Ruimte#29

Page 1

Driemaandelijks: maart - april - mei 2016

ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G

open ruimte, open blik

29


© Reporters

De Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP) werkt aan een breed draagvlak voor kwaliteit en duurzaamheid in de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. In haar werking en communicatie mikt de VRP op planologen en stedenbouwkundigen, alsmede op iedereen die met ruimte en stedenbouw bezig is. Met studiedagen, vorming, panelgesprekken, de ­publicatie van het praktijkblad Ruimte, een website en een facebookgroep voedt de vereniging het debat over theorie en praktijk in het vakgebied. Lid worden van de VRP kost € 115 (studenten € 65). Ruimte is in het lidmaatschap inbegrepen. Meer info, ook over abonnementen, op www.vrp.be. Met reacties, suggesties en voorstellen om te adverteren kan u terecht op het VRP-kantoor, Damplein 27, 2060 Antwerpen. 03 201 59 00. info@vrp.be. Ruimte is het blad van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning (VRP). Het tijdschrift besteedt aandacht aan theorie en beleid, maar vooral aan goede praktijkvoorbeelden in binnenen buitenland. Ruimte heeft ook oog voor de ruimtelijke aspecten van aanverwante sectoren (economie, mobiliteit, vastgoed, recht, architectuur, toerisme, natuur, landbouw, publiek domein, landschapsarchitectuur, woonbeleid...). Het tijdschrift verschijnt driemaandelijks.

2|


4

Thuis in de stad

6

De Kleine Ruimte

Open ruimte, open blik 8 #

EDITORIAAL

Blauwgroen wordt goud KOEN R A E Y M A EK ER S

10 #

BEPLANTING EN GROENBEHEER

Mechels groen De rol van beplanting en groenbeheer in een stedelijke context P I E T E R F O R É , S T E FA N I E D E L A R U E EN GEERT MEYSMANS

S Y LV I E VA N DA M M E , H A N S L E I N F E L D E R , PEGGY TOT TÉ, EN V ELE A NDER EN

BOSSTEDENBOUW

Bos & stad Try-outs voor een bosstedenbouw, met de gemeente Rotselaar als labo W I M WA M B E C Q

42 #

VLAAMS BOUWMEESTER

Metropolitan Landscapes Het potentieel van open ruimte in Brussel en de Rand

74 #

RUIMTE VLAANDEREN

Regieaanwijzingen voor klimaatbestendige en gezonde steden en dorpen

J U L I E M A B I L D E E N E L K E VA N E M P T E N

J O Z E F I E N H E R M Y, K A AT S M E T S , P E T E R V E R V O O R T E N C H R I S T O P H E VA N D E V O O R T

46 #

78 #

ROND DE TAFEL

‘Poten af van ’t land!’ Een tafelgesprek over open ruimte en zoveel meer KOEN R A E Y M A EK ER S

BLAUWGROENE VINGERS

Blauwgroene vingers in de Vlaamse Rand M A A RTEN SPER , JEROEN R EY NIER S EN INGR ID BEER ENS

24

# TEEB

TEEB-stad tool Baten van groen, berekend in harde euro’s FR EEK LIEBR AND

52 #

INFRASTRUCTUUR EN LANDSCHAP

A11 Infrastructuurproject zorgt voor het ontstaan van nieuw landschap BAS SMETS

30 #

70 #

INTO THE WILD 3.0

Into the Wild 3.0 Pleidooi voor een stedenbouwkundig avontuur

16 #

36 #

FINANCIËLE VEREVENINGSSYSTEMEN

Financiële vereveningen tussen lokale besturen in het kader van ruimtelijk beleid? WOU T E R DE R NAU, S T E V E N M IC H IE L S EN PETER PEETER S

82

New York Letters #1 A Tale of Two Mayors JENS AERTS

LANDELIJKE GEMEENTEN

De Slag om Olen Wapens voor een stedenbouwkundig ambtenaar in een landelijke gemeente INNE PIJPER S EN GER A R D V ERVISCH

58 #

PILOOTPROJECTEN PRODUCTIEF LANDSCHAP

Landbouw en ruimte Vijf strategische allianties

84

Ken uw Klassiekers #5 Frederick Law Olmsted

|3

E L K E VA N E M P T E N E N E L K E R O G G E

86 64 #

BURGERINITIATIEVEN

Zorgende Zorro’s Burgerinitiatieven in de Vlaamse open ruimte doorgelicht H A NS LEINFELDER , MA R JOLIJN CL AEYS E N B E N VA N D E N P U T

Recensies



Thuis in de stad Lokeren – Hoedhaar VA N FA B R I E KS R U Ï N E N A A R D U U R Z A M E WO O N W I J K

Het stadsvernieuwingsproject Hoedhaar in Lokeren is een schoolvoorbeeld van een brownfieldontwikkeling: een industriële fabrieksruïne van een voormalige haarsnijderij, met een ernstige kwikvervuiling in de ondergrond. Deze zone vlakbij het stadscentrum werd jaren aan haar lot overgelaten. Maar in 1994 werkte het gemeentebestuur van Lokeren met de intercommunale Interwaas een integraal plan uit om dit gebied een nieuwe toekomst te geven. Vanwege de nabijgelegen sociale hoogbouw werd ook de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen betrokken bij het uitgebreid overleg. Dankzij de steun van een conceptsubsidie van het Vlaams Stedenbeleid slaagde de stad erin, met BLAF Architecten en Plus Office Architecten, een integraal plan uit te tekenen. In een later stadium werkte ­Stéphane Beel Architecten, in opdracht van de private ontwikkelaar Groep Van Roey, dit plan verder uit tot een volwaardig stadsproject. Het ontwerpbureau Pauwels stond in voor het landschapsontwerp. Het project zet voornamelijk in op wonen, waarbij met ongeveer driehonderd nieuwe woningen een echte sociale mix wordt beoogd. De sociale hoogbouw wordt gesaneerd. Er moet voldoende ruimte komen voor handel, een kinderdagverblijf en een dienstencentrum, maar er wordt ook een buurtpark van 2,5 hectare aangelegd, zowel voor de nieuwe bewoners als voor de bewoners van de omliggende wijken. Dit buurtpark zal verder bouwen op aanwezige elementen zoals de meanderende Vondelbeek en het wilgen- en populierenbos. De nabijgelegen moskee wordt eveneens in het project betrokken. De ontwerpers experimenteren met verschillende woontypologieën zoals grondgebonden woningen, appartementen en budgetkavels voor eengezinswoningen. Ze stellen zichzelf hoge eisen op het vlak van duurzaamheid aan de hand van de BREEAM1-methode, de ontwikkeling van een visie op waterhuishouding in het gebied, het stimuleren van vernieuwende ideeën rond collectief particulier opdrachtgeverschap (cfr. Duitse Baugruppen) en het creëren van een autoluw gebied met gedecentraliseerd parkeren aan de rand. Dit project werd door de jury stadsvernieuwing in 2012 gehonoreerd met een steun van 2.538.000 euro. Vooral de extra inspanningen op het vlak van ecologische en sociale duurzaamheid werden sterk gewaardeerd. Het is voor het eerst dat de BREEAM-methode in Vlaanderen op dergelijke schaal wordt toegepast.

1 Building Research Establishment Environmental Assessment Method © Niels Donckers


deKleineRuimte Kalender

NIEUWE PUBLICATIE ‘DE DIJLE AAN HET WOORD/ STADSDEBAT LEUVEN’

6

In de Leuvense Dijlevallei zijn grootschalige veranderingen op til, die een structurele impact zullen hebben op de identiteit en de kwaliteit van de binnenstad. Het boek ‘De Dijle aan het woord/ Stadsdebat Leuven’ bundelt de resultaten van een internationale ontwerpworkshop aan de KU Leuven waarin ontwerpers van over de hele wereld het potentieel van ‘de Dijle als levensader voor de stad van de toekomst’ onderzochten. De scenario’s in deze publicatie tonen alvast een aantal onverwachte, gewaagde – maar daarom niet minder realistische – toekomstbeelden. Uitgeverij Public Space. Auteurs Bruno De Meulder, Joris Scheers, Guido Geenen, Yuri Gerrits, Joris Moonen, 128 blz.,€ 18. BESTELLEN www.publicspace.be

8 maart | 20 april | 11 mei Brussel

1, 2, 3, 10, 14 maart Diverse locaties

17-18 maart Brussel

© Pol De Wilde

CONGRES

© Reporters

Het prachtblad dat u in handen heeft kunt u voortaan ook raadplegen via het platform ‘OmgevingConnect’ van uitgeverij Vanden Broele. Leden en abonnees zullen binnenkort een persoonlijke toegangscode ontvangen waarmee ze Ruimte ook digitaal kunnen lezen. Voor de VRP is deze stap een eerste verkenning van de digitale wereld. Wordt dus vervolgd.

INSPIRATIESESSIES

© Oswald Devisch

RUIMTE GAAT DIGITAAL!

VRP LAB

PARTICIPEREN

DORPENBELEID

In de VRP Labs reflecteren groepen experts over belangrijke ruimtelijke thema’s. In maart start een nieuw Lab, ditmaal rond het thema ‘participeren’. Burgerparticipatie is een verplicht onderdeel van het (ruimtelijk) beleid binnen alle sectoren en op alle beleidsniveaus. Je zou dus denken dat er genoeg gelegenheden zijn om ‘vaardiger te worden in participatie’. In de praktijk blijkt dat niet zo. Participatie wordt vaak beperkt tot een vastomlijnd moment in een procedure met gevestigde methodes en standaardvragen uit participatiehandboeken. Maar participatie vraagt net om open processen waarvan het verloop niet uitgeschreven en de afloop niet gekend is. Het Lab Participeren wil onderzoeken hoe methodes, gericht op het vermijden van conflicten, kunnen omgezet worden in vaardigheden, gericht op het constructief aanpakken van conflicten. Naast theoretische reflectie is er veel aandacht voor goede praktijkvoorbeelden.

De vereniging Landelijke Gilden vindt dat het dorp als stedenbouwkundig concept en als leefgemeenschap meer aandacht zou moeten krijgen in beleidsplannen en politieke agenda’s. De vereniging zal daarom de komende twee jaar campagne voeren voor het dorp, de dorpsgemeenschap en het dorpsleven. Zo zullen onder meer inspiratiesessies over dorpenbeleid georganiseerd worden waarop diverse sprekers hun licht zullen laten schijnen over het behoud van open ruimte, het verhogen van ruimtelijke kwaliteit, het ontwikkelen van passende voorzieningen, het versterken van het sociaal netwerk, de valorisatie van het economisch weefsel en het efficiënter gebruik van transportmogelijkheden.

Atelier Bouwmeester Ravensteingalerij 54-59 1000 Brussel. Deelname: € 15/sessie (inclusief broodjesmaaltijd) INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be

MEER INFO www.landelijkegilden.be

‘OPEN RUIMTE, OPEN BLIK’ Op 17 en 18 maart heten de VRP en haar partners u hartelijk welkom op het voorjaarscongres Open ruimte, open blik. Open ruimte is veel meer dan het restje dat overblijft als we de ruimte gepland en bebouwd hebben. De schaarse open ruimte die Vlaanderen rijk is, moet oplossingen bieden voor tal van prangende kwesties die op ons afkomen: waterbeheer als antwoord op hevige regenbuien of langdurige periodes van droogte, productie van hernieuwbare energie als alternatief voor fossiele brandstoffen, gezonde voedselproductie als antwoord op de almaar groeiende bevolking … Het congres wil de kracht en het belang van open ruimte in de verf zetten en de sleutelrol van de ruimtelijk planner benadrukken. Hiervoor zorgen onder meer binnen- en buitenlandse sprekers die het thema vanuit ongewone perspectieven zullen benaderen: Julia Czerniak (Syracuse University, NY), Dirk Sijmons (TU Delft), Johan Braeckman (UGent), Tim Devos (Ndvr) en Jonathan Holslag (VUB). Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunst, Paleis der Academiën, Hertogsstraat 1, 1000 Brussel INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be


PLANDAG 2016

CONGRES PUBLIEKE RUIMTE

23 april – 10 juli Rotterdam

19 mei Tilburg (NL)

19 mei Mechelen

DE BONUS VAN PUBLIEKE RUIMTE

ZEG MAAR JESSEREN In het kader van dit themanummer over open ruimte nemen we u op 22 april mee naar Borgloon waar dan – ijs en weder dienende – de fruitbomen in volle bloei zullen staan. Het onderwerp van de dag is de ruilverkaveling Jesseren, die zich uitstrekt van Borgloon en Kortessem tot Tongeren. De ruil werd opgestart om het landschapsbeheer in de streek te verduurzamen. Door de ruilverkaveling kon de lappendeken van versnipperde, veelhoekige landbouwpercelen immers omgebouwd worden tot een economisch beter werkbaar geheel. De zaak werd meteen grondig aangepakt. Zo werd in één adem ook een fiets- en wandelnetwerk aangelegd langs het prachtige landschap en werd waardevolle natuur, zoals de typische kalkrijke en heischrale graslanden, beschermd. De aanleg van bufferstroken langs verschillende beken zal de natuurwaarde in de aanwezige valleien alleen maar vergroten. U krijgt informatie uit de eerste hand over de totstandkoming van dit indrukwekkende project. Daarnaast zullen we de omgeving te voet verkennen en halt houden bij de bekende doorkijkkerk van Gijs Van Vaerenberg. INFO EN INSCHRIJVEN www.vrp.be

© Pol De Wilde

© Reporters

IABR Fenixloods © Maarten Hajer

22 april Borgloon

THE NEXT ECONOMY

INTERNATIONALE ARCHITECTUUR BIËNNALE ROTTERDAM (IABR) De relatie tussen ruimtelijke vormgeving en de economie van de toekomst, is het onderwerp van de zevende Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (IABR). Het IABR-team, onder curatorschap van planoloog/politicoloog Maarten Hajer, wil tonen dat goed stedelijk ontwerp bijdraagt aan een betere toekomst – mits de juiste vragen worden gesteld. Hoe stemmen we samenleving/individu, productie/consumptie, middelen/grondstoffen, ruimtegebruik/territorium beter en slimmer op elkaar af? En hoe moeten ruimtelijk ontwerpers inspelen op ingrijpende toekomstige transities als klimaatverandering, verstedelijking, nieuwe technologieën, migratiestromen en toenemende ongelijkheid? De centrale tentoonstelling laat alvast een aantal mogelijke toekomstscenario’s zien. Daarnaast mag u een afwisselend programma van conferenties, lezingen en debatten verwachten. Fenixloods II Paul Nijghkade 19,1e etage Rotterdam INFO EN INSCHRIJVEN www.iabr.nl

VERRUIMEN Het thema van de VlaamsNederlandse Plandag is dit jaar 'verruimen'. Ruimtelijke ontwikkelingsvraagstukken staan zelden of nooit op zichzelf maar kaderen in bredere maatschappelijke opgaven zoals globalisering, demografie, klimaat of energie. De ruimtelijke professional is steeds meer een speler in het grotere geheel en vaak slechts een onderdeel van de oplossing. Die ‘netwerkpositie’ kan nieuwe kansen bieden om als coproducent een ruimtelijke agenda te voeren. De Plandag wil met het thema ‘verruimen’ een discussie op gang brengen over hoe planners de verschillende contextfactoren als kans kunnen aanwenden. INFO EN INSCHRIJVEN www.plandag.net

Investeringen in de publieke ruimte zorgen voor iets extra’s waar alle betrokkenen baat bij hebben: een aangenaam stads- of dorpscentrum, een gezonde leefomgeving, veilige wegen, een bloeiende horeca, grotere biodiversiteit, vlottere mobiliteit, minder overstromingen … ‘De bonus van publieke ruimte’ is het thema van het Congres Publieke Ruimte. Het programma zal dieper ingaan op het rendement of het terugverdieneffect van publieke ruimten. Een heel gamma aan economische parameters zal hierbij de revue passeren: werkgelegenheid, citymarketing, middenstand, kernontwikkeling, immobiliën, mobiliteit, natuurontwikkeling, waterbeleid, gezondheid, sociale cohesie, duurzame ontwikkeling, jeugd… Congrescentrum Lamot Van Beethovenstraat 8/10 2800 Mechelen INFO EN INSCHRIJVEN www.publiekeruimte.info

TRIP 27 mei

LANDSCHAP & ARCHITECTUUR Op vrijdag 27 mei organiseert de Beroepsvereniging Voor Architecten samen met de VRP en Kubieke Ruimte een trip Landschap & Architectuur langs enkele sites waar innovatief wordt omgegaan met de relatie tussen landschap en architectuur. Het programma van de trip is uitgewerkt rond pilootprojecten die ter plaatse toegelicht worden door betrokken studiebureaus en ontwerpers. INFO EN INSCHRIJVEN www.bva.be

7


“Don’t it always seem to go That you don’t know what you got ‘til it’s gone? They paved paradise And put up a parking lot…”


RUIMTE > EDITORIAAL

Beste lezer, Als ik één soundtrack bij het lezen van dit themadossier kan aanbevelen, is het ‘Big Yellow Taxi’ wel, Joni Mitchells ecologisch beladen wereldhit uit 1970. Anno 2016 heeft Mitchells refreintje een visionaire dimensie gekregen. Vertaal ‘paradijs’ met ‘open ruimte’, en je krijgt een welhaast realistische schets van wat er in Vlaanderen vandaag aan de hand is.

D

e tijden dat open, ‘vrije’ ruimte een onuitputtelijk goed leek, zijn voorbij. Vlaanderen begint stilaan tegen zijn zelfgebouwde ruimtelijke grenzen aan te botsen. Het besef groeit dat er binnen een paar decennia wel eens een ernstig tekort aan ademruimte zou kunnen ontstaan voor onze groeiende bevolking. En toch gaan we rustig verder met het verharden en bebouwen van wat er overblijft, à rato van zes hectare per dag. Om het met een boutade te stellen: open ruimte wordt het toekomstige goud, waar nog om gevochten zal worden als die verhardingstrend niet tot staan gebracht wordt. Hoe pak je zoiets aan? Het antwoord is eigenlijk eenvoudig: door open ruimte niet langer als een ‘overschot’ na allerhande ruimtelijke ontwikkelingen te behandelen, maar als een prioritaire randvoorwaarde bij alle ruimtegebonden opgaven. Zoiets vergt echter een algemene mentale shift, een nieuwe, lichtjes rebelse blik op onze ruimtelijke ordening – zowel bij overheid, burgers, ontwerpers als ontwikkelaars – waar we vandaag duidelijk nog niet aan toe zijn. De VRP en partners zetten alvast een eerste stap in die richting met het tweedaagse voorjaarscongres ‘Open ruimte, open blik’, waar inspiratie en strategieën voor het versterken en inrichten van open ruimte centraal zullen staan. Ruimte bezorgt u met dit themadossier alvast wat food for thought. Als vertrekpunt ontwikkelt het pamflet ‘Into the Wild 3.0’ aan de hand van zes basisstellingen een pleidooi om ‘open ruimte’ bovenaan alle werkagenda’s te plaatsen. Diezelfde stellingen

zorgden in ‘Poten af van ’t land! ’ voor een bewogen rondetafelgesprek tussen actoren uit beleid en praktijk. De topics die in deze twee bijdragen aan bod komen, worden als een rode draad in de rest van het themadossier opgepikt. U krijgt voeling met wat er bij verschillende overheden op dat vlak leeft, zowel op gemeentelijk (De Slag om Olen) als op gewestelijk niveau (Metropolitan Landscapes en Landbouw en ruimte). Maar ook de burger gaat over tot actie in zijn/haar open ruimte; getuige de Zorgende Zorro’s. Wie met eerder concrete vragen zit, zoals: ‘hoe bereken ik de waarde van open ruimte?’, of ‘hoe pak ik stedelijk groenbeheer aan?’, vindt nuttige tips in bijdragen als Mechels groen en TEEBstad tool. En tot slot zijn er in dit dossier ook inspirerende verhalen te vinden, zoals A11 (over infrastructuurprojecten die een nieuw landschap doen ontstaan) en Blauwgroene vingers in de Vlaamse Rand (over verdwenen waterlopen en beekvalleien die opnieuw ‘ruggengraten’ worden). Net als elk mooi open landschap, deint ook deze Ruimte verder uit: u vindt in de marge van het themadossier nog een aantal artikels die echo’s bevatten van de vragen die in ‘Open ruimte, open blik’ aangekaart worden. Met dank aan kernredacteurs Sylvie Van Damme, Peggy Totté en Hans Leinfelder, die met de samenstelling van dit themadossier voor een boeiend ruimtelijk avontuur hebben gezorgd. Veel leesplezier, Koen Raeymaekers

|9


Into the Pleidooi voor een stedenbouwkundig avontuur

In Vlaanderen worden elke dag zes hectare van de schaarse open ruimte bebouwd – het equivalent van twaalf voetbalvelden. Toch hebben we die open ruimte hard nodig: denk maar aan waterbeheer bij langdurige droogte of hevige regenval, hernieuwbare energie als alternatief voor fossiele brandstof, een kritische massa aan biodiversiteit om levensnoodzakelijke natuurlijke processen te garanderen, voedsel voor een verder groeiende bevolking, kwaliteitsvolle ontspannings- en belevingsruimte in een competitieve topregio.

10 |

In onze verstedelijkte context zullen we op zoek moeten gaan naar innovatieve methodes om de scheiding tussen buitengebied en stad te overstijgen. De opgave is om actief in te zetten op de fysische, ecologische, landbouwkundige en landschappelijke logica’s die bepalend zijn voor het ruimtegebruik. Open ruimte is daarbij veel meer dan het restje dat overblijft als we de ruimte gepland en bebouwd hebben. Het is een strategische ruimte, een schaars goed dat van essentieel belang is voor ons welzijn.


3.0

OPEN RUIMTE > INTO THE WILD 3.0

6 stellingen Het VRP Lab ‘Offensief Open’ boog zich in het voorjaar van 2015 in vier thema-avonden over deze kwestie en kwam tot de vaststelling dat het niet volstaat om beleidsmakers en politici te overtuigen van de kwaliteiten en mogelijkheden van open ruimte. Het wordt hoog tijd dat planners en ontwerpers, maar ook (ruimte-)ontwikkelaars zich mee engageren. De volgende zes stellingen dagen u uit om de vertrouwde, bebouwde omgeving te verlaten en u in het avontuur te storten van het ontwerp en de planning van de open ruimte. De assertieve imperatieven die in deze stellingen opduiken, zijn daarbij te interpreteren als een ‘note-to-self’ vanwege de auteurs en/of als aanbevelingen voor alle goede verstaanders die actief zijn in praktijk en beleid…

1 Hou op met open ruimte te consumeren. In een dichtbevolkte regio als Vlaanderen staat de resterende open ruimte constant onder druk. Die ruimte aansnijden voor residentiële, economische of infrastructurele behoeften kan enkel nog indien elders bebouwde of verharde ruimte terug op een kwaliteitsvolle manier wordt opengemaakt. Het schrappen van slecht gelegen woon(uitbreidings)gebieden is slechts een eerste stap in de goede richting. Bestaande ruimtelijke beleidsinstrumenten kunnen een maatschappelijk draagvlak creëren voor deze ommezwaai. Een nog beter functionerende grondenbank, waarbij de overheid stevige posities in handen heeft, kan de kansen voor grondruil verhogen en strategische keuzes tussen open en bebouwde ruimte ondersteunen. Naast een optimalisering van het planschade-planbatensysteem, kan het aangekondigde systeem van verhandelbare ontwikkelingsrechten ook de economische haalbaarheid van de maatregelen verhogen. De mogelijkheden van herverkaveling met planologische ruil, die het recente decreet landinrichting biedt, dienen volop te worden verkend. Vandaag betalen we Europa torenhoge boetes omdat we de vereiste waterkwaliteit en biodiversiteit niet halen. Door te investeren in de Vlaamse open ruimte slaan we een dubbelslag: we halen de opgelegde doelstellingen en tegelijkertijd maken

we Vlaanderen meer klimaatbestendig en vermijden we kosten ten gevolge van overstromingen of verdroging in de toekomst. Meer groen en meer recreatiemogelijkheden zijn goed voor de volksgezondheid en dus besparen we ook nog eens op uitgaven voor welzijns- en gezondheidszorg. Dit soort denken vergt niet alleen politieke moed en een langetermijnvisie, maar ook een mentaliteitswijziging. Met deze stelling trappen we misschien een open deur in, omdat de overheid al langer met planningsvoorstellen komt. Het zal echter lef vragen om die eindelijk in realiteit om te zetten en daar zullen krachtige instrumenten voor nodig zijn. Mits een duidelijk kader wordt dit uiteindelijk ook een gedeelde verantwoordelijkheid van planners/ontwerpers, ontwikkelaars en burgers.

2 Grijp elke opdracht aan om ruimte ‘open’ te maken. Zelfs residentiële, economische of infrastructurele opgaven bieden kansen om open ruimte te creëren of te versterken en zo een (beter) landschap te maken. Een kwalitatieve ruimtelijke ontwikkeling impliceert dat alle functies op een passende manier in de ruimte worden ingebracht, met aandacht voor duurzaamheid,

| 11


© De Landgenoten

12 |

esthetiek, leefbaarheid én het lokale, onderliggende landschap. Bebouwing en infrastructuur zijn nooit een opdracht op zich: ze maken samen met open ruimte altijd deel uit van een globaal landschap en van diverse stromen en relaties. Elke ingreep op een bepaalde plek heeft invloed op een andere plek. Het spreekt voor zich dat ook voor de open ruimte een geïntegreerde aanpak noodzakelijk is, met aandacht voor zowel de harde als de zachte functies, vanaf het prille begin van het besluitvormingsproces. Goed opdrachtgeverschap, kwaliteitsbewaking en beschikbaarheid van specifieke expertises zijn daarbij essentieel. Landschap maken vereist samenwerking en onderhandeling in alle fasen van het projectproces, vanaf de kennisfase tot en met de uitvoering van het project en tijdens het beheer nadien. Toegegeven: dit soort opdrachten is niet eenvoudig. Dit vraagt om expertise, maar ook om slimme en professionele communicatie, argumentatie en volharding. Hier ligt een mooie rol weggelegd voor de overheid: die kan erover waken dat in elk project de harde én de zachte functies op een evenwichtige manier naar waarde worden geschat. Dat komt tot uiting in het opstellen van goede projectprogramma’s en opdrachten, de selectie van multidisciplinair samengestelde teams en de kwaliteitsbewaking van projecten. Vele besturen en ontwikkelaars moeten landschap leren lezen en waarderen om een kwaliteitsslag te kunnen maken. De ruimtelijk planner/

ontwerper heeft als taak erover te waken dat in de loop van concrete besluitvormingsprocessen de open ruimte niet wordt opgeofferd aan sterkere ruimteclaims. Georganiseerde en nietgeorganiseerde burgers kunnen voor overheden, planners/ ontwerpers en ontwikkelaars belangrijke bondgenoten zijn om de openruimteprogramma’s in en aan te vullen.

3 Geef toe: je kan niet álles weten. Het fysisch systeem en de landschappelijke structuur zijn de bepalende logica’s voor een kwalitatief ontwerp en dito ontwikkeling van de open ruimte. Ze vormen tevens de basis voor de belangrijke ecosysteemdiensten die de open ruimte ons levert. Niet alleen in grote openruimtegebieden, maar ook in binnenstedelijke gebieden zijn ze bijzonder relevant. Watersysteem en reliëf bepalen immers waar er waterbuffering nodig en mogelijk is en wat de minimale dimensies zijn om deze buffering te realiseren. Ook de noodzakelijke verkoeling en het ecologisch functioneren van groenblauwe dooradering stellen eisen aan ligging en omvang van open ruimten in de verstedelijkte gebieden. Elk plan moet daarom vertrekken vanuit de ruimtelijke kwaliteiten van een gebied. Ruimtelijk planners/ontwerpers zijn ideaal geplaatst om de kennis van het fysisch systeem en de


OPEN RUIMTE > INTO THE WILD 3.0

4 Maak een plan dat levensvatbaar is. Een kwalitatieve open ruimte moet ook in de toekomst gewaarborgd blijven. Bij de opmaak van een ruimtelijk plan moet daarom van meet af aan worden nagedacht over de organisatie van het beheer en de nazorg, aangezien de ontwikkelaar die liever niet zelf op zich neemt

© Reporters

© Reporters

landschappelijke structuur naar waarde te schatten en mee op tafel te krijgen. Dat wil niet zeggen dat ze zelf over al die kennis moeten beschikken; daarvoor kunnen ze een beroep doen op experts inzake bodem, water, reliëf, landschap. Maar zij modereren vervolgens het gesprek tussen die experts en het ruimere publiek. Het fysisch systeem en de landschappelijke structuur vormen natuurlijk een belangrijk richtsnoer, maar het is net zo essentieel om te weten welke betekenis de open ruimte heeft of kan krijgen voor diverse maatschappelijke groepen. Samenwerking komt daardoor meer centraal te staan, met een specifieke rol voor professionals uit verschillende disciplines om de samengebrachte kennis op een realistische wijze te vertalen in ruimtelijke plannen, uitvoering en beheer. De overheid is een belangrijke opdrachtgever van projecten met ruimtelijke transformaties. Ze moet van bij de start in elke opdracht de structurerende en sturende werking van het fysisch systeem en de landschappelijke structuur opnemen. Planners/ ontwerpers mogen op hun beurt niet bang zijn om opdrachten in vraag te stellen en deze samen met de opdrachtgever te kneden. Voorts moeten ze het aandurven met de verschillende openruimtegebruikers in gesprek te gaan, tot aan de keukentafel. Ze maken uiteindelijk de ruimtelijke vertaalslag van deze kennis en expertises. In dat licht zou in de opleiding tot ruimtelijk planner meer aandacht moeten worden besteed aan communicatie, procesbegeleiding en projectmanagement. De openruimtegebruikers en het bredere publiek van hun kant mogen van een opdracht, plan of ontwerp een hogere ambitie eisen op het vlak van open ruimte, fysisch systeem en landschappelijke structuur.

Terwijl beleid en middenveldorganisaties nog vaak in termen van monofunctionele zones denken, blijken in de praktijk allerlei vormen van medegebruik het uitgangspunt om in de versnipperde Vlaamse ruimte aan uiteenlopende behoeften en verwachtingen te voldoen. Als we onze open ruimte kwaliteitsvol willen ontwikkelen, moeten we de complexe druk die op die ruimte rust, erkennen en expliciteren. Redeneren in ecosysteemdiensten kan helpen om de gevolgen van een bepaalde ontwikkeling voor een plek en haar omgeving in te schatten. Alleen maar potentiële ecosysteemdiensten karteren en hun waarde begroten, is onvoldoende. Inrichting, beheer en gebruik van de ruimte en de verdeling van lasten en lusten moeten de volle aandacht krijgen. Het vergt een omvattende gebiedsvisie waarin de gewenste functies binnen de open ruimte worden vastgelegd, evenals de wisselwerking met de ‘harde’ ruimtegebruikers en een overzicht van de inbreng - de ‘winsten en verliezen’ - voor alle betrokkenen. Zoveel is duidelijk: het ruimtelijk beleid en de planning zijn niet voltooid met het afleveren van plannen en ontwerpen of het vaststellen van een code. Dan begint het pas. Een ruimtelijk plan en ontwerp dat werkelijkheid wil worden, moet uitspraken doen over samenwerking en afspraken tussen actoren. Lokale initiatieven worden meer de motor: ze nodigen uit tot experiment en leren, terwijl de overheid stimuleert en ondersteunt. Voor water-, klimaat-, infrastructuur- of natuurbeleid zijn bovendien programmatie en afstemming nodig. De noodzakelijke voorwaarden strekken zich immers over een veel groter gebied uit dan dat van het louter lokale project. Eens die samenhang begrepen wordt, kan een goed gekozen kleine en lokale ingreep een grote positieve impact hebben als ‘schakel’ in een groter geheel, als voorbeeld voor andere locaties of als motor of katalysator om een gewenste ontwikkeling in gang te zetten. Een overheid die ruimtelijke plannen maakt, moet vanaf het begin van de planvorming bestemming, inrichting en beheer op gelijke voet behandelen en op elkaar afstemmen. Door zelf taken op te nemen, instrumenten te voorzien en samenwerking te faciliteren, moet ze gepast beheer en nazorg garanderen. Ook

| 13


Op de valreep tussen 2015 en 2016 nodigde Ruimte een aantal ‘trekkers’ uit de praktijk en het gemeentelijk beleid uit. Op het programma: het snel slinkende ‘blauwgroene goud’ van de toekomst: open ruimte. Aanleiding was het pamflet ‘Into the Wild 3.0’, (zie elders in dit nummer) waarin de kernredacteurs van ‘Open ruimte, open blik’ aan de hand van zes basisstellingen een oproep doen aan iedereen die beroepshalve met ruimte bezig is. Het doel: open ruimte bovenaan de werkagenda’s krijgen – niet alleen van beleid en politiek, maar ook van planners en ontwikkelaars. Waarom krijgt deze kwestie niet meer prioriteit, terwijl iedereen beseft dat open ruimte – net als mobiliteit vandaag – een maatschappelijk heet hangijzer aan het worden is? Het werd een gesprek met veel vraag- en uitroeptekens.

16 |


OPEN RUIMTE > ROND DE TAFEL

Een tafelgesprek over open ruimte en zoveel meer n Els Nulens architect-stedenbouwkundige, stichtend partner van het bureau Blauwdruk Stedenbouw, gespecialiseerd in opdrachten waarin stedenbouw, architectuur, landschap en infrastructuur verweven zijn. Werkte o.a. mee aan Woonstudie Tienen en het Labo XX onderzoek in Antwerpen.   n Filip Canfyn burgerlijk ingenieur-architect, voormalig directeur stadsplanning en -ontwikkeling van de Stad Kortrijk, auteur van diverse publicaties rond stedelijk wonen (waaronder Het syndroom van verkavelingsvlaanderen) en tot voor kort onafhankelijk expert voor de Vlaamse Regering in de Vlaamse Woonraad.  n Bart Van Lokeren planoloog, Stad Sint-Niklaas, dienst ruimtelijke planning, secretaris Gecoro Sint-Niklaas   M O D E R A T O R   n Luc Wallays (landschapsarchitect-ruimtelijk planner, afgevaardigd bestuurder bureau Omgeving).   T E K S T   n Koen Raeymaekers DE DEELNEMERS

V.l.n.r. Bart Van Lokeren, Luc Wallays, Filip Canfyn, Els Nulens

1 | Ruimteneutraliteit L U C W A L L AY S   Laat ons beginnen

met het basisprincipe van ‘ruimteneutraliteit’. Als je vandaag land ontwikkelt, met alle behoeften voor ruimtelijke consumptie vandien – is het dan nog mogelijk om een absolute ruimteneutraliteit als uitgangspunt te nemen?

|  Hangt er een beetje van af of je dat als een wiskundige of een kwalitatieve vraag bekijkt. Je kan dat in vierkante meters uitdrukken, zoals men voor de stad Antwerpen doet: ‘we hebben x aantal vierkante meter open ruimte, alle bermen van de Ring meegerekend, dus hebben we open ruimte zat’. Ik heb zo mijn bedenkingen bij zo’n vierkante-meterboekhoudoefening die losstaat van kwaliteitsnormen. Werken met ruimte hoeft niet per se ‘neutraal’ te zijn. Een voorbeeld. Op dit moment zijn we met ‘slim verdichten’ bezig in Gent, aan de zuidkant rond het Parkbos, waarbij we proberen te verdichten in Sint-Denijs-Westrem en Zwijnaarde. Wat de footprint van de woningen daar betreft: als doorgroeimiddel voor verdichting creëren we meer groen in de wijk, maar anderzijds hebben we ook gevraagd of we de randen van het Parkbos mee mogen inzetten in de bebouwing, om zo een betere verweving te maken van de wijk met het bos. We kregen van de groendienst een overduidelijk njet: ‘Dat kan niet, van Parkbos blijf je af. Elke vierkante meter open ruimte telt’. Terwijl dat volgens ons rafelranden zijn waarvan de kwaliteit vaak nul is. Door enerzijds voldoende verdichting in het woonweefsel te voorzien en anderzijds daarbuiten bepaalde dingen toe te voegen, kunnen we de open ruimte beter maken – ook al maken ELS NUELENS

we ze kleiner. Maar zo’n discussie met ambtenaren voeren, dat is … ruimteboekhouding. In die zin vind ik ‘neutraliteit’ een heel moeilijk begrip. Dat hangt voor mij essentieel samen met kwaliteit. B A R T VA N L O K E R E N   |  Luc, wat bedoel je juist met ‘ruimteneutraliteit’? Gaat dat over bestaande of over bestemde ruimte? L U C W A L L AY S   Over ruimte, tout

court. Open ruimte aansnijden mag enkel nog indien elders bebouwde of verharde ruimte terug wordt opengemaakt.

|  Dus als een volledig openruimtegebied vandaag als woongebied is ingekleurd, is de stelling dat je daar niet mag bouwen?

B A R T VA N L O K E R E N

L U C W A L L AY S   Daar mag je

niet bouwen tenzij je ergens ander ruimte teruggeeft.

|  Wel… Onlangs hebben we in Sint-Niklaas een lobbenstadmodel neergezet, met Erik Rombaut en Fris in het landschap. (Fig. p. 18) We hebben ervoor gekozen het groen terug in de stad te brengen via groene lobben. Dat heeft als gevolg dat we bepaalde gebieden die vandaag rood gekleurd zijn, eigenlijk als groen gebied willen bestemmen. Anderzijds wil dat ook zeggen dat stukjes die vandaag in openruimtelandschap liggen maar goed gelegen zijn op cruciale verkeers­ B A RT VA N LO K E R E N

assen voor openbaar vervoer en fietsers, gedeeltelijk terug kunnen omgezet worden. Terwijl we op andere stukken die reeds bebouwd zijn weer net een groene corridor willen realiseren. Erik Rombaut zei ons: ‘Je kan dat model alleen maar verdedigen als je daarnaast een ruimtebalans hebt die laat zien dat je plan in evenwicht is.’ We hebben die ruimtebalans nu gemaakt, en het blijkt inderdaad om een status quo te gaan. We gaan dus beginnen schuiven met ruimte: ruimte die niet goed gelegen is om te ontwikkelen wisselen met ruimte die wél goed gelegen is. Soms zijn dat zeer moeilijke discussies, vooral met de landbouwsector, die zoiets als een gevaar ziet. Anderzijds betekent dit plan voor hen ook weer iets positiefs, omdat ze de garantie hebben dat bepaalde lobben open en vrij blijven voor hen. F I L I P C A N F Y N   |  Ik vind dat we nu te smal aan het kijken zijn. Jullie zijn bezig over de stad. Goed, in de stad moet een evenwicht heersen. Daar is een soort boekhouding nodig, om bij het verdichten af te wegen wat groen moet blijven, en wat niet. Aan het andere uiterste van het spectrum hebben we het platteland, waar we vandaag in geen enkel opzicht over ‘neutraliteit’ mogen praten. Poten af van ‘t land! Dat is voor mij ook open ruimte. En daartussen hebben we het grootste probleem: de rand – noch land, noch stad – waar we vandaag nog altijd een soort ruimtelijke kolonisatie meemaken, waar het begrip neutraliteit gaat over het ‘terugschenken’ van een hondenwei. Je moet opletten dat je die drie dingen niet door elkaar haalt. Het probleem zit ‘m in het afwegen van de stedelijke verdichting: wat moeten we doen

| 17


Gestaag baant het begrip ‘ecosysteemdiensten’ zich een weg in het Vlaamse ruimtelijk beleid. Met ecosysteemdiensten tracht het natuurbeleid andere beleidsvelden duidelijk te maken dat een goed functionerend ecosysteem niet alleen intrinsiek waardevol is, maar ook heel wat andere diensten levert aan onze verstedelijkte samenleving. Bomen zijn immers niet alleen mooi, ze zorgen ook voor verkoeling en hebben een positief effect op de luchtkwaliteit en de volksgezondheid. De ecosysteemdienstenbenadering maakt de rol en positie van natuur steeds meer bespreekbaar in de besluitvorming over stedelijke of infrastructurele projecten. Soms, zoals in het project van de Vlaamse Landmaatschappij voor de Limburgse Wijers, worden ecosysteemdiensten ook gebruikt als een hele nieuwe manier om naar een gebied te kijken. In Nederland gaat de TEEB-stad tool nog een stapje verder. Door het vroegtijdig betrekken van de personen die in het kader van ontwikkelingsplannen effectief baat hebben bij investeringen in groen, kan het draagvlak worden vergroot en een rendabeler project worden gerealiseerd.

24 |

TEEB S TA D   TO O L


OPEN RUIMTE > TEEB

 Groen en blauw in de stad Almere

Baten van groen, berekend in harde euro’s F R E E K L I E B R A N D   [   S TA D S G E O G R A A F 1  ]

Van MKBA naar batentool1 TEEB staat voor The Economics of Ecosystems and Biodiversity en is een internationale studie naar de economische betekenis van biodiversiteit en ecosysteemdiensten. TEEB-stad is een van zes TEEB studies in Nederland. In een Community of Practice met de Rijksoverheid en elf Nederlandse gemeenten is een MKBA (Maatschappelijke Kosten Baten Analyse) opgesteld voor groen in de stad. Daarmee zijn lokale cases doorgerekend. Hieruit bleek niet alleen dat de baten van groen en water anderhalf tot twee keer hoger waren dan de kosten, maar ook dat er veel meer groenbaten te berekenen zijn dan gemeenten aanvankelijk dachten. De MKBA van TEEB-stad maakte, naast de economische en maatschappelijke waarde van natuur en water in en rond de stad, ook de kosten- en batendragers inzichtelijk. Vroegtijdig samen nadenken met diegenen die profijt hebben van de baten bleek bij te dragen aan een rendabeler project, een groter draagvlak en een sneller proces. Door al vanaf het begin van het planproces maatregelen te koppelen aan baten en baathouders kan een plan worden gerealiseerd met hogere maatschappelijke meerwaarde en een grotere betrokkenheid van partijen. Voor de deelnemende gemeenten was het echter lastig om zelf met de methode aan de slag te gaan, zowel met het berekenen van baten als met het gebruik van de resultaten in stedelijke processen. Het Ministerie van Economische Zaken heeft daarom in 2013 de Nederlandse kennisorganisatie Platform31 gevraagd een vervolgproject te starten. Om gemeenten, architecten, ontwikkelaars en burgers een handzaam instrument te geven waarmee ze zelf de waarde van groen in hun leefomgeving kunnen berekenen, is de TEEB-stad tool ontwikkeld. Met ambtenaren, ontwerpers en adviseurs uit de sector zijn daarvoor in een aantal leergroepbijeenkomsten de wensen en verwachtingen geïnventariseerd. Duidelijk werd dat er vooral behoefte bestond aan een quickscan die: ■ snel inzicht geeft in een aantal belangrijke baten; ■ makkelijk is in te vullen samen met partijen als ontwikkelaars en woningbouwcorporaties; ■ voor het invullen niet te veel tijd vraagt (maximaal vier uur); ■ eenvoudig is aan te passen, zodat verschillende scenario’s met elkaar vergeleken kunnen worden voor het ontwerp en het optimaliseren van projectplannen; 1 Freek Liebrand werkt als zelfstandig adviseur aan diverse ruimtelijke en sociale vraagstukken zoals wonen, wijkontwikkeling en leefbaarheid. info@freekliebrand.nl | www.freekliebrand.nl | www.teebstad.nl

uitkomsten levert die als argumenten zijn te gebruiken in onderhandelingen met partijen om (financieel) bij te dragen aan groen; ■ uitkomsten geeft die te gebruiken zijn bij het toetsen van investeringsplannen. ■

De TEEB-stad tool Het resultaat is een toegankelijk en breed toepasbaar instrument dat plannenmakers, gemeenten, ontwikkelaars, bedrijven en (burger)organisaties de mogelijkheid geeft om zelf de waarde van groen en water in hun leefomgeving te berekenen en te begrijpen. De TEEB-stad tool zelf is nadrukkelijk geen MKBA. Een volwaardige MKBA is veel breder en gaat in op verschillende projectspecifieke afwegingen (zoals probleemanalyse, alternatief, investeringskosten, onderhoud en beheer, etc.). Daarnaast beperkt de tool zich tot een aantal meest voorkomende en generiek berekenbare maatschappelijke baten van groene en blauwe maatregelen op de thema’s gezondheid, energieverbruik, waarde van woningen, recreatie & vrije tijd, sociale cohesie en waterhuishouding.

DEZE QUICKSCAN GEEFT UITKOMSTEN DIE BRUIKBAAR ZIJN BIJ HET TOETSEN VAN INVESTERINGSPLANNEN.

Een groene ‘black box’ Met de TEEB-stad tool worden bestaande MKBA-richtlijnen voor het berekenen van baten toegankelijk gemaakt. Doordat de tool door eindgebruikers zelf is in te vullen, zit de initiatiefnemer van groenblauwe projecten zelf in de driver’s seat. Je hoeft geen MBKA-specialist te zijn om de gebruikte rekenformules en de onderzoeken waarop deze gebaseerd zijn te begrijpen. Wanneer de tool bijvoorbeeld toont dat de aanplanting van 500 bomen de luchtkwaliteit zodanig verbetert dat jaarlijks 20.000 euro aan gezondheidsbaten optreden, kun je vervolgens ook laten zien hoe die berekening tot stand is gekomen: elke boom filtert jaarlijks 0,1 kilogram fijnstof uit de lucht, en elke kilogram minder aan schadelijke stoffen in de lucht zorgt voor 400 euro aan verbetering van de volksgezondheid. Door berekeningen

| 25


DE TOOL HELPT OM HET GESPREK NIET OVER KOSTEN MAAR OVER BATEN TE LATEN GAAN.

Gebruik in de praktijk De TEEB-stad tool kende eind 2015 ongeveer tweeduizend gebruikers. Diverse Nederlandse gemeenten waaronder Apeldoorn, Amersfoort, Almere, Den Haag en Rotterdam gebruiken de tool en het TEEB-stad gedachtegoed actief in hun plannen en beleid. Een precies beeld van het gebruik ontbreekt omdat alleen de gebruiker toegang heeft tot de ingevoerde gegevens, maar een aantal casussen zijn ons wel bekend. Voedseltuin, Rotterdam  In Rotterdam wordt de tool gebruikt

Amersfoort, Almere, Zwolle e.a.  Er zijn ook andere voor-

om de waarde te berekenen van een tijdelijke voedseltuin in een gebiedsontwikkeling in het gebied Merwe-Vierhavens. In die voedseltuin verbouwen vrijwilligers groenten voor voedselpakketten van de Voedselbank Rotterdam. Het is tevens een werkgelegenheidsproject voor mensen die het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt. Hoewel het initiatief duidelijk sociale waarde heeft, past het niet vanzelfsprekend in de geplande ontwikkeling van het gebied. De plannen om de Voedseltuin als park aantrekkelijker te maken zijn door de gemeente Rotterdam doorgerekend met de TEEB-stad tool. Daardoor zijn gesprekken op gang gekomen tussen ambtenaren van het ruimtelijk en het sociaal domein over de waarde van groen voor beide domeinen. De berekeningen van de TEEB-stad tool helpen om een gezamenlijke taal te spreken en het initiatief breder naar waarde te schatten. Dit vergroot de kans dat de Voedseltuin van toegevoegde waarde kan zijn binnen de geplande ontwikkeling van het gebied. Mogelijk kan budget voor re-integratietrajecten bij de ontwikkeling van de Voedseltuin meegenomen worden.

beelden. De gemeente Amersfoort heeft met de tool berekend dat de vergroening van een stenig plein, waaromheen panden herbestemd worden met nieuwe functies, tot minder waterschade in een nabijgelegen parkeergarage kan leiden. Deze informatie was aanleiding om mogelijke nieuwe financieringsbronnen aan te spreken voor de vergroening van het plein. De tool is ook bruikbaar in situaties waar groen juist verdwijnt. In Almere zet men de tool in om te onderzoeken hoe verlies van groen bij planmatig onderhoud gecompenseerd kan worden met de aanplanting van een ander type groen. De gemeente heeft daarbij in het bijzonder aandacht voor de waarde van groen voor de gezondheid van de wijkbewoners. In Zwolle is de tool gebruikt om het waardeverlies te berekenen van de kap van ruim vierhonderd bomen bij de herontwikkeling van een ziekenhuisterrein. De uitkomsten van de tool maken het gesprek over het optredend waardeverlies mogelijk.

Zuiderpark, Apeldoorn  In Apeldoorn werkt de gemeente

28 |

Leergemeenschap TEEB-stad, Zwolle

samen met belanghebbenden aan de herinrichting van het Zuiderpark. Om een goed beeld te krijgen van niet alleen de kosten maar juist ook de waardeontwikkeling bij herinrichting heeft de gemeente Apeldoorn zowel de bestaande situatie als het herinrichtingsplan ingevoerd in de TEEB-stad tool. Uit die analyse blijkt dat de waarde die de herinrichting creëert vele malen hoger is dan de kosten van de aanleg. Met deze informatie wil de gemeente Apeldoorn baathouders overtuigen om mee te investeren in het plan.

Uit deze voorbeelden blijkt hoe de TEEB-stad tool concreet van waarde is in planontwikkeling en het identificeren en betrekken van baathouders. Omdat de tool vaak aan de voorkant van het proces wordt ingezet, moeten de precieze resultaten in de praktijk vaak nog blijken, maar de gebruikers ervan zijn alvast lovend over de mogelijkheden. De tool helpt om het gesprek niet over kosten maar over baten te laten gaan. En dat is al een hele winst. Vlaanderen hoeft echt niet te wachten op de Nederlandse bevindingen. Niets belet ons om ook zelf in concrete projecten op zoek te gaan naar baathouders van investeringen in groen en hen te overtuigen om nu reeds bij te dragen in de kosten voor deze investeringen. Het begrip ecosysteemdiensten wordt op die manier over het academische debat getild, waardoor het aan kracht wint.

BRONNEN:  Groen loont met TEEB Stad. Gemeenten redeneren, rekenen en verdienen met de baten van natuur en water. | Van TEEB-stad naar TEEB-stad tool. Inzicht in de waarde van groen in de stad. | Vitale Groene Stad – Jaargang 03 Nummer 01 – Meer inzicht in de waarde van groen. TEEB-stad na twee jaar: de praktijk. pp19-22 | www.teebstad.nl



De Slag om Aanplanting in het landschapspark

30 |


OPEN RUIMTE > LANDELIJKE GEMEENTEN

Wapens voor een stedenbouwkundig ambtenaar in een landelijke gemeente INNE PIJPERS  [ STEDENBOUWKUNDIG AMBTENAAR ] GERARD VERVISCH  [ VOORZITTER GECORO ]

Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan als basis De kleine, landelijke gemeente Olen (2.317 ha en 12.184 inwoners) timmert al achttien jaar lang aan een leefbare ruimte, waar het goed is om te wonen en te werken. Al bij de opmaak van haar gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) in 1999 besliste ze om de bevolking en vertegenwoordigers van verenigingen en sectoren te betrekken via stuurgroepen. De toenmalige voorzitter van de commissie ruimtelijke ordening en milieu, momenteel voorzitter van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening (Gecoro), maakte deel uit van de ambtelijke werkgroep. Om de burgers te betrekken bij een voor hen ingewikkeld plan, organiseerde de gemeente een rondleiding door Olen om hen op een bijzondere manier kennis te laten maken met de toekomstplannen voor hun omgeving. Op die manier ontstond er een draagvlak. Dit planproces resulteerde in krijtlijnen voor de uitbouw van een aantrekkelijke woongemeente, met respect voor de eigenheid van de dorpskernen en het landschap. In een gemeente die van oost naar west doorsneden is door allerhande lijninfrastructuren, zocht het GRS naar een verbindende factor. Nu zorgen openruimteverbindingen en landschappelijke netwerken voor deze samenhang. Doordat de open ruimte schaars is – de versteningsgraad is in Olen hoger dan in andere gemeenten in de regio1 – groeit de bekommernis om er zorg voor te dragen. Met haar focus op een kernenbeleid wil de gemeente de ongebreidelde inname van open ruimte een halt toeroepen. De woonzone bevat naast een nog altijd immense voorraad aan bouwrijpe bouwgronden ook uit heel 1 Verfijning ruimtemodel Studie uitgevoerd in opdracht van MIRA, Milieurapport Vlaanderen Onderzoeksrapport MIRA/2011/08, mei 2011 2011/RMA/R/212

Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan van de gemeente Olen - globale gewenste ruimtelijke structuur, Soresma, 2004

| 31


Foto Sylvain Teunenberg

gaat het bestuur er van uit dat een project dat in de Gecoro geen groen licht kreeg, in principe onvoldoende ruimtelijke kwaliteiten bevat. In zo’n project zal de Gecoro ook steeds voorstellen tot verbetering suggereren en staat een verbeterd voorontwerp opnieuw op hun agenda. Zo beseffen de Gecoro-leden dat hun werk om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren ertoe doet.

Verkavelingsvoorstel Keizershofstraat [TRIAS architecten, 2013]

34 |

van een Gecoro. Deskundigen zijn vertrouwd met de ruimtelijke ordening. Dit geldt evenwel niet noodzakelijk voor alle vertegenwoordigers van belangenorganisaties. Daarom investeerde de Gecoro van Olen in gezamenlijke kennisopbouw. De leden stapten uit hun vertrouwde omgeving en maakten kennis met duurzame voorbeeldprojecten, zoals het stadsontwikkelingsproject EVA-Lanxmeer en de woonzorgzone in het Nederlandse Culemborg. Vorig jaar nog namen enkele leden samen met het college en gemeenteraadsleden deel aan het bezoek aan de duurzame stad Freiburg. Daarnaast legt de stedenbouwkundig ambtenaar alle projectvoorstellen al in een vroeg stadium aan de Gecoro voor. Zo krijgt iedereen de kans om kennis te verwerven en het advies op te bouwen. De leden van de Gecoro zitten er niet graag voor spek en bonen bij. Hun advies is meer dan een noodzakelijke stap in de procedure. Het college van burgemeester en schepenen neemt uiteindelijk de beslissing, maar het advies van de Gecoro weegt sterk door. Zo

Het belang van goed vergunningenbeleid Een goed RUP is flexibel en legt uitsluitend de essentie vast. Dit houdt in dat een complex ruimtelijk vraagstuk binnen de contouren van het RUP meer vergt dan alleen maar een toetsing van de voorschriften. Het is de taak van de stedenbouwkundig ambtenaar om bij elk project over de ruimtelijke kwaliteit op het terrein te waken. Hij/zij kan hiervoor de raad van de Gecoro inroepen. Al tijdens het vooroverleg wordt in Olen de Gecoro betrokken bij het ontwerpproces van verkavelingen met wegontwerp en grote woningbouwprojecten op strategische plaatsen. De stedenbouwkundig ambtenaar ziet erop toe dat het ontwerp beantwoordt aan de visie van het RUP. In sommige gevallen gaat de Gecoro een stap verder en vaardigt ze deskundigen af die het ontwerpproces van dichtbij zullen volgen. In een bepaald dossier voor de ontwikkeling van een groot binnengebied haalden de stedenbouwkundig ambtenaar, een aantal deskundigen van de Gecoro en een ruimtelijk planner van de intercommunale alles uit de kast om de ontwikkelaar ervan te overtuigen een duurzaam ontwerp te tekenen. Dankzij hun ontwerpend onderzoek ontstonden conceptideeĂŤn die mee aan de basis liggen van de huidige goedgekeurde verkaveling. In een kleine gemeente waar de stedenbouwkundig ambtenaar geen beroep kan doen op collega-ruimtelijk planners, kan de ambtenaar in de zoektocht naar ruimtelijke kwaliteit een beroep doen op de expertise van deskundigen. Voorheen was er het driepartij-


OPEN RUIMTE > LANDELIJKE GEMEENTEN

Kinderen vertellen over hun droomomgeving tijdens 'Olen, dorp met een verhaal'.

enoverleg tussen Ruimte Vlaanderen, de ontwerper en de gemeente. Vandaag blijken deskundigen van de Gecoro bereid te zijn om deze adviserende rol mee op te nemen.

Nieuwmakers, 2015

Naar coproductie Hoewel de gemeente als regisseur de krijtlijnen voor een kwaliteitsvolle ruimtelijke ontwikkeling uitzet, hoeft ze die kwaliteit niet altijd zelf te realiseren. De financi毛le beperkingen zouden dit trouwens ook niet toelaten. Vele andere spelers zijn echter bereid om hierin verantwoordelijkheden te dragen. Enerzijds kan de gemeente aan de realisatie van een priv茅project de bijdrage aan een kwalitatieve omgeving koppelen. Zo neemt een verkavelaar de inrichting van een kwaliteitsvolle publieke ruimte op zich en zorgt hij voor de noodzakelijke verweving van het project met zijn omgeving. Het ambitieniveau mag gerust erg hoog liggen. Een voorbeeld: in het dossier van de heraanleg van een brug, zal het verlaten landhoofd ingericht worden als een ontmoetingsruimte, die de toegang zal vormen naar een openruimtegebied. Cruciaal is dat de gemeente de rol van het gebied nog v贸贸r het projectvoorstel kent. Een goed GRS, RUP of ruimtelijk plan moet voldoende wegwijzers aanreiken om de goede ruimtelijke ordening in praktijk om te zetten. Anderzijds moet het bestuur inspelen op opportuniteiten om zijn doel aangaande open ruimte te bereiken. Zo besliste Umicore om zijn eigendommen buiten de bedrijvenzone niet langer zelf te beheren. Dankzij de voorzet van het bestuur zijn nu 23 hectare

open ruimte in erfpacht genomen door Kempens Landschap en beheert het Agentschap Natuur en Bos bijna 17 hectare landschap. De realisatie van de doelstellingen van de gemeente om daar de open ruimte te vrijwaren is hierdoor gegarandeerd. Vorig jaar liet Olen haar burgers tijdens een experimenteel participatieproject mee dromen over de toekomst van de gemeente. Een aantal Gecoro-leden engageerden zich om dat proces mee vorm te geven. Tijdens de Olendag bleek al snel hoe bezorgd de burgers zijn over de open ruimte. Ze vinden dat de groei van het dorp onder controle moet blijven zodat er nog ruimte blijft voor groen en trage wegen. Dit debat prikkelde burgers om zich te engageren om een eigen project effectief uit te voeren. Een groep burgers werkt nu samen met het bestuur aan de opmaak van een tragewegenplan. Een andere groep wil volkstuintjes maken en beheren. Elke inbreng, hoe klein ook, wordt gewaardeerd. Door de verantwoordelijkheid samen te dragen, worden belangrijke stappen gezet om van Olen een aangename woongemeente te maken. Niet elk proces is daarbij even succesvol. De burger moet begrijpen dat wie zwijgt, niet gehoord wordt. Wanneer plannen concreet worden, heeft het proces dikwijls al een hele weg afgelegd en ontstaan soms actiegroepen. Op dat moment is het moeilijk om terug te komen op genomen beslissingen. Dan kan de gemeente enkel vaststellen dat de uitgezonden signalen niet zijn opgevangen. Ze experimenteert dan met externe begeleiding om de relatie tussen zender en ontvanger te optimaliseren.

DE BURGER MOET BEGRIJPEN DAT WIE ZWIJGT, NIET GEHOORD WORDT.

| 35


Mechels Een grote uitdaging voor ruimtelijk is het omgaan met beheer en beplanting. volledige ontwerp- en planningsproces. artikel aangereikt op basis van het recent (Delarue en ForĂŠ, 2015) en geĂŻllustreerd

ontwerpers bij het plannen van open ruimte Dit vraagt specifieke aandacht doorheen het Enkele aandachtspunten worden in dit verschenen Technisch Vademecum Heesters met voorbeelden uit de stad Mechelen.

36 |

Verplanten van de knotlinden voor het toekomstige Tinelpark. Foto Fons Van Dam, Stad Mechelen


OPEN RUIMTE > BEPLANTING EN GROENBEHEER

De rol van beplanting en groenbeheer in een stedelijke context P I E T E R F O R É E N S T E F A N I E D E L A R U E   [  O N D E R Z O E K S E E N H E I D L A N D S C H A P S A R C H I T E C T U U R H O G E N T - S C H O O L O F A R T S  ] G E E R T M E Y S M A N S   [  LTA - K E N N I S C E N T R U M T U I N + / E R A S M U S H O G E S C H O O L B R U S S E L  ]

Waar groen allemaal goed voor is… Groen is zowel in stedelijke gebieden als in open ruimten onontbeerlijk en vervult er diverse functies. Groen werkt verkoelend en mits een juiste inplanting kan het een positieve invloed hebben op de luchtkwaliteit door het afvangen van fijn stof (Wesseling et al., 2008). Ontwikkeling van groene infrastructuur creëert broodnodige habitatverbindingen in functie van de migratie, verplaatsing, verspreiding en uitwisseling van dier- en plantensoorten. Zo hebben veel vleermuizen corridors van hagen of bomenrijen nodig om te foerageren (Wauters et al., 2013). Groen draagt ook bij tot sociale cohesie (PPS, 2015). Initiatieven als samentuinen brengen groepen mensen dichter bij elkaar (Schiltz, 2015). Een landschap met een aantrekkelijke beplanting scoort hoger in waardering (Sevenant and Antrop, 2009). Een goed geplande groene ruimte heeft een positieve impact op de prijs van nabijgelegen huizen. In Nederlandse steden als Emmen, Apeldoorn en Leiden werd aangetoond dat uitzicht op een park de prijs van een huis kon doen stijgen met acht procent (Luttik, 2000). Ecosysteemdiensten vatten deze diverse functies van beplantingen samen. De Groot, Wilson & Boumans (2002) onderscheiden 23 ecosysteemdiensten voor natuurlijke en half-natuurlijke ecosystemen, gerangschikt in vier hoofdgroepen. De eerste groep zijn de regulerende diensten die instaan voor het handhaven van essentiële ecologische processen en levensonderhoudssystemen (klimaat, waterhuishouding, bodemvorming, bestuiving etc.). Habitatdiensten vormen de tweede groep: het voorzien van geschikte leefomgeving voor wilde planten en dieren. De derde groep is de productverstrekking of het voorzien van natuurlijke bronnen (voedsel, grondstof, medicinale middelen etc.). De laatste groep is die van de culturele diensten: het voorzien in mogelijkheden voor cognitieve ontwikkeling (esthetiek, recreatie etc.).

Specifiek in het ruimtelijk ontwerp is de architecturale functie van beplanting belangrijk, omwille van de structurerende én de decoratieve functie (Robinson 2004). Structurerende beplantingen delen de ruimten op en begrenzen ze, maar geven tegelijkertijd een gevoel van openheid en schaal, ze accentueren elementen, ze creëren poorten en zichten. Ze begeleiden, integreren en structureren. Decoratieve beplantingen kleden de ontworpen ruimten aan en vullen ze verder in nadat de omvang, verhouding en structuur ervan gevormd zijn door de structurele beplantingen. Ze hebben tot doel de belevingswaarde van de ruimte te verhogen. Beplantingsontwerp gaat evenzeer over de juiste plantenkeuze. Esthetische kenmerken zijn daarbij ondergeschikt aan andere functies als bodem, eindbeeld en beheerniveau. Daarmee komen we meteen bij het onlosmakelijke trio ‘ontwerp, aanleg en beheer’ (Delarue en Foré, 2015). Veel keuzes in het ontwerp hebben immers vergaande gevolgen voor het beheer. Zowel bij grote complexe projecten als bij kleine inrichtingsprojecten, zowel bij ruimtelijke uitvoeringsplannen als bij heraanleg van kleine oppervlakten is het belangrijk om fouten in het beplantingsontwerp – en dus een moeilijk of duur beheer of ongewenst eindbeeld – te voorkomen. Ter ondersteuning van de ruimtelijk ontwerper willen we dan ook de drie grondslagen van het beplantingsontwerp illustreren, met telkens een bijhorende casus.

EEN GOED GEPLANDE GROENE RUIMTE HEEFT EEN POSITIEVE IMPACT OP DE WAARDE VAN NABIJGELEGEN HUIZEN.

| 37

Beplanting vraagt tijd Beplanting heeft tijd nodig om te groeien, om tot het eindbeeld te komen. Daarbij doorloopt het beheer verschillende fasen: aanlegbeheer, ontwikkelingsbeheer, eindbeheer en eventueel omvormingsbeheer. Voor beheer is het bereiken van de volwassen fase (het eindbeheer) het summum. Zo vragen bomen in deze


KRUIDTUIN

Kruidtuin Mechelen / Š Reporters

40 |

structuur, beplantings- en beheermethode gespecificeerd. Een groenvorm vormt een combinatie van planten met een bepaalde verticale en horizontale structuur. Het vastleggen van de groenvorm bepaalt het gewenste eindbeeld van de beplanting, waarbij dan pas later de plantensoorten worden ingevuld. Hierbij worden ook de belangrijkste richtlijnen voor aanleg en beheer vastgelegd. De keuze voor een specifieke beplantingsmethode (diverse vormen van aanplanten, spontane ontwikkeling, inzaaien of een combinatie van deze methoden) bepaalt niet alleen de realisatie van het ontwerp, maar ook de tussenfasen van de beplanting om te komen tot het eindbeeld. De keuze voor een welbepaalde beheermethode heeft repercussies op de haalbaarheid van het beheer, de timing ervan, het kostenplaatje, de beeldkwaliteit etc. Vanuit alle gestelde randvoorwaarden wordt nu de eigenlijke plantenkeuze ingevuld. De standplaatsfactoren zorgen voor een eerste lijst van mogelijke plantensoorten. De groeieigenschappen van de planten (zoals habitus, concurrentiekracht en levensduur) bepalen in grote mate of het beplantingsplan het gewenste eindbeeld kan halen. Door ook de ecologische waarde en de belevingswaarde van specifieke soorten (zoals bloei, vrucht, bladverkleuring, structuur van de schors) mee in overweging te nemen, wordt uiteindelijk bepaald welke planten voor die plek geschikt zijn. [ Met dank aan Fons Van Dam en Peter Cokelaere ]

Als groenstructuurvisie wordt het groenblauwe netwerk vanuit het Ruimtelijke Structuurplan Mechelen vooropgesteld en projectgewijs verfijnd. In functie van het later beheer is de dienst Natuuren Groenontwikkeling bij elk project betrokken. Bij inrichtingsprojecten is het beheerplan meestal geen onderdeel van de opdracht. Een uitzondering op dit verhaal is de herinrichting van de Kruidtuin, waar de stad tegelijkertijd inspeelt op acties op korte termijn (inrichting) en op een langetermijnvisie (beheer). Voor het aanpakken van de Kruidtuin werkt Mechelen op drie sporen: (1) het direct aanpakken van dringende problemen, bedreigingen en kansen, (2) het uitwerken van een langetermijnvisie voor zowel het gewenste regulier beheer als de gewenste (her)inrichting van de Kruidtuin, en (3) werken aan participatie. Spoor 1 stelt de Stad Mechelen in staat om, voorafgaand aan het beheerplan (de langetermijnvisie), al verschillende prioritaire acties uit te voeren, zoals het vellen van acuut gevaarlijke bomen, het plaatsen van verschillende nieuwe zitbanken en van houten afsluitingen rond monumentale bomen. Deze acties dienen wel een gunstig advies te krijgen van de stuurgroep, waarin bewoners, stadsdiensten en externe deskundigen vertegenwoordigd zijn. In spoor 2 worden diverse deelonderzoeken uitgevoerd, waaronder een tuinhistorische studie, een bomenrapport, een bodemkaart, een inventarisatie van de kruidlaag en een participatief traject (spoor 3). Hieruit is een scenario gedestilleerd voor de gewenste herinrichting van het park, gevolgd door een globaal inrichtingsplan (GIP). Dit GIP geeft grafisch de toekomstige inrichting van het park weer. Aan het GIP zijn verschillende deelprojecten gekoppeld die gefaseerd worden uitgevoerd, zoals de Dodoenstuin, herinrichting van de inkom Bruul en de aanleg van een grote speelzone. Uit de bevindingen van dit proces stelde de dienst Natuur- en Groenontwikkeling een beheerplan op met een looptijd van 24 jaar. Per werkjaar wordt het jaarwerkplan van het beheerplan geĂŤvalueerd en bijgestuurd. Deze wijze van werken stelde Mechelen in staat om directe acties uit te voeren, zonder te wachten op een definitief plan, en de herinrichting gefaseerd te laten verlopen. Het jaarlijks bijsturen van de beheerswerkzaamheden maakt het bovendien mogelijk in te spelen op onverwachte gebeurtenissen (droogte, uitvallen van een boom, nieuw beheerwerktuig) zonder daarbij de langetermijnvisie uit het oog te verliezen.


OPEN RUIMTE > BEPLANTING EN GROENBEHEER

GROENPLAN AZ-SINT-MAARTEN In 2008 koopt de vzw Emmaüs voor de bouw van het nieuwbouwziekenhuis AZ-Sint-Maarten een bouwterrein langsheen de Ringweg R6 in groengebied; deels bebost, deels kleine weiden en akkers nabij de wijk Otterbeek. In 2009 adviseert de dienst Natuur- en Groenontwikkeling in haar argumentatie op de eerste bouwplannen voorwaardelijk gunstig, mits voldoende antwoord wordt gegeven op de door haar aangehaalde groene onderzoeksvragen. Zij adviseren ook om een landschapsarchitect aan te stellen ‘voor de opmaak van een inrichtings- en beplantingsplan voor de buitenruimte’. De landschapsarchitect dient samen met de architect en de ingenieur van bij de start betrokken te worden, zodat onmiddellijk rekening gehouden wordt met beplantings- en beheervraagstukken. De in 2010 aangestelde landschapsarchitecten starten met een terreinanalyse en maken de nota Groen- en Landschap op. Deze nota resulteert in een Groenplan AZ-SintMaarten, met een beplantingsplan en met inrichtings- en beheerrichtlijnen. Het Groenplan zelf vertrekt vanuit de krachtlijnen: (i) gebouwen verdoken in het landschap, (ii) Otterbeek als volwaardige corridor, (iii) buffer als mantel en natuurlijke gradiënt en (iiii) statige kronkelende dreef als poort en toegang. De dienst Natuur- en Groenontwikkeling en de andere betrokken stadsdiensten vragen aan de bouwheer om het Groenplan integraal mee te nemen in het bouwvergunningsdossier dat in 2012 definitief wordt goedgekeurd. In 2013 start samen met de bouw van het nieuwbouwziekenhuis de aanplanting van het bos. Deze groenvorm

wordt aangelegd als buffer tussen het ziekenhuis en de belendende woningen en moet het stuk gerooid bos compenseren. Vanaf 2017 worden de overige groenvormen gerealiseerd op basis van het Groenplan. Voor het Groenplan AZ-Sint-Maarten werd een beplantingsontwerp opgemaakt en doorlopen op basis van het begrip groenvorm. In dit groenplan komen voor: bos, bomengroep, boomweide, bomenrij, houtkant, randstruweel, struikengroep, slingerplant, grasveld, rietkraag, geschoren haagmassieven en carex-vlakken. De keuze voor een bepaalde groenvorm gebeurde bij het voorontwerp, na een afweging van de functies die de beplanting moet vervullen (zichtscherm, verfraaiing etc.), het gewenste eindbeeld (de visueel-ruimtelijke doelstelling) en het toekomstige beheer. In functie van het bouwvergunningsdossier worden de groenvormen gedefinieerd op basis van (i) hun architecturale functies: vastleggen van beplantingsmassa’s en -volumes, beschrijven van de ruimtelijke werkingen (open, halfopen, (af)gesloten, solitair, gegroepeerd etc.) en beschrijving van een aantal kenmerkende planten die sfeerbepalend zijn. Bovendien wordt reeds de (ii) aanvangsgrootte van de groenvormen en van het assortiment (maat bij aanplant), de beplantingsmethoden en plantafstanden vastgelegd. Dit garandeert een direct visueel resultaat bij aanplant. In het Groenplan (en dus ook in het bouwvergunningsdossier) liggen ook (iii) de beheerrichtlijnen en de specifieke werkzaamheden vast die als doel hebben de groenvormen te ontwikkelen, te handhaven of te transformeren. Deze groenvormen zullen bij de verdere gefaseerde aanleg verfijnd worden op vlak van plantenkeuze, techniciteit van het plantmateriaal en het beplantingsplan en beheerrichtlijnen en -werkzaamheden. Het vastleggen van deze verschillende zaken in het bouwvergunningsdossier garandeert de kwaliteit van het groen doorheen het complexe project niet enkel tot de uitvoering, maar tot en met het beheer. Het toont ook de ambitie van de opdrachtgever in dit project. Het Groen- en landschapsontwerp van de AZ-Sint-Maarten (bron: Koen Mennes en Geert Meysmans)

LITERATUURLIJST  ANB, 2008. Technisch Vademecum Heesters. Agentschap voor Natuur en Bos. | Brack, F., Buser, H. & Borer, A. (2008). Lebenszyklus von Grünräumen. Neue Landschaft, 11(08), 37-38. | de Groot, R., Wilson, M. & Boumans, R. (2002). A typology for the classification, description and valuation of ecosystem functions, goods and services. Ecological Economics, 41, 393-408. | Delarue, S., Foré, P., 2015. Technisch vademecum heesters. Harmonisch Park- en Groenbeheer. Hogeschool Gent in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos. | Donovan, G., Prestemon, J., 2012. The effect of trees on Crime in Portland, Oregon. Environ. Behav., vol. 44 January 2012, 3–30. | Luttik, J., 2000. The value of trees, water and open spaces as reflected by house prices in the Netherlands. Landsc. Urban Plan. Vol. 48, 161–167. | PPS, 2015. Project for public spaces [WWW Document]. www.pps.org/parks/. URL (accessed 9.12.15). | Robinson, N. (2004). The planting design handbook. Aldershot: Ashgate. | Schiltz, K., 2015. Wie zaait, die oogst. Velt 18–19. | Sevenant, M., Antrop, M., 2009. “Cognitive attributes and aesthetic preferences in assessment and differentiation of landscapes. J. Environ. Manage. 90, 2889–2899. | Wauters, E., Foré, P., Verhoestraete, D., Corens, P., 2013. Landschap- en groenbeleid. In het kader van het Europees twee zeeënprogramma Muren en Tuinen. Provincie West-Vlaanderen, Provincie West-Vlaanderen. | Wesseling, J., Beijk, R., van Kuijeren, N., 2008. Effecten van groen op de luchtkwaliteit.

| 41


Metropolitan

Foto Tim Van de Velde

In Brussel en omgeving verandert de open ruimte voortdurend. Ze hoeft die veranderingen echter niet passief te ondergaan, want open ruimte bezit heel wat capaciteiten om een actieve, sturende en structurerende rol op te nemen in de kwaliteitsvolle ontwikkeling van de verstedelijkte ruimte. Toch blijft die potentie vandaag vaak nog onderbenut.

42 |


OPEN RUIMTE > METROPOLITAN L ANDSCAPES

Onbekend, onbemind? Het potentieel van open ruimte in Brussel en de Rand JULIE MABILDE  [ TEAM VLAAMS BOUWMEESTER ]

D

|

E L K E VA N E M P T E N   [  I LV O / T E A M V L A A M S B O U W M E E S T E R  ]

e sturende rol van open ruimte vormde de basis van het studiewerk binnen Metropolitan Landscapes. Via ontwerpend onderzoek werden zowel de open ruimte als de actoren die werkzaam zijn in het metropolitane gebied in en om Brussel verkend en uitgediept. De randstedelijke open ruimte, gelegen in de frontlinie van ruimtespeculatie en op de grens tussen meer verstedelijkt en landelijk gebied, kreeg daarbij speciale aandacht. De studie Metropolitan Landscapes werd uitgevoerd in het kader van LABO RUIMTE. Voor de realisatie ervan bundelden Leefmilieu Brussel, de Vlaamse Landmaatschappij, Brussel Stedelijke Ontwikkeling, Ruimte Vlaanderen, de Brusselse en de Vlaamse Bouwmeester de krachten. In een latere fase werd deze coalitie nog versterkt met het Agentschap voor Natuur en Bos. Zo ontstond een bijzonder partnerschap tussen Brusselse en Vlaamse, stedelijke en ‘open ruimte’-administraties. Gezamenlijk verkennen ze de manier waarop een andere, gedeelde blik op de positie en rol van open ruimte in dit metropolitane gebied kan ontstaan. De resultaten van de studie werden gebundeld in een boek. Het Brusselse metropolitaan gebied staat voor grote maatschappelijke uitdagingen: het creëren van werkgelegenheid voor een diverse en snelgroeiende bevolking, de uitbouw van een efficiënt en duurzaam mobiliteitssysteem, kwaliteitsvolle voedselvoorziening, ecologisch en ruimtelijk waterbeheer, bouwen aan een energietransitie, biodiversiteitsverlies tegengaan, enz. Samenwerking is noodzakelijk, want de ‘metropolitane ruimte’ waarin deze uitdagingen spelen, functioneert nu eenmaal als een samenhangend ruimtelijk-sociaal systeem dat de gewesten sectorgrenzen overstijgt. Ook in debatten rond landschap wordt de traditionele ruraal-urbane tegenstelling steeds meer ingeruild voor een ‘metropolitaan landschap’, dat bebouwde en onbebouwde ruimte integreert en dat urbane en rurale functies verweeft. De studie Metropolitan Landscapes onderzoekt hoe vanuit de uiteenlopende agenda’s toch een gemeenschappelijke ambitie kan geformuleerd worden en samenwerkingsvormen kunnen worden opgezet die gericht zijn op een collectief belang. Met ‘metropolitaan Brussel’ – een term die vaak voer is voor discussie – wordt hier overigens bedoeld: het Brussels Gewest én de Vlaamse Rand.

Vier structuren en drie criteria voor een metropolitaan landschap Bureau Bas Smets en LIST 1 urbanism-architecture namen samen met de Earth System Sciences onderzoeksgroep van de VUB de eerste, verkennende fase van de studie voor hun rekening. Ze gaven een eigen interpretatie aan de term ‘metropolitaan landschap’, gingen na hoe die betekenis kan krijgen voor Brussel en hoe die definitie actoren kan verenigen rond een gezamenlijke doelstelling. Dit vooronderzoek was van cruciaal belang om bij de 2 zeven initiatiefnemers een gedeeld begrippenkader te laten ontstaan. Het team identificeerde in eerste instantie vier grote landschappelijke structuren die, historisch gezien, het Brusselse landschap hebben gevormd: de Zennevallei, mettertijd doorsneden door vele andere infrastructuren; het bebouwde landschap, gedefinieerd als 1 Het exemplarische Brusselse landschap, bestaande uit de 'vallei van de infrastructuur', een reeks bewust geplande het 'bebouwde landschap', het 'systeem van figuren zoals grote parken, parken' en het 'natte landschap'. © Bureau Bas Smets & LIST pleinen en verkeersassen; het 2 Overzicht van de vier testgebieden. © Bureau Bas Smets en LIST systeem van parken en open ruimten omringd door bebouwing; en ten slotte het fijnmazige rivieren- en bekenstelsel dat een basis geeft voor vele ontwikkelingen in Brussel. Die vier grote structuren worden door Bureau Bas Smets en LIST benoemd als het ‘exemplarische landschap’ dat als de onderliggende, richtinggevende structuur beschouwd kan worden voor de ontwikkeling van metropolitane landschappen in Brussel vandaag.

| 43


Woluwe

Schaerbeek

An

Woluwe Elsene

Schaerbeek

sp

ac

hB

ou

lev

Ninove gate

Weststation Marie-josé park

Weststation Marie-josé park

Edmond machtens Blv.

Edmond machtens Blv.

Ninove roadway

Ninove roadway

va

rd

ch spa

An

St-Gilles

Laeken

d var ule Molenbeek

Bo

ch spa

An

Woluwé

Uccle

Ixelles roadway Uccle

Ixelles roadway

Flagey Square

Flagey Square

Etangs d’ixelles 8 km

Etangs d’ixelle

Abdij van Ter Kameren

8 km

Abdij van Ter Ka 8 km

alk

alk

Pajottenland

N

N

Bois de la cambre

4

0

alk Green w

Regional border 1 km

Vele open ruimten in het Brusselse zijn vandaag echter zeer versnipperd en vormen veelal hybride landschappen. Maar ook die versnipperde open ruimten hebben onbenutte potenties om werkelijke metropolitane landschappen te worden. Om die beter in beeld te krijgen, werden drie criteria gedefinieerd waaraan Brusselse landschappen moeten voldoen om metropolitaan genoemd te kunnen worden: (1) de vlotte toegankelijkheid voor een ruim publiek dat de diversiteit van de metropool weerspiegelt, (2) de mate waarin naburige programma’s en functies connecteren met het landschap, waardoor het grootstedelijke allure krijgt, en (3) de effectieve bijdrage van het landschap aan het grotere ecosysteem van de metropool. Die systeemwaarde is veel breder opgevat dan louter ecologische waarde. Het gaat ook over de vraag hoe dit landschap zich verhoudt tot de vier eerder benoemde grote structuren, en hoe het ‘de stad als systeem’ draaiend helpt houden. Dergelijke systeemwaarde wordt dus mee bepaald door de rol van het landschap in waterhuishouding, ecologische continuïteit, de bijdrage aan de luchtkwaliteit, geluidsabsorptie, bescherming tegen erosie, landbouw, logistiek en sociaal belang, enz.

Bois de la cam

Terhulpe roadway

Terhulpe ro

Solvay park

Solva

alk Green w Sonian Forest

Regional border 0

in Brussel en Vlaanderen – is door de mens gemanipuleerd. Dat heeft consequenties: milieuproblemen, het uitsterven van soorten, klimaatverandering. Maar Sijmons trekt vooral een positieve les: in het Antropoceen zijn menselijke en natuurlijke processen intrinsiek met elkaar verbonden tot een nieuw en interessant geheel, en dat opent perspectieven. Als ‘natuurlijk’ en ‘menselijk’ elkaar niet meer uitsluiten, dan ligt er een grote en interessante uitdaging in het bedenken van een hybride stadslandschap waar natuurlijk en menselijk, bebouwd en open, ruraal en urbaan, ruimtelijk overlappen en functioneel op elkaar ingrijpen. Voor ruimtelijk ontwerpers is daarbij een belangrijke rol weggelegd. Door de complexiteit van de stadsrand of ‘tussenstad’ en door de veelheid aan ruimtelijke claims en functies die er naast en door elkaar bestaan, zijn een andere planning, een ander bestuur en een doordacht beheer van die ruimten gewenst. Omdat ruimtelijke vraagstukken in die stadsrand, meer nog dan elders in Brussel en Vlaanderen, niet per sector of per project behandeld kunnen worden, wordt samenwerken en integrerend plannen een noodzaak voor alle sectoren en administraties, zowel de ‘harde’ als de ‘zachte’. Ontwerpers zouden in dit proces een belangrijke, mediërende rol kunnen spelen.

Ontwerpen in het Antropoceen De discussie over hoe open ruimte en landschap opnieuw als onderdeel van een breder systeem kunnen functioneren wordt ook elders gevoerd. In zijn curator statement1 voor de Internationale Architectuur Biënnale van Rotterdam, editie 2014, benadrukte Dirk Sijmons bijvoorbeeld het belang van een hybride stedelijk landschap. Hij baseerde zich daarvoor op de aankondiging van een nieuw tijdperk door geologen: het Antropoceen. Dat Antropoceen is het tijdvak waarin de mensheid als een natuurkracht op de aarde ingrijpt. Elk landschap – en zeker de landschappen 1 http://iabr.nl/nl/curator/c2014antropoceen

W Namur gate

Ring

Pajottenland

44 |

d

var

ule

Bo

Namur gate

Anderlecht

Regional border

Ring

3

ac h St-Gilles Boule

nw

nw

Scheutbos park

Regional border

1 km

Molenbeek

sp

ee Gr

ee Gr

Scheutbos park

An

Ninove gate Anderlecht Duchess of Brabant square

Duchess of Brabant square

0

ard

Laeken

Elsene

Vier ontwerpteams in evenveel testgebieden Vanuit dergelijke rol, en voortbouwend op de criteria van Bureau Bas Smets en LIST, werden in de studie Metropolitan Landscapes vier ontwerpteams aan het werk gezet op vier testgebieden (Fig. 2, p. 43). Ze verkenden de mogelijkheden om open ruimten op te tillen tot metropolitane landschappen waar natuurlijke en menselijke processen samenkomen. Het eerste studiegebied, de zuidelijke Zennevallei, is bij uitstek

N

1 km

S


OPEN RUIMTE > METROPOLITAN L ANDSCAPES

5 6

3  Door een systeem van dijken wordt in de Zennebeemden plaats gemaakt voor waterbuffering. © WIT Architecten, OSA onderzoeksgroep KU Leuven, Annabelle Blin & Philip Stessens  4  Vergelijking van de vorm en ruimtelijke structuur van het onderzoeksgebied (Pajottenland tot Ninoofsepoort) met een andere stadssequentie (Zoniënwoud tot Naamsepoort). Kan het voorbeeld van het Zoniënwoud inspiratie bieden om ook voor de zone rond het Scheutbos dergelijke collectieve identiteit en culturele herkenbaarheid te ontwikkelen? ©  Coloco, DEVspace & Gilles Clément  5  Een productief park voor de Molenbeekvallei, met de Ring – icoon van verbinding – als potentieel sterk symbool van een nieuwe relatie tussen stad en platteland. © Agence Ter  6  De groenstroken langs de spoorwegen , als onderdeel van het 'green grid', kunnen uitgroeien tot sterke ecologische en fiets-verbindingen. Eenvoudige ingrepen – zoals een ander groenbeheer en het weghalen van hekken of hindernissen – kunnen hiertoe bijdragen. © LOLA Landscape Architects, Floris Alkemade Architect & Grontmij Belgium

een waterlandschap. Ingrepen in de waterhuishouding hebben er een potentiële impact die zeer ver reikt, tot in de bebouwde randen en het centrum van Brussel. Het team van WIT architecten, OSA-Onderzoeksgroep voor Stedenbouw en Architectuur van de KU Leuven, landschapsarchitecte Annabelle Blin, en ULB-onderzoeker Philip Stessens stelt de vraag of het oplossen van waterproblemen stroomopwaarts van Brussel ook nieuwe interessante publieke en natuurlijke ruimten kan creëren. De inplanting van een dijkensysteem, bijvoorbeeld, zou de Zennebeemden kunnen transformeren tot een groot vloedgebied en uniek natuurlandschap voor de metropool. Het Parijse Coloco, het Brusselse DEVspace en landschapsarchitect Gilles Clément brengen een team landschaps- en tuinontwerpers, stedenbouwkundigen, architecten, plantkundigen en kunstenaars samen rond de site Scheutbos in het westen van Brussel. Het team beschouwt de vruchtbare bodem als een van de grootste troeven van deze site. Vanuit de overtuiging dat deze kwaliteit voor toekomstige generaties bewaard moet blijven, wordt een pleidooi gehouden om niet de grondwaarde, maar de gebruikswaarde van open ruimte centraal te stellen. Ze verkennen hoe door kleine acties van onderuit een metropolitaan landschap kan ontstaan, lopende van de Ninoofsepoort tot het Scheutbos, met een even sterke aanwezigheid in het collectieve bewustzijn van bewoners en gebruikers als zijn zuidelijke tegenhanger, het Zoniënwoud. Landschapsarchitectuurbureau Agence Ter grijpt het reliëf van de Molenbeekvallei in het noordoosten van Brussel aan om een aantrekkelijk park te ontwikkelen dat een scharnier moet vormen tussen het stedelijke, Brusselse deel van de Molenbeekvallei en het Vlaamse landbouwplateau. Agence Ter grijpt de geplande verbreding van de Ring aan om ter hoogte van de kam van Laarbeekbos een ecologische verbinding te realiseren. Die verbinding wordt meteen ook een nieuw publiek terras dat als

verbindingspunt fungeert tussen het stedelijk en ruraal landschap, tussen de plekken waar voedsel geconsumeerd en geproduceerd wordt. Zo wordt een achterkant – de Ring – een voorkant. Ontwerpteam LOLA Landscape Architects, Floris Alkemade en Grontmij nam de postindustriële infrastructuur in het gebied tussen Brussel, Machelen en Vilvoorde onder de loep. Ze bestudeerden hoe infrastructuur een landschap kan creëren dat plaats biedt aan flexibele toekomstontwikkeling en een beter samengaan van ecologie, economie, wonen en recreatie. Het concept van een green grid moet extra kwaliteit en identiteit verlenen aan bestaande infrastructuren en geplande mobiliteitswerken, kan braakliggende terreinen opnieuw activeren en een grotere maatschappelijke waarde genereren. Het team gaat zo de vraag aan hoe je ook de vele (economische) ontwikkelingen laat bijdragen aan een grootschaliger landschap. Elk van deze ontwerpen lanceert een aantal vragen die verdere aandacht en debat verdienen: Hoe geven we overtuigend waarde aan open ruimte? Hoe verbeteren we zowel de ecosysteemdiensten als de toegankelijkheid van dat landschap, ten behoeve van een brede metropolitane bevolking? Hoe zetten we rond toekomstprojecten voor de open ruimte werkbare samenwerkingen op tussen overheid, burgers, middenveld en bedrijven? De hier gevoerde ontwerpende onderzoeken hebben allerminst tot doel het definitieve antwoord te geven op al deze vragen. Ontwerpers zijn vaak generalisten bij uitstek, maar ze kunnen het niet alleen. Wel kan ontwerp een aanzet geven tot verder debat met de bewoners van de Brusselse regio, met hun vele uiteenlopende noden en wensen. En dat is precies de opzet van deze studie en het daaruit volgende boek: het debat teruggeven aan de politiek en de samenleving, en hen uitnodigen verder samen te werken rond kwalitatieve stedelijke ontwikkeling met open ruimte als sterke basis. Het boek 'Metropolitan Landscapes' is downloadbaar via www.vlaamsbouwmeester.be.

| 45


Diep maar natuurlijk profiel van de heropende Beekstraat. Foto VLM

Blauwgroene IN DE VLAAMSE RAND WORDEN BEEKVALLEIEN IN TAL VAN RUIMTELIJKE PLANNEN INGESCHAKELD ALS BLAUWGROENE VERBINDINGEN.

46 |


OPEN RUIMTE#6 > BLAUWGROENE VINGERS

Water speelt een vitale rol bij het plannen en inrichten van gebieden. Waterlopen die met hun groene structuur een gebied helpen vormgeven, worden door ontwerpers ook wel ‘blauwgroene vingers’ genoemd. In bebouwde gebieden komt het creëren van dergelijke vingers vaak neer op het terug openleggen van waterlopen. De samenwerking met technische experts is van essentieel belang om de op plan getekende blauwgroene verbindingen op het terrein vorm te kunnen geven. De grenslijn tussen het eerder conceptuele ontwerp en een ‘technisch ontwerp’ wordt daarbij best niet al te strikt getrokken. In deze bijdrage illustreren twee cases in de Vlaamse Rand rond Brussel – de Woluwevallei en de Wezembeek – hoe die verhouding tussen concept en techniek het succes van dergelijke operaties kan beïnvloeden.

in de Vlaamse Rand MAARTEN SPER, JEROEN REYNIERS, INGRID BEERENS  [ VLM, DIENST PROJECTONTWERP ]

Blauwgroene vingers in de Vlaamse Rand

1

2

De Vlaamse Landmaatschappij (VLM) werkt sinds een aantal jaren een landinrichtingsproject uit in de Vlaamse Rand. De opdracht van de VLM is grotendeels complementair aan het af bakeningsproces ‘Vlaams Strategisch Gebied rond Brussel’ (VSGB). De VLM ondersteunt het flankerend beleid open ruimte van het VSGB door inrichting op het terrein. Het is vanuit dit perspectief dat verder wordt ingegaan op het belang van blauwgroene verbindingen in de Vlaamse Rand, met focus op de Woluwevallei. In de Vlaamse Rand worden beekvalleien in tal van ruimtelijke plannen ingeschakeld als blauwgroene verbindingen. Zo geven de plannen van het Vlaams Strategisch Gebied 1 De Woluwe als groene S in het 2 Gemeentelijk structuurplan WezembeekOppem: uitwerking van een 'zachte rond Brussel de Zenne, de Woluwe, de Maal- gemeentelijk structuurplan Machelen as' langs de Wezembeekvallei beek, de Zuunbeek etc. een belangrijke rol als structuurbepalende beekvalleien. Gemeentelijke structuurplannen zijn voorbeelden op een ander Ze zorgen bijvoorbeeld voor: niveau. In Machelen is er bijvoorbeeld sprake van een ‘groene ■ waterberging en waterretentie (het blauwe) S’ rond de Woluwe en in Wezembeek-Oppem wordt gesproken ■ ecologische meerwaarde (het groene) van de zachte as gevormd door de Wezembeek. (Fig. 1, 2) ■ een publiek netwerk met parken, fietspaden en wandelwegen Dergelijke ‘vingers’ kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan een kwaliteitsvolle leefomgeving. Het multifunctionele aspect van ■ verhoging van de leefbaarheid van woon- en werkomgeving een blauwgroen netwerk is van groot belang in (rand)stedelijk ■ verbinding van woonkernen gebied. Net zoals voor de open ruimten in randstedelijk gebied ■ regulering van het stadsklimaat door ligt hun meerwaarde in een combinatie van verschillende ‘ecotoevoer van koudere lucht systeemdiensten’, gekoppeld aan een groot doelpubliek. ■ verhoging van het imago en de uitstraling van de regio.

| 47


3

Inrichtingsvisie VLM voor open ruimte in het Woluwebekken op Vlaams Gewest (VLM, 2010). De zwarte kaders geven de locaties aan waar een waterloop bij voorkeur terug kan opengemaakt worden.

4

3

01 water 01 water

01. buffer voor flessenhals 01. buffer voor flessenhals

Om bo the geve Om bo flessenha the geve kanalen o flessenha bij sterke kanalen o bij sterke

Instrumenten en principes voor de Voluwevallei (SecchiVigano/Ecorem 2012)

4

02. infiltratie zones (wadi) 02. infiltratie zones (wadi)

03. heropenen van begraven beekjes

140

03. heropenen van begraven beekjes

140

48 |

De dichte infrastructuur en bebouwing, die het (peri)urbane gebied typeren, maken het op vele vlakken moeilijk en vaak erg duur om waterlopen terug open te leggen. In de verstedelijkingsgolf na de jaren ’50 werden natuurlijke structuren genegeerd, waterlopen overwelfd en valleien opgevuld. Door deze ondergrondse infrastructuur stroomt bovendien niet steeds zuiver water, omdat scheiding van afval- en regenwater complex en duur is. Zolang het hydrologisch systeem onzichtbaar blijft, wordt het echter genegeerd in gebiedsontwikkeling en -reconversie, met alle gevolgen vandien. Wachten op scheidings- of zuiveringsprogramma’s op lange termijn is dus geen optie. Specifiek voor het gebied van de Woluwe zijn de ‘moerriolen’, die na de Tweede Wereldoorlog werden aangelegd om het water op te vangen in de overstromingsgevoelige Woluwe-regio. Maar terwijl de dimensies van die moerriolen allang niet meer volstaan om overstromingen te voorkomen, nemen ze voor een groot deel het bron- en regenwater weg van de oorspronkelijke waterlopen. Natuurlijke overstromingszones worden zo volledig afgesneden van het beekwater en kunnen niet worden benut bij zware regenval. Gebrek aan zichtbaarheid zorgt ervoor dat veel projectontwikkelaars geen energie zullen steken in een open waterloop. Vaak beseffen ze niet eens dat er een waterloop ligt; voor hen is dit slechts één van de vele nutsleidingen in de grond. Dit resulteert in een vicieuze cirkel, waarbij het op den duur heel moeilijk wordt om nog een waterloop open te maken. Particulieren en projectontwikkelaars zullen niet snel een zone afstaan voor het aanleggen van een kwali-

teitsvolle open waterloop, zelfs niet als er snelle fiets- en wandelverbindingen aan gekoppeld zijn. En op stedenbouwkundig vlak valt voor dit soort situaties helaas weinig af te dwingen, zeker als de waterloop nog onzichtbaar is. Soms ligt de waterloop tamelijk diep, waardoor er extra ruimte nodig is om landschappelijk en qua beleving een meerwaarde te kunnen bieden. Maar in een verstedelijkte regio is die ruimte erg beperkt. De complexiteit van de waterloopstructuur maakt het openleggen van een stukje waterloop er bovendien zodanig moeilijk dat bijna niemand er wil aan beginnen. Om een waterloop te kunnen openmaken, moet je immers niet alleen voldoende kennis hebben van de waterloop zelf, maar ook van de riolen die erop aansluiten. Door de complexiteit van het watersysteem in dichtbebouwd gebied en de versnippering van administratieve bevoegdheden, is de juiste informatie bovendien niet altijd beschikbaar. Door de hoge dynamiek van bouwen infrastructuurprojecten is het voor verschillende partijen soms moeilijk om van elkaars plannen op de hoogte te blijven en zo mogelijke win-winsituaties te ontdekken. De bergingsmogelijkheden van een nieuwe open waterloop kunnen bijvoorbeeld een duur gepland bufferbekken overbodig maken. Maar dan moeten alle betrokken partijen wel op de hoogte zijn van deze plannen… Het feit dat het Woluwe-gebied halverwege doorsneden wordt door een gewestgrens maakt het allemaal niet eenvoudiger.

Lokale wa seerde s Lokale wa purificatie seerde voornames purificatie permeabi voorname permeabi

Opportun publieke Opportun beekjes te publieke beekjes te

02 geëquipeerd landschap 01. pool publiek transport 02 geëquipeerd landschap 01. pool publiek transport

II.2. 02. potentieel 02. potentieel

03 infrastructuren 01. buffer langs infrastructuur 03 infrastructuren 01. buffer langs infrastructuur

02. logistieke parken 02. logistieke parken

03. versmallen van straatprofiel

04 patches 04 patches

De impl publiek De implv creatie publiek landcreatie v schap ron strategisc landschap ron

II.2. strategisc

Verbindin en instru potent Verbindin om mon en potent instru logistieke om mon met versc logistieke met versc

Het best onderling Het best hand van onderling infrastruc hand van te creëre infrastruc en groen te creëre purificatie en groen purificatie

De grot monofunc De grot kunnen monofunc verbinden kunnen vermengi verbinden vermengi

03. versmallen van straatprofiel

In de t straatprofi In deer t zodat straatprofi groene ru zodat er k karakter groene ru karakter k

01. densificatie van gebruiken

Om de in stand Om het de van in stand een sp van het verenigba een sp het ook verenigba maakt (in het ook maakt (in

01. densificatie van gebruiken

02. behoud van openheid 02. behoud van openheid

Het beho grote patc Het door beho ze grote langs patc de r door ze v midden langs de r midden v


OPEN RUIMTE#6 > BLAUWGROENE VINGERS 5

6

5

Een meer technisch luik: open Woluwe in Diegem (SecchiVigano/Ecorem, 2012)

De meerwaarde van blauwgroene verbindingen in de Vlaamse Rand wordt vaak nog bekeken vanuit een monofunctionele invalshoek (bergingsvermogen, ecologische waarde, landschappelijke waarde, …), zonder dat de context van Brussel en zijn grote bevolkingsaantal mee in rekening wordt gebracht. Bovendien worden de hoge investeringen die waterlopen in dergelijke gebieden vergen, vaak afgewogen tegen wat voor hetzelfde geld elders in Vlaanderen zou kunnen gebeuren met waterlopen en hun valleien. De logische slotsom is dan vaak: geen actie ondernemen.

De Vlaamse Landmaatschappij wil , samen met de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) en de gemeenten, als onderdeel van haar open ruimte-opdracht in de Vlaamse Rand inzetten op de Woluwe en haar zijlopen. De Woluwevallei vormt immers een strategische ruimte voor de toekomst van Brussel en de Rand. Ze staat onder een enorme druk, want in het Woluwebekken komen heel wat knelpunten samen: de R0, de luchthaven, Uplace, een nieuwe gevangenis, nieuwe traminfrastructuur, een nieuw NMBS- station, reconversie van een kanaalzone, … . Hoewel het bestaan van de Woluwe in ruimtelijke plannen niet wordt ontkend, gaan de meeste projecten niet uit van een landschappelijke basis1. Op die manier verdwijnt op termijn de leesbaarheid van de Woluwe volledig. De planbegeleidingsgroep2 van het landinrichtingsproject vroeg

dat een studiebureau zich over deze complexe problematiek zou buigen. De opdracht ging naar het duo Secchi-Vigano/ Ecorem, dat in 2012 de gewestoverschrijdende studie ‘Opmaken van een gebiedsvisie voor de Woluwevallei’ 3 op tafel legde. Binnen de VLM wordt deze werkwijze vaak gevolgd voor projecten in beekvalleien. Een visie op hoger niveau, al dan niet opgemaakt door een studiebureau, moet leiden tot 6 Beeld van een studiemaquette: de relatie strategische inrichtingen op het tussen een nieuwe stedelijkheid en de ecologische ruimte van de Woluwe. terrein en het nodige draagvlak bij de partners. Voor de Molenbeek ten zuiden van Brussel werd dit recent ook nog gedaan4. Omdat zo’n studie uiteindelijk ook een basis moet bieden voor inrichtingsplannen van de VLM, werd gevraagd verder in te zoomen en ook een aantal acties uit te werken. Bijkomend werd ook nog gevraagd om in Diegem een open Woluwe verder uit te werken, met meer nadruk op de technische aspecten. Het was intussen immers al duidelijk dat er op korte termijn een opportuniteit kon komen door een downgrading van de Woluwelaan. De opmaak van een gebiedsvisie voor de Woluwevallei werd door Secchi-Vigano/Ecorem opgevat als een veeleer operatio-

1 De aanpak bij het aanleggen van nieuwe tramlijnen zet wel in op landschappelijke omkadering

3 https://www.vlm.be/nl/sitecollectiondocuments/plateau van moorsel/finaal rapport studie woluwe.pdf

2 De planbegeleidingsgroep stuurt de opmaak van inrichtingsplannen door de VLM aan bij een landinrichtingsproject

4 https://www.vlm.be/nl/sitecollectiondocuments/regio oost/ open_ruimte_visie_molenbeek_fase_i_ii_iii.pdf

De Woluwe en de luchthavenregio

| 49


7 8

9

7   Visualisatie Open beek in Wezembeek-Oppem (Antea, 2011).  8   Overstroming op Wezembeekcollector. Foto Stephane de Burbure.  9   Situering project Beekstraat in Wezembeek-Oppem.

nele dimensie voor de concepten die in de studie ‘Brussels 2040’ werden ontwikkeld (zie ook het artikel ‘BXL 2040’ in Ruimte 24). Daar kwam de Woluwe ook al aan bod. De Woluwe zou volgens Secchi-Vigano/Ecorem moeten hersteld worden als een actieve entiteit en niet, zoals nu, beschouwd worden als een lastige en soms onontkoombare randvoorwaarde. De studie resulteerde in een visie met streefbeelden en een aantal tools om dit te realiseren. Deze tools werden vervolgens toegepast op testcases en een aantal strategische ruimten. Het meer technische luik van de open Woluwe in Diegem werd eerder als een aparte opdracht uitgewerkt door Ecorem (fig 5). In de visie van Secchi-Vigano/Ecorem krijgt de metropolitane ruimte een belangrijke plaats. Ze gaan er bijvoorbeeld van uit dat het toe-eigenen van de Woluwevallei als publieke ruimte, zoals in Brussel gebeurt, de kans biedt om de Woluwe ook in Vlaanderen een actievere rol te geven. Een dergelijke wisselwerking tussen stedelijk weefsel en waterlopen kwam in eerdere studies van de VLM nog nooit zo expliciet aan bod. (fig. 6)

De Woluwestudie: een post-scriptum, anno 2015

50 |

Het opzet van de Woluwe-studie was volgens Secchi-Vigano/ Ecorem het stimuleren van overleg. Ze wilden ontwerpers en ontwikkelaars informeren over het belang dat hun project heeft binnen een ruimer kader. In de praktijk is deze studie tot nog toe echter nauwelijks gebruikt door partners en al helemaal niet terug te vinden in plannen en ontwerpen. Binnen de krappe randvoorwaarden van tijd en budget was dit opzet ook wel erg ambitieus. Een interessante vaststelling is echter dat het technische luik in Diegem, dat veeleer los van de streefbeeldstudie werd uitgewerkt, wél invloed heeft gehad op de gebiedsontwikkeling. Omdat men een tamelijk concreet plan kon aanbieden, wordt het nu waarschijnlijk mogelijk een open Woluwe te koppelen aan de aanleg van een nieuwe tramlijn in Diegem. De VMM tracht nu op verschillende plekken de Woluwe terug open te maken. Dit heeft als effect dat deze waterloop zo ook meer aandacht gaat krijgen in andere planvormingsprocessen in de Woluwevallei.

Project Beekstraat in Wezembeek-Oppem In het VLM-project ‘Beekstraat’ in Wezembeek-Oppem werd in 2014 een open stuk Wezembeek (voorheen ‘Vuilbeek’) gerealiseerd. De Wezembeek is een zijloop van de Woluwe. De opmaak van de plannen voor het openleggen van de Wezembeek (Antea,2010) ging vooraf aan de studie van de Woluwe (Secchi Vigano/Ecorem, 2012). Het was van in het begin immers al vrij duidelijk dat een open beek, gekoppeld aan ecologie en recreatie, een meerwaarde zou bieden. Bovendien ging het hier om gemeentelijk eigendom. Volgens de studie van de Woluwe, die na de studie van Antea werd uitgevoerd, moesten de zijlopen van de Woluwe een ‘gelijke behandeling’ krijgen als de Woluwe zelf: ze zijn volgens Secchi Vigano/Ecorem niet minder belangrijk. De perceptie is vaak anders omdat de Wezembeek in een ander landschap ligt dan de Woluwe, maar toch zijn de twee niet los te zien van elkaar. Het project ‘Beekstraat’ is gesitueerd in een gemeentelijk park in Wezembeek-Oppem dat ontstaan is toen de waterloop werd dichtgemaakt. Het gemeentelijk structuurplan toont het belang van de Wezembeek, die voor de gemeente een groene ruggengraat of ‘zachte as’ vormt. Het lijkt dan ook logisch om de beek terug open te maken, zo de zachte as te versterken en tegelijk voor extra waterberging te zorgen. Dit park ligt stroomopwaarts van een punt waar er overstromingsproblemen bestaan bij de samenvloeiing van twee moerriolen. Bij verdere uitwerking leek dit echter niet zo’n eenvoudig project. Het bronwater van het park loopt in een moerriool en was nauwelijks beschikbaar voor een open waterloop. Het bronwater wordt immers meestal via de moerriolen gedraineerd, omwille van de stabiliteit.


OPEN RUIMTE#6 > BLAUWGROENE VINGERS 11

10

voor na 10  Tussenschot om water in de beek te houden. Foto VLM 11

Voor en na, in de Beekstraat. Foto VLM

Het oorspronkelijke beekwater, dat van hogerop komt, kwam dan weer in een ander riool terecht, samen met vuil water. Dit was op korte termijn evenmin beschikbaar voor een nieuwe open waterloop. Omwille van die moeilijkheden werd er eerst een voorbereidende studie opgestart in 2010 (Antea). Deze studie, met de ronkende titel ‘Studie inzake het openleggen van het bovenstrooms gedeelte van de Wezembeek ‘ vormde een soort hybride tussen een conceptstudie en een technisch ontwerp. Een echt technisch ontwerp kan volgens de wetgeving landinrichting niet worden opgemaakt zolang een inrichtingsplan nog in voorbereiding is. Dat viel dus buiten de opdracht. Maar de studie was wel technisch gericht. Ze moest een voldoende ‘technische basis’ bieden om met het project te kunnen doorgaan en vroeg daarom een voorstel van ontwerp in ‘één of meerdere technisch gemotiveerde scenario’s’. Daarbij werden een aantal technische vragen geformuleerd waar een duidelijk antwoord op moest komen. Met behulp van deze studie, de ondersteuning van waterbeheerders zoals Vivaqua en de steun van de schepen van leefmilieu van Wezembeek-Oppem, kwam men uiteindelijk tot een breed gedragen scenario. Dit scenario hield niet alleen rekening met de korte termijn, waar er enkel lokaal water werd verzameld, maar ook met een situatie op langere termijn, waar het beekwater mogelijk terug beschikbaar kan worden. Door de tijd te nemen om via een studie de technische aspecten uit te diepen, met hulp van de waterbeheerders, werd het mogelijk om in deze moeilijke situatie toch een open waterloop aan te leggen. Zo kon de blauwgroene verbinding gerealiseerd worden die men van meet af aan voor ogen had, en het was tegelijk een aansporing om de waterzuivering van deze beek hoger op de prioriteitenlijst te krijgen. Enkele technische elementen hielpen om een waterloze beek toch van water te voorzien: ■ Er werd gewerkt met tussenschotten, waardoor het water in de beek wordt gehouden. Zo blijft er ook tijdens droge periodes een minimum hoeveelheid water in de beek aanwezig. ■ Om overstromingen te voorkomen werden er voor noodgevallen speciale aansluitingen op een moerriool voorzien. ■ Bij de aanleg van de beek werd door de keuze van diepte al rekening gehouden met de toekomstige aansluiting van het eigenlijke beekwater.

Via grondwatermetingen werd ingeschat wat de beste diepte zou zijn om een landschappelijk interessant profiel te verzekeren en toch voldoende water in de beek te krijgen. (foto p. 46) ■ Het tamelijk diepe profiel van de nieuwe waterloop werd via bredere zones benut om het afstromende water van een nabijgelegen veld te bergen en zo dit water uit het riool te houden. In 2014 werden de werken uitgevoerd. De locatie bleek uiteindelijk zelfs beter geschikt dan men aanvankelijk dacht. In theorie ging de studie ervan uit dat, zolang het oorspronkelijke water niet werd aangesloten, de beek in de zomer tijdelijk droog zou kunnen staan. In de praktijk stond er tijdens de warme zomer van 2015 constant water in de beek. Landschappelijk oogt het nieuwe park vrij natuurlijk en op ecologisch vlak zijn al interessante fauna en flora waargenomen. Ondanks de ingrijpende veranderingen wordt het nieuwe park geapprecieerd en gebruikt door de bevolking. Dit lokale draagvlak vertaalt zich ook in de wijziging van de naam van de beek: de ‘Vuilbeek’ heet opnieuw de ‘Wezembeek’. Naar aanleiding van het project werd deze naamswijziging aangevraagd door de gemeente en bewoners. Het project Beekstraat levert nu een praktijkvoorbeeld dat toelaat ook op andere plaatsen in de Woluwevallei op een gelijkaardige manier tewerk te gaan. Dit maakt het makkelijker de blauwgroene vingers die op de plannen in het Woluwebekken werden getekend (fig 3, p. 48) ook daadwerkelijk te creëren. Zo zal in Zaventem in een gemeentepark een andere zijloop van de Woluwe worden opengelegd in 2017. De uitgangssituatie is er gelijkaardig aan die in de Beekstraat. Ook in nevenvalleien van de Woluwe liggen een aantal kasteelparken die in privébezit zijn en in een soortgelijke situatie verkeren als het park in de Beekstraat. Laten we hopen dat ook zij dit voorbeeld zullen volgen. Het technische luik speelt in dit gebied dus een belangrijke rol om de ruimtelijke concepten van blauwgroene vingers te realiseren. Technische ontwerpen worden, zeker als de omstandigheden complexer worden, best niet enkel beschouwd als een ‘luik achteraf’, dat pas in de uitvoeringsfase aan bod komt. Het zou als een vorm van ontwerpend onderzoek al een rol kunnen spelen in de ontwerp- en planfase. Dit vergt waarschijnlijk meer tijd en energie, maar een stapel theoretische plannen die niet kunnen uitgevoerd worden is ook niet echt kostenefficiënt. ■

| 51


Grootschalige infrastructuurprojecten bieden de uitzonderlijke opportuniteit om een bestaand landschap fundamenteel te versterken. Neem nu de kanalen uit de 19de eeuw: de dijken met hun aanplantingen verankeren het infrastructuurproject in zijn omgeving en bepalen vandaag nog altijd het beeld van het landschap in het vlakke Vlaanderen. Bij het ontwerp voor de nieuwe A11 autosnelweg tussen Brugge en Knokke was het van meet af aan de bedoeling om landschap niet in te zetten als camouflage van een noodzakelijke infrastructuur, maar integendeel het infrastructuurproject te gebruiken als aanleiding tot het maken van nieuw landschap.

52 |

Visualisatie van de A11 doorheen het polderlandschap Š Luxigon voor Bureau Bas Smets


OPEN RUIMTE > INFRASTRUCTUUR EN LANDSCHAP

Infrastructuurproject zorgt voor het ontstaan van nieuw landschap BAS SMETS  [ BUREAU BAS SMETS ]

Infrastructuur als landschap De A11 autosnelweg verbindt via een dwarse aansluiting tussen twee noordzuidgerichte wegen, de N31 en de N49, de haven van Zeebrugge met die van Antwerpen. Dat ontbrekende stuk van elf kilometer tussen Brugge en Knokke is een van de vijf ‘missing links’ in ons wegennet die de Vlaamse regering als prioriteit heeft aangeduid. In 2010 werd een offerte uitgeschreven voor het ontwerp, de constructie, de financiering en het onderhoud gedurende dertig jaar van de A11, een zogenaamd ‘Design Build Finance & Maintain’ project. Na twee offerterondes kwam het consortium Via Brugge rond Jan De Nul N.V. als laureaat uit de bus. Bureau Bas Smets stond in voor de ruimtelijke kwaliteit van het infrastructuurproject in het algemeen en voor het landschapsontwerp in het bijzonder, bureau Zwart & Jansma Architecten voor het ontwerp van de kunstwerken. In nauwe samenwerking tussen alle partijen werd een integraal ontwerp gemaakt met de uitgesproken ambitie om via de infrastructuur het bestaande landschap te versterken.

schap ontrafelt de menselijke ingrepen in een reeks van landschappelijke elementen. Door net deze elementen in te zetten bij de integratie van de A11 wordt het bestaande landschap gevaloriseerd en wordt het inbrengen van aan het landschap vreemde elementen vermeden. Het ontwerp van de kunstwerken sluit aan bij deze landschappelijke visie en de infrastructuurelementen voegen een nieuwe component toe aan het landschap. Ze zijn onderverdeeld in twee groepen, op basis van hun beleving. De eerste groep kunstwerken wordt in de eerste plaats beleefd door de weggebruiker, en wordt ontworpen als een familie van nieuwe objecten in het landschap. De tweede groep, die vooral vanuit het omliggende gebied kan worden waargenomen, wordt ontworpen vanuit de logica van het landschap. De twee families hebben elk hun eigen vocabularium. Op die manier bestaat het geheel aan ingrepen langs de A11 uit het toepassen van de landschappelijke elementen en het aanwenden van de verschillende groepen kunstwerken. Het resultaat is een landschap waarin de verschillende entiteiten beter leesbaar zullen zijn na de aanleg van de A11. Deze verhoogde leesbaarheid garandeert een continuïteit in de ruimte en daardoor een continuïteit in de tijd.

ELKE BOOM, ELKE HAAG IS DOOR DE MENS GEPLANT OP WAT EENS EEN OVERSTROMINGSGEBIED WAS.

Verbeelding van het landschap  In het door de mens op

de zee gewonnen polderlandschap dat de A11 doorsnijdt, heeft elk element een welbepaalde functie. Houtkanten beschermen er de hoeves tegen de wind en leveren hakhout, aanplantingen van populieren stabiliseren de dijken, rietkragen en knotwilgen versterken de oevers van de grachten. Het landschap is ontworpen vanuit een noodzaak en ontleent zijn eigenheid en schoonheid aan die leesbaarheid. Elke boom, elke haag is er door de mens geplant op wat eens overstromingsgebied was. Het beperkte reliëf biedt een weids uitzicht dat door deze verticale elementen gepunctueerd wordt. Het vlakke polderland genereert op die manier een verticaal landschap. Door de jaren heen is de leesbaarheid van dit utilitair landschap wat verloren gegaan, maar een nauwgezette lezing van het land-

Methodologie  Het project voor de A11 is een voorbeeld van

integraal ontwerp, waarbij infrastructuur en landschap gelijktijdig ontworpen werden en elkaar wederzijds beïnvloed hebben. Er moest gigantisch veel informatie verwerkt worden om alternatieven af te wegen en geargumenteerde ontwerpbeslissingen te kunnen nemen. Voor dit project hebben we een specifieke methode uitgedacht om de ruimtelijke kwaliteit van het landschap te kunnen garanderen. Enerzijds wordt het bestaande landschap zo goed mogelijk bestudeerd om het te kunnen versterken. Anderzijds worden de statuten die beslag leggen op dit landschap in kaart gebracht om er zoveel mogelijk rekening mee te kunnen houden.

| 53


DE AANPLANTINGEN VERDELEN HET HALFOPEN POLDERLANDSCHAP IN RUIMTELIJKE COMPARTIMENTEN.

Lezing van het landschap

1

Het huidige landschap is gekenmerkt door een gelijktijdigheid van alle tijdslagen. Een precieze lezing legt het bestaande landschap uiteen in zijn verschillende elementen, de ‘lagen’ die elk een eigen logica volgen. In een eerste stap worden de elementen van het landschap afzonderlijk onderzocht. In een tweede stap worden de elementen onderling vergeleken, op zoek naar structurerende combinaties die de bouwstenen van het landschap uitmaken. In een derde stap worden deze bouwstenen gegroepeerd volgens een aantal landschappelijke entiteiten of componenten. Vanuit deze lezing kunnen in het huidige landschap drie grote entiteiten gedefinieerd worden: het Infrastructureel Landschap, het Lineair Polderlandschap en het Fragmentarisch Polderlandschap. Infrastructureel Landschap   Het Infrastructureel Landschap

wordt gekenmerkt door grootschalige landschappelijke ingrepen die gelijktijdig met grotere infrastructuurprojecten gerealiseerd zijn. Het Boudewijn- en het Tweelingenkanaal trekken onmiskenbare strepen doorheen het landschap. De aanplantingen van meerdere rijen populieren langs de kanalen creëren een dicht scherm achter het vlakke land, waardoor het voorliggende polderlandschap zichtbaar wordt gemaakt. Deze structuur van grotere orde geeft het landschap een duidelijke leesbaarheid. De aanplantingen verdelen het halfopen polderlandschap in ruimtelijke compartimenten. Bovendien dragen ze door hun verschillende aard bij tot een grotere biodiversiteit. Vleermuizen volgen graag het kanaal, terwijl de kleine rietgans een voorkeur heeft voor open gebieden waar ze uitzicht heeft op mogelijke belagers. De Damse Vaart kruist beide kanalen en vormt een begrenzing ten zuiden van het gebied. Lineair Polderlandschap  Het polderlandschap wordt geken-

54 |

merkt door slingerende wegen die dorpen met elkaar verbinden en veelal een onderbroken lijnaanplanting hebben, waardoor een doorzicht gevrijwaard blijft. Deze aanplantingen vind je vooral in het halfopen landschap tussen Boudewijn- en Tweelingenkanaal. De wegen, waarvan sommige een enkele en andere een dubbele lijnaanplanting hebben, liggen er vaak hoger dan het maaiveld. Een reeks dijklichamen, die dienst doen als talud, is begroeid met een specifieke dijkvegetatie. Fragmentarisch Polderlandschap  De hoeves die over het

oorspronkelijke open polderlandschap verspreid liggen/lagen, hadden een haagkant die niet alleen bescherming bood tegen

2

3

wind, maar ook voorzag in de productie van brandhout. Langs de perceelgrenzen werden vaak grachten gegraven. De kleinere waterlopen worden afgezoomd door een rietkraag, de grotere door een rij knotwilgen. Exemplarisch Landschap Elk landschap draagt de belofte

van een ideaal landschap in zich. We hebben een methodologie uitgewerkt om dat latente landschap zichtbaar te maken. In het bestaande landschap rond de A11 kunnen we drie grote entiteiten onderscheiden, opgebouwd uit een eindige reeks landschappelijke bouwstenen. Door een zorgvuldige selectie van deze bouwstenen komen we tot een Exemplarisch Landschap, waarin de bestaande elementen maximaal worden gevaloriseerd. Dat


OPEN RUIMTE > INFRASTRUCTUUR EN LANDSCHAP

4 1  Infrastructureel Landschap : kanalen met meerdere rijen van hoogstammen © Bas Smets  2   Lineair Polderlandschap: discontinue lijnaanplantingen langs hoofdwegen © Bas Smets  3   Fragmentarisch Polderlandschap : hoeves met houtkanten © Bas Smets  4   Het vlakke polderland genereert een verticaal landschap © Bas Smets

Exemplarisch Landschap vormt het referentiekader voor de ruimtelijke beslissingen van de komende jaren. Deze werkwijze verzekert niet alleen de robuustheid van alle ontwerpbeslissingen, maar garandeert ook de duurzaamheid aangezien enkel gewerkt wordt met elementen die nu reeds aanwezig zijn. Ze zorgt er ook voor dat door de komst van de A11 een deel van dit Exemplarisch Landschap effectief wordt gerealiseerd.

van de overlappingen de ecologische waarde van een gebied weergeeft. Het Habitatnetwerk dat zo getekend wordt, geeft de mogelijke uitbreidingen van het Habitatrichtlijngebied aan en helpt op die manier bij het afwegen van verschillende varianten voor de infrastructuur. In het ontwerp werd versnippering van habitats vermeden en waar mogelijk werden leefgebieden versterkt en uitgebreid. Voorschriften Vogelrichtlijngebied  De Vogelrichtlijnge-

Landschap en statuten Naast de fysieke eigenschappen van het landschap zijn er ook verschillende statuten, zoals bijvoorbeeld de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, die beslag leggen op delen van het landschap. Het intekenen van het geheel van deze afgebakende zones geeft het Statutaire Landschap weer. Deze kaart beeldt de gevoeligheid van een gebied af. Waar verschillende statuten elkaar overlappen, zal het ontwerp onderworpen zijn aan meerdere richtlijnen. Net zoals bij de lezing van het bestaande landschap, staat de cartografie centraal als ontwerpmiddel. Door het intekenen van de verschillende statuten worden deze zichtbaar gemaakt, zodat elk van deze statuten afzonderlijk kan worden onderzocht om de regelgeving zo goed mogelijk te doorgronden. Daarna worden de verschillende regels met elkaar vergeleken om overlappingen of overeenkomsten op te sporen. We onderscheiden drie grotere categorieën: het Habitatnetwerk, het Vogelrichtlijngebied en het Cultureel-historisch en Recreatief Netwerk. Deze drie categorieën verzamelen het geheel aan richtlijnen op een overzichtelijke wijze. Habitatnetwerk  Hoewel de polders een gemaakt en gecon-

troleerd landschap zijn, zijn heel wat lagergelegen gebieden recent overstroomd. Deze overstromingsgebieden vallen heel vaak samen met gebieden die als biologisch waardevol worden beschouwd. Door hun verminderd agrarisch nut worden ze extensief beheerd. De Habitatrichtlijn- en VEN1-gebieden overlappen op hun beurt met deze gebieden. De projectie van al deze gebieden produceert een vlekkenkaart, waarop de intensiteit 1 Vlaams Ecologisch Netwerk

bieden maken, net als de Habitatrichtlijngebieden, deel uit van Natura 2000, een Europees ecologisch netwerk van speciale beschermingszones. De A11 doorsnijdt het beschermd gebied waar de kleine rietgans overwintert. Om de impact op het gebied te minimaliseren werd in het referentieontwerp opgelegd dat het tracé verdiept moet lopen en dat opgaande beplanting vermeden moet worden. De Vogelrichtlijn geeft aan dat hoogstamaanplant weliswaar een zekere verstoring geeft over een bepaalde afstand, maar dat een rijweg een nog veel grotere verstoring betekent. Hoogstambomen kunnen de vogels net helpen bij het overvliegen van de rijweg. Het kritisch afwegen van de verschillende richtlijnen creëert op die manier nieuwe mogelijke ruimtelijke oplossingen. Cultuurhistorisch en Recreatief Netwerk  Waar het polder-

gebied ooit zuiver functioneel en productief land was, wordt het nu gedeeltelijk beschermd omwille van zijn historische waarde. Het cultuurhistorische netwerk werd gecombineerd met het recreatief netwerk omdat ze complementair werken. Statutair Landschap  Het Statutair Landschap is de visuali-

satie van de bestaande richtlijnen. In het grotere gebied rond de A11 kunnen we drie categorieën definiëren: het Habitatnetwerk, het Vogelrichtlijngebied en het Cultureel en Recreatief Netwerk. Vanuit deze drie categorieën gaan we op zoek naar mogelijkheden om de richtlijnen zo goed mogelijk te integreren in het ontwerp. Deze aanpak garandeert niet alleen dat alle richtlijnen gevolgd worden, maar illustreert ook de mogelijke opportuniteiten of aanvullingen. Het geheel van de richtlijnen is op die manier niet enkel een controle achteraf, maar een ontwerpmiddel dat wordt ingezet om opportuniteiten op te sporen en uit te werken.

| 55


5 S TRATEGI S CH E A L L I A NT I E S VO O R

landbouw

58 |

Hoeve De Waterkant, Herk-de-Stad Foto Tim Van de Velde

Ruimte, landbouw en ontwerp: het zijn drie zaken die niet vaak met elkaar in verband gebracht worden. Maar als je ze koppelt, kunnen interessante allianties ontstaan. In 2014 werd vanuit dat idee een oproep gelanceerd tot het indienen van ‘Pilootprojecten Productief Landschap’. Ambitieuze projecten die vernieuwende bedrijfsvoering combineren met een kwalitatieve wisselwerking met het landschap en de samenleving werden gezocht én gevonden. Vijf projecten genieten intussen van een advies- en expertisebegeleiding, met als doel de concrete uitvoering van het innovatieproject. Ze worden in deze bijdrage in detail voorgesteld.


OPEN RUIMTE > PILOOTPROJECTEN PRODUCTIEF LANDSCHAP

& ruimte E L K E VA N E M P T E N [  I LV O / T E A M V L A A M S B O U W M E E S T E R  ] , E L K E R O G G E [   I LV O   ]

De Pilootprojecten ‘Productief Landschap’ Landbouw beheert en bewerkt circa 50 procent van de Vlaamse gronden. Het is bijgevolg een belangrijke speler in het ruimtelijk management en een cruciale partner in toekomstige kwalitatieve ruimtelijke ontwikkeling. Goede samenwerking tussen landbouw en ruimte bevat heel wat potentieel, dat vaak nog onderbenut blijft. Een dergelijke samenwerking kan meerwaarde opleveren op zowel economisch als sociaal-maatschappelijk en ecologisch vlak. Om zicht te krijgen op de mogelijkheden van een kwalitatief ‘productief landschap’, waar landbouw en ruimte elkaar versterken, sloegen in 2013 het Team Vlaams Bouwmeester, het Instituut voor Landbouw en Visserijonderzoek (ILVO), het Departement Landbouw en Visserij, Ruimte Vlaanderen en de Minister van Landbouw de handen in elkaar. Het – nog vrij jonge – instrument van de ‘pilootprojecten’ van het

Team Vlaams Bouwmeester laat toe voor urgente maatschappelijke vraagstukken ‘out of the box’ te denken. Pilootprojecten maken gebruik van ontwerpend onderzoek om bestaande werkwijzen, denk- en beleidskaders kritisch tegen het licht te houden. Hierdoor worden wervende beelden en concepten gegenereerd die het debat voeden en een voorbeeldwaarde kunnen hebben. Het resultaat zijn vijf innovatieve ontwikkelingsprojecten waarbij niet enkel gestudeerd wordt, maar ook naar effectieve realisatie gestreefd. De samenwerking tussen landbouw, ruimte en ontwerp leverde een traject ‘Pilootprojecten Productief Landschap’(PPPL) op. In Ruimte 22 (2014) werd reeds het verkennend strategisch onderzoek toegelicht dat Architecture Workroom Brussels en Maat-ontwerpers in nauwe samenspraak met de stuur-

| 59

Samenstelling van beelden uit de 'Strategische Verkenningsstudie uitgevoerd door Architecture Workroom Brussels & Maat-Ontwerpers'. Foto's Tim Van De Velde


4

4 4

62 |

Maas. Door de nabijheid van natuur, de vaak geïsoleerde ligging van resterende landbouwkavels en het waterrijk karakter staat de traditionele landbouwbedrijfsvoering in de gemeente onder druk. Dichtbij de Maasmechelse kern ligt echter een onontwikkeld woonuitbreidingsgebied, momenteel in landbouwgebruik. Van oudsher behoort het projectgebied tot de vruchtbare alluviale vlakte van de Maas, waarin akkers, grasvlakten en fruitteelt elkaar afwisselen. Door zijn ligging vormt het projectgebied, met zijn open agrarische ruimte, een kwetsbare en bovendien belangrijke maatschappelijke plek in het stedelijk weefsel. Daarenboven neemt de vraag naar beleef bare open ruimte en een aantrekkelijk landschap toe. Het belang van landbouw voor de stad groeit, maar de kennis van de consument over productie van voedsel en landbouw is minimaal. De gemeente wenst het woonuitbreidingsgebied daarom niet op een klassieke manier te ontwikkelen, maar te zoeken naar een maatschappelijke meerwaarde. Gezien de grote druk op landbouw in het natuurrijke Maasmechelse landschap is een landbouwbestemming, in nauwe relatie met het landschap en de stedelijke kern, op deze plek aangewezen. De nodige herlokalisatie van een veeteeltbedrijf dat in het centrum gelegen is, creëert een bijkomende opportuniteit. In combinatie met de onmiddellijke nabijheid van het centrum van Maasmechelen, een scholencampus, een aantal zorginstellingen, een bovenlokaal fietsnetwerk en de aanwezigheid van twee ondergrondse waterbufferbekkens, biedt dit gebied tal van potenties voor multifunctioneel ruimtegebruik. Veeleer dan te focussen op de scheiding tussen stad en platteland, kan het productielandschap binnen dit Pilootproject als geheel worden vormgegeven, waardoor de verschillende programma’s elkaar versterken. Ruimtelijke coproductie waar zowel landbouw, recreatie, school en ruimere omwonenden wel bij varen, is het doel. Een landschappelijke verweving van het geheel is daarbij een belangrijk aandachtspunt.

Landbouwpark Tuinen van Stene, Oostende E E N 21 S TE - E E U W S VO E D S E L PA R K VO O R D E S TA D

Te midden van baanwinkels, een schoolcomplex, polderdorp Stene, de open Snaaskerkepolder, lintbebouwing, en 20ste-eeuwse woonwijken ligt (toekomstig) Landbouwpark Tuinen van Stene. Hoewel het bestaande polderlandschap heel wat basiskwaliteiten biedt, is het landschap vandaag niet echt leesbaar. De stedelijke fragmenten eromheen eisen de aandacht op, lokale verankering ontbreekt en het potentieel van de stedelijke nabijheid wordt niet benut. Mede door de ligging van dit gebied op het Groen Lint, een wandel- en fietstraject doorheen de Oostendse groene en open ruimte, was er heel wat nood aan een kwalitatief project voor deze plek. Het Pilootproject Landbouwpark Tuinen van Stene wordt een van de belangrijkste nieuwe publieke ruimten van Oostende. De ambitie van de stad Oostende is groot: met het landbouwpark wil de stad een nieuw soort landschapspark en een nieuwe publieke cultuur ontwikkelen. Dit innovatieve park van de 21ste eeuw incorporeert landbouw, vormt een onderdeel van het Groen Lint en moet zowel voor de Oostendenaar als voor de vele toeristen, eigenaars en gebruikers aantrekkelijk zijn. Het landbouwpark zoekt in zijn ontwerp een synergie tussen klassieke parkfuncties (landschapsopbouw, natuurontwikkeling en -beheer, landschapsbeleving, recreatie, waterberging en -gebruik, …), nieuwe vormen van stadslandbouw (laboratorium van innovatieve landbouw, stad en landbouw dichter bij elkaar brengen, landbouweducatie, …) en een ruimtelijke en maatschappelijke integratie in de omgeving. De hoge ambitie voor het landbouwpark, de veelheid aan functies, de relatief beperkte oppervlakte en de randstedelijke context vragen om een omvattend en slim ontwerp. Daarbij rijzen er nog heel wat vragen: welke vormen van stedelijke landbouw zijn hier aangewezen, wat zijn de opportuniteiten, hoe kan het


OPEN RUIMTE > PILOOTPROJECTEN PRODUCTIEF LANDSCHAP

AAN IEDER PROJECT WORDT EEN ONTWERP­ TEAM TOEGEWEZEN OM HET ONTWERPEND ONDERZOEK EN MASTERPLANNING UIT TE VOEREN. 5 4   Stadslandbouw Maasmechelen

[Foto Tim Van de Velde]

5   Landbouwpark Tuinen van Stene, Oostende

[Foto Tim Van de Velde]

voedselpark ruimtelijk verknoopt worden met zijn gefragmenteerde omgeving, hoe kan je de link leggen met de aanpalende sociale woonwijken, welke nieuwe, watergerelateerde teelten kunnen ingezet worden op deze site, en hoe kan je de actieve landbouwers van Oostende betrekken bij het project?

5

Hoeve De Waterkant, Herk-de-Stad P R O D U C TI E F WATE R

Hoeve De Waterkant is een klassiek rundveebedrijf nabij natuurgebied en wachtbekken Schulensbroek. Veelvuldige overstromingen en vernatting van de gronden bemoeilijken er de bedrijfsvoering. De initiatiefnemers van dit Pilootproject zijn daarom op zoek naar creatieve oplossingen voor landbouw in waterrijk en natuurgevoelig gebied. De situatie van deze boerderij is niet uniek. Water is vandaag voor veel landbouwers een uitdaging en in de toekomst zal deze problematiek waarschijnlijk nog toenemen. Het pilootproject wil nagaan hoe hoeve De Waterkant, gezien haar ligging in een natuurrijke omgeving, tot innovatieve samenwerkingsvormen kan komen tussen landbouw, natuur en water. Welke mogelijkheden zijn er om onderbenutte bedrijfsgebouwen een waardevolle invulling te geven? Het project vervult hiermee op heel wat vlakken een pilootfunctie. Het biedt experimenteerruimte voor boeren in waterrijk gebied, waarbij ook kavelruil of andere oplossingen niet worden uitgesloten. Een combinatie van toeristische activiteiten met respect voor de natuurwaarden, is maar één van de vele mogelijkheden.

En wat nu? Momenteel worden de vijf Pilootprojecten Productief Landschap intensief begeleid richting uitvoering. Elk geselecteerd project kreeg al een projectregisseur toegewezen. Om creatieve en innovatieve ideeën zoveel mogelijk kansen te geven, mobiliseert het Pilootprojecten-instrumentarium bovendien ontwerpend onderzoek. Begin september 2015 ging een brede oproep naar ontwerpteams de wereld in. Tegen de tijd dat dit artikel gepubliceerd wordt, zal aan ieder project een ontwerpteam toegewezen zijn om het ontwerpend onderzoek en masterplanning uit te voeren. Daarmee breekt een nieuwe boeiende fase in het proces aan, waarbij ontwerp het innovatietraject verder zal aanvuren onder constante begeleiding van regie en stuurgroep. Een Pilootprojecten-traject is synoniem voor samenwerking. Ook in het PPPL-traject wordt intensief samengewerkt met heel wat partners: dank aan het Team Vlaams Bouwmeester, Architecture Workroom Brussels, Ruimte Vlaanderen, het departement Landbouw en Visserij, de projectregisseurs van Atelier Romain, AnteaGroup, Maat-Ontwerpers, Voorland, de provincie WestVlaanderen en de initiatiefnemers van de vijf piloten.

| 63


Zorgende Burgerinitiatieven getuigen van een toenemende mate aan maatschappelijke zelforganisatie (De Rynck, 2014). Als de overheid zelf het initiatief niet neemt, zal steeds meer ‘publieke waarde’ gecreëerd worden door de markt en/of de samenleving zelf. De Nederlandse School voor Openbaar Bestuur heeft het in dat verband over ‘pop-up publieke waarde’ (Van der Steen et al., 2013), maar waarschuwt tegelijk voor de gevaren die eraan verbonden zijn. Dergelijke initiatieven dienen niet altijd even goed de belangen van minderheden of zwakkere groepen binnen de samenleving. En het is voor die samenleving ook niet per se goedkoper als burgers zelf taken uitvoeren in het publieke domein.

© Thomas Louagré - Boeren & Buren

64 |

Onderzoek naar burgerinitiatieven spitste zich in Vlaanderen tot voor kort toe op initiatieven in stedelijke omgevingen, zoals recent nog gebeurde in opdracht van het Kenniscentrum Vlaamse Steden (Verschuere et al., 2013). Dit artikel verruimt de verkenning naar burgerinitiatieven in de Vlaamse open ruimte.


OPEN RUIMTE > BURGERINITIATIEVEN

Burgerinitiatieven in de Vlaamse open ruimte doorgelicht

H A N S L E I N F E L D E R E N M A R J O L I J N C L A E Y S   [  K U L E U V E N , D E P A R T E M E N T A R C H I T E C T U U R , O N D E R Z O E K S G R O E P P L E N  ] B E N VA N D E N P U T   [  S T U D E N T K U L E U V E N , FA C U LT E I T A R C H I T E C T U U R  ]

Feestvierders luisteren naar ‘nieuwkomers’ Eind 2013 vierde de Vlaamse Landmaatschappij haar vijfentwintigste verjaardag met passende grandeur in de Antwerpse zoo. Bij die gelegenheid werden ‘zes retabels voor een openruimteoffensief’ onthuld. Deze ‘echte’ schilderijen waren het resultaat van een oefening binnen de eigen organisatie, begeleid door Architecture Workroom Brussels en Bovenbouw Architectuur (Architecture Workroom Brussels, 2013). Ze vormen zes mogelijke toekomstprojecten voor de open ruimte in het verstedelijkte Vlaanderen. In de maanden na de festiviteiten klopte de Vlaamse Landmaatschappij aan bij Ruimte Vlaanderen, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en de Vereniging Vlaamse Provincies. Na enkele constructieve gesprekken richtten deze vier partijen het Openruimteplatform op, met de bedoeling (beleids)expertise te ontwikkelen over verbanden en samenwerking binnen de Vlaamse open ruimte. Binnen het Openruimteplatform reflecteren verschillende overheden en middenveldorganisaties samen over tendensen, potenties en uitdagingen voor de Vlaamse open ruimte. Ze formuleren ook beleidsaanbevelingen, uitgaande van een testtraject met vier praktijkcases en een leertraject, en ze krijgen daarbij externe steun van Architecture Workroom Brussels en KU Leuven-Onderzoeksgroep PLEN (Creating an ENvironment for PLanning).. Door ‘nieuwe actoren’ in de open ruimte als een expliciet aandachtspunt voor het Openruimteplatform op te nemen, benadrukken de vier initiatiefnemers hun interesse en bewondering voor de dynamiek die van het groeiende aantal burgerinitiatieven in Vlaanderens open ruimte uitgaat. Tegelijk duiken echter ook vragen op over de duurzaamheid en democratische legitimiteit van dit soort initiatieven. KU Leuven-PLEN interviewde in het najaar van 2015 21 van deze nieuwe actoren1. Samen met de initiatiefnemers van het platform werd gekozen voor een zo breed en divers mogelijk spectrum. 1 De interviews werden afgenomen door Charlotte Jacobs, Silke Lemant, Frederic Schobben en Ben Vandenput, studenten aan de Faculteit Architectuur-campus Gent van KU Leuven.

Kernthema Burgerinitiatief Behoud van open ruimte Buitengoed Oostende, Parkveldgroep Behoud van erfgoed Vrienden van de Zwalmse dorpen Hernieuwbare energie Volterra Kunst in open ruimte Pit Landschapsonderhoud 3WatEr, Loket Onderhoud en -beheer Buitengebied, Pro Natura, Werkgroep Bos ’t Ename Toegang tot grond voor De Landgenoten bio-landbouw Toegankelijkheid Trage Wegen Voedselproductie Boeren en Buren, Bolhuis, en –distributie Stadsboerderij Kortrijk, Voedselteams, Werkgroep Stadslandbouw Gent, Wervel Water Waterconservering Wuustwezel Wonen Samenhuizen Zorg en welzijn Dorpsdienst Nestor, Steunpunt Groene Zorg

Deze burgerinitiatieven zijn niet allemaal even ‘nieuw’. Sommige, zoals Boeren en Buren (2015), Stadsboerderij Kortrijk, Vrienden van de Zwalmse dorpen, Volterra en De Landgenoten (2014), zijn nog zeer pril. Andere, zoals Wervel, Pro Natura en Werkgroep Bos 't Ename, dateren al van de jaren '90. Maar het verschil met gevestigde middenveldorganisaties, zoals Boerenbond, Algemeen Boerensyndicaat, Natuurpunt en Bond Beter Leefmilieu, zit in het feit dat ze zich gewoon ‘anders’ intern organiseren en ‘anders’ positioneren ten opzichte van overheden.

Politieke actoren De meest genoemde aanleiding voor het ontstaan van burgerinitiatieven in de open ruimte is ontevredenheid over het overheidsbeleid. Sommige initiatieven zijn een reactie op het mogelijk

| 65


© Thomas Louagré - Boeren & Buren De Verborgen Kloostertuin - © Koen Wijnants

Biodroom - Antwerpen Toerisme & Congres

verdwijnen van open ruimte of erfgoed. Andere kwamen tot stand als alternatief voor het ontbreken of het falen van beleid. Concrete voorbeelden hiervan zijn het zelf organiseren van beheersmaatregelen voor waterhuishouding, landschapselementen en (recreatieve) paden in de open ruimte, het aanbieden van dienst- en zorgverlening aan kwetsbare groepen op het platteland die het slachtoffer zijn van verregaande centralisering van deze diensten, het economisch haalbaar maken van opstartende korte-keten- en/of biolandbouwinitiatieven. Nog andere initiatieven vullen hiaten in, zoals de afwezigheid van een voedselbeleid of onduidelijkheid door het ontbreken van een wetgevend kader. Heel vaak vertalen ze zich in de levering van concrete producten en diensten. Het meest gekend zijn vanzelfsprekend de productie, distributie en/of verkoop van (biologisch geteelde) groenten en fruit binnen een verkorte keten tussen voedselproducent en -consument. Opvallend is toch dat een groot aantal van deze burgerinitiatieven in de open ruimte hun oorsprong vinden in een positieve motivatie, dikwijls van een individu of een beperkt aantal burgers, om maatschappelijk een verschil te maken. Concrete projecten als het opstarten van een stadsboerderij, het beheer van het landschap via sociale

tewerkstelling, het combineren van erfgoed en natuurbehoud, het produceren van hernieuwbare energie door burgers zelf, het verweven van natuur en landbouw, … vormen de afspiegeling van een visie van enkelingen op een betere wereld. Sommige initiatieven worden bewust of onbewust door de overheid zelf geïnitieerd, bijvoorbeeld via een nieuwe subsidieregeling voor zorgboerderijen of voor kunst in de open ruimte. Niet alle geïnterviewde ‘nieuwe actoren’ zijn bijgevolg volwaardige burgerinitiatieven, maar ze zijn wel in ruime mate zelfstandig in het bepalen van hun prioriteiten en hun dagelijkse werking. Voor alle ondervraagde initiatiefnemers geldt in ieder geval dat ze politieke actoren zijn. Relevant hierbij is het onderscheid tussen ‘de politiek’ en ‘het politieke’. Debruyne en Van Bouchaute (2014) maken dit onderscheid op basis van de inzichten van de Franse filosoof Jacques Rancière (1998). ‘De politiek’ is ‘de kunst van het mogelijke’ of het beheer van de maatschappelijke orde binnen de bestaande kaders en sociale verhoudingen. In ‘de politiek’ spelen overheden en traditionele middenveldorganisaties hun vertrouwde rol. ‘Het politieke’ is daarentegen ‘de kunst van het onmogelijke’ of een vorm van politiek handelen die de bestaande kaders verandert;

VOOR ALLE ONDERVRAAGDE INITIATIEFNEMERS GELDT DAT ZE POLITIEKE ACTOREN ZIJN.

66 |


© vzw Kemp

OPEN RUIMTE > BURGERINITIATIEVEN

DE ONZEKERHEID OVER DE CONTINUÏTEIT VAN DE MIDDELEN IS VAAK EEN REM OP HUN PROFESSIONALISERING.

de opgelegde contouren van ‘de wereld zoals hij is’ worden opengebroken, de bestaande maatschappelijke orde wordt verstoord en in vraag gesteld. Het is hier dat zich heel wat van de burgerinitiatieven situeren. De Britse socioloog Anthony Giddens (1991) noemt het op zijn beurt life politics: een koppeling van politieke en maatschappelijke doelen aan het project van het eigen leven van initiatiefrijke burgers. Hun politiek-maatschappelijke betrokkenheid krijgt niet enkel meer gestalte in het lidmaatschap van grote (politieke) bewegingen, maar in hun betrokkenheid bij morele onderwerpen en sociale verbanden die sterk gericht zijn op zelfverwerkelijking en op eenvoudige onderwerpen die een grote relevantie hebben in hun alledaagse leven. Deze levenspolitiek is geen vervanging van, maar een aanvulling op de klassieke overheidspolitiek. (Van Dam et al., 2008a)

Professionalisering Net zoals de overheid zelf, hanteren ook burgerinitiatieven in de open ruimte strategieën om hun omgeving te beïnvloeden en hun ambities te realiseren. (Van Dam et al., 2008b) Door zowel initiatieven van recente als van minder recente datum in dit onderzoek te betrekken, werd ons duidelijk dat een burgerinitiatief tijd nodig heeft om te kunnen groeien en gebaat is bij een vrij homogene mix van strategieën. Een eerste belangrijke strategie is communicatie en uitstraling. Nagenoeg alle onderzochte burgerinitiatieven hebben een eigen website en vele onder hen maken creatief gebruik van sociale media zoals Facebook. Bruikbare informatie op het internet leidt

vaak tot een wonderbaarlijke vermenigvuldiging van het aantal supporters. Slechts een enkeling opteert nog bewust voor trage groei, gebaseerd op mond-aan-mondreclame. Verzorgde, regelmatige nieuwsbrieven, leuke events of excursies, interviews in lokale en regionale pers maken het plaatje af. Hoe meer aanhangers, hoe meer middelen en hoe meer politieke slagkracht. Het vormen van coalities met overheden en andere organisaties en initiatieven is een tweede strategie om de eigen ambitie te realiseren en samen meer gewicht in de schaal te kunnen leggen. Opvallend veel burgerinitiatieven zoeken toch aansluiting bij gemeentelijke, provinciale of zelfs Vlaamse overheidsinstanties, bij regionale landschappen en bij meer traditionele middenveldorganisaties. Kennisdeling en uitwisseling van ervaringen, schaalvergroting van het werkingsgebied en van de organisatiestructuur, de rol van de overheid als klant en ten slotte de financiering van het eigen initiatief vormen voor ‘het politieke’ belangrijke redenen om op een constructieve manier toenadering te zoeken tot ‘de politiek’. Het valt op dat, naast de burgerinitiatieven die concrete diensten en producten leveren en hiervoor ook een financiële vergoeding krijgen, de meeste initiatieven overheden als voornaamste geldschieters hebben. Behalve Europese projectmiddelen en Vlaamse generieke middelen voor bijvoorbeeld sociaal-culturele bewegingen, landbouwbedrijven of burgercoöperaties, zijn het vooral de provincies en in mindere mate de gemeenten die het bestaan van de burgerinitiatieven verzekeren. Het maakt deze initiatieven evenwel minder onafhankelijk dan ze misschien zelf zouden willen. En de onzekerheid over de continuïteit van de middelen is vaak een rem op hun professionalisering.

| 67


De hoog oplaaiende discussie tussen Vlaams minister van Omgeving, Natuur en Landbouw Joke Schauvliege en stand-upcomedian Wouter Deprez heeft de bosproblematiek in Vlaanderen weer op de voorgrond gebracht. Meer dan ooit wordt het Vlaams bosbeleid kritisch onder de loep genomen, en niet helemaal ten onrechte. Het bosdecreet van 1991 was een fundamentele stap in de bosbescherming, maar de wetgeving omtrent de opheffing van het verbod op ontbossing en de compensatiewetgeving heeft de deur naar ontbossing weer wagenwijd opengezet. Het boscompensatiefonds groeit, terwijl de bossen worden gekapt.

70 |

In de gemeente Rotselaar – een van de meest bosrijke gemeenten van Vlaanderen – denken ze daar het hunne over. De dienst Wonen-Bouwen besloot er in 2013 het aanwezige en te ontwikkelen boskapitaal op een assertievere manier in te zetten in de gemeentelijke ruimtelijke planning. Gedaan met het bos als ‘restruimte’? Hier gaan bosbouw en stedenbouw in ieder geval hand in hand. (KR)


# BOSSTEDENBOUW

Try-outs voor een bosstedenbouw, met de gemeente Rotselaar als labo W I M W A M B E C Q   [  D O C T O R A A L O N D E R Z O E K E R , O N D E R Z O E K S G R O E P S T E D E N B O U W E N A R C H I T E C T U U R ( O S A ) , K U L E U V E N  ]

De overgang van woonparkgebied naar een open bosstructuur (oost naar west). De twee projecten maken integraal deel uit van de bosstructuur en dragen er ook toe bij. De wisselende boszichten bepalen een andersoortige lintbebouwing.

Het bos als gemeentevisie, in drie pilootprojecten

A

lle goede bedoelingen ten spijt, heeft de Vlaamse regering vooral nood aan een bosvisie die niet alleen kwantitatief is – ‘10.000 hectare bosbestemming erbij tegen 2007’ volgens het bosdecreet -, maar ook kwalitatief bijdraagt tot de leefomgeving en dus de leefbaarheid van onze Vlaamse nevelstad. Het bos vervult immers een grote diversiteit aan functies: het weert erosie, laat water infiltreren, zuivert water en lucht, stimuleert biodiversiteit, werkt hitteregulerend, maar produceert ook hout en biedt recreatie... Bos betekent ideale natuur, ultieme wildernis – waar we bijna niets meer van over hebben – om te ontvluchten, uit te blazen, uit te rusten, te ontstressen, stilte te vinden... Aan betekenissen geen gebrek, waarom dan een gebrek aan visie?1 Misschien moeten we een alternatieve aanpak bedenken: door bosbouw te koppelen aan stedenbouw – bos en stad dus samen te bouwen – kan het bos als onderdeel van de ‘open’ ruimte fundamenteel bijdragen tot de duurzaamheid en levenskwaliteit van de stad. Bos en stad vinden mekaar in een ‘bosstedenbouw’. Deze bijdrage is een neerslag van de samenwerking die in 2013 tot stand kwam tussen de dienst Wonen-Bouwen van de Gemeente Rotselaar (vertegenwoordigd door Evelien Peeters, diensthoofd) en de Onderzoeksgroep Stedenbouw en Architectuur van de KU Leuven (Bruno de Meulder en Wim Wambecq).

Met 43 percent is Rotselaar een van de meest bosrijke gemeenten van Vlaanderen (gemiddeld 13 percent bebost). Naast de kwantiteit wil de gemeente ook verder werken aan kwaliteit. Door het bos te laten mediëren in de dagelijkse stedenbouwkundige praktijk, informeert ze die op een andere, meer geïntegreerde manier. Het bos kan de kwaliteiten van het stedelijk veld gevoelig verbeteren. Aangezien er op dit moment geen concrete instrumenten bestaan die het bos expliciet aanwenden in de structuurplanning, probeert de gemeente deze te realiseren door enkele dagelijkse projecten om te vormen tot drie pilootprojecten waarin verschillende ideeën met het bos als onderhandelingsmedium aan de realiteit worden getoetst. 1 . H E I K A NT: B O S Z O R G T VO O R H A R M O N I E

De bouwaanvraag speelt in op de bestaande stedenbouwkundige voorschriften. Die zeggen voornamelijk iets over de karakteristieken van de nieuwe bebouwing. Aan de hand van een testproject werd de capaciteit van het bos onderzocht om mee het project te informeren en aanleiding te geven tot een andersoortige, meer geïntegreerde invulling van de stedenbouwkundige regels. In 2013 kwam het perceel van de huidige Delhaize op de Steenweg naar Wezemaal aan de Heikant, op de rand van de gelijknamige berg, samen met het buurperceel vrij voor een nieuwe ontwikkeling van meergezinswoningen. De site ligt cruciaal, op de overgang van de beboste Diestiaanheuvels (woonparkgebied) naar een open lintbebouwing met bossen ertussen (woongebied). Conceptueel maakt het dus deel uit van een – onvolledige – bos-

| 71


Regie Als we blijven voortdoen zoals we bezig zijn, is de kans groot dat de Vlaamse ruimte tegen 2050 voor de helft opgebruikt is. Geen goed nieuws dus, zeker niet wat onze leefkwaliteit en aanpassingsvermogen in een veranderend klimaat betreft. Met die vaststelling in het achterhoofd, werkt de Vlaamse overheid aan strategieÍn om het tij te keren, of op z’n minst te counteren. Een draaiboek en een aantal recente studies die in opdracht van Ruimte Vlaanderen werden uitgevoerd, moeten alle stakeholders daarbij een duwtje in de rug geven. (KR)


# RUIMTE

VLAANDEREN

aanwijzingen voor klimaatbestendige en gezonde steden en dorpen J O Z E F I E N H E R M Y, K A AT S M E T S , P E T E R V E R V O O R T E N C H R I S T O P H E VA N D E V O O R T   [   R U I M T E V L A A N D E R E N   ]

W

e hebben in Vlaanderen sinds de start van de industriële revolutie heel wat ruimte in beslag genomen voor nieuwe woningen, werkplekken, tal van voorzieningen en infrastructuur. Alles bij elkaar gaat het om 32 procent van onze ruimte en bij ongewijzigd beleid zou dat volgens berekeningen van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) zelfs kunnen oplopen tot 50 procent in 2050. Toch hoeft niet elke vraag naar bijkomende ruimte te resulteren in extra ruimtebeslag. De oplossing bestaat erin (her) ontwikkelingskansen te geven aan goedgelegen plaatsen die onderbenut worden of verouderd zijn. Dat vraagt om een doordachte aanpak. Om de leefkwaliteit in de verstedelijkte gebieden op peil te houden, zal bij (her)ontwikkeling moeten ingezet worden op zowel ruimtelijk rendement als ruimtelijke veerkracht en kwaliteit.

Ontwikkelingsperspectieven voor een veerkrachtige ruimte Klimaatverandering, demografische evoluties en andere maatschappelijke transities op vlak van economie, energie, etc., tasten de veerkracht van de ruimte aan. Om die te herstellen moeten nieuwe maatschappelijke afspraken worden gemaakt over het beheer van ruimte voor gemeenschappelijke belangen, dwars doorheen bestemmingen, bezitsvormen of publieke domeinen. Dat vereist een ingrijpen in de bestaande en geplande ruimtelijke structuur, waarbij bewust wordt omgegaan met natuurlijke en technologische kringlopen. Het ruimtelijk beleid formuleerde naar aanloop van het witboek voor het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen een aantal ontwikkelingsprincipes die in een onderling verband de transitie naar een veerkrachtige ruimte moeten waarmaken. Het ruimtelijk rendement verhogen – Door meer activiteiten

op eenzelfde oppervlakte te organiseren kan het ruimtelijk rendement verhoogd worden, maar het is belangrijk het verzegelen van de bodem hierbij te beperken. Verharding beperkt immers

de infiltratie van regenwater bij hevige regenval en versterkt het stedelijk hitte-eilandeffect. Het beleid zet daarom in op groen en water dat verweven wordt in de bebouwde omgeving onder de vorm van parken, tuinen, groendaken, ... Op die manier blijft de woon- en werkomgeving gezond en ontstaat speel- en recreatieruimte. Multifunctionele open ruimte en groenblauwe aders –

Groene open ruimten in en aan de rand van de stad dragen bij aan de leefkwaliteit en het welzijn van de stadsbewoners: ze verbeteren de luchtcirculatie en beperken de hinder van fijn stof en andere emissies. Door ze te verbinden ontstaat een groenblauw netwerk, dat de open en bebouwde ruimte overspant. Een robuuste en samenhangende open ruimte kan effecten van klimaatverandering (wateroverlast, verdroging, hittestress, …) makkelijker aanpakken. De inrichting dient daarbij multifunctioneel te zijn, zoals waterpartijen die het regenwater bufferen, een biotoop voor planten en dieren creëren en de temperatuur tijdens de zomermaanden milderen. Publieke ruimte en landschap – De publieke ruimte moet

aantrekkelijk, veilig en toegankelijk worden gemaakt. Straten, pleinen, parken en tuinen waarvan de inrichting is geënt op de karakteristieken van de regio versterken de landschappelijke beleving en identiteit van het gebied.

Het Vlaams ruimtebeleid in een gedeelde regierol Door bestaande bebouwde ruimten geschikt te maken voor nieuwe noden in plaats van bestemmingswijzigingen door te voeren om nieuwe ruimte te kunnen aansnijden, kunnen we de ruimte kwaliteitsvol ontwikkelen. Alleen al door het groter aantal betrokken eigenaars is die opgave echter een stuk complexer dan de uitbreidings- en bestemmingsaanpak uit het verleden. Het Vlaamse ruimtelijk beleid heeft daarom in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingsprincipes een aantal bijzon-

| 75


Naar financiële

vereveningen tussen

© Reporters

Nieuwe ‘harde’ ruimtelijke ontwikkelingen, zoals bedrijventerreinen of woongebieden, spekken de gemeentekas. Dat is toch de overtuiging van heel wat gemeente­bestuurders. Ze zullen er dan ook alles aan doen om zulke ontwikkelingen toch maar voor de eigen gemeente ‘binnen te halen’. Maar zijn deze inkomsten inderdaad zo hoog en wegen ze op tegen de extra onkosten die ermee gepaard gaan? En zijn er financiële verevenings­ systemen tussen gemeentebesturen mogelijk om in de toekomst inkomsten-genererende ruimtelijke ontwikkelingen te lokaliseren op plekken die vanuit ruimtelijk oogpunt daar het meest geschikt voor zijn? Ruimte Vlaanderen liet dit onlangs onderzoeken1. Hieruit blijkt dat ‘harde’ ontwikkelingen meestal – maar lang niet altijd – positieve gevolgen hebben voor de gemeentekas. Op vrijwillige basis zijn er thans reeds verschillende financiële vereveningsmechanismen tussen gemeentebesturen mogelijk, maar voor verplichte vereveningsmechanismen zijn er decretale initiatieven nodig.

1 Dernau W. (ProFlow), Michiels S.(GD&A) en Peeters P. (ProFlow) , 2015, Concepten en instrumentarium voor financiële verevening tussen lokale overheden in relatie tot ruimtelijk beleid, Studie uitgevoerd in opdracht van Ruimte Vlaanderen. De volledige studie werd door Ruimte Vlaanderen gepubliceerd op de onderzoekspagina van Ruimte Vlaanderen: http://www.ruimtelijkeordening.be/NL/Diensten/Onderzoek/Studies


# FINANCIËLE

VEREVENINGSSYSTEMEN

lokale besturen

in het kader van ruimtelijk beleid?

W O U T E R D E R N A U   [  R U I M T E L I J K P L A N N E R – P R O F L O W  ] S T E V E N M I C H I E L S   [  A D V O C A AT - G D & A A D V O C AT E N / D O C E N T L O K A L E E N R E G I O N A L E B E L A S T I N G E N – K U L E U V E N  ] P E T E R P E E T E R S   [  R U I M T E L I J K P L A N N E R – F R E E L A N C E M E D E W E R K E R P R O F L O W  ]

1

De financiële impact van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor een gemeentebestuur De gemeentelijke inkomsten en uitgaven als gevolg van ‘harde’ ontwikkelingen kunnen sterk verschillen. Als een gemeentebestuur niet participeert in een ontwikkeling, zijn de belangrijkste inkomstenbronnen: het gemeentefonds, de onroerende voorheffing, de aanvullende personenbelasting en specifieke gemeentelijke belastingen op bedrijven en gezinnen. De belangrijkste uitgaven zijn vooral het onderhoud en vernieuwing van het publiek domein, en in mindere mate ook studie- en personeelskosten. Participeert een gemeentebestuur (deels) wel in de nieuwe ontwikkeling, dan moeten daar de inkomsten uit de kavelverkoop en de uitgaven voor de aankoop van de gronden en de infrastructuurwerken worden aan toegevoegd. (Fig 1) Wie een correct inzicht wil krijgen in de financiële impact van nieuwe ontwikkelingen, moet de kasstromen over een voldoende lange periode in beeld te brengen. We denken daarbij aan een tijdshorizon van pakweg vijftig jaar. Hierdoor kunnen de belangrijke onderhouds- en vernieuwingskosten aan de infrastructuur – die ten laste zijn van het gemeentebestuur – mee in rekening worden gebracht. Het spreekt voor zich dat de som van de kasstromen over een periode die nauwer aansluit bij de politieke realiteit (twaalf jaar bijvoorbeeld) voor een gemeentebestuur beduidend gunstiger uitpakt. Wij opteren echter voor een life cycle costing, waarbij de investeringskosten, beheerskosten en onderhoudskosten samen in rekening worden gebracht. (Fig 2) ‘Harde’ ontwikkelingen spekken meestal de kas van de betrokken gemeentebesturen. Maar lang niet alle ‘harde’ ontwikkelingen scoren even positief. De baten van een ontwikkeling worden in belangrijke mate bepaald door de mate van financiële participatie van het gemeentebestuur. Maar ook andere parameters zijn van belang. Voor bedrijventerreinen is de impact van de grootte van het bedrijventerrein op de gemeentelijke kasstromen belangrijk: kleine bedrijventerreinen hebben beperkte inkomsten en uitgaven tegenover grote inkomsten en uitgaven bij de grotere

2

bedrijventerreinen, maar algemeen beschouwd zijn inkomsten/ ha en uitgaven/ha min of meer constant. Verschillen in gemeentelijke kasstromen worden mede bepaald door de kavelgrootte. Bedrijventerreinen met kleinere kavels hebben relatief meer aanlegkosten voor de infrastructuur (openbaar domein). De impact van de tewerkstelling/ha op het eindresultaat is beperkt te noemen. Nieuwe bedrijventerreinen zijn bijna altijd rendabel voor een gemeentebestuur, behalve voor kleine terreinen (<5 ha) waarin het gemeentebestuur niet mee participeert. In de meeste overige scenario’s is de ontwikkeling voor de gemeentebesturen wel rendabel. Belangrijke verschillen in de kasstromen zijn ook te verwachten van de aard van de activiteiten, zoals bijvoorbeeld

| 79


Voor de duur van een jaar bericht ruimtelijk planner Jens Aerts* vanuit zijn tijdelijke ‘thuis’ in Brooklyn (NY) voor de lezers van Ruimte over het ruimtelijke wel en wee in The Big Apple.

NEW YORK LETTERS

B o

* partner BUUR – bureau for urbanism / guest professor VUB COSMOPOLIS | Master Urban Design & Planning

A Tale of Two Mayors New York: een van de oudste en nog steeds een van de grootste metropolen ter wereld, bestaande uit vijf boroughs (vier daarvan zijn eilanden), gedecoreerd met iconische gebouwen en grootse stadsparken, gaststad van de Verenigde Naties, epicentrum van banken, media en kunst in een geglobaliseerde wereld. Als het over de stadsontwikkeling van New York gaat, worden in vakkringen doorgaans de voor de hand liggende tegenpolen Jane Jacobs en Robert Moses opgevoerd – de sociologe en de ingenieur. Maar dat was (eer)gisteren. Vandaag ligt de sleutel voor stadsontwikkeling bij de burgemeester, zowel vanuit zijn persoonlijkheid als vanuit zijn functie. De Mayor’s office, bestaande uit de burgemeester en commissioners die de administraties aansturen, heeft een mandaat voor vier jaar. New York kent een centraal bestuur, binnen een tweepartijenstelsel, democratisch of republikeins, maar nooit in een coalitie. The winner takes it all, dus elke ambtstermijn kan volledig verschillend zijn. Het contrast tussen de vorige en de huidige burgemeester is dan ook gigantisch.

De filantroop

82 |

Mediamagnaat Michael Bloomberg was burgemeester van 2002 tot 2013. Bloomberg is een politieke windhaan: hij was eerst democraat, vervolgens – tijdens zijn eerste verkiezingscampagne en eerste twee ambtstermijnen – republikein, en werd uiteindelijk onafhankelijk om een derde mandaat te kunnen krijgen. Bloomberg – een van de rijkste mensen ter wereld – wist New York vooral in beeld te brengen voor de haves: nieuwe miljonairs, vastgoedontwikkelaars, toeristen, DINKS1. Hij was en is ook nog steeds een typisch Amerikaanse filantroop, die het als zijn missie beschouwt om wereldproblematieken mee aan te pakken. Via zijn stichting zette hij als een van de eersten de klimaatverandering op de politieke agenda, waarbij hij vooral 1 Double Income No Kids

de grote wereldsteden aanspoorde om het voortouw te nemen in duurzame ontwikkeling2. In eigen stad zette hij consequent in op stadsplanning. Hij zag de grote demografische boom op het einde van de 20ste eeuw aankomen en besloot tot een ongeziene coördinatie van de trans-oriented re-zoning van 40 procent van de oppervlakte van de stad, om de grote verdichtingsprojecten maximaal te concentreren rond de bestaande metrostations en daardoor het bestaande verkeersinfarct van New York niet erger te maken3. Zijn Department of Transport (DOT) deed voor het eerst noemenswaardige investeringen in de diversificatie van het mobiliteitsaanbod, door fietspaden aan te leggen en emblematische kruispunten, zoals Times Square, om te vormen tot voetgangersgerichte publieke ruimten. Zijn focus lag op planning en stadsontwikkeling met een grote impact en symboolwaarde, zoals de High Line in de wijk Chelsea en het Brooklyn Bridge Park tussen de East River en de wijk Brooklyn Heights. In beide gevallen was financiering van nieuwe groene ruimten de pasmunt die private projectontwikkelaars moesten betalen om toestemming te krijgen voor hogere dichtheden. Met zijn achtergrond als internationale ondernemer wist Bloomberg dit spel met private investeringen te spelen als geen ander. Tijdens zijn bewind gentrifieerden het volledige Manhattan district en grote delen van Brooklyn. Toch zou het al te makkelijk zijn om hem weg te zetten als elitair. De Occupy Wall Street beweging 2 Bloomberg richtte de stichting Bloomberg Philantropies op, die actief is op verschillende fronten. Een van de bekendste initiatieven is C40, een partnerschap van 75 steden die het voortouw willen nemen in de reductie van C02. 3 In 2010 telde New York 8,2 miljoen inwoners. Projecties gaan ervan uit dat er in 2040 meer dan negen miljoen inwoners zullen zijn, een stijging van 9,5 procent op 30 jaar. De stad zal dan in 60 jaar tijd gegroeid zijn met twee miljoen inwoners.


NEW YORK LETTERS

1

#1

2

1  Occupy Wall Street Ziccotti Park, Manhattan (© Henny Ray Abrams)  2  Hunter’s Point waterfront park, Long Island, Queens (© Thomas Balsley Associates)  3  Trans-oriented re-zoning Jamaica, Queens   4  Overzicht locaties sociale huisvesting New York (© GSAPP Columbia University)

kreeg bijvoorbeeld gedurende lange tijd extra veel aandacht omdat Bloomberg de manifestaties en bezettingen niet wilde verbieden vanuit het principe van freedom of speech. In zijn bemodderde laarzen stond hij zij aan zij met de slachtoffers van de orkaan Sandy en samen met de staat, de federale overheid en private donoren maakte hij grote budgetten vrij om de weerbaarheid van de stad tegen toekomstige klimaatrampen te bestuderen en te garanderen4.

De man van het volk De huidige burgemeester, Bill de Blasio, staat aan de andere kant van het politieke spectrum. Hij verpersoonlijkt de linkerzijde van de democraten. In zijn vroegere carrière was hij actief rond sociale thema’s in administraties en ngo’s, en tijdens de legislatuur van Bloomberg werd hij aangesteld tot ombudsman van het stadsbestuur. Afkomstig uit een multi-etnisch gezin en getogen in Brooklyn, vertegenwoordigt de Blasio de grote meerderheid van New Yorkers, voor wie het dagelijkse leven onbetaalbaar is geworden. Het ombuigen van de groeiende ongelijkheid is zijn mantra en daarvoor wil hij inzetten op moeilijke en minder zichtbare ingrepen. Zijn recent gelanceerde ontwikkelingsplan ‘ONENYC, A plan for a Strong and Just City’, bouwt verder op het vroegere beleid. Het legt de nadruk evenwel niet louter op leefmilieu in de brede zin – stadsplanning, mobiliteit, water- en luchtkwaliteit – maar ook op het belang van betaalbaar wonen, gezondheidszorg, inspraak en een regionale visie5. Ruim 30 procent van de huurders in New York spendeert meer dan de helft van zijn inkomen aan huur en van de bijna één miljoen New Yorkers die in aanmerking komen voor een sociale woning staat de helft nog altijd op een wachtlijst. Het plan van burgemeester de Blasio voorziet in een inhaalbeweging om, na de quasi-stop sinds de jaren ’70, 200.000 wooneenheden te realiseren op tien jaar tijd. Het stippelt daarvoor een

brede waaier van strategieën uit. Extra verdichting of belastingverminderingen moedigen private ontwikkelaars aan om een proportioneel aantal betaalbare woningen te voorzien, zoals bijvoorbeeld in Hunter’s Point, 3 Queens. Nieuwe wetgeving 4 moet het mogelijk maken dat de kost van bouwen en verkopen door publieke huisvestingsmaatschappijen wordt vrijgesteld van belastingen. De pensioenfondsen van de werknemers van de stad worden verplicht meer te investeren in de bouw van betaalbare woningen. Net zoals Bloomberg, moet de Blasio puzzelen en coalities smeden, over de stadsgrenzen heen, om zijn nieuwe prioriteiten te kunnen financieren. Voor het eerst is een burgemeester van New York erin geslaagd om met de staat New York een mega-akkoord te sluiten over de noodzakelijke financiering van de infrastructuur van de openbaar vervoersmaatschappij MTA6. Stad en staat zullen instaan voor 40 procent van het vijfjarenplan van 28 miljard dollar om de infrastructuur, die vaak in een desastreuze toestand verkeert, eindelijk te vernieuwen. Burgemeester de Blasio zit er nog te kort om zijn mandaat nu al te kunnen oordelen, maar het is wel duidelijk dat zijn interventies veel minder mediageniek zullen zijn dan die van zijn voorganger. Geen Highline, maar de modernisering van metrostellen. Geen Times Square, maar kleine upgrades van de honderden wijkparkjes.

4 Tijdens het bewind van Bloomberg werden direct na Sandy niet enkel investeringen in reconstructies ‘as-is’ gedaan, maar werd ook geïnvesteerd in het ontwerpend onderzoek ‘Rebuild by Design’. Dit onderzoek werd besproken in het artikel ‘De onzichtbare kant van infrastructuurprojecten’ in Ruimte 27 en kan geraadpleegd worden op www.rebuildbydesign.org.

Zijn beide burgemeesters tegenpolen? Niet echt. Het zijn allebei leiders met visie, die elk op hun manier oplossingen zoeken voor het brede scala van stedelijke uitdagingen. Daarom zijn zij de voornaamste protagonisten in de recente geschiedenis van deze fascinerende metropool.

5 Het plan is te raadplegen op de website http://www1.nyc.gov/html/ onenyc/index.html, waar de pdf. versie kan worden gedownload.

6 Metropolitan Transportation Authority

| 83


Günth

F KEN UW KLASSIEKERS Ebenezer Howard Bernardo Secchi

Horst Richard Muth

Charles Waldheim

Hoe is het tegenwoordig gesteld met de historische bagage van de gemiddelde ruimtelijk planner of architect? Bestaat er zoiets als een ‘pantheon van de stedenbouw’?

Ruimte vroeg aan zijn redactieleden welke denkers of werkers op hen een blijvende indruk hebben gemaakt en dus zeker niet verloren mogen gaan in de mist der tijden. Voor dit nummer zijn we op zoek gegaan naar een naam die nauw verbonden is met open ruimte. En dat leidde ons naar het Amerika van de 19de eeuw…

Frederick Law Olmsted Sr. Christopher Wren

An artist, he paints with lakes and wooded slopes; with lawns and banks and forest covered hills; with mountain sides and ocean views. [Daniel Burnham over Fr. Olmsted, 1893]

Frederick Law Olmsted Sr. [ 1822 - 1903 ]

Zeeman, hereboer, kruidenier, reisjournalist, redacteur, sociaal hervormer, bestuurder – de man die verantwoordelijk wordt geacht voor de geboorte van de term ‘landschapsarchitectuur’ doorzwom heel wat watertjes voor hij een naam werd in de wereld van ruimtelijke ordening en landschapsontwerp…

84 |

Frederick Law Olmsted werd geboren in Hartford (Connecticut, USA), in een succesrijke koopmansfamilie. De jonge Frederick kreeg zijn fascinatie voor landschappen vermoedelijk ingelepeld door zijn vader, die met zijn familie extensief door Noord-Amerika reisde, op zoek naar pittoreske landschappen en vergezichten.

bijzonder divers oeuvre zou vormen. Zo reisde Olmsted ook als reporter voor de New York Times door het vooroorlogse Zuiden van Amerika en publiceerde hij een vernietigende analyse van de op slavernij gefundeerde economie. Daarnaast speelde hij als redacteur een belangrijke rol in verschillende tijdschriften voor politiek, literatuur, wetenschappen en kunst.

Olmsted, die aanvankelijk zijn zinnen had gezet op studies aan Yale College, moest om gezondheidsredenen zijn universitaire ambities laten varen en werd voor de rest van zijn leven een rusteloze autodidact. Hij bekwaamde zich in ingenieurswetenschappen, landmeetkunde, chemie en landbouwwetenschappen, en runde een aantal jaren een landbouwbedrijf op Staten Island dat zijn vader voor hem kocht. Daarnaast werkte hij ook een tijdlang bij een New Yorkse importeur van kruidenierswaren en was hij betrokken in de handel met China – waardoor hij een jaar op zee doorbracht.

De carrière van Olmsted als landschapsontwerper nam een vliegende start toen de Britse architect Calvert Vaux hem onder de arm nam om een wedstrijdontwerp te maken voor de aanleg van het nieuwe Central Park in New York. Vaux en Olmsted kwamen in 1858 als winnaars uit de bus. De twee zouden na Central Park nog lange tijd blijven samenwerken aan een reeks van groenprojecten (parken, parkboulevards, openbare tuinen en universiteitscampussen), die het gezicht van de 19de-eeuwse Noord-Amerikaanse steden sterk zouden bepalen. Volgens de legende zouden Olmsted en Vaux in 1863 de term ‘landschapsarchitect’ voor het eerst gebruikt hebben om hun ontwerpwerk voor stedelijke parksystemen te omschrijven. Ze benadrukten hiermee hun ambitie om een relatie aan te gaan met het totale landschap, met een sterke nadruk op ontwerp. Vanaf 1865 werd de term officieel gebruikt door de Central Park Commission.

Reizen zat Olmsted in het bloed. Zijn omzwervingen brachten hem naar Europa – en vooral Groot-Brittannië, waar hij danig onder de indruk raakte van de Engelse landschappen, parken en tuinen. Zijn Walks and Talks of an American Farmer in England (1852) was het beginpunt van wat uiteindelijk een omvangrijk en

Georg


her Vogt

KEN UW KLASSIEKERS

Jane Jacobs

ges-Eugène Haussmann

#5

William Alonso

Le Corbusier

Peter Calthorpe Manuel Castells Oliván

Kaart met bird's eye view overzicht van Central Park, 1863. © New York Public Library

In 1883 richtte Olmsted in Brookline (Massachusetts) het – volgens velen allereerste – fulltime bureau voor landschapsontwerp op. De zaak zou door zijn nakomelingen onder de naam ‘Olmsted Brothers’ worden verdergezet tot in 1980. Naast zijn werk als hoofdarchitect van Central Park, werd Olmsted vanaf de jaren 1860 ook als publieke figuur ‘incontournable’, dankzij een paar high-profile functies. Zo werd hij tijdens de Burgeroorlog achtereenvolgens directeur van de U.S. Sanitary Commission (een Amerikaanse voorloper van het Rode Kruis) en manager van de Mariposa Estate (een gigantisch goudmijnencomplex in Californië). Ook op vlak van het – toen nog erg prille – natuurbehoud werd Olmsted een opgemerkte voorvechter. Zijn naam is in dat opzicht verbonden met het tot stand komen van nationale natuurparken als Yosemite Valley, Mariposa Big Tree Grove en Niagara Reservation. Zijn laatste levensjaren bracht Olmsted, die aan dementie leed, door in het McLean Hospital in Belmont (Massachusetts), een instelling waarvoor hij – ironie van het lot – een tuinontwerp had gemaakt dat nooit werd uitgevoerd. Een volledig overzicht geven van Olmsteds ontwerpwerk is een onmogelijke opgave. Gedurende zijn carrière voerde hij 500

opdrachten uit, waaronder ontwerpen voor 100 publieke parken en recreatiedomeinen, 200 privédomeinen, 50 woonwijken en 40 universitaire en openbare instellingen. Om maar enkele van de bekendste voorbeelden te noemen: het New Yorkse Riverside Park, de ‘Green Necklace’ te Boston, de campus van Stanford University,... Daarnaast plande hij ook stedelijke en verkeersstructuren voor ‘nieuwe’ steden als Chicago, Philadelphia en Montreal. Olmsted slaagde er in de ervaringen die hij tijdens zijn meanderende loopbaan als reiziger, reporter en activist had opgedaan, te implementeren in zijn ontwerpen. Terwijl zijn plannen duidelijk schatplichtig waren aan de Engelse ‘pastorale’ en ‘pittoreske’ benadering van parken en landschappen, was zijn stelling dat stadsparken voor letterlijk iedereen toegankelijk dienen te zijn, een behoorlijk boude uitspraak in het Amerika van de jaren 1850. Een van de redenen waarom deze man zijn relevantie heeft behouden voor ruimtelijke planners van vandaag, is het belang dat hij hechtte aan groene publieke ruimte als levensnoodzakelijke ‘long’ en decompressieruimte voor het hectische stadsleven. Met zijn stadsparken, parkboulevards (die ook fungeerden als multimodale vervoerassen) en ‘parksystemen’ (een verbindend geheel van groene recreatievoorzieningen verspreid over een stad) reikte hij een instrumentarium aan waarvan anno 2016 nog steeds dankbaar gebruik wordt gemaakt. Het toekomstgerichte stadsproject ‘Groen Lint’ van de Stad Oostende, bijvoorbeeld, citeert Olmsted’s ‘Green Necklace’ te Boston als een inspiratiebron.

| 85


UITZICHT OP EEN NIEUWE MOBILITEIT DIRK LAUWERS G A S T P R O F E S S O R U N I V E R S I T E I T G E N T, U N I V E R S I T E I T A N T W E R P E N E N K U L E U V E N

Het oplossen van files is geen goed kompas voor een sterke toekomstgerichte economie. Die stelling onderbouwt Arie Bleijenberg in zijn boek Nieuwe mobiliteit met verrassende beelden en confronterende uitspraken. Het verrassende en confronterende zit in de tegenstelling die hij ontwikkelt tussen zijn eigen toekomstvisie en wat we de voorbije halve eeuw gewend zijn geraakt: een mobiliteitssysteem dat vooral steunt op de stormachtige ontwikkeling van het autoverkeer en ook breed maatschappelijk doorwerkt. Arie Bleijenberg

Nieuwe mobiliteit na het autotijdperk Eburon Academic Publishers | Delft, 2015 | 76 blz | 18 euro

Onze steden en economie hebben zich intussen volledig aangepast aan de flexibiliteit en de snelheid van de auto. Maar het autotijdperk loopt ten einde, voorspelt Bleijenberg, zeker in de steden. ‘Mass transit’ (massavervoer met metro en lightrail) gaat een grotere rol spelen en ook de fiets is aan een nieuwe opmars bezig. Om goed zicht te krijgen op de komende veranderingen in de mobiliteit is het nodig het oude, vertrouwde mobiliteitsverhaal – dat nog steeds neerkomt op het aanleggen van wegen en het bestrijden van files – los te laten. 88

|

De lezer die niet in de nieuwe mobiliteitsparadigma’s is ingewijd zal misschien even met de ogen knipperen bij Bleijenbergs visie op de mobiliteit van de toekomst. Sommige begrippen stelt hij in een nieuw maar helder licht: zo gebruikt hij om bereikbaarheid te omschrijven de formule bereikbaarheid = snelheid/afstand. En daarop voortredenerend: verstedelijking komt net als aanleg van

infrastructuur voort uit het streven naar bereikbaarheid. Hoewel de auteur vaak typisch Nederlandse beelden gebruikt, betekent dat niet dat de Vlaamse lezer er niet door aangesproken kan worden. Vervang bijvoorbeeld in de volgende stelling ‘Nederland distributieland’ door ‘Vlaanderen logistieke draaischijf’: ‘Niet Nederland distributieland maar de grote steden zijn de economische motoren in de eenentwintigste eeuw’. En herlees met die wetenschap in het achterhoofd de beleidsbrieven van de Vlaamse regering of de werkteksten voor het Beleidsplan Ruimte. Anders denken over mobiliteit is voor Bleijenberg noodzakelijk, niet alleen omdat het oude mobiliteitsverhaal steeds meer gaat knellen door files, milieuverstoring en dergelijke, maar ook omdat de drijvende krachten achter de mobiliteit – die te maken hebben met de structuur van de economie en de ruimte – aan het veranderen zijn. Dit werk is erg vlot geschreven en toegankelijk voorgesteld met foto’s, schetsen en

infographics, maar het is ook gebaseerd op een diepgaand en consistent inzicht in de mobiliteitsontwikkeling. Met meer dan 25 jaar leidinggevende ervaring in Nederlandse onderzoeksinstellingen en Europese organisaties is Bleijenberg een autoriteit in het vakgebied. Zijn kritiek op de verankerde en dominante visies op mobiliteit snijdt hout, maar toch ontbreekt er iets in het boek: technologische innovaties als zelfsturende auto’s of opkomende mobiliteitsstijlen gebaseerd op ‘sharing economy’ komen helemaal niet aan bod. En die zullen evengoed bijdragen tot een ‘nieuwe mobiliteit’ als de in het boek behandelde thema’s die het maatschappelijk debat – en daarmee verbonden beleidskeuzes – bepalen. Dat neemt niet weg dat Bleijenbergs voorzet voor een nieuwe mobiliteitsagenda relevant is: prioriteit voor bereikbaarheid binnen (en niet tussen) stedelijke regio’s, infrastructurele vernieuwing in de steden, inspelen op de groei van de luchtvaart en – last but not least – een daadwerkelijk duurzame mobiliteit.


sponsors

De werking van de VRP en de publicatie van Ruimte zijn mogelijk dankzij volgende hoofdsponsors:

volgend nummer [   F OT O : R E P O R T E R S

Driemaandelijks: maart - april - mei 2016

ruimte VA K B L A D VA N D E V L A A M S E V E R E N I G I N G V O O R R U I M T E E N P L A N N I N G

[ F OTO : R E P O R T E R S , D A N N Y G Y S ]

wegens verlof [toerisme]

30 verschijnt in juni 2016

RU I MT E > jaargang 8 | nummer 29 | maart - april - mei 2016 | verschijnt vier keer per jaar  n V R P - B E S T U U R > Jan Baelus | Liesl Vanautgaerden| Griet Celen| Oswald Devisch |Griet Geerinck | Kristien Lefeber | Dirk Lauwers | Steven Hoornaert | Ann Pisman | Stephan Reniers | Peggy Totté | Sylvie Van Damme| Elke Vanempten | Peter Vermeulen | Joris Voets  n H O O F D R E DAC T E U R R U I M T E > Koen Raeymaekers  n E I N D R E DAC T I E > Piet Piryns | Koen Raeymaekers  n K E R N R E DAC T I E 'O P E N RU I MT E, O P E N B L I K' Peggy Totté | Hans Leinfelder | Sylvie Van Damme   n R E DAC T I E R A A D > Oswald Devisch | Katia De Bock| Bernard Hubeau | Peter Renard | Peggy Totté | Maarten Van Acker | Sylvie Van Damme | Maria Leus | Marc Martens | Jan Van Alsenoy | Guy Vloebergh | Elisabeth Wouters  n V E R A N T W O O R D E L I J K E U I TG E V E R > Sylvie Van Damme | Damplein 27 | 2060 Antwerpen  n R E DAC T I E A D R E S > VRP-secretariaat | Damplein 27 | 2060 Antwerpen | 03 201 59 00 | info@vrp.be  n VO R M G E V I N G > lu'cifer  n D RU K > drukkerij Bulckens  n A B O N N E M E N T > Ruimte is in het VRP-lidmaatschap inbegrepen. Een los nummer kost € 30 | meer info op www.vrp.be

R U I M T E W O R D T G E D RU K T O P 1 0 0 % G E R E C YC L E E R D PA P I E R

| 91


# RUBRIEK

verso “Wanneer wordt landschap in Vlaanderen als een argument gebruikt? Als er vlakbij onze deur een windmolen gezet wordt. Dan wordt het landschap opeens enorm belangrijk. Landschap is collectief, maar we willen het ons individueel toeeigenen. En zolang we dat niet collectiever in het gedachtengoed krijgen, zitten we met een fundamenteel probleem.�

Filip Canfyn (p. 22)

| 92


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.