Catalogus verenigdkoninkrijk

Page 1

HET VERENIGD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN IN WEST-VLAAMSE ARCHIEFDOCUMENTEN 1815 - 1830 Jan D’hondt - Rik Opsommer - Marc Therry (red.) 2015


2


DRIE W’S VOOR HET DERDE LUSTRUM VAN HET WEST-VLAAMS ARCHIEVENPLATFORM (WAP) Als je dit leest, staat www niet alleen voor world wide web, maar ook voor het WAP dat ter gelegenheid van zijn vijftiende bijeenkomst West-Vlaamse archiefdocumenten uit de tijd van koning Willem I in de kijker plaatst. De zogeheten Hollandse tijd wekte onze speciale aandacht omdat het 200 jaar geleden is dat het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) tot stand kwam. Drie W’s dus om ons derde lustrum te vieren, geïnspireerd door de onnavolgbaar weelderige stafrijmslogan “Wij willen Willem weg! Wil Willem wijzer wezen, wij willen Willem weer!” Het WAP probeert als feitelijke vereniging de beroepskennis van West-Vlaamse archivarissen en de samenwerking tussen WestVlaamse archiefdiensten te bevorderen. Sedert 2001 organiseert het WAP in samenwerking met telkens een andere archiefdienst, jaarlijks een studie- en ontmoetingsdag. Meestal zijn er 35 à 45 deelnemers. Hieronder vindt u het lijstje van de voorbije 15 WAP-dagen met de behandelde thema’s. 26 maart 2001: Stadsarchief Veurne, “Archievensamenwerking in West-Vlaanderen” (oprichting van het WAP), 17 deelnemers 22 maart 2002: Stadsarchief Roeselare, “Nieuwe bewegingen in lokale archieven. Privacywetgeving en archiefstandaarden”, 37 deelnemers 17 maart 2003: Stadsarchief Diksmuide, “Nieuw Gemeentedecreet en archief. Archieven van kerkfabrieken”, 39 deelnemers

15 maart 2004: Stadsarchief Menen, “Geautomatiseerde documentenbeheerssystemen bij West-Vlaamse lokale openbare besturen en bedrijfsarchieven”, 43 deelnemers 21 maart 2005: Stadsarchief Oostende, “Bouwen en verbouwen van archiefbewaarplaatsen”, 39 deelnemers 27 maart 2006: Stadsarchief Waregem, “Particuliere of privaatrechtelijke archieven onder de aandacht”, 49 deelnemers 19 maart 2007: Stadsarchief Kortrijk, “Archieftentoonstellingen”, 36 deelnemers 7 mei 2008: Stadsarchief Brugge, “Kwaliteitszorg in het archief”, 50 deelnemers 17 maart 2009: Stadsarchief Harelbeke, “OCMW-archieven. Van administratie tot geschiedenis”, 47 deelnemers 16 maart 2010: Stadsarchieven Sint-Winoksbergen en Duinkerke, “Archieven in Noord-Frankrijk en hun belang voor ons”, 33 deelnemers 21 maart 2011: Stadsarchief Poperinge, “Calamiteitenpreventie en -bestrijding in archieven”, 46 deelnemers 19 maart 2012: Stadsarchief Tielt, “Oorlogsdocumenten en hun raadpleegbaarheid. De Eerste en Tweede Wereldoorlog in het archief”, 43 deelnemers 18 maart 2013: Rijksarchief Brugge, “Samenwerking in het archieyandschap”, 37 deelnemers 17 maart 2014: Stadsarchief Ieper, “Nieuwe vormen van publiekswerking bij archieven”, 40 deelnemers 16 maart 2015: Gemeentearchief Koksijde, “Zal digitalisering het papieren archief doen verdwijnen? Substitutie in theorie en praktijk” 3


Het waren 15 geslaagde bijeenkomsten waarop de deelnemers hun vakkennis verhoogden, ervaringen uitwisselden maar bovenhal hun collega’s beter leerden kennen en waarderen. Die collega’s zijn doorheen de afgelopen jaren trouwens in aantal gegroeid, voornamelijk door het vruchtbaar aanmoedigingsbeleid van de provinciale overheid sinds 1997. Om onze samenwerking extra onder de aandacht te brengen nodigden we alle West-Vlaamse archiefdiensten uit om mee te werken aan een gezamenlijk project: een rondreizende tentoonstelling en een publicatie over de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) aan de hand van WestVlaamse archiefdocumenten. Onderstaande 24 archiefdiensten hebben samen met het WAP-bestuur dit verhaal geschreven. Bisschoppelijk Archief Brugge OCMW-archief Brugge Provinciale Archiefdienst West-Vlaanderen Rijksarchief Brugge Stadsarchief Brugge Stads- en OCMW-archief Diksmuide Stadsarchief Harelbeke Gemeentearchief Heuvelland Stads- en OCMW-archief Ieper Gemeentearchief Koksijde Rijksarchief Kortrijk Stadsarchief Kortrijk 4

Stadsarchief Menen Gemeentearchief Middelkerke Stadsarchief Oostende Stads- en OCMW-archief Poperinge Stadsarchief Roeselare Stads- en OCMW-archief Tielt Stadsarchief Torhout Stadsarchief Veurne Gemeentearchief Vleteren Stadsarchief Waregem Stadsarchief Wervik Gemeentearchief Wevelgem De tentoonstelling en de bijhorende brochure geven geen allesomvattend wetenschappelijk beeld van die bijzondere periode uit onze geschiedenis. Zij brengen eerst en vooral een voor iedereen toegankelijke, kaleidoscopische kijk op de zogeheten Hollandse tijd via sprekende archiefstukken. Het is tevens de bedoeling om de rijke verscheidenheid aan West-Vlaamse archiefdocumenten en de instellingen die deze archieven bewaren aan een ruimer publiek voor te stellen. Op basis van de keuzes en voorstellen van elke deelnemende archiefdienst, ontstaat een mooi sfeerbeeld verdeeld over zeven thema’s: 1. Gevierd en verguisd (Begin en einde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en koninklijke bezoeken) 2. Gezag en grenzen (Bestuurlijke organisatie) 3. Frans, Vlaams, Nederlands? (Taal en cultuur)


4. Wegen naar welvaart (Verkeersinfrastructuur en economisch leven) 5. Nood zoekt solidariteit (Sociaal leven en maatschappelijk welzijn) 6. Met een schone lei (Onderwijs) 7. Godsvrucht op Willems wijze? (Kerk en religie) De tentoonstelling, met kwalitatief hoogstaande reproducties van archiefdocumenten, wordt feestelijk geopend op de 15de WAPdag op maandag 16 maart 2015 in Koksijde. Daarna maakt de tentoonstelling een rondreis doorheen de provincie. Op elke locatie kan de fototentoonstelling aangevuld worden met originele stukken uit de Hollandse periode. Om het verleden te ontdekken en te bestuderen heb je historische relicten zoals gebouwen, voorwerpen, afbeeldingen en geschreven stukken nodig. Archiefdocumenten zijn unieke historische bronnen die vaak tot in detail het leven en denken van onze voorouders weerspiegelen. Archiefdiensten hebben de taak om instellingen en organisaties bij te staan bij het beheersen en beheren van de documenten die zij dagelijks aanmaken. Archiefdiensten hebben ook de plicht om de sporen van ons rijk verleden zo verantwoord mogelijk te bewaren voor toekomstige generaties. Hopelijk zal dit initiatief in ruimere kring het besef verhogen van de waardevolle maatschappelijke rol die archiefdiensten spelen. Marc THERRY, WAP-voorzitter

De deelnemers aan de WAP-vergaderingen van 16 maart 2010 (Duinkerke) en 17 maart 2014 (Ieper).

5


6


1. GEVIERD EN VERGUISD Begin en einde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en koninklijke bezoeken Begin 1815 wordt feest gevierd naar aanleiding van het aantreden van koning Willem I van Oranje-Nassau als vorst van het nieuwe 8erenigd -oninkrĎk der Nederlanden 8Ďftien jaar later is de stemming in die mate omgeslagen dat de orangisten en de Nederlandse militairen in het Zuiden een regelrechte revolutie die de scheiding tussen Noord en Zuid De\egelt niet meer kunnen tegenhouden Nadat de geallieerden begin 1814 de Franse troepen uit de Zuidelijke Nederlanden hebben verdreven beslissen ze op 30 mei 1814 dat onze gebieden met Nederland zullen verenigd worden. Deze vereniging steunt op de zogenaamde “Acht Artikelen van Londen” die Willem I op 21 juli 1814 aanvaardt. Er zal een nieuwe staat ontstaan op basis van de Nederlandse grondwet maar beide landsdelen kunnen aanpassingen laten doorvoeren. De hogere Franse beambten keren begin 1814 meestal naar Frankrijk terug. De naar Parijs gevluchte prefect van het Leiedepartement, Jean-François Soult (1772-1823) krijgt bijvoorbeeld op 30 mei 1814 ontslag. Maar de plaatselijke notabelen lijken zich in de overgangsjaren 1814-1815 makkelijk aan de nieuwe politieke toestand aan te passen. Bernard Van Severen (1761-1837) die als intendant het Leiedepartement vanaf februari 1814 leidt, is zowel tijdens de Franse periode als na 1815 politiek actief. Zijn opvolger, vanaf april 1814, Constantin-François de Preud’Homme d’Hailly de Nieuport

(1748-1835), zal in de Hollandse tijd carrière maken. Ook de bijzondere commissaris Benoit Joseph Holvoet (1763-1838) die in het Leiedepartement en het Scheldedepartement voor de afhandeling van de grondwetsstemming instaat, overleeft moeiteloos de regimewissel. Prefect in enkele Franse departementen (Jemappes, Loire), zal hij onder Willem I onder andere gouverneur van Noord-Brabant en West-Vlaanderen (1822-1826) worden. Op 18 juli 1815 maakt Willem I de “Acht Artikelen” bekend. Hij verandert de basis van de Franse staatsstructuur niet. Per arrondissement (ook al een Franse indeling) kunnen de notabelen (ca. één notabele per 2000 inwoners) op 14 augustus 1815 de grondwet al dan niet goedkeuren. Op 24 augustus verklaart Willem I op basis van een Hollandse rekenwijze de grondwet als aangenomen. Willem rekent de onthoudingen immers bij de ja-stemmen. Krachtens artikel 1 verandert de naam Leiedepartement in Provincie West-Vlaanderen. Aan het hoofd staat niet langer een prefect of intendant, maar wel een commissaris. Op het plaatselijke vlak dringt de provincienaam eerst in het najaar (in de Ieperse registers van de burgerlijke stand op 20 oktober) of pas in 1816 door (in de Reningelstse registers van de burgerlijke stand op 12 januari).

7


Lokaal verloopt de overgang nog geruislozer. De meeste gemeentebesturen blijven op post. Bijvoorbeeld is in Brugge JeanJacques van Zuylen van Nyevelt, “maire” (meier) van 1813 tot 1817, in Menen Jacques Angillis van 1804 tot 1823, in Kortrijk Joseph de Jonghe van 1808 tot 1817, in Vlamertinge Joannes Onraet van 1806 tot 1820, in Heule Francis Lagae van 1802 tot 1830, enz. Enkele bestuurlijke reglementen voeren vanaf 12 mei 1817 kleinere veranderingen door, waaronder de introductie van onze huidige benaming van “burgemeester”. Op 24 augustus 1830 breekt in Brussel de Belgische revolutie uit en eind september wordt er aldaar een Voorlopig Bewind geïnstalleerd. De daaropvolgende dagen kiezen de plaatselijke besturen in WestVlaanderen de zijde van dit Voorlopig Bewind. Vooral de begin september nieuw opgerichte burgerwachten spelen hierbij een belangrijke rol. Ook in de garnizoenssteden worden de “Hollanders” vrij gemakkelijk verdreven. In Brugge verlaten de troepen op 27 september de stad. In Ieper capituleren de Hollandse troepen op 30 september waarna de meeste Hollandse militairen, vooral ofwcieren, via Oostende naar het Noorden terugkeren. Eén dag later worden in Menen de Hollandse troepen uit de stad verjaagd. In hoeverre de samenstelling van de stads- en gemeentebesturen daarna wijzigt, behoort tot de Belgische periode en is een ander verhaal. In alle geval verdwijnt de oranjegezindheid niet meteen bij een aantal leden van de elite. Rik OPSOMMER

8


VORIGE PAGINA 1. Portret van koning Willem I, olieverfschilderij van Joseph François Ducq, 1820. BRUGGE, MUSEA – GROENINGEMUSEUM, 0000.GRO0448.I Koning Willem I (Den Haag, 24 augustus 1772 – Berlijn, 12 december 1843) werd na de nederlaag van Napoleon in de slag bij Leipzig in 1813 ingehuldigd als soeverein vorst van de Verenigde Nederlanden. Op 16 maart 1815 riep hij zichzelf uit tot koning van de Verenigde Nederlanden, wat bevestigd werd op het Congres van Wenen (geëindigd op 6 juni 1815). Dit schilderij toont de vorst ten voeten uit op een balkon met zicht op het Brugse Belfort. Schilder Joseph Ducq was de eerste leraar en directeur van de Brugse Academie (1815-1829) en hofschilder van Willem I.

2. Aanplakbrief met het programma van de festiviteiten naar aanleiding van de eerste verjaardag van de bevrijding van Brugge, 9 februari 1815. BRUGGE, STADSARCHIEF, reeks 122. Plakkaten, 2e reeks, nr.55/59 Op 2 februari 1814 verlieten de Franse troepen samen met prefect Jean-François Soult en zijn administratie de hoofdstad van het Leiedepartement. Op 11 februari trokken geallieerde troepen van de “Hooge Verbonden Mogentheden” de stad binnen. Dit werd een jaar later onder meer met beiaardspel en het wapperen van de Oranjevlag op het belfort, herdacht en gevierd. Op 7 september 1814 had Willem I als staatshoofd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, zijn blijde intrede in Brugge gedaan.

9


3. Proces-verbaal van de feestelijkheden bij de aanstelling van Willem I als koning van de Nederlanden, opgetekend in de notulen van het College van burgemeester en schepenen van Poperinge, maart 1815. POPERINGE, STADSARCHIEF, nr. SAP 692.2 Op 21 maart 1815 organiseerde Poperinge een groots feest naar aanleiding van de bekendmaking van de troonsbestijging van Willem van Oranje-Nassau. ’s Ochtends verzamelde de bevolking zich, onder muzikale begeleiding op de markt. De burgemeester werd bij de ofwciële proclamatie (volgens de notulen) regelmatig door vreugdekreten onderbroken: “Vive Guillaume, vive le Roi des Pays-Bas”. Vervolgens werd de Oranjevlag aan de toren opgehangen en weerklonk artillerievuur en klokkengelui. Terwijl de notabelen genoten van het banket, vrolijkten muzikanten de rest van de festiviteiten op, nu en dan onderbroken door nieuw artillerievuur.

100


4. Aanplakbrief met de aankondiging van het bezoek van koning Willem I aan Brugge, 27 mei 1829. BRUGGE, STADSARCHIEF, reeks 122. Plakkaten, 2e reeks, nr. 59/76 Op maandagmiddag 1 juni 1829 werd koning Willem I aan de Katelijnepoort verwelkomd. Dit gebeurde door een heuse stoet met een muziekvereniging, een afdeling van de schutterij, twee taalminnende genootschappen, drie wapengilden, de Koninklijke Academie, de Kamer van Koophandel en tenslotte het stads- en armbestuur. De koning verbleef tot woensdag 3 juni in de provinciehoofdstad. Zowel bij zijn aankomst als bij zijn vertrek speelde de beiaard en luidden de klokken.

11


5. Aanplakbrief met proclamatie door koning Willem I naar aanleiding van de ongeregeldheden, 5 september 1830. KORTRIJK, RIJKSARCHIEF, Gemeentearchief Deerlijk, nr. 1916 Op 5 september 1830 laat koning Willem I dit aanplakbiljet verspreiden. De rellen van eind augustus, onder andere tijdens de operavoorstelling in Brussel van “De Stomme van Portici�, zijn net achter de rug. De vorst roept zijn landgenoten op tot kalmte en eenheid en maakt enkele maatregelen bekend. Enkele weken later zouden in Brussel nieuwe rellen uitbreken. De daaropvolgende schermutselingen leidden op 4 oktober tot het uitroepen van de Belgische onafhankelijkheid.

122


6. Lithograwe door Gobard van de aftocht van de Hollanders uit Brugge op 27 september 1830. BRUGGE, STADSARCHIEF, Iconograwsche verzameling Guillaume Michiels De Belgische Omwenteling die op 25 augustus 1830 in Brussel uitbreekt, zindert ook in Brugge na. Op 28 augustus wordt het huis van orangist Sandelin geplunderd. In september wordt een burgerwacht opgericht. Op 27 september 1830 om 8 uur ‘s morgens verlaten de Hollandse troepen Brugge via de Ezelpoort richting Oostende. Eén week later, op 4 oktober 1830 roept het Voorlopig Bewind van de Zuidelijke Nederlanden de onafhankelijkheid uit. Rechts van de poort staat een tolhuisje. 7. Lithograwe van de aftocht van de Hollanders uit Oostende op 28 september 1830. OOSTENDE, STADSARCHIEF, PT/E0017 Eén dag nadat de Nederlandse troepen Brugge verlaten, blazen ze op 28 september 1830 de aftocht in Oostende. Kort daarna zullen ook de uit Ieper afgedropen Hollandse troepen via Oostende over zee naar de Noordelijke Nederlanden terugkeren. Zicht op de oude vuurtoren en omgeving.

13


144


2. GEZAG EN GRENZEN Bestuurlijke organisatie &e nieuwe grondwet van het 8erenigd -oninkrĎk der Nederlanden bestendigde in vele opzichten de onder het (rans bewind ingerichte bestuurlĎke indeling en organisatie Zonder de verworvenheden van de Franse Revolutie wezenlĎk terug te schroeven legde Willem I een aantal eigen accenten Zo herwaardeerde hĎ onder meer gedeeltelĎk de adel Ook de overwegend Franstalige en katholieke adel in het Zuiden wist hĎ grotendeels voor zĎn regime te winnen Nadat de Fransen begin 1814 waren weggetrokken uit WestVlaanderen, nam Bernard van Severen het bestuur van het Leiedepartement over. Hij werd in april 1814 opgevolgd door intendant Constantin de Preud’homme d’Hailly de Nieuport. De onlusten ten gevolge van de herhaalde regimewisselingen, werden zoveel mogelijk bestreden. Het herstel van de orde gebeurde door bevestiging van de Napoleontische wetgeving en bestuursvorm.

De Tweede Kamer werd vanuit de verschillende Provinciale Staten volgens een standenvertegenwoordiging samengesteld. De duur van een mandaat in de Tweede Kamer was beperkt tot drie jaar. Jaarlijks werd één derde van de leden gekozen of herverkozen. Daarnaast voorzag de grondwet nieuwe rechten zoals de vrijheid van drukpers, het petitierecht, de godsdienstvrijheid, de openbaarheid van de vergaderingen van de Tweede Kamer, enz. Als één van de 17 provincies van het koninkrijk werd WestVlaanderen bestuurd door een rechtstreeks door Willem I benoemde gouverneur, bijgestaan door een Gouverneursraad, de Gedeputeerde Staten en de Provinciale Staten.

In de daaropvolgende maanden groeide de idee voor de samenvoeging van de Zuidelijke Nederlanden bij het Noorden onder Willem I, wat uiteindelijk bekrachtigd werd in de besluiten van het Congres van Wenen (9 juni 1815).

De West-Vlaamse gouverneurs: Joseph Benoît de Loën d’Enschede (1756-1844) van 4 oktober 1815 tot 21 december 1820 Hyacinthe Charles van der Fosse (1770-1834) van 1 januari 1821 tot 5 december 1822 Benoît Joseph Holvoet (1763-1838) van 6 december 1822 tot 8 mei 1826 Ferdinand François Xavier de Baillet (1789-1842) van 9 mei 1826 tot 27 september 1830

Op basis van de grondwet van 24 augustus 1815 kreeg het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden een tweekamerstelsel. De Staten-Generaal bestonden uit een Eerste Kamer van aristocraten die rechtstreeks en voor het leven door de vorst benoemd waren.

De West-Vlaamse Provinciale Staten telden aanvankelijk 81 leden en naderhand, ingevolge het Koninklijk Besluit van 30 mei 1825, 83 leden, die acht vertegenwoordigers stuurden naar de Tweede Kamer. Van de 81 of 83 leden waren er aanvankelijk 12 en na mei 15


1825, 14 voor de Ridderschap of de adel, 33 voor de steden en 36 voor het platteland. De door Willem I ingestelde Ridderschap koos zelf direct zijn 12 of 14 vertegenwoordigers. De Statenleden vanuit de steden en vanuit het platteland werden getrapt door die lokale besturen voorgedragen. De hoogste betalers van directe belastingen in de steden en van grondlasten op het platteland, duidden een kiescollege aan dat dan de geschikte Statenleden koos. De Provinciale Staten werden op 1 juli 1816 onder het voorzitterschap van de gouverneur te Brugge geïnstalleerd. Zij kwamen minstens één keer per jaar samen in juli. De bevoegdheden omvatten: toepassing van de centrale wetten, toezicht op de lokale besturen, openbare werken en bevordering van de economische ontwikkeling in West-Vlaanderen. De Gedeputeerde Staten, bestaande uit negen en (na mei 1825) zeven leden, waren samen met de gouverneur verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur in de provincie en voor de uitvoering van de centrale wetten. De leden van de Gedeputeerde en de Provinciale Staten hadden een mandaat voor drie jaar, vanaf mei 1825 voor zes jaar. Om hen te (her) verkiezen vonden vanaf 1818 jaarlijkse of tweejaarlijkse verkiezingen plaats, telkens voor één derde van de leden. De Koninklijke Besluiten van 12 mei 1817 en 5 januari 1824 regelden het bestuur in de 15 steden en de Koninklijke Besluiten van 3 januari 1818 en 23 juli 1825 de organisatie in de plattelandsgemeenten. 166

Zo werden het aantal, de bevoegdheden, de mandaatduur, de vergaderwijze en de verkiezingswijze van burgemeesters, schepencolleges of assessorencolleges en gemeenteraden vastgelegd. Ook de aanstelling en de taken van de secretarissen, ontvangers en districtscommissarissen werd geregeld. De 15 steden waren: Brugge, Diksmuide, Ieper, Izegem, Kortrijk, Menen, Nieuwpoort, Oostende, Poperinge, Roeselare, Tielt, Torhout, Veurne, Waasten en Wervik. Het platteland omvatte 12 districten. Ze stonden onder toezicht van een districtscommissaris en waren genoemd naar de hoofdgemeente: Avelgem, Brugge, Ieper, Kortrijk, Menen, Oostende, Poperinge, Roeselare, Tielt, Torhout, Veurne en Wakken. Bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1823 werden ze heringedeeld in acht grotere districten: Brugge, Diksmuide, Ieper, Kortrijk, Oostende, Roeselare, Tielt en Veurne. Op sociaal vlak bleven de in de Franse tijd opgerichte lokale besturen gehandhaafd. De Burelen van Weldadigheid verzorgden behoeftigden met hulp aan huis in natura. De Commissies van Burgerlijke Godshuizen stonden in voor opvang van bejaarden, vondelingen, zieken, enz. Het begrip “verkiezingen” dient voor alle bestuursniveaus wel gerelativeerd te worden: alle eerste aanstellingen in 1816-1818 gebeurden door of namens Willem I. Hetzelfde gebeurde in 1824-1825.


Tijdens het Verenigd Koninkrijk ging veel aandacht naar de openbare orde en veiligheid. Naast een staand leger van beroepsmilitairen werd vanaf 1 april 1815 een nationale militie ingericht. West-Vlaanderen moest daartoe 4.790 manschappen leveren die in evenredigheid met het bevolkingsaantal over de arrondissementen en gemeenten verdeeld werden. Voor de lichting maakte men gebruik van het Franse systeem. Er werden lijsten (conscriptie) aangelegd en men ging over tot loting wanneer er zich onvoldoende vrijwilligers aanboden. De algemene dienstplicht met loting werd dewnitief vastgelegd bij Wet van 8 januari 1817. Eenzelfde rekruteringssysteem werd gehanteerd bij het inrichten van de schutterijen, gemeentelijke milities die instonden voor de bescherming van de eigen burgers.

Vlaanderen, waar de juryrechtspraak afgeschaft werd. Willem I ijverde zeker voor economische vooruitgang. In die zin ontstonden enkele nieuwe instellingen: een (provinciale) Geneeskundige Commissie om de gezondheidszorg te controleren en te verbeteren vanaf 1818, een (provinciale) Landbouwcommissie om de landbouw te stimuleren, eveneens vanaf 1818 en een (provinciale) Commissie voor Onderwijs met toezichtsopdrachten vanaf 1821. Johan VANNIEUWENHUYSE

De politietaken kwamen grotendeels in handen van de Marechaussee (een soort Rijkswacht), die op 25 februari 1815 in Brugge aankwam en over verschillende brigades in West-Vlaanderen verspreid werd. Voor de veiligheid op het lokale vlak bestonden er daarnaast gemeentelijke politie- en brandweerkorpsen en veldwachters, waarvoor in 1829 een “Reglement op de inrigting der veldwachters in de provincie West-Vlaanderen� uitgevaardigd werd. Op gerechtelijk vlak veranderde er in 1815 nauwelijks iets. Per gerechtelijk kanton was er een vredegerecht en politierechtbank. Per gerechtelijk arrondissement (Brugge, Ieper, Kortrijk en Veurne) bestond een rechtbank van eerste aanleg voor burgerlijke en correctionele zaken, naast handelsrechtbanken. De belangrijkste wijziging betrof het in Brugge zetelende hof van assisen van West17


1. Kaart van de provincie West-Vlaanderen met de arrondissementen en de kantonale indeling van de vredegerechten, kopergravure van C. Van Baarsel et wls, Den Haag, 1820. BRUGGE – SINT-ANDRIES, PROVINCIAAL ARCHIEF WEST-VLAANDEREN, K. 134 De kaart geeft de vier arrondissementen Brugge, Ieper, Kortrijk en Veurne weer, en de kantons met hun begrenzingen, de versterkte en niet-versterkte steden, gemeenten en gehuchten, de belangrijke wegen en waterlopen, de postverbindingen en enkele opvallende bouwwerken zoals kastelen, landhuizen, molens en versterkingen. Ondanks de vraag van Jan Jozef Raepsaet (1750-1832) bij de voorbereiding tot de grondwetsherziening van 1815 om voor het Zuiden terug te keren naar de bestuurlijke indeling van voor 1794-1795 met het graafschap, kasselrijen en steden, werd geopteerd om de Franse departementale indeling te behouden. De grenzen van dit West-Vlaanderen bleven tot 1963 bijna volledig ongewijzigd. De Wet van 8 november 1962 voerde enkele taalgrenscorrecties door. De gemeenten Houthem, Komen, Neerwaasten, Ploegsteert en Waasten (allen arrondissement Ieper) en de gemeenten Dottenijs, Herzeeuw, Lowingen en Moeskroen (allen arrondissement Kortrijk) werden naar de provincie Henegouwen overgeheveld. Het kaartblad is afkomstig uit de “Atlas du Royaume des Pays-Bas, dédié à son Excellence le Ministre du Waterstaat et des Travaux Publics, etc.”, die uitgegeven werd door F.J. Weygand (Den Haag).

188


2. Bestuursmemoriaal van het Leiedepartement, voorloper van het huidig Bestuursmemoriaal van de provincie West-Vlaanderen, BogaertDumortier, Brugge, 1814. BRUGGE – SINT-ANDRIES, PROVINCIAAL ARCHIEF WEST-VLAANDEREN, Gedrukt Archief Eerste deel van 21 van wat later de “Verzameling der akten van algemeen bestuur der Provincie van West-Vlaanderen” genoemd werd. Tussen 1814 en 1830 werden de akten telkenjare in één band uitgegeven. Enkel voor de jaren 1819-1822, toen de teksten simultaan in het Nederlands en het Frans opgesteld werden, zijn er telkens twee banden. De ayevering van 1814 begint op 11 april met de mededeling van de aanstelling van Constantin de Preud’homme d’Hailly de Nieuport als intendant. De boeken zijn het ofwcieel orgaan van het provinciebestuur en inhoudelijk te vergelijken met het landelijke Staatsblad. Ze bevatten allerlei weten regelgeving uitgaande van de nationale en provinciale overheid, bestuurlijke aankondigingen en mededelingen, de opstart van rondvragen of enquêtes bij de lokale besturen voorzien van de nodige formulieren, signalementen van vermiste of voortvluchtige personen, mercurialen of marktprijzen van goederen en een jaarlijks verslag over de bestuurlijke toestand in de provincie.

19


3. Notulenboek van de gemeenteraad van Westouter, 1823-1835. HEUVELLAND, GEMEENTEARCHIEF, WES/P.B./ 172.2:504.6 In deze periode ontwikkelen zich de lokale instellingen die we nu kennen. In kleinere dorpen was er echter nauwelijks sprake van beleid. Het verslagboek van de gemeenteraad bevat slechts die beslissingen waarvan de hogere overheid de notulering oplegde en getuigt van een sterk centraal toezicht. In de zitting van 13 augustus 1823 bespreekt de gemeenteraad het verzoek om 2% van de gemeentelijke inkomsten te investeren in het herstel van de school.

20 20


4. Ofwciële erkenningsakte vanwege de Koning van het wapen van de stad Oostende, 15 september 1819. OOSTENDE, STADSARCHIEF, AW/G0035 Op 15 september 1819 bekrachtigt de Hoge Raad van Adel het Oostendse stadswapen: “zijnde een schild van goud beladen met een zwarte keper vergezeld van drie zwarte sleutels geplaatst twee en een. Het schild gedekt met een kroon van goud”. De kroon van goud is een toevoeging die voor het eerst opduikt in 1819 maar het is niet duidelijk waarom. De verschillende hypothesen hierover kunnen onvoldoende worden onderbouwd. Feit is dat Oostende de kroon op haar stadswapen aan de Hollandse periode te danken heeft.

5. Ofwciële erkenningsakte vanwege de Koning van het wapen van de stad Tielt, 10 november 1819. TIELT, STADSARCHIEF, A/128 Op 10 november 1819 bekrachtigt de Hoge Raad van Adel het Tieltse stadswapen. Opmerkelijk is dat op deze heraldische afbeelding de drie sleutels omgekeerd zijn (naar links wijzen), terwijl de stad vandaag haar wapenschild ofwcieel met drie sleutels naar rechts voert.

21


6. Naamlijst van de belastingplichtigen in Middelkerke die voldoende belastingen betalen om stemrecht te bekomen voor de verkiezingen van de Provinciale Staten van West-Vlaanderen, maart 1819. MIDDELKERKE, GEMEENTEARCHIEF, GAM/MIDMA/06 Ook tijdens de Hollandse periode bleef het cijnskiesrecht van kracht waardoor het stemrecht exclusief gereserveerd werd voor diegenen die rijk genoeg waren. Alleen wie voldoende belastingen betaalde mocht stemmen. De belastingen die in aanmerking kwamen voor het stemrecht waren de grondbelasting, de belasting op het personeel/meubilair en de belasting op deuren en vensters. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het merendeel van de stemgerechtigden op deze kiezerslijst (adellijke) grootgrondbezitters waren uit steden als Brugge en Oostende. Een opmerkelijke naam is die van baron Franรงois de Serret (1767-1849), burgemeester van Brugge (1800 tot 1803) tijdens de Franse tijd. In 1816 zetelde hij in de Provinciale Staten en evolueerde doorheen de jaren tot een actief tegenstander van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Met een belastingsom van 258,32 gulden voert hij de ranglijst aan. Naast deze notabelen vermeldt de lijst ook enkele bekende Middelkerkse stamfamilies zoals Cornelis, Inghelram, Muyle, Tratsaert en Vanhove.

22 22


7. Proces-verbaal van de grensbepaling van het grondgebied van de gemeente Geluwe. De kaarten tonen de grenzen met Dadizele en Moorsele, 12 mei 1830. WERVIK, STADSARCHIEF, GEM/AW/2011/2/008 De omschrijving van de werkwijze bij het bepalen van de Geluwse gemeentegrenzen met de buurgemeenten Beselare, Dadizele, Moorsele, Wervik en Menen omvat de nodige bijhorende kaarten en plannen.

23


8. Kaart bij het proces-verbaal van het nu nog geldige Frans-Nederlands grensverdrag van 28 maart 1820. HEUVELLAND, GEMEENTEARCHIEF, WES/ P.B./501.11 Deze lias bevat een afschrift van de nadere uitwerking van het verdrag van Kortrijk (28 maart 1820) waarbij de grens tussen Frankrijk en de Nederlanden werd vastgelegd. Het betrof eigenlijk een gedetailleerde uitwerking van de grensverdragen van de 18de eeuw. In het bijzonder worden hier de gemeentegrenzen tussen Westouter enerzijds en Boeschepe en Sint-Janscappel anderzijds vastgelegd. Daartoe bevat deze lias een aantal handgetekende en ingekleurde kaarten van de percelen aan beide zijden van de grens.

24 24


9. Koninklijke goedkeuring van het verzoek van de stad Veurne om de gemeente ’s Heerwillemskapelle bij Veurne te voegen, 1823. VEURNE, STADSARCHIEF, Nieuw Archief, I.3 Deze brief van 13 december 1823 betreft de ratiwcatie van Willem I gericht aan het stadsbestuur van Veurne, op het verzoek om de gemeente ’s Heerwillemskapelle bij Veurne te voegen. Bij Koninklijk Besluit van 7 september 1819 was deze fusie voltrokken, maar een later Koninklijk Besluit van 7 maart 1822 had voor twijfel gezorgd. Met dit schrijven wordt de feitelijke toestand, waarbij ’s Heerwillemskapelle reeds deel uitmaakte van de stad Veurne sinds 1819, ofwcieel goedgekeurd. Het betreft de allereerste fusie van gemeenten in West-Vlaanderen.

25


26 26


VORIGE PAGINA 10. Inschrijvingsregister van de Rustende Schutterij te Bavikhove, 1829. HARELBEKE, STADSARCHIEF, BA/MIL/53.B.1.6.5 Tijdens de Hollandse periode zijn de schutterijen eigenlijk de voortzetting van de burgerwachten uit de Franse tijd. De leden moesten plaatselijk voor de rust en veiligheid instaan. De leden opgesomd in dit register van Bavikhove zijn waarschijnlijk nooit in actie moeten komen. Er waren namelijk twee soorten schutterijen. Steden en gemeenten met een groter inwonersaantal hadden een dienstdoende schutterij. De leden hiervan moesten deelnemen aan oefeningen, parades en dergelijke. In kleinere gemeenten, zoals Bavikhove, waren er rustende schutterijen. De leden van deze militie konden enkel in noodsituaties worden opgeroepen. Een (Nederlands) Koninklijk Besluit van 4 oktober 1830 mobiliseert alle rustende schutterijen. De schutterijen moesten niet langer hun woonplaats bewaken, maar ze werden opgenomen in het Nederlandse leger dat vaak ver van huis gekazerneerd was. Hoeveel van deze mannen na de woelige septemberdagen van 1830 ook effectief aan dit bevel gehoorzaamden, is niet geweten. Op veel plaatsen werd in die dagen een nieuwe burgerwacht opgericht om de orde te bewaren. De registers zijn een interessante bron voor genealogen en onderzoekers. Naast de naam en voornamen wordt ook de bijnaam vermeld. Hierna volgen geboortedatum, geboorteplaats, woonplaats, beroep en lengte. Ook het beroep van de vader en de moeder worden opgenomen. Hoewel in principe alle mannen tussen 18 en 50 jaar konden worden opgeroepen, zien we dat in Bavikhove enkel de ongehuwde mannen uit het geboortejaar 1804 tot de schutterij behoren. In 1829 telde Bavikhove 1.153 inwoners. Daarvan waren er 15 lid van de schutterij. Het grootste deel was werk- of landman. Er zijn ook een koster, twee dienstbodes en twee wevers genoteerd. Bij twee namen staat geen beroep vermeld. Drie jongelui verhuisden. Maar dat betekende niet dat ze daarmee hun dienstplicht konden ontlopen. Ze werden opnieuw ingeschreven bij de schutterij van de gemeente waar ze gingen wonen.

11. Attest van vrijstelling voor militaire dienst in de lichtingen 1815 et 1816 van de gemeente Wevelgem. WEVELGEM, GEMEENTEARCHIEF, ARW/ P.B./0/541.2/27 Jean Franรงois De Bon kreeg omwille van zijn huwelijk vrijstelling van militaire dienst. De Franse wetten met betrekking tot de conscriptie werden vanaf 1815 bijna ongewijzigd overgenomen.

27


12. Twee akten waarin Waregemse soldaten ontslagen worden uit het leger van het Koninkrijk der Nederlanden, 15 maart 1821 en 10 maart 1830. WAREGEM, STADSARCHIEF, Eretekens nationale erkentelijkheid, GAW/P.B./691.4 De akten bevatten een uitgebreide beschrijving van de personen in kwestie en hun diensttijd en dienen als bewijs van ontslag. Ze geven een interessante kijk op het leven van de gewone soldaten aan het begin van de 19de eeuw. In de eerste akte ontslaat kolonel Hendrik Van Betun de fuselier Franciscus Messiaen van verdere dienstplicht in het leger (15 maart 1821). In de tweede akte ontslaat kolonel Stavenisse de Brauss de soldaat Josephus Vandevelde van verdere dienstplicht (10 maart 1830).

28 28


13. Koninklijk diploma met de toekenning van de titel van ridder aan Joannes Franciscus Arents de Beerteghem (1777-1835) inclusief de ingekleurde afbeelding van het wapenschild, 11 november 1822. BRUGGE, STADSARCHIEF, Familiearchief Arents-Moentack-De Melgar, nr. 2222 Joannes Franciscus Arents de Beerteghem (1777-1835) was gehuwd met Anne Marie Coppieters. Zijn vader, Guy François, was reeds geridderd tijdens de Oostenrijkse periode op 28 april 1776.

14. Akte met de toekenning van de titel van baron aan Jean Marie de Pélichy (1774-1859), inclusief de ingekleurde afbeelding van het wapenschild, 1 november 1826. BRUGGE, RIJKSARCHIEF, Archief van de Ridderschap van WestVlaanderen, nr. 1, register met afschriften van adelsbrieven verleend door koning Willem I aan inwoners van West-Vlaanderen, 1814-1830, f. 55-56 Alle adellijke inwoners van de provincie konden lid worden van de Ridderschap, die blijkens de bewaarde notulen twee à drie keer per jaar vergaderde in het stadhuis van Brugge. De Ridderschap kon oorspronkelijk 12 en vanaf medio 1825 14 vertegenwoordigers afvaardigen naar de West-Vlaamse Provinciale Staten en adviezen uitbrengen over aangelegenheden die de adelstand rechtstreeks aanbelangden. De per provincie ingerichte ridderschappen waren een middel om de overwegend katholieke Zuid-Nederlandse adel te winnen voor het nieuwe regime en het protestantse vorstenhuis.

29


30 30


3. FRANS, VLAAMS, NEDERLANDS? Taal en cultuur Willem I dacht de eenheid van zĎn koninkrĎk te versterken door in bestuurszaken in een aantal zuidelĎke provincies het gebruik van het Nederlands op te leggen Naderhand trok hĎ die maatregelen weer in Ondertussen waren in het Zuiden wel een aantal lokale genootschappen ontstaan die de Nederlandse taal en cultuur wilden bevorderen Een eerste belangrijke drager van het cultureel leven in de Zuidelijke Nederlanden was de (Franstalige) adel die op kastelen of in stadshotels doorgaans zelf beschikte over bibliotheken, rariteitenkabinetten en schilderijen- of beeldenverzamelingen, en in declamatie- en muziekkamers kunstenaars kon ontvangen. De tweede drager was de bemiddelde burgerij die via schouwburgen en theaters, en in socio-culturele kringen of sociëteiten deelnam aan een vrij intens muzikaal en literair verenigingsleven. Een derde drager was de clerus, die in kerken en kapellen, maar ook bij processies, een religieus-artistieke en culturele traditie liet zien en horen. Voor de armere burger en de landman was er de herberg of het café, het markt- of dorpsplein en de straat, waar een volkscultuur tot ontwikkeling kwam. De groeiende welstand bij de eerste twee dominerende cultuurdragers, de uitbreiding van het universitair onderwijs en het kunstonderwijs, de toename aan vrijheid van meningsuiting en de culturele rol bij de natie- of eenheidsvorming binnen het nieuwe Verenigd Koninkrijk deden het aantal producenten en de productie in de sector beduidend toenemen.

De drukpersvrijheid leidde tot nieuwe literaire producten waaronder talrijke periodieken, die door de lage prijs voor een breed publiek toegankelijk werden. Een gedeelte van de literaire wereld speelde een voorname rol bij het streven naar eenheidsvorming in de Nederlanden, meer bepaald in de strijd tegen de verfransing van het Zuiden. Om die culturele en taaleenheid tussen Noord en Zuid te bevorderen, werden de aloude rederijkerskamers gereactiveerd en werden nieuwe letterkundige genootschappen naar Noord-Nederlands model, zoals afdelingen van de “Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen” of van “Eendragt en Vaderlandsliefde” opgericht. Deze kamers en genootschappen organiseerden literaire bijeenkomsten, publiceerden of verleenden medewerking aan publicaties, hielden onderling wedstrijden en probeerden via de literatuur de vaderlandsliefde aan te wakkeren en het volk meer te ontwikkelen. In hoeverre de plastische kunsten (met onder meer de heroïserende staatsieportretten van Willem I), het muziekleven en de wetenschappen bij dit eenheidsstreven een rol speelden, blijft vooralsnog onduidelijk. Om de eenheid te bevorderen, werd een actieve taalpolitiek voor het Zuiden uitgewerkt. Op 1 oktober 1814 beval Willem, nog als gouverneur-generaal van de Zuidelijke Nederlanden, dat de in het Nederlands aangemaakte akten voortaan zonder 31


Franse vertaling konden geregistreerd worden en dat de akten van de burgerlijke stand in de taal van de streek moesten gesteld zijn. Hij deelde ook mee dat verdere maatregelen inzake het taalgebruik bij de rechtbanken zouden volgen. Het Koninklijk Besluit van 15 september 1819 verplichtte alle administratieve, militaire en rechterlijke overheden in de Vlaamse provincies Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen op vraag het Nederlands te gebruiken binnen de ambtenarij en in de omgang met particulieren. Het betrof een overgangsmaatregel, want met ingang van 1 januari 1823 was enkel en alleen nog eentalig Nederlands toegestaan. In de “Receuil des actes d’administration-générale de la Province de Flandre-Occidentale / Verzameling der akten van algemeen bestuur der Provincie van West-Vlaanderen” is deze ontwikkeling perfect te volgen. Tot en met 1818 zijn de teksten uitsluitend in het Frans opgenomen, vanaf 1819 simultaan in het Nederlands en het Frans (met enkel een Franstalige index) en vanaf 1823 volledig in het Nederlands. Toen duidelijk werd dat de taaldwang juist tweedracht veroorzaakte, werd bij Koninklijk Besluit van 4 juni 1830 opnieuw taalvrijheid ingevoerd. Johan VANNIEUWENHUYSE

32 32


1. Inzending van de Ieperse stadsarchivaris Jean-Jacques Lambin (1765-1841) voor een dichttornooi in Ieper, twee maanden na de slag bij Waterloo, op 27 augustus 1815. IEPER, STADSARCHIEF, Ieperse Aanwinsten 70 Jean-Jacques Lambin (1765-1841) staat bekend als een overtuigde orangist. Hij ijvert ervoor dat de Ieperse rederijkerskamer “De Getrouwe van Herten” de Noord-Nederlandse spelling overneemt. In 1824 richt hij mee de nieuwe nog meer pro-Nederlandse rederijkerskamer “Alpha en Omega” op. Voorts is hij lid van de Ieperse afdeling van “Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen” een andere culturele pro-Nederlandse vereniging. In één van zijn handschriften heeft hij zijn literaire werk uit de periode 1809-1823 verzameld. De deelnemers aan het dichttornooi op 27 augustus 1815 kregen als opgave: “Beschrijft in heldendicht de manhaftigheyd der Belgen”. Uit Lambins tekst blijkt zijn afkeer voor de Fransen (“den bloedhond Mars”) en zijn bewondering voor de Nederlanders: “Neerlands milde zoomen”, “Willems gulden troon, Wen de kloekdaedigheyd van zijn roemrijken zoon”, “een lauwerstros aen Neerlands zegevaenen”.

33


2. Eigentijdse kopie van een brief van de Ieperse orangisten Jean-Jacques Lambin (1765-1841), stadsarchivaris en Justin Van Damme (1772-1843), belastingcontroleur, 1819. IEPER, STADSARCHIEF, Ieperse Aanwinsten 380 Lambin en Van Damme vragen op 8 november 1819 aan algemeen secretaris Hendrik Ravekes (1761-1841) in Amsterdam de toelating om in Ieper een afdeling van de pro-Nederlandse culturele vereniging “Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen” te mogen oprichten.

34 34


3. Register van verordeningen en beraadslagingen van het leesgezelschap van Diksmuide, 1823-1860. DIKSMUIDE, STADSARCHIEF, Oud Archief 203ter Dit register bevat de oprichtingsakte en het reglement van het (liberale) leesgezelschap van Diksmuide. In de eerste helft van de 19de eeuw kwamen er in de Nederlanden honderden leesgezelschappen voor. Kleine verenigingen waar vooraanstaande personen lid van waren. Op democratische wijze beslisten ze welke kranten en boeken er werden gekocht met het geld van de vereniging. Twintig voorname Diksmuidse burgers namen op 17 december 1823 het initiatief om het “Leesgezelschap Dixmude” op te richten. Een groot deel van hun leeslijst bestond uit Franstalige kranten. Men kon dagelijks - tussen 10.00 u. en 21.30 u. kranten lezen in de leesruimte van “Hotel La Noble Rose” op de Grote Markt. Naast gemeenschappelijk lezen, kon men ook een partijtje biljart spelen. In 1825 las men de Gazette van Brugge, Le Journal de Gand, Le Journal du Commerce d’Anvers, Le Constitutionnel des Pays-Bas en La Sentinelle de Bruxelles. Ook de Franse kranten Le Mercure du XIXe siècle en Le Constitutionnel de Paris stonden op de leeslijst. Na de Belgische onafhankelijkheid schakelde men over op de Brusselse kranten Liberal, Indépendant en Méphistophélès. Ook de Messager de Gand en de Standaert van Brugge kwamen erbij.

35


36 36


DEZE EN VORIGE PAGINA 4. Origineel manuscript, publicatie en portret van de dichteres Maria Van-Acker-Doolaeghe (1803-1884) uit Diksmuide, 1826-1876. DIKSMUIDE, STADSARCHIEF, Archief Maria Doolaeghe, 1-3 Maria Doolaeghe (Diksmuide, 25 oktober 1803–7 april 1884) was een Vlaams schrijfster. Ze bezocht de zusterschool in Ieper en leerde er Frans en Nederlands. In 1836 trouwde ze met verloskundige Bruno Van Ackere uit Kortrijk. Op de literaire prijskamp in Ieper behaalde zij in 1826 goud met het gedicht “Homerus”. Verdere bekendheid verwierf ze met haar ode “Aen de Belgische dichters”. Het is het inleidende stuk van de “Nederduitsche letteroefeningen” uit 1834. Het betreft een oproep om te werken aan de heropleving van de Nederlandstalige poëzie en was tevens een hulde aan de Vlaamse schrijvers van weleer. Haar volledige werk verscheen in 1876-1878 in Den Haag. Inhoudelijk bestaat haar oeuvre uit vaderlandse gedichten, gelegenheidspoëzie en didactische stukken (over volksbeschaving of de ontwikkeling van de vrouw). Daarnaast schreef ze stukjes waarin ze haar vrouwelijk gemoed en moederlijkheid uitstortte. Vormelijk ligt haar poëzie in de lijn van Bilderdijk, Tollens of Helmers. Voorts vertaalde Doolaeghe gedichten van buitenlandse dichters. Haar eigen werk werd vertaald in het Frans, het Engels en het Duits.

37


5. Heilwens van de Koninklijke Maatschappij van Taal- en Dichtkunst te Veurne gericht aan de burgemeester en schepenen, 2 maart 1824. VEURNE, STADSARCHIEF, Nieuw Archief, I.9 In deze brief vraagt de Koninklijke Maatschappij van Taal- en Dichtkunde te Veurne aan het stadsbestuur de goedkeuring voor het programma van een drievoudige prijskamp voor poĂŤzie, toneel en literatuur. Bovendien zal deze feestelijke prijskamp plaatsvinden op de verjaardag van Willem I, namelijk op 29 augustus 1824. Het document toont het belang van de Nederlandse taal en de aandacht die er tijdens de Hollandse periode wordt aan geschonken.

38 38


6. Arrest van het Hof van Assisen van West-Vlaanderen. Cécile D’hert, spinster in Staden, wordt vrijgesproken van medeplichtigheid aan de slagen en verwondingen door haar man, Ives Lepoutre, wever in Staden, met de steel van een riek toegebracht aan Pierre Ignace Descamps, landbouwer in Staden, 31 maart 1817. BRUGGE, RIJKSARCHIEF, Archief van het Hof van Assisen van WestVlaanderen, nr. 38, register met arresten, 27 maart 1817 – 19 januari 1818, arrest nr. 376 Het vonnis is opgesteld in het Frans. Pas vanaf 1 januari 1823 was het gebruik van het Nederlands in bestuur en gerecht in West-Vlaanderen verplicht. Typisch voor de periode van het Hollands bestuur, is het ontbreken van een jury bij de beoordeling van zware misdrijven, terwijl dit gedurende de Franse Tijd en opnieuw vanaf 1831 tot op heden wel het geval is.

39


40 40


4. WEGEN NAAR WELVAART Verkeersinfrastructuur en economisch leven In de *ollandse tĎd werd vrĎ sterk geËnvesteerd in de verbetering van de verkeersinfrastructuur en andere openbare werken De gewĎzigde staatsconteZt legde het economisch leven bepaalde beperkingen op maar opende tegelĎk nieuwe perspectieven De eenmaking van Noord en Zuid botste op nogal wat hindernissen, bij voorbeeld de taalverschillen en de totaal andere cultuur op het vlak van kerkelijke en onderwijsaangelegenheden. Op economisch gebied streefde Willem I ernaar om de sterke handelspositie van het Noorden te combineren met de industriële en agrarische troeven van het Zuiden. Hoewel dat slechts ten dele lukte en er stilaan verzet ontstond tegen het wscaal beleid, ondergingen de Zuidelijke provincies toch een metamorfose. Voortaan afgesloten van de Franse markt verminderde de continentale handel met Frankrijk, maar de heropening van de Schelde en het Oost-Indische afzetgebied deden de economie globaal groeien. De overgrote meerderheid van de WestVlaamse bevolking werkte aan het begin van de 19de eeuw in de landbouw. Opvallend was dat er in de arrondissementen Kortrijk en Roeselare relatief gezien minder mensen in de sector werkten dan in de rest van West-Vlaanderen. In 1815 stond de helft van de beroepsactieven in deze regio geregistreerd als landbouwer of landarbeider, terwijl dat in de rest van de provincie bijna 70 % was.

De zandlemige regio Kortrijk-Roeselare bleek ideaal voor de teelt van voedingsgewassen, zoals tarwe en rogge. Een groot deel van de landbouwproductie vond evenwel plaats op kleine bedrijfjes. Ter aanvulling van het inkomen ontwikkelde er zich een intensieve rurale linnennijverheid. In Midden- en Zuid-West-Vlaanderen werkte in 1815 bijna 85% van de bevolking in de landbouw en/ of textiel. Zowel het ontstaan in 1815 als het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1830 brachten de linnennijverheid zware klappen toe. De linnenhandel was aan het begin van de 19de eeuw sterk gericht op de uitvoer naar Frankrijk. Het tijdelijk wegvallen van de Franse markt na 1815 werd opgevuld door de uitvoer naar de Nederlandse koloniën, maar na 1830 ging ook deze afzetmarkt verloren. Tijdens het Hollands bewind werd het oude systeem van de wegentol in eer hersteld. Vanaf 1821 werd een nieuwe categorisering van de wegen opgesteld. De wegen van eerste klasse, van nationaal of bovenprovinciaal belang werden beheerd door Rijkswaterstaat. De provincies dienden zich te ontfermen over de wegen van tweede klasse. Tussen 1815 en 1830 werd in een nooit gezien tempo 800 km wegen aangelegd. Er kwam jaarlijks gemiddeld 50 km weg bij. Ook de private concessiehouders sprongen mee op de kar. Zij waren verantwoordelijk voor 30 % van de in deze periode aangelegde wegen. Men werkte gelijktijdig aan de bestrating van bestaande wegen en aan het vullen van hiaten in het netwerk. Daardoor kregen bepaalde regio’s die voorheen geïsoleerd waren gebleven 41


een aansluiting op het regionale wegennet. Verder ging men over tot de aanleg van regionale wegen, het herstellen van buurtwegen, en de uitbouw van dwarsverbindingen die belangrijke nationale assen onderling verbonden. Verscheidene wegen gaf men een moderner uiterlijk door het gebruik van nieuwe bestratingstechnieken, waaronder macadam (1829). Onder andere grote hiaten tussen Ieper, Diksmuide, Veurne en de Oostkust werden dank zij al die inspanningen opgevuld. Willem liet het kanaal Gent-Terneuzen graven (1827), en de Schelde ging weer open waardoor de haven van Antwerpen een heropbloei kende. Onder het Nederlandse bewind werden allerlei verbeteringwerken aan de bestaande waterlopen opgestart. De herwerking van Lovaart, de IJzer en de Ieperlee vormen hiervan de meest opmerkelijke voorbeelden. De havenstructuur in Oostende werd onder het Hollands bewind grondig onder handen genomen. Tussen 1817 en 1820 werden nieuwe werken aan de dokken, de Franse sluis, de spuikom en het verbindingskanaal Oostende-Brugge afgewerkt. Daarnaast werd er ook een militaire sluis gebouwd in 1821. In datzelfde jaar maakte men een verbinding tussen de dokken en het kanaal Slijkens-Brugge waardoor de binnenvaart verbeterde. Het door Napoleon voorziene kroonwerk ter bescherming van de haven en de drie handelsdokken werden in 1827 opgericht. Toch kon Oostende zich niet tot een Europese haven van eerste rang ontwikkelen. Kortom de zeehandel bleef beperkt, terwijl de visserij vrij bleef. Vanaf 1817 werden onder meer premies voorzien ter heropleving van de haringvisserij. De panharingvisserij, een vorm 42 42

van kleine haringvisserij die in hoofdzaak langs de kust plaatsvond (volgens de Wet van 12 maart 1818 niet verder dan één uur van wal) werd uitgeoefend door Nieuwpoortse vissersvaartuigen. Om het verkeer en de economische bedrijvigheden veilig te laten verlopen keurde Willem I op 26 december 1814 een nieuw ontwerp goed op de organisatie van de Marechaussee. De benaming Gendarmerie verdween, maar de fundamenten van de Franse organisatie bleven behouden. Het “Reglement op de politie, de discipline en de dienst der Marechaussee” van 30 januari 1815 nam de Franse regeling van 1798 grotendeels over. In verschillende steden werden voor de Marechaussee kazernes gebouwd of heringericht. Chris VANDEWALLE


1. De gedrukte toltarieven die aan de Ieperse stadspoorten worden geheven, 1820. IEPER, STADSARCHIEF, Bibliotheek 949.33/IEPE/1820 Op 9 maart 1820 legt het Ieperse stadsbestuur onder voorzitterschap van burgemeester Charles-Joseph-Marie Huughe de Peutevin (1756-1826) de tarieven voor de tol aan de stadspoorten vast. Deze worden op 19 oktober in naam van koning Willem I bekrachtigd. Kort daarop verschijnt een gedrukte versie in het Frans en het Nederlands.

2. Aanplakbrief met de verpachting van het tolrecht voor veerponten en schuiten op het kanaal Oostende-Gent, de Leie en de IJzer in WestVlaanderen, 17 november 1821. MENEN, STADSARCHIEF, VI C 44 Deze verpachting gaat uit van het provinciebestuur. De aanplakbrief is gedrukt te Brugge en ondertekend door de gouverneur Charles van der Fosse. Tijdens het Hollands bewind was er veel aandacht voor de scheepvaart en de waterwegen. Aan een aantal bruggen over deze waterwegen werd tol geheven. De plaatsnamen die we erop aantreffen zijn interessante toponiemen.

43


3. Afwche van de openbare aanbesteding voor het herstel en onderhoud van en langs buurtwegen in het Sint-Sixtusbos en het bos van Zonnebeke, 1822. POPERINGE, STADSARCHIEF, nr. SAP 114b Vanuit de administratie Waters en Bossen werd in 1822 overgegaan tot de aanbesteding van het herstellen van sloten, de omheining en de grond van wegen in het Sint-Sixtusbos in Westvleteren. Ook de renovatie van een aquaduct aan het Proosdijstraatje in het bos van Zonnebeke werd toen uitgeschreven. De werken in het bos van Zonnebeke zullen voor een deel door de overheid en voor een deel door Martin Mortier uit Wervik betaald worden.

44 44


4. Aanbesteding van de verpachting van de standplaatsen op de markt in Torhout, 1821. TORHOUT, STADSARCHIEF, nr. 406 Sedert 1780 was de woensdagmarkt een belangrijke eetwarenmarkt voor de regio Torhout-Lichtervelde-Zedelgem. De expansie ging gepaard met een heropleving van de stad door de aanleg van de grote verbindingen Brugge-Torhout-Roeselare-Menen en Oostende-Torhout in de tweede helft van de 18de eeuw. Vanaf de Hollandse tijd werden vooral de zogenaamde boterbanken - waar de lokale boerenbevolking haar zuivelproducten sleet - een groot succes met verschillende nieuwe reglementeringen. Rond dezelfde periode kwamen ook de vernieuwde paardenmarkten op die tot net voor de Eerste Wereldoorlog een groot internationaal succes bleven.

45


5. Plan in opdracht van het Roeselaarse stadsbestuur opgemaakt door landmeter Devos uit Ardooie. Het toont alle openbare wegen die kunnen geschouwd worden, smalle paden (“dosse-wegen”), molenwegen, kerkwegen en voetwegen in Roeselare. Ook de onbevaarbare waterlopen zijn ingetekend, 1822. ROESELARE, STADSARCHIEF, Kaarten, nr. 2 De kaart is getekend op een schaal van 1/1000 Nederlandse ellen. Schouwstraten zijn rijwegen die met de aanpalende grachten regelmatig gecontroleerd worden op hun staat van onderhoud. De aangelanden die hun deel van de straat en de bijhorende gracht niet goed onderhielden, riskeerden een boete. “Dosse-wegen” zijn eigenlijk dorswegen (in het West-Vlaams vaak effectief als “dosse” of “dossche” uitgesproken), weggetjes die te smal zijn voor rijtuigen maar breed genoeg voor een “dors” of “ors”, dit is een paard (vergelijk het Engelse woord “horse”). Molenwegen zijn paden die naar de op de kaart duidelijk afgebeelde windmolens leiden. Kerk- en voetwegen zijn smalle paadjes doorheen de velden of tussen hagen, muren of andere afsluitingen, waarlangs men te voet naar de kerk en het dorpscentrum kan gaan.

46 46


6. Plan voor de nieuwe ophaalbrug over het kanaal naar Nieuwpoort aan het einde van de Ooststraat in Veurne, 1828. VEURNE, STADSARCHIEF, III.4.470 Op dit plan staat nog de plaats van de oude brug aangegeven. Tijdens de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werden heel wat infrastructuurwerken aan wegen en waterlopen uitgevoerd. Een goede verbinding over de weg of via het water bevorderde het economisch leven.

7. Plan van alle openbare wegen op het grondgebied van Tielt, opgemaakt door landmeter C. Gavers, 1829. TIELT, STADSARCHIEF, K./80 Deze kaart omvat het oudste opgemeten stratenplan van Tielt met aanduidingen in kleur van de administratieve wijken (hoeken).

47


8. Bouwplan voor de decoratieve Willemspoort in Kortrijk ter vervanging van de afgebroken Menenpoort, 1827. KORTRIJK, RIJKSARCHIEF, Verzameling Kaarten en Plattegronden, nr. 117 In 1827 werd de oude Menenpoort in Kortrijk afgebroken en vervangen door een pas in 1831 voltooide sierpoort. De nieuwe stadspoort kreeg de naam van de koning. Maar na 1830 werd er opnieuw over de Menenpoort gesproken, tot op vandaag een bekend kruispunt in de stad. Na de afschafwng van het oktrooirecht in 1860 werden de Kortrijkse stadspoorten afgebroken. Ook op andere plaatsen werden stadspoorten tijdens het Hollandse bewind omgedoopt. In Brussel veranderde de naam van de Antwerpsepoort tijdelijk in Willemspoort. In 1829 bezocht koning Willem I Kortrijk. De orangistische dichter Jan-Baptist Hofman (1758-1835) bezingt zijn intrede door de Willemspoort: “… ‘k Zie aan de Willempoort dien eedlen praelstoet nadren … Hoort! Hoort, ’t kanon barst los! … Juicht, juicht, o Kortrijksanen! Uw Koning komt! … Hij komt, uw welbeminde vorst!”

48 48


9. Bouwplan voor de Marechausseekazerne in de Wijngaardstraat in Kortrijk. Pentekening met aquarel, Dominicq Tant, 1821-1822. BRUGGE – SINT-ANDRIES, PROVINCIAAL ARCHIEF WEST-VLAANDEREN, K. 260 De Marechaussee was te Kortrijk ondergebracht in het opgeheven kapucijnenklooster. Het gebouw werd gehuurd van Pierrre Charles Steur op kosten van de stad Kortrijk en de overige 21 gemeenten van het politiedistrict. De rijkswachters klaagden echter voortdurend over hun huisvesting. Het was er koud en zeer vochtig, en het gebouw vertoonde tal van gebreken onder meer aan de zoldering boven de paardenstallen en aan het plaveisel van het binnenhof. Herhaaldelijk werden er plannen opgemaakt om een geheel nieuwe kazerne voor de militairen, hun gezinnen en hun paarden te bouwen aan de Hazelaarstraat, de Houtmarkt of de Wijngaardstraat. Wegens de slechte wnanciÍle toestand van de gemeenten werd geen enkel plan gerealiseerd. Het huurcontract met Steur werd in 1822 opnieuw verlengd. Pas na de Belgische onafhankelijkheid konden de rijkswachters in 1833 aan de Houtmarkt een nieuwe kazerne betrekken.

49


10. Kaart, gemaakt door hoofdingenieur J. De Brock, van de golfbrekers voor de kust van Wenduine, Blankenberge en Heist. De kaart toont de sinds 1814 uitgevoerde versterkingswerken en de nog te verlengen strandhoofden zodat bij stormvloed de Graaf Jansdijk, die het achterliggende polderland beschermt, niet doorbroken wordt, 1829. BRUGGE, RIJKSARCHIEF, Verzameling ‘Provinciekaarten’, nr. 440 Het donkerbruin ingekleurde gedeelte van elke golfbreker geeft de lengte weer bij het vertrek van de Fransen in 1814. De lichtbruine kleur stelt de verlengingen voor die aan de strandhoofden tussen 1814 en 1825 werden aangebracht. De gele kleur geeft de verlengingen weer die de laatste drie jaar gebeurd zijn. De rode kleur toont welke verlengingen nog moeten uitgevoerd worden om helemaal op veilig te spelen. Een blauwe stippellijn in de duinen en langs en op de Graaf Jansdijk, geeft aan tot waar het water kwam bij de vloedgolf van 4 februari 1825.

50 50


11. Gemeentelijk reglement voor het strandvissen in Koksijde, met bijgevoegd een lijst van de strandvissers en een verzoekschrift van de paardenvissers, 1823. KOKSIJDE, GEMEENTEARCHIEF, Dossier 714.2-A Op 30 januari 1823 vaardigt het gemeentebestuur van Koksijde een nieuw reglement betreffende het kustvissen uit. Elke strandvisser krijgt een strook van 200 meter breed. Het was toen verboden om te paard in zee te vissen. Daaropvolgend vragen 11 paardenvissers om dit opnieuw toe te laten. Ondanks de strenge regelgeving blijft de strandvisserij tot op vandaag standhouden. Een vorm van actieve strandvisserij is het garnaalvissen te paard. Op 4 december 2013 werd de garnaalvisserij te paard in Oostduinkerke toegevoegd aan de Representatieve lijst van het Immaterieel Cultureel Erfgoed van de Mensheid.

51


12. Erfenisaangifte betreffende Pieter Jacobus Constandt, landbouwer uit Stuivekenskerke, overleden op 21 juli 1824. BRUGGE, RIJKSARCHIEF, Archief van het Kantoor van Registratie van Nieuwpoort, nr. 182, band met erfenisaangiften uit het jaar 1825. De aangifte is conform de wet in het Nederlands geregistreerd. Erfenisaangiften zijn rijke bronnen om een beeld te krijgen van de sociaal-economische situatie van uiteenlopende families en beroepsgroepen. De 19de-eeuwse erfenisaangiften van alle West-Vlaamse registratiekantoren zijn naar gelang het ressort op microwlm raadpleegbaar in de Rijksarchieven te Brugge en Kortrijk. Voor een aantal registratiekantoren zijn er nadere toegangen op de aangiften beschikbaar, gedeeltelijk ook al online.

52 52


13. Bewijs van goed gedrag en zeden, afgeleverd aan Pieter Haese door de politiecommissaris van Poperinge, 10 april 1827. VLETEREN, GEMEENTEARCHIEF, Archief van de gemeente Westvleteren, nr. 587.71 Wie als dienstmeid of knecht bij een landbouwer aan de slag wilde gaan, moest vaak een bewijs van goed zedelijk gedrag voorleggen. De politiecommissaris van Poperinge overhandigde op 10 april 1827 dit document aan Pieter Haese, die op een boerderij in Westvleteren aan de slag wilde gaan. Naast een verklaring dat er over deze man geen klachten bekend waren, werd ook een beknopte persoonsbeschrijving aan het document toegevoegd.

53


54 54


5. NOOD ZOEKT SOLIDARITEIT Sociaal leven en maatschappelijk welzijn De in de Franse tĎd opgerichte Burelen van Weldadigheid en %ommissies van de BurgerlĎke )odshuizen bleven in de *ollandse tĎd voortwerken *et aantal noodlĎdenden nam geenszins af Naast de institutionele armenzorg was er ruim plaats voor privÅ-liefdadigheid Voorts ontstonden er ook onderstandsmaatschappĎen waarin ambachtslui en andere handwerkers zich lokaal verenigden om elkaar in tĎden van nood bĎ ziekte of tegenslag te ondersteunen De sociale politiek tijdens de Hollandse periode volgde grotendeels het stramien van de openbare weldadigheid zoals die tijdens de Franse tijd was ontstaan. Elke gemeente beschikte naast een gemeentebestuur ook over een armbestuur (de voorloper van het huidige OCMW). Voor de grotere steden die een hospitaal en/of godshuizen beheerden, was er een tweeledige structuur uitgewerkt met het Bureel van Weldadigheid en de Commissie van Burgerlijke Godshuizen. Ook de Franse wetten van d’Allarde en Le Chapelier (1791) die ambachten en gilden hadden afgeschaft en een verenigingsverbod van beroepsgroepen hadden ingevoerd, bleven van kracht. De arbeiders waren het grootste slachtoffers want zij genoten omzeggens geen bescherming. Ze waren niet in staat te reageren tegen het invoeren van lagere lonen en langere werktijden. Samen met de voortschrijdende industrialisering vergrootte dit de kloof tussen de nieuwe rijken (fabrikanten en bankiers) en de nieuwe armen (het proletariaat).

Armoede was toen dagelijks prominent in het straatbeeld aanwezig. Vooral in de jaren 1816-1818 had de bevolking het hard te verduren. De oorzaken waren zowel van weerkundige aard –- de zomer van 1816 was koud en nat waardoor de graanoogst mislukte – als van internationale politieke aard. Slechte handelsverdragen met Frankrijk en Groot-BrittanniÍ stortten de textielnijverheid in een diepe crisis. Dit leidde tot voedseltekorten, stijgende voedselprijzen, grote werkloosheid en epidemieÍn waardoor de behoeftigheidsgraad van de bevolking aanzienlijk steeg. In 1816 en 1817 braken zowel in Brugge als in Kortrijk relletjes uit vanwege de te hoge voedselprijzen. Heel wat armbesturen organiseerden extra bedelingen in natura van soep, brood en kolen. Om grote volksoproeren te vermijden, deed ook de privÊ-liefdadigheid een spreekwoordelijke duit in het zakje. In deze periode werd de aardappel noodgedwongen nog meer het hoofdbestanddeel van de dagelijkse voeding. Een Koninklijk Besluit van 5 februari 1817 verbood bijvoorbeeld de stokerijen om nog langer aardappelen te gebruiken in hun productieproces. Naast de openbare en de private armenzorg was er nog de zelfhulp. Die bestond in de vorm van onderstandsmaatschappijen of arbeidsmutualiteiten, de enige toegelaten vorm van vereniging voor beroepsgroepen. Geïnspireerd op het middeleeuwse ambachtsmodel, zorgde de onderstandsmaatschappij voor een minimale onderlinge bijstand aan de leden in geval van ziekte, invaliditeit of ouderdom. In Brugge was dit reeds in de Franse tijd een succesrijke formule. Aan de vooravond van de Belgische 55


omwenteling waren in de West-Vlaamse provinciehoofdstad niet minder dan 25 beroeps-onderstandsmaatschappijen actief zoals die van de wolweversknechten, de brouwersknechten, de kleermakersknechten en de stoel- en borstelmakers. Armoede werkte ook bedelarij in de hand. Voor de Provinciale Staten van West-Vlaanderen was dit een doorn in het oog waartegen heel wat maatregelen werden genomen. Hierbij werd gekozen voor een centraliserende aanpak. Zo werden in 1821 de bedelaarswerkhuizen in Ieper en Kortrijk afgeschaft en werd het bedelaarswerkhuis in Brugge gevoelig uitgebreid en omgevormd tot een provinciaal gesticht. Binnen de openbare armenzorg bestond ook nog het principe van de leenbank of pandjeshuis waar de bevolking tijdelijk bepaalde goederen in onderpand kon geven. In West-Vlaanderen hadden drie stedelijke Commissies van Burgerlijke Godshuizen een dergelijke leenbank, namelijk Brugge, Ieper en Kortrijk. In 1827 moedigde het provinciebestuur de steden aan om spaarkassen voor de behoeftige inwoners op te richten. Kortrijk en Oostende gingen op dit voorstel in. De hierboven geschetste armenzorg betekende geenszins dat het nemen van maatregelen tegen armoede tot de hoogste prioriteit behoorde. Toen in 1826 de economische toestand ietwat verbeterde, verwittigde het provinciebestuur van West-Vlaanderen de gemeentebesturen dat “al te groote milddadigheid nadeelig kan 56 56

worden voor de lagere volksklasse�. De lagere bevolkingsklasse was in de ogen van de overheid liever lui dan moe. Jan D’HONDT


1. Atlas met beschrijving van de gronden toebehorende aan het Bureau van Weldadigheid in Tielt door landmeter C. Gavers, 1822. TIELT, STADSARCHIEF, OCMWT/BvW Tielt/E/P.B./71b Deze atlas omvat 16 ingebonden kaarten en een uitgeschreven aanduiding van de prekadastrale ligging, pachters en pachtopbrengst van de vele onroerende goederen die het armbestuur in haar bezit had. Het werd door het OCMW Tielt in uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst overgedragen aan het Stadsarchief Tielt.

57


2. Beschrijving van een snelkookketel van het type Denis Papin voor soepbedelingen, 1818. BRUGGE, OCMW-ARCHIEF, Bureel van Weldadigheid, doos 162 Heel wat steun werd verleend in natura. De drie meest uitgedeelde producten in natura waren brood, soep en kolen. Een Koninklijk Besluit van 21 november 1817 spoorde de armbesturen aan om dit door Denis Papin (1647-1712) ontworpen en door Martinus van Marum (1750-1837) geperfectioneerde type kookketels te gebruiken bij het bereiden van voedsel voor de behoeftigen.

58 58


3. Staat van de uitbetaalde pensioenen aan de behoeftige en zieke Bruggelingen voor de maand februari 1829. BRUGGE, OCMW-ARCHIEF, Jointe, 1829 Dergelijke lijsten tonen aan dat veel mensen voor hun overleven van het Brugse Bureel van Weldadigheid afhankelijk waren.

59


4. Staat van het aantal vondelingen en verlaten kinderen, onderhouden door de Burgerlijke Godshuizen van Kortrijk, 9 juni 1830. KORTRIJK, STADSARCHIEF, Modern archief Stad Kortrijk, nr. 790

60 60

De toename van het aantal verlaten kinderen in de periode 1807-1829 illustreert treffend de economische crisis aan de vooravond van de Belgische omwenteling.


5. Staat met overzicht van de broodprijzen in Rollegem, 29 maart 1822. KORTRIJK, STADSARCHIEF, Modern Gemeentearchief Rollegem, nr. 38 Voor de gemeente Rollegem bleven diverse prijszettingen van het brood bewaard. Dit toont duidelijk aan hoeveel belang er aan het basisvoedsel, namelijk het brood gehecht werd. Opvallend is dat de hoeveelheden graan in 1822 nog uitgedrukt werden in zowel Nederlandse maten (mudde) als in Vlaamse maten (hectoliter). Vanaf 1823 werd er nog enkel gesproken van een “mudde tarwe of rogge�.

61


6. Staat met overzicht van de broodprijzen in Middelkerke, 14 maart 1822. MIDDELKERKE, GEMEENTEARCHIEF, GAM/MIDMA/18 Deze overzichtsstaat bundelt heel wat interessante informatie over de broodproductie in het eerste kwart van de 19de eeuw. Naast de verschillende soorten broden die in onze contreien werden gebakken (tarwe, rogge en masteluin), krijgen we een gedetailleerd zicht op de grondstof- en productiekosten (brandstof, gist, melk, zout, maalloon en loon van de bakker). Per mud graan kon er gemiddeld tussen 100 Ă 120 kg brood worden gebakken. Het erg voedzame roggebrood is o.a. door de afwezigheid van melk en gist het goedkoopst in productie. Het document is getekend door Petrus Deputter burgemeester van Middelkerke tussen 1816 en 1830.

62 62


7. Register met de jaarrekeningen en uitbetaalde steungelden van de onderstandsmaatschappij van de Brugse behangers, 1817-1912. BRUGGE, STADSARCHIEF, Private archieven Brugge was in de 19de eeuw de stad bij uitstek waar heel wat onderstandsmaatschappijen of “gemeenzaamheden” werden gesticht. Het merendeel was gelinkt aan een ambacht of een beroepsgroep. Het was aanvankelijk de enige verenigingsvorm van arbeiders die werd gedoogd. Dergelijke verenigingen, geschoeid op het mutualiteitsbeginsel, hadden als doel om hun leden die door ziekte, invaliditeit of ouderdom geen inkomen meer hadden, een vergoeding te geven. De onderstandsmaatschappij van de behangers (“tapijtsiers”) werd gesticht in 1817. Het register met de jaarrekeningen stopt in 1912, wat laat vermoeden dat deze ambachtsmutualiteit in dat jaar ophield te bestaan.

63


8. Briefwisseling in verband met de uitreiking van een ereteken aan wijlen dokter Louis Wouters (1764-1824) wegens bewezen diensten bij de koepokinenting, 20 april 1826. TORHOUT, STADSARCHIEF, nr. 382 Dokter Louis Wouters (1764-1824), afkomstig uit Tielt was een gerenommeerde wguur in de regio waar hij door zijn voortdurende inzet voor deze koepokinentingen werd gerespecteerd. Hij stierf in zijn woning, kasteel Ravenhof, in de toenmalige Torhoutse Nieuwstraat, een site die later in handen van de familie Van Oye terecht kwam.

64 64


65


66 66


6. MET EEN SCHONE LEI Onderwijs Willem I was een verlicht despoot Zo poogde hÄŽ door meer staatscontrole het onderwÄŽs te verbeteren DaarbÄŽ kwam hÄŽ in conĆƒict met de katholieke clerus die zich als een duivel in een wÄŽwatervat weerde om zelf opnieuw meer greep op het onderwÄŽs te krÄŽgen In vergelijking met de Franse tijd was er gedurende het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden een intense aandacht voor het onderwijs. Het toezicht op het onderwijs diende voortaan te berusten bij de burgerlijke autoriteiten onder leiding van koning Willem I. De Nederlandse taal werd verplicht. Het artikel 225 van de Grondwet van 1814 – vanaf 1815 ook voor de Zuidelijke Nederlanden van kracht – bepaalde dat het onderwijs tot “de aanhoudende zorg van de regeringâ€? behoorde. Zo kwam het initiatief voor de inrichting van het onderwijs bij de uitvoerende macht. Een besluit van 1 oktober 1814 regelde het gebruik van de Nederlandse taal. Het duurde evenwel nog tot het Koninklijk Besluit van 15 september 1819 voor deze regel in West-Vlaanderen van toepassing werd. In juli 1817 werd in Lier een “kweekschool voor onderwijzersâ€? opgericht. In onze provincie was er van zo’n onderwijsinstelling voor kandidaat-onderwijzers nog geen sprake. Wel werd er ten laatste vanaf 1825 scholing en bijscholing voorzien via provinciaal georganiseerde normaalcursussen. De overheid controleerde meer en meer de kwaliwcaties van de onderwijzers in functie.

Ook op hun engagement om in het Nederlands les te geven werd toezicht gehouden. Willem I wenste dat het onderwijs in de academies niet alleen zou gericht zijn op de zogenaamde schone kunsten, maar ook op kunstambachten. Hij drong zelfs aan op enige binding met de lokale nijverheid. Zo ontstonden er tussen 1815 en 1830 opleidingen voor textielontwerpers onder meer in Kortrijk. In Brugge was er aan de academie een opleiding voor kantwerksters. Ook beschikten bijna alle tekenacademies over een afdeling bouwkundig tekenen. Met het Koninklijk Besluit van 16 januari 1823 werd het paramedisch onderwijs onder het toezicht geplaatst van de Provinciale Medische Commissie. Bij besluit van 6 januari 1823 werden de eerste opleidingen ingericht voor vroedvrouwen en heelmeesters. De opvolging en de verantwoordelijkheid werden toevertrouwd aan de provinciale overheid. De opleiding voor vroedvrouw omvatte drie lesuren per week gedurende zes maanden en dit gespreid over twee jaar. In Brugge werd in 1816 een atheneum voor middelbaar onderwijs opgestart. De vrije colleges uit onze provincie werden, als gevolg van het “Reglement van het hoger onderwijsâ€? (1816) aan overheidstoezicht onderworpen. Er werden diplomavereisten aan de leerkrachten gesteld en alle lokale bestuurscomitĂŠs dienden voortaan burgerlijk te zijn. Vanaf 1823 moesten deze 67


scholen vernederlandst worden en dat systematisch, klas per klas. In 1822 telde West-Vlaanderen zes bisschoppelijke colleges (Ieper, Kortrijk, Roeselare, Tielt, Poperinge en Veurne). Het college van Menen opende zijn poorten pas later. Vanaf 1825 werden alle bisschoppelijke colleges niet langer als volwaardige middelbare scholen erkend. Het college, tegelijk kleinseminarie, van Roeselare werd als gevolg van de Wet van 14 juni 1825 per 1 oktober van dat jaar afgeschaft. Met Kerstmis 1825 werd het college van Tielt gesloten omdat geen enkele leraar over de vereiste academische graad beschikte. De overheidsbemoeienissen verwekten heel wat wrevel bij de diocesane beleidsverantwoordelijken en bij de lokale clerus. Het Zuiden telde in 1815 naar schatting 218.000 analfabeten, tegenover slechts 23.000 in het Noorden. Koning Willem I bouwde tijdens zijn bewind in het Zuiden ongeveer 1.500 lagere scholen waar les gegeven werd in de volkstaal. Het aantal lagere schoolkinderen in de zuidelijke provincies verdubbelde van ongeveer 150.000 tot circa 300.000. In 1817 kreeg elke Zuidelijke provincie een tijdelijke jury voor middelbaar en lager onderwijs als controleorgaan. In de jaren 1821-1824 werd deze instellingen vervangen door een Commissie van Onderwijs, met schoolinspecteurs die toezicht uitoefenden op de kwaliteit van het gegeven onderricht en op de naleving van de wettelijke voorschriften. Pastoor G. De Vleeschouwer uit Tielt was hiermee belast, maar niet voor lang want in 1824 diende hij zijn 68 68

ontslag in. Hij werd opgevolgd door een leek. Op lokaal vlak hebben veel geestelijken tot de ontwikkeling van het gemeentelijk onderwijs bijgedragen. Prijsuitdelingen en openbare examens vonden meestal plaats in aanwezigheid van de pastoor, zoals bijvoorbeeld in Wakken in 1826. Niet overal nam de lokale geestelijkheid vrede met het initiatief van de gemeentelijke scholen. Het rapport van 29 november 1826 van D.J. van Ewijck, administrateur van de Afdeling Onderwijs bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken, wijst uitdrukkelijk op het verzet van de lokale clerus in onze provincie. De burgemeester van Ieper, tevens schoolopziener, merkte in een brief van 20 januari 1830 op dat de plattelandslieden door de lokale clerus tegen elke vernieuwing in het lager onderwijs werden opgezet. Dit leidde ertoe dat talrijke onderwijzers hun onderwijs op de oude voet inrichtten daar ze moeilijkheden met de pastoor wilden vermijden. Conyicten tussen de pastoor en de plaatselijke onderwijzer waren schering en inslag, met als gevolg dat de school leegliep, zoals in Koolskamp en Zwevezele in 1829, of dat de onderwijzer zijn ontslag indiende, zoals in Bellegem in 1828. In Egem raakte de school zodanig ontvolkt dat de onderwijzer moest vertrekken. De pastoors wilden niet dat de leiding van het lager onderwijs in wereldlijke handen overging. In Wijtschate was de pastoor vierkant tegen de onderwijzer die “door de geuzenkoning” was benoemd en die dus van een andere religie moest zijn. De man werd ontslagen. Volgens de jury bezat hij “geenszins die mate van zedelijke geschiktheid, welke in zijnen stand een eerste vereischte” is. In Klerken vond


de pastoor in 1828 de inmenging van de districtscommissaris en inspecteur onverdraaglijk. Hij had zelf een armenschool opgericht en werkte de openbare school tegen door druk uit te oefenen op zijn parochianen. Volgens de arrondissementscommissaris van Roeselare leed het onderwijs in de openbare instellingen onder de concurrentie van de “armen”, zeg maar werkscholen, die haast overal door geestelijken of congregaties werden bestuurd en/of begunstigd. In onze provincie telden deze werkscholen 14.333 leerlingen. Ook voor het nog minder ontwikkelde lager meisjesonderwijs golden strenge wettelijke voorschriften. Het Koninklijk Besluit van 2 mei 1822 legde aan iedere onderwijzer of onderwijzeres een “Akte van algemeene toelating” tot het geven van onderwijs op. Dit gold dus ook voor de scholen van de Dochters van Barmhartigheid en de Zusters van Sint-Vincentius a Paulo, goed voor een totaal van 28 scholen verspreid over onze provincie. Hoewel de taalpolitiek en de voortdurende bemoeienissen van de burgerlijke overheid bij Franstalige en kerkelijke onderwijskringen verzet uitlokten, won het onderwijs toch aan betekenis en niveau. Dit legde mee de basis voor een nieuwe generatie intellectuelen die een sterke afwniteit hadden met de Nederlandse taal. De beoogde alfabetisering van de kleine man bleef evenwel een vrome wens. Dat blijkt bijvoorbeeld in de regio Kortrijk-Tielt waar het alfabetisme bij de mannelijke bevolking in de jaren 1820-1830 lijkt te dalen. Philippe HAEYAERT

1. Register van beraadslagingen van het koninklijk college van Kortrijk, 1820. KORTRIJK, RIJKSARCHIEF, Archief koninklijk college van Kortrijk, nr. 1 De lessen in het koninklijk college van Kortrijk gingen op 1 oktober 1818 van start. Aanvankelijk gebeurde dat in het Frans, zoals voordien tijdens de Napoleontische periode in de “école secundaire”. Het Ministerieel Besluit van 23 november 1820 verplichtte het college echter de lessen in het Nederlands te geven. Voortaan werden Nederlandse handboeken gebruikt en werd Nederlandse grammatica gevolgd. Het gevolg was dat een gedeelte van de verfranste Kortrijkse burgerij zijn kinderen naar Noord-Franse colleges stuurde. Bij de oprichting in 1833 van het “collège de Courtrai” werd Frans opnieuw de voertaal. Pas met de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs in 1932 haalde het Nederlands dewnitief de overhand. De eerste Nederlandstalige notulen dateren van 17 december 1820. Ze vermelden expliciet het besluit van 23 november en een Nederlands handboek.

69


2. Bestek en ontwerpplan voor de bouw van een nieuw gemeentelijk schoollokaal te Snellegem, 18 april 1825. BRUGGE – SINT-ANDRIES, PROVINCIAAL ARCHIEF WEST-VLAANDEREN, Archief 1815-1830, reeks 2/592 Provinciaal bouwmeester Van Wanneghem ontwierp een nieuw schoollokaal voor een totale kost van 1.283,52 gulden. Het gemeentebestuur van Snellegem protesteerde. Er was maar 82 gulden eigen middelen op de gemeentebegroting voorzien, aan te vullen met 200 gulden vanwege de Gedeputeerde Staten. Meer dan het wat vergroten en verbeteren van het bestaande schoollokaal zat er volgens het bestuur niet in. Er waren ten slotte ook maar 20 tot 30 kinderen die met regelmaat lessen volgden. De gemeente schatte de kost van haar tegenvoorstel op 500 gulden. Dat kon gespreid over drie jaren afbetaald worden. Het gemeentebestuur vroeg dat de bouwmeester een nieuw bestek en plan zou opmaken. Deze vraag werd door de districtcommisssaris en de districtschoolopziener positief geadviseerd. Het aangepaste plan bevat gevelopstanden en plattegronden van de bestaande toestand van het lokaal (met een kleine uitbreiding bijgetekend) alsook de nieuwe toestand. Zelfs ontwerpen voor de schoolbanken en de opstelling ervan zijn ingetekend.

70 70


3. Akte van aanstelling van Amandus Pelletier als bijzonder kostschoolhouder van tweede rang in het lager onderwijs te Brugge, 4 september 1824. BRUGGE – SINT-ANDRIES, PROVINCIAAL ARCHIEF WESTVLAANDEREN, Archief 1815-1830, reeks 2/586 Pelletier was erkend als private kostschoolhouder in Brugge. Samen met enkele externe leerkrachten verschafte hij vanaf september 1824 binnen zijn instituut onderricht in lezen en schrijven, rekenkunde, Nederlands en Frans, aardrijkskunde, geschiedenis, natuurkunde, en in het nieuwe metriek stelsel. Er verbleven in zijn kostschool twee meesters-opvoeders, die toezicht hielden op de leerlingen en hen hielpen met lesherhalingen. Een geestelijke kwam er catechismusles geven. Er waren zowel interne, als half-interne en zelfs externe leerlingen. Naargelang hun vooraf verworven kennis werden ze ingedeeld in drie groepen. De prijs voor één jaar internaat bedroeg 225 gulden. Bij de aanstelling van Pelletier legde de gouverneur enkele bijzondere voorwaarden op. Zo werd hij verplicht een ondermeester aan te stellen voor het Nederlands en dit zolang hij zelf onvoldoende Nederlandse taalkennis had om de taal te onderwijzen. Er mocht in de kostschool geen Latijn of Grieks aangeboden worden. Enkel tegen de koepokken ingeënte of immune kinderen mochten toegelaten worden.

71


4. Bevoegdheidscertiwcaat voor het lager onderwijs uitgereikt aan Pierre de Meulenaere uit Beselare, 12 november 1819. BRUGGE – SINT-ANDRIES, PROVINCIAAL ARCHIEF WEST-VLAANDEREN, Archief 1815-1830, reeks 2/593b De Meulenaere hield onwettig lagere school in Beselare en werd beschuldigd van berispelijk gedrag en drankmisbruik. Ondanks het voorgelegde bekwaamheidsbewijs en zelfs een petitie te zijnen gunste vanwege 21 burgers, werd hij op 14 juli 1825 door de correctionele rechtbank van Ieper veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen en een boete van 30 gulden.

72 72

5. Uittreksel uit de resoluties van het Roeselaarse stadsbestuur, 18281829. Het College van burgemeester en schepenen laat aanplakken en afkondigen dat er eind april 1829 door de Commissie voor Onderwijs van West-Vlaanderen examens voor leerkrachten ingericht worden in het Provinciaal Hof in Brugge, 23 april 1829. ROESELARE, STADSARCHIEF, Oud Archief, nr. 59 Om aan de examens te kunnen deelnemen moeten de kandidaten ten laatste 10 dagen op voorhand hun geboorteakte en een bewijs van goed zedelijk gedrag bij de schooltoezichthouder van het district ayeveren.


6. Overzicht van de armenscholen te Brugge, 27 december 1825. BRUGGE, STADSARCHIEF, Modern Archief, Openbaar Onderwijs, XIIIb10 In armenscholen kregen kinderen uit de laagste sociale klasse gratis onderwijs. Brugge telde in 1825 volgens deze tabel zes armenscholen die door religieuzen zoals de Broeders van Liefde werden uitgebaat. De zondagsschool, die niet als een echte school mag worden beschouwd, en 2.600 behoeftige ‘leerlingen’ telde, werd ook in dit overzicht opgenomen. Eén van de andere vijf armenscholen was de leer- en werkschool van de Zusters van Liefde waar de 105 meisjes voornamelijk kantles kregen.

7. Nieuwjaarwens aan de onderwijzers, onderwijzeressen, leerlingen en milde schenkers van de zondagsschool te Brugge, gedrukt bij Weduwe De Moor en zoon, 1824. BRUGGE, STADSARCHIEF, Modern Archief, Openbaar Onderwijs, XIIIb10 Deze nieuwjaarswens, in dichtvorm, is geschreven door priester Ignatius Van Coillie (1787-1828), directeur van de Brugse zondagsschool. Deze zondagsschool ging door op twee plaatsen, in de Nieuwe Gentweg en aan de Potterierei. Behoeftige kinderen konden er op zondag twee uur onderwijs volgen dat voornamelijk was toegespitst op de catechismus.

73


74 74


7. GODSVRUCHT OP WILLEMS WIJZE? Kerk en religie De katholieke kerk in de ZuidelĎke provincies herstelt langzaam van de klappen die zĎ in de Franse tĎd te verduren heeft gekregen De inmenging van de koning in kerkelĎke en religieuze aangelegenheden wordt daarbĎ door een meerderheid van de clerus als storend en misplaatst ervaren De veel te lang aanslepende onderhandelingen over een nieuw concordaat met de paus kosten koning Willem I bloed zweet en tranen /aar ze kortwieken ook de katholieke hiÇrarchie in het koninkrĎk In de nieuwe grondwet van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van 1815 wordt de vrijheid van godsdienst en de gelijkheid van de erediensten ingeschreven. Die twee principes golden trouwens ook al tijdens het Frans bestuur. Veel katholieken in het Noorden, die lang minder rechten hebben genoten dan de protestanten, juichen dit toe, maar de meeste katholieke opiniemakers in het Zuiden hadden liever een terugkeer gezien naar de bevoorrechte en exclusieve positie die de katholieke kerk tijdens het ancien rÊgime gekend had, niet in het minst op het vlak van het onderwijs. In 1802 zijn de bisdommen Brugge en Ieper en ook een deel van het bisdom Doornik (meer bepaald het Kortrijkse) onderdeel geworden van het bisdom Gent, dat vanaf 1807 geleid wordt door de Franse prelaat Maurice de Broglie (17661821). Die ontpopt zich al gauw tot een verwoed tegenstander van godsdienstvrijheid en van staatsinmenging in kerkelijke

aangelegenheden. Onder zijn invloed verbieden de bisschoppen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 de katholieken om de eed van trouw aan de nieuwe grondwet af te leggen. Het grootste deel van de clerus in onze streken is het daarmee eens. Ook de Brugse priester Leo De Foere (1787-1851) vertolkt die mening in zijn in 1815 opgestart, onafhankelijk en fel opgemerkt tijdschrift Spectateur belge, hoewel hij de vereniging van de Nederlanden aanvankelijk verwelkomd had. Een uitgesproken voorstander van de nieuwe grondwet is Joannes A. Buydens (1760-1838), pastoor van de Onze-Lieve-Vrouwparochie en deken van Brugge. Om die reden vervangt bisschop de Broglie hem in 1817 als deken van Brugge, wat dan weer reacties uitlokt bij de burgerlijke autoriteiten. In klerikale middens zijn er echter ook personen die een goede verstandhouding tussen kerk en staat willen uitwerken. De voormalige Luikse prins-bisschop François-Antoine de MÊan (1756-1831) behoort tot die strekking. Daarom wordt hij in 1817 tot aartsbisschop van Mechelen benoemd. Met sommige medewerkers van de pauselijke curie verdedigt hij de stelling dat de eed op de grondwet louter een burgerlijke kwestie is, zonder dogmatische implicaties. Met de dood van de inmiddels verbannen Gentse bisschop de Broglie in 1821 luwt de kerkelijke oppositie tegen koning Willem I tijdelijk. Nieuwe maatregelen inzake onderwijs zullen echter nog meer kwaad bloed zetten bij een groot deel van de clerus.

75


Als verlicht despoot wil de koning het onderwijs meer onder staatscontrole brengen om het naar een hoger niveau te tillen. Het gros van de clerus ziet dit ten onrechte als een poging om het Zuiden meer protestants te maken of te laïciseren. In juni 1825 worden, op papier, alle vrije colleges opgeheven, inclusief de kleinseminaries. Bovendien worden de diocesane priesterseminaries afgeschaft en vervangen door één enkel Collegium Philosophicum in Leuven. Mede door de jarenlange onderhandelingen over een nieuw concordaat tussen de koning en de paus verzuurt de relatie tussen Willem I en de meerderheid van zijn katholieke onderdanen. Steeds meer kerkelijke leiders en katholieke politici worden aanhangers van de vroeger door hen verfoeide liberale vrijheden, omdat in dat kader ook vrijheid van onderwijs kan geëist worden. Waar zij vroeger de alliantie van troon en altaar koesterden, worden velen nu pleitbezorgers van de scheiding van kerk en staat. Vooral om die reden vormen katholieken en liberalen, die elkaar tot dan toe bestreden hebben, meer en meer samen een monsterverbond tegen de koning. Wanneer op 18 juni 1827 Willem I en paus Leo XII alsnog een concordaat sluiten, is daarin onder andere de heroprichting van het bisdom Brugge voorzien. Ook in de ontwerpteksten voor dat concordaat die koning Willem I al in 1817-1819 had voorgelegd, is hiervan reeds sprake. De koning ziet in de splitsing van het bisdom Gent immers een mogelijkheid om de de positie van zijn heftigste tegenstrever, monseigneur de Broglie, te verzwakken. De uitvoering van het concordaat van 1827 wordt vertraagd omdat in het bijzonder 76 76

de Nederlandse protestanten en de Belgische antiklerikalen dwarsliggen, wat dan weer het ongenoegen van vele katholieken verhoogt. Dit alles leidt ertoe dat de heroprichting van het bisdom Brugge pas na de Belgische onafhankelijkheid van België, in 1834 zal gerealiseerd worden. De dagdagelijkse essentie van het gelovig leven wordt tijdens de Hollandse tijd gekenmerkt door de mis op zon- en feestdagen, de verering van het Heilig Sacrament, het ontvangen van de communie en het vereren en aanroepen van Onze-Lieve-Vrouw en Gods heiligen voor uiteenlopende intenties en noden. De meeste gelovigen gaan slechts een viertal keer per jaar, op de voornaamste hoogdagen, ter communie, altijd met voorafgaandelijke biecht. Anderen houden het bij de éénmalige paasplicht. Kinderen doen hun eerste communie meestal als zij twaalf jaar worden. Hieraan gaat een intense voorbereiding met veel catechismusonderricht vooraf. Tegelijk is er een zekere erosie in de geloofsbeleving. De verplichting om rond Pasen te biechten en te communiceren wordt in de Franse en Hollandse tijd minder goed opgevolgd dan voordien. Pas vanaf de jaren 1830 komt er een lichte kentering in die trend, voornamelijk door parochiale volksmissies. Om religieuze onverschilligheid en onwetendheid bij het volk te bekampen, organiseert de clerus zondags- of armenscholen. Daar worden de beginselen van het geloof en basiskennis van lezen en schrijven bijgebracht, naast praktische vaardigheden zoals voor de meisjes het kantklossen en speldenwerken.


De Franse overheid had in 1802 de verplichting opgelegd dat het burgerlijk huwelijk aan het kerkelijk huwelijk moest voorafgaan. Dit blijft zo in de Hollandse tijd, zodat de kerk een deel van zijn greep op het huwelijk verliest, onder meer wat de kerkrechtelijk verboden graden van te nauwe bloed- en aanverwantschap betreft. Het burgerlijk recht hanteert in dat opzicht minder strenge regels. Door het uitblijven van een akkoord tussen Willem I en de paus blijven verschillende bisschopszetels langdurig vacant. Daardoor wordt de toediening van het vormsel aan verschillende generaties tieners langer dan wenselijk uitgesteld, zodat na 1830 op dat vlak een inhaalbeweging nodig is. De clerus stimuleert de oprichting of heroprichting van gelovige genootschappen, broederschappen of confrerieën genoemd. De meest voorkomende broederschappen in de eerste decennia van de 19de eeuw zijn die van de H. Rozenkrans, die van het H. Sacrament, die van de Gelovige Zielen (in het Vagevuur), en het genootschap ter bestrijding van de godslastering. Laatstgeciteerde confrerie zorgt onder andere voor de verspreiding van de eerste prenten “God ziet mij, hier vloekt men niet”, die tegen het eind van de 19de eeuw in vrijwel elk katholiek huisgezin een plaatsje veroverd hebben. Het aantal processies blijft onder Willem I sterk beperkt. Voor de uit het Noorden afkomstige militairen en ambtenaren die in het Zuiden komen werken en protestants zijn, worden hier en daar gebedshuizen ingericht. Ze oefenen op de lokale bevolking slechts een heel beperkte aantrekkingskracht uit. Marc THERRY 77


1. Gedrukte afwche over het concordaat tussen paus Leo XII en koning Willem I, 1827. KORTRIJK, RIJKSARCHIEF, Hedendaags archief van de SintMaartensparochie te Kortrijk, nr. 728 Na jarenlang onderhandelen sloot koning Willem I met paus Leo XII op 18 juni 1827 een concordaat af. Hiermee hoopte de vorst zijn conyict met de clerus te kunnen beĂŤindigen. De overeenkomst was onder andere van groot belang voor de bisschopsbenoemingen en voor de oprichting en de organisatie van de seminaries in de verschillende bisdommen. Voor West-Vlaanderen voorzag het concordaat de heroprichting van het bisdom Brugge. Sedert 1801 was dit bisdom namelijk afgeschaft. West-Vlaanderen viel op kerkelijk gebied onder Gent. De eigenlijke heroprichting van het bisdom liet evenwel op zich wachten tot 1834. Dit document illustreert de moeilijke verhouding die koning Willem I met de katholieke kerk had.

78 78


2. Politierapport over de periode maart-april 1827 in Meulebeke, 1 mei 1827. BRUGGE - SINT-ANDRIES, PROVINCIAAL ARCHIEF WESTVLAANDEREN, Archief 1815-1830, reeks 2/541a Op vraag van de gouverneur van West-Vlaanderen schetst politiecommissaris Dieryckx in zes hoofdstukken de openbare toestand in Meulebeke van 1 maart tot 30 april 1827. Hij beschrijft de algemene gemoedstoestand, de toepassing van wetten en reglementen, het optreden van de Marechaussee, het voorkomen van bedelarij, de vastgestelde misdaden en wanbedrijven, en de houding van de geestelijkheid. Voor de eerste vier thema’s ziet hij geen problemen. Onder misdaden en wanbedrijven meldt hij de verdrinking in de Devebeek van Philippe Santens uit Kruishoutem op 25 maart, een gelddiefstal bij hemzelf thuis door Casimir Bitini op 30 maart, een inbraak door Ferdinand Vereecke op 8-9 april, en een inbraak met diefstal van aardappelen door Ivo en Victoria Sagie op 19-20 april. Voorts vermeldt hij dat de pastoor en zijn drie onderpastoors wel het gebed voor de Koning zingen na de hoogmis op zondag, maar spreekt hij tegelijk zijn vermoeden uit dat ze bij de paasbiecht de absolutie zouden weigeren aan leden van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen.

79


3. Uittreksel uit een eigentijdse kopie van een verzoek door de protestantse kerkraad in Ieper gericht aan Willem I, 1822. IEPER, STADSARCHIEF, Registers Burgerlijke Godshuizen 152 De kerkraad vraagt aan de koning een gebouw exclusief voor de protestantse eredienst: “’t welk den luister van het protestantisme in dezer oord zoude verhogenen”. Daartoe willen ze de voormalige begijnhofkerk aankopen die tot het patrimonium van de Burgerlijke Godshuizen behoort. De kerkraad is samengesteld uit in Ieper gelegerde Nederlandse ofwcieren: luitenant-kolonel Willem Lobry (1773-1835), kapitein-adjudant Christiaan Oudemans (1794-1884), kapitein Johan Nicolaas Weyland en eerste-luitenant Jan Willem Themmen.

80 80


4. Lijst van de parochies met toelating om af te wijken van de normaal voorziene processiedagen, 12 april 1822. BRUGGE – SINT-ANDRIES, PROVINCIAAL ARCHIEF WEST-VLAANDEREN, Archief 1815-1830, reeks 2/534 Bij circulaire van 29 mei 1819 was voorgeschreven dat er in elke parochie slechts twee processies per jaar mochten plaatsvinden: een eerste op de zondag na Sacramentsdag (zijnde twee weken na Pinksteren) en een tweede op een dag naar keuze van de plaatselijke bisschop. In het bisdom Gent werd gekozen voor Onze-Lieve-Vrouw-ten-Hemelopneming (15 augustus). Zestien parochies in West-Vlaanderen verkregen vanwege de vicarissen-generaal van het bisdom Gent, De Meulenaere en Goethals, hierop een uitzondering. Ze mochten op een andere dag, bijvoorbeeld naar aanleiding van het feest van hun patroonheilige, een processie organiseren.

81


5. Rekeningboek van de Confrerie van de Berechting van de Gouden Portie in de Sint-Salvatorskerk in Brugge, beginnend in 1774. In zuilvorm getekende ledenlijst, 1815. BRUGGE, ARCHIEF BISDOM BRUGGE, nr. S 782 Tot aan de Franse tijd was de Sint-Salvatorskerk een collegiale kapittelkerk, waaraan drie pastoors verbonden waren, elk met hun eigen territorium of portie (in dit geval de eerste of gouden portie). Een aantal confrerieĂŤn uit het ancien rĂŠgime bleven ook in de Hollandse tijd actief. Bij de heroprichting van het bisdom Brugge (1834) werd de SintSalvatorskerk gekozen tot kathedraal.

82 82


6. Doodschuldboek van de Confrerie van de heiligen Barbara en Catharina in de Brugse Sint-Salvatorskerk vanaf 1760. Ledenlijst in 1815. BRUGGE, ARCHIEF BISDOM BRUGGE, nr. S 803 Bij elk lid wordt vermeld hoeveel hij als doodschuld zal betalen. Bemerk de verschillende munten (gulden, frank, schellingen).

83


7. Lofdicht op Carolus De Wilde (1777-1845), pastoor te Handzame, gedrukt te Diksmuide, 1818. BRUGGE, ARCHIEF BISDOM BRUGGE nr. K114 bis- 3/2/24, verzameling E.H. Paul Allossery Bij de aanstelling van een pastoor werden vaak afwches gedrukt met lofdichten op de nieuwe pastoor. De tekst van dit lofdicht bij de aanstelling van pastoor De Wilde (Hooglede 1777-Tielt 1845) in Handzame komt van de plaatselijke rederijkersgilde “Maria onder het kruis�. Dergelijke afwches bevatten meestal een chronogram of jaarschrift. Op deze en volgende afwche is het jaartal 1818 volgens twee verschillende berekeningen te zien (MDCCCVVVIII en MDLLLLLLVVIIIIIIII). De W geldt immers als VV en de Y als II. Deze afwches behoorden tot de verzameling van de priester-historicus Paul Allossery (1875-1943).

84 84


8. Lofdicht op Joannes Odou (1788-1865), pastoor te Esen, gedrukt te Diksmuide, 1822. BRUGGE, ARCHIEF BISDOM BRUGGE, nr. K114 bis – 3/2/25, verzameling E.H. Paul Allossery Ook in de aanstellingafwche van pastoor Odou (Moorsele 1788 Zwevegem 1865) in Esen zit een chronogram of jaarschrift met het jaartal 1822 verborgen (MDCLLLLVVVVII).

85


86 86


BIBLIOGRAFIE - Receuil des arrêtés, décisions, lettres et autres actes de l’Intendance départementale de la Lys / Receuil des actes d’administration-générale de la Province de FlandreOccidentale / Verzameling der akten van algemeen bestuur der Provincie van WestVlaanderen, delen 1-21, 1814-1830. - J. ART, ‘Sociocultureel leven in de Zuidelijke Nederlanden 1815-circa 1840’, in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 11, Weesp-Bussum, 1983, p. 145-156. - J. ART, Kerkelijke structuren en pastorale werking in het bisdom Gent tussen 1830 en 1914 (Standen en Landen, 71), Heule, 1977. - R. AUBERT, ‘Kerk en godsdienst in de Zuidelijke Nederlanden, 1815 – circa 1840’, in Algemene geschiedenis der Nederlanden, dl. 11, Weesp-Bussum, 1983, p. 117-127. - S. BEELEN, L. DE POORTER, P. HAEYAERT en C. VANDENBROEKE, Geschiedenis van de Vlaamse ontvoogding, Deurne, 1993. - J.A. BORNEWASSER, ‘Het Koninkrijk der Nederlanden 1815-1830’, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 11, Weesp-Bussum, 1983, p. 223-278. - M. CARLIER, ‘Jean-Jacques Lambin en Justin Van Damme als promotoren van het literaire leven in Ieper in de Hollandse tijd 1815-1830’, in Biekorf, jg. 113, 2013, p. 427-457. - M. CLOET, m.m.v. B. JANSSENS DE BISTHOVEN en R. BOUDENS (red.), Het bisdom Brugge (1559-1984). Bisschoppen, priesters, gelovigen, Brugge, 1984, p. 295-336 (bijdragen van L. Preneel, L. Collin en M. Van Eenoo). - M. CLOET, m.m.v. L. COLLIN en R. BOUDENS (red.), Het bisdom Gent (1559-1991). Vier eeuwen geschiedenis, Gent, 1991, p. 259-294 (bijdragen van R. Boudens en L. Collin). - K. DE CLERCK, ‘Letterkundig leven te Brugge in de Hollandse Tijd’, in Spiegel der letteren, jg. 6, 1962-1963, p. 270-298. - I. DE HAAN, P. DE HOED en H. TE VELDE (red.), Een nieuwe staat. Het begin van het koninkrijk der Nederlanden, Amsterdam, 2013 (in het bijzonder de bijdragen van E. Lamberts en E. Buyst). - A. DE JONGHE, De taalpolitiek van Koning Willem I in de Zuidelijke Nederlanden (1814-1830). De genesis der taalbesluiten en hun toepassing, Sint-Andries-Brugge, 1967. - M. DE VROEDE, ‘Onderwijs en opvoeding in de Zuidelijke Nederlanden 1815 - circa 1840’, in Algemene geschiedenis der Nederlanden, dl. 11, Weesp-Bussum, 1983, p. 128-138. - M. DE VROEDE, ‘Parochiale clerus en lager onderwijs in het zuiden van het koninkrijk der Nederlanden, 1815-1830’, in Trajecta, 10, 2001, p. 3-15.

- F. GEVAERT, ‘Van kreekmonding tot verkeerscentrum’, in: De Plate, 1991, p. 326. - J. GODDEERIS, Kroniek van een aangekondigde scheiding. De Hollandse tijd (18141830) & West-Vlaanderen, 2 delen (Jaarboek van de West-Vlaamse Gidsenkring 20062007), Ieper, 2006-2007. - J. KOCH, Koning Willem I 1772-1843, Amsterdam, 2013. - E. LAMBERTS, Kerk en liberalisme in het bisdom Gent (1821-1857). Bijdrage tot de studie van het liberaal katolicisme en het ultramontanisme, Leuven, 1972, p. 1-56. - R. LAURENT, ‘De havens aan de kust en aan het Zwin’, in: De Plate, 1991, p. 67. - P. ROSSEL. ‘450 jaar kerkprovincie in Vlaanderen en Nederland. Interview met Kurt Priem’, in Het Teken, jg. 81, nr. 10, mei 2009, p. 297. - R. SMET, A. VANNECKE en E. BAETEN, Historiek van het technisch en beroepsonderwijs, 1830-1990, Antwerpen-Apeldoorn, 2002. - C.A. TAMSE en E. WITTE (eds.), Staats- en natievorming in Willem I’s koninkrijk (18151830), Brussel-Baarn, 1992. - C. TERLINDEN, Guillaume Ier et l’Eglise catholique en Belgique (1814-1830), 2 dln, Brussel, 1906. - C. VANDENBROEKE, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, 1982 (2de druk). - S. VAN DE PERRE, Ter begunstiging van de volksvlijt. Middelen, misverstanden en misbaar in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, Amsterdam-Gent, 2014. - M. VAN EENOO, De parochiepriesters in de dekenij Brugge in de eerste helft van de XIXe eeuw, 1802-1848, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 2 dln, Leuven, 1978. - H. VAN GOETHEM, De taaltoestanden in het Vlaams-Belgisch gerecht 1795-1935, Brussel, 1990. - L. VENY, Compendium van het Vlaamse onderwijsrecht, deel I: Dragende beginselen van het onderwijsbestel, Brugge, 2010. - R. VOSTERS en G. JANSSENS, Sur la langue nationale. Taal en taalpolitiek in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en het jonge België (Noord en Zuid onder Willem I. 200 jaar Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, nr. 4), Den Haag, 2014. - J. WEIJERMARS, Stiefbroeders. Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I 1814-1834, Hilversum, 2012. - E. WITTE, Het verloren koninkrijk. Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie 1828-1850, Antwerpen, 2014.

87


88 88


COLOFON Auteurs van de themateksten en catalogusnotities: Dominique Aps (Stadsarchief Menen) Ann Augustyn (Stadsarchief Kortrijk) Koen Baert (Gemeentearchief Heuvelland) Caroline Beele (Gemeentearchief Koksijde) Thomas Bertrem (Stadsarchief Waregem) Frederik Bossuyt (Stadsarchief Harelbeke) Hendrik Callewier (Rijksarchief Kortrijk) Hilde De Bruyne (OCMW-archief Brugge ) Katrijn Decuypere (Stadsarchief Wervik) Jan D’hondt (Stadsarchief Brugge) Patrieck Geldhof (Stadsarchief Roeselare) Tijs Goethals (Stadsarchief Poperinge / Gemeentearchief Vleteren) Niko Gofwn/Jelle Wils (Stadsarchief Veurne) Philippe Haeyaert (Heemkundige Kring Wibilinga, Wevelgem / Heemkunde West-Vlaanderen) Michiel Mestdagh/Sonia Therssen (Stadsarchief Torhout) Rik Opsommer (Stads- en OCMW-archief Ieper) Kurt Priem (Bisschoppelijk Archief Brugge) Marc Therry (Rijksarchief Brugge) Chris Vandewalle (Stads- en OCMW-archief Diksmuide) Hannes Vanhauwaert (Stads- en OCMW-archief Tielt) Johan Vannieuwenhuyse (Provinciale Archiefdienst West-Vlaanderen) Dominique Verhaeghe (Gemeentearchief Wevelgem) Claudia Vermaut (Stadsarchief Oostende) Simon Vosters (Gemeente- en OCMW-archief Middelkerke) Drukwerk: Belgian Print Company (Oostvleteren)

Illustraties kaft: Voorzijde: Portret van koning Willem I, olieverfschilderij van Joseph François Ducq, 1820. (BRUGGE, MUSEA – GROENINGEMUSEUM, 0000.GRO0448.I) Achterzijde: Kaart van de provincie West-Vlaanderen, kopergravure van C. Van Baarsel et wls, Den Haag, 1820. (BRUGGE – SINT-ANDRIES, PROVINCIAAL ARCHIEF WEST-VLAANDEREN, K. 134)

Deze catalogus kreeg wnanciële steun van de Provincie West-Vlaanderen.

De WAP-studiedagen krijgen steun van Bruynzeel Storage Systems

WettelĎk depot: D/2015/0271/01

89


90 90


91


92


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.