TU Delft Highlights

Page 1

Technische Universiteit Delft

TU Delft

Highlights Hoogtepunten uit 2011



TU Delft

Highlights

Hoogtepunten uit 2011

1 | Highlights 2011


Inhoudsopgave 04

Dirk Jan van den Berg

06

Geert-Jan Witkamp, winnaar Dow Energieprijs:

10

Arnoud Greidanus, promovendus en topsporter:

14

Stella van der Meulen, projectleider Graduate School:

18

Gijs van Kuik, hoogleraar windenergie:

22

Chintan Shah, technostarter:

Voorwoord

‘Valorisatie versterkt onderwijs en onderzoek’ ‘Topsport is goed voor je internationale reputatie’ ‘Promovendi moeten breder kunnen denken dan hun eigen specialisme’ ‘Nederland staat goed in de startblokken voor wind op zee’ ‘De TU Delft is een universiteit voor ondernemers’

2 | Highlights 2011


26

Han Meyer, hoogleraar:

‘Laat de Nederlandse delta een laboratorium voor de wereld zijn’

30

Ana Laura Santos, promovenda:

34

Bill Rossen, docent van het jaar:

38

Freek Beekman, hoogleraar:

42

Willem Paul Brinkman, onderzoeker:

46

Feiten en cijfers 2011

‘Ik voel me nu zelf ook een beetje noodhulpverlener’ ‘Ik daag studenten uit om mij uit te dagen’ ‘Dure techniek overbodig maken zou het doel van ingenieurs moeten zijn’ ‘Je kunt niet tien keer een vliegtuiglanding oefenen’

3 | Highlights 2011


Voorwoord

Dirk Jan van den Berg

‘De roep om hoogopgeleide ingenieurs is onverminderd groot. Niet zo verwonderlijk, want zij maken de innovatie mogelijk waarmee onze handel en industrie de internationale concurrentie het hoofd moeten bieden. Zij zijn het ook die de kennis ontwikkelen waarmee we de grote maatschappelijke uitdagingen van deze eeuw aan kunnen gaan.’

4 | Highlights 2011


Met veel trots presenteer ik u deze ‘Highlights’, een showcase van onderwijs, onderzoek en ondernemerschap aan de TU Delft in 2011 - een publicatie vol inspirerende verhalen. Toch was 2011 in vele opzichten geen gemakkelijk jaar. Wereldwijd worden we nog steeds geconfronteerd met de gevolgen van de financiële crisis. Op nationaal niveau betekent het dat budgetten onder druk staan en dat traditionele vormen van financiering krapper worden of zelfs wegvallen. Maar topkwaliteit onderzoek en onderwijs vragen om de beste mensen en faciliteiten. Daar willen we als TU Delft blijvend in kunnen investeren. Het jaar 2011 stond dan ook in het teken van een operatie om onze universiteit financieel gezond te krijgen. Want een vereiste om te kunnen investeren – in mensen en in faciliteiten - is een positieve balans. Er is door de hele organisatie heen hard gewerkt om dat te bereiken. Alle zeilen zijn bijgezet om waar mogelijk processen te stroomlijnen en efficiency te verbeteren. En dat is gelukt; de gezamenlijke inspanningen van 2011 hebben ertoe geleid dat we de toekomst met vertrouwen tegemoet kunnen zien en dat we aan de vooravond staan van belangrijke investeringen.

Het is ons kompas naar de toekomst. Een toekomst waarin technologie een onverminderd grote invloed heeft op ons dagelijks leven, onze economie en onze samenleving. Een toekomst waarin de Delftse ingenieur – net als de afgelopen 170 jaar – een belangrijke rol zal spelen. De roep om hoogopgeleide ingenieurs is namelijk onverminderd groot. Niet zo verwonderlijk, want zij maken de innovatie mogelijk waarmee onze handel en industrie de internationale concurrentie het hoofd moeten bieden. Zij zijn het ook die de kennis ontwikkelen waarmee we de grote maatschappelijke uitdagingen van deze eeuw aan kunnen gaan. Zo’n kompas wijst de weg, maar het zijn onze studenten en wetenschappers die de weg af moeten leggen. Laten we dus vooral onze (oud)studenten en wetenschappers aan het woord laten over hoe zij vorig jaar wegen naar de toekomst bewandelden. In deze uitgave leest u tien Delftse verhalen. Over inspirerend onderwijs, baanbrekend onderzoek en innovatief ondernemerschap. Ik wens u veel leesplezier.

Om onder moeilijke omstandigheden onverminderd topkwaliteit onderwijs en onderzoek te kunnen blijven verzorgen, moet je als universiteit ook een sterke strategie hebben. Zo’n strategie hebben we vorig jaar ontwikkeld: onze Roadmap 2020. Een strategie die uitgaat van waar onze eigen krachten liggen en waar we het beste de samenwerking kunnen zoeken. Een strategie die beschrijft hoe we in alliantie met overheid, bedrijfsleven en kennispartners dat kunnen leveren waar samenleving en economie behoefte aan hebben.

5 | Highlights 2011

Dirk Jan van den Berg Voorzitter College van Bestuur TU Delft


6 | Highlights 2011


Geert-Jan Witkamp, winnaar Dow Energieprijs:

‘Valorisatie versterkt onderwijs en onderzoek’ Professor Geert-Jan Witkamp studeerde Scheikunde aan de Universiteit Leiden en promoveerde in 1989 in Delft op het onderwerp industriële kristallisatie. Sinds 1998 is hij hoogleraar Process Equipment. In 2011 ontving hij op voordracht van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) de Dow Energieprijs voor zijn ‘Eutectic Freeze Crystallisation-technologie’, een energiezuinige industriële scheidingstechnologie.

Geert-Jan Witkamp gelooft heel erg in het belang van valorisatie voor de universiteit. “Het is niet iets dat we er zomaar bij doen; valorisatie versterkt onderwijs en onderzoek. En als studenten na gaan denken over valorisatie kunnen er hele mooie dingen ontstaan.” Als voorbeeld noemt hij twee studenten die bij hem kwamen met een idee om zonnepanelen te monteren op een stalen net dat bijeengehouden wordt door spankrachten. “Dat is echt een briljant idee” vindt Witkamp. “Dat net is heel licht, dus is het makkelijk monteerbaar en er is weinig staal voor nodig. Bovendien kunnen ze de zonnepanelen op het net mee laten bewegen met de zon, waardoor je 30 tot 50 procent meer rendement hebt. Het kan ook aan elk denkbaar oppervlak gemonteerd worden.” Met hun voorstel haalden ze al twee valorisatiegrants van technologiestichting STW binnen, waarvan een om een demoplant te bouwen. Die is intussen op de Maasvlakte verrezen. Dat niet alleen,

7 | Highlights 2011

STW wil de techniek ook aan haar eigen gevel hangen. “Ze zijn beiden bij mij afgestudeerd, de een deed de technische kant en de ander de businesskant, die minstens zo belangrijk is. Het is een hele prestatie voor studenten om een businessplan te schrijven en daarmee een grant te verdienen.” Ze hebben zich met hun bedrijf Sunuru gevestigd bij YES!Delft. Dat de TU Delft valorisatie stimuleert ziet Witkamp ook als een belangrijke factor. “Zonder dat hadden ze het misschien niet zo ver gebracht.”

Lange weg Witkamp weet als geen ander dat het een lange weg kan zijn om een nieuwe technologie naar de markt te brengen. Met zijn proces voor Eutectic Freeze Crystallization of EFC is hij al meer dan vijftien jaar bezig. “Iedereen vindt het een prachtig idee, maar als je een miljoen nodig hebt, wordt het een ander verhaal. Gelukkig hebben we in het begin wel steun gehad van bedrijven als Kemira en Umicore, zodat we een eerste apparaat konden ontwikkelen.” Het idee voor vrieskristallisatie was ook al door anderen geopperd, maar er was nooit aan technologieontwikkeling gedaan.


“Pas op het moment dat je een goed werkende pilot kunt laten zien, gaat men er echt in geloven. Het vinden van de financiële middelen en een launching customer kost veel tijd. Toch hebben we in die vijftien jaar wel 6 à 7 miljoen euro bij elkaar weten te verzamelen.” Nu levert het systeem geld op. De TU Delft heeft het bedrijf EFCseparations opgericht waar testinstallaties verkocht worden en betaald testwerk wordt uitgevoerd. “We zijn ook met partijen in gesprek die een volledige installatie willen kopen”, vertelt Witkamp.

Eutectisch punt Wat is nu het succes achter EFC? “Het is een manier om processtromen te

scheiden in zuiver water, zuren en zouten”, legt Witkamp uit. “Je kunt dat doen met behulp van indamping, maar dat kost heel veel energie. Met EFC koel je de vloeistof af en zo bereik je automatisch het punt waarop water en zout tegelijk kristalliseren, het eutectische punt. Het

Persoonlijke highlights De toekenning van de Dow Energieprijs was een heel bijzonder moment voor Geert-Jan Witkamp. “Ik zie het als erkenning niet alleen voor mezelf, maar ook voor alle mensen die eraan gewerkt hebben door de jaren heen, waaronder tientallen afstudeerders en promovendi, en voor de bedrijven en instanties die in de technologie geloven.” Ander hoogtepunt vond hij dat Maaike Kroon, die bij hem afstudeerde en promoveerde, in 2011 benoemd werd tot hoogleraar bij de Technische Universiteit Eindhoven.

8 | Highlights 2011

kost veel minder energie om water te bevriezen dan te verdampen, dus is de uitgangspositie energetisch gunstig. Ook is het proces veiliger en beter in de hand te houden. Energie-efficiënt betekent bovendien goedkoop.” Omdat het een goedkoop proces is, kunnen afvalstromen waar nu niets mee gedaan wordt straks misschien wel behandeld worden. Maar Witkamp ziet veel meer mogelijkheden dan alleen afvalstromen: “In de toekomst zullen we waarschijnlijk meer produceren met behulp van biologische processen als fermentatie. Met EFC kun je de producten uit de fermentatievloeistof kristalliseren en zorgen dat je de vloeistofstroom opnieuw kunt gebruiken.” Het buitenland toont eveneens belangstelling. “Een land als Koeweit heeft geen bronnen van zoet water en produceert dat via ontzilting. Daar houd je


‘Laten we vooral het duurzame met het aangename verenigen’ wel geconcentreerde zoutoplossing – een brijn – van over, die weer terug de zee ingaat. De Perzische golf is al anderhalf keer zouter dan andere zeeën en is zo steeds verder aan het verzilten.”, vertelt Witkamp. “Bij de oliewinning komt ook weer geconcentreerde brijn vrij. In de toekomst zullen ze een substantieel deel van hun olie-inkomsten kwijt zijn aan schoonwaterbehandeling. Maar met EFC kunnen ze juist waardevolle elementen uit die brijn halen, zoals lithium, en zo een deel van de kosten terugverdienen.” Ook de wetenschappelijke interesse is groot: landen als Zuid-Afrika, Duitsland, en Australië zijn de afgelopen jaren hun eigen EFC-onderzoeksgroepen begonnen.

Kennisvragen EFC staat aan de vooravond van een wereldwijde doorbraak, maar dat betekent niet dat het werk van Witkamp erop zit. “Er zijn nog dingen die we willen verbeteren aan het proces. Ook begrijpen we soms nog niet precies wat er gebeurt. Zo zijn de oppervlaktes van de koelplaten of -cylinders de koudste

plek in de kristallisator. Als je niets doet, vormen zich daar de ijskristallen, maar die moeten juist in de oplossing groeien. Daarom schrapen we over het oppervlak heen om de aangroei van ijs en zouten te voorkomen. We weten echter nog niet precies wat voor fysische processen zich daar aan het oppervlakte afspelen en hoe we die kunnen beïnvloeden. Zulke kennisvragen horen echt thuis op een universiteit. De antwoorden kunnen weer leiden tot verbeteringen, zoals de optimalisatie van de schraper en het oppervlak.” Een goed voorbeeld van hoe valorisatie onderzoek inspireert, vindt hij. “Belangrijk is wel om studenten ook te vertellen hoe nieuwe inzichten bijdragen aan het oplossen van problemen. Vaak zijn er dan studenten die weer met die kennis aan de slag gaan. Zoiets is geweldig leuk om te zien: daarom werk je bij een universiteit.”

is duur, dus er is een stevige financiële prikkel. Witkamp gelooft voor ons allemaal in een duurzame toekomst waarin we onze energie uit de zon halen en onze grondstoffen uit biologische processen. “Zonne-energie is nog maar ietsje duurder dan conventionele energie; op sommige plaatsen is het al goedkoper. Zelfs nu met onze onvolkomen technologie is het al een aantrekkelijke optie. Ik denk dat we straks zonnefolies kunnen maken met een heel hoog rendement die maar een paar euro per vierkante meter kosten.” Wel moet er dan meer draagvlak komen in de maatschappij, vindt hij. “Er wordt teveel gezegd dat je maar korter moet gaan douchen en minder autorijden. Wie lang wil douchen, kan toch ook een grotere zonneboiler aanschaffen? Mensen krijgen zo het idee dat duurzaamheid vervelend is. Ik ben er van overtuigd dat we er onze levensstandaard juist mee kunnen verhogen. We zouden het positief moeten benaderen. Laten we vooral het duurzame met het aangename verenigen.”

Duurzame toekomst Voor de industrie is er een duidelijke drijfveer om een energie-efficiënte technologie aan te schaffen: energie

Superkritisch textielverven Een andere duurzame technologie die in samenwerking met de sectie van Geert-Jan Witkamp is ontwikkeld, is het superkritische textielverven. Jaarlijks wordt er wereldwijd 30 miljard kilo textiel geverfd. Daar is minstens 100 liter water per kilo voor nodig. Dat levert dan 30 miljard maal 100 liter chemisch afval op. De nieuwe methode werkt met superkritisch kooldioxide als oplosmiddel, dus zonder water. Superkritisch koolstofdioxide is een vorm van koolstofdioxide die eigenschappen heeft van zowel een gas als een vloeistof. Het is gemakkelijk te maken onder druk en is een schoon en veilig oplosmiddel. Verven met superkritisch koolstofdioxide

9 | Highlights 2011

betekent geen verspilling van water en minder chemisch afval. Bovendien worden de verfstoffen 100% efficiënt gebruikt, want ze reageren niet meer met het water. Ook wordt minder energie verbruikt. Al met al zijn de kosten veel lager. Superkritisch textielverven is inmiddels een commercieel succes. De firma DyeCoo brengt het systeem nu op de markt. De eerste industriële verfmachine is in Thailand geleverd en recent heeft Nike zich aan de technologie verbonden. In 2010 kreeg DyeCoo de Herman Wijffels Innovatieprijs.


10 | Highlights 2011


Arnoud Greidanus, promovendus en topsporter:

‘Topsport is goed voor je internationale reputatie’ Arnoud Greidanus studeerde Scheikundige Technologie aan de TU Delft. Als onderzoeker bij de afdeling Fluid Mechanics verdiept hij zich in de ontwikkeling van weerstandsverminderende coatings voor vaartuigen. Hij is ook topsporter. Sinds 2005 roeit hij internationaal op het hoogste niveau. In die tijd nam hij deel aan vijf wereldkampioenschappen, dertien wereldbekers en de Olympische Spelen in Beijing. Hij werd acht keer Nederlands kampioen en in 2007 wereldkampioen.

Arnoud Greidanus is topsporter en wetenschapper. In Nederland zeker geen alledaagse combinatie. Het sportklimaat mag dan ook best nog een paar graadjes opwarmen in ons land, vindt hij. Toch zijn er positieve ontwikkelingen, ook bij de TU Delft: “Langzamerhand groeit het besef dat het aantrekkelijk is om topsporters aan je universiteit te hebben.” Het onderzoek van Greidanus is verbonden met het roeien. “Na de Olympische Spelen in Beijing vroeg ik me af hoe we onze boten nog sneller zouden kunnen maken. Ik werk nu aan een coating die de weerstand moet helpen verminderen.” Op dat onderzoek hoopt hij over enkele jaren te promoveren. Met zijn onderzoek gaat hij dieper in op zijn eerdere afstudeerproject. Tijdens zijn master onderzocht hij allerlei voorbeelden van weerstandsvermindering, zoals in de procesindustrie. Daar moeten materialen

11 | Highlights 2011

door allerlei installaties heen en minder weerstand in de buizen betekent dan besparing van energie.

Vrouwenmantel Greidanus keek ook naar de natuur. “De huid van een haai of een dolfijn is ideaal om snel door het water te gaan; kunnen we daar wat van leren? Of kijk eens naar het blad van de vrouwenmantel, een leliesoort. Daar blijft een druppel water als een soort pareltje opliggen.” Na zijn afstuderen wilde hij graag verder met dat onderzoek. Dat was even flink lobbyen, vertelt hij. “Ik heb eerst bij verschillende bonden en het NOC*NSF geïnformeerd of er behoefte was aan verder onderzoek. Samen met Jerry Westerweel heb ik toen een onderzoeksvoorstel geschreven en alle partijen bij elkaar gebracht om de financiering rond te krijgen”. Hoogleraar stromingsleer Jerry Westerweel is nu zijn promotor. Greidanus is blij dat het voor elkaar kwam: “Normaal solliciteer je naar een bepaald onderzoek als je een PhD gaat doen. Bij mij was het precies omgekeerd. Nu ben ik bezig met iets dat


me heel erg interesseert.” Er is wel iets aan het veranderen de laatste jaren. Topsport is hot, ook aan de universiteit. “Toen ik nog studeerde, was er weinig geregeld. Er waren wel topsporters aan de TU Delft, maar die moesten alles wel een beetje zelf uitzoeken. Het College van Bestuur wil in de toekomst studenten die aan topsport

Persoonlijke highlights “Ik was blij en verrast dat ik alumnus van het jaar werd; dat was zeker een hoogtepunt. Ook heb ik in september mijn eerste presentatie op een congres gegeven. Dat was best spannend, maar viel in goede aarde. Op sportief gebied heb ik vorig jaar aan het begin van het seizoen mijn eigen weg gekozen. Dat heeft goed uitgepakt, want ik bereikte de finale van het WK in de twee zonder, de boot waarin beide roeiers een riem hebben. Meedoen met de besten van de wereld is heel bijzonder.”

12 | Highlights 2011

doen zo goed mogelijk faciliteren, zodat ze op beide gebieden kunnen excelleren: hun sport en hun studie.” Eén maatregel om dat te bereiken is het aanstellen van een topsportcoördinator die studenten de weg kan wijzen en een topsportnetwerk op kan bouwen. Blijkbaar een aantrekkelijke job, want er waren maar liefst 160 sollicitanten, weet Greidanus. Ook de universiteit zal het geen windeieren leggen. “Topsport is goed voor je internationale reputatie en daarmee kun je hoog komen in internationale rankings van universiteiten” legt hij uit.

Prikkelende vragen Dat is één kant van het verhaal. De TU Delft is ook steeds meer bezig met sportgerelateerd onderzoek. In 2010 werd er zelfs een partnerovereenkomst gesloten met INNOsportNL, de organisatie die zich de matchmaker binnen de sportinnovatie noemt. “Sportinnovatie is


‘Sportinnovatie is een prima manier om de expertise van je wetenschappers aan de buitenwereld te tonen’ een prima manier om de expertise van je wetenschappers aan de buitenwereld te tonen”, vertelt Greidanus, “En voor de wetenschappers is het ook aantrekkelijk. Je hebt een heel ander uitgangspunt in de sport, want de prestatie staat voorop. Kijk, zo’n buis waar met zo weinig mogelijk energie een vloeistof doorheen gepompt moet worden, dat soort vragen krijgen we regelmatig uit het bedrijfsleven. De vraag van een sporter of coach komt meestal uit een onverwachte hoek. Je kunt er niet meteen een antwoord op bedenken, dus dat prikkelt”. Ook studenten rekenen graag aan sportonderwerpen, denk hij. “Je kunt je er als student waarschijnlijk meer bij voorstellen dan bij de scheepvaart of het chemische proces.” En zijn onderzoek, wat kunnen we ons daar bij voorstellen? “Mijn doel is het ontwikkelen van een coating voor wrijvingsvermindering, dat is iets chemisch. Ik ben tenslotte afgestudeerd als chemisch ingenieur. Maar eerst moet ik dan precies weten hoe die wrijving in elkaar zit, pas dan kan ik er het juiste materiaal bij zoeken”, legt hij uit. “Ik kijk nu naar het grensvlak tussen vloeistof en vaste stof. De boot – de vaste stof – beweegt en het water staat stil. Je krijgt dan een verloop van de snelheid, een snelheidsgradiënt. De watermoleculen die het dichtst tegen de boot aanzitten, hebben namelijk geen snelheid van nul meter per seconde, die worden

meegesleurd. Dat is de wrijving. Ik wil weten hoe we die interactie tussen de vloeistof en de vaste stof zo kunnen beïnvloeden dat de wrijving vermindert. In theorie kunnen we de wrijving met tien procent omlaag brengen; in de praktijk is het complexer, maar zelfs dan houden we nog een paar procent over.” Een klein beetje wrijvingsvermindering levert al seconden tijdwinst op. En dat kan dan weer het verschil betekenen tussen goud of lege handen. “De verschillen tussen de nummers een en drie bij grote roei- en kanowedstrijden liggen binnen een tiende van een seconde.” Ook voor de scheepvaart en de procesindustrie is wrijvingsreductie aantrekkelijk. Minder wrijving betekent lager energieverbruik en dus tevens minder CO2-uitstoot. Misschien niet zo sexy als Olympisch goud, maar zeker niet minder belangrijk.

Goud gloort Meer Olympisch goud is wel een van de doelstellingen van het NOC*NSF. Ons land moet in de top tien van sportlanden komen te staan, een ranglijst die gebaseerd wordt op de Olympische medailletafel. Volgens Greidanus ligt het binnen handbereik. Hij rekende het eens door aan de hand van de cijfers van 2008. “Met vier procent wrijvingsreductie bij het roeien werd een zilveren medaille een gouden, en een vierde plaats een bronzen plak. Dat was al genoeg om

van de twaalfde naar de tiende plaats te stijgen op de medailletafel.” Die toptienplaats is een van de ambities uit het Olympisch Plan 2028, dat zich ook hard maakt voor de breedtesport én voor Nederland als mogelijk gastland voor de Spelen in 2028. “De Olympische Spelen zouden een goed evenement zijn om Nederland als sportland op de kaart te zetten. We zijn een relatief klein land, als we zoiets goed en veilig weten te organiseren, dan kunnen we daar heel erg trots op zijn”, stelt Greidanus. Of het ook gaat lukken is vers twee. “Dat we bezig zijn met de mogelijkheid en ons bewust worden van wat het kan betekenen voor de samenleving, dat is al een hele stap voorwaarts.”

Alumnus van het jaar Aan sportprijzen is hij wel gewend, maar vorig jaar kreeg Greidanus een prijs uit onverwachte hoek. Hij werd benoemd tot TU Delft alumnus van het jaar, de eerste keer dat de prijs werd uitgereikt. Als onderzoeker voelt hij zich nog geen echte alumnus, maar ziet het belang van een alumninetwerk wel in. “Als je als TU Delft iets wilt ondernemen dan staat of valt dat met draagvlak. De drempel is lager om mensen te benaderen die in een bepaald netwerk zitten, zoals alumni. De TU Delft moet dus zeker de band met haar alumni warm houden. Dat kan een win-winsituatie zijn. Kijk naar mij. Ik vind het erg leuk dat ik binnen de TU Delft topsporter en onderzoeker kan zijn. Dat wil ik graag uitdragen.” Een betere ambassadeur kan de TU Delft zich niet wensen.

Sportnatie Australië Wat sportklimaat betreft zou Nederland nog eens wat meer naar Australië kunnen kijken, vindt Greidanus. “Australië ontwikkelt zich al jaren als sportnatie. Dat land staat bovenaan als je kijkt naar het aantal Olympische medailles in verhouding tot het aantal inwoners. Er heerst echt een sportcultuur en er is veel meer aandacht voor de topsport. Sports engineering is ook een aparte studierichting.” Mooi lijkt het hem om eens onderzoek te doen aan

13 | Highlights 2011

het Australian Institute of Sport (AIS). “Ze hebben daar allerlei faciliteiten om metingen in het veld te doen. Ik werk nu nog erg veel in het lab.” Zo werken de Australische roeiers met Minimaxtechnologie. Een apparaatje van 60 gram, dat de driedimensionale bewegingen van de boot kan meten. Want een roeiboot gaat niet alleen vooruit, maar schokt en draait ook. “Mijn kennis en ervaring en hun faciliteiten, dat kan een mooie kruisbestuiving opleveren.”


14 | Highlights 2010


Stella van der Meulen, projectleider Graduate School:

‘Promovendi moeten breder kunnen denken dan hun eigen specialisme’ Stella van der Meulen studeerde sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ze werkte in de publieksvoorlichting en als HR-deskundige bij verschillende overheden. Sinds 2006 is ze verbonden aan de TU Delft, momenteel als projectleider van de Delft Graduate School.

Stella van der Meulen stond als projectleider aan de wieg van de Delft Graduate School die in september 2011 van start ging. “Wat ik belangrijk vind is dat de invoering van de Graduate School draait om kwaliteitsverbetering in brede zin. We willen promovendi een graad meegeven die meer waard is op de arbeidsmarkt.”

Hoe kwam je bij de Graduate School terecht? Een jaar of wat geleden wilde de HRafdeling de introductie van de promovendi verbeteren. Zij bleken namelijk nogal eens moeite te hebben om hun weg te vinden binnen de organisatie. Die vraag trok me aan, dus ging ik aan de slag met de organisatie van een introductietraining: de PhD Start Up. Al doende kwam ik erachter dat ik promovendi een leuke doelgroep vind om voor te werken: het zijn jonge, slimme en ondernemende mensen van over de hele wereld. Het was inspirerend om te zien hoe ze elkaar tijdens de Start Up vonden. Ze zochten elkaar op, begonnen gesprekken tijdens de koffiepauzes en het culturele avondprogramma en vormden zo al snel

15 | Highlights 2011

een community. Aan het eind van de cursus waren ze niet meer ‘lost en lonely’. Intussen ging de oprichting van de Graduate School een nieuwe fase in; het besluit was genomen en het implementatietraject moest gestart. In die tijd was ik net aan een nieuwe uitdaging toe en dat werd projectleider voor de Graduate School. Dat was in 2010.

Wat verandert er nu precies voor promovendi? Een belangrijke verandering is dat promovendi voortaan een gestructureerd onderwijsprogramma aangeboden krijgen waarin ze verschillende soorten vaardigheden kunnen ontwikkelen. Vaardigheden die betrekking hebben op hun specifieke onderzoeksgebied, academische vaardigheden en daarnaast algemene skills die ze kunnen gebruiken in hun latere loopbaan, ook als ze niet in de academische wereld blijven, wat voor het overgrote deel geldt. Dat is dus een breed pakket van onderwerpen die uiteenlopen van statistische analyse tot presentatietechnieken. Daaruit kunnen ze zelf een keus maken, want de individuele behoeften verschillen natuurlijk behoorlijk. Een gedeelte kunnen ze doen als on the job learning, dan kun je denken aan het schrijven van een artikel, het bijwonen van een conferentie of het


geven van onderwijs. Het is de bedoeling dat de begeleider daar in de begeleiding concreet aandacht aan besteedt, zodat ze er ook echt wat van leren. ‘Mijn promovendus is een high-potential, ik wil graag investeren in zijn ontwikkeling’, dat is de insteek die we graag van begeleiders zien. We willen nieuwe promovendi ook beter volgen en er wat dichter opzitten. Als dan in het eerste jaar blijkt dat iemand iets tekort komt, kan er bijvoorbeeld snel een training aangeboden worden.

Promoveren wordt als een lastig traject gezien. Je had het zelf al over lost en lonely. Kan de Graduate School daar iets aan veranderen? Een promotietraject is sowieso een individuele ontdekkingsreis, waarbij je een grote passie voor je onderwerp moet hebben en waarbij je allemaal nieuwe dingen gaat uitvinden. Dat is geen kanten-klaar verhaal; je moet dus juist fouten kunnen maken en tegen rare dingen aanlopen. Een van de succesfactoren van promovendi is of ze met frustratie en teleurstelling om kunnen gaan. Frustratie

is dus inherent aan het proces, maar het is wel handig om de verwachtingen helder te hebben. Dat ze weten dat er allerlei plekken in de organisatie zijn waar ze terecht kunnen. Dat duidelijk is wat ze van hun supervisor en hun mentor mogen verwachten. En dat iemand die geen idee heeft wat hij later wil gaan doen loopbaanadvies kan krijgen. Zo willen we zorgen dat de frustraties die ze dan nog

Persoonlijke highlights Over haar highlights in 2011 is Stella heel stellig: “Dat waren de drie startbijeenkomsten van de eerste facultaire Graduate Schools, dat waren echt drie feestjes! Na meer dan een jaar hard werken stond er opeens wat. Dat was heel bijzonder.”

16 | Highlights 2011

wel ondervinden, gerelateerd zijn aan het onderzoek, niet aan het proces erom heen.

Die begeleiding is dus heel belangrijk, hoe zorg je dat zoiets goed loopt? Als universiteit zijn we een organisatie die de hoogst opgeleide mensen van de wereld aflevert. Om dat goed te doen, vraagt van de begeleider dat hij daar over nadenkt en er tijd voor vrijmaakt. Als iemand een maand moet wachten op een reactie op zijn eerste artikel, dan wekt dat frustratie en dat werkt kwaliteitsverlagend. Je ziet daar verschillen in; sommige promotoren zijn heel intensief bij hun promovendi betrokken, anderen wat minder. Dat is begrijpelijk en wordt door begeleiders vaak verklaard met een verwijzing naar hun verleden. Sommigen hadden zelf


‘We willen promovendi een graad meegeven die meer waard is op de arbeidsmarkt’ een briljante promotor, die slechts eens per half jaar een gesprek met ze had waar ze dan wel helemaal geïnspireerd uitkwamen. Maar verder kregen ze geen begeleiding of feedback; dat is dan hun referentiekader. We willen met de Graduate School een bepaalde minimumkwaliteit garanderen die nodig is om een promovendus tijdig door het proces te kunnen laten gaan. Een promotor zou ook moeten kunnen differentiëren in zijn begeleidingsstijl, want de ene promovendus is heel zelfstandig en bij de ander moet je er bovenop zitten. Daar kun je een sensitiviteit voor ontwikkelen, dat je realiseert wie je voor je hebt en daar je manier van begeleiden op afstemt. Dan heb je het over coachend leidinggeven en dat is een nieuwe uitdaging voor sommige begeleiders. We kijken dus ook naar training aan de begeleidingskant. Vooral gesprekstechnieken worden daarbij heel erg gewaardeerd door de begeleiders, hebben we gemerkt. Wat doe je met iemand die in huilen uitbarst of hoe ga je met iemand om die vanuit zijn achtergrond heel gesloten is? Je hebt ook nog te maken met culturele verschillen. Kortom, promovendibegeleider is een rol waarbij om uiteenlopende kwaliteiten wordt gevraagd op verschillende momenten.

In het buitenland zijn graduate schools al gemeengoed. Gaat de Delft Graduate School het anders doen? We willen geen klasjes en vaste instroommomenten. We willen ons in Delft onderscheiden door maatwerk te bieden. Zo stelt iedere promovendus zijn eigen doctoral education programma op, samen met zijn begeleider. De weg om een zelfstandige en autonome wetenschapper te worden, is voor iedereen anders. De een heeft discipline nodig, de ander moet bijvoorbeeld leren zijn hoogleraar niet op een voetstuk te plaatsen. Daar moet je het opleidingsaanbod en de begeleiding op afstemmen. Opvallend is dat we op facultair niveau trends zien. Studenten Industrieel Ontwerpen of Bouwkunde zijn vaak communicatief en kunnen goed presenteren, maar hebben soms meer moeite met het schrijven van een onderzoeksvoorstel. Studenten Wiskunde vinden het soms weer lastig om een elevator pitch te houden. We willen het opleidingstraject ook gebruiken om promovendi over de muren van de faculteit heen te laten kijken. Uit een pilot van de trainingen die we georganiseerd hadden, kwam naar voren dat promovendi dat allemaal erg op prijs stellen. En het hoort ook bij het soort hoog opgeleide professionals dat je af wilt leveren als universiteit: ze moeten straks

breder kunnen denken dan hun eigen specialisme en feeling hebben met andere disciplines.

De TU Delft is een heterogene organisatie. Maakt dat het lastig bij de invoer van zo’n nieuwe structuur? Tja, er zijn altijd mensen die ergens kritisch tegenover staan, zo van ‘moet dat nou’. Ik ben zelf juist erg positief en enthousiast. Ik zie altijd overal mogelijkheden en oplossingen. Daarom voel ik me thuis onder de ingenieurs, denk ik. Het is wel een langdurig traject. In 2010 werd er een regiegroep opgericht met alle faculteiten en er kwamen allerlei werkgroepen die stapje voor stapje dingen uitwerkten. Op een gegeven moment moet je dan gewoon starten en van daaruit verder bouwen, ook al is het nog niet perfect; het is een groeimodel. Er is nu een structuur en er is ondersteuning. Over vijf jaar, als de eerste groep Graduate School promovendi gepromoveerd is, dan is de Graduate School volwassen geworden en ingeburgerd. De TU Delft is een broedplaats van innovatie en een bolwerk van kennis. Dat willen we laten floreren binnen de Graduate School. Daarvoor moeten we ook wel open durven zijn over wat er niet goed gaat, om zo met elkaar te proberen het geheel te verheffen. Er is intussen een hechte samenwerking ontstaan tussen de Graduate Schools van de faculteiten. Het is mooi om te zien hoe we met elkaar iets nieuws creëren. “

Waarom een graduate school? De TU Delft leidt al meer dan honderd jaar promovendi op; in 2011 was zelfs de zesduizendste promotie. Waarom dan nu een Graduate School? “De TU Delft wil met de Graduate School bereiken dat het promotierendement verbetert en het promotietraject transparanter wordt. Een Graduate School past bovendien in het kader van de Bolognaverklaring die Nederland mede ondertekend heeft”, legt Stella van der Meulen uit. “Daarin staat dat de promotie een expliciete fase van het hoger onderwijs

17 | Highlights 2011

moet zijn. In Europa zijn de graduate schools nu in opkomst; daarbuiten zijn ze al gemeengoed. Moderne jonge mensen gaan er ook van uit dat wij het promoveren goed hebben geregeld. De Graduate School moet een visitekaartje worden dat we promovendi serieus nemen en een kwalitatief hoge opleiding bieden in combinatie met uitstekende begeleiding en baanbrekend onderzoek.”


18 | Highlights 2011


Gijs van Kuik, hoogleraar windenergie:

‘Nederland staat goed in de startblokken voor wind op zee’ Professor Gijs van Kuik studeerde in 1976 af aan de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek. Tussen 1977 en 1984 was hij hier een van de eerste onderzoekers op het gebied van aerodynamica voor windenergie. In 1984 vertrok hij naar de TU Eindhoven, waar hij in 1991 promoveerde. Hij werkte toen al voor Stork, waar hij tot 1998 windenergietoepassingen ontwikkelde voor de industrie. In 1998 keerde hij terug naar Delft om hoogleraar Windenergie te worden. Momenteel is hij wetenschappelijk directeur van DUWIND, het Delfts Universitair WINDenergie instituut.

Een pionier van de windenergie wil Gijs van Kuik zichzelf niet noemen, wel een man van het eerste uur. “Na de middelbare school ging ik vliegtuigbouwkunde studeren, maar tegen de tijd dat ik klaar was, wist ik dat ik niet in de vliegtuigindustrie wilde werken. Het was boffen dat mijn opleiding precies de juiste was om in een heel nieuw vakgebied te kunnen werken.”

Samen met Gerard van Bussel, inmiddels hoogleraar Windenergie, werd Gijs van Kuik na zijn afstuderen aangenomen door Theo van Holten, die toen net het eerste Nederlandse onderzoeksprogramma Windenergie had opgezet. Dat was eind jaren zeventig toen na de oliecrisis windenergie volop in de belangstelling kwam te staan. Sindsdien

heeft hij windenergie zien uitgroeien tot ‘mainstream’ energiebron. “Van al het vermogen dat momenteel wordt bijgebouwd is het aandeel windenergie het grootst. Wereldwijd levert wind een zichtbare bijdrage van zo’n vier procent. In Europa is dat veel meer; een land als Denemarken haalt ongeveer een kwart van zijn elektriciteit uit wind.”

Technology push Waar Denemarken ook een belangrijke exporteur van windturbines is geworden, miste Nederland in de jaren tachtig de boot. Hoe dat kwam? “Nederland geloofde in ‘technology push’: ontwikkel de technologie, dan volgt de markt vanzelf. Dat bleek niet zo te werken”, legt Van Kuik uit. “Duitsland deed veel meer aan marktontwikkeling; daar hebben ze bijvoorbeeld een simpele subsidieregeling in de vorm van een kWh-vergoeding. En in Denemarken hebben ze altijd hun pioniers gestimuleerd, of dat nu de smid om de hoek was of de fabrikant

19 | Highlights 2011

van landbouwmachines. Ook hadden de Denen investeringssubsidies om het gebruik van windturbines te stimuleren.” Nederland werd dan geen grootproducent van windturbines, toch heeft die technology push wel wat opgeleverd, vindt Van Kuik. “Het zorgde voor een enorme versnelling in het onderzoek en de techniek. Bedrijven als Stork en Fokker kregen de opdracht bij te dragen aan de techniekontwikkeling. Ze kwamen met concepten die hun tijd ver vooruit waren. Er was nog te weinig kennis van windturbinetechnologie om deze om te zetten naar industriële producten. Wat toen bedacht werd, konden we vaak pas later in praktijk brengen, zoals turbines met een variabel toerental. De eerste generatie windturbines draaide met een vast toerental; dat was simpel en robuust. Maar eigenlijk moet je met de wind meegeven, alleen was dat toen nog te moeilijk.” Nog steeds speelt Nederland een belangrijke rol in de turbineontwikkeling, en er worden


weer windturbines ontworpen, gebouwd en getest. De werkgelegenheid in de windturbinetechniek is groter dan ooit, al werken bijna alle ingenieursbureaus voor buitenlandse opdrachtgevers.

DUWIND Eind jaren negentig keerde het tij. Op Europees niveau werden afspraken gemaakt over de winning van duurzame energie en windenergie speelde daarin een belangrijke rol. Ook binnen de TU Delft kreeg windenergie een prominente plek. In 1998 werd Gijs van Kuik benoemd tot hoogleraar met als opdracht een samenwerkingsverband op te richten van alle secties die zich binnen de TU Delft met windenergie bezighielden. De TU Delft heeft alle benodigde disciplines in huis, zoals kennis van aerodynamica, meet- en regeltechniek, generatoren, netwerkaansluitingen, materialen, planning en business development. Die kennis zit wel over vijf faculteiten en dertien onderzoeksgroepen verspreid. Toch kostte het weinig moeite dat allemaal binnen een instituut onder te brengen. “Het is eigenlijk organisch gegroeid”, geeft Van Kuik toe. “Sinds begin jaren tachtig was er al informele samenwerking. We ondersteunden elkaars masterstudenten, hielden lezingen, enzovoort. In de loop der jaren heeft het onderwerp zich als een inktvlek uitgebreid. Allerlei mensen vonden het leuk om er ook aan te gaan werken, en wij hebben dat altijd geprobeerd te stimuleren.” Die informele werkgroep Wind vormde de basis voor het in 2000 opgerichte Delfts Universitair WINDenergie instituut, ofwel DUWIND. Met meer dan vijftig onderzoekers is DUWIND wereldwijd een van de grote onderzoeksgroepen op het

gebied van windenergie. DUWIND doet mee aan grote (inter)nationale onderzoeksprojecten zoals WE@Sea, Upwind en het recent gestarte FLOW programma: Far and Large Offshore Wind. FLOW is een consortium van tien Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven dat onderzoek doet naar efficiëntere windparken op zee. Want wind op zee, dat is de toekomst. En op dat gebied heeft Nederland een voorsprong, vindt Van Kuik. “Nederland staat heel goed in de startblokken voor offshore wind. We hebben de ondiepe Noordzee naast de deur, waar je goed kunt oefenen. Dat heeft Duitsland ook wel, maar wij hebben de Randstad dicht bij de kust, met havens en aansluitpunten. De grote stroomafnemers in Duitsland zitten in het

Persoonlijke highlights In 2011 werd Gijs van Kuik twee keer in het zonnetje gezet. Hij ontving een Scientific Award van de European Academy of Wind Energy voor zijn bijdrage aan de wetenschap, het samenbrengen van disciplines in onderzoeksinstituut DUWIND en zijn ontwerpen van geavanceerde slimme windturbines. Samen met Gerard van Bussel kreeg hij een plek op de Wall of Fame van de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek. Bovendien werd zijn voorstel voor een STW-project over slimme rotorbladen gehonoreerd.

20 | Highlights 2011

zuiden. Als de Noordzee de kraamkamer is van offshore wind, dan moet Nederland de kraamvrouw kunnen zijn”. Zo hebben Nederlandse firma’s de halve wereldmarkt in handen van de monopalen waar de turbines op staan. Volgens Van Kuik hebben zelfs alle huidige offshore windparken – op twee na – een Hollandse component, variërend van kennis tot kabels tot toegangssystemen.

Innovatiecontract Ook de overheid lijkt overtuigd van de noodzaak tot investeren in de sector. Onlangs tekende de minister het innovatiecontract voor de energiesector, waar Wind op Zee een onderdeel van is. Gijs van Kuik was nauw bij de voorbereidingen betrokken. “Ik was een van de trekkers van de zogenaamde innovatietafel. Als het gaat zoals we nu denken, dan hebben we een nette financiering voor de sector binnengehaald en kunnen we omvangrijke projecten starten. Zoals een proeftuin op zee, een van de dingen waar ik me hard voor gemaakt heb. Daar kunnen we straks innovaties bouwen en uitgebreid testen.” Er is nog wel een discussiepunt: “In het innovatiecontract is voor 2012 nog niets opgenomen over turbineontwikkeling, dat zou niet nodig zijn. Maar je kunt geen windpowerstation hebben zonder


‘Als de Noordzee de kraamkamer is van offshorewind, dan moet Nederland de kraamvrouw kunnen zijn’ gedegen kennis van de belangrijkste component. Dat gaan we nog verder bespreken met het TopTeam Energie. Turbine-innovatie moet op het programma komen.”

Alle studenten beginnen samen in Denemarken, de rest van de twee jaar reizen ze langs de vier universiteiten.”

Uitstekende faciliteiten

Erasmus Mundus Het windenergieonderwijs krijgt binnenkort ook een boost. In september 2012 gaat de eerste Europese Erasmus Mundus masteropleiding Windenergie van start, gecoördineerd door DUWIND. Van Kuik is enthousiast: “Zonder enige reclame gaan we waarschijnlijk met 40 à 50 studenten van start. Dat moet de komende jaren doorgroeien naar 120 nieuwe studenten per jaar.” Die worden verdeeld over de vier deelnemende universiteiten: de Technical University of Denmark, de Carl von Ossietzky University of Oldenburg (Duitsland), de Norwegian University of Science and Technology, en de TU Delft. “We bieden vier richtingen aan: Wind Physics, Rotor Design, Electric Power Systems en Offshore Engineering.

De TU Delft heeft met DUWIND een prima reputatie op het gebied van windenergie, maar waarom zijn we hier eigenlijk zo goed in? “We zijn niet per se de beste, maar we zitten zeker in de eredivisie”, vindt Van Kuik. “Dat komt onder meer omdat we al heel lang met het onderwerp bezig zijn. We kunnen snel tot de kern van de zaak doordringen, omdat we zoveel kennis al in huis hebben. Bovendien hebben we uitstekende faciliteiten.” Behalve alle facultaire laboratoria heeft de TU Delft sinds 2009 ook een Open Jet Facility, een openstraaltunnel. Die is belangrijk voor het windturbineonderzoek. In een gesloten windtunnel blokkeert het meetobject de luchtstroom enigszins. In de openstraaltunnel kan de luchtstroom zich vrij om het object – bijvoorbeeld een turbineblad bewegen.

“We zijn een van de weinigen die zoiets hebben en er is veel behoefte aan”, aldus Van Kuik.

Toekomstvisie Gijs van Kuik kan terugkijken op meer dan dertig jaar windenergie. Hoe ziet hij de toekomst? “Ruimtelijke ordening is wel een probleem in Nederland. Het land is dichtbevolkt, de zee is veelgebruikt, en de afstemming tussen de gebruikers kan beter. In de toekomst moeten we de afstemming van windenergie met andere opwekkers goed regelen. Denemarken gebruikt Noorse waterkracht als buffer voor windenergieopbrengst. Is er teveel wind in Denemarken, dan zetten de Noren hun waterkrachtcentrales wat lager, en krijgen ze het overschot uit Denemarken. We zouden dat in de toekomst ook kunnen doen, er ligt al een kabel naar Noorwegen. Dat gaat verder dan technische capaciteiten, het gaat om marktcondities en regelgeving, nationaal en internationaal. Toch zie ik wel gebeuren dat we over tien à vijftien jaar tientallen procenten van ons energieverbruik uit wind op zee kunnen halen. Ik zie dus nog wel een mooie toekomst!”

Toverwoord: smart Ook in de windenergie hoor je het veel: alles moet slim worden. Maar wat zijn nu smart grids en smart rotors? Gijs van Kuik legt uit. “‘Smart grid’ is een beetje een toverwoord in de energiesector, want niemand weet nog precies hoe het eruit gaat zien. Essentieel onderdeel is dat het gaat om tweerichtingsverkeer van energie. Het bestaande netwerk is zo opgebouwd dat energie wordt opgewekt in grote centrales en van daar geleverd aan eindgebruikers. Je hebt echter ook opwekking door eindgebruikers, bijvoorbeeld via zonnepanelen en windparken. Het energienet en de leverings/gebruikersvoorwaarden moeten daarop worden aangepast. Dat zou ook aan de kant van de stroomafname kunnen. Denk aan een vriezer die aanslaat als er een energiepiek in de buurt is. Elektrisch vervoer is een andere factor. Die liggen vaak aan het net en zou je dus kunnen gebruiken om de pieken en dalen van energieleveranciers als zon en wind op te vangen.”

21 | Highlights 2011

En de smart rotor? “Windmolens hebben last van wisselende windsnelheden; dat leidt tot wisselende belastingen op de wieken. We zouden lichtere en goedkopere wieken kunnen maken als die wisselingen minder waren. Rotorbladen zijn nu alleen in zijn geheel te verdraaien om de belasting op de windmolen te kunnen verlagen. Bij smart rotor hebben we het over wieken met ingebouwde intelligentie, die reageren op de wind. Dat zou kunnen met klepjes, een beetje zoals de kleppen aan vliegtuigvleugels. Die zijn echter onderhoudsgevoelig. Geen probleem voor een vliegtuig, dat heel regelmatig gecontroleerd wordt. Wel voor een windmolen, zeker als die ook nog op zee staat.”


22 | Highlights 2011


Chintan Shah, technostarter:

‘De TU Delft is een universiteit voor ondernemers’ Chintan Shah studeerde werktuigbouwkunde aan de Nirma-universiteit in India en werkte als ingenieur voor Suzuki. In 2006 kwam hij naar Delft om Management of Technology te studeren aan de faculteit Techniek, Bestuur en Management (TBM). Met zijn concept voor intelligente straatverlichting won hij in 2010 de Campus Energy Challenge. In 2011 voerde hij een succesvol proefproject uit op de campus van de TU Delft. Nu heeft hij zijn eigen bedrijf, Tvilight, om zijn concept te vermarkten.

TU Delft-alumnus Chintan Shah stond ooit op het punt om medicijnen te gaan studeren, maar hij heeft nooit spijt gekregen van zijn keuze voor de techniek. “Techniek is simpel. Als je de basis eenmaal begrijpt, is het verder gewoon een kwestie van logica. Vergelijk het met het alfabet leren: zodra je dat kent, kun je woorden gaan maken. Dat is het mooie van techniek.” Ik was nooit van plan om ondernemer te worden. Na mijn technische opleiding heb ik een paar jaar gewerkt bij de motorfabriek van Suzuki in Bangalore. Veel van mijn collega’s daar waren uitstekende technici, maar ze hadden een beperkte blik. Dan ontwikkelden ze bijvoorbeeld remmen of elektronica, maar keken nauwelijks naar het systeem als geheel, laat staan dat ze op zoek gingen naar een manier om een nieuw systeem economisch rendabel te maken. Toen ik

23 | Highlights 2011

bij Suzuki werkte, realiseerde ik me dat er een kloof bestaat tussen technologie en de handel. Daardoor gaan er veel geweldige ideeën verloren. Ik besloot dat ik die kloof wilde leren overbruggen. Mijn inspiratie om naar Delft te komen was een bezoek van een hoogleraar van de TU Delft, van de faculteit 3mE, die een lezing gaf over het ontwerpen van motorfietsen. Dat was mijn eerste kennismaking met de TU Delft. Ik ontdekte dat de TU Delft een gerenommeerde universiteit is, die hoog scoort op de internationale ranglijst. Dat zijn dingen waar een toekomstige internationale student op let. Persoonlijke aanbevelingen zijn ook belangrijk, dus nam ik via internet contact op met een aantal studenten van de TU Delft. Naast Delft werd ik ook toegelaten tot universiteiten in Zweden, Duitsland en Denemarken – ik heb altijd iets met Europa gehad. Het feit dat in Delft de opleidingen in het Engels worden gegeven en iedereen in Nederland Engels kan spreken, gaf de doorslag. Dat nam de drempel weg om in het buitenland te gaan studeren. Dus koos ik voor de TU Delft, en achteraf bleek dit de juiste keuze.


Op de TU Delft… kom je jongeren tegen die meer willen dan een papiertje halen. De studenten hier hebben een intrinsieke motivatie. Ze hebben passie voor wat ze doen en willen iets bereiken op hun vakgebied. Daarvoor zijn ze bereid net een stapje harder te lopen. Ik heb andere universiteiten bezocht, maar volgens mij is dit uniek

voor Delft. En het komt niet alleen uit de studenten zelf; de hele TU Delft heeft een cultuur die dit stimuleert. De opleidingen zijn flexibel, zodat je naast het leerplan projecten kunt doen, en soms krijg je er zelfs studiepunten voor. Deze verweving van opleidingen en projecten maakt de TU Delft tot een universiteit voor ondernemers. Ik ben er dan ook trots op dat ik er heb gestudeerd.

Als ingenieur… Persoonlijke highlights In 2011 begon Chintan Shah zijn eigen bedrijf, verhuisde hij naar Groningen en werd hij voor het eerst vader. Daar zit een verband tussen, legt hij uit. “Ik heb mijn vrouw in Delft ontmoet, zij studeerde ook bij TBM. Ze kreeg een baan als universitair docent economie in Groningen. Ik werkte toen in Hoofddorp. Toen mijn vrouw zwanger werd, moesten we verhuizen. Toen besloten we naar Groningen te gaan, waar ik mijn eigen bedrijf ben begonnen. Momenteel wijd ik mij fulltime aan Tvilight.” Het absolute hoogtepunt van het jaar was de geboorte van dochter Yuki. “Ik kom uit India, mijn vrouw is Chinees. Yuki is een Japanse naam, een prachtige oplossing waarmee beide families tevreden zijn.”

24 | Highlights 2011

probeer je altijd problemen op te lossen. Een kenmerk van ingenieurs is dat ze elk probleem dat ze zien willen fixen. Een beetje zoals Sherlock Holmes voortdurend mysteries probeert op te lossen. Tijdens een technische opleiding train je je geest in het oplossen van problemen. Daarnaast heb ik bij TBM nog iets anders geleerd, namelijk hoe je technologie kunt koppelen aan de handel en geld kunt verdienen door een technisch probleem op te lossen. Dat klinkt eenvoudig, maar 90% van alle innovatie mislukt omdat ingenieurs niet weten hoe je die in klinkende munt


‘Tijdens een technische opleiding train je je geest in het oplossen van problemen’ omzet. De combinatie van techniek en ondernemerschap zoals die bij TBM wordt onderwezen is heel bruikbaar. Studenten worden erdoor gestimuleerd om na te denken over strategie, over de ontwikkeling van bedrijfsmodellen die duurzaam zijn en langdurig winstgevend.

Na het afronden… van mijn masteropleiding heb ik vijf jaar gewerkt bij het olie- en aardgasbedrijf Bluewater Energy Services. ’s Avonds en in het weekend werkte ik aan het idee voor mijn bedrijf. Het was me opgevallen dat in ontwikkelde landen veel energie wordt verspild: de straatverlichting staat van zonsondergang tot zonsopgang aan, ongeacht of er verkeer of mensen op straat zijn. Ik begon aan een oplossing te werken en kwam uiteindelijk uit op Tvilight, mijn intelligente straatverlichting (zie kader).

Initiative en werd gestimuleerd om op de campus een werkende proefinstallatie te bouwen. Daarvoor had ik intellectuele mankracht nodig. Die vond ik in de faculteit Industrieel Ontwerpen, waar de studenten in het kader van de ontwerpmodule moeten deelnemen aan een praktijkproject. Samen met zeven gemotiveerde studenten heb ik mijn proefproject uitgevoerd, waaraan in de media veel aandacht is besteed. Delft heeft een goede naam, zowel in Nederland als daarbuiten. Als gevolg daarvan hebben verschillende Nederlandse gemeentes interesse getoond en ook in het buitenland is er veel belangstelling. Verheugend nieuws is dat de gemeentes Nuenen en Assen hebben besloten met mij in zee te gaan. Voor het eind van het jaar hopen we daar projecten te hebben opgeleverd.

In commercieel opzicht… Met mijn idee… deed ik mee aan de Campus Energy Challenge, een wedstrijd gericht op een duurzame campus voor de TU Delft, en ik won. Die overwinning was een grote impuls. Ik heb er wat financiering door kunnen krijgen van het Delft Energy

werkt mijn systeem goed, aangezien energiebesparing de drijfveer is en overheden over de hele wereld op zoek zijn naar manieren om hun energieverbruik en energierekeningen omlaag te brengen. Voor Tvilight hoeft er niet veel te worden geïnvesteerd, zodat

het zich snel terugbetaalt. Wij bieden een uitstekende balans tussen technologie en prijs. De tijd was hier rijp voor. Eerder was het niet mogelijk om dit te realiseren, omdat je zeer robuuste sensoren en draadloze technologie nodig hebt. De afgelopen vijf jaar is er op dat gebied veel ontwikkeld. We staan eigenlijk maar op de schouders van reuzen.

Ondernemer zijn… is heel anders dan in dienst zijn. Ik heb al veel geleerd. Als ondernemer heb ik veel vrijheid, maar ook veel verantwoordelijkheid, omdat ik twee vaste werknemers en zes uitzendkrachten heb. Ook als ik niks verdien, moet ik hen betalen. Ik dacht vroeger wel na over de toekomst, maar nu ben ik er zelf verantwoordelijk voor. Vergelijk het met het verschil tussen op het kind van de buren passen en zelf een kind hebben. Er moet nu heel wat werk worden verzet voor mijn bedrijf, en de komende twee jaar zijn bepalend. Het zou jammer zijn als het geen succes wordt, maar ik weet dan tenminste wel dat ik er alles aan heb gedaan. We ambiëren niet om de nieuwe Philips te worden, maar we willen onze nichemarkt bedienen en geavanceerde producten maken. Ik ben optimistisch, maar er zijn altijd risico’s. Er zijn niet veel Dysons in de wereld.

Tvilight Tvilight werkt op basis van een uniek systeem van geavanceerde bewegingsdetectie en draadloze verbindingen. Als de bewegingsdetector iets detecteert, wordt via de draadloze verbinding een cirkel van licht ingeschakeld. “Voordat je een gebied betreedt, gaat het licht branden. Er verschijnt een cirkel van licht om je heen. De lichten verderop staan niet uit, maar zijn gedimd. Zo zijn er geen donkere plekken en voelen mensen zich veilig”, legt Shah uit. Het systeem reageert op bewegingen van mensen, fietsen en auto’s. Het is ideaal voor gebieden waar ’s nachts weinig activiteit is, zoals bedrijvenparken, campussen, secundaire wegen en kleine dorpen en steden. “Mensen vinden

25 | Highlights 2011

het systeem prettig vanwege het gevoel van veiligheid en de vermindering van lichtvervuiling, niet alleen omdat het geld bespaart”, aldus Shah. Maar de besparingen kunnen stevig oplopen. Overschakelen naar led-verlichting scheelt al 20 tot 30%. Het gebruik van intelligente led-verlichting voegt daar nog eens 50% aan toe. “Op parkeerplaatsen en in stille straten kunnen we tot wel 80% besparen. De investering betaalt zichzelf in een paar jaar terug, alle straatverlichting zou ermee moeten worden uitgerust. Bovendien kunnen we aan een intelligent systeem meer functies toevoegen. We kunnen bijvoorbeeld de verlichting op mist laten reageren en de wegen zo nog veiliger maken.”


Han Meyer, hoogleraar:

‘Laat de Nederlandse delta een laboratorium voor de wereld zijn’ Professor Han Meyer promoveerde eind jaren negentig op onderzoek naar de veranderende relaties tussen steden en havens. Sinds 2001 is hij hoogleraar Stedenbouwkundig Ontwerpen. In 2011 werd hij wetenschappelijk leider van een onderzoeksproject dat moet uitmonden in een methode voor integrale planvorming in de Zuidwestelijke Delta.

Een fascinatie voor de ontwikkeling van stedelijk gebied in rivierdelta’s en kuststreken loopt als een rode draad door het werk van Han Meyer, hoogleraar Stedenbouwkundig Ontwerpen. “Overal ter wereld staan deltagebieden voor nieuwe opgaven. Plannen en ontwerpen werken alleen wanneer functies en belangen in samenhang worden beschouwd. Laat de Nederlandse delta een laboratorium voor de wereld zijn.”

In 2010... werd een magische grens overschreden. Meer dan de helft van de wereldbevolking woont nu in steden, voornamelijk gelegen in de vruchtbaarste, gunstigst gelegen streken ter wereld. Namelijk langs het water van rivieren, mondingen en zeeën. Daar vindt handel plaats, daar verstedelijkt het landelijk gebied in hoog tempo. Hoe kunnen verstedelijking, een groeiende bevolking en economische ontwikkeling samengaan met veiligheid, leefbaarheid en behoud van natuurlijke veerkracht? Hoe kan worden ingespeeld

26 | Highlights 2011

op de gevolgen van klimaatverandering? Wanneer dalende bodems en stijgende waterpeilen tot overstromingen leiden, moet er ruimte zijn om water te weren of op te vangen. Anders liggen er rampen in het verschiet. Deltabewoners zullen hun activiteiten meer en meer moeten afstemmen op hun omgeving. Ze zullen hun domein anders moeten gaan beheren. Van Noord-Amerika tot ZuidoostAzië staat men voor ruimtelijke opgaven met een gemene deler: de bestendige ontwikkeling van kustgebieden en rivierdelta’s.

Kijk naar… het stroomgebied van Maas, Rijn en Schelde. Een hoge bevolkingsdichtheid gaat gepaard met een hoog welvaartsniveau. De twee grootste havens van Europa liggen in Rotterdam en Antwerpen. Het gebied heeft tal van functies die op elkaar zijn afgestemd. De aanwezige dynamiek en welvaart zijn mede te danken aan een typisch Nederlandse ontwikkeling van stad en land. Die gaan hier al eeuwenlang hand in hand. Noodgedwongen, want alleen in collectief verband heeft men de laaggelegen veen- en kleigronden weten te exploiteren en er een Randstad


27 | Highlights 2010


op gebouwd. Het water heeft men leren beheersen, grotendeels dankzij civieltechnisch vernuft. De stad heeft men leren ontwerpen, opbouwen en uitbreiden. Nederland heeft nog altijd een goede naam op het gebied van waterbeheer en stedenbouw. Maar de Deltawerken zijn een halve eeuw oud, net als de grote stadsuitbreidingen van na de Tweede Wereldoorlog. De Vinex-wijken liggen alweer enige tijd achter ons.

In Nederland‌ is behoefte aan eigentijdse oplossingen voor nieuwe vraagstukken. Vraagstukken die zich overigens overal ter wereld voordoen, dikwijls op grotere schaal en in heviger mate. Hoe incasseren we intensieve neerslag en hogere waterstanden? Hoe compenseren we zoetwatertekorten? Hoe gaan we om met verzilting? Sectorale belangen staan soms op gespannen voet met die van het Rijk of de internationale gemeenschap. Zie het gebakkelei over de Hedwigepolder. Zie het jarenlange uitblijven van een besluit over het wel of niet op een kier

28 | Highlights 2011

zetten van de Haringvlietsluizen. In beide gevallen zien we de nationale overheid schipperen tussen regionale en grensoverschrijdende belangen en regels. Ingrijpende maatrelen zijn nodig in het belang van natuur en milieu, al dan niet ter compensatie van economische vooruitgang. Terwijl de plaatselijke gemeenschap, agrariĂŤrs voorop, vreest voor nadelige gevolgen voor eigen nering en directe omgeving. De partijen komen er pas na lange tijd uit. Of helemaal niet. Terwijl dit soort getouwtrek en impasses kunnen worden vermeden. Mits planvorming berust op gebiedskennis en aansluit op de verschillende belangen die zich in het gebied manifesteren. De uitbreiding van Maasvlakte 2 is uiteindelijk soepel verlopen doordat het Havenbedrijf Rotterdam de milieubeweging in een vroegtijdig stadium heeft gevraagd mee te denken over natuurcompensatie, uitgebreid heeft onderzocht hoe deze tot stand kan komen en natuurcompensatie nadrukkelijk in de planvorming heeft opgenomen.


‘Om grote vraagstukken aan te pakken, heb je elkaar nodig’ Het nieuwe Deltaprogramma… doet precies dat: algemene behoeften – veiligheid, zoetwatervoorziening, bebouwing en herstructurering – integreren met regionale vraagstukken door doelgericht kennis te vergaren en ontwikkelingsperspectieven te verkennen om vervolgens, op basis van voortschrijdend inzicht, ‘no regret’maatregelen te kunnen voorstellen. Uit dit programma spreekt een streven naar samenhang. Niet voor niets is het Deltaprogramma partner van de TU Delft in een onderzoeksproject dat ik mede leid. In 2011 heeft NWO in het kader van haar programma Urban Regions in the Delta een subsidie toegekend aan een veelzijdig consortium dat onder de projectnaam Integrated Planning and Design in the Delta een methode ontwikkelt voor afgewogen planvorming in de Zuidwestelijke Delta. Deze methode leveren we in 2013 aan de Deltacommissaris.

Ik ben niet de enige…

Vergaande specialisatie… heeft ertoe geleid dat onderzoekers neigen op hun eigen terrein te blijven en de samenhang uit het oog verliezen. Maar om grote vraagstukken aan te pakken, heb je elkaar nodig. Dat besef maakt school. Aan de TU Delft zijn

Persoonlijke highlights

die constateert dat het oorspronkelijke vermogen in Nederland om gebieden evenwichtig te ontwikkelen is afgenomen. Aan plannen voor ingrepen en veranderingen in de Zuidwestelijke Delta is geen gebrek – we hebben ze geïnventariseerd – maar het gros ervan maakt geen kans van slagen. Er wordt óf geen goed gebruik gemaakt van aanwezige kennis, óf de relatie met de maatschappelijke werkelijkheid komt onvoldoende uit de verf. Of plannen zitten elkaar in de weg. De kennis die aan plannen en ontwerpen ten grondslag ligt moet recht doen aan de complexiteit van de vraagstukken in het gebied, de planvorming moet integraal zijn, én terugslaan op de kennis én leiden tot gedragen besluitvorming. In genoemd project werken TU Delft, Erasmus Universiteit en

Wageningen Universiteit nauw samen om deskundigheid op het gebied van kennisopbouw- en analyse, ontwerp- en planningsprocessen, en ‘governance’ met elkaar te combineren. Deltares en het Planbureau voor de Leefomgeving hebben toekomstscenario’s ontwikkeld. Ingenieurs- en architectenbureaus brengen praktische kennis en ervaring in. Behalve het Deltaprogramma zijn het Havenbedrijf Rotterdam en het Wereld Natuur Fonds partners. Veiligheid, economische ontwikkeling en natuur: elk perspectief is vertegenwoordigd.

bijvoorbeeld diverse Delft Research-based Initiatives gelanceerd: voor energie, mobiliteit, infrastructuur, leefomgeving en gezondheid. Zij nemen de maatschappelijke behoefte aan kennis als leidraad voor de bundeling en overdracht van relevant onderzoek. Wil je een deltagebied ontwikkelen, dan heb je stedenbouwkundigen en civieltechnici nodig. Ze moeten een eenheid vormen. Laten we niet vergeten dat in Nederland tot aan het begin van de twintigste eeuw tussen beide disciplines geen onderscheid bestond. Dit is wat ik bedoel met het Nederlandse vermogen een samenhangend plan te trekken voor ruimtelijke ontwikkeling. De afdeling van de faculteit Bouwkunde waar ik voor werk heet niet voor niets Urbanism: stedelijke planning en ontwerp mogen in het buitenland twee aparte werelden zijn, voor ons is er eigenlijk geen verschil. We doen het in één moeite door. Die kwaliteit moeten we koesteren en gebruiken om deltagebieden vooruit te helpen.

In 2011 kon Han Meyer zich niet alleen verheugen over de start van het NWO-project Integrated Planning and Design in the Delta. Ander welkom nieuws kwam uit New Orleans, de in de delta van de Mississippi gelegen stad die in 2005 zwaar werd getroffen door overstromingen nadat orkaan Katrina verwoestend te werk was gegaan. Een derde van de bevolking is nog altijd niet teruggekeerd. Meyer: “Amerikaanse en Nederlandse overheden, bedrijven en kennisinstellingen hebben elkaar nadien regelmatig opgezocht.” Onder de noemer Dutch Dialogues is veel kennis uitgewisseld. Een en ander heeft geleid tot een formele opdracht, in 2011, aan een Amerikaans-Nederlands consortium voor een masterplan voor integraal waterbeheer. Dit plan heeft tot doel de waterhuishouding op orde te krijgen in samenhang met de wederopbouw van de stad en benutting van de bestaande stedelijke structuur: ook hier gaan civiele techniek en stedenbouwkunde in elkaar over. De TU Delft is een van de Nederlandse partners. “Een unieke gelegenheid om onze knowhow op deze schaal – het gaat om de Great New Orleans Region – in te brengen om te komen tot een plan dat stad en water op een verantwoorde en inventieve manier met elkaar verenigt.”

29 | Highlights 2011


30 | Highlights 2011


Ana Laura Santos, promovenda:

‘Ik voel me nu zelf ook een beetje noodhulpverlener’ Ana Laura Santos studeerde Design aan de Technische Universiteit van Lissabon, waar ze de Mestre Daciano da Costa, een prijs voor jonge ontwerpers, kreeg toegekend. In 2009 behaalde ze haar master in Industrieel Ontwerpen aan de TU Delft. Sinds oktober 2010 doet ze promotieonderzoek naar de behoeften van medische teams in extreme omstandigheden, zoals natuurrampen.

In 2011 organiseerde Ana Laura Santos een zeer geslaagde internationale workshop over design in rampsituaties: Rethink Relief. Dit jaar reist ze naar Yogyakarta om te leren van de ervaring die plaatselijke rampenbestrijders hebben opgedaan met calamiteiten. En dat allemaal naast de designactiviteiten die ze gepland heeft in het kader van haar promotieonderzoek. Maar Ana Laura laat zich niet zo makkelijk afschrikken: “Promoveren is een gelegenheid om geen gelegenheid voorbij te laten gaan.”

Ana Laura Santos kwam naar Delft voor een stage bij de sectie Design for Sustainability, een onderwerp dat haar bijzonder interesseert. Eenmaal aan de TU Delft ontdekte ze dat ze er kon promoveren in Design for Healthcare, een programma dat vrijwel nergens wordt aangeboden. “Ik kreeg de kans om in een

31 | Highlights 2011

operatiekamer te werken. In die complexe omgeving leerde ik hoeveel potentieel er is voor designers die de werkomgeving van chirurgen willen verbeteren.” Door de aardbeving in Haïti besefte ze dat noodsituaties nog complexer zijn, bijvoorbeeld omdat veel ingewikkelde en kwetsbare medische instrumenten uit het buitenland moeten worden aangevoerd. “Tijdens mijn master deed ik al veel kennis op over stelselmatige problemen in de gezondheidszorg. Een promotie zou mij de kans bieden om dieper in te gaan op de vraag hoe we de werkomstandigheden in een rampsituatie kunnen verbeteren.” Ze benaderde de Portugese financiële instelling FCT (Fundação para a Ciência e Tecnologia) met haar onderzoeksvoorstel en kreeg subsidie. “Ik bevind me in een luxe positie. Ik mag studenten begeleiden en heb tegelijk veel vrijheid om mijn eigen projecten te ontwikkelen. Allemaal bijzonder stimulerende mogelijkheden.”

Focussen Haar eerste jaar draaide vooral om het verwerven van inzicht in de context van haar onderwerp en om het opbouwen van een netwerk. “Promoveren is focussen,” benadrukt ze. “Je wilt een waardevolle


bijdrage aan de wetenschap leveren en tegelijk een praktische bijdrage aan de oplossing van een probleem. Het valt niet mee om die aspecten met elkaar te verenigen.” Pas na verloop van tijd realiseerde Santos zich hoe complex haar onderwerp eigenlijk is. “Ik onderzocht alle processen die bij noodhulp komen kijken. Je moet overleggen met hulporganisaties en met lokale overheden om het rampgebied te mogen betreden. Vervolgens moet je verkenningsteams uitzenden. Binnen 48-72 uur na de ramp moet je zelf ter plaatse zijn. Vaak zijn de luchthavens buiten gebruik, en als je op een vliegveld bent geland, kom je soms niet langs de douane. Verder heeft elke hulporganisatie op basis van eerdere ervaringen haar eigen protocollen om met dergelijke situaties om te gaan. Deze protocollen worden niet uitgewisseld met andere organisaties.”

Santos heeft veel geleerd van de mensen die ze in dat eerste jaar ontmoette. Daardoor deinst ze er niet voor terug. “Ik communiceer graag met mensen,” zegt ze. “Ik heb de stoute schoenen aangetrokken en een mailtje gestuurd aan een anesthesiologe die een artikel had geschreven over het recht op chirurgische hulp in ontwikkelingslanden. ‘Uw ervaring is voor mij van onschatbare waarde,’ schreef ik.” Via haar werd Santos uitgenodigd voor het Harvard Humanitarian Initiative, een tweejaarlijkse bijeenkomst over onderwerpen die verband houden met humanitaire hulp. Een van die onderwerpen was het formuleren van minimale kwaliteitseisen voor chirurgie na rampen. Het was voor Santos een uitgelezen kans om mensen

in de juiste disciplines te ontmoeten en haar netwerk uit te breiden. Aan deze mensen dankt ze ook belangrijke inzichten. “Ik was ervan overtuigd dat het ontwerpen van een nieuwe operatieunit voor rampsituaties de beste manier zou zijn om de logistiek te verbeteren. Mensen kunnen tijdens een aardbeving bijvoorbeeld nierinsufficiëntie oplopen als ze lang bekneld blijven. Dat wordt wel het crush syndrome genoemd. Het is te behandelen met een dialysemachine, maar die is erg groot. Ik sprak een arts die me uitlegde dat als je andere machines ontwerpt, je nog geen mensen hebt die ermee kunnen werken. Het draait dus eigenlijk meer om de mensen dan om de functionaliteit van de instrumenten die je ontwerpt.

De hulpkloof Persoonlijke mijlpalen Ana Laura Santos bezocht aan het MIT het innovatieve D-lab, waar ze kennismaakte met Amy Smith, volgens de Times een van de invloedrijkste personen ter wereld. Deze ontmoeting inspireerde haar tot het organiseren van de workshop Rethink Relief, die vorig jaar werd gehouden. In 2011 is ze ook lid geworden van het bedrijfshulpteam van de TU Delft en heeft ze een cursus EHBO gevolgd. “Ik voel me nu zelf ook een beetje noodhulpverlener.”

32 | Highlights 2011

Design helpt slechts tot op zekere hoogte, besefte Santos. Een groot probleem bij humanitaire hulp is de hulpkloof: de kloof tussen noodhulp op de korte termijn en langdurige ontwikkelingshulp. “Hulporganisaties brengen het beste materieel en de beste zorg. Maar een land als Haïti kan deze kwaliteit niet volhouden,” legt Santos uit. “De meeste apparatuur kwam rechtstreeks uit onze


‘Een groot probleem bij humanitaire hulp is de hulpkloof: de kloof tussen noodhulp op de korte termijn en langdurige ontwikkelingshulp’ ziekenhuizen, maar moet daarna ook worden onderhouden. Daarop richt ik me nu: wat is er gebeurd met de gedoneerde apparatuur? Werkt die nog? Moet ze blijven werken? Dat zijn geen eenvoudige vragen.” Ana Laura laat een foto zien van vijftien mensen die een waterzuiveringsinstallatie dragen. “Dit is ook een deel van het probleem: transport. De zuiveringsinstallatie is maar een van de honderden onderdelen van een noodoperatieunit. De zuurstofconcentrator is een ander groot apparaat dat onmisbaar is, omdat zuurstofcilinders niet kunnen worden geïmporteerd en zuurstof van lokale leveranciers niet altijd geschikt is voor medische toepassingen. Röntgenapparaten worden soms vervoerd op open vrachtwagens. Als ze dat overleven, moeten ze nog functioneren in stoffige, tropische omstandigheden waarvoor ze niet zijn ontworpen. Daarom wil ik ook fabrikanten bij deze discussie betrekken.” Tijdens haar verblijf in Cambridge, Massachusetts, bezocht ze ook het MIT, waar ze Amy Smith van het D-Lab ontmoette. Smith is een designgoeroe die goedkope, lowtech-oplossingen bedenkt voor gemeenschappen in ontwikkelingslanden. “Amy Smith was zeer geïnteresseerd in hulpverlening bij rampen en is bovendien een van de weinige mensen die betrokken zijn bij de technische aspecten en het design ervan,” zegt Ana Laura. “Met nog twee andere collega’s (Lise Capet en Eric Reynolds) kwamen we tot een samenwerkingsconcept: Rethink Relief. Daarmee wilden we de kloof tussen noodhulp op de korte termijn en structurele ontwikkelingshulp overbruggen. De beste manier om dat

te doen leek ons het op persoonlijke titel samenbrengen van mensen van beide kanten, zonder bureaucratische beperkingen.’

Rethink Relief Zes maanden later kreeg Rethink Relief gestalte in een workshop van een week in Delft. Deze was mogelijk dankzij de steun van onze vroegere decaan Cees de Bont, het MIT Public Service Centre en het MIT-programma voor de mensenrechten. Een groep van eenentwintig deelnemers uit elf landen woonde lezingen bij en nam deel aan designoefeningen. “De genodigden waren designers, experts uit het veld en projectmanagers. Onder de experts was een deskundige in afvalwaterbehandeling en ook een arts met ervaring op het slagveld. We wilden echt een dialoog voeren, niet alleen gastsprekers invliegen. Daarom betrokken we deze mensen bij het designproces. Het was fascinerend om te zien hoe ze met elkaar communiceerden via schaalmodellen, prototypes en schetsen – voor de meesten een nieuwe ervaring. Hieruit bleek ook het enorme potentieel van samenwerking rondom design.” In de loop van de week werden vijf concepten ontwikkeld. Aan twee daarvan wordt nu doorgewerkt: een project voor het opvangen van regenwater en een project voor waterzuivering. “Op de laatste dag was er een evaluatie. ‘Deze workshops hebben onze ogen geopend voor het feit dat we als organisatie vaak te weinig nieuwe uitdagingen aangaan, dat we nog een stap verder kunnen zetten,’ zei een deelnemer van Artsen zonder Grenzen. Ik ben er best trots op dat mensen met die indruk terug naar huis gaan.” De samenwerking met het D-Lab van het MIT is nog maar het begin. Santos wil verder praten in een netwerk om de

33 | Highlights 2011

discussie over de hulpkloof gaande te houden. Haar volgende halte is daarom Indonesië, waar ze de Universitas Gadjah Mada in Yogyakarta zal bezoeken. Ze hoopt daar wederom experts uit het veld bijeen te kunnen brengen, maar nu meer op lokaal niveau. “In het eerste etmaal na een ramp worden de meeste levens gered. Daarom is hulp van lokale hulpverleners essentieel. Ik zou graag nieuwe manieren vinden om de lokale rampenbestrijding te versterken. Daarbij mogen we niet voorbijgaan aan de ervaring die landen zoals India en Indonesië hebben opgedaan met het oplossen van hun eigen problemen. Ik zou graag begrijpen hoe zij betaalbare medische apparatuur maken. Er zou een vorm van uitwisseling in twee richtingen moeten zijn, van kennis en apparatuur, in plaats van het eenrichtingsverkeer van de hulpverlening.’

Bevlogenheid Santos weet dat er nog veel te doen is, maar denkt dat het samenbrengen van bevlogen mensen tot vooruitgang zal leiden. Waar komt haar eigen bevlogenheid uit voort? “Ik had een commerciëlere studie kunnen kiezen,” zegt ze, “maar medisch design gaat over mensen. Ik kom uit een hechte familie en denk dat het belangrijk is dat mensen om elkaar geven. Design kan daarbij een rol spelen. We kunnen producten ontwerpen die ons helpen of juist inperken. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat de meeste medische fouten menselijke fouten zijn, maar dat gaat voorbij aan het feit dat artsen het maar moeten doen met de instrumenten die ze hebben. En als je de wereld rondreist, zie je dat mensen op verschillende manieren gebruikmaken van producten omdat hun levensomstandigheden verschillen en omdat ze allemaal andere overtuigingen hebben. Als we dat allemaal begrijpen, gaan we op een andere manier over design nadenken en maken we voortaan duurzame, werkelijk nuttige ontwerpen. Dat is waar ik naar streef.”


Bill Rossen, docent van het jaar:

‘Ik daag studenten uit om mij uit te dagen’ Bill Rossen behaalde zijn Bachelor in Chemical Engineering aan het MIT en zijn PhD in Chemical Engineering aan de universiteit van Minnesota. Hij was werkzaam aan de universiteit van Texas in Austen en als onderzoeker bij Chevron. Sinds 2006 is hij hoogleraar Reservoirtechnologie en hoofd van de sectie Petroleumwinning aan de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen. In november 2011 werd hij verkozen tot beste docent van het jaar.

Bill Rossen woont met plezier in Nederland, waar hij op de fiets naar zijn werk kan. Hij is al meer dan 35 jaar getrouwd met Janice, met wie hij een liefde deelt voor honden en voor de stad Delft. Samen met vrienden lezen ze graag hardop voor; dat doen ze al sinds hun tijd in Texas: “Elke zondagmiddag lazen we een stuk van Shakespeare; in een jaar tijd kwam zo zijn hele oeuvre aan bod.” Wie was je inspirator om docent te worden? Dat waren er meer. Een van hen was Neal Amundson, professor aan de universiteit van Minnesota. Neal was een bijzonder precieze docent, die heel duidelijk was over wat je beslist moest weten en wat hij er als achtergrondinformatie bij gaf. Daar had ik veel bewondering voor. Een andere inspirator was Ted Davis, mijn promotor in Minnesota, bij wie ik in het eerste jaar van mijn promotietraject een aantal colleges

34 | Highlights 2011

volgde. Daar was ik zo enthousiast over dat ik hetzelfde wilde doen als hij, wat het ook was, en zo werd ik zijn onderzoeker in opleiding. Dan was er nog Robert Reid, professor in Chemical Engineering aan het MIT, een uitmuntende docent, die een studieboek over thermodynamica schreef. In zijn studieopdrachten kwam een mannetje voor met de naam Rocky Jones, dat allerlei maffe ideeën had, bijvoorbeeld over perpetuum mobiles, die je thuis moest analyseren. Ik gebruik ook vaak een of ander personage in mijn examenopgaven en studieopdrachten. Dat is een handige truc om beweringen te doen die niet per se waar hoeven te zijn. Je zegt gewoon ‘Hij neemt aan dat…’ Een van mijn favoriete opgaven over warmteoverdracht draait om een moordzaak waarin een dokter het overlijdenstijdstip moet schatten van een lijk dat op de bodem van een meer is aangetroffen. Bestaat er een recept voor goed lesgeven? Ik denk dat alle goede docenten bepaalde dingen gemeen hebben. Je moet een


35 | Highlights 2011


meeste bachelorstudenten, en praat in mijn enthousiasme over bepaalde onderwerpen soms erg snel; dan moet ik even een paar stappen terug doen en wat dingen herhalen als ik zie dat ze nog druk aan het schrijven zijn. Ik merk ook wel eens dat wat ik zeg niet overkomt. Jaren geleden gaf ik een college over waarschijnlijkheidsrekening. Een van mijn beste studenten concludeerde dat je in de staatsloterij van Texas het best kon gokken op getallen die nog niet waren getrokken. Hij had duidelijk het begrip toeval niet goed begrepen, en dus paste ik mijn college aan.

zeker enthousiasme uitstralen over het onderwerp en het lesgeven zelf. Je moet ook oprecht en merkbaar geïnteresseerd zijn in je studenten. Tijdens de colleges moet je opletten of ze niet glazig beginnen te staren. Ik probeer altijd naar mezelf te luisteren. Ik doceer in het Engels, een vreemde taal voor de

Hoe verwerk je je onderzoek in je colleges? Ik gebruik mijn onderzoek vaak in voorbeelden. Verder verbind ik werkcolleges graag met onderzoeksexperimenten. Zo hadden we een keer moeite om ons stroomsysteem tijdens experimenten op de juiste temperatuur te houden. Dat bracht mij op het idee van examenopgaven waarin de studenten moesten uitzoeken waarom het zo moeilijk was die temperatuur goed te regelen. Ze moesten uitrekenen hoeveel isolatie er minimaal nodig was rondom een stuk pijp. Zodoende losten ze een echt probleem op, hoewel

Persoonlijke highlights Naast zijn verkiezing tot beste docent was een ander persoonlijk hoogtepunt in 2011 dat hij door de Society of Petroleum Engineers werd uitgeroepen tot ‘IOR Pioneer’ op zijn onderzoeksgebied, verbeterde oliewinning (Improved Oil Recovery).

36 | Highlights 2011


‘Uit een onderzoek binnen een groot internationaal bedrijf bleek dat oudstudenten van de TU Delft tot de best presterende medewerkers behoorden’ ze zich daar toen waarschijnlijk niet bewust van waren. In je onderzoek probeer je meestal exacte antwoorden te geven, en daarvoor gebruik je geavanceerde computerprogramma’s. Maar met de methoden uit ons driejarige bachelorprogramma kun je snel een antwoord bij benadering vinden. Zulke dingen vind ik mooi. Krijg je er ook iets voor terug? Zeker. Als docent heb ik het voorrecht mensen te mogen vertellen over een onderwerp dat mij enorm aanspreekt. Als dat goed overkomt, is het net magie. Die momenten waarop je een schijnbaar onbegrijpelijk fenomeen uitlegt, en dat al je studenten het dan snappen en ‘aha’ zeggen… In mijn collegereeks over warmte- en massaoverdracht in vloeistofstromen moeten studenten ook hun eigen vraagstukken aandragen. Ik daag hen uit om mij uit te dagen. Ze kunnen heel creatief zijn. Vorig jaar had een student zich laten inspireren door de pindakaasvloer, een kunstwerk in het Rotterdamse Museum Boijmans van Beuningen. Bij welke hellingshoek zou de pindakaas van de vloer glijden, was de vraag. Een andere student kwam met een vraag over de vloeistofmechanica van water dat de Titanic binnenstroomde

door een scheur in de romp. Dat is nu een vaste huiswerkopdracht. Dit jaar analyseerde een student het stromingsprofiel van een gletsjer die een dal in stroomt in verband met een verhaal waarin Oom Dagobert zijn hondenslee vol goud in een gletsjerspleet ziet verdwijnen en als hij 40 jaar later terugkomt de slee weer tevoorschijn ziet komen aan het smeltende uiteinde van de gletsjer. Wat ga je doen met het prijzengeld van de verkiezing tot beste docent? Daarmee halen we in zekere zin onze beste docent van 2009 terug. Twee jaar geleden werd Susanne Rudolph, ook van de sectie Petroleumwinning, verkozen tot beste docent aan de TU Delft. Ze is daarna vertrokken omdat haar man een fantastische baan kreeg aangeboden in Berlijn. Wij gaan nu haar colleges over thermodynamica opnemen en op het web zetten. We verwachten namelijk van studenten dat ze in dit onderwerp thuis zijn voordat ze aan het masterprogramma beginnen, maar dat is niet altijd zo omdat ze van verschillende bacheloropleidingen komen. Daardoor moeten ze soms nog thermodynamica volgen terwijl ze al colleges volgen waarin die kennis wordt verondersteld. Voortaan kunnen ze zich tijdig voorbereiden.

Vind je dat een opleiding aan de TU Delft bijzonder is? Werkgevers complimenteren ons vaak met onze studenten, dus kennelijk doen we het goed. Uit een onderzoek binnen een groot internationaal bedrijf bleek dat oud-studenten van de TU Delft tot de best presterende medewerkers behoorden. Daarom kwamen ze terug om meer afgestudeerden aan te werven, een duidelijk compliment. Het accent ligt hier op zelfstandigheid en onafhankelijkheid; dat is een van de sterke punten van de opleiding in Delft. Het DAP (Delft Geothermal Project), bijvoorbeeld, is opgericht door studenten. Zelfstandigheid pakt meestal goed uit, maar een bepaald percentage van de studenten heeft er moeite mee en valt uit. Het is ook lastig om de juiste balans te vinden tussen wat je moet doceren en hoeveel je de studenten daarna zelf laat leren. In onze colleges over petroleumwinning proberen we de elementaire kennis en principes te behandelen die een student moet kennen, maar zonder zo specifiek te zijn dat hun kennis binnen een paar jaar alweer achterhaald is; als er nieuwe doorbraken zijn, moeten die nog wel in het kader passen. Als docent met ervaring op twee continenten, kan ik zeggen dat we hier niet zo veel feitenkennis geven als in de VS, maar wel een bredere achtergrond, vooral in de geowetenschappen.

De wetenschap van scheerschuim Bill Rossen is expert op het terrein van verbeterde oliewinning (Improved Oil Recovery, IOR). Al 25 jaar onderzoekt hij de mechanica en modellen van schuim bij IOR. Daar ligt het raakvlak met scheerschuim, dat hij elk jaar in zijn colleges gebruikt ter illustratie. “Scheerschuim is een vloeistof, maar gedraagt zich als een vaste stof als je het niet te veel belast. Daarom werkt het ook bij het scheren: het blijft waar het is. Het is een prachtig voorbeeld van de vloeigrens: de kracht die je moet overschrijden om een vloeistof te laten stromen.” In de oliewinning worden vergelijkbare vloeistoffen gebruikt. “Bij

37 | Highlights 2011

het boren naar olie in een bron komen er altijd steentjes van de bodem mee,’ zegt Rossen. ‘Met schuim kun je deze een paar uur laten zweven in een suspensie. Het kan ook met viskeus water, maar dat is een race tegen de klok: kun je het sneller oppompen dan de deeltjes neerslaan? En stel dat je pomp uitvalt. Bovendien doen ze tegenwoordig zulke fantastische dingen met horizontaal boren: ze slingeren op en neer en maken zelfs bochten. De afstand tot de bodem is soms maar een paar centimeter, en dan is het heel belangrijk dat je het boorgruis vasthoudt.”


Freek Beekman, hoogleraar:

‘Dure techniek overbodig maken zou het doel van ingenieurs moeten zijn’ Professor Freek Beekman studeerde natuurkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen en promoveerde aan de Universiteit van Utrecht. Hij werkte jarenlang bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht. In 2008 kwam hij naar Delft en werd hoogleraar Radiation, Detection & Medical Imaging. Zijn bijdragen aan SPECT- en PET-technologie leverden hem al vele internationale onderscheidingen op. Als ondernemende wetenschapper zorgt hij ervoor dat nieuwe technologieën ook daadwerkelijk in medische centra terechtkomen.

Freek Beekman leidt bij het Reactor Instituut Delft het onderzoek naar de verbetering van medische afbeeldingtechnieken. “Nederland heeft een voorsprong op de rest van de wereld: we zijn isotopenland nummer één. Er is echter nog een missing link: de apparatuur om met hele hoge beeldscherpte die isotopen te kunnen zien. We hebben als het ware een fantastisch boek, maar de leesbril is er nog niet, dus is het soms moeilijk om te zien wat er staat. Die leesbril, daar werken wij aan.” “Nucleaire geneeskunde speelt al heel lang een grote rol bij de diagnostiek van tumoren en van ziekten van het hart en andere organen, vertelt professor Beekman, “Het wordt ook steeds

38 | Highlights 2011

belangrijker voor de behandeling van tumoren. Er is echter nog veel ruimte voor verbetering en daar houden we ons bij de afdeling Radiation, Radionuclides and Reactors mee bezig. Mijn sectie doet onderzoek naar medische afbeeldingstechnieken op basis van straling, zoals SPECT en PET.” Bij PET (Positron Emission Tomography) en SPECT (Single Photon Emission ComputerTomography) wordt straling eerst omgezet in licht en vervolgens in elektrische signalen. Beekman en zijn collega’s onderzoeken verschillende manieren om de beeldkwaliteit te verbeteren. Dat kan onder meer met behulp van nieuwe lenzen – collimatoren geheten – voor de scanners en met innovatieve sensoren die de signalen detecteren. Ook werkt het team van Beekman aan de software voor beeldreconstructie. Dat is het rekenproces waarmee een computer de signalen van de apparatuur visualiseert.De beeldkwaliteit is niet alleen afhankelijk



van de scanners; ook de gebruikte tracer is een belangrijke factor. “Zo’n tracer kun je vergelijken met het contrastmiddel dat bij röntgenonderzoek gebruikt wordt, maar is vaak veel specifieker op bepaalde cellen en processen gericht. Het zijn moleculen die een door de reactor gemaakt radioactief label meekrijgen, zodat ze in het lichaam van de patiënt te volgen zijn”, legt Beekman uit. Een tracer is een combinatie van een molecuul en een radioactief atoom. Door de juiste combinaties te gebruiken, kun je opname in specifieke cellen, visualisatie en/of therapeutisch effect optimaliseren. “Een tumor verbruikt meer glucose dan gezond weefsel, dus als je glucose radioactief maakt, zal dat zich in de tumor ophopen. Met een andere stof, een difosfonaat, kun je dan weer zien of er uitzaaiingen in het bot zijn. Onderzoek met tracers kan het hele behandelplan veranderen bij iemand met kanker. Maar er zijn nog te weinig verschillende van die tracers.”

Personalised medicine Het onderzoek naar zulke stoffen moet straks ook de mogelijkheden vergroten voor personalised medicine, ofwel persoonsgerichte geneeskunde. “Als je met grotere nauwkeurigheid kunt bepalen wat iemand heeft, kun je een betere behandeling kiezen. Ook kun je de respons van een patiënt op een bepaalde

Persoonlijke highlights Twee dingen sprongen eruit voor Beekman in 2011. Met zijn sectie presenteerde hij een versimpelde methode om protonentherapie te sturen met behulp van een gammacamera, die de fotonenbundels live in beeld kan brengen. Ook boekte hij de eerste resultaten met de VECTor, een apparaat dat SPECT en PET combineert: “We hebben laten zien dat de techniek heel goed werkt, dat je SPECT en PET tegelijkertijd met één apparaat kunt doen. Ik ben een groot voorstander van het omzeilen van ingewikkelde technologie. Het overbodig maken van dure techniek door een eenvoudigere techniek te bedenken zou een doel van alle ingenieurs moeten zijn.” Wat betreft Beekman begon 2012 alweer goed met de financiering van Pallas en Oyster, twee Nederlandse projecten die productie en ontwikkeling van medische isotopen voor SPECT- en kankertherapie voor de komende decennia veilig stellen.

40 | Highlights 2011

behandeling meten. Als je een medicijn labelt, kun je kijken of dat bij een patiënt de tumor bereikt. Een ander voorbeeld is het bekijken van het glucoseverbruik van een tumor voor en na een sessie chemotherapie. Daarmee kun je zien of de therapie aanslaat en indien nodig een andere variant kiezen.” De heilige graal is volgens Beekman de zoektocht naar stoffen die de tumor niet alleen opzoeken, maar ook vernietigen. “Ik vergelijk het wel eens met het onderzeeërtje uit Fantastic Voyage van Isaac Asimov. Zo’n molecuul zoekt de tumor op en geeft ter plekke de radioactieve deeltjes af: een soort precisiebombardement op de tumor.” Beekmans collega Bert Wolterbeek van de sectie Radio–isotopes for Health leidt het onderzoek naar nieuwe radioactieve verbindingen voor diagnostiek én therapie. “Dat doen we onder andere met het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam. Daar zit een sterke ontwikkelgroep voor deze interne radiotherapie. Mensen van over de hele wereld komen daar voor therapie”, aldus Beekman.


‘Mijn belangrijkste zorg is dat mijn onderzoek ten goede komt aan patiënten’ Ultra-hoge resolutie Nieuwe behandel- en diagnostische methoden moeten natuurlijk eerst worden getest. Daarvoor heeft Beekman een bijzonder apparaat ontwikkeld: de U-SPECT, waarin de U staat voor ultrahoge resolutie. De U-SPECT kan live een groot aantal biologische processen in kleine dieren op moleculair niveau in piepkleine orgaansegmentjes zichtbaar maken. Dat niet alleen, door deze processen te filmen kun je er verschillende tegelijk in de gaten houden. Bovendien is het onderzoek noninvasief, wat betekent dat er bijvoorbeeld niet gesneden hoeft te worden. “Vóór de komst van de tomografie moesten patiënten naar de chirurg om te kijken wat er aan de hand was; dat bracht grote risico’s met zich mee. Nu hebben we hetzelfde niet-invasieve instrumentarium voor mensen als voor dieren. Onderzoek is daarmee een stuk beschaafder geworden”, stelt Beekman, “Gevoelsmatig is het moeilijk om een dier pijn te doen. Bovendien krijgen we met deze vorm van onderzoek sneller resultaten. Ook met een kleine groep dieren heb je al een grote statistical power. Het gebruik van de U-SPECT dringt het gebruik van dieren voor proeven terug, bespaart werk

en is dus efficiënter.” Uitdaging is nu om technieken uit de U-SPECT geschikt te maken voor onderzoek bij mensen.

Ondernemende wetenschapper De U-SPECT heeft hij via het bedrijf MILabs op de markt gebracht. “Ik was zes jaar geleden full-time onderzoeker in Utrecht toen de overheid begon te stimuleren om de resultaten van onderzoek naar de markt te brengen. Ik heb destijds samen met het UMC Utrecht MILabs opgericht. Daarom heb ik nu een deeltijdaanstelling in Delft, want het bedrijf heeft me ook nog nodig. Een universitaire onderzoeksopstelling is namelijk niet zomaar bruikbaar in de praktijk. Daarvoor moet je een apparaat ontwikkelen dat makkelijk door mensen bediend kan worden en toch nog precies doet wat het moet doen. Dat zijn heel wat stappen die een grondige kennis van de technologie vereisen.” Om wetenschap en ondernemerschap te combineren moet je zeker geen negentot-vijfmentaliteit hebben, weet Beekman uit ervaring. Toch ziet hij een hoop voordelen: “Het bedrijf is een link naar de buitenwereld, niet alleen voor mij, maar ook voor de TU Delft. Hierdoor werken

we samen met de top van medische universitaire centra over de hele wereld en krijgen we van hen feedback over ons onderzoek.” Hij noemt als voorbeelden de Duke University, de University of British Columbia, Moskou’s Losomovo State University en de Mayo Medical School. “Daar staan allemaal instrumenten die ontwikkeld zijn op basis van ons onderzoek. Ik denk dat er weinig fysici zijn die in dat opzicht zoveel van de wereld zien als ik.”

Zinvol Ook de BV Nederland profiteert ervan, meent Beekman. “Het gebeurt nog te vaak dat het buitenland aan de haal gaat met hier gepubliceerde kennis. Nederland kan zichzelf dan niet meer bedruipen straks. Een korte lijn van onderzoek naar productontwikkeling is wat je als land nodig hebt om een voorsprong te houden, ook industrieel. De combinatie van wetenschappelijk onderzoek en innovatie komt alle partijen ten goede.” Zijn belangrijkste drijfveer blijft echter het zorgen dat zijn onderzoek ten goede komt aan patiënten. “Ik heb in het verleden besloten dat ik niet mijn leven wilde besteden aan iets dat niet zinvol is: daarom heb ik gekozen voor de medische technologie. Daar kon ik me voor inzetten en dat heb ik altijd zeven dagen per week gedaan.”

Holland Particle Therapy Centre De TU Delft werkt nauw samen met de medische centra Erasmus MC en LUMC in het Holland Particle Therapy Centre (HollandPTC). Doel is om in 2015 in Delft het eerste Nederlandse behandelingscentrum voor protonentherapie te starten. Protonentherapie is een behandeling waarbij tumoren bestraald worden met protonen, in tegenstelling tot conventionele radiotherapie die met fotonen werkt. De behandeling met protonen is minder schadelijk voor het omringende gezonde weefsel, omdat protonen relatief meer straling afgeven op de plaats van bestemming: de tumor. Met protonen kan daarom veel preciezer bestraald worden. Met behulp van een door Beekman en zijn collega Dr. Victor Bom ontwikkelde gammacamera zouden de protonenbundels tijdens de

41 | Highlights 2011

behandeling nog beter gestuurd kunnen worden. Behalve patiëntenzorg zal HollandPTC ook ruimte bieden aan onderwijs en onderzoek. De universiteiten en medische centra van Leiden, Delft en Rotterdam zijn al sinds 2006 verenigd in het Medical Delta samenwerkingsverband, waarbinnen innovaties in de medische technologie en gezondheidszorg worden ontwikkeld. Beekman is enthousiast over HollandPTC: “Ik denk dat het veel synergie oplevert met het onderzoek naar medische beeldvorming en nieuwe tumorzoekende moleculen. Uiteindelijk gaat het erom dat we de optimale combinaties van moleculen, isotopen en apparatuur kunnen ontwikkelen om tumoren te vinden, te karakteriseren en vervolgens te vernietigen.”


Willem Paul Brinkman, onderzoeker:

‘Je kunt niet tien keer een vliegtuiglanding oefenen’ Dr.ir. Willem-Paul Brinkman studeerde Techniek en Maatschappij aan de TU Eindhoven, waar hij promoveerde op onderzoek naar de bruikbaarheid van gebruikersinterfaces. Na enkele jaren als lecturer aan de Brunel Universiteit in Londen gewerkt te hebben, is hij sinds augustus 2007 verbonden aan de TU Delft bij de sectie Interactive Intelligence.

In 2011 stond het Mental Health Computing onderzoek van Willem-Paul Brinkman volop in de

therapie dan eentje met levende spinnen, maar het grappige is dat het net zo nuttig is. Verschillende klinische studies hebben dat aangetoond.”, vertelt Brinkman.

belangstelling. Meerdere van zijn projecten haalden de landelijke en internationale pers, met koppen als ‘Blind date met een avatar’ en ‘Virtueel in therapie’. “De film Avatar lag nog vers in het geheugen”, relativeert hij, “Virtual reality klinkt al spannend en dan nog in een kroeg. Dat heeft allemaal mediawaarde.”

Mediahype of niet, de avatars van Brinkman zijn geen amusement. Ze maken namelijk onderdeel uit van zijn onderzoek naar Virtual Reality Exposure Therapie, ofwel VRET. Daarbij wordt de werkelijkheid in een gecontroleerde omgeving nagebouwd om mensen met angststoornissen of een psychose in een veilige omgeving te laten oefenen. En dan blijkt de virtuele omgeving net zo eng te zijn als de reële. “Iemand die bang is voor spinnen heeft liever een ‘Virtual Reality’-

42 | Highlights 2011

Virtuele zaal Wat zijn eigenlijk de voordelen ten opzichte van traditionele therapie? “Je wilt mensen blootstellen aan waar ze moeite mee hebben. Dat is lang niet altijd haalbaar. Je kunt niet zomaar tien keer een vliegtuiglanding oefenen”, aldus Brinkman. “Ook bij sociale fobieën speelt dat een rol. Regel maar eens een klas van 30 man die naar een presentatie van een patiënt wil luisteren. Met VR kun je bovendien de blootstelling stapsgewijs opvoeren, van wat de patiënt niet zo eng vindt tot heel erg eng.” In aanvulling op de blind date wereld die zoveel mediaaandacht kreeg, is er momenteel een virtuele zaal met publiek in ontwikkeling: “We zijn nu de parameters aan het ontwikkelen, zodat je in kunt stellen of de groep geïnteresseerd is, of dat er allerlei dingen gebeuren. Dat er deuren opengaan of telefoons afgaan. We zijn dus op zoek naar de juiste stressoren – waar mensen nou precies bang voor zijn – en hoe we die in de virtuele wereld na


43 | Highlights 2011


kunnen bouwen. De therapeut kan dat dan beïnvloeden. Een volgende stap is dat het straks helemaal automatisch gaat. Dan wordt de zaal bijvoorbeeld onrustig als iemand heel lang stil is.”

Dialoog Eigenlijk viel Brinkman toen hij in 2007 aan de TU Delft begon in een gespreid bedje, vindt hij zelf. “Mijn voorganger Charles van der Mast was al jaren bezig met virtual reality en angststoornissen. Hij deed onderzoek naar hoogtevrees en vliegangst. Het principe stond er gewoon: iemand met een bril in een bepaalde wereld neerzetten.” Is er dan niet heel veel veranderd sinds die tijd? “Het beeld ziet er mooier uit en het is minder statisch. Eerst kon je alleen een trap op of af, je zag wat; dat is nu veel realistischer. Maar fotorealisme is niet het belangrijkste. We zetten het principe nu veel breder in binnen het ‘mental health’-domein, en ook het gebruik van

kunstmatige intelligentie is een belangrijk onderdeel geworden van het onderzoek. ” Er is nog genoeg ruimte voor verbetering, aldus Brinkman. “We willen het niet grafisch nog mooier maken; één uitdaging

Persoonlijke highlights Bovenaan stond in 2011 natuurlijk de geboorte van zijn zoon Arthur. Op zakelijk gebied waren er mooie momenten wanneer er een systeem van de ontwikkelingsfase naar de klinische testfase werd overgedragen. Dat gebeurde maar liefst drie keer: voor de VR-systemen voor de behandeling van psychosen en sociale fobieën en voor dat voor de verwerking van posttraumatische stress. “Na die overdracht gaan we verder met een vernieuwingsslag. Bij de toepassing voor sociale fobieën kijken we nu of patiënten die thuis kunnen gaan gebruiken. Ook inventariseren we hoe therapeuten het gebruik ervaren”, aldus Brinkman.

44 | Highlights 2011

voor ons is bijvoorbeeld om een dialoog te laten ontstaan tussen systeem en patiënt. Dat willen we bereiken met behulp van keyword detection, waarbij het systeem weet welke respons te geven, zodat mensen het gevoel hebben dat ze echt een gesprek voeren.” Ook andere aspecten wil hij verbeteren: “In het virtuele café kunnen we nu factoren beïnvloeden als hoe druk het er is en de etniciteit van de bezoekers. We kijken of we daar ook random elementen aan toe kunnen voegen. Mensen met een psychose, zoals paranoïde gedachten, zien daar namelijk allemaal patronen in. Als iemand naar ze kijkt en dan lacht, daar zoeken ze iets achter, dat kan geen toeval zijn. We willen nu een wereld maken waar juist die toevalsfactor inzit. Dat er allerlei nieuwsberichten op de tv te zien zijn als je in een restaurant zit of dat er mensen tegen je aanlopen, dat soort dingen.”


‘Iemand die bang is voor spinnen heeft liever een ‘Virtual Reality’-therapie dan eentje met levende spinnen, maar het grappige is dat het net zo nuttig is’ Een andere ontwikkeling is behandeling op afstand in plaats van bij de therapeut op de kamer. “Dat is handig zo lang er nog niet zoveel VR-experts onder de therapeuten zijn, dan hoeft niet iedereen naar dezelfde kliniek te reizen. De volgende stap is om mensen de therapie helemaal vanuit huis te laten doen. Dan kun je ze huiswerk opgeven voor een virtuele date of presentatie of zo. Dat is heel kostenefficiënt; de therapeut kan dan elke dag even inloggen op het systeem en de resultaten bekijken. ”

Businessmodel Staan de instellingen nu in de rij voor zo’n nieuwe technologie? “Tja, op managementniveau willen instellingen graag. Maar therapeuten zijn soms nog sceptisch. Dat is ook wel logisch. Zij zitten in de behandelkamer met de patiënt en moeten het maar waarmaken. Je moet het idee wegnemen dat die pc straks centraal staat. Dat is niet zo, die is alleen maar ondersteunend.” Sowieso is de weg naar de markt er een met vele hobbels, weet Brinkman. “Je moet eerst een systeem maken dat bruikbaar is, dat is wat wij doen. Dan volgt klinisch onderzoek om aan te tonen dat het ook echt effect heeft. Daarna moet het stabiel zijn om de stap naar de markt te maken. Het spin-off bedrijfje CleVR bij YES!Delft is nu bezig deze stap te zetten. Een investeerder moet vervolgens

ook nadenken over een passend businessmodel. Ga je het verkopen of verhuren per behandeling? Daar hebben de instelling en de verzekeraar ook weer een zegje in.”

Posttraumatische stress Een andere onderzoekslijn van Brinkman betreft posttraumatische stress. Die heeft hij destijds met kolonelarts dr. Eric Vermetten opgezet voor oorlogsveteranen. Samen met dr. Elke Geraerts van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) ontwikkelt hij dit programma momenteel verder, zodat slachtoffers van seksueel misbruik er hun ervaringen mee kunnen reconstrueren. “In het systeem kunnen ze een dagboek bijhouden en situaties nabouwen. Dat kan helpen bij de verwerking. Elke Geraerts van de EUR is nu aan het testen of mensen die misbruikt zijn het systeem thuis kunnen gebruiken. Misbruik is zo’n onderwerp waar mensen moeilijk over kunnen praten. Als ze daar thuis wat mee kunnen doen, is die drempel misschien weg.” Ook doet de TU Delft mee aan een project om posttraumatische stress te helpen voorkomen. “Dat is een project binnen het Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie”, vertelt Brinkman. “We werken daarin samen met onder meer TNO. We willen kijken of we mensen kunnen trainen, zodat ze weerbaarder zijn als ze blootgesteld

worden aan traumatische situaties. Denk maar aan soldaten die uitgezonden worden. Momenteel zijn we scenario’s aan het bouwen, waarmee we dan langs therapeuten gaan om hun input te vragen. Wat zou er kunnen helpen? Moet je militairen die je uit gaat zenden misschien leren te ontspannen zodat ze beter slapen? Of moet je mensen trainen onder alle omstandigheden kalm te blijven? We zijn er in 2011 mee gestart en er is al heel veel belangstelling voor omdat veel mensen vanuit hun beroep met agressie of levensbedreigende situaties te maken krijgen: politie, brandweer, maar bijvoorbeeld ook NS-personeel.”

Multidisciplinair Brinkman benadrukt dat hij dit uiteraard allemaal niet alleen doet. Hij prijst zijn promovendi en zijn student-assistenten en afstudeerders. “We werken samen met TNO en Defensie en met de universiteiten in Rotterdam, Leiden, Utrecht en Amsterdam. Je moet ook contact houden met onderzoekers op psychotherapeutisch gebied, die aan kunnen geven wat er nieuw is op hun vakgebied”, vult hij aan. “Ik moet zelf mijn kennis van fysiologie en psychologie onderhouden. Het is eigenlijk heel multidisciplinair. Maar mensen denken nog teveel in disciplines, vind ik. Ik denk liever in domeinen en oplossingen.” Een ding valt hem altijd op: “Op conferenties over geestelijke gezondheidszorg bijvoorbeeld, staan we altijd als enige technologische universiteit. Weinig mensen lijken bovendien te weten dat we dit in Delft doen. Terwijl we juist heel veel doen op het snijvlak van gezondheidszorg en informatica.”

E-coaching E-coaching – patiënten begeleiden via de digitale weg - is een ander toepassingsgebied voor informatica in de gezondheidszorg. De sectie Interactive Intelligence was eerder al betrokken bij een project voor mensen met diabetes, die gemotiveerd moesten worden om hun levensstijl te veranderen. Momenteel doet de sectie samen met TNO en het LUMC een studie waarbij mensen met niertransplantatie thuis hun gezondheid monitoren. Zij hoeven dan minder vaak naar het ziekenhuis voor controle. “Die mensen

45 | Highlights 2011

hoeven we niet zozeer te motiveren, bij hen gaat het erom dat ze het systeem vertrouwen. Het e-coachprogramma moet dus heel goed inzichtelijk maken wat hun gezondheidsstatus is, zodat ze niet alsnog naar de specialist hoeven.”, aldus Brinkman. “We gaan e-coaching ook voor andere doeleinden ontwikkelen, zoals voor mensen met slaapproblemen. Ook kan zo’n programma een e-learning module bevatten. Bijvoorbeeld voor de niertransplantatiepatiënten, dat ze leren hoe een nier precies werkt”.


Feiten en cijfers Aantal studenten

Medewerkers

Output

Totaal studenten

Aantal medewerkers

Dissertaties

19.500

5.655

319

waarvan bachelors

Wetenschappelijk personeel

Wetenschappelijke publicaties

10.900

3.375

5.840

waarvan masters

waarvan hoogleraren

Masterdiploma’s 2011

6.300

437

1.989

waarvan promovendi

Ondersteunend personeel

Bachelordiploma’s 2011

2.300

2.280

1.902

46 | Highlights 2011


2011 Rankings

Valorisatie

De TU Delft staat op plaats

Aantal Technostarters 2011

14

18 van de QS World University Engineering & Technology Ranking

Aantal STW Valorisation Grants 2011

10

De TU Delft staat op plaats

22 van de Times Higher Education World University Ranking Top 50 Engineering and Technology Universities

47 | Highlights 2011



Colofon Productie: TU Delft, afdeling Marketing & Communicatie Tekst: Agaath Diemel (Corporate Communicatie, TU Delft) Ontwerp en opmaak: Liesbeth van Dam (Media Solutions, TU Delft) Fotografie: Marcel Krijger (m.u.v. foto op pagina 4: Merlijn Doomernik) Drukwerk: Edauw en Johannissen Digitalisering: Publitas Š 2012, TU Delft Deze Highlights verschijnt in digitale versie. De jaarverslagen van de TU Delft vindt u op de website: www.tudelft.nl


Marketing & Communicatie Prometheusplein 1 2628 ZC Delft Postbus 139 2600 AC Delft T +31 (0)15 27 89111 F +31 (0)15 27 81855 E info@tudelft.nl www.tudelft.nl


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.