KrimpcaféXl12-06-14

Page 1

KrimpcafĂŠ XL: (Krimp)onderzoek en de gevolgen voor beleid? 12 juni 2014 Provinciehuis Drenthe


Het ‘ontmoeten’ een belangrijke pijler bij de krimpcafé’s.

Een krimpcafé met als inhoud onderzoek en als leidraad de menselijke interactie.


Opening door gedeputeerde Rein Munniksma.


Krimponderzoek en de gevolgen voor beleid ‘Wil je bewerkstelligen dat je krimponderzoek leidt tot beleidsresultaten, dan zul je de boer op moeten.’ Deze aansporing van gedeputeerde Rein Munniksma was niet aan dovemansoren gericht: op 12 juni jl. organiseerde het Kennisnetwerk Krimp Noord-Nederland een krimpcafĂŠ XL in het provinciehuis te Assen. In workshops kon men kennisnemen van diverse onderzoeken om vervolgens de mogelijke beleidsimplicaties met elkaar te bespreken. Door Eduard van den Hoff

Om tot een betere politieke besluitvorming te kunnen komen, pleitte Munniksma voor meer onderzoek.


Hij noemde tal van initiatieven die in het kader van Vitaal Platteland mogelijk in aanmerking komen voor subsidie. Onderzoeksresultaten zouden hem kunnen helpen bij zijn besluitvorming.

Jongeren

Inzicht in krimp is sowieso belangrijk voor alle besluitvormers. Een belangrijk hulpmiddel zijn de inzichten uit (inter)nationaal krimponderzoek waar Tialda Haartsen ons op trakteerde. Zij gaf aan dat uit IJslands onderzoek blijkt dat alleen in ‘communities’ waar meer dan de helft van de jongeren migratie-intenties heeft, langdurige krimp ontstaat. Wegtrekkende jongeren vormen een probleem als het voornamelijk meisjes zijn die wegtrekken of als het sociaal kapitaal verdwijnt uit een gebied.


Stedelijk verval

Josje Hoekveld onderzocht de veroorzakers van stedelijke krimp. Belangrijke veroorzakers van stedelijke krimp kunnen gevonden worden in demografische

factoren,

zoals

veranderingen

in

migratie en natuurlijke groei, en economische factoren zoals veranderingen in economische structuur en het aantal banen. De lokale context leidt tot verschillen tussen de diverse steden in landen. Wellicht zijn de oorzaken van stedelijke krimp ook van toepassing op krimp op het platteland.

Leren van fouten

Tot slot gaf Haartsen een schets van het hedendaagse burgerinitiatief. Haar beschrijving kwam tot ieders verrassing bijna letterlijk overeen met het hoofdstuk ‘Sociocratische planning: de stedelijke crisis (1970-1990)’ uit het boek The Selfmade Land. Het is dus allemaal al een keer geprobeerd. Verschil is wel, dat we nu kunnen leren van de toen gemaakte fouten. Die lessen zijn: minder oriëntatie op de korte termijn, meer oog voor het

groter

geheel

van

geografische

ruimte

en

samenwerking tussen economie en planologie.



Een regionaal voorzieningenspreidingsmodel voor Noordoost Fryslân

Welke openbare voorzieningen heeft Noordoost Fryslân in de toekomst nodig en in welke aantallen? Tialda Haartsen en Marien de Bakker van de Rijksuniversiteit Groningen werkten samen een regionaal voorzieningen-spreidingsmodel uit. Naast nieuwe inzichten biedt het model tevens stof voor discussies met de bevolking en beleidsmakers. Door Eduard van den Hoff

Haartsen en De Bakker concentreerden zich op die voorzieningen, die zich binnen de invloedsfeer van gemeenten bevinden. Denk daarbij aan onderwijs, zorg, sport, zwembaden, dorpshuizen en MFC’s. Vooraleerst gingen de onderzoekers uit van een volkomen leeg gebied. Daar koppelden ze bevolkingsprognoses en indicatoren voor voorzieningen aan vast. Vervolgens legden ze hun kaart over het gevulde gebied met al zijn kernen, kernhiërarchieën, bestaande voorzieningen en routes. Zo vielen er scenario’s op te maken waarin ook kansen voor clustering werden opgenomen.


Verschraling

De uiteindelijke conclusies voor Noordoost Fryslân laten onder andere zien dat een afname in het aantal voorzieningen (vooral kindvoorzieningen) echt nodig is. Er ontstaan veel kernen met een bovenlokale functie, die dicht bij elkaar liggen. De kernhiërarchie is stabiel en de diverse scenario’s tonen maar weinig verandering. Dat is anders in kernen met 1.000 tot 3.000 inwoners en weinig sociaal kapitaal: hier gaan voorzieningen verdwijnen. Voor de strook langs de Waddenkust en het Lauwersmeer dreigt verschraling.

Denkrichtingen

In hun rapport voor Noordoost Fryslân geven Haartsen en De Bakker richtlijnen en onderwerpen voor gesprekken met bewoners. Er staan ook denkrichtingen in die gebaseerd zijn op objectieve criteria en wellicht handvatten vormen voor interactieve discussiebijeenkomsten met inwoners, dorpen en politici.

Maatschappelijk rendement

In de navolgende discussie over spreiding of concentratie van voorzieningen bedacht het publiek onder andere een verdeelpolitiek: gun het ene dorp een school, de ander een bibliotheek. Zo blijft er kans op ontmoeting. Qua sportvoorzieningen drong men aan op keuzes en fusies, want niet alles kan meer. Op de vraag of er meer geredeneerd moet worden vanuit een kostenuitruil, bijvoorbeeld de bibliotheek blijft open als het zwembad dicht gaat, reageerde het publiek negatief. Belangrijker vond men het maatschappelijk rendement.


Scenarioplanning als bron van inspiratie

In een voortdurend veranderende, complexere wereld wordt het steeds moeilijker beleid te maken gericht op de toekomst. Het European Tourism Future Institute (ETFI), kenniscentrum van Stenden Hogeschool, biedt uitkomst: door middel van Scenarioplanning geeft het instituut kaders aan overheid en bedrijven voor optimale voorbereiding op de toekomst. Albert Postma, lector aan het ETFI: “Een toekomstbestendige strategie ontwikkelen betekent voorbereid zijn op alle scenario’s.” Door Anna van der Bijl

Scenarioplanning is een methode waarbij mogelijke aannemelijke scenario’s worden uitgezet, waarna wordt bekeken welke potentiële consequenties deze scenario’s hebben voor de organisatie. Met de ‘stakeholders’, verschillende belanghebbenden op een bepaald gebied, worden deze ‘kernonzekerheden’ blootgelegd en geformuleerd. “Deze scenario’s zijn sfeerbeelden, beeldende verhalen die associaties oproepen”, aldus Postma. “Deze associatieve denkwijze zou moeten leiden tot nieuwe inzichten en concepten voor acties en strategieën.” Om de methode te demonstreren wordt het publiek door Stefan Hartman, onderzoeker aan het ETFI, uitgedaagd deel te nemen aan een mini-workshop Scenarioplanning.


Speciaal voor het Krimpcafé hebben Postma en Hartman vier scenario’s ontwikkeld, die de kernonzekerheden weergeven op het gebied van krimp binnen een regio: de Anticiperende Regio, de Voorbeeldige Regio, de Afwachtende Regio en de Verloren Regio. In groepjes wordt elk scenario beschreven door middel van een brainstorm. Onder het credo ‘Niets is fout, alles mag’ moet iedereen zoveel mogelijk associaties en beelden benoemen die het scenario oproept. Deze associaties leiden tot gevolgen, die een kans of een bedreiging voor de regio kunnen vormen. De kansen vormen het uitgangspunt waarop bij beleidsvorming doelgerichte actie zouden kunnen worden ondernomen. Dat scenarioplanning interessante inzichten oplevert wordt meteen duidelijk. Zo komt bij elke Regio ‘leegstand’ uiteindelijk naar voren als kans voor verder beleid, waar je dit in eerste instantie niet direct als kansrijk zou bestempelen. In zijn slotwoord benadrukt Postma dat scenario’s niet de toekomst kunnen voorspellen. Postma: “Maar met behulp van scenario’s kunnen we wel kijken wat er gebeurt als onzekerheden werkelijkheid worden.”


Dorpsenergieplan Gasselternijveensemond: Laaghangend fruit en ambities die tot in de sterren reiken

Een groep inwoners van het Drentse dorp Gasselternijveenschemond wil de energie die ze gebruiken graag verduurzamen. Over dat burgerinitiatief kwam Egbert Huiting (voorzitter van de Vereniging Dorpsbelangen) samen met Sietze Bottema (docent aan Hogeschool Van Hall Larenstein (VHL)) iets vertellen. Én ze konden wat meedenk kracht gebruiken. Door Manouk Minneboo

Het dorpsenergieteam van Gasselternijveenschemond heeft samen met studenten van VHL een lijst samengesteld met 24 mogelijke maatregelen om energie te besparen of duurzaam op te wekken. De studenten van VHL hebben een multicriteria-analyse ontwikkeld om de maatregelen te scoren en een top tien te bepalen. Het team heeft drie scenario’s bedacht om de top tien maatregelen uit te voeren. De scenario’s heten ‘laaghangend fruit’, ‘CO2 footprint’ en ‘terugverdientijd’. De maatregelen staan respectievelijk op volgorde van makkelijkst uitvoerbaar, grootste CO2-reduc tie en kortste terugverdientijd.


De vraag aan de groep was: welk scenario zouden jullie kiezen en op welke manier zouden jullie het uitvoeren? De zaal werd in drie groepen verdeeld om te overleggen. De resultaten liepen erg uiteen. Groep 1 maakte geen keuze tussen de scenario’s maar bedacht een ‘cafetariamodel’ waarbij iedereen zelf kan kiezen wat hij of zij wil doen. Ze stelden voor om een energie- en comfortcheck aan te bieden aan alle inwoners om te bepalen wat er verbeterd kan worden. Ook groep 2 had grote ambities zoals het duurzaamste dorp van Nederland worden. Zo’n gezamenlijk doel kan inwoners motiveren. De derde groep sloeg een andere weg in en koos voor het ‘laaghangend fruit’. Door van klein naar groot te werken moet de motivatie zich als een olievlek verspreiden. Ze stelden voor om collectief materiaal in te kopen en lokale ondernemers in te huren voor de grotere klussen. Bottema en Huiting waren blij met de voorstellen. Het idee om collectief materiaal in te kopen bleek een schot in de roos. Bottema: “We zijn daar op dit moment al over in gesprek met een andere organisatie die zich inzet voor verduurzaming van energie.” Ook het cafetariamodel vinden ze erg aansprekend. De inwoners van Gasselternijveenschemond kunnen zo de maatregelen kiezen die het beste bij hun woonsituatie past.


Geslaagd in de stad? Of drainen die brains later alsnog?

Viktor Venhorst, postdoc bij de Rijksuniversiteit Groningen, heeft onderzoek gedaan naar het migratie gedrag onder afgestudeerden. Dit gedrag bespreekt hij in zijn workshop. Daarnaast wil hij het publiek prikkelen tot een discussie over ‘Brain drain of Brain gain’. Door Hilde Dijk

Migratie gebeurt in stappen en de eerste begint bij je woonplaats. Is er een mogelijkheid om daar te studeren? Of moet je naar de grote stad toe? Venhorst laat het roltrapmodel zien, je stapt op en vertrekt eerst van het platteland naar de stad Groningen en vervolgens vlieg je uit naar de Randstad. Terecht vraagt Venhorst wat het publiek van het model vindt, want er wordt onmiddellijk gezegd dat het te kortzichtig is. Het suggereert dat het telkens hoger en beter wordt als je opstapt. Dit komt te eenzijdig over.


Maar in de modellen van Venhorst is te zien dat Groningen wel degelijk te maken heeft met een flinke

uitstroom.

Je

kunt

je

afvragen

hoe

je

die

uitstroom stopt, of je vraagt juist af wie je binnen haalt. Welke mechanismen hebben nu invloed op de afwegingen die afgestudeerden maken? Volgens Venhorst is het antwoord hier op bindingsmechanisme en de drive naar een baan. Aan de deelnemers wordt gevraagd wat nu meer leidend is, de woningmarkt of de economie? Waar zit hem uiteindelijk het knelpunt als het gaat om het vasthouden van hoogopgeleiden? Volgens de eerste groep is de vastigheid leidend, het krijgen van een partner zorgt ervoor dat samen wordt gezocht naar een bepaalde plek. Waar tegenin wordt gebracht dat het werk van beide partners bepalend is waar ze gaan wonen. Wie nu gelijk heeft is de vraag….? Een deelnemer stelt de vraag of het erg is om Groningen te zien als een soort van broedkamer van jong talent. Houd je niet zo vast aan minder uitstroom en meer groei, maar zie de stad als kennismakelaar. De studenten die in Groningen komen studeren moet je zien als ambassadeur. ‘De tijd die ik in Groningen heb gehad was fantastisch’. Dat is ook wat waard! Pas je opleiding

niet

aan,

maar

profiteer

van

de

studenten die er nu zijn.


Impact van dorpsonderzoeken

Tot voor vier jaar terug vonden er nauwelijks dorpsonderzoeken plaats. Inmiddels heeft het Kenniscentrum NoorderRuimte zeventien Groninger dorpen en één Drents dorp onder het vergrootglas gelegd en valt er ook wat te zeggen over de impact van dorpsonderzoeken. Die schuilt vooral in de praktische bruikbaarheid. Door Eduard van den Hoff

Onderzoeker Jannie Rozema van het Kenniscentrum NoorderRuimte krijgt haar opdrachten vooral van verenigingen van Dorpsbelangen. De onderzoeksvraag is meestal dezelfde: hoe ervaren de bewoners de kwaliteit van hun leefomgeving? Daarvoor wordt gekeken naar wonen, voorzieningen, sociaal klimaat en sociaal kapitaal. De onderzoeken kunnen rekenen op een hoge waardering. Het brengt de dorpen veel, klinkt het regelmatig. Terwijl er vaak al veel is in het dorp, maar het slechts ontbreekt aan besef. In diverse bestaande dorpsvisies en -plannen zijn Rozema’s gegevens zichtbaar gebruikt en in zes dorpen hebben ze geleid tot het opstellen van dorpsvisies.

Effect op leefbaarheid

De onderzoeken hebben effect op de leefbaarheid: nieuwe thema’s krijgen een plek op de agenda, nieuwe bestuursleden melden zich, er ontstaan nieuwe dorpscontacten en contacten met de gemeente en corporaties worden verstevigd.


Eigenlijk is er ook niet veel mis in kleine dorpen, merkt een toehoorder op, ze bezitten een hoge woonkwaliteit. Hetzelfde geldt voor kerndorpen. Waarbij het volgens een andere toehoorder wel jammer is dat kerndorpen aan jongeren en ouderen trekken, zodat er krimp ontstaat in de kleinere dorpen. Gemeentelijk beleid en dorpsvisies zouden niet altijd met elkaar stroken. Rozema denkt dat gemeente- en dorpscoördinatoren hier een rol in kunnen spelen.

Verschillende sentimenten

In de dorpen blijken drie partijen ‘wat te willen’ in het dorp: het bestuur van Dorpsbelangen, de inwoners en de contactambtenaar van de gemeente. Daar ligt wel een probleem, aldus een toehoorder, als er tussen Dorpsbelangen en inwoners verschillende sentimenten leven. En dan kan er ook nog eens een gemeente zijn die van alles verwacht van een dorp. We zitten dan ook in een relativerend spectrum, aldus Rozema. Tot slot geeft ze aan waarin de praktische bruikbaarheid schuilt van een onderzoek: het dient een inventarisatie te bieden van wat inwoners waarderen in het dorp, wat er speelt in het dorp, wat een dorpsbestuur aankan, wat bewoners willen aanpakken en wat contactambtenaren bieden.


WMO-werkplaats Friesland: Maatwerk op lokaal niveau

Volgens Jaap Ikink, docent sociaal werk aan de NHL Hogeschool, zijn de speerpunten van de WMO-werkplaats onder te verdelen in drie thema’s: Eenzaamheid, E-health koffer en de implementatie van de sociale wijkteams. Door Hilde Dijk

“Gelukkig is het maar een workshop en geen college”, zegt Ikink, “want ik weet niet wat de beste manier van implementatie is. Er zijn wel principes voor de beste manier, maar die moet nog ontdekt worden. Het is een volstrekt nieuw paradigma, waarin binnen het werken moet worden ontdekt wat wel en niet slim is. Daarom ook de titel ‘Maatwerk op lokaal niveau’. We zijn heel erg aan het zoeken naar samenwerkingsverbanden, in het waar en nu, maar het is nog zoeken naar een vorm. Daarin wil je een transformatie, een nieuw werkveld.” Ikink vraagt wie vrijwilligerswerk doet. Eén van de ondervraagden geeft aan in het bestuur van de school van haar kind te zitten.


Een mooi voorbeeld van iemand die als professional als klankbord fungeert en vanuit interessegebied actief is op vrijwillige basis. Ikink: “Dan heb je goud in handen.” Ook vraagt hij aan de deelnemers wie er in de stad woont en verzoekt hen te gaan zitten. Op de vraag waarom dit onderscheid wordt gemaakt zegt Ikink: “Daar moet je de link naar krimp maken. Daar waar weinig voorzieningen zijn, zijn mensen op zichzelf aangewezen. Het potentieel om er wat met elkaar van te maken is veel meer aanwezig.” Binnen het werkveld is het faciliteren van ‘het ontmoeten’ één van de pijlers waar de sociale

wijkteams

actief

mee

zouden

moeten

zijn.

Zo

zou

je

een

efficiënte

slag

kunnen maken vanuit de gedachte dat je samen slimmer aan het werk bent. Er zal zo meer oog komen voor het verheffen en verbinden. Mensen moeten aandacht en zorg voor elkaar krijgen en daar waar het niet anders kan wordt een professional ingeschakeld. We moeten ‘vooruit naar vroeger’, de oude waarden meenemen naar een nieuwe functionaliteit. “Zie de wijkteams als een soort krachtteam, waarin vervlechting is van de eigen kracht en sociaal kapitaal in de gemeenschap”, aldus Ikink.


Ondernemerschap in krimpgebieden: Acceptatie van de troosteloze toendra?

Uit het onderzoek van Heike Delfmann (Rijksuniversiteit Groningen) bleek dat er grote verschillen zijn tussen ondernemerschap in krimpgebieden en in stabiele of groeigebieden. In krimpgebieden worden bijvoorbeeld altijd nieuwe ondernemingen gestart ongeacht hoe sterk de bevolkingsterugloop is. In stedelijke gebieden is het aantal startende ondernemingen sterk afhankelijk van veranderingen in de bevolking. Door Manouk Minneboo

Ook de motieven om een onderneming te starten verschillen tussen krimp- en groeigebieden. Mensen die een onderneming starten in een krimpgebied doen dat vaak omdat ze daar prettig wonen. Wonen staat voor hen voorop. Er zijn zelfs voorbeelden van mensen die in een krimpgebied een bedrijf hebben opgebouwd, omdat ze iets wilden bijdragen aan de gemeenschap. Tijdens het Lagerhuisdebat, zorgde de stelling ‘het benoemen van krimp heeft negatieve gevolgen voor de economie’, meteen voor een levendige discussie.


Hoewel mensen lustig debatteerden en regelmatig van kamp wisselden bestond er over één ding consensus: voor de beeldvorming over krimp en dus voor de economie, maakt het vooral uit op welke manier je het over krimp hebt. De stelling: ‘de gevolgen van krimp op het gebied van economie en de arbeidsmarkt lossen zichzelf op door marktwerking’ zorgde voor een pittige discussie. De mensen die het eens waren met de stelling vonden dat de overheid heel beperkte invloed heeft en dat het dus uiteindelijk marktwerking is die het oplost. En krimp kan ook nieuwe kansen bieden voor bijvoorbeeld industrieën die erg veel ruimte nodig hebben. Het andere kamp kon daar niet mee leven: “Moeten we dan maar gewoon de troosteloze toendra accepteren tot er vanzelf iets nieuws komt”, vroeg iemand zich af. “Kijk naar Detroit in Amerika en het bankwezen, daar heeft marktwerking helemaal niets opgelost.” Tot slot de vraag of vergrijzing gunstig is voor ondernemerschap. Uit het onderzoek van Delfmann blijkt dat ondernemerschap en vergrijzing elkaar niet uitsluiten, maar het ‘oneens’ kamp kon toch wat nadelen bedenken, bijvoorbeeld “dat oudere ondernemers vaak minder ambitieus zijn en de bijdrage aan de economie daardoor minimaal is.” De mensen die het eens waren met de stelling zagen de ouderen vooral als doelgroep en afzetmarkt.


De Kunst van Maatschappelijk Vastgoedmanagement

Steeds meer gemeenten kampen met leegstand van maatschappelijk vastgoed. Door een dalend budget en een krimpend bevolkingsaantal wordt het steeds lastiger nieuwe bestemmingen voor deze objecten te vinden. Zo ook in Drenthe. Door Anna van der Bijl

Jan Veuger, lector Maatschappelijk Vastgoed aan de Hanzehogeschool, werd daarom uitgenodigd dit probleem te onderzoeken, toegespitst op de gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Coevorden en Emmen. Resultaat is het boek ‘De kunst van maatschappelijk vastgoedmanagement’, dat handvatten moet bieden bij de herbestemming van maatschappelijk vastgoed.


Veuger ontdekte dat er bij gemeenten vaak een ommezwaai nodig is om vastgoed vanuit een bedrijfskundige hoek te benaderen. Gelukkig bestaat de wil om te professionaliseren. “De awareness is er, de vraag is niet meer ‘of’, maar ‘hoe’ geworden”, aldus Veuger. “Gemeenten worstelen bij herbestemming vaak met de keuze een object bij de gemeente te houden, of het af te stoten naar een externe, al dan niet commerciële partij. Vooral dit laatste blijkt, na jarenlang controlerend beleid, voor gemeenten lastig. Het is belangrijk om zich hierbij af te vragen wat het object de samenleving waard is, en wat men ervoor over heeft. Niet alleen in economisch maar ook in maatschappelijk opzicht. Kijk dan niet alleen naar het aanbod, maar zeker ook naar de vraag wat er nu of later nodig is.” Voor de workshop heeft Veuger vijf vragen meegenomen die nog uitstaan bij de onderzochte gemeenten. Een vraag die discussie oproept is welke rol de gemeente moet spelen bij herbestemming: regisserend of faciliterend? De zaal besluit dat dit per object en gemeente verschilt, steeds opnieuw dient een gemeente af te wegen en te kiezen. Tegen het einde van de workshop blijkt de uitkomst van de discussie dezelfde kant op te gaan als de conclusie van Veuger’s onderzoek: gemeenten moeten hun horizon verbreden. Integraal en multidisciplinair moet worden gezocht naar een oplossing voor herbestemming. En er moet gestreefd worden naar samenhang tussen programma’s, functies en mensen, zowel binnen de gemeente, als bij externe partijen.


Tijdens de borrel is er voldoende gelegenheid om na te praten, bij te praten en kennis te maken met nieuwe contacten. Ook dat is het KrimpcafĂŠ XL.


Angelique van Wingerden coördinator Kennisnetwerk Krimp Noord-Nederland bedankt

na

afloop

de

gastheer

en

alle

mensen die ervoor zorgen dat alles op rolletjes loopt.


Aan dit beeld- en journalistiekverslag werkten mee: Eduard van den Hoff: eduardvandenhoff@publiciteit.nl Manouk Minneboo: hallo@manoukminneboo.nl Anna van der Bijl: Anna_bijl@hotmail.com Hilde Dijk: hilde_dijk@hotmail.com

Contact: info@kennisnetwerkkrimp.nl


Hier vindt u alle linken naar de presentaties (in het oranje): Tialda Haartsen: Tialda Haartsen: Albert Postma/ Stefan Hartman: Sietze Bottema/ Egbert Huiting: Viktor Venhorst: Jannie Rozema: Jaap Ikink: Heike Delfmann: Jan Veuger/ Annette Tjeerdsma:

Plenaire presentatie Naar een regionaal voorzieningen spreidingsmodel Anticiperen

op

demografische

ontwikkelingen Dorpsenergieplan Gasseltenijveenschemond “Geslaagd in de stad” De impact van dorpsonderzoeken Maatwerk op lokaal niveau Ondernemerschap in krimpgebieden De kunst van maatschappelijk vastgoedmanagement

Opmaak

en

fotografie

in

opdracht van KKNN door:


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.