze voegen zich bij de grote massa grauwe ganzen. Het aantal broedparen daarvan in Nederland steeg in 25 jaar van enkele honderden tot meer dan honderdduizend. De meeste blijven hier het hele jaar.

153


154


Libellen zijn het talrijkst in voorjaar en zomer, maar sommige soorten blijven ook in het najaar lang actief. Tot in oktober zie je de heidelibellen paarsgewijs rondvliegen. De ‘tandem’ raakt telkens even snel het wateroppervlak, zodat het vrouwtje eitjes kan afzetten op het vochtige veenmos. De houtpantserjuffer heeft een heel andere strategie. De eitjes worden zorgvuldig een voor een afgezet onder de bast van jonge twijgen aan de waterkant. De larven die daar in april uit komen, laten zich in het water vallen.

155


156


Niet alleen de langzaam verkleurende berken, maar ook de aaneengesloten velden met pijpenstrootje dragen bij aan de herfsttinten van de Peel. Na de bloei verdrogen en verkleuren de halmen snel en veranderen in een goudkleurig tapijt, golvend in de wind. Het smalle, stijve blad verdroogt tot een dichte massa sierlijke krullen. In deze ‘savanne’, zoals de vlaktes met pijpenstro wel worden genoemd, leven geen massa’s grote grazers; je komt er alleen af en toe een ree tegen en een enkel insect, zoals de moerassprinkhaan.

157


Sommige berken krijgen al in augustus de eerste gele blaadjes, maar het echte verkleuren begint meestal pas in de loop van oktober. Als de temperatuur lager wordt, onttrekt de boom bladgroen aan het blad, dat dan in enkele dagen verkleurt naar geel of bruin en het hele Peellandschap in een gouden gloed zet. Soms duurt het weken voordat een forse storm die herfsttooi afschudt.

158


159


Als de berken hun blad verliezen, worden aan het eind van de twijgen de zaadproppen duidelijk zichtbaar. Die waren al rijp in augustus en een deel van de zaadjes is toen al vrijgekomen. Maar de meeste proppen blijven tot in de winter hangen en de kleine gevleugelde zaadjes komen geleidelijk vrij. Berken produceren een geweldige hoeveelheid zaad en ze kunnen zich gemakkelijk uitbreiden. Alle berken in de Peel zijn er dan ook ‘vanzelf’ gekomen. Dat is trouwens ook het geval met de eiken en de dennen die er tussen staan. Het zaad van berk en den wordt verspreid door de wind; voor de uitzaai van eikels zorgen de gaaien.

160


161


162


Onder de berken leveren ook de varens een kleurige bijdrage aan de herfst in de Peel. Soms begint de verkleuring al eind augustus en gaat door tot de eerste nachtvorst in de loop van november. Het blad van de eiken verkleurt veel later en valt soms pas in loop van de winter af. Berken groeien vaak in een dichte groep samen op tot slanke bomen. De enkele eik die in de Peel kon opgroeien had vaak alle ruimte om zijtakken breed uit te strekken. Zo ontstonden heel markante boomvormen.

163


Vanwege de hogere luchtvochtigheid blijft aan het eind van de herfst de ochtendnevel vaak lang hangen. Dat geeft het Peellandschap een heel eigen sfeer. Tussen de pollen pijpenstrootje aan de rand van plassen zijn de nu frisgroene tapijten veenmos het meest kleurige onderdeel.

164


165


Het vallend blad komt ook terecht op de veenmoskussens. Maar als het vochtig genoeg is, groeit dat veenmos gestaag door en is er van het blad over enkele maanden niets meer te zien. Voor onderzoekers is een groeiend hoogveen een boeiend archief, waarin resten van ingewaaid materiaal keurig in lagen is bewaard. Ze vonden in oude veenlagen resten van andere planten die in en rond het veen groeiden. Ze kregen zo een goed idee van de natuurlijke vegetatie rond het hoogveengebied en ook van landbouwgewassen die daar verbouwd werden. Dat gaf inzicht in het ontstaan van het hoogveen en zijn omgeving, en in de toenemende invloed van de mens.

166


167


168


In juli en augustus valt in onze streek vanouds de grootste hoeveelheid regen, maar de najaarsmaanden hebben het grootste aantal dagen met neerslag. Oktober en november zijn dan ook echt natte maanden. Meestal wordt het grondwater in de Peel dan weer aangevuld en de veenmoskussens vullen zich weer met water. Plant en dier bereiden zich nu voor op de winter. Kikkers en padden zoeken een beschutte, vochtige plek voor hun winterslaap. Knoppen en katjes van de berken zijn stevig ingepakt om strenge vorst te weerstaan.

169


170


171


172


winter Rust en stilte zijn de belangrijkste kenmerken van de Peel in de winter. Bijna alle vogels zijn vertrokken naar minder barre oorden, reptielen en amfibieĂŤn houden een winterslaap en van de insectenrijkdom is ook niets meer te zien. Rust en stilte worden nog intenser als het gaat vriezen en de vorst het spiegelende water aan het zicht onttrekt, en zeker als daarna een laag sneeuw alles toedekt. In die verstilde wereld dwaal ik sprakeloos rond, volop genietend van het sfeervolle licht en van de grote en kleine verfraaiingen die ijs en sneeuw hebben aangebracht in het Peellandschap, en ik probeer deze tere pracht vast te leggen. Op de volgende bladzijden laten iets zien van die overvloedige winterse schatten, maar, lezer, grijp vooral de kans om deze schoonheid zelf te ervaren. De mogelijkheden daarvoor zijn beperkt, want in onze streken zijn de winters betrekkelijk mild. Gemiddeld zijn er maar een tiental dagen waarop de temperatuur het hele etmaal onder nul blijft, en er zijn gemiddeld nog minder dagen met de hele dag sneeuw. Gelukkig kunnen we vaker in de ochtenduren genieten van de glinsterende ijskristallen die een nachtvorst achterlaat. Maar zulke winterse hoogtepunten zijn net zo onvoorspelbaar als het weer; pluk zulke dagen waarop de Peel op zijn mooist is!

173


174


De plassen in de Peel zijn allemaal erg ondiep. Daardoor kan het water snel afkoelen en kan zich met enkele dagen stevige vorst al een ijslaag vormen die geschikt is om te schaatsen. Maar het blijft oppassen; aan de kanten, tussen de ruige begroeiing met pijpenstro of pitrus, is het ijs vaak minder betrouwbaar.

175


Van de gladde schors van jonge berken laten regelmatig horizontale stroken los; daarom zijn die stammen zo helder wit. Als de berk dikker wordt, wordt de schors ruwer en niet meer zo snel ‘vernieuwd’. Het is dan een geschikte groeiplaats voor verschillende soorten mossen en korstmossen. Die voelen zich bij vochtig weer op hun best. De meest kenmerkende soort is dit bekermos. Aan de kale winterse berken zijn nu ook de heksenbezems zichtbaar. Deze woekering van

176

talloze zijtakjes wordt meestal veroorzaakt door een schimmel.


177


178


Zolang er open water blijft, is er voor reigers in de Peel geen probleem. Zowel de zilverreiger als de blauwe reiger vinden hier dan voldoende waterinsecten en vooral ook weer hondsvisjes. Als het water dichtvriest, verhuizen beide soorten naar de landbouwgronden in de omgeving, waar ze op muizenjacht gaan.

179


180


Soms kiezen vele duizenden spreeuwen de Peelmoerassen uit als slaapplaats. Ze overnachten liefst in struiken in het water. In het laatste avondlicht voert zo’n vogelmassa vaak een indrukwekkende vliegshow op. Een paar nachtvorstjes is voor deze vogels geen probleem, maar als het echt gaat vriezen, verdwijnen de spreeuwen meestal naar warmer oorden.

181


Nachtvorst kan al optreden in november. Koude lucht zakt omlaag zodat eerst alles vlak bij de bodem overdekt wordt met een glinsterende witte laag. Neem de moeite (en een loep) om deze versiering van de randen van blaadjes en sprietjes eens goed te bekijken. De zeshoekige ijskristallen zijn er in eindeloze variaties van plaatjes, staafjes en naaldjes, allemaal even schitterende juweeltjes. Letterlijk schitterend als de ochtendzon erop valt. Maar die maakt meestal ook weer snel een eind aan deze betovering.

182


183


Als nachtvorsten doorzetten, koelt het water ook steeds verder af. In hele ondiepe plasjes bevriest soms al het water tot dunne ijslaagjes met een verbluffend sierlijk lijnenspel. Dat ontstaat omdat tijdens het bevriezen het waterpeil steeds verder daalt. Als het water dieper is, koelt het geheel niet zo snel af. Maar onder windstille omstandigheden kan zich toch al een flinterdun ijslaagje vormen. Dat is niet mooi glad; het is versierd met een patroon van waaiervormige figuren.

184


185


186


187


Het winterkoninkje is een van de weinige vogelsoorten die het hele jaar door in beboste delen van de Peel blijven. Strenge winters kunnen echter fataal zijn voor deze slechts 10 gram wegende insecteneters. De ganzen zijn heel wat beter bestand tegen winterse omstandigheden. Op de landbouwgronden rond de Peel vinden ze genoeg voedzaam gras om ook in barre kou hun lichaamsgewicht van 2 tot 4 kilo op peil te houden.

188


189


De grauwe ganzen, die ook in de Peel broeden, krijgen in de winter gezelschap van tienduizenden wilde ganzen uit Arctische streken. Het gaat daarbij om twee soorten, die alleen van elkaar zijn te onderscheiden als je ze van wat dichterbij kunt bekijken. De kolgans is genoemd naar de ‘kol’, de duidelijke witte vlek boven de roze snavel. Volwassen kolganzen hebben bovendien markante zwarte dwarsstrepen over de buik. De snavel van de andere soort, de rietgans, is zwart met een oranje punt.

190


191


192


De wilde ganzen grazen op de landbouwgronden, maar vliegen regelmatig naar de waterplassen in de Peel. Soms gaan ze daar alleen heen om te drinken en te baden, maar ze gebruiken die plassen vooral als een veilige slaapplaats. Ze slapen er zelfs op het ijs, zittend; afdrukken van hun lichaam en een hoopje keutels getuigen daarvan. Ook andere vogels laten hun sporen na: hier heeft een rietgors zaadjes gegeten van het pijpenstrootje.

193


Bij invallende vorst zorgt de ijsvogel soms voor een kleurig accent in de Peel. Anders dan de naam suggereert, is dit schitterende juweel niet dol op ijs; hij zoekt juist naar de laatste plekken met open water, waar mogelijk nog een visje kan worden gevangen. Ook de eenden verzamelen zich bij de laatste plaatsen met open water. Als die dichtvriezen, verdwijnen deze watervogels tijdelijk uit de Peel.

194


195


196


Als alles dichtvriest, wordt het heel stil in de Peel. Voor de meeste dieren is er geen voedsel meer te vinden. Alleen de bevers lijken te kunnen overleven door ‘op een houtje te bijten’.

197


198


199


200


201


IJs en sneeuw veranderen het Peellandschap in een verstild sprookje. Soms komt daar ook nog zware rijp bij die het sierlijke van berken en pijpenstro nog eens extra benadrukt.

202


203


204


205


206


Stil en levenloos lijkt het winterse landschap, maar ‘s morgens kun je aan de karakteristieke sporen in de sneeuw zien dat de vossen de hele Peel doorkruist hebben, op zoek naar iets eetbaars, en op zoek naar een partner. Voor wie goed oplet zijn er in de winterse Peel nog meer ‘voorjaarsboden’. In februari ontwaken de eerste planten uit hun winterrust. De ‘bloemen’ van het wollegras steken al uit de sneeuw. Na de bloei zullen deze stengels hoog uitgroeien, zodat de wind het vruchtpluis kan verspreiden.

207


DE PEEL in vier seizoenen

Van het eens onafzienbare woeste hoogveengebied op de grens van Brabant en Limburg is na eeuwen noeste arbeid van turfgravers en ontginners slechts een klein deel over. Maar die

Peelrestanten vormen samen een van de grootste natuurgebieden in het zuiden van ons land. Het zijn heel waardevolle Natura 2000 reservaten, waar nog iets over is van de oorspronkelijke hoogveenvegetatie. Voor de wandelaars zijn de Peelgebieden het hele jaar aantrekkelijk vanwege de grote landschappelijke variatie. Er zijn grote en kleine waterplassen en uitgestrekte moerassen, vochtige en droge heiden, jonge berkenbossen en oudere, gemengde bossen op veen.

Jan van de Kam (1938) is al een leven lang geboeid door de natuur en de samenhang tussen planten, dieren en landschappen. Als fotograaf, schrijver en filmer maakt hij ons deelgenoot van die fascinatie. Hij produceerde boeken en films over gebieden in Nederland en richtte zijn belangstelling steeds meer op gebieden als de Waddenzee. Hij volgde de trekvogels uit die kustgebieden op hun wereldwijde trektochten van arctische streken naar de tropen. Dat resulteerde

Dit sublieme fotoboek laat u genieten van het met de seizoenen steeds wisselende

onder andere in boeken over kustgebieden in AustraliĂŤ,

Peellandschap en van alle wonderlijks dat er groeit, kruipt, loopt, vliegt en zwemt.

Amerika, China en Oman. Jan van de Kam groeide op aan de rand van de Peel en woont er nu al een halve eeuw middenin. Tussen andere bezigheden in heeft hij met eindeloos geduld alle planten, dieren en landschappen in dit uitzonderlijke gebied vastgelegd.

Dit boek is nu ook verkrijgbaar in de boekhandel en op www.depeelin4seizoenen.nl ISBN 9789090334653 - â‚Ź 22.-. 208


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.