OSO jaargang 28 nummer 2

Page 1


OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Cara誰bisch gebied 2009.2

OSO 2009-2.indd 1

9/4/2009 1:09:40 PM


In Oso worden Nederlandstalige bijdragen opgenomen over Suriname en het CaraĂŻbisch gebied die volgens de redactie voldoen aan de algemeen geldende normen voor wetenschappelijke artikelen. Uiteraard geeft de redactie van Oso ook ruimte aan bijdragen waarin ideeĂŤn naar voren komen en meningen worden geuit, waarmee zij het niet eens is. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de bijdragen in Oso berust bij de auteur(s).

Afbeelding omslag Scheepsportret van het Vlissingse fregat de Witte Bijle. Foto Zeeuws Maritiem muZEEum Vlissingen.

OSO 2009-2.indd 2

9/4/2009 1:09:40 PM


j aa r g a n g 2 8

2

OSO

oktober 2009

Tijdschrift voor Surinamistiek en het Cara誰bisch gebied

OSO 2009-2.indd 3

9/4/2009 1:09:40 PM


Inhoud Van de redactie

6 Voorwoord Koen Alefs

8 De kunst van het niet-weten; Pingojacht in West-Suriname Cindy Nortan

26 Winti en criminaliteit; Magische rituelen en attributen bij delicten Matthijs Ponte

40 Gaten naar de toekomst Annika Ockhorst

56 Hervorming van de culturele uitwisseling? Het cultureel akkoord, 1975-1982 Leni Thiers

71 Een Surinaams compromis tussen steen en hout; De kathe- draal van Paramaribo Marije Schaafsma

86 Suriname en de Hollandse ziekte; Economische ontwikkeling tussen 1975 en 2002 Ruud Paesie

103 Van monopolie naar vrijhandel; De illegale slavenhandel tijdens het octrooi van de Tweede West-Indische Compagnie, 1674-1730 DaniĂŤl Tuijnman

122 Politie en leger in Suriname; De interne ordehandhaving van 1895 tot 1940 Essay Rashid Novaire

140 Een zee van mogelijkheden; Obstructie en ontwikkeling in een Surinaamse module fictief schrijven 147 Recensies Wieke Vink, Creole Jews; Negotiation community in colonial Suriname (door Lila Gobardhan-Rambocus); S. Ramsahai, Thuiswedstrijd in een vreemd land; Een 4

OSO 2009-2.indd 4

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het CaraĂŻbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:40 PM


sociaal wetenschappelijke analyse van voetbal in eigen kring (door Rosemarijn Hoefte); Ellen de Vries, Nola; Portret van een eigenzinnige kunstenares (door Edwin Marshall); Tip Marugg, De hemel is van korte duur; Verzameld werk 19451995 (samengesteld en bezorgd door Aart G. Broek en Wim Rutgers) en Petra Possel, Niemand is een eiland; Het leven van Tip Marugg in gesprekken (door Michiel van Kempen).

Irene Rolfes 159 Recente publicaties I Suriname II Nederlandse Antillen en Aruba

172 Berichten Wim Hoogbergen 195 In Memoriam Silvia Wilhelmina de Groot-Rosbergen (1918-2009) 198 Adressen auteurs

Inhoud

OSO 2009-2.indd 5

5

9/4/2009 1:09:40 PM


n Van de redactie

Voorwoord Dit varianummer bevat negen bijdragen. Koen Alefs opent met een artikel over verschillende aspecten van de pingojacht. Hij volgde gedurende vier maanden professionele jagers uit Apoera om erachter te komen hoe de Inheemse jagers van West-Suriname het wild opsporen en buit maken. Hij laat zien dat hun vaardigheden met de nodige mystificaties omgeven zijn. In de tweede bijdrage bespreekt Cindy Nortan hoe Surinaamse delinquenten en hun familieleden wintirituelen inzetten bij criminaliteit. Zij gaat in op drie veelvoorkomende verschijningsvormen van winti bij delicten en beschrijft de meest gangbare wintirituelen en -attributen. Matthijs Ponte beschouwt in zijn bijdrage de klacht van de schrijfster Astrid Roemer dat haar trilogie, Roemers drieling, te sterk politiek wordt gelezen, terwijl zij in de eerste plaats toch vooral een mooi gecomponeerd boek poogde te creëren. Annika Ockhorst behandelt in het vierde stuk de problematische kwesties rond het cultureel akkoord tussen Suriname en Nederland in de periode 1975 en 1982. Onder meer oponthoud en financiële moeilijkheden leidden ertoe dat aan dit akkoord slechts matig uitvoering is gegeven. In de vijfde bijdrage, van de hand van Leni Thiers, staat de kathedraal van Paramaribo centraal. Thiers beschrijft haar bouwgeschiedenis en laat zien dat zij dankzij de kruisbestuiving tussen Surinaamse houtbouw en Europese neostijlen in haar stijl uniek is. Marije Schaafsma bespreekt in de zesde bijdrage de economische ontwikkeling van Suriname tussen 1975 en 2002. Centraal in dit stuk staat de vraag hoe het komt dat ondanks de hoge inkomsten uit de bauxietwinning en uit de Nederlandse ontwikkelingshulp economische groei in deze periode is uitgebleven. Zij bespreekt ook de wijze waarop een land langdurig economisch voordeel kan behalen door de inkomsten uit zijn hulpbronnen strategisch te benutten. In het zevende artikel behandelt Ruud Paesie de illegale slavenhandel tijdens het octrooi van de Tweede West-Indische Compagnie tussen 1674 en 1730. Hij beantwoordt de vraag hoe omvangrijk deze handel is geweest en kijkt daarbij naar de rol van het eiland Sint Eustatius, dat fungeerde als entrepot voor de illegale slavenhandel. De achtste bijdrage, van de hand van Daniël Tuijnman, handelt over politie en leger in Suriname van 1895 tot 1940. Hij beschrijft hierin de organisatie en het bestaansrecht van politie en leger en de wijze waarop beide instellingen omgingen met ordeverstoringen in deze periode.

6

OSO 2009-2.indd 6

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:40 PM


Dit varianummer wordt afgesloten met een essay van de schrijver Rashid Novaire, die vier maanden als writer in residence in Suriname verbleef. Hij beschrijft zijn ervaringen als westerse docent in een nietwesterse culturele context en reflecteert op de culturele context waarin hijzelf is onderwezen. Deze aflevering van Oso wordt zoals gewoonlijk afgesloten met de rubrieken Berichten, Recensies en een Lijst van recente publicaties. Redactie Oso

Inhoud

OSO 2009-2.indd 7

7

9/4/2009 1:09:40 PM


n Koen Alefs

De kunst van het niet-weten Pingojacht in West-Suriname e hand van de voorste jager hangt op heuphoogte boven het spoor, vingers gestrekt in de looprichting, de palm naar beneden gericht. We lopen langzaam, bijna geluidloos. De hand wiegt op het trage pasritme langs de kronkels van het spoor. Plots verstijft de jager, een minuut, misschien langer. De hand rijst tot een gebaar. Met de wijsvinger tikt hij tegen zijn neus: pingo’s! We sluipen nog honderd meter voordat de omsingeling wordt ingezet. De rest is kinderspel. Twaalf pingo’s worden geschoten. Het belang van de eigenaardige pose met de uitgestoken hand drong pas tegen het einde van mijn onderzoek tot me door. Een onwillekeurige expressie van concentratie, zo had het geleken. Of hooguit een subtiel signaal naar andere jagers dat het spoorzoeken in alle ernst ondernomen werd. Ik had er niet veel verder naast kunnen zitten. Mijn onderzoek betrof de vaardigheden van de Inheemse jagers van West-Suriname – vaardigheden die met de nodige mystificaties omgeven zijn, met name rond de jacht op pingo’s, harige, wilde bosvarkens, ook wel witlip-pekari’s genoemd (Tayassu pecari) (Alefs 2005). Zo beweren in Apoera geïnstalleerde ambtenaren dat de jagers dankzij hun uiterst verfijnde reukzin het geurspoor van de pingo’s kunnen volgen. Poeliers in Paramaribo weten dat de jagers helemaal niet uit hun hangmat komen, maar de pingo’s met magische middelen naar zich toe lokken. Wie mee op jacht gaat, krijgt een ander beeld. Sociale netwerken en jachtmiddelen blijken belangrijk, net als de door houtkapfirma’s aangelegde wegen. Wat echter vooral opvalt, is de omvangrijke kennis onder de jagers van het gedrag en de biotopen van het wild. Deze kennis, door wetenschappers en beleidsmakers aangeduid als local knowledge of traditional ecological knowledge (TEK), biedt een heldere en, zeker voor academici, vertrouwde verklaring voor de effectiviteit van het Inheemse hulpbronnengebruik.1

D

1 TEK wordt meestal gedefinieerd in contrast met wetenschappelijke kennis en geduid als een intergeneratief overgedragen aspect van de (Inheemse) cultuur. De definitie van F. Berkes (1993: 3) is exemplarisch: ‘TEK is a cumulative body of knowledge and beliefs, handed down through generations by cultural transmission, about the relationship of living beings (including humans) with one another and with their environment. Further, TEK is an attribute of societies with historical continuity in resource use practices; by and large, these are non-industrial or less technologically advanced societies, many of them indigenous or tribal’. Voor kritiek op het contrasteren van Inheemse met wetenschappelijke kennis, zie Agrawal (1995). Voor kritiek op (de overdraagbaarheid van) TEK als cultuur, zie Ingold 8

OSO 2009-2.indd 8

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:40 PM


Tijdens het onderzoek bleek echter ook dat de jagers het heel vaak niet weten. Kennis over zaken als migratiepatronen en de seizoenscycli van vruchtbomen helpt bij het lokaliseren van wild, maar is lang niet nauwkeurig genoeg om het ook buit te kunnen maken. Sterker nog, de intense aandacht die nodig is voor het opsporen en benaderen van wild vereist juist een soort agnosticisme, zo observeerde de filosoof José Ortega y Gasset: ‘De jager weet dat hij niet weet wat er gaat gebeuren [...] Vandaar dat hij een aandacht van hogere stijl moet aanwenden; de aandacht die daarin bestaat niet te letten op het reeds veronderstelde, maar juist in niets te veronderstellen’ (1949: 253). Deze aandacht is allesbehalve een passief observeren. De tekens die naar het wild leiden, zoals prenten, geknakte vegetatie en alarmroepen, moeten de jagers aan de omgeving ontlokken door handeling en perceptie op elkaar af te stemmen. Door te lopen kom je sporen tegen, door te bukken zie je een doorgang, door te stoppen hoor je geritsel. En, zo realiseerde ik mij uiteindelijk, door met de hand de bewegingen van de pingo’s te imiteren, ontdek je een verborgen spoor. Dit artikel biedt een schets van de verschillende aspecten van de pingojacht en laat zien hoe deze zich, in het heetst van de jacht, samenballen tot de aandacht die de pose met de uitgestoken hand zo concreet tot uitdrukking brengt.

IN DE CATACOMBEN VAN HET WOUD Anders dan vaak wordt gedacht, biedt het tropisch regenwoud mensen weinig voedselbronnen. Veel van de biomassa bestaat uit onverteerbaar hout, is giftig of bevindt zich onbereikbaar ver in de kroonlaag. Dieren vormen een relatief klein aandeel van de biomassa. Ze zijn uitgesproken mager en leven vooral ’s nachts, hoog in de bomen en verspreid over grote gebieden. Bovendien is de concurrentie om voedsel tussen mensen en andere organismen bijzonder hoog (Sponsel 1986: 74-76). De schaarste is zelfs zo groot dat het onaannemelijk is dat jager-verzamelaars zich in tropische regenwouden duurzaam, dus onafhankelijk van horticulturele producten (zoals cassave, bananen, tajer et cetera) of maritieme hulpbronnen, hebben kunnen handhaven (Bailey et al. 1989).2 De overgrote meerderheid van de ruim duizend inwoners van Apoera, Section, Washabo en Zandlanding peinst er dan ook niet over om voor voedsel diep het bos in te trekken. Jagen, vissen of het verzamelen van eetbare planten gebeurt in de nabijheid van de nederzettingen en op weg (2000: 145-148). 2 De etnografische beschrijvingen van jager-verzamelaars in regenwouden, zoals van de Akuriyo uit het zuiden van Suriname (Kloos 1977), betreffen volgens de auteurs horticulturele gemeenschappen die ontwricht zijn geraakt door intertribaal geweld of de Europese kolonisatie.

Koen Alefs De kunst van het niet-weten

OSO 2009-2.indd 9

9

9/4/2009 1:09:40 PM


naar de kostgronden. Toch is het bos belangrijk voor de gemeenschap. Primair of oud secundair bos is nodig voor het aanleggen van kostgronden. Veel gegeten vissen, zoals pakoesi (Myleus ternetzi), voeden zich met bosvruchten of, zoals koebi (Plagioscion surinamensis) en anjoemara (Hoplias aimara), met prooivissen die afhankelijk zijn van bosplanten. In het bos verzamelt men dhalebana-bladeren (Geonoma baculifera) voor dakbedekking en krapa-zaden (Carapa guianensis) voor een belangrijke medicinale olie (cf. Van Andel 2000: 45-46). Jongemannen verdienen geld in de houtkap of met het vangen van papegaaien, reptielen of aquariumdieren voor de kooidierhandel. Ten slotte is het bos cruciaal voor het voortbestaan van de reuzenotter (Pteronura brasiliensis) en voor de grote vogelrijkdom, de belangrijkste toeristische attracties van de regio.3 Slechts een handjevol jagers, tussen de 16 en 25 jaar ten tijde van het onderzoek, neemt regelmatig deel aan expedities in het regenwoud voorbij de kostgronden. Dit zijn professionele jagers die hun surplus verkopen; ze werken in vaste teams en maken gebruik van hagelgeweren, zoeklichten, kano’s, speedboten en terreinwagens. Aan hen dankt Apoera zijn twijfelachtige faam als bushmeat capital of the Guianas. Vanuit dit dorp brengen tussenhandelaren maandelijks 1000 tot 2000 kilo wild naar verkooppunten in Nieuw-Nickerie, Paramaribo en Guyana. Tenminste, dat schatten de jagers. Exacte cijfers ontbreken omdat de opkopers zich niet in de boeken laten kijken. Een substantieel deel van deze handel is namelijk illegaal: het wild is gestroopt of exportregels worden overtreden. Bovendien zijn sommige handelaren betrokken bij de verboden verkoop van beschermde diersoorten (zie ook Van Andel et al. 2003). Modern als deze arbeidsdeling en hulpmiddelen mogen lijken, het succes van de jagers is in belangrijke mate afhankelijk van traditionele vaardigheden, zoals spoorzoeken, en van de kennis van diergedrag, het terrein en de seizoenscycli van vruchtbomen. De professionele jagers concentreren zich op een beperkt aantal soorten en hanteren daarbij, met een zekere mate van specialisatie, diverse methoden (zie tabel 1). Het belang van vaardigheden en kennis komt het sterkst tot uitdrukking in de pingojacht, die de jagers als de meest profijtelijke, maar tevens moeilijkste en zwaarste jachtvorm beschouwen.

3 Met behulp van gps-navigatie hebben de dorpen de grens van het gemeenschapsbos gedemarqueerd. Dit gebied strekt zich uit van de noordelijke waterscheiding van de Kaboerikreek tot de Champion Vallen in de Kabaleborivier en van de Corantijn tot Kamp 52. Dit bos en de hulpbronnen worden bedreigd door bosbouw, mijnbouw in het Bakhuysgebergte en de aanleg van stuwmeren. Overheid (Kambel & MacKay 2003: 163-165) noch bedrijven (Artist & Madsian 2007) respecteren de rechten waarover de Inheemse bevolking krachtens internationale verdragen beschikt. 10

OSO 2009-2.indd 10

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het CaraĂŻbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:40 PM


PINGO: DE ULTIEME PROOI Wanneer je in Zuid-Amerika een stukje wild op je bord aantreft, is de kans het grootst dat het pingo is die voorkomt in bossen van Zuid-Mexico tot Noord-Argentinië. Alleen al in de Braziliaanse deelstaat Amazonia wordt jaarlijks tussen de 16 en 38 miljoen kilo pingo buitgemaakt, zo becijferde de etholoog Carlos Peres. Dat is bijna een kwart van de opbrengst van de jacht op zoogdieren, reptielen en vogels bij elkaar. De verwante pakira komt met maximaal 27 miljoen kilo op de tweede plaats. Jagers schieten hooguit 14 miljoen kilo per jaar aan tapir, hert of paca; van andere diersoorten maken ze nooit meer dan 9 miljoen kilo buit (Peres 2000: 249). Voor Suriname zijn geen vergelijkbare cijfers beschikbaar. Op basis van literatuurstudie en eigen observaties zijn echter geen sterk afwijkende verhoudingen te verwachten (Van Andel et al. 2003: 112). Pingo’s valt onevenredig veel hagel ten deel. Dat heeft vooral te maken met hun gedrag: ze leven in grote groepen (rot), waardoor een succesvolle jacht relatief veel vlees oplevert (Peres 1996: 120). Een rot telt circa 400 pingo’s (Beck 2006: 520), in sommige gevallen, aldus de West-Surinaamse jagers, het dubbele. Met vier of vijf ervaren jagers schieten ze per omsingeling ruim 10 procent van een rot, zo kan op basis van sporen worden vastgesteld. Maar ook bij een kleine rot van honderd exemplaren blijft er na het slachten nog altijd 250 kilo verkoopbaar vlees over. De kans op zo’n grote buit maakt pingo’s een verleidelijk doel. Wellicht steken jagers daarom meer moeite in de jacht op pingo’s – wat resulteert in het grote aandeel pingovlees in de totale opbrengst – dan verwacht mag worden op basis van efficiëntie in termen van calorieën, tijd of geld. Pingo’s zijn echter geen gemakkelijke prooi. Door hun getalsterkte en formidabele slagtanden kunnen ze jagers en roofdieren geduchte tegenstand bieden. Ze intimideren belagers door hun kaken luid op elkaar te knallen en hun haren rechtovereind te zetten. Pingo’s die nooit bejaagd zijn, verkiezen altijd een massale aanval, zo weten de jagers. Verschillende jagers vertelden hoe ze bij zo’n aanval in een boom waren gevlucht en, na al hun patronen verschoten te hebben, een urenlange omsingeling door ziedende pingo’s moesten uitzitten. Meer nog dan agressie maken de onnavolgbare migratiepatronen pingo’s tot een lastige prooi. Op zoek naar voedsel – vruchten, noten, wortels en kleine dieren – trekken ze over grote afstanden (Eisenberg 1989: 319; Fragoso 1994). De omvang en structuur van deze migratie is ondanks onderzoek met radiozenders nog altijd onduidelijk (Beck 2006: 520; Fragoso 1998). Pingo’s zijn door migratie erg gevoelig voor fragmentatie van bosgebieden (Peres 1996: 117-119). Niet zelden verdrinken ze massaal in stuwmeren zoals het Brokopondomeer, omdat die veel breder zijn dan de wateroppervlakken die van oorsprong in de regio voorkomen (Mol & Van der Lugt 2004: 14).

Koen Alefs De kunst van het niet-weten

OSO 2009-2.indd 11

11

9/4/2009 1:09:40 PM


Foto 1. Pingo (Tayassu pecari)

De jagers menen dat de migratiepatronen verband houden met het vruchtseizoen van palmen en vruchtbomen zoals de mopé en pakuli. Deze planten laten hun vruchten in een kort tijdsbestek vallen: een aanpassing aan de aanwezigheid van vruchtetende dieren die botanisch bekendstaat als mast fruiting. Pingo’s stemmen hun migratiepatronen af op deze mast fruitings. De jagers stellen verder dat elke rot een vaste leider heeft, de zogenoemde pingo-granman, die met geluidsignalen de bewegingen van de rot bepaalt.4

OPKOPERS De ecologische en ethologische kennis van de jagers is actueel, dynamisch en extreem gedetailleerd. Maar met kennis alleen haal je geen pingo’s binnen. Door hun grote mobiliteit blijft de kans extreem klein ze op een verwachte tijd en plaats aan te treffen. Bovendien hebben de jagers middelen en een sociaal netwerk nodig. Één voorwaarde is de beschikbaarheid van hulpmiddelen zoals hagelgeweren, munitie en transport. Hagelgeweren – populair is de Russische Baikal – bezitten de jagers meestal zelf. In munitie en transport voor professionele expedities voorziet de tussenhandelaar. Apoera telt vier van deze opkopers, zoals de jagers ze noemen. 4 Voor de afstemming van de pingomigratie op mast fruitings en de prominentie van een alfamannetje zie respectievelijk Kiltie 1980 en Beck 2006. 12

OSO 2009-2.indd 12

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:40 PM


Op een typische jachtexpeditie brengt de opkoper met zijn terreinwagen of vrachtautootje vier tot acht jagers naar een kamp. Daarvoor worden wegen gebruikt die door houtkapfirma’s zijn aangelegd – musapasi genoemd, naar het Indonesische bedrijf Musa. De kampen liggen hemelsbreed tot tachtig kilometer van Apoera en de ritten ontaarden geregeld in een uitputtingsslag. Vooral het openkappen van smalle wegen en het repareren van ingestorte bruggen neemt veel tijd in beslag. Het jachtkamp bestaat meestal uit een frame van stammetjes waarover de jagers een zeil spannen en waaraan ze hun hangmatten vastknopen. Verder is een halve oliedrum aanwezig voor heet water. Daarin worden de kadavers ondergedompeld zodat het haar makkelijker weg te schrapen is. Al het andere materieel, ook kano’s of boten, brengt de opkoper mee vanuit Apoera. Terwijl de jagers op jacht gaan, blijft de opkoper in het kamp achter voor allerhande klusjes, zoals koken, slachten of het sprokkelen van brandhout. Soms rijdt hij terug en haalt hij de jagers na een paar dagen weer op. Slechts een van de vier opkopers gaat regelmatig zelf mee op jacht.

Foto 2. Jachtkamp voor een klein team

Koen Alefs De kunst van het niet-weten

OSO 2009-2.indd 13

13

9/4/2009 1:09:40 PM


TEAMWORK De jagers werken meestal in een team (pluga of crew) van twee tot acht man die de buit onderling verdelen ongeacht de individuele prestaties.5 De teams werken met een vaste opkoper, mijden elkaar in het bos en misleiden elkaar in het dorp over wildlocaties. De teamsamenstelling laat een duidelijke voorkeur zien voor familie, buren en kerkgenoten. Soms worden teams voor de gelegenheid samengesteld. Dat gebeurt dan meestal op initiatief van een opkoper die informatie heeft over pingo’s in de nabijheid. Veruit de meeste teams leiden een sluimerend bestaan, wachtend op een vrij weekeinde of een intolerabele vraat aan gewassen. Niet-professionele jagers richten zich vooral op veerwild en agouti’s (goudhazen) en, als een vaartuig beschikbaar is, op leguanen en paca’s (knaagdieren). Teams jagen professioneel op pingo’s, meestal in combinatie met een nachtelijke jacht op paca’s, veerwild of bosherten. Met vijf tot acht jagers zijn dit grote teams, al laten de leden nogal eens verstek gaan vanwege verplichtingen in het huishouden of op de kostgronden. De getalsterkte is vooral nodig bij de omsingeling van een pingorot. Wanneer een rot gelokaliseerd is, zetten de jagers de omsingeling in, liefst al op honderd meter van de dichtstbijzijnde pingo’s. Dat omsingelen doen ze zo snel mogelijk. Het geritsel verontrust de pingo’s, maar ze slaan nog niet op de vlucht. Tenminste, als de omsingeling ruim genoeg is. De jagers prefereren een onderlinge afstand van twintig tot vijftig meter, een verhouding die de kans op ontsnapping voor de pingo’s en het risico om zelf geraakt te worden door verdwaalde hagel zo klein mogelijk maakt. Zo nodig helpen fluitsignalen bij de onderlinge positiebepaling. Vaak slaan de pingo’s al op de vlucht voordat de omsingeling helemaal voltooid is. Dat heeft geen nadelige consequenties voor de jacht zolang zij zich van verschillende kanten belaagd voelen. De pingo’s vluchten dan in kleine groepjes in diverse richtingen uiteen. Een massale uitval in één richting biedt de jagers echter bijna geen kansen. Bij een goed ingezette omsingeling duurt het schieten slechts een paar minuten. In die tijd hebben de meeste pingo’s zich langs de jagers gesneld om na een haastige hergroepering in onnavolgbaar tempo weg te vluchten. Na het schieten en de suku, het opsporen van gewonde dieren, worden de pingo’s ontweid en naar een weg of rivier gedragen, gevolgd door een lange nacht van slachtwerk in het jachtkamp of in het dorp. Hoewel het omsingelen en het slachtwerk groot vakmanschap vereisen, ligt de werkelijke moeilijkheid van de pingojacht in een eerder stadium: het opsporen van de rot. 5 Strikt genomen verdelen de jagers de buit onder de betrokken huishoudens: ongehuwde zonen die met hun vader mee op jacht gaan, delen niet in de buit, ongeacht hun capaciteiten of de beschikking over een jachtwapen. 14

OSO 2009-2.indd 14

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:40 PM


HET OPSPOREN De grote mobiliteit van pingo’s maakt ze tot een lastige prooi, zelfs voor wie vertrouwd is met de lokale topografie en de vruchtcycli van hun lievelingsplanten. Basaal komt de tactiek van de jagers neer op kilometers maken, lopend over denkbeeldige lijnen door het bos of speurend vanuit een auto. De eerste aanwijzing voor pingo’s zijn meestal pootafdrukken in het zand of in het lateriet van het wegdek. De ouderdom van de prenten lezen de jagers af aan de vochtigheid en erosie en eventueel aan inslagkratertjes van regen die aangeven of de rot voor of juist na de laatste bui gepasseerd is. In het bos verraadt de verkleuring van geknakte of aangevreten vegetatie hoe vers het spoor is, net als het herstelstadium van spinnenwebben. Soms kan bij een vers spoor een zweem van muskus geroken worden, maar nooit genoeg om de pingo’s blindelings mee te kunnen opsporen. Als het spoor vers blijkt, ontstaat al snel een opgewonden stemming die zich ontlaadt in de extatische uitroep: ‘Fresh, fresh!’ Meestal volgt dan een kort overleg over de vermoedelijke locatie van de rot, de verplaatsingssnelheid en een schatting van de omvang op basis van de dichtheid van de prenten en de breedte van het spoor. Hieruit volgt een beslissing over de strategie: achtervolgen of een interceptie vanaf een andere plek langs de (vaar)weg. Achtervolgen biedt meer zekerheid, een interceptie kan veel tijd en energie uitsparen. Bij de interceptie maken jagers gebruik van lines: al dan niet denkbeeldige paden die vanaf de weg, rivier of kreek het bos in lopen. Daarbij snellen de jagers per auto of speedboot naar de line die de rot, naar hun verwachting, het meest recent gekruist heeft. Aan weerszijden van veelgebruikte wegen begint ongeveer elke twee kilometer een line, langs oevers alleen waar het bos toegankelijk is. Lines worden ook gebruikt om lopend te zoeken naar wild(sporen), voor het wegdragen van kadavers en in de communicatie over plaatsbepaling. Veelgebruikte lines lijken op paden, andere bestaan alleen als conventie. Op het kaartje is te zien hoe een (succesvolle) jacht kan verlopen. Nadat op de line van kilometer 52 (afstand vanaf Apoera) een spoor is ontdekt (punt A), proberen de jagers verschillende lines, om vanaf kilometer 47 tot de achtervolging over te gaan. Bij punt F hervatten ze de volgende ochtend de achtervolging. De rot blijkt nabij. Na het schieten worden de kadavers verzameld. Ter plekke gaan de darmen en de maag eruit, de andere organen blijven zitten. Omdat de weg via de line van kilometer 49 relatief snel te bereiken is, valt het besluit om de kadavers mét kop het bos uit te dragen. In ruil voor zo’n kop wil een oom of buurman graag helpen met het slachtwerk.

Koen Alefs De kunst van het niet-weten

OSO 2009-2.indd 15

15

9/4/2009 1:09:40 PM


Figuur. Een interceptie door het gebruik van lines

MAGISCHE MIDDELEN Wie met een jagersoog over het gemeenschapsbos vliegt, ziet hoe de lines als visgraten vanuit verbindingswegen en de talrijke musapasi in het bos priemen. Wegen helpen niet alleen bij het transport en het onderscheppen van voortsnellende pingo’s, ze vormen ook een belangrijk ‘mededelingenbord’ voor sporen en dienen als oriëntatiemiddel. Bovendien worden agouti’s en hokhoenders bijna altijd op wegen of in de bermvegetatie geschoten. Het intensieve en gemotoriseerde gebruik van wegen en musapasi suggereert dat de pingojacht een modern verschijnsel is. Toch speelt de pingo al duizenden jaren een prominente rol in de voedselvoorziening van Amazonegemeenschappen (Peres 1996: 115; Sponsel 1986: 76). Vroeger kenmerkte de jacht zich door het gebruik van kano’s en pijl en boog, zo vertellen oude dorpelingen. De achtervolgingen waren langer en intercepties zeldzamer. Vaker en dichter bij de dorpen werden sporen gevonden, maar men zag ook vaker af van de jacht omdat een achtervolging te lang zou duren.6 Bovendien zetten de jagers vroeger veelvuldig magische lokmiddelen in. Die zijn uiterst effectief, zo erkennen zelfs de fanatieke aanhangers van evangelistische kerken. Pan-Guyanees is het gebruik van het blad van de bina-plant (Caladium bicolor), dat de jager over zijn geweerloop wrijft of bij zich draagt (e.g. Kloos 1971: 218-221; 6 Honden zijn niet effectief bij de pingojacht doordat een uitputtings- of drijfjachtelement ontbreekt (Koster 2008; Yost & Kelly 1983: 205-206). 16

OSO 2009-2.indd 16

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:41 PM


Foto 3. Binaplant voor de wanhopige jagers

Roth 1913: 281-285). Vorm en tekening van het blad, die sterk kunnen variëren, geven aanwijzingen over welke wildsoort door de binaplant wordt aangetrokken. Meningen verschillen over de noodzaak dat de plant ontsproten moet zijn uit de as van een verbrande regenboogboa, een wurgslang met, eveneens, een rijkgeschakeerde tekening. Andere lokmethoden bestaan uit het begraven van een biggetje, foetus of maagbal van de pingo-granman (Abbenhuis 1939: 36-37; Roth 1913: 284) onder een cassavetrog. Daarnaast kan de pyjai (Indiaanse genezer) pingo’s bij zich roepen gedurende een gecontroleerde extase die wordt ingeleid met een rammelaar en sigarenrook. Het gebruik om de botten van pingo’s te bewaren in de dakbedekking van de kampjes is daarentegen geen lokmiddel, maar bedoeld als een respectvolle vorm van nazorg. Naast hulp van deze lokmiddelen kunnen vogels aanwijzingen geven voor de jacht. Opwinding ontstaat als jagers de blaffende roep van een zwartstaarttrogon (Trogon melanurus) horen, een klinkklaar bewijs dat de pingo’s vlakbij zijn. Mogelijk voedt deze vogel, lokaal bekend als pingofowru, zich met dezelfde vruchten als pingo’s of met de insecten die de rot aantrekt. De roep van de eekhoornkoekoek (Piaya cayana) heeft een andere betekenis: de jacht zal mislukken als hij een monotoon ‘te-ki-wan’ laat horen, een schaterlach voorspelt daarentegen succes. Dat eertijds ook in de dromen van jagers of pyjai aanwijzingen voor de locaties van pingo’s werden gevonden, lijkt aannemelijk gezien het belang van

Koen Alefs De kunst van het niet-weten

OSO 2009-2.indd 17

17

9/4/2009 1:09:41 PM


droominterpretatie bij Inheemse groepen in Suriname (Mohkamsing-den Boer 2007) en elders in Zuid-Amerika (Kohn 2007: 17).

ONTOLOGIE Tegenwoordig laten de jagers zich weinig gelegen liggen aan magische middelen – en dat niet louter vanwege de onverenigbaarheid met christelijke leerstellingen: ‘we moeten ontwikkelen’ is na vier generaties onderwijs en kerstening gemeenschapsbreed het adagium. Het gebruik van magische middelen geldt daarentegen als een teken van achterlijkheid, en daarmee van wanhoop en falend jagerschap. Vanwege deze notie van ontwikkeling wordt over traditionele kosmologische opvattingen al generaties in minachting gezwegen. Niettemin sluiten de fragmentarische referenties van de oudste informanten goed aan bij de kosmologie die naar voren komt uit etnografisch werk over de regio. De pingo neemt daarbinnen een prominente positie in. Deze kosmologie laat zich het beste typeren als een perspectivistische ontologie waarin dieren mensen zijn binnen het perspectief van hun eigen, soortspecifieke leefwereld. In die leefwerelden vormen ze samenlevingen die in vorm en structuur overeenkomen met de menselijke samenleving (Årnhem 1996; Viveiros de Castro 2000). Deze leefwerelden zijn niet van elkaar gescheiden, maar interacteren in de betrekkingen tussen jager en prooi, moordenaar en slachtoffer, of pyjai en geesten. Ook deze relaties worden perspectivisch gepercipieerd: de maden in een kadaver zijn in de leefwereld van de gieren smakelijk gegrilde vis, terwijl de gegrilde vis van de mensen voor de jaguar slechts de maden van een kadaver vormen. Deze ontologische ordening is gevaarlijk instabiel. Dieren, mensen en andere wezens kunnen van leefwereld – en daarmee van gedaante – wisselen. De pyjai doet dat vakmatig, voor anderen is het meestal een ongewenst en onomkeerbaar gevolg van ongepast gedrag. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Kari’na-vertelling over een echtgenote en kinderen die in pingo’s veranderen na het verbreken van een voedseltaboe (Kloos 1971: 278-280), een bijzonder dramatisch lot omdat ze nu zelf tot voedsel van mensen zijn geworden. Juist tussen mensen en pingo’s is de scheidslijn gevaarlijk dun. Bosvarkens worden ‘als aanverwanten beschouwd en behandeld’, zo stelt Magaña (1989: 139). Daarbij speelt niet alleen dat pingo’s verzot zijn op menselijk voedsel zoals cassave, maar ook veel andere menselijke eigenschappen bezitten. In contrast met de prototypische jager, de jaguar, zijn pingo’s: mortals who are preyed upon and defend themselves bravely, live in groups, eat manioc, and possess a chief. Like humans, they are gregarious (signaling their capacity to produce kinship [via com-

18

OSO 2009-2.indd 18

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:41 PM


mensaliteit: gezamenlijk eten]), socially organized in herds (signaling their recognition of asymmetric relations other than devouring), and cosmologically ambivalent, positioned halfway between prey and predator (Fausto 2007: 507). Door de nauwe verwantschap dreigt bij de pingojacht zowel het gevaar van oorlog en kannibalisme (de pingo verhoudt zich als mens tot de jager), als van counterpredatie (de pingo verhoudt zich als jaguar tot de jager). Bijzondere zorg is daarom vereist in de omvorming van pingo’s tot voedsel, een proces dat onder te verdelen is in een aantal stadia: oorlog voeren, jagen, doden, ontzielen door pyjai, ontweien, slachten, bereiden en consumeren (Fausto 2007: 501-504; Magaña 1993: 170). De rollen draaien om als de jager onzorgvuldig is, bijvoorbeeld doordat hij praat tijdens het jagen en daarmee de pingo’s te veel als mens bejegent. Zijn lichaam zal dan levenloos aangetroffen worden, terwijl zijn ziel geleidelijk incarneert in de pingorot (Fausto 2007: 501).

DE SCHEPPENDE HAND Magaña (1989: 139-140) laat zien dat de dunne scheidslijn tussen mensen en pingo’s ook anders benut kan worden: de jagers presenteren zich als aantrekkelijke vrijgezellen die de pingodames proberen te verleiden, al dan niet na bemiddeling door een pyjai. Om aantrekkelijk te zijn moeten ze zich niet alleen onthouden van seks (de geur zou hun ware huwelijkse staat verraden) en zorgzaam zijn voor verweesde biggetjes, maar de pingo’s ook imiteren in hun gedrag, lichaamshouding en geluid. En daarmee komen we terug bij de hand. Wanneer de rot dicht genoeg genaderd is, meestal na het uitproberen van enkele lines, blijven de jagers het spoor volgen. Het gemak waarmee dat spoor te lezen is, varieert sterk: een harde, droge bodem laat weinig prenten achter, dichte ondergroei toont veel beschadigingen, voortsnellende pingo’s creëren een smal spoor et cetera. Daarnaast bepalen tijdsdruk en looptempo de waarneming van de jager. Onder moeilijke omstandigheden, en frequenter bij onervarenheid, houden jagers een vrije hand boven het spoor en bewegen deze met vloeiende bewegingen heen en weer en soms ook op en neer. Aanvankelijk dacht ik dat het een onwillekeurige expressie van concentratie was, van het feeling houden met het spoor – zoiets als de wijsvinger die mensen tegen hun slaap houden als ze diep nadenken. Gaande het onderzoek begreep ik dat de jagers niet alle tekens van het spoor evenveel aandacht geven, maar zich steeds op het verst gelegen teken richten. Soms moet echter het volgende teken eerst nog gevonden worden. Daarbij zijn er twee zekerheden: pingo’s maken geen hoekige bochten en ze zijn ongeveer een halve meter hoog. Het spoor loopt dus

Koen Alefs De kunst van het niet-weten

OSO 2009-2.indd 19

19

9/4/2009 1:09:41 PM


recht of kronkelt in vloeiende lijnen en moet een vrije doorgang hebben tot een halve meter boven de grond. Met de ogen volg je de mogelijke routes totdat ergens een aanwijzing verschijnt die uitsluitsel geeft. Het is precies bij dit zoeken naar het volgende teken waar de horizontaal uitgestoken hand een grote hulp is. Terwijl je over de vingertoppen naar een denkbeeldig spoor voor je kijkt, laat je je hand meedraaien met de door de pingo’s genomen bochten en doorgangen. De hoogte en de afstand van de hand bepalen daarbij de hoek waaronder je naar het spoor kijkt: laat de opeenvolging van tekens of het terrein een hogere snelheid toe, dan kun je je hand hoger en verder van je af houden. De hand imiteert dus de pingo’s. Menselijke ogen en postuur zijn veel minder geschikt voor die functie. Ogen zijn te beweeglijk: ze ‘maken’ veel te scherpe bochten. Daarnaast zoeken ogen naar aanwijzingen en verbreken daarbij geregeld het contact met het spoor. De hand beweegt zich vloeiender en trager en volgt daarom op een meer pingoachtige wijze het spoor. Tegelijkertijd waakt de hand over de continuïteit omdat hij ononderbroken de route blijft beschrijven, ook als de ogen ervan afwijken. Het menselijk lichaam is juist te star om de pingo’s te volgen: het neigt naar veel te ruime bochten. Door de hand voor je uit te laten bewegen, word je voortdurend geattendeerd op de flexibiliteit van de pingo’s. De hand beschrijft daarbij de kronkels die de rest van het lichaam niet exact hoeft te volgen. Ook helpt hij om de aandacht te verlagen naar de hoogte waarover de pingo’s door het bos lopen. Mensen stappen achteloos over gevallen boomstammen die voor pingo’s een barrière vormen en lopen om ondoordringbare vegetatie heen die voor pingo’s aan de onderzijde een doorgang biedt. Ten slotte imiteert de hand met het op en neer bewegen het loopritme van de pingo’s.

BESLUIT De antropoloog E. Magaña (1989: 137) stelt dat kosmologie geen onafhankelijke representatie van de werkelijkheid vormt, maar de werkelijkheid mede schept. Dit scheppingsproces wordt in een meer profane vorm geïllustreerd door de hand die een spoor tevoorschijn ‘tovert’ uit de amorfe schemer van de bosbodem. Deze nabootsing expliciteert datgene waarmee de jagers tijdens het opsporen voortdurend bezig zijn: het ontlokken van tekens door te bewegen (of juist niet) en op te letten. Deze tekens kunnen prenten zijn, een omgebogen takje, een vogel die zwijgt, de geknakte draad van een spinnenweb. Maar vaak is de afstemming tussen handelen en perceptie nog veel subtieler. Probeer maar eens de semiotiek te ontrafelen van de lichtval waarop de jagers zich lopend door het bos oriënteren, of van de tekens die helpen om het evenwicht in een korjaal te bewaren. Veel van de tekens die de jacht structureren, zijn niet alleen privaat

20

OSO 2009-2.indd 20

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:41 PM


en onverwoordbaar, maar ook betekenisloos buiten hun directe context. ‘Their existence as signs depends entirely on the actual existence of the objects that emit them’, zo schetst de antropoloog J. Zulaika (1993: 25) deze semantics of wildness. Dit maakt het onmogelijk om de jacht simpelweg als een resultaat van cultuur- of kennisoverdracht te beschouwen. De vaardigheden ontstaan in de semantische vervlechting met de omgeving, niet door de projectie van een collectief, kant-en-klaar betekenisstelsel op de omgeving. De Britse antropoloog T. Ingold (2000: 22, 260) spreekt om deze reden liever van een education of attention: leren hoe je met aandacht specifieke aspecten van de omgeving kunt onthullen. Onderzoek naar Inheemse kennis en het traditionele management van hulpbronnen heeft veel te winnen bij dit inzicht. Terwijl industriële productie zich kenmerkt door een radicale scheiding van ontwerp en uitvoering, berust traditioneel landgebruik of ambachtelijke productie juist op een sensitieve afstemming tussen mensen en omgeving of materiaal. Om deze intieme relatie te documenteren zou niet alleen gevraagd moeten worden ‘wat doen die mensen?’ of ‘wat weten ze?’, maar ook: ‘waar letten ze op?’

Koen Alefs De kunst van het niet-weten

OSO 2009-2.indd 21

21

9/4/2009 1:09:41 PM


Kapua capibara

Hydrochaeris hydrochaeris

’s nachts per kano of boot

Srd 8,- p/kg

Labba; Hei paca Agouti paca Idem Srd 13,- p/kg Konkoni agouti Dasyprocta spp. overdag lopend of rijdend Srd 7,- p/kg over wegen Redidia gewoon boshert Mazana americana bijvangst tijdens achter- Srd 8,- p/kg volging van pingo’s; ’s nachts lopend over wegen Pingo; Hog witlip peccarie Tayassu pecari achtervolging uitsluitend Srd 6,- p/kg overdag Pakira halsband Tayassu tajucu bijvangst tijdens achter- Srd 6,- p/kg peccarie volging van pingo’s Bofroe tapir Tapirus terrestris nachtelijke aanzitjacht Srd 5,- p/kg Powisi hokhoender Crax spp. ’s nachts en overdag Srd 35,- p/stuk lopend over wegen of varend langs oevers Marai Penelope marail Idem Srd 35,- p/stuk Anamu Tinamus major idem; bijvangst tijdens Srd 35,- p/stuk achtervolging van pingo’s Iguana leguaan Iguana iguana overdag per kano of boot L Redifutu landschildpad Chelonoidis bijvangst tijdens L carbonaria achtervolging*** Gerifutu idem Chelonoides idem*** denticulata Kapasi gordeldier Dasypodidae ’s nachts lopend over wegen L Yapiyapi apen Orde Primates bijvangst overdag L Rafru ara Psittacidae bijvangst overdag L Kuyake toekan Ramphastidae bijvangst overdag, meestal L vanuit kano of boot Kaiman brilkaaiman Caiman crocodilus bijvangst tijdens nachtjacht L per kano of boot

relevantie**

prijs*

jacht-methode

weten-schappelijke naam

Neder-landse naam

lokale naam

Tabel 1. Overzicht van belangrijke wildsoorten

A

A A A

A A A A

A A A A

M Z Z Z Z

* Dit is het bedrag dat de opkoper betaalt voor schoongemaakt vlees op het prijsniveau van 2004 (Srd 1,- = € 0,31). L: Alleen verkocht of verruild binnen de eigen gemeenschap. ** Relevantie voor professionele jagers naar investering aan patronen en tijd: A: Altijd geschoten wanneer aangetroffen, in het opsporen wordt moeite gestoken. M: Meestal geschoten wanneer aangetroffen, in het opsporen wordt zelden moeite gestoken. Z: Zelden geschoten wanneer aangetroffen, er wordt geen moeite gestoken in het opsporen. *** De landschildpadden worden niet geschoten, maar geïmmobiliseerd en bewaard voor latere consumptie.

22

OSO 2009-2.indd 22

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:41 PM


LITERATUUR Abbenhuis, M.F., 1939 Arawakken in Suriname; Enquête-materiaal voor een volkenkundige studie. Paramaribo: Leo-Victor. Agrawal, A., 1995 ‘Indigenous and scientific knowledge; Some critical comments.’ Development and Change 26: 413-439. Alefs, K.H., 2005 De Bosmeesters; Een etnografische toegang tot de natuur van West-Suriname. Doctoraalscriptie CA/NWS, Universiteit van Amsterdam. Andel, T.R. van, 2000 Non-timber forest products of the Northwest District; Part 2. Georgetown: Tropenbos-Guyana Programme. Andel, T.R. van, O.S. Bánki & A. MacKniven, 2003 Commercial non-timber forest products of the Guiana shield; An inventory of commercial NTFP extraction and possibilities for sustainable harvesting. Amsterdam: NC-IUCN. Årnhem, K., 1996 ‘The cosmic food web; Human-nature relatedness in Northwest Amazon.’ In: P. Descola & G. Pálsson (eds), Nature and society; Anthropological perspectives. Londen: Routledge, pp. 185-204. Artist, M.J. & C. Madsian, 2007 West-Suriname; Wat betekent een geïntegreerde aluminiumindustrie voor de Inheemse gemeenschappen? Paramaribo: Vereniging van Inheemse Dorpshoofden in Suriname. Bailey, R.C., M. Owen, R. Rechtman & E. Zecheneter, 1989 ‘Hunting and gathering in tropical rain forest; Is it possible?’ American Anthropologist 91: 59-82. Beck, H., 2006 ‘Review of peccary-palm interactions and their ecological ramifications across the neotropics.’ Journal of Mammalogy 87(3): 519-530. Berkes, F., 1993 ‘Traditional ecological knowledge in perspective.’ In: J.T. Inglis (ed.), Traditional ecological knowledge; Concept and cases. Ottawa: IDRC, pp. 1-9. Eisenberg, J.F., 1989 Mammals of the neotropics, Vol.1; The northern neotropics. Chicago: University of Chicago Press. Fausto, C., 2007 ‘Feasting on people; Eating animals and humans in Amazonia.’ Current Anthropology 48(4): 497-530. Fragoso, J.M., 1994 The biology and ecological interactions of large mammals and large seeds in Amazonia. Gainesville: University of Florida. Koen Alefs De kunst van het niet-weten

OSO 2009-2.indd 23

23

9/4/2009 1:09:41 PM


Fragoso, J.M., 1998 ‘Home range and movement patterns of white-lipped peccary (Tayassu pecari) herd in the Northern Brazilian Amazon.’ Biotropica 30(3): 458-469. Ingold, T., 2000 The perception of the environment; Essays on livelihood, dwelling and skill. Londen: Routledge. Kambel, E.R. & F. MacKay, 2003 De rechten van inheemse volken en Marrons in Suriname. Leiden: KITLV Uitgeverij. Kiltie, R.A., 1980 Seed predation and group size in rain forest peccaries. Princeton: Princeton University Press. Kloos, P., 1971 The Maroni River Caribs of Surinam. Assen: Van Gorcum. Kloos, P., 1977 The Akuriyo of Surinam; A case of emergency from isolation. Kopenhagen: ISWGIA. [International Workgroup for Indigenous Affairs, Document 27.] Kohn, E., 2007 ‘How dogs dream; Amazonian natures and the politics of transspecies engagement.’ American Ethnologist 34(1): 3-24. Koster, J.M., 2008 ‘Hunting with dogs in Nicaragua; An optimal foraging approach.’ Current Anthropology 49(5): 935-944. Magaña, E., 1989 ‘Orale traditie, cosmologie en dagelijks leven bij de Indianen van Suriname.’ Oso, Tijdschrift voor Surinamistiek 8(2): 137-149. Magaña, E., 1993 ‘Hellemond in Zuid-Amerika; De duivel, de priester en de Indiaan.’ Oso, Tijdschrift voor Surinamistiek 12(2): 167-173. Mohkamsing-den Boer, E., 2007 ‘Dreams in Surinamese Amerindian cosmology.’ KACIKE; The Journal of Caribbean Amerindian History and Anthropology [http://www.kacike.org/ SurinameDreams.html] Mol, J.H. & F.L. van der Lugt, 2004 ‘Economische ontwikkeling en ecologische degradatie in Suriname.’ In: J.H. Mol & B. van Vliet (red.), Suriname schoon genoeg? Hulpbronnengebruik en milieubescherming in een klein Amazoneland. Utrecht: Van Arkel, pp. 175-190. Ortega y Gasset, J., 1949 ‘Het geluk van het jagen.’ In: J. Ortega y Gasset, Zelfinkeer en verbijstering; En drie andere essays. ’s-Gravenhage: HP Leopolds Uitgevers-mij, pp. 151255.

24

OSO 2009-2.indd 24

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied 2009.2

9/4/2009 1:09:41 PM


Peres, C.A., 1996 ‘Population status of white-lipped Tayassu Pecari and Collared Peccaries T. Tajacu in hunted and unhunted Amazonian forests.’ Biological Conservation 77: 115-123. Peres, C.A., 2000 ‘Effects of subsistence hunting on vertebrate community structure in Amazon forests.’ Conservation Biology 14(1): 240-253. Roth, W.E., 1913 An inquiry into the animism and folk-lore of the Guiana Indians. [www. sacred-texts.com]. Sponsel, L.E., 1986 ‘Amazon ecology and adaptation.’ Annual Review of Anthropology 15: 67-97. Viveiros de Castro, E., 2000 ‘Cosmological deixis and Amerindian perspectivism.’ Journal of the Royal Anthropological Institute 4(3): 469-488. Yost, J.A. & P.M. Kelley, 1983 ‘Shotguns, blowguns, and spears; The analysis of technological efficiency.’ In: R.B. Hames & W.T. Vickers (eds), Adaptive responses of native Amazonians. New York: Academic Press, pp. 189-224. Zulaika, J., 1993 ‘Further encounters with the Wildman.’ Ethnofoor 6(2): 21-39.

Koen Alefs is antropoloog. Voor zijn doctoraalonderzoek volgde hij in 2004 gedurende vier maanden professionele jagers uit Apoera. Zijn onderzoeksbureau Ethnographic Nature verricht veld- en literatuuronderzoek naar het gebruik en de beleving van natuur. In 2008 assisteerde hij onderzoekers van Oceanic Society en de Stichting Natuurbehoud Suriname bij het verbeteren van de methoden voor het monitoren van bedreigde zeeschildpadden in Galibi. Momenteel werkt hij aan een reisgids over de natuurgebieden van Suriname.

Koen Alefs De kunst van het niet-weten

OSO 2009-2.indd 25

25

9/4/2009 1:09:41 PM


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.