Calcutta Drawings 5 Nederlands

Page 1

Bart Lodewijks Calcutta Drawings 5

Roma

23 oktober 6 november 2018

Nederlands



Bart Lodewijks Calcutta Drawings 5 23 oktober - 6 november 2018



ZONDAG De stad heeft een groot reservoir aan poezië voor wie er niet hoeft te leven Op zondagen wandel ik door de stad en laat het krijt en de waterpas thuis. Ik voel me onthand zonder mijn werkgerei, het is de enige dag in de week dat ik geen goede reden vind om hier te zijn. Mijn ogen schieten alle hoeken en gaten in op zoek naar tekenlocaties. De zon schittert op de auto’s, busjes en rinkelende riksja’s, die kop tegen kont achter elkaar aan rijden en een oorverdovende kakofonie over de stad uitstorten. Maar van een afstand gezien, als al die herrie verstomt, kachelen ze in een gemoedelijk tempo over de vijfbaanswegen. Ik knijp mijn ogen samen tegen de hoeveelheid licht en het opwaaiende stof, maar ook omdat het lawaai dan minder hard naar binnen komt. Door de urenlange tekensessies ben ik enigszins ingekeerd geraakt en ontwend aan vergezichten, alsof ik op doordeweekse dagen in het duister leef. Want zo is het wel, op werkdagen zie ik niet veel want dan sta ik stil, dan teken ik de godganse dag ogenschijnlijk onbewogen op muren


alsof een duistere kracht me in zijn greep heeft. De bejaarde vrouw uit de zandstraat probeerde me met haar blik bij zich te houden. Gebonden of geketend, of vastgehouden in haar blik, wat is het verschil? Ik mocht niet weggaan voordat haar woning helemaal wit gekrijt was. Telkens wees ze me op nog onbetekende delen van haar huis en deed ik alsof die aan mijn aandacht waren ontsnapt. Ik volgde haar vingerwijzingen gedwee en nauwgezet op, een aantal weigeringen daargelaten, ook toen de tekening eigenlijk allang klaar was. De weigeringen betroffen plekken waar het cement te bros was en ik geen grip op de ondergrond kon krijgen, of waar lange, roestige spijkers uit de muur staken; verder tekenen was gewoonweg te gevaarlijk. Toen ze dit doorhad, klauwde ze met haar hand de spijkers één voor één uit de muur. Wat restte mij anders dan gehoor geven aan haar dwingelandij? Na afloop duwde ze de spijkers met sardonisch genoegen terug in de gaatjes, alsof ze kleine zwarte vliegen spiesde. Zojuist trof ik onder een viaduct heel wat grotere gaten aan, zwarte holtes die worden bewoond door vluchtelingen, ontheemden en uitgestotenen. Uit de manshoge openingen klinkt een zwaar tikkend hart, alsof daar iemand ligt te slapen: kedoekedoek, kedoekedoek. Ik durf amper de duisternis in te kijken,


uit gêne dat het eerder mijn wens en niet het lot was die me hier naartoe dreef. Mijn Noord-Europese voorkomen maakt dat ik niet heimelijk kan observeren. Ik ben erop bedacht dat er iemand uit de diepte opduikt, onze blikken zich kruisen en me gevraagd wordt wat ik hier te zoeken heb. Pas als de gevarenzone achter me ligt, dringt tot me door wat het geluid is. Kedoekedoek, kedoekedoek, kedoekedoek wordt veroorzaakt door het verkeer dat over de betonnen platen van het viaduct raast. De supergeleider van het stalen skelet verbindt alle huishoudens eronder met elkaar. ‘Maa Flyover’ wordt het viaduct genoemd, een bijna vijf kilometer lange verkeersader die als een giftige slang over het drukste deel van de stad heen loopt. Het viaduct is beschilderd met donkerblauwe, ruitvormige motieven, een soort schubben, om het de allure van een luchtbrug te geven. Voor veel mensen functioneert Maa Flyover als het dak van hun onderkomen, van hun kraampje, winkel, school of onderneming. En ter hoogte van de Karl Marx Sarani, de verkeersas die onder Maa Flyover door loopt, vlak bij de ingang van de paardenrenbaan, is zelfs een moskee. Daar sta ik nu. De oproep tot gebed schalt uit de speakers, mensen lopen kriskras door elkaar, blootvoets rennende riksjalopers trekken hun vracht behendig tussen het gemotoriseerde verkeer door


en in de berm, de smalle zandstrook die het jachtige leven scheidt van de sjieke hippodroom, worden schichtige paarden bereden door jockeys die als piraten zijn uitgedost. De riksjalopers, de jockeys, de kinderen, ze zetten zich allemaal tegelijk in beweging en komen op me af gestormd, ze hadden me vermorzeld als ik niet was doorgelopen. Achteraf, toen ik aan het bekomen was in de schaduw van een banyanboom, zag ik pas in dat Maa Flyover het kloppende hart van Calcutta is waar ik al die tijd naar op zoek was. Het is een klein wonder dat het lukt om tekeningen te maken in een stad die ik zo moeilijk kan omarmen, denk ik bij mezelf, terwijl ik in gepeins verzonken verder wandel. De bewoners van de zandstraat zijn me welgevallig, tussen hen voel ik me op mijn gemak en dat is een grote verworvenheid. Ik prijs me gelukkig dat ik niet dagelijks in de bek van het beest hoef te kijken. De dynamiek onder de Maa Flyover lijkt wel het voorportaal van de hel, wat heb ik er als tekenaar te zoeken? Er huist een nietsontziend monster, waar je maar beter bij uit de buurt kunt blijven. Maar niet alleen onder de brug, ook in mijn straat kan het spoken. Naast het elektriciteitswinkeltje, bij de terracottamuur waar ik weken geleden in de problemen kwam, bedelt met enige regelmaat een melaatse. Hij heft zijn handloze


rechterarm omhoog en aan zijn verminkte linkerhand bungelt een bedelbuidel waar je wat geld in mag gooien. Op het Gurusaday-kruispunt, een kleine kilometer bij mij vandaan, houdt een bedelaar die geen handen meer heeft, de buidel met zijn mond vast. De stad is beroemd om haar zorg voor melaatsen, Moeder Teresa kreeg er in 1976 de Nobelprijs voor de Vrede voor. Maar Calcutta is ook de stad waar melaatsen hun ziekte zo lang mogelijk geheimhouden, omdat ‘ontdekking’ nog altijd uitsluiting tot gevolg heeft. Ik dacht dat de ziekte niet meer voorkwam, of misschien enkele gevallen die behandeld worden in een gespecialiseerd ziekenhuis, maar toch niet dat de stervenden op straat lopen met een bedelzak in de mond. Dat de armoede hier zwaar vertegenwoordigd is, hoeft nog niet te betekenen dat de mensen er ongelukkig zijn. De meeste mensen die ik tegenkom, zijn én arm én ronduit vriendelijk, maar zodra men ook ten prooi valt aan ziekte, wordt armoede schrijnend. De mensen uit de zandstraat vragen regelmatig of ik iets te eten of geld voor ze heb. De straat is onderdeel van een netwerk van straten in het zuidelijke stadsdeel Ballygunge rond Palm Avenue, waar de gefortuneerden wonen. Een grijpstuiver is altijd wel te vinden, ook al rijden de airconditioned fourwheeldrives veel te hard en claxoneren


ze naar alles wat ze in de weg staat. In de welgestelde kringen, waarin ik me momenteel nauwelijks begeef, wordt laatdunkend over ‘de armen’ gesproken. Er wordt gewaarschuwd dat ze onzindelijk, agressief en gevaarlijk zijn. Dat eerste is overigens niet zo gek: ook ik moet ’s avonds het vuil onder mijn nagels vandaan halen en een mengsel van krijtpoeder, zand en stof van me afspoelen. Tijdens een bezoek aan een kunstboekhandel die op de interactive list staat, een lijst met handige tips samengesteld door CARF, waren de reacties op ‘mijn soort werk’ niet bijster positief. Toen ik de eigenaresse vertelde over mijn tekenen op straat, verzuchtte ze: ‘Ah, experimental art.’ Iemand kan dat zomaar, zonder gezichtsverlies, tegen je zeggen. Er is niets experimenteels aan mijn krijttekeningen, met krijt tekenen werd al gedaan voordat de boekdrukkunst werd uitgevonden, liet ik mij ontvallen. Mijn ogen gleden over de ruggen van de boeken die keurig in alfabetische volgorde in de kasten stonden. Ik bedenk dat ik meer mijn best moet doen om de ‘welgestelden’ bij mijn project te betrekken en vragen of ik ook op hun huizen mag tekenen. Hen uitsluiten zou vooringenomen en betreurenswaardig zijn, zij maken net zo goed deel uit van de stad. De eigenaresse trok een lelijk gezicht toen


ik vertelde dat ik bijna een brok asfalt op mijn hoofd had gekregen. Een naamkaartje of een contactadres kon er niet vanaf, ook niet toen ik zei dat ik haar best op de hoogte wilde houden van het Art Project. Ze vroeg zelfs niet naar mijn telefoonnummer, terwijl elkaar opbellen volgens mij toch volkssport numero uno is. Tijdens de zondagse wandeling valt me op dat alle appartementen bewaakt worden. Het is net zo normaal als dat er bomen staan op dure locaties. De bewoners van de zandstraat hebben maar geluk dat ze in de schaduw van een appartementencomplex wonen. Inmiddels weet ik dat geluk een belangrijkere factor is dan rijkdom, want denk nou niet dat de rijken het gemakkelijk hebben. Op de daken van enkele luxeappartementen staan palmbomen waar roepia’s aan groeien, ik zie de flappen wapperen als ik vanaf de straat omhoog kijk, en waarschijnlijk zijn ‘daar waar ze in de wolken leven’ ook clubs, zwembaden en cocktailbars. Waar moet je anders naartoe met je geld? Je moet lid zijn van de clubs. Het wordt tijd om weer eens contact op te nemen met de Nederlandse consul. De man hult zich in nevelen, op mijn laatste bericht volgde een diep stilzwijgen. Wellicht is hij weer vertrokken naar zijn geliefde plek overseas of hangt hij de pias uit op de


daken van Calcutta. Diplomatie vergt wat van een mens, laat ik daar niet lichtzinnig over denken. Meteen op de dag van aankomst, na mijn vlucht, ben ik naar de Calcutta Cricket and Football Club gewandeld, waar een ouderwets-Engelse sfeer hangt. Mijn naïeve maar welgemeende vraag luidde of ik daar in de ochtenduren rondjes zou mogen rennen. Op Google Maps had ik, in de maanden die voorafgingen aan mijn Indiase avontuur, uitgevogeld dat er in mijn toekomstige omgeving nauwelijks groen te bekennen is, behalve een klassieke gravelbaan rondom een sportveld, dat omzoomd is met bomen. Een sintelbaan zou uitkomst kunnen bieden voor mijn loopverslaving. ‘Aangenaam, ik ben een junkie’, stelde ik me zo opgeruimd mogelijk voor aan de ‘directeur sportief’. Daar was geen woord van gelogen, op het moment dat ik het zei begon ik letterlijk te trillen. Ik was overduidelijk toe aan een stevige hardloopsessie en was vervuld van zelfmedelijden. ‘De enige manier om gebruik te maken van het sportterrein is via een introducé en dan nog duurt het lang eer je volwaardig genoeg clublid bent om rondjes te mogen lopen’, bracht de directeur me aan het verstand. ‘U bent de enige persoon die ik ken, ik sta tegenover iemand die mij kan introduceren…’ piepte ik, maar hij streek niet met de


hand over het hart. Als een tekenlocatie me ontzegd wordt, reageer ik doorgaans koeltjes, want bij kunstbeoefening wordt geen endorfine aangemaakt, maar nu stortte mijn wereld in. De man was van top tot teen gekleed in clubtenue en met zijn gewichtigdoenerij en ongevoeligheid voor mijn hartenkreet leek het wel alsof we een toneelstukje opvoerden, alsof het allemaal niet echt was. Maar langzaamaan drong tot me door dat mijn trainingen door deze kostuumdrager tweeënhalve maand stil zouden komen te liggen. Het was de zwaarste tegenslag tot op de dag van vandaag. Achteraf had ik lering moeten trekken uit wat de directeur van de cricketclub zei en me bij de kunstboekhandel moeten laten introduceren. Maar door wie? Door de niets aan duidelijkheid overlatende riksjabestuurder misschien? Zo moeilijk als er deuren opengaan in de hogere milieus, zo toegankelijk is het leven op straat. Er is totaal geen agressie, uitgezonderd wat non-verbale communicatie van de riksjabestuurder en zijn zoontje. De laatste keer dat ik hem tegen het lijf liep, pakte hij bruut als hij is mijn arm beet en was ik bijna blij dat daarmee een einde kwam aan onze hypocriete uitwisseling van gedragingen. Verder zijn het alleen de straathonden die soms een gevecht met elkaar aangaan.


Hier en daar loopt een kwispelende soldaat rond met een afgebeten oor of ligt er op het voetpad een eenheid in dromenland, ruggelings en ongegeneerd met hun poten wijd uiteen. Een toonbeeld van overgave, potentie en verdraagzaamheid. De stad heeft een groot reservoir aan poezië voor wie erdoorheen loopt zonder erin te hoeven leven.


De tekening op de woning van de oude dame neemt drie volle werkdagen in beslag. Behulpzaam wijst ze me op plekken die ik ‘vergeten’ ben te betekenen, en ik laat me leiden door haar inzicht. Het is een vermakelijk spel, een dialoog op basis van de universele taal van beeld. De oude feeks zet de esthetiek zonder mededogen buitenspel en daardoor is het legitiem om voorbij de schoonheid te tekenen en net zolang door te gaan totdat er geen krijtlijn meer bij past.


Omdat de riksjabestuurder zich steeds beter gedraagt, begin ik voorzichtig aan een tekening op zijn woning.


Als ik even weg ben, nemen de bewoners de gelegenheid te baat om hun wasgoed op te hangen.


In een verloren uur breng ik ook een tekening aan op de rechter poortmuur tegenover de elektriciteitswinkel. Het is een verzoek van de jonge eigenaar, die de boel graag uitlicht.


Het is vroeg in de ochtend als ik bij de Maa Flyover arriveer, er liggen nog mensen te slapen onder het viaduct. Ik loop rechtstreeks naar een van de betonnen staanders en begin erop te tekenen. Het is ongeveer dezelfde tekening als ik gisteren maakte tegenover de elektriciteitswinkel, omdat herhaling comfort biedt.


Een meisje vangt in een plastic zak het krijtpoeder op dat door het tekenen vrijkomt. De kinderen die zich om mij heen verzameld hebben, gebaren dat ze krijtjes willen. Als de tekening af is, vraag ik hun om in een rij te gaan staan. Eén voor één geef ik ze krijt, totdat ik handen begin te herkennen en opmerk dat de rij een cirkel is geworden.



De bewoonster vindt het goed dat ik een tekening aanbreng op haar woonkamermuur.


De rechterbovenhoek van de tekening is vrijgehouden in verband met de waslijn.


Colofon Bart Lodewijks - Calcutta Drawings Tekeningen, tekst en foto’s: Bart Lodewijks Redactie: Danielle van Zuijlen Eindredactie: Lucy Klaassen Beeldbewerking: Huig Bartels Ontwerp: Roger Willems en Dongyoung Lee Uitgever: Roma Publications, Amsterdam Dit project is mede mogelijk gemaakt met steun van CARF, Calcutta; Mondriaan Fonds, Amsterdam Speciale dank aan Praneet Soi en Sumantra Mukherjee © Bart Lodewijks, 2018




Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.