Natuurherstelplan Gorsselse Heide

Page 1

Natuurherstelplan

Gorsselse Heide

ONTWIKKELING MILITAIRE TERREINEN



Natuurherstelplan

Gorsselse Heide

Juni 2008

ONTWIKKELING MILITAIRE TERREINEN



Voorwoord In het Project Ontwikkeling Militaire Terreinen (PrOMT) zullen 53 voormalig militaire objecten landelijk herontwikkeld en verkocht worden. Hiervan liggen er 14 in de regio Oost. De opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan de Dienst Landelijk Gebied, in samenwerking met Domeinen, is er om voor het voormalige oefenterrein de Gorsselse Heide in 2008 een verkoopprocedure te ontwikkelen en vervolgens een nieuwe eigenaar te vinden, waarbij de langjarige beleidsdoelen van provincie en LNV maximaal worden gediend. Bijzonder is de schaal van dit gebied, het is namelijk een van de grootste natte heidegebieden van de Achterhoek. Daarnaast komen er veel bijzondere soorten voor, maar deze worden door de omgevingseffecten negatief beĂŻnvloed. Daarom wil DLG de natuurwaarden veiligstellen en verder ontwikkelen, alvorens het terrein wordt overgedragen. Het feit dat het terrein bijzonder complex van aard is en er vele beleidsmatige aspecten moeten worden opgelost, draagt er eveneens toe bij dat DLG de intentie heeft het gebied te herstellen voordat de overdracht plaats zal vinden. Het uitvoeren van gebiedoverstijgende maatregelen biedt de hoogste zekerheid om de ecologische potenties te borgen. Mijn speciale dank gaat uit naar AndrĂŠ Jansen, ecohydroloog bij de Unie van Bosgroepen en lector aan de Van Hall Hogeschool Larenstein, voor het veldbezoek en het kritisch beoordelen van het rapport. Dankzij zijn deskundigheid op het gebied van natuurherstel (Overlevingsplan Bos- en Natuurprojecten) zijn met name de hydrologische maatregelen tot uitwerking gekomen.

Harm Smeenge 03-06-2008

3

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


Natuurherstelplan Gorsselse Heide

4


Inhoudsopgave 7 7 8 8 9 9 12 15 15 16 16 16

1 Huidige situatie Gorsselse Heide

17 17 17 17 18 18 19

2 Natuurpotenties en knelpunten

21 21 22 22 26 28 29 29 29 29 30

3 Inrichtingsmaatregelen en overgangsbeheer

32

4 Definitief beheer

34

5 Procedure Dienst Landelijk Gebied

35 35 35 35 36 37

6 Conclusie

38

7 Literatuurlijst

40

Bijlage 1 Hydrologische situatie Bijlage 2: Bijzondere waarden in 1969, als referentie voor natuurherstel Bijlage 3: Vindplaats natte heidevegetatie

42 43

5

1.1 1.2 1.3 1.4 1.5

2.1 2.2

3.1 3.2 3.3 3.4 3.5

6.1 6.2 6.3 6.4 6.5

Geologie en geomorfologie Bodem en hydrologie Historie Natuurwaarden 1.4.1 Vennen 1.4.2 Natte heide 1.4.3 Heischrale graslanden 1.4.4 Gagelstruwelen 1.4.5 Bos 1.4.6 Fauna Medegebruik

Doelen 2.1.1 Actuele en potentiĂŤle natuurwaarden 2.1.2 Natuurbeleid Knelpunten 2.2.1 Vermesting 2.2.2 Verdroging en verzuring

Zure en zwakgebufferde vennen Veenmosrijke Heide, natte heide en heischraal grasland 3.2.1 Dempen sloten, greppels en rabatten 3.2.2 Verwijderen van bos en bosopslag 3.2.3 Bosomvorming Gagelstruweel Bos Recreatieve ontwikkeling 3.5.1 Kwetsbare gebieden en aangepaste ontsluiting 3.5.2 Nieuwe recreatieve mogelijkheden

Abiotiek Natuurpotenties en knelpunten Maatregelen Definitief beheer Kwaliteitsborging en planning

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


Natuurherstelplan Gorsselse Heide

6


1 Huidige situatie Gorsselse Heide 1.1 Geologie & geomorfologie De Gorsselse Heide grenst aan het diep glaciaal bekken van de IJsselvallei. De ondergrond van de Gorsselse Heide bestaat uit fluviatiel grof en goed doorlatend zand (Formatie van Kreftenheije). Hierop ligt dekzand, dat fijnzandig en daardoor minder goed doorlatend is dan het onderliggende pakket (Berendsen, 1997). Dit dekzandgebied wordt doorsneden door de Dommerbeek en Flierderbeek. Het gebied ligt op een plateau dat is omgeven door hogere ruggen en koppen en loopt af van het zuidoosten (± 11 meter) naar het noordwesten (± 7 meter + N.A.P.) (Waterschap Rijn en IJssel, 2000). Het gebied kan worden gerekend tot het dekzandlandschap, waarin vlakke, afvoerloze depressies, dekzandruggen en dekzandkopjes kenmerkend zijn. De talloze langgerekte beekdalafzettingen zijn tevens karakteristiek voor dit gebied. Verder naar het oosten gaat dit lage dekzandgebied over naar een hoger dekzandgebied (zie figuur 1). Het westelijk gelegen glaciaal bekken is opgevuld met glaciofluviale afzettingen, waarop in het Weichselien dekzand is afgezet. In het Holoceen is de huidige IJssel tot ontwikkeling gekomen (Berendsen, 1997).

Figuur 1: Actuele hoogtekaart Nederland, geeft een goed beeld van de geomorfologie en het watersysteem. Van oost naar west zien we een verschuiving van hoog dekzandgebied naar laag dekzandgebied tot uiteindelijk het IJsseldal.

In detail wordt duidelijk dat de Gorsselse Heide geheel in het dekzandlandschap ligt (zie figuur 2). Er liggen diverse geïsoleerde en niet geïsoleerde laagten. De centraal gelegen laagte wordt ontwaterd vanuit het noordwesten, maar ligt desondanks vrijwel geheel binnen het eigendom en is omsloten met dekzandruggen. In het zuiden en noordoosten zijn laagten aanwezig die momenteel worden ontwaterd, maar kansrijk zijn voor natuurherstel. Figuur 2: Diverse laagten, omsloten door dekzandruggen en –kopjes.

7

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


1.2 Bodem en hydrologie De bodemkaart die voor de Gorsselse Heide beschikbaar is heeft een schaal van 1: 50.000. De bodem van de Gorsselse Heide zelf bestaat uit veldpodzolgronden (Hn23) met lemig fijn zand. Veldpodzolgronden zijn inzijgingsgebieden, waarbij het lokale grondwater in het voorjaar in de nabijheid van de wortelzone komt. Op basis van veldbezoeken werd duidelijk dat in de laagste delen een verdroogde gooreerdgrond (pZn23) met lemig fijn zand aanwezig is. Een gooreerdgrond komt tot ontwikkeling doordat in de natte periode (winter – voorjaar) lokale kwel in de wortelzone komt. Door verdroging van deze gooreerdgrond heeft zich een moerpodzolgrond ontwikkeld. De laagte in het noordoostelijk terreindeel staat op de bodemkaart als een beekeerdgrond met lemig fijn zand aangegeven (pZg23). Beekeerdgronden worden gevormd door langdurige regionale en minerale kwel, waardoor ijzerconcreties zijn gevormd. Doordat de veldpodzolen uit fijn leemhoudend zand bestaan ontstaat snel een verdichte laag, mede door de inspoeling van organisch materiaal. Deze verdichte laag leidt tot waterstagnatie, aangezien de laagste terreindelen in de winter in een plas-dras situatie verkeren, terwijl de inspoelingslaag (-20 cm) nauwelijks vochtig is. Ten aanzien van het regionale grondwatersysteem is in de literatuur vermeld dat door grondwaterwinning sinds de jaren ‘50 de grondwaterstand 1-3 decimeter is gedaald (WRIJ,2000). Tijdens waterverbeteringsmaatregelen in de periode van 1965-1969 zijn de watergangen 30-50 cm dieper komen te liggen en zijn deze ontworpen op een drooglegging van 0,50 meter in de lagere terreinen bij een maatgevende afvoer (Waterschap Rijn en IJssel, 2000). Een peilbuis net buiten het gebied, in het noordwesten, geeft sinds de jaren ‘60 een stabiele situatie aan (zie bijlage 1).

1.3 Historie De oorspronkelijke begroeiing van deze dekzandgronden bestond uit een berken-zomereikenbos/ eikenelzenbos en op de lage plekken een elzenbroekbos. Vanaf de vroege en volle middeleeuwen ontstond het potstalsysteem. In de vroege middeleeuwen hield men runderen in de bosweiden houden (bosweidelandschap). Dit speelde met name op de hogere en droge delen van Gelderland. Het toponiem Gorssel stamt uit deze periode en is ontstaan in een bosweidelandschap. De natte veldpodzolen werden pas later vanaf de late middeleeuwen in cultuur gebracht toen de vraag naar wol (laken) toenam en men overging op schapenteelt. Naarmate de wolprijs hoog was (vanaf 1700) nam de hoeveelheid schapen explosief toe. Doordat dit leidde tot economisch betere tijden steeg de bevolkingsgroei. Door de stijgende bevolkingsgroei was meer voedsel nodig. Om dit voedsel te telen werden de essen uitgebreid en de woeste gronden nog intensiever gebruikt. Deze bevolkingsgroei leidde daarmee tot een extra zware gebruiksdruk op de woeste gronden en de marginale nattere gronden. Deze gebruiksdruk betekende dat strooisel en humus werden verwijderd door het steken van plaggen en overbegrazing leidde tot verstuiving van droge dekzandruggen. Door het continue gebruik van de heide ontstond een zeker evenwicht, waaraan organismen zich konden aanpassen. Pas na de invoering van de Markenwet (1866) werden de gemeenschappelijke gronden verdeeld en grotendeels ontgonnen. De marginale gronden werden bebost of zijn verbost door het wegvallen van het intensieve landgebruik. De uitvinding van de kunstmest rond 1900 leverde een ‘grootschalige’ ontginning van voormalige woeste gronden op. Doordat Defensie het terrein rond 1900 heeft aangekocht, is de Gorsselse Heide gespaard gebleven van deze ontginningen. Het kaartbeeld van rond 1850 geeft een goed beeld van de diversiteit op de Gorsselse Heide (zie figuur 3). Duidelijk is de verdelingsstructuur na het opdelen van de marken en de diverse natte laagten op de heide. In het noordwesten ontspringt de Dommerbeek vanuit de heide (zie hoogtekaart). In 1908 wordt het terrein als militair oefenterrein aangeduid en zijn de natte laagten ontwaterd: Quarles bosje, Nuttelerveen en de landbouwenclaves. De Gorsselse Heide behoort naast het Needse achterveld, Lieveldeveld tot de laatste gespaarde grote heideterreinen in de Achterhoek. Heide en met name natte heide is zeldzaam in Nederland en vertegenwoordigt naast een ecologische waarde

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

8


Figuur 3. Historische kaart van omstreeks 1850 en 1908.

een hoge cultuurhistorische waarde. Tussen 1800 en heden nam het areaal heide af van 800.000 hectare (20% van Nederland) naar 42.000 hectare (Barends et al, 2000, Berendsen 1997, Londo, 1997, Spek, 2004). Voor de Gorsselse Heide betekent dit dat het areaal heide tussen Lochem en Zutphen van 5000 hectare in 1800 naar Âą 75 ha in 2008 is teruggebracht.

1.4 Natuurwaarden De natuurwaarden op de Gorsselse Heide worden met name bepaald door de volgende typen: vennen, natte heide, heischraal grasland, gagelstruwelen en bos. 1.4.1 Vennen Zoals op de historische kaarten duidelijk wordt zijn in diverse natte plekken, rond 1908, wateren gegraven (Lutea-ven en Obliqua-ven). Naast deze wateren zijn vanaf 1950 diepe watergangen rondom de schietbaan (Sparganium sloot), handgranaten- en raketbaan (Cordulia gracht) en bij de Reeverdijk een tankgracht (Obliqua-ven) aangelegd (zie voor ligging, figuur 4). Het Nymphula ven is een blusvijver uit de jaren ‘80 (C.J.N, 1969 & INV, 2006).

Figuur 4: Overzicht van alle vennen op de Gorsselse Heide. 9

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


• Lutea-ven In 1977 is het Lutea-ven opgeknapt, omdat door eutrofiëring en bladval een storingsvegetatie tot ontwikkeling was gekomen. In de minder zwakgebufferde delen werd veenmosontwikkeling geconstateerd en kwamen soorten zoals waterpostelein (massaal), draadzegge, moerashertshooi, moerasviooltje en kleine zonnedauw voor, maar namen sterk in aantal af. Men streefde naar een Oeverkruidverbond regeneratie en soorten uit de klasse der hoogveenslenken en oeverkruidklasse (Staatsbosbeheer, 1977). Door Giesen en Geurts (1993), zijn langs het ven soorten van voedselrijke natte standplaatsen aangetroffen: o.a. duizend- Figuur 5: Sterke fluctuerende grondwaterstand en verbossing rondom vennen. knoopfonteinkruid, drijvende waterweegbree, moerashertshooi, scherpe zegge, moeraszegge en hoge cyperzegge. Nu heeft het ven nog steeds een oligotroof, zwak tot zeer zwak gebufferd karakter en bezit over het grootste deel van het oppervlak een minerale bodem. Het door DLG gemeten watermonster (mei 2007) geeft EGV van 4,2 mS/m, een calciumgehalte van 12 mg/l en een chloridegehalte van 40 mg/l. De ionenratio is 32%, wat duidt op een regenwaterkarakter. Ook hier betekent een alkaliniteit van 0,2 mmol/l een zeer zwakke buffering en daarmee een bicarbonaat gevoed systeem. Het chloridegehalte van 40 mg/l duidt op licht beïnvloed water. Door de zwakke buffering wordt bij droogval bladstrooisel gemineraliseerd en leidt samen met ammoniumdepositie tot lichte verrijking. Tijdens het veldbezoek in 2006 zijn diverse karakteristieke soorten aangetroffen: ondergedoken moerasscherm, moerashertshooi en moerasviooltje (zie figuur 5). De associatie van veelstengelige waterbies (Eleocharitetum multicaulis) is karakteristiek, maar er komen meer voedselrijke soorten voor (o.a. wolfspoot, wederik, tandzaad, pitrus en mannagras). De leemhoudendheid van de bodem is naast bladval en ammoniumdepositie een oorzaak van het voorkomen van deze voedselrijke soorten. De waterstand in het ven verschilt een halve meter tussen zomer en winter (Waterschap Rijn en IJssel, 2000) en is volgens de KNNV/IVN toegenomen tot 1,5 meter.  Het probleem van dit ven is de bosopslag en bladval langs de venranden, waardoor de windwerking op het ven beperkt is en daardoor minerale voedselarme delen waar doelsoorten op groeien beperkt aanwezig is. • Obliqua-ven Deze tankgracht was rond 1900 al aanwezig en er heeft zich een vegetatie van oligotrofe tot mesotrofe, natte standplaatsen ontwikkeld. In 1990 is er direct ten noorden van deze tankgracht heidekartelblad aangetroffen en in het ven is de witte waterranonkel waargenomen (Teeuwen, 1990). In 1993 hebben Giesen en Geurts oeverkruid aangetroffen, wat ook duidt op zwakke buffering. Meer algemene soorten kwamen uit de associatie van veelstengelige waterbies (Eleocharitetum multicaulis). Momenteel is dit ven met bosopslag omsloten en zijn geen van de doelsoorten nog aangetroffen (zie figuur Figuur 6: Obliqua-ven is een sterk beschaduwde oude tankgracht, waarin diverse doelsoorten 6). De steile oevers en aanwezige bosopslag leiden tot voorkwamen. geringe windwerking, bladophoping en daardoor het ontbreken van mineraal voedselarm substraat voor de aangetroffen doelsoorten. Door het ontstaan van een saproleumlaag lijken planten met drijfbladen (witte waterlelie) de zeldzame soorten uit de Oeverkruidklasse over te nemen.  Het probleem van het Obliqua-ven is de bosopslag rondom het ven, de steile oevers en de sliblaag.

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

10


• Cordulia gracht De Cordulia gracht is vergelijkbaar met het Lutea-ven alleen zijn hier geen bijzondere soorten aangetroffen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de sterke beschaduwing van larix en douglas en de zeer steile oevers van het ven, waardoor een oeverzone ontbreekt (zie figuur 7). Het oppervlaktewater had een EGV van 4,6 mS/m, een calciumgehalte van 76 mg/l en een chloridegehalte van 30 mg/l. De ionenratio is 80 en uit de menglijnen blijkt het watermonster 7% lithotroof, 93% atmotroof en 0% rheotroof water te Figuur 7: Cordulia gracht, hoge potenties voor bevatten. Hieruit blijkt dat het ven met name bicarbonaat de ontwikkeling van zwakgebufferde vegetaties. gebufferd is, gezien de gemeten alkaliniteit van 3,6 mmol. Het chloridegehalte van 30 mg/l duidt op een nauwelijks antropogene beïnvloeding.  In dit ven zijn geen bijzondere doelsoorten aangetroffen, waardoor er geen concreet probleem aanwezig is. De watersamenstelling en bodemtype geven aan dat er wel kansen zijn voor de ontwikkeling van hoogwaardige natuur. • Cristatus poeltje Dit is een klein ven naast een schietberg, waar na de tweede wereldoorlog explosieven tot ontploffing werden gebracht (IVN, 2006). Het meest westelijke water is zuur en bezit diverse veenmossen en wilgenstruwelen. Hier is naar inschatting een verarmde vorm van de Associatie van snavelbies en veenmos (Sphagno-Rhynchosporetum) aanwezig. De hoogveenontwikkeling in het noordwestelijke ven is bijzonder. In het oostelijke ven is een meer voedselrijke vegetatie van vlotgras spec. en lisdodde aanwezig. Opmerkelijk is de witte waterranonkel die in 1996 is aangetroffen. DLG heeft de witte waterranonkel in het oostelijke ven in 2006 opnieuw aangetroffen.  Het probleem van dit ven is de bosopslag in het ven (wateronttrekking) en de dichte bosopslag op de schietberg onder de oude eiken. • Effusus poeltje Het Effusus poeltje ligt in een laagte, waarin een grauwe wilgenstruweel voorkomt. In de directe omgeving van dit struweel staan diverse solitaire berken en grove dennen en bestaat de ondergroei uit diverse gagelstruwelen. Dit betekent dat er een toestroom van lateraal water aanwezig was.  Het probleem van dit ven is verdamping en versnelde afvoer door bosopslag. • Sparganium-sloot en overige wateren De overige wateren zijn niet van ecologische betekenis. Veelal liggen ze diep in het berken-zomereikenbos en zijn fysiek niet meer te herkennen. Het in de jaren ‘70 aangelegde Nymphula ven dient als brandmeer en was tot 2006 met een laag folie bekleed. De Sparganium sloot is een diepe gracht tussen de 1.5 en 2 meter diepte en omsluit de voormalige schietbaan. Deze gracht voert geen water af uit het terrein, maar vangt veel lokaal water af uit de omgeving.  De Sparganiumsloot heeft samen met de vele andere ontwateringssloten gezorgd voor de verdroging van veenmosrijke associatie van gewone dophei (Ericetum tetralicis sphagnotosum) en heeft geleid tot verarmde, meer uniforme natte heide (Ericetum tetralicis), waarin gradiënten van het vorige type ontbreken.

11

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


1.4.2 Natte heide Natte heidesystemen bevinden zich overwegend in het dekzandlandschap. In de dekzandruggen en kopjes vindt inzijging van neerslag plaats. In de laagste plekken treedt in de natte periode (winter-voorjaar) lokaal kwelwater uit en/of wordt door capillaire opstijging het kationenhumuscomplex opgeladen. In de hogere delen van deze laagten speelt een ander bufferingsproces, namelijk buffering door leem uit het dekzand (zie figuur 8). Figuur 8: Buffering door maaiveldafstroming vanaf omliggende ruggen op ingespoelde leem. De ondergrond is droog! Hier hoort een veenmosrijke natte heide thuis.

In 1993 hebben Giesen en Meertens de volgende plantengemeenschappen aangetroffen: » Gemeenschap van gewone dophei (ruim 1/5de deel v/h gebied) » Gemeenschap van gewone dophei en veenbies (bijna 1/7de deel v/h gebied) » Gemeenschap van kleine zonnedauw en bruine snavelbies (kleine oppervlakte op plagplekken) » Gemeenschap van struikheide en bochtige smele (bijna 1/10de deel, pleksgewijs) » Gemeenschap van struikhei en gewone dophei (bijna 1/8ste deel, pleksgewijs gehele terrein) » Pijpestrootjevegetatie (> 99% bedekking) komt 1/3de deel in mozaieken voor. » Gagelvegetatie (>25% bedekking). Kleine heide en bij Lutea-ven (6% v/h terreinoppervlak) » Vegetatie van greppelrus en knolrus (plaatselijk op natte paden) Op de plagplekken zijn in 1993 kenmerkende soorten zoals: kleine zonnedauw, moeraswolfsklauw en bruine snavelbies aangetroffen. De greppels en sloten door het terrein en achterstallig beheer heeft geleid tot het wegvallen van systeemeigen dynamiek (o.a. begrazing, oppervlakkige afstroming van regenwater). Hierdoor loogt het kationenadsorptiecomplex uit en worden zuren niet meer gebonden, waardoor doelsoorten (Associatie van moeraswolfsklauw en snavelbies en de Associatie van gewone dophei) van zwakgebufferde soorten, veenmosrijke natte heide achteruitgaan. Figuur 9: Vergraste en verboste natte heide Op deze natte heide, waar met uitzondering van de laagten door verdroging een van nature een sterk schommelende grondwaterstand aanwezig is, hoort een hoog aandeel grassen (pijpestrootjes) thuis (mondelinge mededeling dhr. A. Jansen). Door de aanleg van greppels, rabatsloten en watergangen, in het verleden, treedt verminderde buffering op en gaat moerig materiaal mineraliseren. Op basis van referentiegebieden (Stroothuizen, Dwingelerveld en Tickel) kan worden gesteld dat de natte laagten (zie kaart 1850) een vegetatie van blauwgrasland/ kleine zeggengemeenschap hebben gehad. Door ontwatering zijn blauwgrasland/kleine zeggengemeenschap en veenmosrijke natte heide verdwenen en heeft de latere stikstofdepositie geleid tot een sterke vergrassing van pijpestrootje (zie figuur 9). Stikstofdepositie leidt tevens tot verzuring doordat ammonium op de heide neer regent (deels ingevangen door bos) en via nitrificatie wordt omgezet naar nitraat, wat extra H+ verzuring oplevert. De combinatie van het niet of beperkt opladen van het kationenhumuscomplex (verdroging) en stikstofdepostie leiden tot een minder vitaal nat heidesysteem (Van den Berg & Roelofs, 2005, Bobbink et al, 2004).

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

12


In de afgelopen 30 jaar zijn diverse beheersmaatregelen genomen om de achteruitgang van natuurwaarden in de Gorsselse Heide tegen te gaan (zie tabel 1). In 1959, 1969 en 1981 is struikopslag verwijderd en is bij het Gentiaanveldje bos omgevormd naar heide. In 1985 is geëxperimenteerd met branden en plaggen. Bij een evaluatie in 1992 bleken plagproeven succesvol te zijn en werd naast plaggen enkele jaren gemaaid. Om de vergrassing door stikstofdepositie en verdroging te verminderen, werd begrazing met Schotse Figuur 10: Lichte vergrassing is kenmerkend Hooglanders, Gallowayrunderen of paarden overwogen. voor lokale hydrologische systemen, maar Begin jaren ‘70 werd de heide begraasd met schapen en wordt versterkt door lokale ontwatering. enkele geiten. Door het bijvoeren van deze dieren werd het doel, het terugbrengen van bosopslag en grassen, niet gehaald. Naast bijzondere vegetaties zijn ook diverse kenmerkende soorten van een structuurrijke bos- heidelandschappen aangetroffen. In 1990 zijn het gentiaanblauwtje, heideblauwtje, ringslang en levendbarende hagedis aangetroffen (Teeuwen, 1990). In 2003 zijn diverse territoria van vogels van structuurrijke loofbos- en heidelandschappen aangetroffen: boomvalk, houtsnip, kleine bonte specht, boomleeuwerik, roodborsttapuit, fluiter, grauwe vliegenvanger, bonte vliegenvanger en het winterterritorium van de klapekster (Arfman, 2004).  Probleem: In de inventarisatie uit 1993 blijkt dat de Gorsselse Heide voor bijna 70% vergrast is, door met name pijpestrootje (zie figuur 10). Hierdoor zijn gradiëntrijke overgangen van blauwgrasland/kleine zeggengemeenschap, veenmosrijke natte heide naar natte heide verdwenen. Op slechts 30% van het terrein is het aandeel grassen minder dan 30%. De onderliggende oorzaak van dit probleem is met name verdroging door begreppeling en in mindere mate de atmosferische stikstofdepositie.

13

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


Tabel 1: De toe- of afname van kenmerkende doelsoorten van de Gorsselse Heide (Meertens & Giesen, 1993)

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

14


1.4.3 Heischrale graslanden Op diverse plekken in het gebied komen soorten voor van heischrale graslanden. Met name de associatie van klokjesgentiaan en borstelgras komt op de Gorsselse Heide voor (zie figuur 11). Kenmerkende soorten die in 1993 zijn aangetroffen zijn: pilzegge, zwarte zegge, dwergzegge, blauwe zegge, klokjesgentiaan, heidekartelblad, gewone veenbies, stekelbrem, kruipwilg, trekrus. De kenmerkende soorten van zwakke buffering, zoals Figuur 11: Gebufferde doelvegetatie (moerasheidekartelblad en klokjesgentiaan, staan voor een groot wolfsklauw, bruine snavelbies, trekrus, blauwe deel langs de paden, daar waar door extensieve betreding zegge en heidekartelblad. een verbeterde strooiselomzetting plaatsvindt. Dit zijn zogenaamde refugiumpopulaties, die op den duur verdwijnen. Op de meest noordelijke terreindelen, daar waar heide voorkomt, staan nog wel vitale natte heide en heischrale associaties, maar ontbreekt de rode lijst soort heidekartelblad, die door Giesen en Geurts in 1993 nog wel was waargenomen. Soorten zoals valkruid, gevlekte orchis en tandjesgras horen in deze associatie thuis, maar ontbreken of zijn verdwenen. ďƒ Probleem: door het verloren gaan van interne dynamiek doordat lateraal water door greppels en sloten wordt afgevangen (verdroging) en een te beperkt beheer/gebruik, treedt vergrassing van pijpestrootje op en neemt de verbossing toe. 1.4.4 Gagelstruwelen In de Gorsselse Heide loopt een slenk van het Effususpoeltje langs de westelijke bosrand richting het Lutea-ven. Hier komt een gooreerdgrond voor, wat tijdelijke inundatie van grondwater (mengwater van regionaal en lokaal water) impliceert. In deze rheotrofe profielen is een soort zoals gagel kenmerkend. Deze gagelstruwelen worden door bos overgroeid, waardoor de vitaliteit beperkt is. Deze gooreerdgronden zijn zich tot moerpodzol aan het ontwikkelen, want er vindt micropodzolering plaats. Dit proces vindt alleen plaats als grondwater in mindere mate de wortelzone voedt. Een neveneffect is mineralisatie en daarmee extra vergrassing. Ook de bosopslag die tussen de 5 en 15 jaar oud is draagt bij aan een mindere vochtbeschikbaarheid voor de vegetatie en daarmee verruiging door mineralisatie. In het begin van 2007 zijn door het Ministerie van Defensie diverse nieuwe wateren gegraven. Deze wateren zijn gegraven om de paden toegankelijk te houden, hebben een sterk drainerend effect op de beschikbaarheid van lateraal water voor de plant en leveren daarmee een sterke bijdrage aan verdroging van natte heide en gagelstruweel. ďƒ Probleem: verdroging door greppels en nieuwe gaten langs paden. Daarnaast zijn diverse gagelstruwelen overgroeid door bosopslag.

Figuur 12 en 13: De door Defensie gegraven ontwateringgaten Âą 1,5 meter diep) om de wegen toegankelijk te houden. Deze gaten onderbreken de locale kwelstroom naar het Lutea-ven en leiden tot verdroging door laterale onttrekking. Verder zijn delen van de gagelstruwelen bedolven onder zand. 15

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


1.4.5 Bos Het bos rondom de Gorsselse Heide bestaat voor het grootste deel uit een eerste generatie heidebebossing van grove den. Onder deze boomlaag heeft zich een diverse struiklaag van zomereik, ruwe berk, lijsterbes en in de nattere delen zwarte els en zachte berk ontwikkeld (zie figuur 14). Langs de west- en zuidzijde zijn enkele opstanden met fijnspar en Douglas aanwezig. In 2006 heeft het ministerie van Defensie lokaal zware dunningen / groepenkap uitgevoerd, waardoor meer open plekken aanwezig zijn. Over het algemeen is de bosstructuur dermate goed ontwik- Figuur 14: Structuurrijk gemengd bos met een ondergroei van pijpestrootje. keld dat er goede broedmogelijkheden voor vogels zijn. Het bos vormt een mooie omsluiting rondom de heide, maar is niet uniek. Veel voormalige heidegebieden in de Achterhoek zijn spontaan verbost geraakt met deze soorten, die zeer algemeen in Nederland zijn. Ten aanzien van ontwikkeling en beheer behoeft het bos geen verdere aandacht. 1.4.6 Fauna Naast bijzondere vegetatietypen zijn diverse soorten van bos-heidelandschappen aangetroffen (levendbarende hagedis, ringslang, heideblauwtje, gentiaanblauwtje, boomvalk, houtsnip, kleine bonte specht, boomleeuwerik, roodborsttapuit, fluiter, grauwe vliegenvanger, bonte vliegenvanger en klapekster). Deze soorten zijn afhankelijk van gradiëntrijke milieus. Deze gradiënten worden bepaald door: vochttoestand, microreliëf, voedselrijkdom, licht en temperatuur (microklimaat). Daarnaast is ruimte en rust noodzakelijk om verstoring te voorkomen. Vooral het type beheer en de mate van recreatief gebruik zijn van invloed op de soortenrijkdom en zijn in hoofdstuk 3 uitgewerkt.

1.5 Medegebruik Arfman (2004) beschrijft naast de broedvogelkartering, dat de Gorsselse Heide voor diverse vormen van recreatie wordt gebruikt. Door het ontbreken van toezicht worden natuurwaarden beïnvloed door loslopende honden, ruiters en mountainbikers, aangespannen paarden en four wheel drives. Doordat er diverse nieuwe paden worden gecreëerd worden zeldzame planten vertrapt en broedvogels verstoord. Naast interne knelpunten zijn twee externe verstoringsbronnen aanwezig die mogelijk invloed op broedvogels in de Gorsselse Heide hebben. Dit zijn een aan de westzijde grenzende kartbaan en een in het noordoosten grenzende crossbaan. Het is wenselijk deze beide vormen van recreatie te combineren. De effecten van de beide recreatievormen op broedvogels zijn niet onderzocht.

Conclusie hoofdstuk 1: Huidige situatie De Gorsselse Heide is één van de grootste natte heideterreinen van de Achterhoek. De laagste delen worden door regionaal en lokaal grondwater gevoed. De lage delen worden gevoed door oppervlakkig, over leemhoudend zand afstromend, lokaal water. De afwisseling van zwakgebufferde vennen, natte heide, heischrale vegetaties, gagelstruwelen en bos heeft gezorgd voor het voorkomen van diverse doelsoorten. Er speelt echter een aantal knelpunten, waardoor er in de afgelopen decennia een negatieve trend in het aantal doelsoorten van zwakgebufferde vennen, natte heide en heischraal grasland plaatsvindt. Deze negatieve trend wordt veroorzaakt door vermesting (atmosferische stikstofdepositie), verdroging (begreppeling, watergaten) en verzuring (vermindering toestroming gebufferd lateraal water gecombineerd met verdroging). Veenmosrijke natte heide en blauwgrasland zijn door ontwatering tussen ± 1900 en 1950 verdwenen, waardoor het bos-heide mozaïeklandschap is verarmd en soorten onder druk staan. Deze effecten worden versterkt door achterstallig beheer, waardoor extra verdroging en vermesting plaatsvindt (verbossing en ophoping biomassa). Door het ontbreken van toezicht en handhaving zijn diverse wildpaden ontstaan en worden broedvogels verstoord.

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

16


2 Natuurpotenties en knelpunten 2.1 Doelen De doelen voor de Gorsselse Heide zijn als eerste bepaald door de huidige natuurwaarden van de Gorsselse Heide te analyseren en vervolgens de potenties voor natuurwaarden te bepalen. Daarnaast is het natuurbeleid onderzocht om te voorkomen dat aspecten zijn gemist of tegenstrijdigheden ontstaan. 2.1.1 Actuele en potentiële natuurwaarden De natuurwaarden van de Gorsselse Heide worden bepaald door de volgende natuurtypen: • Zuur ven • Zwak gebufferd ven • Veenmosrijke natte heide • Natte heide • Heischraal grasland • Gagelstruweel • Bos Deze typen worden negatief beïnvloed door verdroging, verzuring en vermesting. Het eerste doel van dit project is om de effecten van verdroging, verzuring en vermesting te verminderen dan wel op te heffen en een duurzaam beheer van deze vegetaties op te stellen. Hierdoor worden de actuele natuurwaarden maximaal verbeterd. Daarnaast zijn door achterstallig beheer overgangsmilieus (gradiënten) verdwenen, waardoor het leefgebied voor fauna is verslechterd. Het tweede doel is het ontwikkelen van diverse gradiënten tussen bos, heide en vennen. Om de flora en fauna optimaal tot ontwikkeling te laten komen is een goede balans tussen natuur en recreatie noodzakelijk. Het opstellen van een recreatieve zonering is daarmee het derde doel van dit project. 2.1.2 Natuurbeleid De Gorsselse Heide is een onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het natuurgebiedsplan heeft vier natuurdoeltypen voor de Gorsselse Heide beschreven (zie figuur 15): • arm droog bos • arm vochtig bos • natte heide • ven Verder is het gebied als natuurparel met uitbreidingsdoelstelling in het noordwesten aangewezen (provinciaal Figuur 15: Natuurgebiedsplan Gelderland (www.gelderland.nl) natuurbeleid; Streekplanuitwerking). In de onderstaande tabel (tabel 2) staan de opgaven vanuit de streekplanuitwerking genoemd. Tabel 2 Karakteristiek Natte heide met vennen en spontaan ontwikkeld vochtig bos. In de vennen veel bijzondere plantenen een rijke fauna. Op de heide veelklokjesgentiaan.

17

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

kansen en bedreigingen Verdroging, veel bosopslag op de heide. Intensief recreatief gebruik. Overdracht van Defensie naar natuurbeheerder zit al jaren in de pen. Daardoor weinig toezicht.

Gewenste maatregelen Bestrijden verdroging en handhaven van een duidelijke recreatieve zonering is van belang. Daarnaast is uitbreiden van het heideareaal gewenst. Aanpakken bosopslag en begrazen van het terrein.


In het landschapbeleidsplan van de gemeente is het terrein aangemerkt als natte natuurkern. De Gorsselse Heide is een van de meest belangrijke natte heideterreinen in Oost Gelderland. Het gebied is zeer gevoelig voor verdroging. In het Waterhuishoudingsplan 3 wordt het gebied als tweede speerpunt beschreven. Dit betekent bescherming als waterbergingsgebied en natte natuur. In de streekplanuitwerking is het gebied beschreven als ecologische parel dat voor > 75% ernstig is verdroogd en heeft een uitbreidingsdoelstelling richting het noordwesten. Deze uitbreidingsdoelstelling is toegewezen, om het hydrologisch systeem te herstellen. De natuurdoelen die worden beoogd zijn: blauwgrasland, bos, heide, heischraal grasland, natte heide en ven (zie figuur 15). Driekwart van de noordwestelijk aangrenzende percelen hebben een SAN beschikking 3011 en 3017 (beiden ontwikkeling kruidenrijk grasland).

2.2 Knelpunten Op de Gorsselse Heide worden vegetaties met name beïnvloed door vermesting, verdroging en verzuring. Deze aard van deze aspecten worden in de subparagrafen toegelicht. Om de aard van deze beïnvloeding inzichtelijk te maken zijn per vegetatietype de standplaatscondities beschreven (zie tabel 3). Uit de tabel blijkt dat de natuurdoelen de volgende eisen stellen: hoge (grond) waterstanden, de vegetatie staat een deel van het jaar onder water, de bodem is zwak tot matig gebufferd (0,5 – 2 meq/l) en stikstof en fosfaat zijn nauwelijks aanwezig en/of zijn niet beschikbaar voor de plant. Tabel 3: Standplaatscondities natuurtypen (Aggenbach et al, 1995 & 1998) Natuurtype zuur ven zwak gebufferd ven

veenmosrijke natte heide natte heide heischraal grasland gagelstruweel gemengd bos

Plantengemeenschap Associatie van snavelbies en veenmos Associatie van veelstengelige waterbies Pilvaren associatie Associatie van vlottende bies Associatie van gewone dophei en veenmos

Waterregime -10 tot + 10 cm maaiveld 0-40 cm - maaiveld 0-20 cm - maaiveld aquatisch - > 70% 0-20 cm - maaiveld

Inundatie 30-100% > 50-70% > 50-70% 30-70% 0-70%

HCO3 & Co3 -0,1-2,0 meq/l 0,5-1,0 meq/l 0,5-2,0 meq/l 0 meq/l

Trofiegraad mesotroof oligo-mesotroof oligo-mesotroof mesotroof oligo-mesotroof

Associatie van gewone dophei Associatie van moeraswolfsklauw en snavelbies Associatie van klokjesgentiaan en borstelgras Rompgemeenschap van Gagel Rompgemeenschap van pijpestrootje

0-60 cm - maaiveld 0-60 cm - maaiveld 20-80 cm - maaiveld 10-60 cm - maaiveld 0-60 cm - maaiveld

0-30% 0-30% 0-30% 0-30% 0-30%

0,1-0,5 meq/l 0,1-0,5 meq/l 0,1-1,0 meq/l -0,1-0,5 meq/l

oligo-mesotroof oligo-mesotroof oligo-mesotroof oligo-mesotroof oligo-mesotroof

De vertaling van standplaatscondities naar maatregelen wordt in hoofdstuk 3 beschreven. 2.2.1 Vermesting Zoals beschreven worden vegetaties negatief beïnvloed door atmosferische depositie. Nu speelt alleen stikstofdepositie en samenhangende verzuring (via nitrificatie) een belangrijke rol, omdat oligotrofe en mesotrofe vegetaties alleen zich kunnen handhaven bij een beperkte beschikbaarheid van stikstof en fosfaat. De grenswaarden voor de diverse aanwezige vegetaties zijn beschreven in tabel 4 (SAEFL, 2003, MNP, 2007). Tabel 4: Kritische depositie stikstof Natuurtype Vennen Natte heide Heischraal grasland Venige natte laagten Gemengd bos

Kritische grenswaarden t.a.v. stikstofdepositie omgerekend naar mol per hectare per jaar 357-714: Overschrijding leidt tot afname isoetiden (oeverkruid ed.) 714-1785: Overschrijding leidt tot vergrassing en afname mosflora 1071-1785: Overschrijding leidt tot verbossing en daling biodiversiteit en mossen 714-1428: Overschrijding leidt tot verbossing&vergrassing, afname diversiteit (veenmossen) 1071-1428: Overschrijding leidt tot verandering in bodemprocessen+ flora, nutrienten onbalans, parasieten en schimmels

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

18


Figuur 16 laat een landelijke overschrijding zien van de kritische depositie, waardoor vergrassing en verbossing vragen om extra beheersinspanningen. Uit onderzoek blijkt dat loofbos 2x en donker naaldbos 3x, zoveel stikstof invangt als een open gebied (RU-Nijmegen). Met name bij vennen levert dit problemen op, vandaar dat venoevers moeten worden vrijgesteld van bos en bosopslag om stikstofinvang tegen te gaan.

Figuur 16: Stikstofdepositie in Nederland (NMP, 2007).

2.2.2 Verdroging & verzuring Zoals beschreven in paragraaf 1.3 is dankzij de aankoop van Defensie in 1908 het gebied gevrijwaard van ontginning. Het terrein is echter wel ingericht voor de functie van militair oefenterrein. Dit betekent dat het terrein door diverse greppels en sloten is ontwaterd. Dit heeft geleid tot verdroging van de natte heide (verminderde inundatietijd; buffering) en de daarmee gepaard gaande vergrassing en verbossing van de heide. Doordat de hydrologie met name van locale aard is (peilbuis laat geen verdroging zien) moet de situatie van voor het militaire gebruik worden hersteld en dat betekent het ongedaan maken van de ontwatering en verwijderen van bosopslag. Verdroging in dit locale hydrologische systeem kan op de volgende aspecten worden verbeterd: • Intern: dempen van sloten, greppels, rabatten en kuilen, die lateraal afstromend water afvangen. Hierdoor verdrogen en vervolgens verruigen natuurlijke laagten, vanwege mineralisatie van organischen moerig bodemmateriaal. Daarnaast treedt door de verminderde buffering, vanuit het grondwater, verzuring op. • Intern: het kappen van bosopslag op natte plekken om verdamping en consumptie van lateraal water te verminderen. Naaldbos verdampt 600 mm/jaar in tegenstelling tot heide 400 mm/jr. Dit betekent dat bij de omvorming van naaldbos naar heide de aanvulling naar het grondwater met 33% toeneemt (Runhaar et al, 2000). • Extern: dempen/verondiepen van greppels en sloten die het gebied ontwateren of daartoe bijdragen. Naast de bovengenoemde effecten zorgt het dempen van watergangen in de omgeving voor een verminderde regionale afvoer, waardoor het water minder snel uit het gebied wegstroomt (toename interne weerstand). Deze externe maatregelen vallen buiten het project (particulier eigendom) en worden naast dit natuurherstelplan door DLG opgelost. De mogelijkheden voor natuurherstel wordt namelijk bepaald door de bereidwilligheid van deze particulieren om nieuwe natuur te realiseren. De meeste eigenaren van deze externe gronden hebben toestemming gegeven om een biogeochemisch (voedingsstoffen)- en hydrologisch onderzoek uit te voeren. Op basis van dit onderzoek wordt duidelijk welke herstel-mogelijkheden er zijn op deze (voormalige) landbouwgronden, zonder dat er overlast voor de omgeving ontstaat. DLG heeft eigen grond in het noordoosten van de Gorsselse Heide kunnen ruilen zodat hier hydrologische- en biogeochemische knelpunten kunnen worden opgelost. In het volgende hoofdstuk worden per natuurdoeltype maatregelen beschreven die de effecten van vermesting, verdroging en verzuring verminderen. Figuur 17 laat de deelgebieden zien waar herstelmaatregelen nodig zijn.

19

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


Legenda Sloot dempen/verondiepen Greppel dempen/verondiepen Rabatsloten dempen Bosopslag dunnen/verwijderen Venoevers vrijstellen Bos omvormen naar heide Kuilen dempen Omvorming landbouwgronden naar natuur

Figuur 17: Maatregelenkaart t.b.v. het opheffen van vermesting, verdroging en de daarmee gepaard gaande verzuring.

Conclusie hoofdstuk 2: Natuurpotenties en knelpunten Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het beleid en de natuurdoelen voor de Gorsselse Heide. Tevens worden de knelpunten zelf en de effecten op de natuurwaarden nader toegelicht. Er worden gerichte maatregelen voorgesteld om de algehele problemen van vermesting, verdroging en de daarmee gepaard gaande verzuring op te lossen. Een integrale aanpak (zowel binnen als in de omgeving van de Gorsselse Heide), biedt de hoogste zekerheid om beleidsdoelen te realiseren en de ecologische potenties te benutten. Bijzonder is de bereidwilligheid van de meeste particulieren om voedingsstoffen- en hydrologisch onderzoek op externe gronden te laten uitvoeren. Deze externe gronden maken namelijk een essentieel deel uit van het landschapsecologische systeem van de Gorsselse Heide. Natuurherstelplan Gorsselse Heide

20


3 Inrichtingsmaatregelen en overgangsbeheer 3.1 Zure en zwakgebufferde vennen Om de stikstofinvang en consumptie van lateraal toestromend water door bos en bosopslag te beperken, dienen de venoevers te worden vrijgesteld van bos en bosopslag. Ten aanzien van de vennen kunnen de venoevers als inrichtingsmaatregel van bos worden vrijgesteld (zie figuur 18). De oude eiken aan de noordwestzijde van het Lutea-ven kunnen worden gespaard, omdat deze eiken in de luwte van het bos staan en daarmee weinig bijdragen aan stikstofinvang. De eiken op de schietberg naast het Effususpoeltje dienen vanuit landschapsbeleving te worden gespaard. Door hier alle bosopslag onder deze eiken te verwijderen wordt de stikstofinvang en bladval aanzienlijk beperkt. In tabel 5 staat beschreven hoeveel bos er rondom de vennen moet worden verwijderd. Tabel 5: Hectaren te kappen bos rondom de vennen Vrijstellen venoevers Lutea-ven (1) Obliqua-ven (2) Cordulia gracht (3) Cristatus poeltjes (4) Effususpoeltje (5)

hectare 1,20 0,50 1,50 0,20 0,50 Totaal 3,90

Voor het verwijderen van bosopslag langs en op de heide om het habitat van kritische soorten te verbeteren is in het kader van de Nota Open Bos een vrijstelling voor bosopslag jonger dan 15 jaar. Daarnaast biedt de boswet vrijstelling van compensatie bij bijzondere gevallen. Figuur 18: Vennen met vrij te stellen Uit het natuurbeleid moet blijken dat maatregelen nodig zijn om bos te kappen, bijvoorbeeld ten behoeve van anti-verdroging of om habitat oevers (zie tabel 5) van een kritische soort te verbeteren (mondelinge mededeling provincie Gelderland, dhr. Cruijssen). Er zijn voldoende argumenten voorhanden om met de provincie afstemming te bereiken. Na het vrijstellen van bos dient de gehele strook te worden geplagd om humus en strooisel te verwijderen. Hierdoor ontstaat een schrale leemhoudende bodem, waar soorten van zwakgebufferde bodems kunnen ontkiemen. Tevens zal door erosie buffering door leemafspoeling plaatsvinden, wat verzuring uit het verleden (o.a. bladval) terugdringt. Dit betekent dat er 3,9 hectare op ± 5 cm diepte moet worden geplagd en levert een grondvolume van 1850 m3. Deze grond kan mogelijk op aangrenzende landbouwgronden worden opgebracht. De venoevers van de Obliquaven (115 meter lengte) en Corduliagracht (210 meter lengte) hebben steile taluds, die vanuit ecologisch oogpunt verder kunnen worden geoptimaliseerd door het aanbrengen van een flauw talud. Hierdoor ontstaat er een divers gradiënt waar doelvegetaties tot ontwikkeling kunnen komen. Doordat sommige taluds steil en diep zijn kan worden volstaan met het aanbrengen van een “plasberm”. Dit betekent dat er enkele meters langs de waterlijn een flauw aflopende helling wordt aangebracht (± 1:10) en vervolgens een vergelijkbaar steil talud wordt aangebracht. Dit om grootschalig grondverzet te voorkomen en ecologische kwaliteiten te vergroten. Er komt naar schatting respectievelijk 1150 en 1800 m3 grond vrij, die bij andere herstelmaatregelen kan worden gebruikt (zie paragraaf 3.2). Aanwezige zeldzame/doelvegetaties moeten worden gespaard. Deelconclusie paragraaf 3.1: Zure en zwakgebufferde vennen Het kappen van 3,9 hectare bos leidt tot een verminderde stikstofinvang en grotere waterbeschikbaarheid. De boswet kan vrijstelling voor herplant geven, omdat in dit gebied bijzondere omstandigheden gelden. Het plaggen van de oevers (± 5 cm op 3,9 hectare) en het aanbrengen van plasbermen langs steile taluds leidt tot diverse oevervegetaties en habitat voor doelsoorten. Voor het aanbrengen van plasbermen komt 2950 m3 grond vrij.

21

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


3.2 Veenmosrijke heide, natte heide en heischraal grasland Om het mozaïek van veenmosrijke heide (natste delen), natte heide (laagten) en heischraal grasland (gebufferde natte delen) te herstellen dienen de volgende maatregelen te worden getroffen: • Dempen van sloten, greppels en rabatten • Verwijderen van bosopslag • Bosomvorming Deze maatregelen zijn te verdelen in interne en externe maatregelen en worden per deelgebied uitgewerkt (zie figuur 19 en 20). In lokale hydrologische systemen zoals de Gorsselse Heide zijn de maatregelen afzonderlijk van geringe tot aanzienlijke betekenis. De combinatie van maatregelen leidt tot optimaal systeemherstel (terugbrengen van de oude situatie) en is daarmee de enige manier voor herstel van de Gorsselse Heide. 3.2.1 Dempen sloten, greppels en rabatten

Figuur 19 en 20: Locaties waar hydrologische maatregelen moeten worden getroffen om de natuurdoelen te herstellen.

• Afwateringssloot (1 en 3) Deze afwateringssloot is 514 meter lang en ligt diep ingesneden langs de weg en onttrekt regionaal grondwater uit de Gorsselse Heide. Daarnaast wordt lateraal water vanaf de dekzandruggen naar de laagten afgevoerd, waardoor verminderde buffering (verzuring) ontstaat. Deze watergang stroomt via een duiker onder het zandpad (Elzerdijk) naar het westen af en is overgedimensioneerd. Om vernatting (natschade) op het akkerperceel, direct ten noorden van de watergang, te voorkomen kan het perceel worden opgehoogd. Dit valt onder een externe maatregel en wordt buiten het project opgelost. Om deze watergangen te dempen is naar schatting 1540 m3 grond nodig en levert daarmee een waterberging van 1387 m3 op. Er is van uitgegaan dat een bodem met fijn leemhoudend zand een poriën- en daarmee watervolume van 10% heeft. • Greppels langs de Elzerdijk (2 en 4) Langs de Elzerdijk liggen diverse greppels die lateraal water vanaf de dekzandruggen onttrekken. Deze greppels zijn overgedimensioneerd en kunnen worden verondiept. De greppels bevatten een lengte van ongeveer 1000 meter. De mogelijkheden voor het dempen vragen om nader hydrologisch onderzoek. Een ruwe berekening levert een grondvolume van 800 m3 = 720 m3 aan waterberging in het gebied.

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

22


• Greppels langs de Gerrit Slagmanstraat (5) Aan de zuidzijde van de Gerrit Slagmanstraat ligt een greppel met een variabele diepte. Doordat het gehele gebied naar het noordwesten afwatert levert deze greppel een zeer belangrijke bijdrage aan het versneld afvoeren van water. Door deze greppel te dempen/ te verondiepen ontstaat weerstand, waardoor het water in het gebied zelf langer in de wortelzone van de vegetatie blijft. De lengte van de greppel bedraagt 332 meter aan beide zijden van de weg (totaal 664 meter). Een ruwe berekening levert een grondvolume van 530 m3 en daarmee een waterberging van 478 m3. Daarnaast ligt er haaks op deze sloot een korte ontwateringsgreppel. Deze afwateringssloot voert behalve parallel aan de Gerrit Slagmanstraat (123 meter lang) ook water af uit het gebied (68 meter lang) en kan bij vernatting een elzen-eikenbos tot ontwikkeling komen. Door deze sloten te dempen/ verondiepen verminderd tevens de ontwatering van de heide. Totaal betekent dit een gevraagd grondvolume van 682 m3 en daarmee en waterberging van 615 m3 in het gebied. • Extern rabattenbos (6) Omdat het landbouwgebied direct ten noordwesten van het gebied is begrensd als nieuwe natuur. Hier liggen hoge potenties voor de ontwikkeling van natte heide, kleine zeggengemeenschap of blauwgrasland. Dit gebied wordt vermoedelijk zowel vanuit het regionale als het locale hydrologisch systeem beïnvloed. Op het laagste deel van de laagte ligt een rabattenbos waar een grove dennen opstand met een struiklaag van eiken aanwezig is. Dit rabattenbos wordt door de afwateringssloot van het waterschap ontwaterd. Omdat deze laagte de ontwateringsbasis van de Gorsselse Heide vormt, wordt onderzocht of de betreffende eigenaren mee willen werken met een voedingsstoffen- en hydrologisch onderzoek. Dit is een externe maatregel die verder buiten dit project door DLG wordt uitgewerkt. Op basis van het voedingsstoffen- en hydrologisch onderzoek wordt gezamenlijk bekeken of het rabattenbos kan worden omgevormd naar nat schraalland/broekbos. Indien de eigenaar mee wil werken aan dit natuurherstelplan betekent dit dat al het bos moet worden gekapt, de rabattenruggen moeten worden ontdaan van strooisel en humus, de sloten moeten worden vrijgemaakt van organisch materiaal en de ruggen in de rabatsloten moeten worden geschoven. Pas dan is de ontwaterende werking ongedaan gemaakt. Indien de rabatsloten worden verondiept/gedempt levert dit een geschat volume van 7300 m3 en daarmee een waterberging van 6600 m3 in het gebied. • Externe afwateringssloot (waterschap; 7) Het rabattenbos wordt samen met de laagte door de waterschapssloot gedraineerd. Deze sloot heeft de grootste invloed op de hydrologie van de Gorsselse Heide en is daarmee van prioritair belang voor natuurherstel! Zoals is aangegeven wordt momenteel een voedingsstoffen- en hydrologisch onderzoek uitgevoerd om de mogelijkheden voor de ontwikkeling van nat schraalland te onderzoeken. De meeste eigenaren van deze landbouwgronden hebben hiervoor toestemming gegeven en willen meewerken aan natuurontwikkeling. Dit betekent dat deze externe gronden in eigendom van de particulier blijft en goede financiële mogelijkheden zijn om de percelen (9 hectare) verder naar hoogwaardige natuur te ontwikkelen. Dit gebied vormt het oorspronggebied van de Dommerbeek. Vanwege de geïsoleerde ligging tussen dekzandruggen zijn er geen omgevingseffecten te verwachten, wat de kansrijkdom voor vernatting en verschraling bevordert. Door de omsluiting van dekzandruggen wordt er geen verdere vernattingsschade verwacht, maar hiervoor is nader onderzoek nodig. Vanzelfsprekend dienen maatregelen te worden getroffen om de centraal gelegen woning vrij van vochtproblemen te houden. Ook vanuit het natuurbeleid wordt de ontwikkeling van natte vegetatietypen kansrijk geacht: blauwgrasland, natte heide en heischraal grasland. Ten aanzien van natuurontwikkeling dient de bovengrond van deze laagte ontgraven te worden of te worden uitgemijnd om de mobilisatie van voedingsstoffen (door reductieprocessen), vanuit het landbouwkundig verleden, te voorkomen. Om de mogelijkheden voor uitmijnen of, indien dit niet haalbaar is, de ontgravingsdiepte te kunnen bepalen is onderzoek naar de voedingstoffenhuishouding nodig. Pas na gerichte maatregelen kan de doelvegetatie tot ontwikkeling komen en een sterke bijdrage leveren aan de diversiteit van de

23

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


Gorsselse Heide. De lengte van de watergang bedraagt 784 meter en betekent een geschat volume van 4700 m3 en kan daarmee een waterberging van 4230 m3 opleveren. De Gerrit Slagmanstraat (zandpad) tussen de Elzerdijk en de toegangsweg van de particulier is uiterst slecht toegankelijk in de winter (diepe spoorvorming) en wordt niet gebruikt. Het is zinvol om de mogelijkheden voor omvorming naar wandelpad te overwegen. • Afwateringssloot tussen Lutea-ven en noordelijke heide (8) Tussen het Lutea-ven en kleine heide in het noorden van de Gorsselse Heide ligt een diepe greppel die gedeeltelijk met strooisel is gevuld. Deze greppel ontwatert de kleine gagelstruwelen en heeft gezorgd voor verdroging van de oorspronkelijke gooreerdgrond. Dit heeft geleid tot de vorming van een moerpodzol en daarmee verdroging van veenmosrijke natte heide naar een rompgemeenschap van pijpestrootje. De greppel heeft een lengte van 153 meter en betekent een gevraagd grondvolume van 30 m3 grond en betekent een geschatte waterberging van 27 m3. • Gracht om de schietbaan (9). De noordelijke heide en het centrale heideveld op de Gorsselse Heide worden door dekzandruggen gevoed met lokaal en lateraal afstromend water. Door de aanleg van de schietbaan in de jaren ‘50 is dit systeem doorsneden met een diepe gracht van wel 2 meter diepte, een bovenbreedte van 5 meter en een lengte van 620 meter. Hierdoor is de veenmosrijke natte heide veranderd naar een meer grasrijke natte heide. De gehele gracht dient te worden gedempt met mineraal zand dat van elders moet worden aangevoerd. De grond die hiervoor nodig is kan deels afkomstig zijn van de kogelvanger die binnen de gracht aanwezig is. Hierin komt circa 1500-2000 m3 grond vrij en bespaart een bedrag van circa ¤ 1500-2000 (mondelinge mededeling dhr. Koopmans, Bosgroep midden Nederland). Daarnaast kan grond worden gebruikt die vrijkomt bij het verflauwen van de taluds bij de de Cordulia gracht en het Lutea-ven. Het dempen van deze gracht vraagt om een grondvolume van 6200 m3 en levert een waterberging van 5580 m3 in het gebied op. • Rabattenbos in laagte (10) Dit rabattenbos bevat een relatief jonge grove dennenopstand (± 20-30 jaar) en bevat op elke 4 meter een sloot van 2 meter breed, 1 meter diep. Dit rabattenbos staat in verbinding met de laagte in het noordoosten van het gebied (nr. 11) en het Obliqua-ven (nr. 13). Door deze laagten te herstellen moet al het bos worden gekapt (2,6 hectare), de rabattenruggen worden ontdaan van strooisel en humus, de sloten worden vrijgemaakt van organisch materiaal en de ruggen in de rabatsloten moeten worden geschoven. Pas dan is de ontwaterende werking ongedaan gemaakt. De grondbalans is daarmee gesloten en levert een geschatte waterberging van 3972 m3. • Externe ontwateringssloten in potentieel blauwgrasland (11) Om de natte laagte die deels binnen de Gorsselse Heide en deels in landbouwgrond ligt te herstellen heeft als eerste een grondruil tussen de eigen BBL-gronden en een aangrenzende particulier plaatsgevonden. Momenteel wordt net zoals bij punt 7 een voedingsstoffen- en hydrologisch onderzoek uitgevoerd om de kansrijkdom voor de ontwikkeling van nat schraalland (natte heide, veenmosrijke natte heide, blauwgrasland) te onderzoeken. Het onderzoek geeft inzicht of het noodzakelijk is een deel van de bovengrond af te graven (met name fosfaatverzadigde diepte) en omgevingseffecten door het dempen sloten te voorkomen/passende maatregelen uit te voeren om omgevingseffecten te voorkomen. De bovengrond van deze laagte moet worden ontgraven om de mobilisatie van voedingsstoffen (door reductieprocessen) uit het landbouwkundig verleden naar de in te richten laagten in het gebied zelf te voorkomen. Pas dan kan de doelvegetatie tot ontwikkeling komen en een sterke bijdrage leveren aan de diversiteit van de Gorsselse Heide. Het dempen van de sloot vraagt om een geschat grondvolume van 1252 m3 en daarmee een waterberging van 1127 m3 water in het gebied. Het opvullen van deze sloten dient te gebeurden met schoon mineraal zand.

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

24


• A-watergang naar Dommerbeek (12) De A-watergang aan de noordoostzijde van het gebied raakt het gebied niet, maar wordt gevoed door enkele ontwateringssloten (nr. 10 en 11). Het Waterschap Rijn en IJssel heeft aangegeven geen verdere anti-verdrogingsmaatregelen te willen treffen, omdat enkele jaren hiervoor uitvoeringsmaatregelen zijn getroffen. • Detailontwatering in de natte heide (13) Tussen het Gentianaveldje en het Obliqua-ven liggen diverse greppels (608 meter lengte) die de natte heide ontwateren. Op het Gentianaveldje komt nog een veenmosrijke natte heide voor, maar kan de actuele sterke vergrassing worden teruggedrongen door herstel van deze laagten. Tevens zal het grondwater in de hoger gelegen terreindelen opbollen, waardoor ook daar de vitaliteit van natte heide toeneemt. Het dempen van deze greppels vraagt om een geschat grondvolume van 486 m3 en levert een waterberging van 438 m3 in het gebied op. • Afwateringsgreppel (14) In de heide ligt een afwateringsgreppel die vanwege locale onttrekking moet worden gedempt. Dit vraagt om een geschat grondvolume van 9 m3 en levert daarmee een waterberging van 8 m3 in het gebied op. • Ontwateringskuilen langs de zandwegen (15) Langs de zandweg rondom de heide liggen diverse zandkuilen die in 2006 zijn gegraven. Deze onttrekken veel lateraal water uit de aangrenzende heide. Enkele kuilen liggen op locaties waar de zeldzame heischrale soort heidekartelblad staat. Deze kuilen moeten worden gedempt met mineraal zand om deze locale verdroging tegen te gaan. De kuilen hebben gemiddeld een oppervlak van 20 m2 en een diepte tussen de 0,5 en 2 meter. Er zijn 12 kuilen aangetroffen die een geschat grondvolume van 25 m3 per kuil bevatten. Dit levert een geschatte waterberging van 270 m3. • Gracht om zuidelijke schietbaan, Cordulia gracht (16) De noordzijde van de Cordulia gracht heeft het karakter van een ven en is uitgewerkt onder paragraaf 3.1. De west-, oost- en zuidzijde van het ven bestaat uit een diepe brede gracht, dat rijk is aan organisch materiaal. Om het ven voldoende voedselarm te houden dienen de beide aansluitingspunten van de gracht te worden voorzien van een ± 5 meter brede gronddam. Ontwatering via deze gracht wordt grotendeels opgeheven als sloot 1 en 3 worden gedempt. Laterale ontwatering speelt dan nog wel een rol, maar de natuurwaarden rondom deze gracht zijn dermate laag dat dit niet opweegt tegen de kosten. Door sloot 1 en 3 te dempen kan het bos in de laagte zich gaan ontwikkelen van een verdroogd berken-zomereikenbos naar een nat eiken-elzenbos of wellicht zelfs een berkenbroekbos, wat een zeldzaam bostype is. • Algemene voorwaarden Ten aanzien van de het dempen van sloten en greppels geldt dat alle interne dempingen met schoon mineraal zand moeten worden opgevuld. Dit omdat voedselrijke organische teelaarde leidt tot verruiging en vermesting (mobilisatie van voedingsstoffen) en de natuurkwaliteit niet ten goede komt. De greppels langs de boswegen (1, 2, 3 en 4) aan de westzijde kunnen wel met een mindere kwaliteit grond worden gedempt, omdat deze geen negatieve invloed op het natuurgebied hebben.

25

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


Deelconclusie paragraaf 3.2.1: Dempen sloten, greppels en rabatten t.b.v veenmosrijke heide, natte heide en heischraalgrasland De vennen met een hoge (potentiële) ecologische waarde zijn Lutea-ven, Obliqua-ven, Cordulia gracht en Effususpoeltje. De effecten van stikstofdepositie, vermesting en verzuring worden verminderd door op bepaalde plekken bos rondom het ven te verwijderen. Dit betekent dat er 3,9 hectare aan venoevers moet worden vrijgesteld en vervolgens ± 5 cm geplagd moet worden om bos en strooisel te verwijderen. Daarnaast wordt voor 2950 m3 grond ontgraven om oeverdelen van de Cordulia gracht en het Obliqua-ven te voorzien van een plasberm. Het mozaïek van veenmosrijke heide, natte heide en heischraal grasland kan alleen worden hersteld door sloten, greppels en rabatten te dempen. Dit levert totaal een waterberging van 25946 m3 op! Een deel van deze maatregelen moet buiten de gebiedsbegrenzing plaatsvinden. Om het verdrogingsprobleem in voldoende mate op te lossen en het gebied te versterken wordt onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om de aangrenzende landbouwgronden te rangschikken en in te richten onder de Provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer. Deelgebied 7 bedraagt 9 hectare. Deelgebied 11 bedraagt ± 3 hectare en kan als hydrologische eenheid worden ingericht doordat er een grondruiling heeft plaatsgevonden. DLG voert los van dit project onderzoek uit naar de voedselrijkdom en hydrologie op deze landbouwpercelen. Dit om de juiste inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van blauwgrasland en natte heide te bepalen en omgevingseffecten te voorkomen. Over het algemeen dienen alle watergangen met schoon mineraal (geel)zand worden gedempt, omdat teelaarde teveel voedingsstoffen en organische stof bevat. Mineraal zand is nodig om verruiging en een negatieve beïnvloeding van het oppervlakte water tegen te gaan.

3.2.2 Verwijderen van bos en bosopslag Naast het herstellen van abiotische randvoorwaarden, om doelvegetaties te behouden, is beheer noodzakelijk om doelvegetaties en habitat van doelsoorten te behouden / te ontwikkelen. Soorten van bos-heide landschappen verlangen een structuurrijke heide, waarin opgaand bos over gaat via een mantel-, zoomvegetatie naar heide met diverse leeftijdsfasen. Dergelijke heide bestaat uit plekken met kaal zand, solitaire struiken en dood hout. Om deze afwisseling te creëren is het nodig om bos en bosopslag te verwijderen (zie fig. 21). Dit betekent dat er veel bosopslag moet worden verwijderd, omdat deze geleidelijke overgangen van heide naar bos zijn verdwenen en heidefragmentatie is opgetreden. Met name reptielen (levenbarende hagedis, ringslang) en vogels (boomleeuwerik, nachtzwaluw, boompieper, roodborsttapuit en geelgors) zijn kritische soorten die als gidssoort Figuur 21: Te verwijderen bos en bosopslag bij voor minder kritische soorten kunnen fungeren. Kortom: indien het beheer op gidssoorten is gericht, profiteren daar vennen (blauw) heide en heischraal grasland (groene arcering, deels zoekgebied). meer algemene soorten ook van. Tabel 6 geeft een verdeling van de componenten die een structuurrijke heide moet bevatten en zijn verderop uitgewerkt. Tabel 6: Doelpercentage vegetatietypen op het heideareaal Ecotopen Heide/heischraalgrasland Grassen Kaal zand Solitaire bomen/boomgroepen Dood hout (stapels langs bosrand)

% 70 15 5 10 -

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

26


• Heide en heischraal grasland Heide is het hoofdbiotoop, waarin alle reptielen in Nederland optimaal gedijen (Lenders et. al, 1993). Oude struikheide komt op de ruggen voor en kan in een referentiesituatie een hoogte bereiken van 1 meter en valt dan van ouderdom uit elkaar. De oude strooisellagen onder deze oude heide zijn gemakkelijk toegankelijk voor reptielen om in te vluchten in gevaarlijke situaties en zorgen bovendien voor beschutting bij extreme hitte (Creemers, 1996). In laagten en langs de venranden komen heischrale vegetaties voor, die alleen ontdaan moeten worden van opslag van bomen en struiken Figuur 22: Streefbeeld natte heide/schraal (zie figuur 22). Delen met o.a. veenbies, borstelgras, zwarte grasland zegge, pijpestrootje en bochtige smele kunnen zorgen voor een afwisselend biotoop en moeten niet als vergrassing worden gezien.  De hoeveelheid heide en heischraal grasland kan het meest optimaal via begrazing van schapen worden beheerd (zie hoofdstuk 4). • Grassen Zoals gezegd hoort in deze natte heide een relatief hoog aandeel grassen (pijpestrootje of bochtige smele) thuis. Door grondwaterstandfluctuaties ontstaan horsten van pijpestrootje waar reptielen in overwinteren. Daarnaast is de grote variatie aan grassoorten belangrijk als waardplanten voor vele kenmerkende vlindersoorten als heivlinder, kommavlinder en groot dikkopje (Wynhoff et al. 1999). Een afwisselend biotoop biedt een grotere biodiversiteit aan insecten en zorgt voor een optimaal leefgebied voor reptielen, vanwege het voedselaanbod. De hoeveelheid grassen kan het meest optimaal via begrazing van schapen onder controle worden gehouden (zie hoofdstuk 4). • Kaal zand Voor reptielen en insecten zijn zonnige onbegroeide zandige plekken essentieel ten behoeve van ei-afzet plaatsen, opwarming of als schuilplaats. Door bomen met wortel en al te rooien ontstaan gaten die vergroot kunnen worden tot zo’n 5 à 6 m2 per zandige plek. Het is belangrijk om met de graafmachine tot de minerale bodem te gaan. De plekken moeten niet te klein zijn omdat deze anders weer vollopen met begroeiing vanuit de randen.  Naast het beschikbaar komen van zand door het rooien van bomen leveren de huidige zandpaden ook een grote bijdrage aan de beschikbaarheid van kaal zand, waardoor er geen actieve inrichting hoeft plaats te vinden. • Zoom-, mantel vegetatie en boomgroepen Het areaal heide is momenteel te sterk verbost. Boomgroepen en solitaire bomen moeten met name langs de bosranden aanwezig zijn. Solitaire boomgroepen zijn vooral noodzakelijk voor struweelminnende vogelsoorten als zangpost en bieden dekking / overwinteringsmogelijkheden aan reptielen zoals hazelworm, levendbarende hagedis en adder (Creemers R.C.M., 1996). Alleen kenmerkende boomgroepen en solitaire bomen zoals vliegdennen en inlandse eiken dienen te worden gespaard en Figuur 23: Streefbeeld droge heide met solitaire bomen fungeren tevens als potentiële broedplaatsen voor holenbroeders en zangposten (zie figuur 23).

27

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


Omdat de bosranden zich in de afgelopen jaren sterk hebben uitgebreid dient de realisatie van deze elementen in het bos plaats te vinden. Dit betekent dat de huidige bosrand (bosopslag) moet worden weggekapt en de oude bosrand sterk moet worden gedund. Vanzelfsprekend dienen alle gagelstruwelen te worden gespaard en dient daar extra zorgvuldig te worden gewerkt.  Dit komt neer op een kap van 5,2 hectare langs bosranden en geïsoleerde heidevelden. Het centrale deel van de heide is grotendeels verbost en omvat een zoekgebied van 8 hectare. Alle hout en takhout dienen uit het terrein te worden verwijderd. • Dood hout Dood hout is belangrijk als schuilplaats en overwinteringsplaats voor reptielen en insecten. Het dode hout moet wel omvang hebben om een robuuste vorstvrije schuilplaats te kunnen bieden (hout Ø > 30 cm). Indien dit niet voorradig is kunnen houtstapels ook als schuilplaats dienen. Deze stammen of houtstapels dienen alleen langs de bosrand of bij solitaire bomen worden neergelegd, omdat de heide anders niet meer te beheren is (zie figuur 24). Momenteel liggen er diverse takkenbossen op de heide en vindt juist daar verbossing plaats. Verder leidt takhout tot een relatief snelle humificatie en daarmee tot verrijking en verruiging van de bodem.

Figuur 24: Streefbeeld dood hout

 Bij het dunnen van de bosrand dienen op diverse plaatsen houtstapels of stammen worden neergelegd. Het takhout dient te worden verwijderd. Deelconclusie paragraaf 3.2.2: Verwijderen van bos en bosopslag Om het bos- heidelandschap optimaal voor doelsoorten en vegetaties tot ontwikkeling te laten komen, dient het achterstallig beheer (verbossing) te worden weggewerkt. Vooral langs de bosranden betekent dit een kap/dunning van 5,2 hectare en voor het centrale deel van de heide een houtkap van 2,5 hectare in een zoekgebied van 8 hectare. Voor dit laatste gebied gaat het dus om een pleksgewijze verbossing.

3.2.3 Bosomvorming Op twee plaatsen is sprake van bosomvorming naar heide. Locatie 1 is 0,7 hectare groot en bevat een grove dennen opstand, ± 80 jaar. Dit bos heeft tot versnippering en daarmee beheersachterstanden geleid. Door het verwijderen van dit bosje wordt het beheer eenvoudiger en wordt de heide natter door verminderde wateronttrekking. Locatie 2 is zoals in paragraaf 2.3.1 vermeld staat een 20-30 jaar oud grove dennen bos (deels met rabatten), dat wordt omgevormd om verdroging van veenmosrijke natte heide te herstellen. Hiervoor moet 3 hectare bos worden omgevormd. Figuur 25: Locaties waar bos moet worden omgevormd naar Voor de beide locaties geldt dat door de natte heide, veenmosrijke heide en/of blauwgrasland. boshistorie een ± 10 cm dikke strooisellaag is ontstaan. Indien deze strooisellaag niet wordt geplagd, ontstaat door mineralisatie een sterke vergrassing. Deze vergrassing wordt door sterke schaduwwerking van het bos nu getemperd. Dit betekent dat er circa 3700 m3 aan plagsel vrijkomt. Mogelijk kan dit op aangrenzende landbouwgronden worden opgebracht.

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

28


Deelconclusie paragraaf 3.2.3: Bosomvorming Om het moza誰ek van blauwgrasland, veenmosrijke natte heide, natte heide en heischraal grasland te herstellen dient totaal 3,7 hectare grove dennenbos worden omgevormd. Om het vegetatiemoza誰ek te herstellen dient 10 cm te worden geplagd. Dit betekent dat 3700 m3 aan strooisel en organisch materiaal moet worden afgevoerd.

3.3 Gagelstruweel Het gagelstruweel komt voor in de westelijke zone van het gebied, dat tevens het laagste terreindeel is. Op basis van de bodem werd duidelijk dat deze zone veel natter is geweest. De oorspronkelijke gooreerdgrond is namelijk aan het podzoleren (moerpodzol) wat betekent dat in plaats van kwel, inzijging overheerst. Dit uit zich ook in vergrassing van pijpestrootje en verbossing door mineraliserend organisch materiaal. Om dit gagelstruweel te behouden en verder te ontwikkelen dient een aantal waterkuilen te worden gedempt en de bosrand te worden uitgedund en teruggezet. Dit is uitgewerkt in paragraaf 3.2.1 en 3.2.2.

3.4 Bos Het overige bos is pleksgewijs in 2006 gedund en bevind zich nog in een ontwikkelingsfase en is een fraai gemengd bos (zie paragraaf 1.4.5). Hier is op korte termijn geen beheer noodzakelijk.

3.5 Recreatieve ontwikkeling Als alle herstelmaatregelen en natuurontwikkelingsmaatregelen zijn uitgevoerd kan de vegetatie zich gaan ontwikkelen. Nu zijn de natte plekken het meest kwetsbaar, mede omdat dit de laatste natte terreindelen zijn waar nu nog diverse doelsoorten voorkomen. Ook bezitten deze plekken veel afwisseling in vochttoestand, voedselrijkdom, buffering, structuur, waardoor diverse biotopen voor diersoorten zijn ontstaan. Het is belangrijk om deze kwetsbare plekken te ontzien van verstoring, omdat hier bronpopulaties voor het gehele te herstellen gebied aanwezig zijn. 3.5.1 Kwetsbare gebieden en aangepaste ontsluiting Uit de inventarisaties blijkt dat een te beperkt toezicht heeft geleid tot een te intensief gebruik van de heide. Er zijn talloze struinpaden ontstaan, mountainbikers en losLegenda lopende honden hebben geleid tot verstoring Potentieel kwetsbare gebieden en vernietiging van nesten van broedvogels. Nieuwe ontsluiting Om de natuurwaarden te behouden en verder te ontwikkelen wordt ook vanuit het Op te heffen struinpaden beleid (Streekplan) aangestuurd op een Figuur 26: (Potentieel) kwetsbare terreindelen en recreatieve goede recreatieve zonering. zonering. 29

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


Op deze manier ontstaan er locaties waar omstandigheden voor broedvogels, reptielen en kwetsbare vegetaties verbeteren en andere terreindelen toegankelijk blijven voor diverse vormen van recreatief gebruik. In figuur 26 is aangegeven waar de meest kwetsbare terreindelen (Gentianaveld, Obiqua-ven, te ontwikkelen schraallanden) liggen en waar intensieve recreatie (in welke vorm dan ook) leidt tot aantasting van natuurwaarden. Om zowel de recreatie als de natuurwaarden te dienen, wordt een aantal paden verlegd. Om natuurwaarden veilig te stellen en ruimte te bieden voor broedvogels wordt alleen het noordoostelijke terrein en de directe omgeving van de vennen niet meer toegankelijk voor het publiek. Men kan het gebied echter wel blijven overzien vanaf de rand van dit gebied. Bij de vennen zal het pad op circa 30 meter afstand van de oever komen te liggen en worden paddelen afgesloten om delen van het ven als rustgebied te laten fungeren (zie figuur 26). Totaal blijft er 4,8 kilometer aan paden in het terrein opengesteld voor publiek. Dit betekent dat wandelaars (eventueel met aangelijnde hond) en ruiters op de paden toegang hebben tot het terrein. De struinpaden die worden afgesloten hebben een totale lengte van 2,2 kilometer. Desondanks blijft de afwisseling aan landschapsstructuren en elementen (ven, natte heide, droge heide) beleefbaar en toegankelijk voor het publiek. Een deel van de struinpaden is ontstaan doordat delen van de heide vanwege de verbossing niet meer zichtbaar en beleefbaar waren. Door de voorgestelde herstelmaatregelen wordt de beleefbaarheid van het terrein vergroot en kunnen de struinpaden weer worden opgeheven. Het oostelijk deel van het gebied krijgt een nieuwe ontsluiting, zodat het terrein vanaf diverse kanten toegankelijk blijft. De talloze struinpaden door de heide moeten worden afgesloten door deze paden weg te plaggen of tijdelijk stobbenwallen/takkenbossen neer te leggen. In het bos kunnen bomen over het pad worden gelegd, die vrijkomen bij het herstelwerk. Het struinpad in het zuidelijke deel dwars over de heide kan blijven bestaan, omdat deze niet door kwetsbaar gebied gaat. Een intensieve voorlichting en volgens intensief toezicht door een Buitengewoon Onbezoldigd Ambtenaar (BOA) is in de beginfase zeker noodzakelijk om de kwaliteit te kunnen blijven borgen. 3.5.2 Nieuwe recreatieve mogelijkheden In de vorige paragraaf is beschreven dat de toegankelijkheid van het gebied wordt gekoppeld aan de kwetsbaarheid. Door de kansen en knelpunten van het gebied inzichtelijk te maken zijn diverse maatregelen opgesteld om kwaliteiten te behouden en verder te ontwikkelen. Hierdoor wordt het gebied gevarieerder en zijn diverse elementen beter zichtbaar. Naast ecologische waarden zijn in het gebied diverse relicten van het militaire gebruik aanwezig (kogelvangers, schietbanen, muurtjes, hindernissen, stalen toegangshekken e.d). Deze Figuur 27: Bovenaanzicht van de kogelbergen die na vrijstelling elementen vergroten de belevingswaarde van bos een uniek panorama over de Gorsselse Heide bieden. van de Gorsselse Heide, die na het uitvoeren van dit natuurherstelplan nog beter zichtbaar wordt. Het zuidelijk deel van de Gorsselse Heide kan worden ingericht met een informatiepunt en zou het “entreeâ€? van de Gorsselse Heide kunnen worden. Door de recreatie hier te concentreren (parkeren & informatie) ontstaat een intensiteitzonering van noord naar zuid. Direct ten zuiden van de Cordulia gracht zijn twee kogelvangers aangetroffen. Dit zijn bergen zand van Âą 5 meter hoogte die overgroeid zijn met bos. Vanaf deze kogelvangers schemert een grote heidevlakte, maar het uitzicht wordt door bos belemmerd. Er zijn goede mogelijkheden om de landschappelijke beleving te vergoten en gelijktijdig het ven te herstellen (hoofdstuk 3).

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

30


Hierdoor wordt een prachtig panorama over de Gorsselse Heide geboden. Vanaf dit zuidelijke terrein kan men over de dammen van de Corduliagracht het natuurgebied bezoeken, waardoor een recreatieve zonering wordt gestimuleerd. Op dit zuidelijke terrein (voormalige schietterrein) kan de toekomstige eigenaar eventueel een parkeerplaats inrichten om de recreatie te concentreren, om zodoende de toestroom vanaf de randen te voorkomen.

Deelconclusie paragraaf 3.5: Recreatieve ontwikkeling Uit de inventarisatie en gebiedsanalyse zijn ecologische potenties bepaald, die herziening ten aanzien van de recreatieve ontsluiting vragen. Dit betekent dat enkele paden worden verlegd en alleen het noordoostelijk deel van het gebied (o.a. Gentianaveldje en Obliqua-ven) en bij het Lutea-ven terreindelen worden afgesloten voor publiek. Daarnaast worden de meest illegale struinpaden afgesloten, omdat deze door de meest kwetsbare gebieden gaan. Om een goede recreatieve zonering mogelijk te maken, moet er 500 meter wandelpad worden aangelegd. De nieuwe ontsluiting is ook voor ruiters en mensen met aangelijnde honden toegankelijk. De schietbaan in het zuidelijk deel van het terrein wordt toegankelijk gemaakt en er wordt een panorama- en informatiepunt ingericht vanaf de kogelbergen bij de Cordulia gracht.

Conclusie hoofdstuk 3: Inrichtingsmaatregelen en overgangsbeheer De inrichtingsmaatregelen bestaan uit: Vennen: • Vrijstellen van bosopslag, te kappen 3,9 hectare. • Plaggen van de venoevers: 1850 m3 grondwerk. • Aanleggen plasberm op delen van Cordulia gracht en Obliqua ven 2950 m3 grondverzet. Veenmosrijke heide, natte heide, heischraal grasland: • Intern- en extern: dempen van sloten, greppels en rabatten (deels met gesloten grondbalans). • Externe maatregelen (buiten dit project). Samen met aangrenzende particulieren wordt 8 hectare aangrenzende landbouwgrond omgevormd naar nieuwe natuur (deelgebied 7) en heeft DLG eigen grond geruild, zodat het landschapsecologische systeem kan worden hersteld (deelgebied 11). Door over de grenzen van het projectgebied te kijken kan de situatie van voor het militaire gebruik weer worden hersteld en de verdroging maximaal worden verminderd. Hierdoor worden ecologische potenties voor de ontwikkeling van blauwgrasland, veenmosrijke natte heide en natte heide gerealiseerd. Momenteel vindt voedingsstoffen- en hydrologisch onderzoek plaats om de fosfaatverzadigde bovengrond in voldoende mate af te voeren en overlast te voorkomen. • Vernattingsmaatregelen worden geschat op 25.946 m3 gebiedseigen waterberging in het gebied. • Verwijderen van bos en bosopslag ten behoeve van structuurrijke vegetaties langs bosranden (5,2 hectare) en op de heide (2,5 hectare in een zoekgebied van 8 hectare). • Bosomvorming t.b.v. het mozaïek van veenmosrijke heide, natte heide en heischraal grasland (3,7 hectare) en plaggen van 3700 m3 bosstooisel en humus. Aanpassen recreatieve ontsluiting: • Het noordoostelijk deel van het gebied (o.a. Gentianaveldje en Obliqua-ven) en oevers bij het Lutea-ven worden afgesloten voor publiek, omdat deze te kwetsbaar voor betreding zijn. • Het gebied blijft vanaf diverse kanten toegankelijk voor wandelaars en ruiters vanaf de nieuwe ontsluiting. Er wordt 2,2 kilometer aan struinpaden opgeheven en er blijft 4,8 kilometer aan wandelpad bestaan. In de omgeving van het informatiepad wordt 500 meter wandelpad aangelegd om de recreatieve zonering te verbeteren. • De schietbaan wordt toegankelijk gemaakt en krijgt een panoramapunt/beperkt informatiepunt vanaf de westelijke kogelberg bij de Cordulia gracht.

31

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


4 Definitief beheer Nadat de hydrologische situatie op het terrein is hersteld en omvormingsbeheer heeft plaatsgevonden, kan het terrein middels begrazing worden beheerd. Afhankelijk van de vegetatieontwikkeling kan deze begrazing bestaan uit gewone begrazing of drukbegrazing (zie figuur 28). Deze vormen van begrazing vergroten de horizontale en verticale vegetatiestructuur, wat op de lange termijn een positief effect kan hebben op het voorkomen van karakteristieke heidefauna. • Drukbegrazing Het kan gezien worden als een maatregel om sterk vergraste heidevegetatie snel om te vormen tot heide-gedomineerde vegetatie. Echter, bij deze vorm van begrazing worden weinig nutriënten afgevoerd en het is daarom maar de vraag hoe lang de dominantie door grassen tenietgedaan wordt door deze vorm van begrazing. Essentieel voor deze vorm van begrazing is de duur ervan (tussen 500 en 800 graasuren per ha per jaar). Wanneer drukbegrazing te kort heeft geduurd, is de kans op massale bosopslag groot; wanneer te lang is doorgegaan met drukFiguur 28: Een goede referentie voor de Gorsselse Heide, begrazing is het eindresultaat een monotone, mobiele schaapskudde op het Groote Veld bij Vorden, dichte heidevegetatie. Daarnaast is het zeer begeleid door herder Vaartjes. belangrijk om het deel waar drukbegrazing heeft plaatsgevonden vervolgens op te nemen in het reguliere, “natuurlijke” begrazingsbeheer). • Natuurlijke begrazing (al dan niet met herder) Een andere mogelijkheid is het werken met ‘natuurlijke begrazing’, met andere woorden: begrazing in lage dichtheden, waardoor mozaïeklandschappen ontstaan. In dit geval is de begrazingsdruk dusdanig laag dat er in het vroege voorjaar na een strenge winter nog voldoende voedsel voor de grazers aanwezig is. In het verdere voorjaar en de zomer dient er een overvloed aan voedsel te zijn, zo groot dat het niet door de grazers kan worden opgegeten. Op deze wijze zal natuurlijke begrazing zeer waarschijnlijk positief bijdragen aan de faunistische diversiteit in een systeem (Turnhout et al., 2007). Omdat grazers niet in staat zijn om bosopslag tegen te gaan is het blijven uitkappen van bosopslag noodzakelijk!

Praktijkvoorbeeld Groote Veld te Vorden Vanuit praktisch en financieel oogpunt is het begrazen met schapen realistisch gebleken. Op het Groote Veld bij Vorden kwam op het terreindeel van Natuurmonumenten tot een aantal jaren geleden bos voor. Dit is gekapt en omgevormd naar heide en wordt nu met een mobiele schaapskudde begraasd. De herder wordt ten dele door Natuurmonumenten betaald en maakt tevens gebruik van de LNV subsidie mobiele kudde. Volgens de herder Philip Vaartjes bieden beide inkomstenbronnen voldoende duurzaamheid en een zeker bestaan. De herder moet vanwege subsidie in het groeiseizoen minimaal 5 uur per dag herderen (mondelinge mededeling dhr. Vaartjes). Hierbuiten is het op basis van vrijwilligheid. In de overige tijd staan de schapen binnen een mobiel raster om de pijpestrootje op te ruimen. Dhr. Vaartjes gaf aan dat zijn kudde meerdere kleine terreinen begraast en dat hij gaarne bereid is ze ook de Gorsselse Heide te laten begrazen als de gelegenheid zich voordoet.

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

32


• Randvoorwaarden Drukbegrazing dient alleen worden toegepast in delen die zeer sterk vergrast zijn met bochtige smele of pijpestrootje (zie figuur 9 & 10). De volgende aandachtspunten zijn van belang: - Oppervlakte van gebied beperkt houden tot enkele (1-5) ha. - Bij voorkeur met behulp van een gescheperde kudde uitvoeren teneinde de uitwerpselen zoveel mogelijk buiten het gebied te laten accumuleren. Een optie is om de schapen ’s nachts op een “parkeerplaats” samen te brengen op een plaats waar dit weinig kwaad kan (bijv in een nabijgelegen naaldbos) - Uitvoeren voor een beperkte duur (gebiedsafhankelijk tussen 3 en 7 jaar); stoppen met deze vorm van begrazing wanneer duidelijk heide begint te kiemen, de strooisellaag goeddeels verdwenen is en er geen bosopslag lijkt op te treden (Turnhout et al., 2007.) Als vervolgbeheer kan (natuurlijke) begrazing bijdragen aan het eerder genoemde vegetatiemozaïek. De volgende aspecten zijn van belang: - Schapenbegrazing bij voorkeur laten hoeden door een deskundige herder, teneinde de uitwerpselen zoveel mogelijk buiten het gebied te laten ophopen en gericht te kunnen variëren in begrazingsintensiteit om onder en overbegrazing te kunnen voorkomen - Kwetsbare gedeelten (oude structuurrijke heide, open zand, steile zuidhellingen, zoomvegetaties, vrijstaande struiken, bomen, houtwallen en oud bos waar kwetsbare dieren of planten voorkomen) dienen uitgerasterd of niet begraasd te worden. - Geen medicijnen toedienen aan grazers die ertoe leiden dat bepaalde diergroepen juist daardoor in gebieden ontbreken. Een voorbeeld daarvan is dat grote mestkevers (en waarschijnlijk ook andere mestfauna) afwezig zijn in gebieden waar de grazers ontwormingsmiddel (met name het middel ivermectine) toegediend hebben gekregen. Er zijn medicijnen die dit neveneffect niet hebben. - Alleen in uiterste gevallen bijvoeren (Turnhout et al., 2007) - Het aanvullen met Nederlandse landgeiten is op Terschelling zeer succesvol gebleken om bosopslag te verwijderen. Achter een mobiel electrisch raster is in twee jaar tijd een 100% Prunusbos verdwenen en omgevormd naar duinheide en plekken kaal zand. Dit louter door gecastreerde (meer rustige) bokken in te scharen. Het kan zinvol zijn als vervolgbeheer naast schapenbegrazing een kleine kudde Nederlandse landgeiten in te scharen (mondelinge mededeling dhr. Zwart, opzichter SBB Terschelling). Het plaggen van heide werd in het verleden op de Gorsselse Heide toegepast. Dit heeft de vergrassing onder controle gehouden en daarmee zijn doelsoorten behouden. Mede door het plaggen kwam de zwakgebufferde minerale lemige bodem beschikbaar als kiembed voor doelsoorten. Doordat de bodem van de Gorsselse Heide uit lemig fijn zand bestaat treedt door inspoeling (samen met organische stof) een verdichte laag op waar water op stagneert. Het plaggen leidt ertoe dat deze verdichte laag tijdelijk wordt afgevoerd, waardoor verdroging ontstaat. Het duurt enkele jaren voordat deze verdichting hersteld is en betekent een tijdelijke verdroging van de heide. Dit is dan ook het nadeel van deze mechanische vorm van heidebeheer. Naast deze tijdelijke verdroging leidt plaggen tot harde overgangen tussen voedselrijk en voedselarm gecreëerd. De zaadbank kan door plaggen verloren gaan en er is geen sprake van een divers vegetatiemozaïek. Plaggen op kleine schaal kan als alternatief voor begrazing, aangevuld met kleinschalige kap van bosopslag worden gezien. Conclusie hoofdstuk 4: Definitief beheer Nadat alle herstelmaatregelen zijn uitgevoerd dient het terrein door begrazing met schapen te worden beheerd. Deze begrazing moet worden aangevuld met het verwijderen van bosopslag, omdat schapen deze te beperkt eten. Afhankelijk van de mate van vergrassing kan met drukbegrazing of natuurlijke begrazing worden gewerkt. In beide gevallen is sturing met een herder noodzakelijk om alle elementen (venoevers, vegetaties, struwelen) goed te beheren. Als alternatief kan er kleinschalig worden geplagd, maar dit heeft als nadeel, de tijdelijke verdroging door het doorbreken van de verdichte leemlaag, het verwijderen van de zaadbank en de harde grenzen. Het is belangrijk de schaapsherder te informeren waar zeldzame soorten aanwezig zijn.

33

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


5 Procedure Dienst Landelijk Gebied Om de ecologische kwaliteit van de Gorsselse Heide maximaal te verbeteren dient de combinatie van voorgestelde maatregelen te worden uitgevoerd. Alleen de combinatie van maatregelen leidt tot een kwaliteitsimpuls en is zeer effectief gebleken bij natuurherstel zoals in de gebieden Punthuizen, Stroothuizen en Dwingelderveld (mondelinge mededeling dhr. A Jansen). De volgende activiteiten dienen plaats te vinden om natuurherstel mogelijk te maken: 1. Hydrologisch onderzoek gericht op het dempen/verondiepen van sloten 2. Particulieren blijven betrekken bij het onderzoek op aangrenzende gronden 3. Onderzoek naar de af te graven bovengrond van landbouwpercelen 4. Particulieren blijven betrekken bij het onderzoek op aangrenzende gronden 5. Uitvoeringsplan (bestek) gericht op dit natuurherstelplan 6. Flora- en faunaonderzoek t.b.v. ontheffing en vergunningen en ecologische potenties Na punt 6 wordt het terrein overgedragen aan de nieuwe eigenaar worden kan de nieuwe eigenaar de herstelmaatregelen uit (laten) voeren. Vanzelfsprekend gaat dit in overleg met DLG. Taken die de eigenaar o.a. moet regelen zijn: 7. Tijdelijk beheer t.b.v. tegengaan vergrassing, vrijstellen doelvegetaties (a.d.v. Flora- en faunaonderzoek) 8. Uitvoering fysieke maatregelen 9. Inscharen mobiele schaapskudde

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

34


6 Conclusie 6.1 Abiotiek De Gorsselse Heide is één van de grootste natte heideterreinen van de Achterhoek. De laagste delen worden door regionaal en lokaal grondwater gevoed. De lage delen worden gevoed door oppervlakkig over leemhoudend zand afstromend lokaal water. Het voormalige gebruik van het terrein door Defensie maakte het noodzakelijk diverse ontwateringsloten, greppels en rabatten aan te leggen. Hierdoor is verdroging opgetreden en de systeemeigen dynamiek, die bijdroeg aan de verspreiding van gebufferde vegetaties verminderd. Door externe ontginningen rond de jaren ‘50 is dit effect versterkt. Door ontwatering en verbossing zijn diverse kritische doelsoorten en vegetatietypen achteruitgegaan. Desondanks is de afwisseling van zwakgebufferde vennen, natte heide, heischrale vegetaties, gagelstruwelen en bos gebleven en komen nog steeds diverse doelsoorten in het gebied voor.

6.2 Natuurpotenties en knelpunten In hoofdstuk 1 zijn diverse natuurdoeltypen voor de Gorsselse Heide opgesteld. Kijkend naar de huidige situatie blijken deze natuurdoeltypen door vermesting, verdroging en verzuring te worden beïnvloed. De natuurdoeltypen die reeds of in potentie aanwezig zijn en waarvoor maatregelen worden opgesteld, zijn: • Zuur ven • Zwak gebufferd ven • Blauwgrasland • Veenmosrijke natte heide • Natte heide • Heischraal grasland • Gagelstruweel • Bos Zowel de analyse als de beleidsdoelen sturen op herstel van bestaande natuurwaarden. In dit hoofdstuk zijn de factoren beschreven die invloed hebben op de natuurpotenties en hoe de knelpunten kunnen worden verminderd.

6.3 Maatregelen Om de bovengenoemde natuurwaarden te ontwikkelen of te herstellen zijn de volgende maatregelen noodzakelijk: • Intern: dempen van sloten, greppels, rabatten en kuilen Deze elementen draineren het gebied door lateraal afstromend water af te vangen. Hierdoor verdrogen, verzuren en verruigen natuurlijke laagten, vanwege mineralisatie van organische en moerige humusprofielen. Door het afvangen van lateraal afstromend water treedt een verminderende zuurbuffering op. Het mozaïek van veenmosrijke heide, natte heide en heischraal grasland kan alleen worden hersteld door sloten, greppels en rabatten te dempen. Dit levert totaal een geschatte waterberging van 25.946 m3 op!

35

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


• Intern: Kappen van bos Herstellen van het bos- heidelandschap door het wegwerken van achterstallig beheer, waardoor de diverse overgangen van het bos-heidelandschap zijn verdwenen. Daarnaast heeft (naald)bos een sterk verdrogend effect in locale hydrologische systemen. Door bos om te vormen neemt de aanvulling naar het grondwater met 33% toe. Dit is de reden dat veel bos moet worden gekapt. Vooral langs de bosranden betekent dit een kap/dunning van 5,2 hectare en voor het centrale deel van de heide een houtkap in een zoekgebied van 2,5 hectare in een zoekgebied van 8 hectare. Voor dit laatste gebied gaat het dus om een pleksgewijze verbossing. Langs delen van venoevers moet 3,9 hectare bos worden gekapt. Daarna moeten deze oevers worden geplagd en langs de steile diepe oevers (Cordulia gracht en Obliqua-ven) met een plasberm worden voorzien. Het aanbrengen van de plasberm vraagt om 2950 m3 grondverzet. Om het mozaïek van blauwgrasland, veenmosrijke natte heide, natte heide en heischraal grasland te herstellen dient in het noordoostelijk gebied 3,7 hectare grove dennenbos worden te worden omgevormd naar heide. Dit betekent dat de humus en strooisellaag (± 10 cm moet worden geplagd) en het plagsel, indien mogelijk, op een aangrenzende akker kan worden afgezet. • Intern: Aanpassen recreatieve ontsluiting Uit de inventarisatie en gebiedsanalyse zijn ecologische potenties bepaald die herziening ten aanzien van de recreatieve ontsluiting vragen. Er worden een aantal paden verlegd, om kwetsbare terreindelen te ontzien, maar tevens de toegankelijkheid zoveel mogelijk te behouden. Alleen in het noordoostelijk deel van het gebied (o.a. Gentianaveldje en Obliqua-ven) en bij het Lutea-ven worden terreindelen afgesloten voor publiek, ten behoeve van herstel en ontwikkelen van vegetaties en fauna. Dit terreindeel wordt vanaf het pad beleefbaar gemaakt, zodat de recreant het gebied vanaf de rand kan overzien. De meeste struinpaden worden afgesloten voor publiek, omdat deze door kwetsbare terreindelen gaan. Er wordt daarentegen 500 meter pad aangelegd om een goede zonering mogelijk te maken. De zuidelijke schietbaan wordt toegankelijk gemaakt en kan een parkeervoorziening krijgen om de recreatie te concentreren in dit minder kwetsbare deel van het gebied. Binnen dit voormalig schietterrein wordt een panoramapunt met ontsluiting naar de heide ingericht. • Extern: dempen/verondiepen van greppels en sloten die het gebied ontwateren of daartoe bijdragen. De aangrenzende landbouwgronden in het noordoosten en noordwesten van de Gorsselse Heide maken deel uit van het hydrologische systeem en beïnvloeden daarmee de natuurwaarden van de Gorsselse Heide zelf. De meeste particuliere eigenaren van deze aangrenzende delen verlenen toestemming voor een voedingsstoffen- en hydrologisch onderzoek en willen deze grond omvormen naar natuurgebied. DLG heeft eigen gronden in het noordoosten kunnen uitruilen met de lage percelen die in particulier eigendom waren. Hierdoor kan tot een systeemgericht, gebiedsoverstijgend herstel worden gekomen. De meest waardevolle natte heide, schraal graslandvegetaties van Nederland (Punthuizen, Stroothuizen en het Dwingelderveld) zijn hersteld en hebben zich verder kunnen ontwikkelen, door de combinatie van de bovenstaande maatregelen. De Gorsselse Heide heeft de potentie om zich te ontwikkelen tot één van de grootste vitale natte heide terreinen van de Achterhoek (mondelinge mededeling dhr. A Jansen).

6.4 Definitief beheer Nadat alle herstelmaatregelen zijn uitgevoerd dient het terrein door begrazing met schapen te worden beheerd. Deze begrazing moet worden aangevuld met het verwijderen van bosopslag, omdat schapen deze te beperkt eten. Afhankelijk van de mate van vergrassing kan met drukbegrazing of natuurlijke begrazing worden gewerkt. In beide gevallen is sturing met een herder noodzakelijk om alle elementen (venoevers, vegetaties, struwelen) goed te beheren. Als alternatief kan er kleinschalig worden geplagd, maar dit heeft als nadeel, de tijdelijke verdroging door het doorbreken van de verdichte leemlaag, het verwijderen van de zaadbank en de harde grenzen.

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

36


6.5 Kwaliteitsborging en planning Om alle huidige en potentiĂŤle natuurwaarden van de Gorsselse Heide te borgen zijn onderstaande volgende activiteiten strikt noodzakelijk. Om een indruk te krijgen van het tijdsbestek is een grove planning bijgevoegd (zie tabel 7). Tabel 7: Te nemen maatregelen en tijdspad Volgorde 1 2 3 4 5 6

Maatregel Hydrologisch onderzoek gericht op het dempen/verondiepen van sloten Particulieren blijven betrekken bij het onderzoek op aangrenzende paden Onderzoek naar de af te graven bovengrond van landbouwpercelen Particulieren blijven betrekken bij het onderzoek op aangrenzende paden Uitvoeringsplan (bestek) gericht op dit natuurherstelplan Flora- en faunaonderzoek t.b.v. ontheffing en vergunningen en ecologische potenties

Overdracht Maatregel 7 Tijdelijk beheer t.b.v. tegengaan vergrassing, vrijstellen doelvegetaties (a.d.v. Flora- en faunaonderzoek) 8 Uitvoering fysieke maatregelen 9 Inscharen mobiele schaapskudde

37

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

Taak DLG DLG DLG DLG DLG DLG

Tijdspad in jaren 2008/2009 2008/2009 2008/2009 2008/2009 2008 2008

Taak Eigenaar i.o.m. DLG

Tijdspad in jaren 2009

Eigenaar i.o.m. DLG Eigenaar i.o.m. DLG

2009-2010 2010


7 Literatuurlijst Aggenbach C.J.S, Jalink M.H en Jansen A.J.M, 1998. Indicatorsoorten voor verdroging, verzuring en eutrofiëring van plantengemeenschappen in vennen. Deel 5. © Staatsbosbeheer Driebergen. Arfman G., 2004. Broedvogels van de Gorsselse Heide. Barends, S. et al. (red.), 2005. Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering. Utrecht Berendsen, H.J.A., 1997. Landschappelijk Nederland. Van Gorcum, Assen Bobbink R, Brouwer E, ten Hoopen J,G, Dorland E, 2004. Herstelbeheer in het heidelandschap:effectiviteit, knelpunten en duurzaamheid. In: van Duinen G, van Dam Ch, Esselink H, Hendriks R, Klein M, Kooijman A, Roelofs J, Siebel H, 2004. Duurzaam natuurherstel voor behoud van biodiversiteit: 15 jaar herstelmaatregelen in het kader van het overlevingsplan Bos en Natuur. Rapport Expertisecentrum LNV, nr. 2004/305, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede. Bosman, W., C. van Turnhout & H. Esselink, 1999. Effecten van herstelmaatregelen op diersoorten: “Eerste versie van Standaard Meetprotocol Fauna (SMPF) en Richtlijnenprogramma Uitvoering Herstelmaatregelen Fauna (RUHF)” Rapport Stichting Bargerveen, Nijmegen. Christelijke Jeugdbond van Natuurvrienden, 1969. Inventarisatie van de Gorsselse Heide over 1969. DLG, Regio Oost, 2007. Project Ontwikkeling Militaire Terreinen; Schietterrein Gorsselse Heide, Rapportage Inventarisatie & Onderzoek. Grontmij, 2000. Grondwatermodel Gorsselse Heide: opzet en variantenanalyse. Jalink M.H,Grijpstra J. Zuidhoff A.C., 2003. Hydro-ecologische systeemtypen met natte schraallanden in Pleistoceen Nederland. Expertisecentrum LNV, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2003. MNP, 2007. Milieu en natuurcompendium. http://www.milieuennatuurcompendium.nl/indicatoren/nl0189-Vermestende-depositie.html?i=3-17 Lenders H.J.R., Marijnissen C.C.H., Felix R.P.W.H., 1993. Waarnemen en herkennen van amfibieën en reptielen in het veld. Liere van E & Jonkers D.A., 2002. Watertypegerichte normstelling voor nutriënten in oppervlaktewater. RIVM rapport 703715005/2002. Londo, G. (1997) Natuurontwikkeling; Bos- en Natuurbeheer in Nederland. (Leiden) Backhuys Publishers. RIVM (2001). Meertens M.H. & Giesen Th. G., 1994. Vegetatiekartering van de Gorsselse Heide 1993. Giesen & Geurts, Biologische projekten. SAEFL, 2003. Empirical Critical Loads for Nitrogen, Expert workshop Berne 11-13 November 2002. Proceedings.

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

38


SBB, 1977. Dossier Natuurgebieden per gemeente. Groene kaartsysteem SBB-NB. Schipper P.C. en Streefkerk J.G., 1993. Van stroomdal naar droomdal. Integratie van hydrologisch en ecologisch onderzoek ten behoeve van het beheer in de Drentse A. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Spek T., 2005. Het Drenstse esdorpenlandschap: een historisch geografische studie. Uitgeverij Mattrijs, Utrecht. Runhaar J, Maas C, Meuleman A.F.M, Zonneveld L.M.L, 2000. Herstel van natte en vochtige ecosystemen, Handboek. NOV-rapport nummer 9-2 Van den Berg L& Roelofs J. Effecten van veranderingen in atmisferische stikstofdepositie op Nederlandse heide, 1005. De Levende Natuur september 2005, nummer 5. Van Turnhout C, Brouwer E, Nijssen M, Stuijfzand S, Siepel H, Vogels J en Esselink H. 2007. Conceptrapportage Stichting Bargerveen. Herstel en beheer van heideterreinen. Gevolgen van verzuring, vermesting en verdroging en de invloed van beheer op levensgemeenschappen van heide. En samenvattende rapportage voor beheerders. Stichting Bargerveen, B-ware & Radboud Universtiteit Nijmegen. Gepubliceerd op de website van Stichting Bargerveen (www.barger.science.ru.nl). Weeda E.J, SchaminĂŠe J.H.J en van Duuren L, 2000. Atlas van Plantengemeenschappen in Nederland. Deel 1: Wateren, moerassen en natte heide. KNNV Uitgeverij Utrecht. Weeda E.J, SchaminĂŠe J.H.J en van Duuren L, 2000. Atlas van Plantengemeenschappen in Nederland. Deel 2: Graslanden, zomen en droge heide heide. KNNV Uitgeverij Utrecht. Waterschap Rijn en IJssel, 2000. Gorsselse Heide, voorbereidingsplan voor optimalisatie en verdrogingbestrijding.

39

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


Bijlage 1: Hydrologische situatie

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

40


Dwarsdoorsnede Gorsselse Heide

Aan maaiveld een lemige dichte laag waarop water stagneert (lokaal systeem, schijnspiegel)

41

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


Bijlage 2: Bijzondere waarden in 1969, als referentie voor natuurherstel

Flora per deelgebied in 1969 1 Larixbos 2 Grote heide 3 Bos tussen elzerdijk en Reeverdijk 4 Bos ten westen Corduliagracht 5 Bos om Cyaneapoeltjes 6 Bos ten zuiden van grote hei 7 Gentiaanveldje 8 Luzulaveld 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19

Bos ten noorden van Obliquaven Bos ten noordwesten van Luzulaveld Anthusaanplant Myricaveld Pholiotabosjes Drassige hei Nigrolineatapoeltje Bos ten zuiden van Luteaven Bos om Luteaven Kleine heide Vochtig pad Zonnebergstr/Deventerdijk Corduliagracht

20 21 22 23

Cyaneapoeltjes Cristatuspoeltje Phragmitessloot Obliquaven

24 Sparganiumsloot 25 Luteaven 26 Nigrolineatapoeltje

niets bijzonders borstelgras, trekrus, stekelbrem, veenbies, klokjesgentiaan, heidekartelblad, rendiermos veelbloemige salomonszegel door graven afwateringssloot langs Elzendijk ruderale soorten gagel, zwarte zegge grove dennenbos met veel struikheide, opm. grondster. begreppeld terrein met ronde en kleine zonnedauw, kleine veenbes, veenpluis dennenaanplant, reukgras, gewone veldbies naaldbos met dophei, struikhei en klein stukje open hei niets bijzonders grove dennenbos zonder bijzonderheden dominantie van gagel bos ten zuiden van granaatbaan: riet, koninginnekruid, breedbladige wespenorchis blauwe zegge, bruine snavelbies, klokjesgentiaan, knolrus niets bijzonders niets bijzonders zie 2 niets bijzonders mattenbies, kleine en grote lisdodde, scherpe zegge, gewone waterranonkel. Oever: gewone Waterbies, zwarte zegge, blaaszegge niets bijzonders mattenbies, kleine lisdodde, blauwe zegge, ronde en kleine zonnedauw sterk vervuilde, ondiepe sloot met riet en wolfspoot Tankgracht bezit hakig veenmos, knolrus en waternavel. Oevers: veenpluis, kleine veenbes en witte waterranonkel kleine egelskop en drijvend fonteinkruid moerashertshooi, veelst. Waterbies,scherpe en zwarte zegge, veenwortel ronde en kleine zonnedauw, veenmos en knolrus.

Natuurherstelplan Gorsselse Heide

42


Bijlage 3: Vindplaats natte heidevegetatie

De zwarte vlek geeft de verspreiding van soorten die een deel, of het gehele jaar in een plas-dras milieu groeien (tijdelijke submerse freatofyten versus emerse freatofyten). Uit Giezen en Geurts, 2003).

43

Natuurherstelplan Gorsselse Heide


C O L O F O N Opdrachtgever Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Opdrachtnemer Dienst Landelijk Gebied – regio Oost (DLG) Auteur: ing. Harm Smeenge MSc; ecologie/ecohydrologie Adviseur: ing. Harry Huyskes, hydrologie Projectleider: ir. Michel Ronden

Met dank aan Unie van Bosgroepen: dhr. Dr. Jansen, dhr. G. Koopmans en ing. L. Verkerk Provincie Gelderland: dhr. Cruijssen en dhr. Drok Ministerie van Defensie: dhr. Timmer en dhr. Borgonje Ministerie van LNV, directie Regionale zaken: ing. Heutink Schaapsherder Groote Veld: dhr. Vaartjes

Fotografie ing. Harm Smeenge MSc. (DLG)

ONTWIKKELING MILITAIRE TERREINEN



Project Ontwikkeling Militaire Terreinen in een ‘notendop’ In 2004 heeft DLG van het ministerie van LNV de opdracht gekregen om, in nauwe samenwerking met Domeinen Onroerende Zaken, voor 53 overtollig geworden militaire terreinen (in totaal 2100 ha) een nieuwe bestemming te vinden. Per terrein zoeken provincies, gemeenten, andere betrokkenen en DLG naar een bestemming die het beste bij het gebied past. De meeste terreinen liggen binnen de Ecologische Hoofdstructuur en krijgen daarom ‘groene functies’ als natuur en recreatie. DLG en Domeinen willen de kosten voor sloop beperken en monumentale gebouwen behouden. Met de opbrengsten uit de terreinen die geschikt zijn voor nieuwe ‘rode functies’ wordt de realisatie van de groene functies en het behoud van monumenten gefinancierd. Voorbeelden van rode functies zijn woningbouw, bedrijventerrein, landgoederen of culturele evenementen. DLG heeft de kennis en middelen om als publieke partner te kunnen investeren in vastgoed in landelijk gebied, ook bij ‘rood-voor-groen’ constructies als bij de ontwikkeling van militaire terreinen. Zodra de planvorming en de inrichting van de terreinen ver genoeg is gevorderd, draagt DLG ze over aan een nieuwe eigenaar. Kijk ook op onze website www.ontwikkelingmilitaireterreinen.nl


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.