publicatie Experiment

Page 1

1 TITEL: HET EXPERIMENT Beroepservaring voor jonge architecten Verslag van twee jaar Experiment 2003 - 2005 REDACTIE: Janneke van Bergen Monique Smit Annette van Baren Hugo Stevens IN SAMENWERKING MET HET PROJECTTEAM: Jan Brouwer Guus Enning Maartje Lammers Janneke van Bergen

Atelier Rijksbouwmeester, Den Haag, november 2005


2

3

INHOUD: MELS CROUWEL VOORWOORD HET EXPERIMENT ALS SCHAKEL TUSSEN OPLEIDING EN PRAKTIJK

DEELNEMERS EN MENTOREN EDITORIAL. GELD, REGELS, MAATSCHAPPIJ, TECHNIEK

4

6

HOOFDSTUK 01: DE VRAAG ACHTER DE VRAAG TANGRAM PROGRAMMA VAN EISEN Annette van Baren Boodschappenlijstje? Chiara Poggi Wensen en eisen

33 34 38 38

14

23

HOOFDSTUK UK 02: VAN LIJN NAAR RUIMTE JAN BROUWER A ROLL OF TOILETPAPER Fieke Poelman Rijke gevels Menno Roefs Ontwerpen op een groot architectenbureau Marloes van Heteren Leven in een verantwoord experiment Monique Smit Architect als adviseur

HOOFDSTUK UK 03: NORMEN EN WAARDEN MAARTJE LAMMERS GEREGELD Ronald Hoogeveen Bouwbesluit de baas Maarten Innemee Kennis door netwerk

43

44

HOOFDSTUK UK 04: MET HET MES OP TAFEL GOUDEN TIPS ONDERHANDELEN Martina van Ess Strijd voor architectuur! Casper Flipsen Onderhandelen: gevecht of spel? Harald Schout Wees inspirerend Iva König Het stollingsproces van een vloeiend ontwerp

HOOFDSTUK UK 05: IN DE STEIGERS

59 60 62

62 62

46

47 51

53 54 56

HOOFDSTUK UK 06: KNOKKEN VOOR JE VAK

HOOFDSTUK UK 08: TOUWTREKKEN 69

70

73

88 91

INTERVIEW AARON BETSKY NETWERKEN, HET TONEELSPEL VAN HET LEVEN Annebregje Snijders Het grote bouwspel Danny Bovens Politiek schaken

74

75

79

80

82

HOOFDSTUK UK 09: ACHTER DE SCHERMEN ALIJD VAN DOORN LIEFDE OP HET TWEEDE GEZICHT? Joost Brands Beginselplan Hugo Stevens Naar een hernieuwde structuur Jeroen Lange De koers van een jong bureau Christina Kaiser Kans

HOOFDSTUK 10: ONDER ONS

121

JANNEKE VAN BERGEN DE KUNST VAN HET NETWERKEN 122 Luc Sidler Teamcoach Bart Cilissen Leren van een ander

124

HOOFDSTUK 11: GRENZEN VERLEGGEN

129

124

91 92

97

98

HANS IBELINGS IN BEWEGING Miriam Castelló Nederland is klein, denk groot Jose Albuquerque Dromen verwezenlijken Karin Uittenbogaart Uitwedstrijd

130

132 132

103

109

110 114

116

116

HOOFDSTUK 12: EER EN GEWETEN ROEMER VAN TOORN ZONDER VISIE GEEN ARCHITECTUUR Susan Janssen Salonarchitect op de bres! Rolf van Valkenburg De jonge architect is... Jong! Jelte Brouwer Van jonge architect tot ondernemer

TERUGBLIK

145

INTERVIEW JO COENEN OUD BEROEP NIEUWE STIJL

148

134

102

73

56 BJARNE MASTENBROEK KNOKKEN VOOR JE VAK, OMDAT NEDERLAND VEEL TE MOOI IS Bianca Luiten Het evenwicht tussen knokken en luisteren Naud Schroeder Vechten voor je ontwerp Tanja Wendt Schaal 1:1

HENK DÖLL JONG GELEERD, OUD GEDAAN David Schilleman De slimme wissel Frank Pieper Netwerken is van levensbelang Tom Wauben Katalyse

87

65

46 MICK EEKHOUT DE ‘DESIGN & BUILD’AANPAK VAN GEBOUWEN Bas van den Broeck Een praktijk vol leermomenten Jeroen Verdonschot Good guy, bad guy Ralph Willemsen Van plint tot kleurmonsters Rozemarijn de Jong Van papier tot steen in bouwteamverband

HOOFDSTUK UK 07: JONG GELEERD, OUD GEDAAN

137

HENK VISSCHER EN FRITS MEIJER (ONDERZOEKSINSTITUUT OTB) EINDEVALUATIE HET EXPERIMENT 156

138 140 140

NUT EN NOODZAAK VAN HET EXPERIMENT 163

141

THIJS ASSELBERGS DE GEËXPERIMENTEERDE

164

KEES VAN DER HOEVEN EXPERIMENTEREN MET ERVARING 168

117

82

GUUS ENNING PLEIDOOI VOOR HET PREDIKANTENMODEL

172

85

COLOFON

176


4

5 AUTEUR: BIJDRAGE: MELS CROUWEL VOORWOORD

Het is alweer een jaar geleden dat ik aantrad als Rijksbouwmeester. Een van de projecten die ik toen onder mijn hoede nam, was het Experiment. Hierin kregen veertig jonge architecten de kans om in twee jaar onder begeleiding van een mentor een brede beroepservaring op te doen. Het is een succesvol project geworden, getuige de ervaringen van de jonge architecten die in dit boek zijn terug te lezen. Dit ook mede dankzij de inzet van vele mensen in het veld, die vaak belangeloos hun kennis en kunde wilden delen. Als architect raak je nooit uitgeleerd. Zelfs voor mensen die jaren in het vak zitten kan de praktijk weerbarstig zijn. Voor een afgestudeerde geldt niet anders. Eigenlijk begint je leerschool pas in de praktijk, tot die tijd ben je bezig met het leren ontwerpen. Dit is ook wat ik van een bouwkundig ingenieur verwacht: passie voor het ontwerpen. Wat maakt een goede architect? Deze vraag vormde de aanleiding van het Experiment; waarbij gekeken werd naar de aansluiting tussen de eindtermen van de opleidingen en de begintermen van het architectenregister. De ervaringen in het Experiment leerden dat een tweejarige praktijkervaring geen overbodige luxe is, zeker voor startende bureaus. Het is dan ook de vraag of deze praktijkperiode voor de architectentitel verplicht moet worden gesteld. Dit zullen we vanuit het Atelier Rijksbouwmeester verder onderzoeken. Er liggen plannen om een tweede Experiment op te starten met de BNA. Doel is in ieder geval om het opdoen van een brede beroepservaring voor een grote groep mensen mogelijk te maken. Toch is dit nog geen garantie voor succes. De jonge architect zal in de eerste plaats zelf strategisch naar kennis op zoek moeten gaan. Dat de beroepsgroep hiervoor ook verantwoordelijkheid neemt, vind ik niet meer dan vanzelfsprekend. Dit is de enige manier om het vak voor de komende generaties in stand te houden. Uiteindelijk is een goede architect er een die zijn vak verstaat, zonder zijn passie voor ontwerpen te verliezen.


6

7

BIJDRAGE: HET EXPERIMENT ALS SCHAKEL TUSSEN OPLEIDING EN PRAKTIJK

In de afgelopen twee jaar werd het Experiment Beroepservaring Jonge Architecten georganiseerd. Het Experiment heeft tot doel om jonge, pas afgestudeerde architecten in twee jaar een brede praktijkervaring met het architectenberoep te laten opdoen en hen voor te bereiden op een volwaardige beroepsuitoefening. Deelname aan het Experiment moet voor jonge architecten leiden tot een noodzakelijke verbreding en versnelling van de beroepservaring, als aanvulling op de reguliere opleidingen. Belangrijk is de integrale rol van de architect te kennen en te leren beheersen. Bedoeling is om op langere termijn te komen tot een flexibele en dynamische ervaringsstructuur voor aankomende architecten. Het Experiment is een tweejarig traject dat bestaat uit een individueel programma via het mentorsysteem op een architectenbureau en een ondersteunend gemeenschappelijk programma. Alle belangrijke fasen uit de praktijk komen tijdens het Experiment aan bod, van opdrachtverlening, ontwerp, bouwvoorbereiding tot bouwuitvoering. HET MENTORSYSTEEM

Het leersysteem binnen het Experiment vindt hoofdzakelijk plaats op het bureau. Gekozen is voor een vroeger gebruikelijke methode, een meester-leerlingverhouding. De jonge architect wordt begeleid door een ervaren architect die hem/haar alle kneepjes van het vak in de praktijk leert. De mentor is persoonlijk verantwoordelijk voor de begeleiding van de jonge architect. De mentor heeft minstens vijf jaar ervaring in de beroepspraktijk. Daarnaast heeft hij/zij een positie binnen een bureau (architect directeur, leidinggevende of medewerkend architect), die hem in staat stelt de jonge architect binnen deze bureaustructuur te betrekken bij alle genoemde werkzaamheden. De mentor moet voor de jonge architect makkelijk aanspreekbaar zijn. Mentor en jonge architect gaan voor de periode van twee jaar een persoonlijke verbintenis aan. De mentor brengt de beroepsvaardigheden en de beroepsethiek aan de ‘leerling’ over. De ervaringsperiode biedt de jonge architect de mogelijkheid alle facetten van de werkzaamheden en onderdelen van

het vak te ervaren, zoals het bijwonen van gesprekken met potentiële opdrachtgevers, contractonderhandelingen voor nieuwe projecten, het vooronderzoek, vergaderingen met lokale autoriteiten, bouwondernemers, betrokkenheid bij de ontwerp- en bouwvoorbereidingstekeningen en het schrijven van correspondentie en rapporten. Daarnaast wordt de jonge architect betrokken bij locatiebezoek, bouwvergaderingen, projectafrondingsprocedures (oplevering) en maakt hij kennis met de financiële bedrijfsvoering van het bureau. De volgorde waarin deze leeraspecten aan bod komen, is sterk afhankelijk van de fase waarin het onder handen werk van het bureau zich bevindt en daarnaast kent de huidige praktijk ook tal van processen die afwijken van het traditionele bouwproces. Desondanks is het doel om in twee jaar alle onderstaande ontwerp- en bouwfasen te hebben doorlopen. I. OPDRACHT – bijwonen acquisitiegesprekken/presentaties – bijwonen contractonderhandelingen – onder begeleiding van de mentor werken aan de opzet van het contract – kennisname van de regelingen (DNR, etc.) – controleren van het PvE met ambitie en budget – geven van toelichtingen of van presentaties (intern/extern) II. ONTWERP – werken aan een (bescheiden) ontwerpopgave in alle fasen van het werk – werken in een groter ontwerpteam – (mee)werken aan andersoortige opgaven, zoals studies of visie- ontwikkeling vooruitlopend op een ontwerpopgave – bijwonen van ontwerp- en planteamvergaderingen – maken van verslagen – voeren van correspondentie – ontwikkelen van communicatieve vaardigheden – houden van presentaties (binnen het bureau en/of daarbuiten) III. BOUWVOORBEREIDING – (mee)werken aan bouwvoorbereidingstekeningen van de ontwerpopgave – (mede) aansturen van bestekschrijver – kennisnemen van aanbestedingsprocessen – voeren van correspondentie – voeren van overleg met lokale autoriteiten (op het gebied van regelgeving) IV. UITVOERING – bijwonen van bouwvergaderingen – maken van verslagen – voeren van correspondentie – controleren tekenwerk derden – bezoeken bouwplaats en productiewerkplaatsen – bijwonen van werkbesprekingen – meewerken aan het proces-verbaal van oplevering


8 VERVOLG: HET EXPERIMENT ALS SCHAKEL TUSSEN OPLEIDING EN PRAKTIJK

In het Persoonlijke Halfjaar Plan (PHP) leggen de mentor en de jonge architect halfjaarlijks vast op welke wijze zij invulling geven aan het ervaringstraject op het bureau. In het PHP worden de vier fasen in het ontwerp- en bouwproces onderscheiden (opdrachtverlening, ontwerp, bouwvoorbereiding en uitvoering). Na twee jaar dient de jonge architect voldoende ervaring te hebben opgedaan in de vier fasen. Verder legt de jonge architect gedurende de praktijkperiode zijn/haar ervaringen in de verschillende bouwfasen in een logboek vast. GEMEENSCHAPPELIJK PROGRAMMA

Naast de begeleiding van de jonge architect door een mentor maakt ook het gemeenschappelijk programma een essentieel onderdeel van het Experiment uit. Deze activiteiten hebben betrekking op het trainen van de noodzakelijke praktische beroepsvaardigheden, maar ook op de bevordering van kennis van en inzicht in de culturele kant van het vakgebied. Het ‘netwerken’, het ontwikkelen van sociale vaardigheden en het opbouwen van contacten wordt gestimuleerd, zowel binnen de beroepsgroep als daarbuiten. Als onderdeel van het ontwikkelen van communicatieve vaardigheden worden in groepsverband, met andere jonge architecten en een aantal genodigden uit de praktijk, thema-avonden opgezet. Het is dan mogelijk om ervaringen vanuit de verschillende bureaus uit te wisselen en met elkaar te vergelijken.

EERSTE JAAR 2003-2004 SEP-03 STARTBIJEENKOMST

Rijksbouwmeester Jo Coenen start het Experiment. Overleg met mentoren en jonge architecten over inhoud programma en relatie mentor-jonge architect. Maarten Schmitt, stadsstedenbouwer van de gemeente Den Haag, gaf een toelichting op de ontwikkelingen in het Wijnhavenkwartier.

OKT-03 WORKSHOP PROJECTPRESENTATIE

Presentatie van eigen projecten door jonge architecten, beoordeeld door een panel van coaches (Judith de Bruijn, Titia van der Ploeg) en ervaren Nederlandse architecten (Jan Brouwer, Maartje Lammers en Henk Döll). Opdrachtverlening, ontwerp, bouwvoorbereiding en bouwuitvoering kwamen aan bod. NOV-03 INTRODUCTIECURSUS BOUWBESLUIT EN BEROEPSPRAKTIJK

Introductie in het Bouwbesluit aan de hand van een algemene inleiding en enkele actuele architectuurcases. Met medewerking van Frank Groen (bouwinspecteur dS+V Rotterdam), Freek Speksnijder (Alsop Architects) en Barbara Reinier (Bureau BNA). DEC-03 WORKSHOP PROJECTPRESENTATIE

Inhoudelijk panel: Maartje Lammers, Frank Wintermans en Marlies Rohmer. Presentatiecoaching door Judith de Bruijn en Titia van der Ploeg. JAN-04 OFFICE- EN DESIGNMANAGEMENT

Aan bod kwamen het opzetten en organiseren van een bureau, de omgeving waarbinnen het bureau functioneert en de organisatie van projecten binnen en buiten het bureau. Diverse praktijkvoorbeelden. Met medewerking van Leon Teunissen (VMX Architects/TU Delft, RE&H) en Alijd van Doorn (Döll Atelier voor Bouwkuns/TU Delft, RE&H). Tijdens de gemeenschappelijke bijeenkomst gaven Hans van der Made (DRO, Amsterdam) en Josja van der Veer (projectmanager Oosterdok MAB) een toelichting op het Oosterdokgebied. Ook bespraken Jan Brouwer en Jo Coenen de Nulmeting van het Experiment samen met de deelnemende jonge architecten en hun mentoren. FEB-04 WORKSHOP PROJECTPRESENTATIE

Inhoudelijk panel: Jan Brouwer, Liesbeth van der Pol en Marlies Rohmer. Coaching door Judith de Bruijn en Titia van der Ploeg.


10

11

VERVOLG: HET EXPERIMENT ALS SCHAKEL TUSSEN OPLEIDING EN PRAKTIJK MRT-04 VERVOLG OFFICE- EN DESIGNMANAGEMENT

Met medewerking van Leon Teunissen (VMX Architects/TU Delft, RE&H) en Alijd van Doorn (Döll Atelier voor Bouwkunst/TU Delft, RE&H). De bijeenkomst vond plaats in de Van Nellefabriek. Er werden korte bezoeken gebracht aan 24H-Architecture, waar Maartje Lammers een toelichting gaf op de organisatie van het bureau, en aan Kuiper Compagnons, waar Ashok Bhalotra inging op de organisatie en het management. APR-04 WORKSHOP PROJECTPRESENTATIE

Inhoudelijk panel: Maartje Lammers, Vera Yanovshtchinsky en Rudy Uytenhaak. Coaching door Judith de Bruijn en Titia van der Ploeg. MEI-04 THEMAMIDDAG MAATSCHAPPELIJKE POSITIE ARCHITECT

Uitdiepen van het thema ‘maatschappelijke positie van de architect’, in samenwerking met het Berlage Instituut Rotterdam. Discussie onder leiding van Roemer van Toorn en Jan Brouwer. JUN-04 WORKSHOP PROJECTPRESENTATIE

Inhoudelijk panel: Maartje Lammers, Kees van der Hoeven en Nathalie de Vries. Coaching door Judith de Bruijn en Titia van der Ploeg.

TWEEDE JAAR 2004-2005 SEP-04 ONDERZOEK OP ARCHITECTENBUREAUS

Veel architectenbureaus doen een vorm van onderzoek en zien dat als belangrijk onderdeel van hun ontwerppraktijk. Typen onderzoek en de aansluiting op de ontwerpprakijk kwamen aan bod. Met: Ole Bouman, Nicolas Cirket (OMA).

SEP-04 MENTORENBIJEENKOMST

Ontwikkeling stationsgebied Utrecht. Met: Jo Coenen, Henk Bouwman, Willem Hermans, Donald Lambert. OKT-04 SELECTIEPROCEDURES

Rechtstreeks, niet rechtstreeks, Europees, etc., stadia in de procedures, rol opdrachtgever en adviesbureaus, selectiecriteria en toetsingsprocedures. Met: Herma de Wijn, Leon Thier, Joep Habets. NOV/DEC-04 CONTRACTONDERHANDELINGEN EN SR, VERVOLG

Rol en positie van de architect, rol SR, Bouwrecht, Auteursrecht, claimcultuur, verzekeringen en rechtsbijstand. Er werd een workshop onderhandelingstechnieken gegeven. Ook werden diverse contracten bestudeerd. Met: Gert Grosfeld, Bureau Zuidema, Agnes Evers, Hans van Heeswijk, Mels Crouwel. JAN-05 SAMENWERKINGSRELATIES EN DE KEUZE VAN AANNEMERS EN ONDERAANNEMERS

Selecties van aannemers en onderaannemers, samenwerkingsvormen (bouwteams, design & construct, etc.), aanpassingen tijdens uitvoering (stelposten). Met: Walter Spangenberg (ABT) en Dick van de Vaart (Heijmans) JAN -05 MENTORENBIJEENKOMST: REGIE IN HET BOUWPROCES

Discussiebijeenkomst met Hans de Jonge, Dirkjan Postel en Joop van der Leeuw onder leiding van Mels Crouwel. FEB-05 HET PROGRAMMA VAN EISEN

Onderzoeksmethoden en -technieken bij de voorbereiding van een project en bij het opstellen van een PvE. Met: Dik Spekkink en Henk Weulink. MRT-05 BOUWMETHODIEK VERSUS BUDGET

Bouwmethodiek en alternatieve materiaaltoepassingen en het effect op het budget. Met: Jan Brouwer, Mick Eekhout, Menno Rubbens, Charles Boks.


12

13

VERVOLG: HET EXPERIMENT ALS SCHAKEL TUSSEN OPLEIDING EN PRAKTIJK APR-05 GEMEENTELIJKE PROCEDURES

Bouwvergunningen, art. 19 WRO etc., welstand, gebruiksvergunningen, etc.). Met: Hans Wisse en John van der Goes. MEI-05 UITVOERING

Uitvoeringsaspecten en -problemen, o.a. bezoek bouwplaats Montevideo. Met: Francine Houben en Maartje Lammers. JUN-05 POSITIONERING VAN HET BUREAU EN PUBLICITEIT

Positionering is voor de continuïteit en opdrachtverwerving van een bureau van levensbelang. Zowel regionaal, landelijk als internationaal. Publiciteit en netwerken helpen mee aan de positionering. Met: Aaron Betsky, Hans Oldewarris en Jaap Neijzen.

EINDPRESENTATIE De praktijkfase wordt afgesloten met een eindpresentatie en een slotgesprek. Om aan het eindgesprek te kunnen deelnemen, wordt van de jonge architect verwacht dat hij/zij 80% van de bijeenkomsten heeft bijgewoond en 90% van de opdrachten heeft ingediend. De jonge architect ontvangt een getuigschrift als bewijs van deelname aan het beroepservaringsprogramma. DEELNEMERS In de eerste plaats is het programma bedoeld voor jonge, pas afgestudeerde architecten met een TU-opleiding Bouwkunde of een opleiding aan een Academie van Bouwkunst. Verder kunnen jonge architecten die reeds enige tijd op een bureau werkzaam zijn, instromen in het Experiment. Voor alle deelnemers geldt dat zij (in principe) nog niet langer dan twee jaar zijn afgestudeerd. Het Experiment is in het bijzonder bedoeld voor jonge architecten met een eigen bureau. Juist deze laatste groep kiest voor de moeilijke weg van het zelfstandig ondernemerschap. Gebleken is dat dan de begeleiding door een ‘buiten’-mentor en de scholing via het gemeenschappelijk programma erg nuttig, zo niet noodzakelijk, zijn.

PROJECTBUREAU Het Projectbureau is belast met de organisatie, de begeleiding en het monitoren van het Experiment. Daarnaast is tweemaal het bureau bezocht waar de jonge architect werkzaam is. Verder bemiddelt het bureau bij problemen, als bijvoorbeeld blijkt dat het tussen mentor en jonge architect niet ‘klikt’. Het Projectbureau 2003-2005 bestond uit Jan Brouwer, Maartje Lammers, Guus Enning en Janneke van Bergen.


14 BIJDRAGE: DEELNEMERS EN MENTOREN

ANNETTE CHIARA FIEKE MENNO MARLOES MONIQUE RONALD MAARTEN MARTINA CASPER HARALD IVA BAS JEROEN RALPH ROZEMARIJN BIANCA TANJA NAUD FRANK DAVID TOM ANNEBREGJE DANNY JOOST HUGO JEROEN CHRISTINA LUC BART MIRIAM JOSE KARIN SUSAN ROLF JELTE RONALD KNAPPERS / PETER VAN SWIETEN / LEON THIER / JO COENEN / MARCEL BLOM / JAN BAKERS / GEERT COENEN / MAARTJE LAMMERS / JAN BART LUCAS / T. REMMERSWAAL / THIJS ASSELBERGS / MARLON VREEDZAAM / JEROEN VAN DE VEN / ROELF STEENHUIS / MICHEL TOMBAL / FRANK WINTERMANS / RENS SCHULZE / HENK DÖLL / MARC A. VISSER / ARNE VAN HERK / ROB MORITZ / HANS VERBORG / JAN BART LUCAS / JOS DOLHAIN


16 VERVOLG: DEELNEMERS EN MENTOREN

BAS VAN DEN BROECK / JEROEN LANGE / MAARTEN INNEMEE Studioschaeffer Architecten Pegasusstraat 7 2516 AR Den Haag T 070 381 40 31 E info@studioschaeffer.nl I www.studioschaeffer.nl RONALD KNAPPERS VVKH Architecten Postbus 11310 2301 EH Leiden T 071 514 99 57 I www.vvkh.nl

ANNEBREGJE SNIJDERS E annebregje.snijders@jocoenen.com

BIANCA LUITEN E b.luiten@vanswietenarchitects.nl

JO COENEN Jo Coenen & Co Architekten Oosterdokskade 5 1011 AD Amsterdam T 020 676 47 76 I www.jocoenen.com

PETER VAN SWIETEN Van Swieten Architects Sint Jacobsgracht 4 2311 PW Leiden T 071 514 10 51 I www. vanswietenarchitects.nl

ANNETTE VAN BAREN E avanbaren@benthemcrouwel.nl

CASPER FLIPSEN E casper@casfolio.nl

MARCEL BLOM Benthem Crouwel Architekten BV Generaal Vetterstraat 61 1059 BT Amsterdam T 020 624 01 05 I www.benthemcrouwel.nl

JAN VERDONSCHOT Van den Pauwert Architecten Beemdstraat 7 5605 LV Eindhoven T 040 281 27 82 I www.pauwert.nl

BART CILISSEN E bart@bakersarchitecten.nl

CHIARA POGGI E cpoggi@atelierpro.nl / CHRISTINA KAISER E ckaiser@atelierpro.nl / DAVID SCHILLEMAN E schilleman@tiscali.nl / MENNO ROEFS E mroefs@atelierpro.nl MIRIAM CASTELLÓ FRANCESCH E m.castello@ipact.nl / SUSAN JANSEN E Sallie@dejansens.com

JAN BAKERS Bakers Architecten Lange Nieuwstraat 105 3512 PG Utrecht T 030 231 49 19 I www.bakersarchitecten.nl

LEON THIER Atelier PRO architekten BV Kerkhoflaan 11a 2585 JB Den Haag T 070 350 69 00 I www.atelierpro.nl


18 VERVOLG: DEELNEMERS EN MENTOREN

HARALD SCHOUT Harald Schout Architectuur Wateringsevest 38, 6.01 2611 AW Delft T 015 215 78 54 E haschout@hsarch.nl T. REMMERSWAAL Stadsherstel Delft BV Oude Delft 127 2611 BE Delft T 015 219 04 00 VERVOLGMENTOR: MAARTJE LAMMERS

DANNY BOVENS E danny.bovens@jocoenen.com GEERT COENEN Jo Coenen & Co architekten St Servaasklooster 28 6211 TE Maastricht T 043 351 18 00 E mail@jocoenen.com I www.jocoenen.com

HUGO STEVENS Westergracht 97 rood 2013 ZN Haarlem T 023 551 01 67 E staa@chello.nl THIJS ASSELBERGS Architectuurcentrale Lorentzplein 40 Postbus 3056 2001 DB Haarlem T 023 534 61 09 I www.architectuurcentrale.nl

FIEKE POELMAN E fiekepoelman@24h-architecture.com

IVA KÖNIG E iva.konig@jocoenen.com

MAARTJE LAMMERS 24H architecture Van Nelleweg 1 - tabak 2.06 3044 BC Rotterdam T 010 750 31 50 I www.24h-architecture.com

JO COENEN Jo Coenen & Co Architekten Oosterdokskade 5 1011 AD Amsterdam T 020 676 47 76 I www.jocoenen.com

FRANK PIEPER LUC SIDLER ROLF VAN VALKENBURG Architectenbureau TECT bna Wateringsevest 38 2611AW Delft T 015 257 67 38 E info@tect.nl I www.tect.nl

JELTE BROUWER Borgerstraat194 huis 1053 RD Amsterdam T 020 690 50 70 E jeltebrouwer@chello.nl

JAN BART LUCAS Architectenbureau Ellerman Lucas van Vugt Geestbrugkade 33 2281 CX Rijswijk T 070 3952666 I www.elv.nl

MARLON VREEDZAAM


20 VERVOLG: DEELNEMERS EN MENTOREN

JEROEN VERDONSCHOT E jeroen.verdonschot@tarra.nl JEROEN VAN DE VEN Tarra Architectuur en Stedenbouw Postelstraat 62 5211 EB ’s-Hertogenbosch T 073 684 14 48 I www.tarra.nl

KARIN UITTENBOGAART E karin.uittenbogaart@mecanoo.nl MICHEL TOMBAL Mecanoo Architecten Oude Delft 203 2621 DC Delft T 015 279 81 00 I www.mecanoo.nl

MARLOES VAN HETEREN Nickersteeg 1 2611 EK Delft T 06 142 642 43 E marloes_van_heteren@hotmail.com ROELF STEENHUIS Roelf Steenhuis Architecten Bagijnestraat 26 2611 AT Delft T 015 214 66 68 I www.steenhuisarchitekten.nl

JOOST BRANDS E joost@QWA.nl / joostbrands@hotmail.com

MARTINA VAN ESS E m.v.ess@geurst-schulze.nl

FRANK WINTERMANS Quist Wintermans Architekten Westerstraat 56 3016 DJ Rotterdam T 010 233 20 82 I www.qwa.nl

RENS SCHULZE Geurst & Schulze architecten Kranenburgweg 136 2583 ER Den Haag T 070 365 09 48 I www.geurst-schulze.nl

JOSE ALBUQUERQUE Zuidhoek 49c 3082 PC Rotterdam T 010 495 39 53 E albuquerque_ja@yahoo.com

MONIQUE SMIT Monique Smit Architectuur Bloys van Treslongstraat 43-I 1056 WZ Amsterdam T 06 245 642 46 E e_mosm@yahoo.com

HENK DÖLL Döll – atelier voor bouwkunst Haringvliet 100 3011 TH Rotterdam T 010 271 82 00 I www.dollab.nl

MARC A. VISSER Stedebouw & Architectuurmanagement BV (S@M) Herengracht 60 1015 BP Amsterdam T 020 428 88 88 I www.samnet.nl


22 VERVOLG: DEELNEMERS EN MENTOREN

RONALD HOOGEVEEN E ronald.hoogeveen@broekbakema.nl

23

JAN VAN IERSEL Architectenbureau van den Broek en Bakema Van Nelleweg 1 3044BC Rotterdam T 010 413 47 80 I www.broekbakema.nl

AUTEURS: BIJDRAGE: ANNETTE VAN BAREN, JANNEKE VAN BERGEN, MONIQUE SMIT, HUGO STEVENS EDITORIAL

NAUD SCHROEDER E schroeder@vanherkdekleijn.nl

ROZEMARIJN DE JONG E jong@vanherkdekleijn.nl

ARNE VAN HERK Van Herk & de Kleijn architecten BV Groenhoedenveem 22 1000 AP Amsterdam T 020 418 41 51 I vanherkdekleijn.nl

ARNE VAN HERK Van Herk & de Kleijn architecten BV Groenhoedenveem 22 1000 AP Amsterdam T 020 418 41 51 I vanherkdekleijn.nl

RALPH WILLEMSEN Thomas à Kempisstraat 149 8022 AA Zwolle E ralphenmarieke@hetnet.nl

TANJA WENDT E t.wendt@vanhoogevest.nl

ROB MORITZ 19 Het Atelier postbus 19 8000 AA Zwolle T 0384226633 I www.19hetatelier.nl

HANS VERBORG Van Hoogevest Architecten Westsingel 9 3811 BA Amersfoort T 033 463 17 05 I www.vanhoogevest.nl

TOM WAUBEN E tomwauben@skynet.be JOS DOLHAIN Wauben Architecten Geleenbeeklaan 70 6166 GR Geleen-Sittard T 046 475 08 85 I www.wauben.com

GELD REGELS MAATSCHAPPIJ TECHNIEK In de eerste ronde van ‘het Experiment’ hebben veertig jonge architecten, onder begeleiding van mentoren, hun eerste twee jaar beroepspraktijk doorlopen. In dit boek staan de uiteenlopende ervaringen die zij daarbij hebben opgedaan centraal. De verhalen en ervaringen gaan echter niet over de verschijningsvorm van architectuur, maar over alles wat tijdens hun opleiding tot architect onbesproken is gebleven. Als pas afgestudeerd architect begeef je je in een wereld die in alles anders blijkt dan wat is onderwezen. Schokkend is het te ontdekken dat schoonheid veelal bepaald lijkt te worden door factoren als economische haalbaarheid, duurzaamheid en exploiteerbaarheid. In de eerste jaren na het afstuderen verbreedt de praktijkervaring het beeld dat jonge architecten hebben van wat het betekent om architect te zijn. Nieuwe dimensies worden toegevoegd, die alleen door werkelijke beleving beter begrepen kunnen worden. De ervaringen in dit boek laten zien dat de praktijk veelomvattend is: van bouwbesluit tot bouwplaats, van contractonderhandelingen tot SR. In al deze zaken moet de jonge architect zijn koers bepalen. De eerste twee jaar van de beroepspraktijk vormen een van de heftigste, maar ook een van de meest leerzame perioden in de carrière van een architect. Wat tijdens de opleiding nog als zwaarste gold, het ontwerp, dreigt te


24

25 te zien. Anderzijds zijn deze werkzaamheden niet langer denkbeeldig en staan ze direct ten dienste van opdrachtgevers en de economische balans van een architectenbureau.

VERVOLG: EDITORIAL

verdwijnen in een woud van mensen, regels en zaken. Het is bijna verbazingwekkend dat aan het eind van deze kluwen van krachten en feiten daadwerkelijk een gebouw kan ontstaan. Hoewel iedere jonge architect een individueel pad volgt, zijn er dilemma’s waar allen zich voor geplaatst zien: geld versus tijd, maatschappij versus regels, creativiteit versus technische mogelijkheden. Deze dilemma’s zijn te groeperen rond vier kenmerkende aspecten van de beroepspraktijk: geld, regels, maatschappij en techniek. In de discussies die jonge architecten tijdens de bijeenkomsten van het Experiment onderling voerden, kwamen deze veelvuldig aan bod. De beschreven ervaringen in dit boek krijgen in het kader van deze discussies betekenis. Want zelfs wanneer dilemma’s in theorie zijn op te lossen en in de discussie een standpunt duidelijk te formuleren is, kan een praktijksituatie ongelooflijk complex zijn. Subjectieve menselijke factoren en communicatie spelen hierbij vaak een grote rol. Afwegingen zijn alleen met ervaring te maken. Het ontbreken van ervaring is dan ook de grootste handicap van de jonge architect. Op zulke momenten is het contact met mentoren en andere deskundigen cruciaal. Dit boek gaat dus over ervaringen die zich binnen het krachtenveld van de beroepspraktijk afspelen. De vier pijlers geld, maatschappij, regels en techniek markeren dit veld. Ze worden hieronder beschreven. In het centrum bevinden zich de architect en zijn architectuur. Doel van dit boek is niet te focussen op gebouwde architectuur als eindproduct, maar bloot te leggen wat er omgaat in dit krachtenveld, dat architectuur maakt. De dilemma’s, de afwegingen, de keuzes, de misstappen en de consequenties komen in de volgende bladzijden aan de orde. De deelnemers verhalen over hun stappen en keuzes, ingedeeld in twaalf thema’s die de beroepspraktijk illustreren. Elk thema wordt ingeleid door een columnist. GELD

Op het moment dat een jonge architect een contract tekent of een eigen bureau start, overschrijdt hij de grens naar professionaliteit. Dit betekent ook de confrontatie met de werkelijkheid en de wetten van het geld. Enerzijds kan het heel prettig zijn om na jaren studie verworven capaciteiten en zelfstandigheid beloond

In de praktijk worden de werkzaamheden van een architect bepaald door de inhoud van zijn opdracht, vastgelegd in het contract met zijn opdrachtgever. Dat een professioneel architectenbureau volgens contracten werkt is voor een jonge architect geen verrassing, maar dat de juridische randvoorwaarden van een contract zo een ontwerpproces bepalen, roept bij velen bedenkingen op: gaat dit niet ten koste van de kwaliteit van het ontwerp? Zij zijn niet de enigen die twijfelen, want de rol van de architect blijkt een permanent onderwerp van discussie: heeft hij zich te beperken tot ‘esthetiek’ of draagt hij verantwoordelijkheid binnen een breder perspectief? Het is een strijd om de controle over het eindproduct: iedere taak die buiten de verantwoordelijkheid van de architect valt, betekent een potentiële afwijking van het beeld dat deze wil realiseren. Veel architecten spreken van een beroepspraktijk die wordt ‘uitgekleed’ door nieuwe partijen als bouwmanagers en installatieadviseurs en koesteren het ideaalbeeld van de architect als ‘bouwmeester’, als spil en coördinator van alle betrokkenen in het bouwproces. Deze architecten hebben samengewerkt om een standaardverloop van het bouwproces en bijbehorende werkzaamheden te definiëren en vast te leggen in standaardcontractvoorwaarden (SR en DNR). Door deze consequent toe te passen moet binnen de bouwwereld een gemeenschappelijk begrip van de taken van een architect ontstaan, maar de aanvaarding hiervan is niet vanzelfsprekend. Er zijn echter ook architecten die het afstoten van expertise en verantwoordelijkheid juist interessant vinden omdat het hun de kans geeft zich te concentreren op de artistieke component van architectuur, wat voor hen de kerntaak van een architect is. Want zou een architect zich niet moeten beperken tot datgene waarvoor hij is opgeleid: het ontwerpen en ontwikkelen van concepten? De discussie gaat ook over geld, want werkzaamheden corresponderen met budget. Maar hoe bepaal je de marktwaarde van architectuur? Daar waar de SR een algemene grondslag voor het architectenhonorarium vormde, bewegen architecten zich sinds 2005 dankzij de Mededingingswet in een vrijemarkteconomie. De overheid plaatst daarmee de architectuur in een nieuw perspectief, waarin culturele waarde kwantificeerbaar moet zijn.


26

27

VERVOLG: EDITORIAL

De bedoeling is dat dit ten goede komt aan het nationaal cultuurbezit, maar vooralsnog lijken vooral de grote private marktpartijen hiervan te profiteren. Architecten zullen daarom altijd al hun overtuigingskracht moeten aanwenden om zich op de economische waarde van esthetische kwaliteit te beroepen. Architectuur is grotendeels goed te kwantificeren en objectief te beoordelen, maar een deel kan alleen aan de hand van subjectieve criteria worden omschreven en dat is lastig in geld uit te drukken. Geld maakt de realisatie van een ontwerp mogelijk en er is nooit genoeg van. Dat leidt onvermijdelijk tot compromissen. Voor wie er niet op uit is een compromis te sluiten, zal dit altijd een frustratie zijn. Architecten, niet alleen jonge, moeten hierin hun grenzen bepalen. REGELS

In het bouwproces spelen meer dan twee partijen een rol. Naast opdrachtgever en architect leveren vele andere disciplines een bijdrage. Onmiskenbaar is de invloed van de overheid, die als scheidsrechter optreedt en nauwlettend in de gaten houdt of alle betrokkenen in de bouw de regels wel naleven. Voor jonge architecten is ook deze randvoorwaarde een nieuw en ondoorzichtig gegeven. Het vergt tijd en inspanning het juridisch kader van een bouwproces inhoudelijk te beheersen. De onbekendheid met Bouwbesluit, Bouwverordening, Wet Ruimtelijke Ordening en Woningwet kan de slagvaardigheid van jonge architecten beperken. Ondoorgrondelijke wetsteksten beginnen vaak pas bij toepassing op een concreet voorbeeld te leven. Naast de geschreven regelgeving bepalen ook ontmoetingen met ambtenaren van Bouw- en woningtoezicht het beeld dat jonge architecten van de ‘bureaucratie’ hebben. Ambtenaren zijn er in allerlei soorten en maten. Als jonge architect is het lastig om te kunnen bepalen wanneer het gaat om futiliteiten of wanneer zaken daadwerkelijk een bedreiging vormen. Is het ontwerp eenmaal volgens het Bouwbesluit ontworpen, dan is er nog altijd het risico van het welstandsadvies. Anders dan de ambtenaren van Bouw- en woningtoezicht gaat het hier om collega-architecten. Als een welstandscommissie een ontwerp

afkeurt of zaken op een andere manier interpreteert, is dit soms moeilijk te verkroppen. Tegenwoordig bestaat bij veel gemeenten de mogelijkheid om een ontwerp in een vroeg stadium aan de welstand voor te leggen als beginselplan. Deze generale repetities zijn minder beladen dan wanneer er een definitief oordeel moet worden geveld. Dit schept ruimte om ervaring op te doen in het verdedigen van het ontwerp en maakt het mogelijk de cultuur van Welstand te leren kennen. Uiteindelijk zijn de meeste architecten in staat zich de regelgeving voldoende eigen te maken om deze op het eigen ontwerp toe te passen. Het effect van regelgeving op een ontwerpproces is echter zo groot, dat dit al gauw de aandacht van een jonge architect zal vragen. Zonder besef van een achterliggende bedoeling van een norm of procedure kan deze bijna niet anders dan als beperkend ervaren worden. Weinigen zullen zich neerleggen bij het klakkeloos toepassen ervan. De vraag dringt zich op: waarom die regels? Wetten zijn de weerslag van de gemeenschappelijke principes volgens het politiek systeem van een maatschappij. Ze moeten het publiek belang waarborgen, zoals de hoofdstuktitels van het Bouwbesluit ‘veiligheid’, ‘bruikbaarheid’, ‘gezondheid’ en ‘energiezuinigheid’ ook impliceren. Maar wat is publiek belang? In het Nederlandse poldermodel worden deze regels door een generalisatieproces vastgelegd. De wet is geschreven voor de meerderheid, waarvan het belang zwaarder wordt geacht dan dat van minderheden. Uitzonderingen op de regel zijn daarom zeldzaam. Er zijn verschillende situaties waarin regels het een architect lastig kunnen maken. Normen stellen ruimtelijke eisen aan het ontwerp en leggen beslag op een deel van het budget. Ze maken daarmee deel uit van de ruimtelijke puzzel die de architect moet oplossen. Op het eerste gezicht een eenvoudig analytisch probleem waarvoor de architect is opgeleid. Het wordt pas echt lastig als normen inhoudelijke conflicten opleveren in een ontwerpproces. Specifieke opgaven vragen vaak om oplossingen die niet standaard zijn. Hierdoor wordt de kans groter dat er wrijving ontstaat met de generaliserende regelgeving. Er blijken andere interpretaties mogelijk. De toe te passen regels worden door de architect ontkracht en in twijfel getrokken. Een regel zonder logica frustreert het oplossende vermogen van het ontwerpproces. ‘Dat moet nu eenmaal’ is dan het enige argument wat overblijft. De onjuistheid bestrijden is een lange weg te gaan. Soms wordt een regel ontzien. Dat is een belangrijk maatschappelijk resul-


28

29

VERVOLG: EDITORIAL

taat, maar valt deze strijd nog binnen de verantwoordelijkheid en expertise van een architect? Iedere architect zal in zijn werk de confrontatie met de zin en onzin van juridische randvoorwaarden aangaan. De benadering is echter individueel: aanvaardt de architect de regels als een voldongen feit of is een intelligent optimum te bereiken door het vinden van de mazen van het net? Tussen klakkeloos doen wat de overheid oplegt tot principiële weigering van conformisme en het recht van de sterkste zijn er vele posities die kunnen worden ingenomen. MAATSCHAPPIJ

Er bestaat een belangrijk verband tussen architect en maatschappij, waarvan in een democratie de overheid in principe een vertegenwoordiger is. Het gaat hierbij niet om eenrichtingsverkeer: een architect beïnvloedt met zijn gebouwen weliswaar in sterke mate de fysieke omgeving van mensen en daarmee de maatschappij, maar maakt tegelijkertijd ook deel uit van deze maatschappij. Een architect is een vakman, maar ook een mens. Zowel zijn functie als architect als zijn burgerschap verleent hem zijn rechten en plichten. De reikwijdte en de grenzen van die verantwoordelijkheden staan permanent ter discussie en worden door iedere generatie architecten anders gedefinieerd. Een groot deel van de jongste generatie architecten, waarover dit boek gaat, is opgeleid in de tweede helft van de gouden jaren ’90 van de vorige eeuw. Ze zagen Rem Koolhaas zijn grote doorbraak beleven en in zijn kielzog talloze jonge bureaus furore maken met een nieuw pragmatisme, in navolging van Rem de conceptuele aanpak op een voetstuk plaatsend. Deze architecten volgden de ontwikkeling van de maatschappij, wat zich uitte in bijvoorbeeld een onderzoek naar nieuwe media en de aanwending ervan voor naamsbekendheid, de fascinatie voor nieuwe transportmogelijkheden, communicatiemiddelen en de digitale dimensie. De riante economische situatie maakte deze verkenning mogelijk, evenals de flirt die de architectuur beleefde aan de grenzen van haar domein met andere disciplines als film, performance art, sociologie en economie. Het leek of het hun, meer dan om bouwen, ging om het verbeelden van de stand van zaken in de maatschappij.

Hoewel de jonge architecten tijdens hun opleiding opkeken tegen deze helden werken weinigen vandaag aan experiment en onderzoek. De meesten lossen ontwerpproblemen op en realiseren gebouwen. De economische recessie doet bouwmanagers bezuinigen op wat zij het hobbyen van de architect noemen. In tegenstelling tot de jaren ’90 is de subsidiebron voor onderzoek opgedroogd. Werkend bij een groot bureau ervaren jonge architecten dat er weinig tijd beschikbaar is voor de maatschappelijke aspecten van het scheppen van ruimte. Vaak wordt gebouwd voor een anonieme gebruiker, omdat ontwikkelaars als opdrachtgever fungeren en het programma van eisen opstellen. In een strak tijdschema dient een betaalbaar ontwerp gemaakt te worden; tijd voor reflectie en discussie is er bijna niet. Een veelgehoord commentaar op de jonge architect is dat hij weinig gedreven is en zijn idealisme inlevert in ruil voor een goede relatie met zijn opdrachtgever. Het is echter de vraag in hoeverre dit werkelijk het gevolg is van een bewuste keuze. De economische situatie is dermate bepalend dat een grote maatschappelijke betrokkenheid nauwelijks is te veroorloven. Uit hun verhalen blijkt wel dat jonge architecten worstelen met hun idealen en motivatie. Ze zoeken naar bewegingsruimte om hun overtuigingen te onderzoeken en een persoonlijke stijl te ontwikkelen. Ze raken gefrustreerd wanneer deze hun onthouden wordt en voelen hun ego krimpen wanneer een liefdevol uitgewerkt detail een bezuinigingsronde niet overleeft. Wanneer de intensiteit van de eerste jaren hen in de praktijk verhindert afstand te nemen van dit proces, klagen ze hierover. Deze gang van zaken hoeft echter niet onvermijdelijk te zijn. Door de eeuwen heen zijn architecten immers inspirators geweest voor de maatschappij en haar leiders. Ook in een weinig inspirerende economische situatie kan innovatief denken en het stellen van de juiste vragen nieuwe ruimte creëren. Architecten kunnen zo een stem in de maatschappelijke discussie opeisen en daarmee hun positie en die van idealen in de architectuur verbeteren. Er zijn tenslotte nog een hoop vraagstukken over het ruimtegebruik in een toekomst van vergrijzing, etnische segregatie en steeds groeiende mobiliteit. Wie zal deze beantwoorden als architecten zich beperken tot het realiseren van vierkante meters? Toch niet de bouwmanagers? Voor de creativiteit van jonge architecten is altijd ruimte!


30

31

VERVOLG: EDITORIAL

TECHNIEK

Bouwen is de droom van elke jonge architect, maar tegelijkertijd zijn blinde vlek. Hij is nog onbekend met de wetten en regels van de bouwplaats, wat hem onzeker maakt. Het risico is groot dat hij daardoor het werkelijke bouwen uit de weg gaat of negeert, of erger het na het afronden van het definitief ontwerp voor gezien houdt. De afstand tussen architect en de bouwwereld wordt hierdoor vergroot en zo gaat de liefde voor bouwen langzaam verloren. Dit is jammer, omdat men daarmee de beheersing over eigen ontwerp verliest. De jonge architect wordt geconfronteerd met een veelheid aan vragen met betrekking tot de maakbaarheid van een gebouw. Constructie, detaillering, bouwtechnieken, bouwproductie, bouwvolgorde, bestekken, bouwbegeleiding, bouwcontrole. De droom van het bouwen verandert daarmee voor een jonge architect algauw in een nachtmerrie. Wie maakt hem wakker? Uiteindelijk is alleen hijzelf hiertoe in staat, maar de ervaring van mentor en deskundigen kan helpen. Wanneer de jonge architect tijd gegund wordt te oefenen, zijn onvermijdelijke fouten worden geaccepteerd en hij een totaalbeeld van de uit-voeringsfase krijgt, raakt hij vertrouwd met de techniek en zal hij zich daar niet meer door laten afschrikken. Dit is een proces van slikken en bluffen, inschikken wanneer dat zwevende overstek in het echt toch wat zwaar gaat worden en stug doortekenen wanneer de aannemer met een ander materiaal aan de slag wil. Om de techniek te beheersen is voldoende kennis noodzakelijk. Deze kennis is de basis van het zelfvertrouwen dat een jonge architect nodig heeft om de strijd aan te gaan met werktekeningen, bouwfouten en opleveringsperikelen. Met hetzelfde zelfvertrouwen zal hij echter zijn kennis aanwenden om zijn concepten en fantasieën werkelijkheid te laten worden, totdat ontwerp en techniek weer één worden en zijn fantasieën over materialen en details gaan. Hij kan weer dromen. Misschien is het niet voor iedereen weggelegd om gelukzalig de geur van cement op te snuiven, maar als dat wat ooit op jouw tekentafel begon daadwerkelijk gebouwd wordt mag het toch wel een wonder heten. Bouwen blijft nog altijd de voorwaarde voor architectuur en het zou voor veel architecten een groot gemis zijn wanneer het uit de portefeuille van de architect zou verdwijnen.

Hoewel het Experiment tot doel had met de deelnemers alle fasen van het bouwproces te doorlopen, heeft niet elke jonge architect de kans gekregen in twee jaar een gebouw te realiseren. Vaak hing dit samen met de specialisatie die binnen architectenbureaus plaatsvindt. Enkelen hebben echter al een oplevering meegemaakt en een droom werkelijkheid zien worden. Dat is een belangrijk moment en een beloning voor de worsteling met alle problemen die eraan voorafging. Het is ook een moment van bezinning, door het toetsen van verbeelding en ideeën aan de werkelijkheid: was dit resultaat de bedoeling? Het is te verwachten dat deze ervaring volgende ontwerpen zal inspireren en ideeën en vaardigheden zal aanscherpen in een voortdurend leerproces. De toekomst moet echter uitwijzen wat het effect op het Experiment, de jonge architecten en hun architectuur zal zijn.


33 Hoofdstuk:

01. DE VRAAG ACHTER DE VRAAG


34

35

HOOFDSTUK: AUTEUR: BIJDRAGE: 01. DE VRAAG ACHTER DE VRAAG TANGRAM PROGRAMMA VAN EISEN

naar aard en hoeveelheid functies, op te stellen. De doelstelling is om in een paar stappen te komen tot een volumeopzet in combinatie met een haalbaarheidsberekening. Daarna wordt het PvE exact geformuleerd. BUDGET

DOE NOOIT WAT DE OPDRACHTGEVER VRAAGT, MAAR DOE HET BETER.

Onze benadering ten aanzien van het Programma van Eisen (PvE) wordt in hoge mate bepaald door het programma te extrapoleren van het niveau van het gebouw naar het niveau van de omgeving waarin het gebouw wordt gepositioneerd. Dit levert wel vaak een probleem op. Onze overtuiging dat zowel grotere als kleinere bouwstructuren een rol moeten spelen die uitstijgt boven die van het te huisvesten programma zelf, strookt in eerste instantie vaak niet met de doelstellingen van de opdrachtgever, zoals deze zijn neergelegd in het PvE. De uitdaging ligt nu in het duidelijk maken aan de opdrachtgever dat er hier geen sprake is van strijdige belangen, maar dat juist deze benadering leidt tot een betere inbedding, dat er meer uit de beschikbare middelen kan worden gehaald dan mogelijk werd gehouden. PROGRAMMA VAN EISEN – BEGRIPPEN EN PRINCIPES

Er is een onderscheid te maken tussen de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het PvE. Kwantitatieve onderdelen zijn de omschrijving van functies in aantallen en vierkante meters en het budget. De specifieke, voor het betreffende programma kwalitatieve onderdelen zijn: invulling van de rol van het gebouw in de stedelijke setting (uit Stedenbouwkundig PvE), aard en mate van relaties tussen de functies (zowel binnen het programma als in de relatie tot omgeving), meer of minder uitdrukking geven aan de functie en de uitstraling. Universele kwaliteitsaspecten zijn: duurzaamheid (in ruimte, tijd, materiaal en energie), flexibiliteit (de aanwezigheid van randvoorwaarden voor veranderend gebruik), beheersbaarheid (hanteren overzichtelijke schaal) en consumentgerichtheid (het ontwerpen van facultatieve toevoegingen geeft individuele gebruiksmogelijkheden). Vaak is het programma tevoren niet bekend. De architect kan gevraagd worden aan de hand van een studie de opnamecapaciteit van een locatie te onderzoeken en een indicatief programma,

Het beschikbare budget is een zeer wezenlijk onderdeel van het PvE. De architect moet zo spoedig mogelijk bepalen of het (in het PvE dan wel het SPvE omschreven) ambitieniveau strookt met het beschikbare budget. Niet zelden ligt hier een spanningsveld dat leidt tot grote frustraties en een uitgekleed plan. Daarnaast is het belangrijk te beseffen dat de grootste invloed op de effectiviteit van de kostenbeheersing vroeg in het proces ligt, dus vooral in de conceptfase en veel minder in de ontwerpfase en het minst in de uitvoeringsfase. PLAN STROOKT NIET MET HET BUDGET

Als het plan niet strookt met het beschikbare budget dient het PvE te worden geoptimaliseerd. Het is van groot belang om de opdrachtgever hierbij te betrekken door de verschillende denkstappen inzichtelijk te maken. Een aantal essentiële aandachtspunten voor optimalisering van het PvE wordt hier genoemd. De vormfactor van het ontwerp – de verhouding geveloppervlak en volume – is van groot belang. Vaak is er sprake van te veel buitenoppervlak in verhouding tot het vloeroppervlak, een graadmeter voor de compactheid van het ontwerp. Verkeerde aannames van de opstellers van het PvE is een ander punt ter verbetering. Het onderdeel gang wordt bijvoorbeeld in een aanname als ruimte alleen kwantitatief beoordeeld, terwijl het kwalitatieve uitgangspunt van gang als ontmoetingsruimte een belangrijke factor kan zijn. Verkleinen van het programma is een lastig punt, dit kan vaak niet zonder meer. Belangrijk is dan het onderzoek naar intelligent of dubbelgebruik van de functies: het doordenken van de netto-brutoverhoudingen in het PvE. Een andere mogelijkheid is de verandering van de basisopzet, maar dit kan vaak niet vanwege het SPvE. ALS MOZES NIET NAAR DE BERG KOMT...

Als deze aandachtspunten niet tot verbetering leiden kan, vooral in een hoogdichte omgeving, extra budget gegenereerd worden door de optimalisering van het grondgebruik: meer functies op de beschikbare locatie. In veel van onze plannen is dit de sleutel tot succes gebleken. In het woon- en voorzieningencentrum Dukaat in Amsterdam-Osdorp zijn verschillende, soms strijdige functies gemengd. Een interessante thema in het PvE is de gewenste


36

37

VERVOLG: PROGRAMMA VAN EISEN

eenheid van het geheel versus de herkenbaarheid van de functies. In dit complexe project bleek het belang van de flexibiliteit: er kon worden ingespeeld op de veranderde marktverhoudingen. De in het plan ontworpen flexibiliteit maakte het mogelijk binnen de vastgestelde stedelijke contour het aantal woningen drastisch op te voeren en zo het budgetprobleem op te lossen. Hetzelfde is gebleken bij ons project in ontwikkeling Cité, op de Kop van Zuid in Rotterdam, waar het programma intern wordt verdicht met ruim 25% door intelligente interne verkavelingen. Voor enkele gewenste collectieve functies is hiermee ruimte gecreëerd. Het project Woningen, onderwijs- en zorgcluster Lieven de Key in Hilversum – nu in ontwikkeling – kent als belangrijk thema in het PvE het overlappend gebruik door de verschillende instanties met het doel het totaal aantal m2 te drukken en daarmee de kwaliteit ervan te verhogen. Uiteraard gaat deze ontwikkeling gepaard met de nodige grensconflicten tussen de verschillende gebruikers. TOT SLOT

Een PvE is nooit een eindproduct, maar moet beschouwd worden als startpunt van de ontwikkeling van een plan. Interpretatie en begrip en vervolgens het inbrengen van een visie zullen in veel gevallen een plan tot gevolg hebben dat ook programmatisch meer is dan voor mogelijk werd gehouden.


38 Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 01. De vraag achter de vraag Annette van Baren Boodschappenlijstje? Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Een programma van eisen is soort boodschappenlijstje: een communicatiemiddel waarmee een opdrachtgever laat weten welke functies hij in zijn gebouw gerealiseerd wil zien. Het is het begin van een ontwerpopgave. Zo heb ik het althans geleerd, in studieprojecten oefenend op de stappen die er op volgen: analyse van ruimtekarakteristieken en relaties en dan integratie van functionele afwegingen en creativiteit tot een ontwerp. De toepassing van dit ideale ontwerpproces in de praktijk blijkt echter nogal wat eisen aan het programma te stellen. Want wat als het programma niet klopt? Als bijvoorbeeld – in dit geval het voorbeeld van het ontwerp voor een complexe academische instelling – inconsequenties blijken in het al dan niet opnemen van interne verkeersruimte in ruimtenormen? Realisatie zou leiden tot een te klein gebouw, waarin de bureaus wel passen maar onbereikbaar zijn. Dan moet het programma worden aangepast – dacht ik. Niet zomaar: het programma van eisen blijkt in de praktijk nog een andere functie te hebben: een programma van eisen is een contractstuk en staat in relatie tot tijd en geld. Door het accepteren van een opdracht committeert een architect zich binnen een bepaalde tijd voor niet meer dan een zekere hoeveelheid geld een programma te realiseren. Een aanpassing van het programma is dus niets minder dan het openbreken van een contract. En wat als de eisen niet kloppen? Als bijvoorbeeld – hetzelfde voorbeeld – de rationele taal van het programma vraagt om een open groepskantoor, maar de gebruiker op alle mogelijke manieren – tot de inbreng van legomodellen toe – wanhopig vraagt om kleine ruimtes, met deuren die dicht kunnen? Kan een architect, die heeft geleerd zich in te leven in een gebruiker, dat negeren? Een goed programma van eisen is een weergave van het toekomstige gebruik van een gebouw en doet recht aan de unieke eigenschappen van een gebruiker.

39 In de praktijk blijken veel programma’s van eisen slecht, met als gevolg een weinig ideaal ontwerpproces, tijdverlies en teleurstelling. De opsomming van ruimtes die een opdrachtgever geeft, blijkt zelden de werkelijke wens te dekken. Hij heeft hulp nodig: wanneer hij vraagt om een ‘ruim’ kantoor, is een vertaling van ‘ruim’ in een ruimtenorm nodig die bij zijn verwachting past. Hoewel deze vertaling meestal door een bouwmanager gemaakt wordt, is het een ontwerpopgave! Daarmee komt dan een oplossing in zicht: de inbreng van een architect in de fase van programmering en haalbaarheidsstudie kan programma van eisen, budget, beleving en verwachtingen in balans brengen, waardoor het ontwerpproces een kans krijgt. Een programma van eisen is tenslotte meer dan een boodschappenlijstje.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 01. De vraag achter de vraag Chiara Poggi Wensen en eisen Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Het programma van eisen (PvE) is een belangrijk communicatiemiddel voor architecten, opdrachtgevers, adviseurs en gebruikers. Het stelt architecten grenzen, maar zorgt ook voor ideeën en inspiratie om te werken aan een mooi en flexibel ontwerp. Wanneer een ontwerpproces start met een – op het eerste gezicht – gestructureerd PvE, moet er meestal nog veel onderhandeld worden met de opdrachtgever over de precieze eisen die aan het ontwerp worden gesteld. Vaak is de informatie die architecten krijgen onvoldoende, algemeen, of te cryptisch. Ik heb inmiddels ervaren dat deze gebrekkige informatievoorziening vaak verspilling van tijd en geld betekent. Ik werkte aan een ontwerp voor een multifunctionele accommodatie waaraan de betrokken partijen (kinderdagverblijf, scholen en woningbedrijf) verschillende wensen en eisen hadden gesteld. De opdrachtgever stelde als uitgangspunt dat het een compact gebouw moest worden. Vanaf het begin bestonden er communicatieproblemen. Het PvE dat we kregen was onduidelijk en zat vol

tegenstrijdigheden. Hierdoor waren aanpassingen, zoals het vergroten van de klaslokalen van 50 m2 tot 60 m2, noodzakelijk. Een andere complicatie was de onzekerheid over de (financiële) mogelijkheid tot het realiseren van een gymzaal. Ten slotte bleken te combineren functies, zoals een speelruimte voor kinderen en een rustige woonsfeer, conflicterende eisen te kennen. Aanvullend onderzoek was nodig om de exacte wensen en eisen vast te stellen. Het gevolg was een uitbreiding van de totale oppervlakte met ongeveer 10%, wat het realiseren van de gewenste compactheid bijna onmogelijk maakte. In een actieve dialoog werden sommige van de conflicterende eisen bijgesteld, andere werden door ons in het ontwerp opgelost. Alle opmerkingen en aanpassingen werden in interne en externe verslagen vastgelegd, zodat het mogelijk zou zijn het hele proces te beheersen en te controleren in geval van meningsverschillen en onduidelijkheden. Het gevolg was wel dat wij verschillende varianten voor het ontwerp moesten uitwerken, wat veel extra tijd kostte. Het overwinnen van de obstakels in dit moeilijke proces heeft mijn persoonlijke ervaring verrijkt en vormde een nuttig leerproces. Ik heb geleerd alerter te zijn: bij nieuwe opdrachten zal ik proberen om alle informatie op tijd te krijgen en eventuele onduidelijkheden meteen te corrigeren. Door te ondervragen en te onderzoeken kan een architect een coördinerende rol hebben en efficiënter werken gedurende het hele proces.


40

41

Beeld: Annette van Baren

Beeld: Annette van Baren


43 Hoofdstuk:

02. VAN LIJN NAAR RUIMTE


44

45

HOOFDSTUK: AUTEUR: BIJDRAGE: 02. VAN LIJN NAAR RUIMTE JAN BROUWER A ROLL OF TOILETPAPER

Ik blijf het zeggen: er wordt in Nederland behoorlijk aandacht besteed aan de jonge architect. Denk bijvoorbeeld aan Archiprix (ja, zelfs Archiprix International), Europan, de Jonge Architectenprijs. Past het Experiment eigenlijk ook in dit rijtje? Nee, de interesse van het Experiment voor de jonge architect heeft een andere achtergrond. Deze aandacht heeft een grotere maatschappelijke component. Er wordt meer van de architect verlangd dan tijdens de opleiding wordt gesuggereerd. Het vak van architect – het is een echt vak – wijzigt bij voortduring en dus ook de positie van de architect. Dat is niet zo erg, maar je moet er wel op zijn voorbereid. Enkele decennia geleden heeft Martin Pawley al eens beweerd dat er krachten in onze maatschappij werken die op de liquidatie van de architect uit zijn. Het heeft er even op geleken dat er een machtsconcentratie van architecten ontstond. Maar het bleek slechts een klein rondreizend circus te zijn. Met succesvolle artiesten, dat wel. En ook veel applaus. Maar de dagelijkse realiteit is harder. Er zijn bedreigingen doordat de architect een andere rol krijgt toebedeeld. Dat is acceptabel als hij of zij maar de juiste bagage heeft. Ik ga ervan uit dat de architectuur nog toekomst heeft. Dat is echt belangrijk, want van het verleden hebben we al last genoeg. Het is van belang dat de architect mee kan denken over de materialisatie en de realisatie van het concept. Dat betekent dat hij of zij het ontwerp in materiële en bouwmethodische zin moet kunnen uitleggen. Het betekent overigens niet dat het nodig is om alle steenverbanden uit je hoofd te leren of om de zetmaat van te storten betonmortel te kunnen bepalen. Het betekent wel dat het oorspronkelijke ontwerp in materiaal en methode moet worden bepaald voor zover die belangrijk zijn voor het concept. Sommige architecten vatten dit radicaal op, zoals bijvoorbeeld

Kas Oosterhuis, die zijn ontwerp omzet in volledige digitale 3Dinformatie die zonder de gebruikelijke tekeningen kan worden gebruikt voor productie en realisatie. Bij de grote architectuurvoorbeelden uit het verleden hebben het detail, de materialisatie en de bouwmethodiek een grote rol gespeeld. Die afleesbaarheid geeft een grote kracht aan gebouwen. Virtuele architectuur is nog geen virtuoze architectuur. Voor deze vaardigheid is veel ervaring nodig. Ervaring die je als architect broodnodig hebt en die je niet komt aanwaaien. Hoewel binnen het Experiment het onderwerp maar mondjesmaat onder de aandacht is gebracht, vooral vanwege de vele onderwerpen die aan de orde dienden te komen, werd in de relatie mentor-jonge architect hier juist veel aandacht voor gevraagd. Het programmaonderdeel van de portiersloge gaf schrijnend aan dat de relatie tussen materiaal/methode en de bouwsombepaling niet de sterkste kant is van de jonge architect. Er zaten verschillen tussen de diverse oplossingen van meer dan 400%. Dat betekent dus ook dat er in de bepaling van het ereloon grote verschillen zullen zitten. Ook dat is weer van importantie om het architectonische hoofd boven water te houden en niet te worden weggespoeld. De toekomst van de architectuur is afhankelijk van de kwaliteit van de toekomstige architect. Aan dat laatste criterium is hard gewerkt gedurende de afgelopen twee jaar door een veertigtal jonge architecten. Lichtelijk variërend op een uitspraak van Venturi, vraag ik: ‘Who has a greater future: an architect or a roll of toiletpaper?’ Ik denk dat ik het antwoord weet.


46 Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 02. Van lijn naar ruimte Fieke Poelman Rijke gevels Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Architectonische oplossingen verhogen de kwaliteit van de leefomgeving. Daarom wordt binnen het bureau met verschillende thema’s gewerkt die inspelen op de snel veranderende eisen uit de maatschappij. Het thema sensibiliteit bijvoorbeeld uit zich in een rijke architectuur met sensitieve gevels en krachtige detaillering. Hoge waardering moet ontstaan doordat het gebouw de zintuigen prikkelt en het gevoel doet ontwaken. Een eerste idee wordt omgezet naar werkelijkheid, een zoektocht die je brengt tot de gewenste uitstraling die aansluit bij het gevoel dat het gebouw moet oproepen. Een proces dat ik ervaren heb als een weg met vele bochten en zijwegen. Het overtuigen van de opdrachtgever maakt het noodzakelijk een onderbouwd verhaal te presenteren, waarbij een strategie je uiteindelijk brengt waar je wilt zijn. Hierbij is het noodzakelijk na te denken over alternatieven die passen binnen het ontwerp. Dit onderzoek naar materiaal en techniek leidt tot nieuwe ideeën en oplossingen. In Hoofddorp worden 69 sociale huurwoningen gebouwd met een bijzondere identiteit, door de combinatie van basalt met goudkleurige gevelbeplating. De materialen versterken elkaars uitstraling. In de goudkleurige aluminiumbeplating komt de betekenis van de naam Parkwoningen terug in de vorm van een bladmotief in noppenpatroon. Het motief geeft textuur en zorgt voor een beleving die afhangt van afstand en lichtinval. De basaltstenen met altijd een gekloofde en een gezaagde zijde worden dubbel gebruikt. Daar waar woonblokken uit elkaar zijn getrokken, is de gezaagde harde kant in het zicht. Voorkanten en kopstukken zijn grof en glinsteren in de zon. De realisatie met deze aluminiumbeplating is ontstaan na een lang proces. Van het werkelijk laten groeien van bladeren over de gevel, via een gelaagde opbouw naar uiteindelijk een allesomvattende beplating. Een geïntegreerde oplossing die de gewenste gelaagdheid en textuur combineert met het ‘natuur’motief. Het onderhoud en de duurzaamheid zijn van grote invloed geweest op de keuze voor deze uitvoering. Het beperken van kosten heeft

47 er toe geleid dat binnen de mogelijkheden van de machine gezocht is naar een repetitie die niet direct afleesbaar is. Onderzoek met leveranciers is in een vroegtijdig stadium gestart. Het leverde een brede kijk op de verschillende mogelijkheden, waarbij de natuurlijke eigenschappen van materialen worden gecombineerd met moderne technologische verwerkingen. Een heel interessante ervaring die mijn kennis om materialen te vergelijken op basis van kosten, duurzaamheid, uitstraling en technische mogelijkheden heeft vergroot.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 02. Van lijn naar ruimte Menno Roefs Ontwerpen op een groot architectenbureau

op regelmatige basis een gesprek plaatsvindt tussen leerling en meester over het project en waarin relevante aspecten worden besproken. Maar meer ook niet. Daarom is het bepalen van je eigen lijn en ideeën noodzakelijk. En zo kan het dus zijn dat de mentor, door alle andere drukte van het bureau, zich langzaam meer terugtrekt uit een project en veel zaken overlaat aan zijn leerling. Deze verantwoordelijkheid is spannend voor een beginnend architect en erg leuk, omdat je zelf het ‘echte’ werk mag doen. Architect zijn midden in het bouwproces.

genoeg daglicht, voldoen de vluchtwegen, is de geluidsisolatie voldoende? Het zijn allemaal objectieve waarden en regels, die uit te zoeken en te verwerken zijn geweest. Maar voldoet het ontwerp aan de redelijke eisen van welstand? Het ontwerp wordt door een groep deskundigen min of meer subjectief beoordeeld op esthetische en conceptuele kwaliteiten. Ik besef dat wat ik teken als verantwoordelijk architect kan worden afgekeurd, er dan geen bouwvergunning wordt verleend en het project niet gebouwd zal gaan worden.

Veel verschillende disciplines binnen een bureau maken een bureau compleet. Direct overleg bij vragen over kosten is zeer effectief en leerzaam. Dat bestekken in eigen huis worden geschreven, geeft meer garanties voor een goed product. Detaillering wordt intern gecontroleerd op kwaliteit, waardoor directe feedback aan de orde is.

DE BEWONERSPRESENTATIE! Aan het einde van het ontwerpproces denk je er bijna te zijn en dan wordt het ontwerp gepresenteerd aan de toekomstige bewoners. Waar kan ik mijn plantjes kwijt, kan er niet wat meer kleur in de gevels, heb ik maar zo’n klein balkon? Er rijzen allemaal verschillende vragen, van allerlei mensen die zich opeens ook persoonlijk verbonden voelen met jouw ontwerp. Opmerkingen die je nooit allemaal zult kunnen en wilt verwerken, maar zeker stof tot nadenken geven.

Door het werken op een groot bureau kun je relatief snel het echte vak leren. Je ervaart hier goed dat het uiteindelijk realiseren van een project een teamprestatie van een grote groep mensen is.

Ik besef dat wat ik teken als verantwoordelijk architect, een ruimte wordt waar mensen in zullen wonen, leven en zich gelukkig voelen.

Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

De praktijk van het ontwerpen in een reële situatie is moeilijk te simuleren in een theoretische leeromgeving. Pas door het echt te doen kun je alle aspecten ervaren en de relaties en verbanden ontdekken. En wanneer je zelf verantwoordelijk bent voor de gang van zaken rond een project zul je ook wel moeten om niet buitenspel te geraken. Gelukkig huisvest een groot bureau enorm veel gebruiken, ervaring en kennis gerelateerd aan juist de praktische kant van het vak. Daar moet je als jonge architect van profiteren en van leren. Een architectenbureau is een commercieel bedrijf. Daarom is het financiële aspect van belang. Door de professionele omgang met budgetten, voortgang en planning realiseer je je wat de waarde van je product eigenlijk is. Een schetsje, een maquette of visualisatie; het gaat direct om erg veel geld. Productie moet je dus goed richten. En daarnaast zijn er productgebonden kwaliteitseisen en procedures die het bureau zichzelf oplegt. Dat niveau moet je kunnen halen, wat extra inspanning van een jonge architect vergt. Als student kon je immers alles onderzoeken en uitwerken zonder aan eisen en budgetten gebonden te zijn. Een mentor, die met jou als leerling een project aanpakt, is erg waardevol. Deze situatie is goed te vergelijken met de situatie tijdens de opleiding, waar

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 02. Van lijn naar ruimte Marloes van Heteren Leven in een verantwoord experiment Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Architectonisch ontwerpen is een continu proces van experimenteren met concepten, plattegronden, gevels en materialen. Je probeert door creatief te denken alle bijkomende problemen samen te vatten en op een acceptabele manier op te lossen. Tijdens dit proces zijn de esthetische en conceptuele uitgangspunten voor een architect van groot belang en zorgen voor onmisbare persoonlijke verbondenheid met het ontwerp. Ontwerpen voor daadwerkelijke uitvoering en gebruik is een aanvullende laag die in de praktijk wordt toegevoegd aan het architectonisch ontwerpen. DE INDIENING! Aan het einde van het ontwerpproces denk je er bijna te zijn en dan wordt de bouwaanvraag voor het ontwerp ingediend. Voldoet het aan alle eisen uit het bouwbesluit, krijgen de woningen

DE BOUW! Aan het einde van het ontwerpproces denk je er bijna te zijn en dan wordt het gebouwd. De in de computer getekende definitieve werktekeningen zijn afgedrukt en vormen de basis voor de bouw. De eerste paal gaat de grond in, de fundering wordt gelegd en alle (onder)aannemers gaan aan de slag. De undo-functie werkt niet meer. Het te bouwen eindresultaat zal ruimtelijk en technisch moeten voldoen aan alle eisen. Ik besef dat wat ik teken als verantwoordelijk architect, omgebouwd wordt tot een driedimensionale ruimte, waarin alle experimenten werkelijkheid worden. Als architect ben je verantwoordelijk voor het te bouwen eindresultaat, zowel in uitvoering als gebruik. Dit bewustzijn zal in een volgend ontwerpproces een toegevoegde laag zijn en nog meer stimuleren tot het voorkomen van problemen en het zoeken naar de beste oplossingen.


48 Beeld: Menno Roefs

49


50

51

Beeld: Menno Roefs

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 02. Van lijn naar ruimte Monique Smit Architect als adviseur Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Ontwerpen voor een opdrachtgever is heel wat anders dan werken aan een afstudeerproject, waarbij je zelf een programma van eisen kunt samenstellen en je eigen gang kunt gaan. De afgelopen twee jaar heb ik o.a. als zelfstandig architect aan verschillende verbouwingsopdrachten gewerkt en aan den lijve ondervonden hoe de wisselwerking tussen architect en opdrachtgever het ontwerp be誰nvloedt. Het werken met een particuliere opdrachtgever voelde als een psychologisch proces, waarbij ik heb gemerkt dat je niet alleen een rol als vormgever, maar ook als praktisch adviseur vervult. Bij mijn eerste ontwerpopdracht voor een verbouwing had ik te maken met een particuliere opdrachtgever die wist dat ik onervaren was. Het voorlopig ontwerp was relatief snel afgerond, omdat er gauw overeenstemming was over de uitgangspunten van het ontwerp. De wensen van de opdrachtgever waren naar beider tevredenheid hierin verwerkt.

Vervolgens bleek bij de bouwtechnische uitwerking hiervan dat ik op veel onvoorziene situaties stuitte. Deze problemen probeerde ik in eerste instantie zelf op te lossen. Dit vergde veel tijd, mede doordat ik uit onzekerheid elk detail communiceerde met mijn opdrachtgever. Wat zijn de eigenschappen van bepaalde materialen? Hoe worden installaties ge誰ntegreerd in het ontwerp? Hoe maak je een waterdicht detail? Nu besef ik dat ik te veel van deze praktische zaken heb besproken met mijn opdrachtgever, waardoor het grotere ontwerpidee van de verbouwing op de achtergrond dreigde te raken en er veel tijd verloren ging. Ik heb geleerd bovenstaande te voorkomen door advies in te winnen bij producenten, aannemers en andere bouwadviseurs en vervolgens de uitkomsten en oplossingen voor te leggen aan de opdrachtgever. Hierdoor blijft er tijd en ruimte over om met de opdrachtgever de voortgang van en alternatieve oplossingen voor het ontwerp te bespreken. Het is belangrijk open te blijven staan voor veranderingen van het eerste ontwerpidee, zonder dat deze leiden tot een voor de hand liggend compromis. Ik heb ondervonden dat het helder communiceren van een duidelijke visie op het wonen daarbij helpt, omdat je hiermee voorkomt dat elke oplossing voor een praktisch probleem apart moet worden uitgelegd.


53 Hoofdstuk:

03. NORMEN EN WAARDEN


54

55

HOOFDSTUK: AUTEUR: BIJDRAGE: 03. NORMEN EN WAARDEN MAARTJE LAMMERS GEREGELD

Maar al te vaak wordt de bouwregelgeving, het Bouwbesluit, door architecten gezien als de vijand, het strenge keurslijf dat ons wordt opgelegd, die het onmogelijk maakt om open, transparante en ruimtelijke gebouwen te maken. Ik heb mezelf ook hieraan schuldig gemaakt. Vanwege bovenstaande heb je als architect de neiging om in processen de regelgeving te slim af te zijn, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het gelijkwaardigheidsbeginsel. In de context van het Experiment was ik vanuit het Projectbureau aanwezig bij de avond over Bouwbesluit en Regelgeving. De introductie van de avond bestond uit een toelichting op de geschiedenis van de bouwregelgeving en het ontbreken van een uniforme regeling voor alle Nederlandse gemeenten. Daarmee werd op deze avond ingegaan op de noodzaak en wenselijkheid vanuit het politieke, maatschappelijke klimaat om op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu gezamenlijk afspraken te maken en vast te leggen. Voor de Nederlandse bouwnijverheid was het de bedoeling dat de komst van het Bouwbesluit een vermindering van de bouwregelgeving opleverde. Het landelijk gelijk trekken, de uniformering van de bouwregels was voor de bouw een uitkomst. Tot die tijd immers was het geven van technische bouwvoorschriften vooral een gemeentelijke taak. En dat leidde niet alleen tot een veelheid aan bouwregels, maar vaak ook tot ongelijkheid in de voorschriften. Wat in de ene gemeente was

toegestaan werd in een andere gemeente weer niet getolereerd. Het Bouwbesluit bracht hierin verandering. Vanuit die invalshoek van de politiek en de maatschappelijke noodzaak ontstaat een andere kijk op dezelfde regelgeving. Het realiseren van mooie gebouwen is uiteraard een eerste vereiste, maar daarnaast hebben architecten toch een heel belangrijke taak in hun sociale verantwoordelijkheid in het beschermen van ‘lijf en goed’. Architecten zouden zich ook verantwoordelijk moeten voelen voor het handhaven van een breed perspectief, zodat hun projecten een bijdrage leveren aan de verbetering van samenleving, gebouwde omgeving en energetische duurzaamheid. Daarin past ook de collectieve afspraak van de regelgeving. Ik hoop dat die boodschap ook is overgekomen. Het heeft mij in ieder geval ‘mijn zonden’ doen overdenken...


56

57

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 03. Normen en waarden Ronald Hoogeveen Bouwbesluit de baas

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 03. Normen en waarden Maarten Innemee Kennis door netwerk

Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Als jonge architect heb je aanvankelijk weinig kaas gegeten van het Bouwbesluit. Dit onderwerp kwam tijdens het Experiment aan de orde en viel toevallig samen met een bouwaanvraag voor een gemeentehuis van ons bureau.

De architectenpraktijk lijkt ondoorgrondelijk. Wanneer een bouwopgave ‘slechts’ moet voldoen aan het Bouwbesluit, dan stelt de brandweer op bepaalde vlakken de meest uitgebreide eisen, die vervolgens worden ontkracht door een monumentenadviseur met zijn eigen ideeën. Als dan de buitendienstinspecteur langskomt en de punten waar je je dagen druk om gemaakt hebt wegvaagt als ‘onbelangrijk’, terwijl punten waar je niet aan gedacht hebt de heetste hangijzers blijken te zijn, dan is het noodzakelijk om als jong architectenbureau een vraagbaak te hebben.

Aanvankelijk had ik eerst zelf de weg in de jungle van de Bouwbesluitregeltjes moeten vinden, maar bij deze bijeenkomst vielen zaken ineens op hun plek. De training Bouwbesluit verraste mij niet meer, maar leidde meer tot het ‘oh, ja’-effect: termen en regels werden herkenbaar. In de bijeenkomst werd het Bouwbesluit in zijn systematiek toegelicht. Een bouwinspecteur van de Gemeente Rotterdam heeft hierbij zijn toetsingsmethodiek uit de doeken gedaan. Het verhelderende hieraan was het inzicht dat hij gaf in zijn prioriteitsstelling. Door mijn eigen ervaring was het mogelijk om vragen te stellen over de lastige onderdelen van het Bouwbesluit. Zoals de status van een schuifdeur die als vluchtdeur dient. In het huidige Bouwbesluit wordt dit toegestaan, terwijl de brandweer het eigenlijk niet wil goedkeuren. De brandweer omzeilt dit dilemma door na goedkeuring van de bouwvergunning in de gebruiksvergunning alsnog de schuifdeur te weren. Frank vertelde er direct bij dat dit probleem in het nieuwe Bouwbesluit, geldig vanaf 1 september 2005, is opgelost. Schuifdeuren, zoals bijvoorbeeld bij de entree van een gebouw, worden simpelweg niet meer toegestaan als vluchtdeuren. De mogelijkheid om bovengenoemde vragen te kunnen stellen aan een expert leverde een belangrijke hoeveelheid informatie op, met name op punten die niet zo zwart-wit in het Bouwbesluit staan vermeld. Daarnaast werd ook een opdracht gegeven waarin je je kennis over het Bouwbesluit toetste, met twintig vragen over zaken die bij een reguliere bouwaanvraag aan de orde zijn. Dit stelde mij in staat om de ervaring die ik inmiddels had opgedaan uit te breiden, met veel succes. Het geheel van de voorkennis, de toelichting en de opgave hebben bij mij gezorgd voor een grote bekendheid met de materie. In de projecten waar ik nu mee bezig ben, kan ik bewustere keuzes maken en ben daarmee het Bouwbesluit de baas.

Ons architectenbureau is opgericht tijdens deelname aan het Experiment. De ontwikkelingen binnen het bureau liepen redelijk synchroon met de bijeenkomsten van het Experiment. Tijdens de eerste bouwaanvraag van het bureau hadden we net deelgenomen aan de workshop Bouwbesluit van een bouwinspecteur bij de gemeente Rotterdam. Dit was een workshop waarin de deelnemers gevraagd waren een gegeven kantoorgebouw te toetsen aan de regels van het Bouwbesluit. Frank Groen legde daarnaast de systematiek van het Bouwbesluit uit. Een aantal weken na deze workshop kreeg Studioschaeffer Architecten te maken met verlangens van een gemeente, die de eisen uit het Bouwbesluit tegenspraken. Met dit probleem heeft het jonge architectenbureau zich tot de betreffende bouwinspecteur gewend. In een persoonlijke bespreking heeft hij verklaard wat de beweegredenen van gemeenten zijn om tot bepaalde eisen te komen en wat de positie van de architect hierin is. Met deze informatie gewapend kon uiteindelijk op succesvolle wijze de bouwaanvraag ingediend worden. Deze inzichten, die door ervaring gebracht worden, zijn belangrijk voor het slagen van een project. Dat een jong architectenbureau hier op deze manier kennis van kan opdoen, is in de opstartfase van een bureau van groot belang.

Beeld: Ronald Hoogeveen


59 Hoofdstuk:

04. MET HET MES OP TAFEL


60

61

HOOFDSTUK: BIJDRAGE: 04. MET HET MES OP TAFEL GOUDEN TIPS ONDERHANDELEN

KEES VAN DER HOEVEN:

Noem nooit als eerste een prijs. GUUS ENNING:

Als je een probleem hebt, en je wil dat de ander je hierin tegemoetkomt, moet je zorgen dat de ander een probleem krijgt.

CASPER FLIPSEN:

(1) Wees open en eerlijk. (2) Laat zien of licht toe wat de onderliggende structuur is van een contract en hoe de honorariumberekening tot stand is gekomen. (3) Help het misverstand ‘jullie ramen de bouwkosten gewoon lekker hoog zodat je ook lekker veel honorarium kunt vangen’ uit de wereld. (4) Werk vanuit sterkte: laat zien dat je de juiste capaciteiten in huis hebt om bepaalde projecten aan te kunnen. (5) Wees niet arrogant. JANNEKE VAN BERGEN:

Geven en nemen.

Gun onderhandelingen tijd. Mocht het spaak lopen, geef het dan wat lucht en kom er een andere keer op terug.

PAUL WINTERMANS:

MELS CROUWEL:

Honorariumbespreking aangaan: Neem altijd de SR als uitgangspunt. De SR is de redelijke norm, ga hier dus als vanzelfsprekend vanuit. Iedere aanpassing hierop is een geste van de architect aan de opdrachtgever.

(1) Zorg voor een goede omschrijving van de opdracht. (2) Vraag inzicht in de begroting. (3) Behoud altijd je auteursrechten, vooral bij beleggers. (4) Onderhandel over gebruiksrecht en recht op wijzigingen: afstaan en verkoop zijn mogelijk. Je moet er in ieder geval afspraken over maken. (5) Ga ervan uit dat men je wil hebben, besef dat je wat waard bent. (6) Maak een zekere indruk. (7) Zorg dat je de SR-regels kent en blijf de formule hanteren. (8) Zorg dat je op zijn minst voor de kostprijs kan werken, zet hoog in.

FRANCINE HOUBEN:

GEERT COENEN:

Vraag altijd 2 keer zoveel als je denkt te krijgen MARCEL BLOM:

Uitgaande van een goede timing, dien je je niet te laten leiden door de tijd (dus om maar zo snel mogelijk de opdracht te verkrijgen van alles en nog wat accepteren). ARNE VAN HERK:

Ken je opdrachtgever. BART CILISSEN:

Onderhandel nooit over de prijs, maar over de handelingen die ervoor verricht dienen te worden. HARALD SCHOUT:

Gebruik het argument dat bij een lager honorarium of het niet verstrekken van een volledige opdracht, de volledige verantwoordelijkheid voor het project niet gehandhaafd kan blijven.


62 Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 04. Met het mes op tafel Martina van Ess Strijd voor architectuur! Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Tijdens het bouwproces zit je met veel verschillende partijen om de tafel. Iedereen heeft andere belangen. Het uiteindelijke resultaat hangt af van de onderhandelingen tijdens het proces. Voor de architect staat ‘architectuur’ hoog op de agenda, terwijl dit punt op de meeste andere agenda’s een stuk lager staat. Waar anderen streven naar een gebouw dat voldoet aan een programma van eisen, is dat voor een architect nog geen architectuur. Wat dat betekent voor het werk van een architect heb ik inmiddels in de praktijk ondervonden. Het budget is meestal beperkt. Je moet ontwerpen met deze wetenschap, maar je er niet door laten remmen. Het is belangrijk veel beeldbepalende elementen al in een vroeg stadium te ontwerpen. Anderen partijen (vooral je opdrachtgever) moet je enthousiast maken en overtuigen van de kwaliteit. Als ze jouw verhaal overnemen als ontwerpuitgangspunt is de kans groter dat dit bezuinigingen overleeft. Een argument als ‘mooi’ wordt vaak weersproken met ‘kan niet’ of ‘is te duur’. Met ‘kan niet’ bedoelt men vaak: ‘is niet standaard’. ‘Te duur’ is een vaag begrip als je niet weet hoeveel je te besteden hebt en wat iets kost. Zonder inzicht in techniek en kosten kun je niet weloverwogen beslissingen nemen. Dit inzicht moeten de andere partijen je geven: alles zelf uitzoeken kost veel tijd! Ik heb geleerd dat alles ten minste 1x zoveel tijd kost als verwacht. Een te krappe planning kan ten koste gaan van de kwaliteit. Je moet goed bedenken welke gegevens je nodig hebt en hoeveel tijd (x2!) nodig is om goed werk af te leveren. Tijd is vaak waardevol in onderhandelingen maar ‘haastige spoed’ is zelden goed…

63 Ten slotte is ‘passie’ voor mij een belangrijk wapen in de strijd voor architectuur. Wanneer de sfeer tijdens de onderhandelingen grimmiger dreigt te worden, kun je er als gepassioneerd architect op wijzen hoe geweldig bouwen is. Tegen ‘We willen toch allemaal een geweldig gebouw maken’ heeft meestal niemand iets in te brengen! Zo is de scheidslijn tussen onderhandelen en strijden soms vaag. Mijn devies: strijd voor architectuur, onderhandel over de manier om dit te bereiken!

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 04. Met het mes op tafel Casper Flipsen Onderhandelen: gevecht of spel? Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Onderhandelen is iets wat tijdens je studie onderbelicht blijft. Hooguit onderhandel je een keer over de beoordeling van een werkstuk of de uitslag van een tentamen. Toch is onderhandelen een fundamentele menselijke handeling, het proces dat het handelen in goederen en diensten, gunsten en verplichtingen mogelijk maakt. Onderhandelen is het protocol van het uitwisselen. Tijdens mijn werk heb ik een contractbespreking bijgewoond voor de opdracht van het ontwerpen van een sportschool. Opmerkelijk genoeg vond deze pas plaats toen er al een aantal ontwerpbesprekingen achter de rug waren. En dan alleen naar aanleiding van de, door mijn mentor luchtig geplaatste, opmerking: ‘Hebben we al een contract dan?’, toen de opdrachtgever ons verzocht het een en ander nog wat verder uit te werken. Zo doe je dat dus, op een onopvallend moment even ter zake komen. Dit vormde de start van de daadwerkelijke onderhandeling. Voorafgaand aan de bespreking legde mijn mentor uit dat elke contractonderhandeling eigenlijk anders verloopt, omdat elke persoon het anders benadert. Aangezien het hier een particuliere opdrachtgever betrof, schatte hij in dat er geen moeilijke situaties zouden ontstaan zoals dat soms het geval is bij professionele opdrachtgevers. Een andere gouden tip die hij gaf was: ‘werk vanuit de sterkte’, laat zien dat je de juiste capaciteiten in huis hebt om een project aan te kunnen, zonder arrogant te zijn.

Tijdens het gesprek stelde mijn mentor zich zeer open op en lichtte de berekening van het honorarium op basis van ervaringsgetallen toe. Hij besteedde daarbij aandacht aan het blijkbaar vaak voorkomende misverstand: ‘jullie ramen de bouwkosten gewoon lekker hoog zodat je ook lekker veel honorarium kunt vangen.’ Vervolgens gunde hij de opdrachtgever tijd om alles nog rustig te overdenken alvorens te tekenen. Dit werd duidelijk door de opdrachtgever gewaardeerd. Al met al verliep het gesprek rustig en soepel: het verwachte gevecht met harde woorden bleef uit. Door deze positieve eerste kennismaking met contractonderhandeling kijk ik hier nu een stuk minder tegen op. Onderhandelen is persoonlijk en van alledag. Onderhandelen is een spel dat ieder met zijn eigen tactiek kan spelen.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 04. Met het mes op tafel Harald Schout Wees inspirerend Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

De beste manier om te ontdekken welke capaciteiten een architect moet bezitten, is het zelfstandig uitvoeren van een project. Met het vangnet van een meekijkende mentor kom je met vallen en opstaan alle aspecten en valkuilen van het vak tegen. Het project Lange Geer 30-34 te Delft is voor mij zo’n leerproces geweest. Dit project behelst een restauratie van twee monumenten in de binnenstad van Delft tot acht appartementen met een grote diversiteit in typologie en omvang. Door mijn betrokkenheid bij het project vanaf de eerste dag, ken ik elk hoekje en gaatje van het complex, het ontwerp en de uitvoeringsaspecten. Een belangrijk voordeel hiervan is dat er een goede controle op de werkzaamheden van de aannemer mogelijk is. Ik heb ontdekt dat ik lange tijd degene ben geweest met de meeste kennis over het project en ben regelmatig op het werk geweest om uitleg te geven en afwijkingen of onduidelijkheden op te lossen, soms over de meest eenvoudige dingen. Ik heb moeten leren om de aannemer beslissingen te laten nemen en wat meer afstand te nemen in dit soort gevallen. Dankzij een goed bestek, dat onderdeel vormt van het contract, zijn duidelijke discussies te voeren

over wijzigingen die tijdens het werk ontstaan. Op voorhand moeilijk in te schatten hoeveelheden of onzichtbare werkzaamheden, zoals inboetwerk aan de gevels, zijn een punt van discussie in dit project. Zelfs de onderaannemer, die gespecialiseerd is in restauraties van de gevelmetselwerken, heeft moeite om een hoeveelheid te noemen voor deze werkzaamheden. Het bestek heeft posten in zich die als ‘handelswaar’ geruild kunnen worden tegen onverwachte extra kosten, zodat in het ideale geval met ‘gesloten beurs’ gewerkt kan worden. Ik praat in mijn onderhandelingen over extra kosten niet in hoeveelheden geld, maar in meer of mindere kwaliteit die het oplevert. Dit vergemakkelijkt de discussie. Ondanks het feit dat je in het bouwproces voortdurend alert moet blijven, is mijn belangrijkste les geweest dat je kunt zorgen voor een inspirerende situatie. Vaak worden bouwprocessen gedomineerd door een ‘ieder voor zich’-mentaliteit. Deze instelling bevordert de kwaliteit van het proces allerminst. Ik heb geleerd een houding aan te nemen in mijn projecten waarin ik inspirerend probeer te zijn naar opdrachtgever, aannemer, overheid, omwonende, bouwvakker en iedere andere belanghebbende, en tegelijkertijd sta ik voortdurend open voor alle inspirerende gedachten die deze ‘deelnemers’ over mij en het project hebben. Ik heb ontdekt dat deze houding naast veel plezier in het vak, een grote mate van succes met zich meebrengt.


64

65

Beeld: Harald Schout

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 04. Met het mes op tafel Iva König Het stollingsproces van een vloeiend ontwerp p Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

ONDERHANDELEN IS MENSENWERK De opdrachtgever van een nieuw te bouwen musicaltheater is voor dit kroonjuweel al tien jaar op zoek naar een geschikte locatie in zijn geboortestad. Samen met zijn vertrouwde huisarchitect heeft hij vele locaties onderzocht, maar helaas zonder succes. Jarenlange strubbelingen met verschillende gemeenteraden, commissies en supervisoren zijn hierbij op de koop toe genomen. Op een gegeven moment worden wij als architectenbureau benaderd om in een samenwerkingsverband met de huisarchitect een nieuw ontwerp te maken. Voor ons is deze opdracht natuurlijk een prachtige uitdaging. We beseffen tegelijkertijd dat het erg belangrijk is goede afspraken te maken over de rolverdeling in het project. Daarnaast zal er hard gewerkt moeten worden aan een sterke vertrouwensband, waarin een ieder elkaars sterke kanten leert kennen en accepteren. Tijdens de rit ontstaat een projectstructuur, waarin de stuurgroep zich laat leiden door de financiële haalbaarheid. Zij formuleert dan ook de randvoorwaarden, de budgetten en (deel)opdrachten en drukt op de rem indien nodig. In de wekelijkse ontwikkelingsvergaderingen komen de projectmanager, de architecten en de adviseurs bij elkaar. In dit proces ontstaat en groeit het gebouw. Iedereen heeft zijn eigen ambitie. Zo staan de tijdsfactor, de planning en het budget bovenaan bij de projectmanager, terwijl de ontwerpkwaliteit, de ruimtelijkheid en de functionaliteit voor de ontwerpers prioriteit hebben. Tegelijkertijd voltrekt zich het stedenbouwkundige proces, waarin de randvoorwaarden nog altijd bepaald en goedgekeurd moeten worden. Beslissend zijn vooral de momenten met de opdrachtgever, wanneer hij mee fantaseert met de ontwerpers of wanneer hij van inzicht verandert.

Aanvankelijk woonde ik als jonge architect de vergaderingen bij, luisterde wat er speelde, hield de hoofdontwerper op de hoogte en trok zonodig aan de bel. Naarmate er echter meer experts aan tafel zaten en het ontwerp concreter in de maat gezet werd, was het moeilijk om een onderbouwd weerwoord paraat te hebben. Op zulke moment werd ik geconfronteerd met een gebrek aan ervaring en was versterking noodzakelijk. Al deze flexibele randvoorwaarden, die niet chronologisch tot stand kunnen komen, vergen een grote flexibiliteit van de ontwerper. Er zijn vele afhankelijkheden, die niet gelijktijdig stollen. Alle ontwerpbeslissingen zijn een resultante van onderling communiceren, overtuigen, enthousiasmeren en menselijk onderhandelen. Hoe meer participanten hoe turbulenter het proces.


66

Beeld: Iva Kรถnig


69 Hoofdstuk:

05. IN DE STEIGERS


70

71

HOOFDSTUK: AUTEUR: BIJDRAGE: 05. IN DE STEIGERS MICK EEKHOUT DE ‘DESIGN & BUILD’-AANPAK VAN GEBOUWEN

Het spanningsveld in de bouw, tussen ontwerpen en engineeren aan de ene zijde en produceren en bouwen aan de andere, wordt veroorzaakt door de eeuwenoude splitsing tussen ontwerpen en uitvoeren. Oorspronkelijk kwam het ontwerpen voort uit het maken. De eerste bouwers deden het ontwerpen er een beetje bij. Gaandeweg heeft dat ontwerpen een eigen status gekregen. Hoe complexer de opgaven, des te duidelijker de splitsing tussen ontwerpen en uitvoeren. In de universitaire opleidingen is de kloof tussen leren ontwerpen en de praktijk van het ontwerpen (laat staan de praktijk van de bouwuitvoering) heel groot geworden. Dit wordt mijns inziens grotendeels veroorzaakt doordat de verplichte stage is afgeschaft. Het Experiment poogt voor ontwerpers een brug te slaan in de lijn van professioneel praktisch gedrag. Zelf ben ik de zoon van een aannemer. Ik verrichtte al heel wat ontwerp- en tekenwerk tijdens mijn studie. Uiteindelijk koos ik na mijn diploma voor het architectenvak. Inmiddels kende ik wel de meeste trucs van het met elkaar omgaan in de bouw. In het tweede jaar van mijn studie heb ik praktisch gewerkt bij Frei Otto in Stuttgart en bij Renzo Piano in Genua. Als de berg niet naar Mohammed komt, moet Mohammed naar de berg, zo zagen we dat vlak na de studentenrevolutie in 1969. Die tijd van pionieren in hightecharchitectuur heeft mijn studie gekleurd en eigenlijk ook mijn diepste wensen in het architectenbureau dat ik startte op 25-jarige leeftijd. Toen ik een aantal ontwerpen maakte voor tentconstructies (Floriade 1982), die niemand wilde maken voor het budget dat ik ervoor kreeg, ben ik na het ontwerpen en engineeren die tenten zelf gaan maken. Dat experimenteren bleek de oeroude maar nog steeds enige perfecte methode van werken om gewaagde en nieuwe ontwerpen te realiseren. Die ontwerpen zouden we nu ‘experimentele ontwerpen’ noemen. Veel heb ik er niet over nagedacht: gewoon begonnen en na 23 jaar is die ‘design & build’-formule nog steeds actueel als het om experimentele projecten gaat. In de wereld zijn er saillante voorbeelden bekend van ontwerpers die gingen uitvoeren (Felix Candela) en engineers die bouwden

(Gustave Eiffel, Pier Luigi Nervi). Er waren maar weinig architecten die zich totaal in het bouwproces lieten betrekken. Jan Benthem en Mels Crouwel deden het even met het bouwen van hun huis in Almere in 1982. Cepezed heeft op zijn eigen manier de bouwuitvoering ondergebracht bij een verzameling onderaannemers die direct door hen gemanaged worden en krijgt op die manier een sterke greep op de kwaliteit van het gebouw als product van het bouwproces. Mijn streven als ontwerper is om binnen Octatube 20% aan experimentele projecten uit te voeren. De overige 80% zijn duplicaten van wat ooit experimenten waren, een soort standaard geworden systeemapplicaties en -projecten uit de markt, waar we geen ontwerpervaring in mogen steken. De 80% brengt de winst waaruit de 20% verlies kunnen worden gefinancierd. De naam wordt verdiend met de experimenten, het geld met de duplicaten. Er is dus met experimenteren een efficiënt bedrijfsmatig evenwicht te bereiken. ‘Design & build’ heeft voordelen als het over bouwprojecten gaat met een overdosis aan experiment die niet uitbesteed kunnen worden. De les voor beginnende ontwerpers is: bereid de ontwerpen op een realistische wijze voor, kruip in de huid van de producenten en aannemers en kijk door hun ogen, voel de onbekendheden in het ontwerp en los die op. Pas dan komt er rust en evenwicht in het project en komt er een normale prijs, zonder allerlei ‘angst’posities in de begroting, tot stand. Als je niet diep genoeg het ontwerp uitwerkt, niet genoeg weet van de wijzen waarop elementen en componenten worden gemaakt en worden samengesteld tot bouwdelen, dan is de kans groot dat de uitvoerders in de bouw ook die onbekendheid zien. Het beslissingsproces wordt uitgeschoven met als nieuwheid een flink stuk onbekendheid en prijsopdrijving erbovenop. Als de aannemers al niet het oorspronkelijk ontwerp om zeep helpen door (gemakkelijk bouwbare maar uit ontwerpoogpunt vaak minder aantrekkelijke) alternatieven. Zo redenerend vind ik het overigens ook onbegrijpelijk dat studenten niet tijdens hun studie een semester lang in de praktijk gaan werken om de lucht van de bouwplaats van het architectenbureau opgesnoven te hebben. Met praktijkervaring studeer je anders af. In de studie-oefeningen Bouwtechnologie (nu Masters Building Technology) leren studenten werktekeningen maken van een prototype en dat prototype ook werkelijk te bouwen, dankzij een spoedcursus metaalbewerking. Na twee maanden zwoegen en zweten, passen en meten zijn er


72

73

VERVOLG DE ‘DESIGN & BUILD’-AANPAK VAN GEBOUWEN

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 05. In de steigers Bas van den Broeck Een praktijk vol leermomenten

andere studenten die begrijpen dat niets automatisch goed gaat. Een afwachtende, afschuivende houding van studenten kan leiden tot een passieve houding in de praktijk, terwijl naar mijn ervaring juist die praktijk zo boeiend is en kan stimuleren om een ontwerp op een andere wijze te materialiseren. Met materiaal bouw je. Met details zet je je eigen stempel op een ontwerp. Met jezelf goed organiseren krijg je voor elkaar wat je voor ogen hebt en hoef je niet op anderen te wachten. Proactief ontwerpen is vooruitzien naar de uitvoeringsfase. Zeker nu ontwerpen abstracter worden, is het zaak de gewenste materialen voor te proeven, op elkaar te leggen en op elkaar te detailleren tot een verrassende materialisering, die minstens even verrassend is als het ontwerpconcept.

Het besluit om direct na het afstuderen een bureau te starten, was voor ons een sprong in het diepe. Door twee jaar Experiment en de actieve begeleiding van onze mentor hebben wij deze sprong niet alleen hoeven wagen. Dit heeft ons veel bagage gegeven om de valkuilen van ons vak te omzeilen.

Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

De inkt op mijn diploma was nog nauwelijks droog toen ik samen met twee medestudenten een architectenbureau oprichtte. De voorwaarden waren uitstekend. Wij hadden een gratis atelier, een grote verbouwing in het verschiet en we mochten ons als experiment binnen het Experiment aansluiten. Na de eerste grote verbouwing kwam al snel een volgende verbouwing. Al bestond onze praktijkervaring slechts uit kortstondige stages, we namen vol zelfvertrouwen projecten aan, nog niet wetend wat ons te wachten stond. Onze eerste verbouwing, van een monumentaal pand in Amsterdam, leerde ons al in een vroeg stadium belangrijke lessen. Zo bleek het schetsontwerp bij nader inzien helemaal niet binnen het bestaande pand te passen omdat de originele tekeningen, die wij gebruikten als onderlegger, afwijkingen hadden van één tot anderhalve meter. Ook de constructieve opzet van het pand was ons bij bestudering van de tekeningen een raadsel. Een aantal proefboringen in het plafond, op zoek naar de overspanningsrichting van de balken, en het advies van een aannemer brachten ons uiteindelijk inzicht in de constructieve opzet. Sindsdien vertrouwen wij nooit op originele tekeningen maar bestuderen een pand grondig alvorens aan te vangen met de ontwerpwerkzaamheden. Bij een andere verbouwing te Amsterdam bestond een deel van de opgave uit het ontwerpen van een keukenblok. De opdrachtgever was bijzonder enthousiast over het ontwerp. De reeds ingehuurde aannemer nam, tegen ons advies in, de uitvoering op zich. Zelfs met een gedetailleerde technische omschrijving en daarbijbehorende details was het resultaat teleurstellend. Helaas waren wij toen nog niet volhardend genoeg om de opdrachtgever te overtuigen samen te werken met een gespecialiseerde timmerman.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 05. In de steigers Jeroen Verdonschot Good guy, bad guy Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Hoe overtuig je, in een van je eerste bouwprojecten, een uitvoerder om een lekdorpel tot twee keer toe aan te passen zonder zelf in aanraking te komen met zijn hamer? Als beginnend architect ben je voortdurend op zoek naar de balans tussen het afdwingen van kwaliteit enerzijds en het behouden van een goede relatie met de uitvoerder/het bouwteam anderzijds. Zowel tijdens vergaderingen als op de bouwplaats wordt er van je verwacht dat je de autoriteit hebt om beslissingen te nemen en problemen in het werk ter plaatse op te lossen. Voor een beginnend architect, die praktijkervaring mist, is dit echter verre van vanzelfsprekend. Je mist het overzicht tijdens vergaderingen en op de bouwplaats, waardoor je gemakkelijk iets over het hoofd ziet wat in een latere fase een onoplosbaar probleem kan vormen. Ik heb geleerd dat het belangrijk is om degene waarmee je samenwerkt enthousiast te maken voor je standpunten en te betrekken in jouw problemen. Ik heb gemerkt dat wanneer je de architectonische uitgangspunten inhoudelijk uitlegt of benadrukt wat het belang is van een bepaald detail, de bouwers er met meer gevoel en betrokkenheid aan werken en minder zwaar tillen aan kritiek. Ik heb mijn bezoeken aan de bouwplaats ervaren als een continu schakelen tussen the good and the bad guy. Het is geen kunst om dingen in het werk af te keuren en ruzie te maken in vergaderingen. Het is wel moeilijk om dit op het juiste moment en met de juiste toon te doen. Zodat je bij het volgende punt op de agenda nog steeds kwaliteit kunt afdwingen. Ik denk dat je dit het beste bereikt door, zoals altijd, jezelf te blijven. Je moet je realiseren dat je minder weet dan degene waarmee je samenwerkt,


74 Vervolg: Good guy, bad guy op vrijwel alle gebieden. Wat dus essentieel voor je geloofwaardigheid is, is dat je je nooit slimmer voordoet dan dat je bent. Je moet je blijven realiseren dat wanneer je onredelijk bent en dingen verlangt die onmogelijk zijn, of zaken afkeurt die redelijkerwijs niet beter gemaakt hadden kunnen worden, je je credits verspeelt. Dat is dodelijk, omdat je deze sneller verliest dan je ze kunt verdienen. Op de steigers staan en zien hoe je ideeën werkelijkheid worden is fascinerend, maar het blijft balanceren.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 05. In de steigers Ralph Willemsen Van plint tot kleurmonsters Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Samen met mijn collega, tekenaar-projectleider, gaan we naar een bouwvergadering in Doetinchem. Een woning waar ik samen met mijn mentor aan gewerkt heb, bevindt zich nu in de uitvoeringsfase en er moeten knopen doorgehakt worden. Ik heb nog nooit een bouwvergadering meegemaakt. Vandaag sta ik er alleen voor. Een hele reeks vragen die de aannemer heeft opgespaard, passeert in razend tempo de revue: Waar moet de sensor van de cv-installatie komen? Welke van de zes opgezette kleurmonsters voor de voordeur is de juiste? Moeten de plinten in het atelier transparant gelakt worden of krijgen ze een kleur? De vragen houden maar aan en keer op keer is er die confrontatie met allerlei zaken die tijdens de opleiding aan de TU geen rol van betekenis speelden, maar nu juist essentieel zijn om de kwaliteit van het gebouw te waarborgen. De aannemer wacht op antwoorden. Hij moet snel verder om het project voor de geplande opleveringsdatum afgerond te hebben. De lijst met vragen wordt puntsgewijs nagelopen. Zo moet de sensor aan de noordgevel gemonteerd worden, maar deze moet natuurlijk wel in de kleur van de muur geschilderd zijn. De kleur van de voordeur blijkt een stukje lastiger. Van de zes opgezette monsters komt er niet één in de buurt van de gewenste kleur. Ze zijn of te licht, of te rood of te bruin. De schilder,

75 die alleen voor de kleurmonsters de bouwkeet bezoekt, kijkt behoorlijk teleurgesteld, maar is het eigenlijk wel met me eens. Afgesproken wordt dat hij nieuwe monsters opzet, die ik enkele dagen later opnieuw zal beoordelen. En dan nog die plinten in het atelier. Welke architect wil er eigenlijk plinten? Er valt niet aan te ontkomen, want een atelier moet je wel schoon kunnen maken. Daarover is iedereen het eens. Ik stel voor om in de houten pui een plint op te nemen ter hoogte van de vloer en in het vlak van de pui. Deze moet dan in dezelfde kleur gelakt worden als de rest van de pui. Zo lijkt het van de binnenzijde net alsof hier een dorpel zit. De aannemer is stomverbaasd: een latje ervoor is toch veel gemakkelijker? Zelf heeft hij thuis ook gewoon plinten en die hebben hem nooit geïrriteerd. Waarom moet het nu dan zo moeilijk? Omdat meneer de architect het geen vertoning vindt? Precies! Na uitvoerig uitgelegd te hebben dat mijn idee esthetisch beter is, begint de aannemer langzaam aan het idee te wennen, om uiteindelijk toe te geven. Het in de hand houden van het ontwerp tot op detailniveau is iets wat alleen maar in de praktijk is te leren. Het gaat niet alleen om bouwtechniek of esthetica, maar ook om assertiviteit, doorzettingsvermogen en een beetje lef. Hiervoor bestaat geen andere leerschool, want op de werkvloer leer je pas wat er allemaal bij komt kijken om een gebouw gerealiseerd te krijgen zoals jij dat wilt.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 05. In de steigers Rozemarijn de Jong Van papier tot steen in bouwteamverband

uitgeefbare voortuinen), bleef het moeilijk om volledig grip te krijgen op het ontwerp. Beslissingen werden daarom uitgesteld en er bleef constant een ‘schaduw’plan aanwezig. Veel energie werd hierdoor niet effectief aangewend. In de loop van het proces werd het aantal mogelijkheden kleiner en begon het plan zijn uiteindelijke vorm aan te nemen. Na ca. 24 maanden was het definitief ontwerp gereed.

Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Het begon allemaal zo mooi: op basis van een goed voorstel kreeg ons bureau de opdracht voor vijftig woningen met parkeergarage in een groene omgeving. Er lag een strak schema: in zeven maanden het definitief ontwerp (DO) met dito budget. Vol enthousiasme werden diverse typologieën onderzocht om wonen, parkeren en groen zo optimaal mogelijk te combineren, de oplossing leek nabij. De realiteit is echter weerbarstiger. Het stedenbouwkundig programma van eisen (SPvE) bleek niet te kloppen: van de voorgestelde parkeermodellen zou de economisch meest gunstige ten koste gaan van een aantal monumentale bomen. Deze waren echter in het SPvE niet als zodanig erkend. De bomen zijn bovendien van een dusdanige omvang, dat het handhaven van de huidige rooilijn, voorgeschreven in het SPvE, niet realistisch zou zijn in verband met de daglichttoetreding. Verder bleken de kabels en leidingen al voor de rooilijn te liggen, waardoor de voortuinen die het stedenbouwkundig model kende veel extra kosten met zich mee zouden brengen en dus ook ter discussie kwamen te staan. Ook meende de makelaar dat de woontypologieën niet aansloten bij de Haagse woonwensen en de aannemer, vanaf de zijlijn aanwezig, vond dat het ook allemaal wel wat minder kon. De uitgangspunten moesten dus worden aangepast. Veel overleg en diverse studies verder lag er dan toch een voorlopig ontwerp (VO) waar de verschillende partijen zich op hoofdlijnen in konden vinden. We waren zestien maanden verder, maar het werk kon nu écht beginnen. Om het budget, bouwsysteem en ontwerp zo goed mogelijk op elkaar af te kunnen stemmen, met als doel in een kort tijdsbestek te kunnen starten met de bouw, had de opdrachtgever bij de start gekozen voor werken in bouwteamverband. De aannemer zou een actievere rol gaan spelen. Doordat er nog steeds onzekerheden waren met betrekking tot o.a. de hoeveelheid parkeerplaatsen en de positie van de uitgiftegrens (wel of geen

Het punt naderde dat de opdrachtgever en de aannemer tot een prijsovereenkomst moesten komen, dit moest zijn weerslag vinden in het bestek. Hoewel wij aanstuurden op het laten maken van een eigen (controle)calculatie, wilde de opdrachtgever alleen op basis van globale meer- en minderkosten ten opzichte van de eerdere prijsafspraak tot een overeenkomst komen. In de begroting van de aannemer kregen wij geen inzicht. De voorgestelde bezuinigingen waren voor ons fragmentarisch, niet te plaatsen in het geheel. Wij namen daarom het standpunt in dat wij hier niet op in konden gaan. Dit leverde zeer gespannen bouwteamvergaderingen op, terwijl het project steeds meer onder tijdsdruk kwam te staan. Daarom werd besloten om zo spoedig mogelijk met de verkoop te starten, terwijl de bestekfase en de prijsvorming nog niet waren afgerond. Zo gezegd, zo gedaan. Tien maanden later was het bestek klaar, waren de woningen voor 60% verkocht en lag er een prijsovereenkomst tussen opdrachtgever en aannemer. De uitvoering kon beginnen. Vanaf dat moment veranderde de sfeer tijdens de vergaderingen volledig. Het gevoel van hakken-in-hetzand werd omgezet in constructief overleg. Op dit moment is de bouw in volle gang. Met opgewonden spanning volg ik de vorderingen. De niet-gerealiseerde bezuinigingen worden gematerialiseerd. Dát voelt goed, aan de andere kant is er een ontevreden gevoel over het proces. Dit is niet de manier waarop een project tot stand zou moeten komen. Te veel energie gaat verloren in strijd: voor een deel onontkoombaar, voor een deel te ondervangen.


76 Beeld: Bijeenkomst Bouwmethodiek versus Budget, Bureau Cepezed, Delft

77


79 Hoofdstuk:

06. KNOKKEN VOOR JE VAK


80

81

HOOFDSTUK: AUTEUR: BIJDRAGE: 06. KNOKKEN VOOR JE VAK BJARNE MASTENBROEK KNOKKEN VOOR JE VAK, OMDAT NEDERLAND VEEL TE MOOI IS

De afgelopen jaren is de kwaliteit van de Nederlandse woningbouw zienderogen achteruitgegaan. Grondkosten rijzen de pan uit, opdrachtgevers opereren slechts vanuit winstbejag, er wordt te veel op te kleine kavels gebouwd. Eenheidsworst is het gevolg. We hebben een betere planologie nodig, het is zielloos wat er nu met woningbouw gebeurt. Bijna niemand heeft het lef om zijn kop uit te steken. We moeten ons nu afvragen: gaan we ervoor of niet? Als we niets doen dan volgt de stedenbouw in het landschap de weg van de minste weerstand. Commerciële opdrachtgevers hebben de macht en dicteren nu de inrichting van ons land. Bij kleine landelijke gemeenten is de stedenbouwkundige afdeling vaak wegbezuinigd, waardoor er geen controle meer is. Inpassingen in steden gaan wel zorgvuldig, maar juist in het open landschap gaat het mis. Hier wordt het Vinex-tapijt uitgerold. Je kunt echter niets verstoppen in Nederland. We hebben blijkbaar geen goed alternatief om in het landschap te bouwen, terwijl het landschap zelf wel mogelijkheden geeft voor verdichting. Er zijn veel gebouwtypen die prima omgebouwd kunnen worden. We moeten als overheid, stedenbouwkundigen en architecten berekenen wat de beste manier is om dit land in groten getale te bewonen. Onze Hollandse technische benadering kan hierin een prima instrument zijn. Als we doorgaan met de Vinex-strategie is het Groene Hart straks een grote huizenzee, waarin je 50 km moet rijden voor je eraan kunt ontsnappen. We moeten als architecten bewijzen dat dit geen goede manier is. We moeten geen Vinex meer willen. Over de negatieve bijeffecten van Vinex wordt nauwelijks gesproken, maar die zijn er wel: het dichtslibben van het landschap, de files en luchtvervuiling, het gebrek aan voorzieningen waardoor de Vinex op de stad moet parasiteren met een toename van mobiliteit tot gevolg. Dit staat lijnrecht op de oorspronkelijke doelstelling van Vinex om een compacte stad te maken. Deze bijeffecten moeten onder de aandacht worden gebracht en opgelost worden met een goede stedenbouw. Tegelijkertijd moeten we de positieve effecten van het verdichten benadrukken. Om het open landschap te beschermen zouden

grondprijzen in het landelijk gebied en Vinex-gebieden omhoog moeten, en in de stad omlaag. Hiermee valt de Nederlandse markt heel goed te sturen. Woningbouwvraagstukken van grote omvang moet je van bovenaf organiseren, anders gaat het niet. Hierin is een taak voor de overheid weggelegd. De overheid zou zich niet gek moeten laten maken door commerciële opdrachtgevers, maar zelf op ruimtelijke kwaliteit moeten sturen. Ik geloof er niet in dat de Vinex-woning het enige is wat de gemiddelde Nederlander als woonmilieu voor ogen heeft. Hierin schuilt juist een opgave voor architecten: we moeten met zijn allen appartementen maken die sexyer en aanlokkelijker zijn, waardoor nieuwe stedelijke culturen kunnen ontstaan. Het lijkt wel alsof niemand zich er wat van aantrekt dat Nederland zo verkwanseld wordt. Ik als architect weiger om me hierbij neer te leggen. We moeten af van het seriematig bouwen, het is een doodlopende straat. De eenvormigheid die hier het gevolg van is, wordt niet gewaardeerd. Bovendien leidt het tot een schaalgrootte die vervolgens weer moet worden verdoezeld. Jonge architecten zouden als collectief ook een grens kunnen stellen aan deze ontwikkelingen: tot hier en niet verder. Architectuur zou weer sturend moeten worden, meer al tijdens het proces moeten worden ingezet. Als architect moeten we blijven knokken voor ons vak, zodat we weer kunnen doen waarmee we groot zijn geworden: het maken van goede Nederlandse architectuur.


82 Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 06. Knokken voor je vak Bianca Luiten Het evenwicht tussen knokken en luisteren

83 (inclusief de gemeente). De eigenwijze betweter uithangen heeft geen zin. Hoe krijg je het wel voor elkaar? Hoe zorg je dat je droom werkelijkheid wordt? Dat is een hele kunst en die kunst kan je afkijken van anderen!

Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Ontwerpen is niet alleen schetsen en voldoen aan de eisen, maar ook praten als Brugman. Het is zoeken naar het evenwicht tussen ‘knokken voor je dromen’ en ‘luisteren naar alle partijen’. In de studie kan alles, maar in de praktijk is dat niet het geval. Het blijft verbazingwekkend hoeveel partijen er meedenken en -praten in een ontwerpproces. Wie moet je tevreden houden en wanneer moet je met je vuist op tafel slaan? In goed overleg met al deze partijen wordt het ontwerp tot een beter resultaat gebracht. Beter dan dat je alleen achter je tekentafel zit en blijft zitten. Let wel, slechts door goed overleg. Het ontwerp komt op losse schroeven te staan als je steeds domweg meegaat met de adviezen van de hardst roepende partij. Als architect moet je alle adviezen wegen en blijven afvragen hoe belangrijk ze zijn. Om een voorbeeld te geven: in de entree van een flat wilden wij de trap omleggen, door een constructieve wand heen, de bestaande installatieruimte in. Al in de schetsfase werd geroepen door de installateur en constructeur dat dit absoluut geen goed idee was. Ook collega’s zeiden dat dit niet de goede weg was, omdat vele problemen werden voorzien. De opdrachtgever en de bewoners waren wel enthousiast. Wat doe je dan als net beginnende architect? Ga je de genoemde hindernissen uit de weg of ga je de strijd aan? Je adviseurs zullen het wel weten, toch? Het omzetten van de trap leek uiteindelijk echt het beste voor de ruimte en de wensen van de bewoners. We zijn gaan knokken en het is gelukt!

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 06. Knokken voor je vak Naud Schroeder Vechten voor je ontwerp Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

In de afgelopen jaren is tijdens mijn rol als projectleider gebleken hoezeer je moet vechten om een ontwerp overeind te houden. Het beargumenteren van puur esthetische beslis-singen is voor een architect altijd lastig. Weliswaar zijn wij getraind dergelijke discussies te voeren, maar dit is gedurende de opleiding voornamelijk met vakgenoten, die reeds feeling voor het onderwerp hebben. Voor niet-architecten weegt het kostenaspect als argument vaak zwaarder dan esthetiek. Zo is het voor een opdrachtgever makkelijk te zeggen dat er een goedkopere oplossing gezocht moet worden, ongeacht de esthetische gevolgen.

Daarnaast is het een belangrijke vraag welke partijen je tevreden moet houden. Je opdrachtgever natuurlijk, maar ook de gemeente? Zij zijn de controlerende partij. Zij zeggen ja of nee. Je kan hun adviezen in de wind slaan, maar als je ze betrekt bij de plannen en ze als gesprekspartner ziet, kom je veel verder. Maar je moet als jonge architect wel leren bij wie je wanneer moet zijn. Dat scheelt veel tijd en energie.

Een ander probleem bij het gevecht voor het ontwerp ligt in de projectstructuur. Veel bouwplannen worden in bouwteams ontwikkeld, waarbij de aannemer vroegtijdig in het project wordt betrokken. In theorie is dit een goed idee. Er staat echter nog niet vast dat hij de opdracht krijgt en hoe ingewikkeld de opgave precies wordt (het ontwerp is immers nog niet uitgekristalliseerd). Resultaat zijn frustrerende bouwteamvergaderingen waarin de aannemer alleen naar de kosten kijkt, zich niet inleeft in het project, en eigenlijk (zelfs wat betreft begroten) zo min mogelijk werk in de eerste fase steekt. Ik heb in bouwteamvergaderingen gezeten waarbij elke toenadering van mijn zijde naar de aannemer met betrekking tot bezuinigingen beantwoord werd met een wazige blik. Er werd niet meegedacht. De vermeende winst door het vroegtijdig inschakelen van een aannemer is juist een verlies. In plaats van samen een mooi en goed uitvoerbaar gebouw te ontwikkelen, is er van het begin af aan een frustrerende politieke of zelfs vechtersmentaliteit.

Als architect moet je knokken voor je vak en gebruikmaken van de kennis van alle andere partijen

Een architect moet zich de kostenstructuren van het bouwproces en de kosten van een gebouw eigen

Beelden: Bianca Luiten


84 Beeld: Naud Schroeder

85

Vervolg: Vechten voor je ontwerp maken. Eigenlijk zou elk bureau een eigen kostendeskundige moeten hebben. De discussie kan nog beter gevoerd worden als er meer inzicht is in de economische effecten van esthetische beslissingen. Een opdrachtgever zei in een discussie over een toe te passen, hoogwaardig (en dus ook duur) materiaal tegen mij: ‘Dat interesseert de koper toch niets’. Wat een behoorlijk demotiverend antwoord is. Ik, en met mij veel architecten, zijn er van overtuigd dat een esthetisch kloppend gebouw ook economische voordelen heeft. Mits goed aan de man gebracht (door middel van goede visuele en schriftelijke informatie), zullen consumenten de esthetische aspecten kunnen waarderen, ook in harde euro’s. De moeilijkste keuze voor de consument is de verhouding tussen ruimtelijke kwaliteit en vierkante meters. De meerwaarde van een vide, met als gevolg verlies in meters, is voor de consument niet in te schatten. Er zal onderzoek moeten komen naar de effecten op de marktwaarde van esthetische beslissingen en de wijze van presenteren door de verkopende partij. Dit kan architect en opdrachtgever helpen bij het op waarde schatten van een ontwerp. Architecten moeten helaas te veel een gevecht voeren om een ontwerp overeind te houden, terwijl men door middel van duidelijke argumenten tot zaken zou moeten kunnen komen.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 06. Knokken voor je vak Tanja Wendt Schaal 1:1 Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Het ontwerp is gemaakt, het bestek geschreven, de aanbesteding geweest: na tien maanden van voorbereiding is het tijd om het bedachte daadwerkelijk uit te voeren. Opeens blijkt dat specifieke materiaal niet meer leverbaar, verhoogt dat uitstekende kozijn volgens de opdrachtgever de kans op lekkages en ligt die enorme ligger van vijfentwintig meter lengte op hoofdpijnhoogte: een jonge architect wordt geconfronteerd met de praktijk. In de wijk Kloosterveen in Assen wordt momenteel naar mijn ontwerp een tweetal scholen in combinatie met een sportzaal gebouwd. Belangrijkste voorwaarde

voor het verkrijgen van de opdracht, in januari 2004, was de harde eis dat het complex in oktober 2005 opgeleverd moest worden. In korte tijd is er intensief overleg gevoerd met de opdrachtgevers en directeuren van beide scholen, met de adviseurs voor installaties en constructies, de welstandscommissie, et cetera. De aanbesteding vond plaats in november 2004. Nu er gebouwd wordt, is vanuit ons bureau een opzichter aanwezig. Van hem hoor ik wat er op de bouw speelt. Minimaal eens per maand ben ik zelf aanwezig. Bij een strakke planning blijkt een goede communicatie meer dan noodzakelijk. Ik vind het opvallend dat het bestek als communicatiemiddel door de aannemer, de installateur en zelfs de opzichter verwaarloosd wordt. Terwijl omschreven is hoe er gebouwd moet worden, wordt naar eigen inzicht een praktische oplossing bedacht. Concreet was dat het geval bij de aanleg van kabelgoten. In de nota van inlichtingen was omschreven dat alle leidingen uit het zicht aangebracht moesten worden. De installateur vond echter dat hij te weinig ruimte kreeg boven het plafond en heeft deze eis genegeerd. De verschijningsvorm van het gebouw wordt door deze beslissing negatief beïnvloed. Achteraf moest de afweging gemaakt worden wat zwaarder weegt: het belang van uitvoering volgens bestek of dat van de planning. In dit geval was dat, helaas, de planning. In de afweging speelde mee dat de leidingen al getrokken waren. Tijdens de uitvoering wordt ook duidelijk dat in de bouwvoorbereiding niet alles omschreven en getekend is. Een extra controleronde op de tekenkamer had een aantal problemen op de bouwplaats kunnen voorkomen. Niet alle: de eerdergenoemde ligger is uitgewerkt door een fabrikant, gecontroleerd en goedgekeurd. Het hoogste punt ervan was echter op de verkeerde plek getekend. De ligger is op de bouw aangepast zodat het meerwerk minimaal was en de planning gehandhaafd kon worden. Een ontwerp dat uitgevoerd wordt, heeft consequenties voor minimaal veertig jaar. Van die verantwoordelijkheid kan je ‘wakker liggen’. Maar dat weegt niet op tegen de geweldige ervaring van bouwen!


87 Hoofdstuk:

07. JONG GELEERD, OUD GEDAAN


88

89

HOOFDSTUK: AUTEUR: 07. JONG GELEERD, OUD GEDAAN HENK DÖLL

MEESTER-GEZEL

In de voorbereidende discussies over beroepservaring en het Experiment werd regelmatig gerefereerd aan de klassieke verhouding ‘meester-gezel’. Dit nostalgisch aandoend begrip drukt echter op geen enkele wijze de huidige verhouding tussen de jonge professional en de ervaren beroepsbeoefenaar uit. Daar waar in een ver verleden de gezel van jongs af aan werd begeleid en gevormd door de meester, heeft vandaag de dag de jonge architect ruim twintig jaar scholing en opleiding achter de rug voordat hij of zij op een bureau de eerste stappen in de beroepspraktijk zet. Bovendien gaat het in de meestergezelverhouding vooral om het volgen van de meester en het reproduceren van zijn stijl, met als doel hem te zijner tijd te overtreffen. Bij de benadering van de moderne professional staan vandaag de dag eigen initiatief, verantwoordelijkheidsgevoel en (persoonlijke) talentontwikkeling centraal.

Dit is een verschil in vergelijking met veel andere landen, waar de verscheidenheid aan opleidingen groter is (vaak academischer) en de theoretische en conceptuele kant van het vak meer benadrukt wordt. Tegelijkertijd zijn jonge architecten in die landen vaardiger in het ‘traditionele handwerk’. OPLEIDING

Hoe doceer je architectuur voor de toekomstige praktijk, hoe leer je ontwerpen? In het architectuuronderwijs is niet zozeer sprake van basiskennis (‘Grundlagen’). Het is niet een louter theoretisch beroep. Creativiteit is een sleutelwoord. Dat wil zeggen dat ‘learning by doing’ in een architectuurstudie essentieel is. De architectuurstudent wordt niet op schoolse wijze kennis bijgebracht, maar hij moet zich door zelfstudie ontwikkelen. Architectuurstudenten leren op verschillende abstractieniveaus te denken en ontwikkelen methoden en vaardigheden om tussen verschillende abstractieniveaus te switchen (het belangrijkste kenmerk van het architectenberoep, zeker in vergelijking met andere disciplines!). Bij het ontwerpen gaat het er tenslotte om hoe de persoonlijke fascinatie van de architect effectief wordt ingezet. PRAKTIJK

PRAKTIJKERVARING

Hoe doet de jonge architect zo snel mogelijk praktijkervaring op? Hoe wordt zijn theoretische kennis afgestemd op de eisen die de complexe praktijkuitoefening stelt? Kortom, hoe wordt je een goede architect? De wijze waarop de jonge architect in de eerste jaren na de studie wordt begeleid (gecoacht) is bepalend voor zijn verdere beroepsuitoefening. In Nederland is het gebruikelijk dat getalenteerde ontwerpers in de beroepspraktijk terechtkomen. In een enkel geval door een eigen praktijk te starten, meestal door bij een bureau te gaan werken, daar ervaring op te doen en vervolgens door te groeien. Dat kan in Nederland ook goed, eenvoudig omdat er over het algemeen voldoende werk is. De technische achtergrond van de opleidingen (de TU’s en de Academies, de laatste met een technische vooropleiding en een zware praktijkcomponent in de studie) is kenmerkend voor de Nederlandse situatie. Dit leidt ertoe dat architecten in Nederland typische probleemoplossers zijn en een vrij praktische en pragmatische inslag hebben. Desalniettemin is bij de TU’s de oriëntatie op de ontwerppraktijk beperkt en de bereidheid van afgestudeerden om zich met praktische en uitvoerend werk bezig te houden, gering.

Daar waar architecten in de opleiding vooral leren objectmatig te denken, moet in de praktijk de context en de houding ten opzichte van de maatschappij en het vak centraal staan. Naast creativiteit worden professionaliteit en een communicatieve houding verwacht. Het inleven in een ontwerpopgave (zowel maatschappelijk, als programmatisch), de aandacht voor de rol en positie van de architect in het ontwerp- en bouwproces, de communicatie in dat proces, de omgang en respect ten opzichte van andere partijen, het bevragen van opdrachtgevers en gebruikers en de houding hoe creatief met regelgeving en bouwtraditie om te gaan, zijn cruciale eigenschappen die een jonge architect zich eigen moet maken. Daarnaast moet ervaring worden opgedaan met het switchen tussen abstractieniveaus en last but not least: het leren beheersen van het metier, de vakmatige aspecten van het architectenberoep. In de eerste jaren van de praktijkuitoefening moet persoonlijke begeleiding van jonge beroepsbeoefenaren op al deze aspecten een veel belangrijker rol spelen. Dit betekent dat


90

91

VERVOLG: JONG GELEERD, OUD GEDAAN

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 07 Jong geleerd, oud gedaan 07. David Schilleman De slimme wissel

architectenbureaus een structuur moeten hebben waarbij het begeleiden gedurende langere tijd door ervaren architecten vanzelfsprekend is. Het betekent ook het opstellen van een individueel leertraject, in de eerste jaren vooral gericht op het doorlopen van alle fases van het ontwerp- en bouwproces (van ontwerp t/m uitvoering) en aandacht voor sociale vaardigheden (werken in teamverband, communicatie, etc.). In dit leertraject moet gelegenheid zijn om opgedane ervaringen terug te koppelen en persoonlijke vaardigheden verder te ontwikkelen, binnen de bureaus, maar ook in het kader van het Experiment. Met de kwaliteit van die persoonlijke coaching kunnen bureaus zich ten opzichte van elkaar profileren. Wie z’n zaakjes het best voor elkaar heeft en dat weet uit te dragen, krijgt de beste architecten. En de jonge architecten krijgen het inzicht en vertrouwen in hun capaciteiten in de eerste jaren van hun beroepsuitoefening!

Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Soms gaan dingen niet zoals ze gaan. Twee jaar geleden werd ik door het bureau waar ik destijds werkte voorgedragen voor deelname aan het Experiment, en werd mij een mentor toegewezen. Al snel bleek dat er weinig interesse bestond invulling aan het programma van het Experiment te geven. Er ontstond wederzijds een heel verschillend verwachtingspatroon. Het bureau had bepaalde opvattingen met betrekking tot het werk en de manier om daarmee om te gaan. Het bijzondere van het Experiment is het meester-gezelsysteem en dit werd niet voldoende in de praktijk gebracht. Mijn situatie was niet meer dan een standaard dienstverband. Naarmate de misvattingen voortduurden, was men steeds minder gemotiveerd om hieraan vorm te geven. Op een gegeven moment had ik zo vaak en zoveel gevraagd, en zoveel punten van het Experiment aan de orde gesteld zonder dat daar gehoor aan werd gegeven, dat ik langzamerhand aan mezelf begon te twijfelen. Tegelijkertijd was het architectenbureau ook steeds minder tevreden met mijn prestaties en dit bevorderde de ambitie van het bureau meer aandacht aan het Experiment te besteden natuurlijk ook niet. Het resultaat was dat mijn tweede halfjaar contract niet verlengd werd en ik werkloos werd. Mijn negatieve ervaringen en mijn langzaam opgedoken twijfels waren geen hulp tijdens het solliciteren voor een nieuwe baan. Maar... door op het juiste moment de juiste brief en portfolio te sturen kwam ik in de sollicitatieprocedure van Atelier PRO terecht, waar ik nu weer gelukkig en gemotiveerd aan de slag ben. Mijn conclusie is dat een ‘Experiment’ alleen kans op succes heeft als motivatie en interesse bij zowel de jonge architect als zijn mentoren aanwezig zijn. Als er verschillende intenties zijn om aan een project als het Experiment deel te nemen, kan het gebeuren dat het doel van het project geen rol meer speelt. Voor een vervolg van het Experiment zou ik, om slechte ervaringen te voorkomen, zowel de jonge architecten als de mentoren toetsen op hun motivatie en intentie om mee te doen. Mijn ervaringen tijdens de twee jaar leerden mij dat niet alleen de inhoud van het werk je motiveert.

Het gaat ook om de kwaliteit van de samenwerking, die prikkelt de ambitie om nieuwe dingen te leren en te groeien in het vak. Door duidelijke en leerzame communicatie en door sociale vaardigheiden kom je als jonge architect veel verder. Het is belangrijk om bureaus bij het Experiment te betrekken die aan bovenstaande toets kunnen voldoen. Tussen de twee mentoren waar ik mee te maken heb (gehad) was een groot verschil in motivatie om vorm en inhoud te geven aan het meester-gezelsysteem. Tussen mijn huidige collega’s ontstaat door inzet en interesse van bureauzijde een goede werksfeer en tevredenheid. Tevens verhoogt het ook de productiviteit en de identificatie met het bureau. Dit geeft de juiste voedingsbodem om als jonge architect verder te komen.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 07 Jong geleerd, oud gedaan 07. Frank Pieper Netwerken is van levensbelang Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Oké, je hebt een opdracht binnengehaald, deze uitgevoerd en op tijd afgerond. En dan? Het is belangrijk om contact met je klanten te blijven onderhouden en actief andere manieren te zoeken om contacten te krijgen en te houden, ofwel het zakelijke netwerk. Het Experiment heeft een overvloed aan contacten opgeleverd. De ene keer zat de zaal vol bekende architecten, de andere keer gaf een bouwspecialist zijn gouden tips weg en daarnaast was er altijd onze eigen groep ‘jonge architecten’. Een van onze eerste ontmoetingen binnen het Experiment was met Maarten Schmitt, de stadsbouwmeester van de gemeente Den Haag. Het was een enthousiaste ontmoeting, waarbij hij ons uiteenzette hoe de juiste mensen binnen de gemeente te leren kennen. Deze kennismaking verlaagde de drempel aanzienlijk om actiever te gaan netwerken. Opvallend was de bereidwillige en positieve medewerking tijdens dit soort gesprekken. Met wie je ook sprak, iedereen was enthousiast. Ook onze deelnemersgroep van jonge architecten was een goed netwerk, al zou je dat in eerste instantie misschien niet zeggen: het had meer weg van een


92 Vervolg: Netwerken is van levensbelang gezellige groep vrienden. Naast het reguliere programma werden er al snel ‘illegale’ bijeenkomsten georganiseerd waarbij we telkens bij een ander bureau op bezoek gingen. Dit kijken in elkaars keuken maakte duidelijk dat alle bureaus hun eigen unieke werkwijze hebben en was daardoor erg leerzaam. Ook de excursies waren erg succesvol, zoals die naar het Ruhrgebied langs de oude industriële monumenten van dit dichtbevolkte stukje Duitsland. Deze sociale activiteiten leverden soms ook concreet resultaat op. Zo heeft de één een nieuwe werkgever gevonden en de ander een leuke opdracht vergaard. Het Experiment is naast een geslaagde poging om wat dieper en verder te mogen kijken in de architectenwereld, ook een goede opstap naar een klein eerste netwerk. Dit helpt om van ons allen succesvolle architecten te maken. Kortom, het is van levensbelang voor een jong architectenbureau een goed netwerk op te bouwen om zo je toekomst te kunnen verzekeren.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 07 Jong geleerd, oud gedaan 07. Tom Wauben Katalyse Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Als jonge architect, vers afgestudeerd aan de TU en ingeschreven in het architectenregister, werd het me al snel duidelijk dat het niet mogelijk was zelfstandig een ontwerp te maken dat zonder meer gerealiseerd kon worden. Vooral aspecten voor en na het conceptontwerp waren tijdens de studie onvoldoende aan de orde geweest. Het Experiment bood een duidelijk kader om deze kloof tussen opleiding en beroepspraktijk versneld te overbruggen. Als jonge architect binnen een toekomstig eigen architectenbureau waren er voldoende mogelijkheden een invulling te geven aan deze ‘praktijkopleiding’. Samen met mijn mentor, een projectarchitect met meer dan twintig jaar ervaring, werden per half jaar specifieke werkzaamheden geselecteerd in de kennisgebieden en procesfasen waar mijn ervaring nog onvoldoende was. Daarnaast

93 werd besloten om enkele projecten van begin tot eind te volgen. Direct na de start van het Experiment deed zich onder andere de mogelijkheid voor om zelfstandig deel te nemen aan een besloten prijsvraag voor een woon-zorgcomplex. Het ontwerp kwam als winnaar uit de bus en wordt in 2007 gerealiseerd. Begin 2004 kwam een tijdelijke plek vrij bij de architectengroep in Amsterdam, met Kees Rijnboutt (voormalig Rijksbouwmeester) als mentor. Dit was de uitgelezen kans om een kijkje te nemen ‘out of the box’ en ervaring op te doen binnen een groot bureau met grote projecten. Het was mogelijk om binnen het bureau te migreren en zo met verschillende projectarchitecten en binnen diverse ontwerpteams te werken. Hoewel het contact met de mentor minder frequent was, waren er tijdens de wekelijkse werkbesprekingen (normaal alleen voor projectarchitecten) interessante discussies met de mentor. Daarnaast was ook het werken in een atelierstructuur met bijbehorende liberale werksfeer een zeer waardevolle ervaring. Eind 2005, toen ik inmiddels weer werkzaam bij Wauben Architects was, werd het bureau benaderd om in het kader van een besloten prijsvraag een ontwerp te maken voor een ingrijpende herontwikkeling van een centrumgebied. Een cultuurcluster, openbare parkeergarage, winkels en woningbouw (meer dan 20.000 m2 bvo) maakten deel uit van het programma. Omdat ik in een korte tijd veel praktijkervaring had opgedaan, werd mij de kans geboden zelfstandig het project op te starten. Ik heb het ontwerp en de presentatie gemaakt. De mentor en andere architecten fungeerden hierbij als klankbord. De inzending kwam als winnaar uit de bus en gaf mij de kans om een groot, complex project van zeer nabij te volgen. Vanaf het prille begin tot de realisatie in 2006 ben ik bij het project betrokken. Al met al zijn de hiaten in kennis en ervaring door bovengenoemde ervaringen drastisch verminderd. Het mentorsysteem heeft hierbij als katalysator voor de beroepscarrière duidelijk zijn nut bewezen.

Beeld: David Schilleman


94 Beeld: Workshop Positionering van Bureaus en Publiciteit, Amsterdam

95


97 Hoofdstuk:

08. TOUWTREKKEN


98

99

HOOFDSTUK: AUTEUR(S): BIJDRAGE: 08. TOUWTREKKEN INTERVIEW AARON BETSKY DOOR MONIQUE SMIT EN ANNETTE VAN BAREN NETWERKEN, HET TONEELSPEL VAN HET LEVEN ROTTERDAM, 6 OKTOBER 2005

Wat kan de betekenis zijn van netwerken voor de loopbaan van een jonge architect? Als je als jonge architect aan de bak wilt, dan moet je jezelf afvragen: wat wil ik doen, voor wie, en hoe kan ik dit uiteindelijk voor elkaar krijgen? Als je een architect wilt zijn die zoveel mogelijk, zo groot mogelijk bouwt, dan moet je eerst bepaalde vaardigheden leren. Dit kan je waarschijnlijk het beste doen door voor een architect te werken die grote gebouwen maakt en vervolgens moet je opdrachtgevers leren kennen. Soms doe je dat in een bureau, maar ook door mensen te leren kennen die niet in de architectuur zitten, want dat zijn geen opdrachtgevers. Je kan bijvoorbeeld gaan golfen of roeien, daar zijn allemaal van die trucs voor. Als er bepaalde aspecten van de architectuur zijn die je heel belangrijk vindt, die je wilt toetsen en waarmee je wilt experimenteren, dan moet je op zoek gaan naar een manier om daarvoor betaald te worden. Aan prijsvragen meedoen is een objectieve manier, maar dit vormt natuurlijk maar een heel klein percentage van hoe je aan werk komt. Je gaat dan waarschijnlijk meer de academische kant op. Maar je kan natuurlijk ook proberen (kunst)instellingen te vinden die je werk willen tonen; dan begeef je je meer in een netwerk van kunstenaars die hun werk onder de aandacht willen brengen.

Is de belangrijkste functie van netwerken het verkrijgen van opdrachten, of zijn er ook andere aspecten die een rol spelen? Bijvoorbeeld het vergaren van kennis? Als je architectuur niet ziet als een beroep, maar als een discipline, dan gaat het er niet noodzakelijkerwijs om zoveel en zo groot mogelijk te bouwen, maar kan het ook zijn dat je zo goed mogelijk wilt worden in de discipline. Daarin is communicatie en kennisoverdracht erg belangrijk. Als je studeert gebeurt dit vanzelf, maar hoe houd je een zo’n prikkelende omgeving in stand als je al bent afgestudeerd? Dat is lastig; wij hopen dat het NAi

daar als plek aan kan bijdragen, met lezingen en salons, maar ook plekken als Berlage en de lokale architectuurcentra maken deel uit van dit kennisnetwerk. Doordat het in Nederland tot voor kort vrij makkelijk was om na het winnen van een prijsvraag meteen voor jezelf te beginnen, is er een architectuurstulpje in het Nederlandse systeem ontstaan. Wat je niet leert kennen als je meteen voor jezelf begint, zijn de adviseurs voor bijvoorbeeld constructie, klimaat en licht. Bij een groot bureau komen deze mensen altijd langs, zodat je de goede specialisten leert kennen. Veel beginnende architecten vinden dit een lastig aspect; je kan natuurlijk in de gouden gids gaan kijken, maar het kost veel tijd de kaf van het koren te scheiden. Nadat ik van school kwam leerde ik via een baan in de PR dat aan de telefoon hangen de beste onderzoeksmethode is, want er is altijd wel iemand die het allemaal al weet, het allemaal al eens heeft uitgeplozen. Tegenwoordig gebruik je ook het internet, maar niet alleen door het zoeken van info op sites, maar vooral door het maken van persoonlijk contact. En dat heet tegenwoordig ook wel netwerken.

Wij merken dat onze generatie van net afgestudeerden vaak verweten wordt dat we te weinig gedreven, te zakelijk of te pragmatisch zijn. Is dat eigenlijk wel een verwijt? Hoe zie jij dat? Ik vind het experimentele pragmatisme juist het interessante van de Nederlandse architectuur. Maar dan moet het wel experimenteel zijn. Het moet geen slaafs pragmatisme zijn. Zo van, ik doe wat de opdrachtgever mij vraagt. Opdrachtgevers weten vaak niet wat ze willen, al doen ze vaak wel alsof. Als architect help je de opdrachtgever daarbij, dat is een belangrijk onderdeel van je vak.

Zie je bij de jongste generatie geen verarming of een gebrek aan politiek bewustzijn? En hoe staat dat in relatie tot een eventuele tendens tot het verlaten van idealen in het politieke klimaat van deze tijd? Nee, maar er is natuurlijk wel iets anders aan de hand; de economische en politieke tijden zijn gewijzigd. Er is een periode geweest waarin er, door de samenloop van een bloeiende economie en de opkomst van veel architectuurinstellingen en


100

101

VERVOLG: NETWERKEN, HET TONEELSPEL VAN HET LEVEN

nieuwe beeldtechnologie, een explosie van experimenten was. Op dit moment gaat de economie minder goed, er is minder ruimte en daardoor is er een kentering in de soort opdrachten die er zijn. Nu we in een liberale tijd leven van Europese aanbestedingen, Europese wetgeving en ook een Europese economie, waarin zelfs steden en bedrijven met elkaar concurreren, is het moeilijker voor Nederlandse architecten om het experimentele karakter, het pragmatisch experimentalisme van Nederland in stand te houden. Nederlanders zijn op dit moment bezig uit te zoeken hoe zij in deze wereld kunnen overleven.

Is netwerken niet moreel bezwaarlijk, omdat je je vriendschappelijk gedraagt, niet uit oprechte sympathie maar uit zakelijk belang? Vroeger heette het niet netwerken, maar gewoon vriendjespolitiek. Je kende elkaar van school of van het corps. Vriendjespolitiek was een vies woord omdat het elitair was, terwijl het woord netwerken wordt geassocieerd met snelle jongens met rode dassen die ICT doen. De logica van netwerken is dat je contacten opbouwt met mensen die kennis hebben, waar je kennis mee kan uitwisselen, waar je je goed bij voelt, waar je beiden iets aan hebt. Een Engelse socioloog heeft daar een mooie uitleg voor. Hij beschrijft het leven als een toneelstuk waarin wij een rol kunnen vervullen die wij ons graag willen aanmeten. Wij zoeken daar medeacteurs bij, waarmee wij samen het toneelstuk van het leven kunnen opvoeren, in een omgeving die eruitziet zoals wij graag willen dat ze eruitziet.


102 Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 08. Touwtrekken Annebregje Snijders Het grote bouwspel

103 Ik geloof niet dat je formele positie in het bouwproces hierbij doorslaggevend hoeft te zijn, je moet alleen wel een sterke schakel zijn! Dilemma hierbij is: hoe minder manoeuvreerruimte, hoe moeilijker het wordt om een sterke schakel te kunnen zijn. Een sterke ruggengraat is daarom een vereiste.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 08. Touwtrekken Danny Bovens Politiek schaken

DE MARKT Je kwaliteitsambities waarmaken is een spel van kopen en bieden, net als op de markt: een goede koopman weet wat zijn waar waard is, zet hoog in en weet wanneer hij het niet voor minder doet. Een goede bieder weet dit te waarderen. Maar voordat het zover is, is het eerst hard ploeteren, je waar aan de man brengen en je naam vestigen.

Welstandscommissie, monumentencommissie, Rijksdienst, historische verenigingen, wethouders, inwoners, opdrachtgevers. Allemaal instanties en mensen waar je als architect of stedenbouwer mee te maken krijgt. Iedereen heeft zijn eigen belang of gevoel bij een nieuw stedenbouwkundig plan. Omdat de veranderingen in een stad vaak ingrijpend van aard zijn wil iedereen bij het project betrokken zijn. Het is haast onmogelijk om alle belanghebbenden op één lijn te krijgen. Als architect zit je tussen iedereen in en zal je iedereen het ‘gevoel’ moeten geven dat ze iets te zeggen hebben. Soms wordt het je door de politiek echter weer uit handen genomen. Bij een lopend project in een historische binnenstad is dit laatste aan de orde. Als supervisor werken we al zes jaar aan een masterplan voor deze binnenstad. Na een jaar van discussiëren in workshops met zes geselecteerde architecten voor de bouwblokken is een uiteindelijk plan op tafel gekomen dat door zowel de architecten, welstandscommissie en de supervisor wordt gedragen. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de monumentencommissie hebben echter elk een ander standpunt, waarin ze lijnrecht tegenover elkaar staan. Daarnaast is er de wethouder die luistert naar het volk, maar ook een eigen mening heeft omtrent het aanzien van ‘zijn’ stad.

Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Wat is een mooie diepte voor een kantoorvertrek? Kunt u twee keer zoveel programma realiseren? En kunnen we dit gebouw herbestemmen? Leg deze vragen voor aan de projectontwikkelaar, de consultant of de architect en je zult drie verschillende antwoorden krijgen. De belangen liggen namelijk zeer uiteen. De één wil verkopen, de ander meetbaar overtuigen. Als architect neem je daarbij een unieke positie in: in eerste instantie word je niet gehinderd door cijfers en getallen en kun je je zintuigen hun werk laten doen. ADVOCAAT VAN DE DUIVEL Het is daarom van belang dat je als architect al in het beginstadium van het proces bij het project betrokken bent. Bij de verkenning omtrent de locatie, het programma en de aantakking op de stad ontstaan belangrijke vragen. Bijvoorbeeld of het programma wel past. Of wat de betekenis kan zijn voor de openbare ruimte. Hier krijgt de opdracht gestalte. Juist hier kun je en moet je als architect vanuit je eigen vakgebied oplossingen aandragen en knelpunten signaleren. Door het maken van studies, het stellen van (kritische) vragen en het voeren van discussies in deze beginfase, kun je een meerwaarde leveren, wat van invloed kan zijn op het vervolg en de invulling van de ontwerpopgave.

Hoe ga je hier als architect nu mee om? Door studies kun je aantonen wat goed of slecht is, hoe een gebouw in zijn omgeving staat en wat voor invloed dit heeft op de openbare ruimte. Zo probeer je anderen te overtuigen van je gelijk. Ook mensen meenemen in het ontwerpproces en ze laten meedenken kan overtuigend werken.

Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

DE ARCHITECT, DE REGISSEUR Om het spel goed te kunnen spelen moet je een uitstekende regisseur kunnen zijn: je moet de goede vragen kunnen stellen, kunnen overtuigen en een eigen stijl hebben. Slimheid en strategie komen daarbij goed van pas. En bovenal moet je de kaarten in handen houden.

Onderlinge communicatie vormt de sleutel tot een beter begrip. Dat betekent goed luisteren naar de wensen van betrokkenen, daarop inspelen en eruit filteren wat werkelijk belangrijk is. Dit komt het denkproces ten goede en het ontwerp ook. In dit geval was het echter onmogelijk om het met elkaar eens te worden, door te veel en bovendien tegenstrijdige randvoorwaarden. Uiteindelijk is er een uitwerkingsbevoegdheid op tafel gekomen. Dit houdt in dat de betreffende architect zijn ontwerp, met alle randvoorwaarden die hem zijn meegegeven, moet aanpassen. De betrokken architect en wij als supervisor blijven het eens met het oorspronkelijke plan. Het is de beste oplossing. Of de uitwerkingsbevoegdheid dus zoveel meerwaarde oplevert is de vraag.


104

105

Beelden: Annebregje Snijders

Beeld: Danny Bovens


106 Beeld: Workshop Positionering van Bureaus en Publiciteit, Amsterdam

107


109 Hoofdstuk:

09. ACHTER DE SCHERMEN


110

111

HOOFDSTUK: AUTEUR(S): BIJDRAGE: 09. ACHTER DE SCHERMEN ALIJD VAN DOORN LIEFDE OP HET TWEEDE GEZICHT?

INVLOED VAN DE BUREAUCULTUUR OP KANSEN EN BEDREIGINGEN VOOR DE JONGE ARCHITECT

Eindelijk is het zover, het diploma is binnen en je bent helemaal klaar voor het echte werk. Je haast je naar de drukker om trots de titel architect op je naamkaartje te laten zetten, draait een flashy portfolio in elkaar en stuurt ’m op naar de bureaus van je grote idolen. Rem, eat your heart out! Een nieuwe Starchitect is opgestaan. Het duurt wat langer dan gehoopt en je salaris is feitelijk een hongerloontje (dan maar wat langer op kamers blijven), maar het is je gelukt om binnen te komen bij het bureau waarvan de Croquis onder je hoofdkussen ligt. Met je Moleskine in je hand en een ambitieuze zwarte outfit aan stap je binnen in je nieuwe leven. Eerste tegenvaller: in plaats van conceptueel met de schetspotloden in de weer te zijn, spendeer je de eerste maanden in de maquettekamer. Tweede tegenvaller: je baas, je grote inspirator, kent jou na een paar maanden nog steeds niet bij naam. Dat is ook niet zo vreemd, hij is er nooit. En als je op een mooie lenteochtend voor de derde keer die week wakker wordt met je gezicht in een koud stuk pizza, vraag je je vertwijfeld af of dit nou alles is. Voor veel jonge architecten zijn deze frustraties vast herkenbaar. De verleiding is groot om te werken bij een bekend architectenbureau. Het ontwerpen aan spraakmakende projecten is uitdagend en de MVRDV’s en OMA’s van deze wereld vrolijken je cv aardig op. Toch wil ik jonge architecten waarschuwen om niet alleen af te gaan op een ‘picture in a magazine’. De cultuur binnen een architectenbureau is niet zo zichtbaar als de ontwerpstijl, maar minstens zo belangrijk voor de ontwikkeling tot volwaardig architect. Gelukkig is het mogelijk om al voordat je je contract tekent een beeld te krijgen van de sfeer in het bureau. De grove indeling van architectenbureaus in drie verschillende profielen (het strong idea, het strong service en het strong delivery bureau) door Coxe en Maister (1987) laat zien dat in het geval van de architectuur het uiterlijk wel degelijk iets kan verraden over het karakter.

De kracht van het strong idea bureau ligt in het leveren van innovatie en creativiteit om vernieuwende concepten te ontwikkelen. Dit zijn de bureaus die de gebouwen maken waar een beetje architect tijdens zijn vakantie graag een rondje voor omrijdt. Meestal is sprake van een duidelijk herkenbare signatuur van de hand van de meester, de eigenaar van het bureau. De bureaucultuur is doordrongen van zijn persoonlijkheid, omdat hij niet alleen op strategisch niveau opereert, maar zich tot in de kleinste details bemoeit met de organisatie. De sfeer van het bureau oogt los en licht chaotisch, maar het is onomstotelijk wie de baas is. Vooral jonge architecten zullen vallen voor de dynamische en inspirerende werkomgeving van dit type bureau (met name de compacte variant tot circa dertig personen) waar jonge mensen van over de hele wereld werken. De sfeer in dergelijke bureaus is echter ook vaak zeer competitief. Organisatiedeskundige Mintzberg (2003), die dit type organisatie kenmerkt als de adhocratie, merkt terecht op dat hier meer dan in welke organisatie ook sprake is van het recht van de sterkste. Wees dus beducht op het betere ellebogenwerk. De losse organisatiestructuur (te herkennen aan zaken als weinig ondersteunende functies, nauwelijks georganiseerd overleg en het ontbreken van een functieomschrijving) die het strong idea bureau meestal kenmerkt, is voor de ene architect een droom en voor de ander een nachtmerrie. Overwerken en het vechten om aan een computer te kunnen werken, zijn slechts een paar van de dingen waar je tegenaan kunt lopen. Reken bij dit soort bureaus ook niet te veel op persoonlijke begeleiding en constructieve coaching. Werken bij dit soort bureaus is vurig, maar veel mensen branden binnen enkele jaren op. De specialiteit van het strong service bureau is het leveren van expertise voor complexe vraagstukken. In vergelijking met de architectuur van strong idea bureaus zijn hun ontwerpen meer gericht op de functionele kwaliteit, waarbij de ontwerpoplossingen sterker afgestemd zijn op de wensen van betrokken partijen. Typische projecten voor dit soort bureaus zijn ziekenhuizen, woonzorgcomplexen, scholen en gevangenissen. Waar je bij het strong idea bureau steeds vaker een nadruk ziet op de esthetische kant van het vak, staat het strong service bureau er op voor om de traditionele rol van bouwmeester te vervullen en van voorlopig ontwerp tot en met oplevering als spin in het web te opereren. Voor de jonge ontwerper betekent dit een grotere kans dan bij een strong idea bureau om in aanraking te komen met alle aspecten van het vak en zich zo te ontwikkelen tot volwaardig architect. Het strong service bureau hangt niet


112

113

VERVOLG: LIEFDE OP HET TWEEDE GEZICHT?

sterk aan een eenduidige signatuur, en daarom zijn er voor jonge architecten mogelijkheden om hun architectonische ei kwijt te kunnen. Tegelijkertijd is de kenmerkende cultuur van dit type bureau er een van consensus en het vermijden van risico’s. Voor ontwerpers met hoge ontwerpambities kan dit een barrière zijn. De doelstellingen van het strong service bureau leiden in combinatie met de vaak wat grotere omvang in de praktijk tot een werkomgeving met soms hardnekkig bureaucratische trekjes. Een voordeel is dat de arbeidsvoorwaarden goed zijn (nette salariëring, geen overwerkmentaliteit, veel vakantiedagen, et cetera) en dat er aandacht en budget is voor persoonlijke ontwikkeling. Het is dan ook geen toeval dat veel van de jonge architecten die deel hebben genomen aan het Experiment in dienst zijn bij dit type bureau. Een nadeel van de bureaucratisering is dat de werkcultuur – zeker bij de grotere bureaus – star kan zijn. Ter vergelijk: als je een idee hebt voor het verbeteren van de website van het bureau, dan kun je dat binnen een strong idea bureau bij wijze van spreken binnen een week hebben geregeld, terwijl je bij een strong service bureau eerst allerlei interne organen moet overtuigen en mobiliseren. Het strong delivery bureau ten slotte richt zich op het verlenen van efficiënte dienstverlening voor routinematige opdrachten. Dit zijn de bureaus die door architecten soms ietwat denigrerend ‘commercieel’ genoemd worden. Kenmerkende projecten zijn bedrijfsgebouwen, hotels en sportaccommodaties. In vergelijking tot de andere bureautypen is de bureaucultuur het meest geformaliseerd, waarbij iedereen een duidelijk afgebakende functie heeft. Het grootste voordeel voor de jonge architect is wellicht het relatief hoge salaris. Intern wordt ruimte gegeven voor conceptuele inbreng, maar de externe projectfactoren (zoals het budget, en het ambitieniveau van de opdrachtgever) laten dat uiteindelijk maar beperkt toe. In het algemeen hebben deze bureaus een no-nonsense cultuur en dat kan voor de nuchtere ontwerper een prettige werkomgeving zijn. Binnen dit type bureau krijg je relatief snel grotere verantwoordelijkheid over het project en leer je ook veel over de financiële kant van het vak. Het nadeel is dat je na een voorlopig-ontwerpfase je project meestal geheel over moet dragen aan de bouwkundige afdeling. Voor het ontwikkelen van je creatieve vaardigheden is dit type bureau niet ideaal, omdat de ruimte voor experiment beperkt is door de nadruk op efficiëntie.

Het is niet zo dat de ene bureaucultuur per definitie een betere omgeving is voor jonge architecten dan de andere. Het gaat net als in vriendschap en liefde om de juiste match. Dit is een persoonlijk proces. De organisatie van het architectenbureau en de onderlinge verschillen tussen culturen en werkwijze is een onderwerp dat in de opleiding tot architect tot nu toe weinig aandacht krijgt. Een gemiste kans, omdat het voor zowel architecten die in loondienst (gaan) werken als voor degenen die een eigen bureau willen opzetten wel degelijk relevant is. Gelukkig heeft het Experiment dit onderwerp op de agenda gezet. Het enthousiasme voor dit onderwerp bij de studenten geeft eens te meer aan dat architectuur en management niet altijd water en vuur hoeven te zijn.


114 Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 09. Achter de schermen Joost Brands Beginselplan Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Snel na mijn aanstelling als ‘Experiment’ binnen het bureau Quist Wintermans Architekten bood een meervoudige opdracht mij de gelegenheid om aan de beginfase van een complex utiliteitsgebouw te werken. Na een goede samenwerking met mijn mentor werd het ontwerp als winnend uitgekozen. Hierdoor kreeg ik de mogelijkheid om twee jaar lang, van begin tot en met besteksfase, aan de nieuwbouw voor Europol te Den Haag te werken. Het project werd de rode draad voor mijn persoonlijk experiment en een manier om de theoretische kennis opgedaan tijdens de gezamenlijke bijeenkomsten direct in de praktijk te brengen. Contractonderhandelingen met de opdrachtgever, toetsen van het PvE aan het taakstellend budget, projectteamvergaderingen, verslaglegging, aansturen van adviseurs, het ontwerpen en uitwerken van het plan zijn voorbeelden waaraan ik intensief gewerkt heb. Een ander voorbeeld van de wisselwerking tussen theorie en praktijk was de bijeenkomst met het thema gemeentelijke procedures. De secretaris van de welstandscommissie van Den Haag gaf een lezing omtrent de welstandsprocedures in de gemeente Den Haag. Zo kwam ook het principe van het ‘beginselplan’ aan bod. Dit principe geeft de architect de mogelijkheid om in een vroeg stadium

115 de welstandscommissie in te lichten over het in te dienen ontwerp. Voordeel is dat je niet eerst een uitgebreide bouwaanvraag doet om deze na een negatief advies weer compleet over te doen. Zo wordt veel tijd en geld bespaard. In diezelfde periode was het ontwerp voor Europol gereed om zo’n beginselplanaanvraag te doen. Samen met mijn mentor ben ik tweemaal naar de Haagse welstandscommissie geweest. De eerste maal werd het ontwerp afgekeurd. Een van de problemen was het ontwerp van de terreinafscheiding. Deze was nog in ontwikkeling terwijl de welstandscommissie de uitstraling hiervan erg belangrijk vond, vooral bij de gedachte aan de Amerikaanse Ambassade op het Lange Voorhout! Het schijnt echter ook zo te zijn dat een gebouw van deze schaal haast nooit de eerste maal door de welstand komt. Daarvoor is het project te belangrijk en geeft het te veel aanleiding voor discussie. Later werd het plan onder voorwaarden goedgekeurd; de terreinafscheiding behoefde nader onderzoek om in het vervolgtraject als op zichzelf staand ontwerp opnieuw door de welstand beoordeeld te worden. De Experimentbijeenkomst en de lezing kwamen dus precies op het goede moment. Zo kreeg ik direct informatie van een welstandslid over de procedures en verschafte het boekje Praktijk pocket Welstand Den Haag inzicht in de specifieke Haagse context. Deze kennis is zeer nuttig gebleken voor de presentatie en de beargumentering van het ontwerp.

Beeld: Hugo Stevens


116 Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 09. Achter de schermen Hugo Stevens Naar een hernieuwde structuur Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Jaren van studie zijn er aan voorafgegaan, prachtige concepten en ontwerpen gepresenteerd, voor de jonge architect zich begeeft op de arbeidsmarkt. Hij komt te werken binnen een bureaustructuur die typerend is voor een ontwerpende discipline als de onze. Er wordt veel gesproken over de verschillende organisatiemodellen: ‘klassiek puntig’, ‘Scandinavisch plat’ of ‘Atelier’. Ach, het zijn louter legitimaties voor iets wat de bureaus hadden willen zijn. In de praktijk is het eigenlijk vrij eenvoudig: de naamgever van het bureau is directeur, die bepaalt wat er gebeurt en zo moet het ook zijn. Daaronder prachtig klinkende termen als projectleider, projectcoördinator, projectarchitect, ontwerper, bouwkundige, bureauondersteuning en stagiair. Kenmerkend voor het nu en vandaag, laat ik zeggen ‘prijspeil heden’, is de verschraling van ons vak. De architect is allang niet meer de bouwmeester van weleer. Wat met zich meebrengt dat ook de taakomschrijving van de jonge architect hiermee versmalt. Specialisatie doet helaas ook hier zijn intrede. De jonge architecten raken gefrustreerd, ze leren niets nieuws meer en krijgen de voor een ambitieus mens zo nodige uitdagingen niet op het bureau. Ze zoeken het dan elders, nemen genoegen met een schraal inkomen zolang ze maar de mogelijkheid hebben te groeien. Het is niet voor niets dat de wereld van de architectuur een onnodig grote hoeveelheid eenmansbedrijven kent. De geëxperimenteerden kregen echter een unieke kans: binnen de ons bekende bureaustructuren werd het aloude leermeester-gezelsysteem weer ingevoerd. De mentor nam de jonge architect onder zijn of haar hoede en begeleidde deze in alle processen. Net zoals Le Corbusier dat ondergaan had bij Charles l’Eplattenier en Lúcio Costa dat was voor Oscar Niemeyer. Het is leerzaam en inspirerend voor beiden. De mentor is door de wol geverfd, kent de fijne kneepjes en brengt deze als het goed is over aan zijn leerling. De geëxperimenteerden worden in twee jaar begeleid tot een zo volwaardig architect als mogelijk. Ze ‘lopen’ geen ‘stage’, maar maakten juist deel uit van het gehele proces.

117 Het is van groot belang dat het systeem van leermeester en gezel wordt gekoesterd. Geef ons nog enkele jaren, de architecten van naam en faam zitten dan op hun Zuid-Franse terrassen, en hier, hier zijn slechts nog architecten opgeleid tot esthetisch adviseur. Het Experiment schept de kans juist tegen deze verschraling in te gaan. Nieuwe jonge architecten die breed worden opgeleid, breed van kennis en kunde.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 09. Achter de schermen Jeroen Lange De koers van een jong bureau Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Als je vanuit je studie een eigen bureau start, zoals wij deden, is er op je stage na geen enkele referentie met ‘hoe het hoort’. Bijna iedere bijeenkomst was voor ons een inspiratie voor nieuwe ideeën en andere manieren om naar ons eigen bureau te kijken. De bijeenkomst office- en designmanagement was bijvoorbeeld van groot belang voor ons. Op dat moment hadden we een redelijk gespannen tijd achter ons, aangezien er net twee van de vijf man uit het bureau waren gestapt. Het positieve van deze scheiding was dat de overgebleven drie, Maarten, Bas en ik, op één lijn zaten en bereid waren er volledig voor te gaan. De opgave van de bijeenkomst was een idee over de ideale organisatie van je eigen bureau te schetsen, waarin je ook moest ingaan op de maatschappelijke positie van het bureau en het soort bureau dat je voor ogen had. Tijdens het bespreken van de inzendingen kwam naar voren dat er tussen de bureauvisie van Bas en die van mij nog wel enig verschil zat. Hoewel wij dachten op één lijn te zitten viel er nog veel te bespreken over de weg die we uiteindelijk moesten gaan. Deze bijeenkomst heeft ervoor gezorgd dat we nu regelmatig met elkaar om de tafel te zitten en kijken of we het met zijn drieën nog wel eens zijn. De vragen die tijdens de bijeenkomsten werden gesteld, stellen wij ons nog steeds regelmatig. Wat voor bureau zijn wij? Waar ligt het aandachtspunt? Een goede service, betrouwbaarheid, efficiëntie of juist creativiteit?

In de afgelopen twee jaar konden we steeds beter een antwoord geven op deze vragen. Bij de laatste bijeenkomst waarin gevraagd werd de identiteit van je eigen bureau te benoemen aan de hand van kernpunten zaten we behoorlijk op één lijn. Het continu spiegelen van je eigen bureau aan anderen heeft ons daarin zeker verder geholpen.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 09. Achter de schermen Christina Kaiser Kans Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Nederland is een land met kansen voor de jongeren. Het lijkt in ieder geval zo als je met maar twee jaar concrete ervaring in de architectenwereld ineens, samen met een ervaren collega, aan het hoofd van een team mag staan. Dat verwacht een Deen als ik niet. De taken op deze positie hebben zowel betrekking op project- als teamleiding: bijvoorbeeld de planning van de inzet van mensen op verschillende projecten, de bewaking van budgetten, de poging een goede sfeer tussen de teamleden te creëren en hen te enthousiasmeren. Dit dient allemaal te gebeuren om het uiteindelijke doel te bereiken: goede architectuur. Door al deze taken blijft er minder tijd over om te ontwerpen. Dit zijn allemaal aspecten van het architectenvak die niet tussen de lessen op de universiteit zaten. Het is als jonge architect alleen mogelijk de verschillende kanten van het vak te leren door vragen te stellen, veel vragen. Er is veel kennis in een groot bureau en het is goud waard de ervaren collega’s op te zoeken en hun mening over een probleem te horen, van het analyseren van een budget tot het uitpluizen van een detail in een project. Het is erg interessant om op bureauniveau achter de coulissen te mogen kijken en de vele aspecten van een bureau te leren kennen. Het is spannend te ontdekken op wat voor manier en in welke mate aangestuurd moet worden om een goede koers voor het bureau aan te houden. Kleine onregelmatigheden kunnen grote betekenis hebben voor de omzet als er niet direct actie wordt ondernomen.

Bureaus kunnen de jonge architect de kans geven om ze mee te laten kijken bij de keuzes die gemaakt worden binnen de organisatie van het bureau, zodat ze bijvoorbeeld een idee krijgen met welke middelen men de meeste opdrachten krijgt en of de samenstelling van medewerkers binnen het bureau goed op elkaar afgestemd is. De jonge architect begrijpt op deze manier beter waarom bepaalde keuzes gemaakt worden. Zij komen zo beter beslagen ten ijs en hun ideeën hebben een steviger basis. Het werken bij een groot architectenbureau als jonge architect is een lopend leerproces en het is ongelofelijk spannend.


118 Beeld: Hugo Stevens

119


121 Hoofdstuk:

10. ONDER ONS


122

123

HOOFDSTUK: AUTEUR(S): BIJDRAGE: 10. ONDER ONS JANNEKE VAN BERGEN DE KUNST VAN HET NETWERKEN

Men zegt wel eens dat je door zeven contacten de hele wereld kent. Een machtig idee, temeer omdat je hiermee ook over alle kennis ter wereld beschikt. Geen onaardige gedachte voor een jonge architect die kennis en ervaring vaak nog ontbeert. Door een netwerk van contacten valt heel wat te leren. Dit bleek uiteindelijk ook een onverwacht succes in het Experiment. Voor het realiseren van architectuur moet je van veel markten thuis zijn. Het bouwproces is complex, met een veelheid aan partijen en informatiestromen. Ieder heeft zijn specialisme, met versnippering van verantwoordelijkheden tot gevolg. Voor een goed gebouw is het echter zaak dat alles op een goede manier wordt samengebracht. Hoe houd je als jonge architect hierin het hoofd boven water? Het antwoord is simpel: door je te bedienen van de kennis en ervaring van anderen. Hiermee is de netwerkgedachte geboren. Netwerken is in de eerste plaats gericht op het leggen van contacten. Met deze contacten valt veel meer te doen dan het uitwisselen van visitekaartjes. Contacten staan ook voor een collectief van kennis en ervaring. Dit collectief kan inzicht geven in de complexiteit en informatiestromen en kennis genereren. Bovendien is het persoonlijk gericht en zal het direct op de vraag reageren, waardoor spam vermeden kan worden. Door slim met je netwerk om te gaan, hoeft specialisme geen gevaar meer te zijn. Het mes snijdt aan twee kanten: door je specialisme word je voor het netwerk onmisbaar, en door het bundelen van kennis kan een groot deel van het bouwproces worden bestreken. Voorwaarde hiervoor is communicatie, en daarin schuilt de sleutel voor jonge architecten: je leerpraktijk begint pas met een open opstelling en veel vragen. Ook strategisch kan een netwerk veel betekenen: men kan beschikken over andermans netwerk en heeft hierbinnen direct een referentie, waardoor mensen eerder geneigd zijn tot samenwerken. Juist in het bouwproces is dit van essentieel belang, omdat het succes van de synthese afhankelijk is. Door de persoonlijke referentie ontstaat op den duur een band, die draagvlak kan geven bij het doorvoeren van ideeën.

Kortom: je positie wordt erdoor versterkt. Dit komt goed van pas in een tijd waarin architectuur voortdurend verdedigd moet worden, en architecten zich moeten beperken tot ‘esthetisch adviseur’. Niet alleen binnen de architectenpraktijk kan netwerken van betekenis zijn. Juist in het leerproces is veel voor netwerken te zeggen, als persoonlijke kennis en informatiebron, maar ook om aan het geleerde richting te geven. Een van de eerste stappen binnen het Experiment was het toewijzen van de mentor aan de jonge architecten, waarmee deze binnen het netwerk van hun mentor kwamen te staan. Dit werd aangevuld door de betrokkenheid van vakspecialisten in het gemeenschappelijke programma, waarmee ook hun netwerk toegankelijk werd gemaakt. Deze twee netwerken functioneerden als referentiekader voor de jonge architecten. De deelnemers, geconfronteerd met elkaars ervaringen, gingen echter al snel een eigen netwerk vormen. In eerste instantie relativeerde het netwerk de eigen ervaringen, maar al snel bleek het ook een middel om je inzicht te verdiepen: want alhoewel de problematiek hetzelfde was, was ieders proeftuin anders, met andere strategieën tot gevolg. De uitwisseling van de ervaringen op de verschillende bureaus, verscherpt met de kennis van de vakspecialisten, bleek een succesformule te zijn. Door het programma interactief te maken werd dit verder versterkt. Dit laat zien dat netwerken en architectenopleiding een succesvolle combinatie kunnen zijn. Netwerken lijkt dus het toverwoord, maar wordt in ons vak nog altijd als not done ervaren: een goed project moet voor zichzelf spreken. Maar wat maakt een goed project? In mijn ogen is dat een project dat maatschappelijk betekenis geeft, en verder gaat dan de ambitie van de opdrachtgever. Om maatschappelijke vragen op te pikken, zal je ermee in contact moeten staan. Bovendien is er niet een klaar antwoord: de maatschappij is verdeeld in een veelheid aan waarheden, waarbinnen elk zijn eigen waarheid zal moeten vinden, aldus de socioloog Richard Sennett. Juist door je met anderen te spiegelen, kan binnen een netwerk dit eigen antwoord worden gevonden. Hiermee krijg het netwerk misschien wel zijn grootste waarde: een wereld waarbinnen je in een veelheid aan kennis, meningen en ervaringen je eigen waarheid kan vinden.


124 Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 10. Onder ons Luc Sidler Teamcoach Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Als jong zelfstandig architectenbureau hebben wij de afgelopen twee jaar een compleet andere werkverhouding met onze mentor gehad. Het was voor ons onmogelijk in dit project te stappen zoals omschreven stond in de algemene voorwaarden. Het werken op een ander bureau en voortdurend meekijken met een mentor was geen optie en dus werd er gekozen voor een andere insteek, waarbij er meer nadruk op de ontwikkeling van het eigen bureau zou liggen. Eigenlijk een experiment binnen het Experiment. Het was verder aan ons hoe deze ‘status aparte’ in te vullen.

125 die altijd langs de zijlijn heldere aanwijzingen en strategieën gaf, maar de spelers de vrijheid heeft gegeven deze zelf verder in te vullen om zo een eigen signatuur te ontwikkelen. Er is bij de onderlinge relatie dan ook nooit het gevoel geweest ‘onder’ een mentor te vallen. Onze mentor hebben wij altijd als één van ons gezien, een vriend-collega, en misschien is dat wel de grootste bijzonderheid die deze samenwerking kenmerkt.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 10. Onder ons Bart Cilissen Leren van een ander Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Het resultaat van twee jaar intensief contact tussen mentor en leerling(en) uit zich het beste in de professionele groei van het bureau, waarbij de nadruk meer ligt op de kwaliteit dan op kwantiteit. Bedrijfsvoering en aanpak van projecten zijn compleet veranderd. Door twee jaar lang het jonge bureau voordurend te spiegelen aan het ervaren bureau van de mentor, is ons bureau in zeer korte tijd completer geworden. Alle denkbare onderwerpen zijn in die periode de revue gepasseerd en toegepast. Zowel de behandelde thema’s van de Experimentbijeenkomsten als onderwerpen uit de eigen praktijk. Groot verschil met collega-deelnemers was dat al het geleerde voor ons van ‘levensbelang’ was. Je bent privé afhankelijk van je eigen zaak en dat geeft extra motivatie. Gemiddeld één keer per maand werden verschillende onderwerpen behandeld. Uiteenlopend van registratie- en archiveringsmethoden tot presentatietechnieken en ontwerpbudgettering; afwisselend op het bureau van de mentor, of bij Tect. Antwoorden werden echter nooit op een presenteerblaadje gegeven. Er werd een richting aangegeven en vervolgens ging je nog drie keer op je gezicht alvorens je de juiste uitkomst op zak had. Dat zogenaamd ‘laten zwemmen’ heeft een meer dan positieve uitwerking gehad op onze eigen ontwikkeling en die van het bureau. Van vallen en opstaan leer je, en als er iets centraal stond bij het Experiment, was dat het wel. Eigenlijk zijn wij de afgelopen twee jaar meer ‘gecoacht’ dan ‘gedoceerd’; door een mentor

SOORTGENOTEN Het is erg prettig om opgedane werkervaringen te kunnen delen met soortgenoten, zodat inzicht ontstaat over je ontwikkeling als architect. De dialoog tussen de deelnemers is zeker nodig en gewenst Deze dialoog is anders dan die tussen je mentor of collegae. Er komt namelijk zo veel op je af in de praktijk dat het erg prettig is met externen hierover van gedachten te wisselen en te zien hoe iemand anders in dezelfde situatie met bepaalde zaken in de praktijk omgaat. De factor ‘leren van elkaar’ is dan ook een belangrijk punt in het Experiment. Door de deelname op eigen initiatief is dit contact spontaan en vanzelfsprekend. INFORMELE ACTIVITEITEN Dit spontane contact en de behoefte om van elkaar te leren uitte zich in een aantal informele activiteiten. Zo is er op bijna elk bureau een informele avond geweest in de vorm van een presentatie ter plekke, een borrel of zelfs een barbecue. Deze blik in andermans keuken geeft een uitermate leerzame kijk op de verschillende werksituaties, en zo is het mogelijk je eigen situatie te spiegelen aan die van andren. Een ander voorbeeld van zo’n activiteit is de fietsexcursie door Amersfoort en een excursie naar het Ruhrgebiet. Hierbij werd de nodige architectuur bekeken, zoals enkele lopende projecten van deelnemende bureaus. Bij het bezoek aan deze projecten werd er soms een erg leerzame toelichting gegeven door bijvoorbeeld de bureaus Atelier PRO en ELV. In het Ruhrgebied werden rondleidingen verzorgd door het daar aanwezige industriële erfgoed. Hierdoor werd aan de excursies de nodige architec-

tonische lading gegeven, en tevens was er volop kans om elkaar ook informeel beter te leren kennen. ONDER ONS De informele kant van het Experiment is belangrijk. Het leren netwerken, maar vooral het ‘leren van elkaar’ geeft nog meer diepgang aan deelname aan het Experiment. Dat dit op eigen initiatief gebeurt, maakt de groep alleen maar gemotiveerder. Hierdoor zijn uiteindelijk de eigen initiatieven voor de informele activiteiten ontstaan. In de praktijk is leren netwerken van groot belang in de werksituatie. Je leert dat gesprekken over het vak niet altijd serieus hoeven te zijn. Het netwerken is zelfs bij voorkeur een erg informele bezigheid, maar daarom niet minder belangrijk. Door deze kennis toe te passen in de praktijk van het architectenbureau worden de contacten losser en informeler.


126 Beeld: Workshop Positionering van Bureaus en Publiciteit, Amsterdam

127


129 Hoofdstuk:

11. GRENZEN VERLEGGEN


130

131

HOOFDSTUK: AUTEUR: BIJDRAGE: 11. GRENZEN VERLEGGEN HANS IBELINGS IN BEWEGING

Het schijnt dat al decennialang overal ter wereld hetzelfde evenredige verband bestaat tussen mobiliteit en inkomen: een kilometer per dollar. Zeg hoeveel je per jaar reist en iedereen kan afleiden wat je verdient. Of dat gemiddelde nog altijd helemaal opgaat weet ik niet zo zeker. Ik vermoed in elk geval dat voor de jongste generatie architecten de mobiliteit ruim boven de kilometer per dollar inkomen uitkomt. De jongste architectengeneratie is altijd gewend geweest om zich te laten vervoeren. Als kinderen vormden zij de achterbankgeneratie, met voor in de auto hun bezorgde ouders die hen niet wilden blootstellen aan de gevaren van de straat. Als studenten kregen ze ongevraagd de OV-jaarkaart en ontdekten ze al dan niet tegen hun zin de gemakken van trein, bus, tram en metro. En tegenwoordig bieden budgetluchtvaartmaatschappijen hun de mogelijkheid om hun actieradius nog verder uit te breiden tegen duizelingwekkend lage prijzen – luchthavenbelasting en brandstoftoeslagen niet meegerekend. De mobiliteit van de jongste generatie is niet alleen aangemoedigd door de beschikbaarheid en betaalbaarheid van transportmiddelen, maar ook door de Europese Erasmusprogramma’s die studenten internationale uitwisselingen in de schoot is gaan werpen. Met de invoering van het bachelors-masterssysteem zal deze internationale uitwisseling, die nu al zo’n grote vlucht heeft genomen, alleen maar toenemen. Hoewel iedereen vandaag de dag de hele wereld lijkt af te reizen, speelt de mobiliteit van de meeste Europeanen zich voornamelijk af in Europa. Ondanks de goudkoorts in China, en ondanks de verlokkingen die de academische wereld in de VS biedt. De actieradius van de meeste jonge architecten beslaat voornamelijk Europa. Behalve de relatieve nabijheid spelen het vrije verkeer van personen, goederen en diensten en de euro daarin zeker in rol. Voeg daar de alomtegenwoordigheid van communicatiemiddelen aan toe en een parafrase op het oude liedje van Marvin Gaye ‘Wherever I lay my hat that’s my home’ ligt voor de hand. Voor de jongere generaties geldt: ‘Wherever I lay my mobile phone, that’s my home’. En dat ‘wherever’ is meestal een plek in Europa.

De uitkomst van deze groei aan Europese mobiliteit is een eerste generatie werkelijke Europeanen, niet uit ideologische overtuigingen, maar gewoon, heel pragmatisch omdat de gelegenheid zich voordoet om grensoverschrijdend, Europees te leven, te werken en samen te werken. De vanzelfsprekendheid van deze Europese habitus wordt met de dag groter (wat ik werkelijk meen maar als hoofdredacteur van het tijdschrift A10 new European architecture ook om promotionele redenen graag benadruk). Dat het beweeglijke, Europese bestaan leerzaam, dynamisch, inspirerend en verrijkend kan zijn, en ruimschoots kan opwegen tegen de vermoeienissen die al het reizen met zich meebrengt, staat buiten kijf. De vraag is of de architectuur ook door deze overwegend Europese internationalisering wordt beïnvloed, veranderd en verbeterd. Voor een antwoord daarop is het nog te vroeg. Dat zal de productie van de jongste generatie Europese architecten hopelijk uitwijzen.


132 Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 11. Grenzen verleggen Miriam Castelló Francesch Nederland is klein, denk groot

133 Grenzen verleggen betekent anders leren werken en denken. In Nederland betekent dit verrassend genoeg groot denken. De kunst is om je eigen identiteit te bewaren. Alleen dan heeft grenzen verleggen meerwaarde.

Beeld: Jose Albuquerqu

Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

DE VERWACHTING. De faam van de Nederlandse architectuur in het buitenland wordt sterk bepaald door woningbouwprojecten. Op de universiteit in Barcelona worden deze uitgebreid behandeld, met name de stedenbouwkundige aspecten hiervan. Voeg daarbij het algemene ‘klein en vrij’ imago van ‘Holland’ in het buitenland en u begrijpt de verwachting waarmee een Catalaanse architect naar Nederland afreist. DE REALITEIT Het enige wat men voor een reis naar een onbekend land weet, is dat het anders zal zijn dan dat men zich het had voorgesteld. Van kleinheid bleek in de Nederlandse architectuur geen sprake. Alles is groot: het bureau, de projecten, maar vooral de manier van denken. Projecten maken vaak deel uit van een masterplan, waarbij meerdere architectenbureaus en projectontwikkelaars betrokken zijn. Alles wordt met iedereen afgestemd. Deze aanpak resulteert in wijken waarin alles klopt. Er ontstaat een evenwichtige architectuur, zonder verrassingen. Voor een architect is het een uitdaging om hier spanning en emotie in te brengen, zonder dit evenwicht te verstoren. Vrijheid lijkt in eerste instantie ver te zoeken. Het bureau is een goed georganiseerde ‘architectuurfabriek,’ in de goede zin van het woord. Alles is goed geregeld en gepland, maar er zijn ook veel regels. Alles wordt tot in detail op tekening gezet. Wijzigingen worden eerst op tekening en dan pas op de bouwplaats doorgevoerd. Geen improvisatie. Al in een vroeg stadium wordt gewerkt met een grote hoeveelheid normen en regelgeving. Al met al richt het werk van de architect in Nederland zich duidelijk op kwaliteit en in veel mindere mate op creativiteit. Het is daarom verbazingwekkend dat dit wel creatieve projecten oplevert. Waarschijnlijk zorgen de organisatie en planning ervoor dat de architect voldoende tijd heeft om de ontwerpruimte goed te gebruiken. Daarnaast is het maximaal benutten van deze beperkte ontwerpruimte een kwaliteit die architecten in Nederland zichzelf zeer goed eigen hebben gemaakt.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 11. Grenzen verleggen Jose Albuquerque Dromen verwezenlijken Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

In het buitenland waardeert men de Nederlandse architectuur omdat deze experimenteel is en grenzen probeert te verleggen door eigenaardige oplossingen te zoeken voor specifieke uitdagingen van deze tijd. In heel Nederland werken talloze buitenlandse architecten die een bijdrage proberen te leveren aan de ontwikkeling van de bouwkunst. Deze architecten zijn meestal te vinden in maquettekamers, tekenen vaak op een schetsrol en worstelen graag met verschillende driedimensionale computerprogramma’s die hun ideeën op een nauwkeurige en indrukwekkende wijze kunnen weergeven. Hoewel jonge Nederlandse architecten dit ook vaak doen, ruilen ze vrij snel ‘Autocad’ en ‘3Dstudio’ in voor ‘Word’ en ‘Excel’, en zijn langer weg voor externe vergaderingen dan ze aanwezig zijn in de maquettekamer. De praktijk heeft me geleerd waarom de Nederlandse architect zo snel zijn tekentafel verlaat. Ik vind het opvallend dat de rol van de architect in de maatschappij zo’n groot item werd tijdens deze opleiding. Er blijkt een dwang te zijn naar het controleren van het hele bouwproces, terwijl men in de praktijk graag afstand doet van de bezigheid die een architect kenmerkt: vormgeven. Natuurlijk zijn vaardigheden als goed kunnen onderhandelen, communiceren en presenteren belangrijk in het uitoefenen van dit beroep. Net als bij diverse andere beroepen zijn ethiek, normen en waarden van groot belang in de architectuurwereld. Wat een architect derhalve onderscheidt van de andere deelnemers aan het bouwproces is dat hij als geen ander in staat is om vorm – een bijzondere vorm – te geven aan een probleem, dat door middel

Beeld: Schetsen Miriam Castelló Francesch


134 Vervolg: Dromen verwezenlijken van woorden en getallen (programma van eisen, bouwbesluit) wordt voorgelegd. Een aantal taken uit handen geven zou daarom, naar mijn mening, de maatschappelijke positie van de architect geen kwaad doen, maar juist versterken. Want wat heeft men eraan, als er dromen kunnen worden verwezenlijkt, maar er geen tijd is om te dromen?

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 11. Grenzen verleggen Karin Uittenbogaart Uitwedstrijd Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Een van de eerste projecten waar ik binnen mijn bureau aan werkte, was een meervoudige opdracht voor een laboratoriumgebouw in Bazel. Volgens mijn mentor was er was maar één vereiste als ik het project wilde doen: ik moest de eerstvolgende week naar Bazel willen vliegen om bij de introductie aldaar te zijn. Meteen wist ik weer waarom ik altijd graag op een groot bureau wilde werken. Dit project was direct een eerste ervaring met het feit dat werken als architect niet neerkomt op enkel ontwerpen zoals je tijdens je studie gewend was. In de praktijk komt architect zijn veel meer neer op bezig zijn met een proces van organiseren, plannen en structureren, en daarnaast nog eens een overall visie op het ontwerp houden. De meeste adviseurs waar mijn bureau normaal gesproken mee samenwerkt konden we niet vragen voor deze opdracht aangezien specialistische kennis vereist was en ook lokale adviseurs ingezet moesten worden. In dit geval betekende dat: laboratoriumadviseurs uit Ierland en Engeland, een constructeur en een kostencalculator uit Nederland en tevens één uit Zwitserland om de bedragen nog eens naar Zwitsers prijsniveau om te rekenen. Een producent van laboratoriuminventaris uit Denemarken en een plaatselijke adviseur op het gebied van regelgeving uit Zwitserland. Met al deze mensen moest contact worden onderhouden en moesten zaken op elkaar worden afgestemd.

135 Het verdiepen in buitenlandse regelgeving (of zoeken naar adviseurs in dat land die het voor je kunnen doen) was goed voor mijn talenkennis, maar kostte een hoop extra tijd en is ook zeker iets om rekening mee te houden bij een opdracht waarvan het tijdsbestek erg kort is. Het eigenlijke ontwerpen deed ik, wanneer ik er aan toekwam, samen met een Oostenrijkse en een Portugese architect. Direct bleek dat niet alleen de manier van ontwerpen, maar ook de meeste andere dingen die je tijdens je studie voor vanzelfsprekend hebt aangenomen voor iedereen verschillend waren. ‘Als we in de presentatie alle plattegronden onder elkaar zetten, tekenen we dan de begane grond bovenaan en de verdiepingen daaronder of juist precies andersom?’ In een internationale omgeving werken vraagt om een heldere organisatie van het proces en vooral een heel goede communicatie met alle partijen. Het kost een hoop extra energie, maar biedt ook veel inzicht in manieren waarop mensen denken en verbeelden.

Beelden: Karin Uittenbogaart


137 Hoofdstuk:

12. EER EN GEWETEN


138

139

HOOFDSTUK: AUTEUR: BIJDRAGE: 12. EER EN GEWETEN ROEMER VAN TOORN ZONDER VISIE GEEN ARCHITECTUUR

De architect kan zich naar mijn idee niet veroorloven op te treden als een anonieme functionaris of doortastende bureaucraat in dienst van een opdrachtgever. Nu de voortsnellende groei van de gedereguleerde markt als oplossing voor alle maatschappelijke problemen wordt gezien, en het architectuuronderwijs maar mondjesmaat investeert in het opleiden van onafhankelijke architecten, is het gevaar levensgroot dat de architect zichzelf maar al te gemakkelijk wegcijfert en geheel opgaat in het beheersen van het complexe bouwproces. Wat ik wil benadrukken is dat de architect als individu een publieke rol in de samenleving heeft die niet kan worden gereduceerd tot een anonieme vakman die als competent lid van het bouwteam netjes zijn werk doet. De essentie van architectuur is dat het midden in de samenleving staat, een boodschap, een visie, een houding, een filosofie of een opinie representeert, belichaamt en articuleert in relatie tot het publieke domein. Deze maatschappelijke dimensie van het vak architect – wat tegenwoordig de culturele dimensie wordt genoemd – vereist van de architect dat hij of zij een visie ontwikkelt op de samenleving die verder reikt dan wat de meeste opdrachtgevers als individu voor ogen staat. Ik heb het hier niet over de architect als ster, of architectuur als merk, maar over de verantwoordelijkheid van de architect een progressieve visie op het wonen en het leven in stad en landschap te ontwikkelen in relatie tot ‘de verstrooide stad’ vol ‘gated communities’, sterarchitectuur, binnensteden als musea, het landschap als themapark, verkeersopstoppingen en migratie. Als de architect met zijn architectuur de wereld beter wil maken – ik ken geen architecten die de wereld slechter willen maken – kan de architect niet voorbij aan momenten van utopie. Dit betekent dat de architect zich kritisch moet verhouden tot het bestaande. Ofwel zonder visie op de toekomst is er geen sprake van architectuur. Zonder visie bouwen we goed gemaakte gebouwen conform de eisen van de status quo. Een visie krijgt vorm wanneer de architect de problemen en kwaliteiten van de huidige samenleving analyseert, een eigen architectuurtaal ontwikkelt, goed kan bouwen, en – om te voorkomen dat het wiel opnieuw wordt uitgevonden – over kennis beschikt van

wat er in de geschiedenis is ontwikkeld; hoe in bestaande gebouwen bepaalde visies gestalte hebben gekregen, waaraan ze beantwoorden en waarin ze faalden. De jonge generatie architecten kent alleen de nu-tijd, weet niets van architectuurgeschiedenis, is bang dat ze niet kunnen bouwen, en ziet visieloos zijn niet als een dilemma. Bouwen zullen ze wel leren, daar staat de praktijk garant voor, en misschien kunnen ze ook nog wel zorgen voor een spectaculaire verpakking, maar dat is natuurlijk nog geen architectuur. In dit antivisieklimaat heeft het ‘Experiment beroepservaring jonge architecten’ het initiatief genomen om jonge architecten te vragen na te denken over de maatschappelijke rol van de architect. Wat opviel tijdens de eerste bijeenkomst op het Berlage Instituut was dat jonge architecten worden opgeslokt door de dagelijkse beslommeringen uit de praktijk. Van enige distantie ten opzichte van de markt of de opdrachtgever is geen sprake. De visie van de opdrachtgever is heilig. Men praat de opdrachtgever het liefst naar de mond. Wanneer maatschappelijke problemen aan de orde kwamen – die werden natuurlijk wel gesignaleerd – werd verwacht dat de overheid die oplost. Hoe je met esthetiek, ruimtelijke concepten, typologieën, stadsvormen, techniek, programmatische manipulatie, verschillende disciplines, en het in kaart brengen van nieuwe maatschappelijke fenomenen tot innovatieve oplossingen kan komen – die de markt en de opdrachtgever zelf nooit kunnen bedenken – werd niet gesproken. Tot onze verbazing bleef het succes van de Nederlandse architectuur – met een overdosis aan visies op de modernisering – onbesproken. Men kan de jonge architect of de praktijk niet de schuld geven visieloos te zijn. Het ligt eerder aan de vooropleiding van de jonge architect. De culturele, historische, esthetische en maatschappelijke betekenis die architectuur heeft, is in de afgelopen tien jaar in het architectuuronderwijs gemarginaliseerd. In het architectuuronderwijs heeft men zich de afgelopen tien jaar laten verleiden door instrumentele en operationele systemen die de markteconomie van ons verlangde, zonder te beseffen dat de culturele en maatschappelijke mentaliteit van de architect minstens zo belangrijk is voor economisch en cultureel kapitaal. Alleen op die momenten dat bouwen en architectuur met een visie samenkwamen, heeft de Nederlandse architectuur door de eeuwen heen in binnen- en buitenland laten zien wat haar maatschappelijke en culturele kwaliteit kan zijn. Is het niet de hoogste tijd dat opleidingen opnieuw aandacht gaan besteden aan architectuur en bouwen met een visie die verder reikt dan alleen marktconform bouwen?


140 Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 12. Eer en geweten Susan Janssen Salonarchitect op de bres! Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Opdrachtgevers zijn belangrijk. Zonder opdrachtgevers geen opdrachten, geen werk, geen geld, geen bestaan. En wie betaalt mag het zeggen… toch? Veel discussies zijn gevoerd over de rol van opdrachtgevers. Moeten we naar ze luisteren, ze paaien, tegenspreken, ‘opvoeden’? En wie zijn ‘ze’ dan wel? Eigenaren, gebruikers, bewoners, omwonenden, wijzelf... Maken we onze ontwerpen niet voor onszelf, onze kinderen, voor mensen? Veel mensen hebben een hoge pet op van architecten, denken dat wij ideeën hebben over hoe de wereld eruit moet zien. Ze veronderstellen dat architecten degene zijn die de ruimte indelen en de plannen maken. Als de architect het niet ontwerpt, wie dan wel? Het schoolhoofd? De ontwikkelaar? De minister? Toch raar dat wij jonge architecten ons vak helemaal niet zo lijken te zien. Dat wij ons telkens afvragen hoe we het compromis kunnen vinden tussen de kosten, de baten, de schoonheid, en de wethouder (zonder daarbij onze baan te verliezen). We hebben een mooi vak, maar onderschatten het enorm. Ik zal voor mezelf spreken. Voor mij voelt het soms meer als een hobby, een studie, een interessante wereld met creatieve mensen waar ik in rond mag snuffelen. Wat een voorrecht! De afgelopen twee jaar heb ik me te weinig gerealiseerd dat dit de realiteit is. Dat er nu naar ons geluisterd wordt. Naar onze mening. Onze voorstellen. Onze visie. En dat het gebouwd wordt! Voordat we ons druk moeten maken over wat de opdrachtgever ergens van vindt moeten we ons afvragen wat wij, jonge architecten, eigenlijk willen.

141 We moeten ons uitspreken over zaken die er toe doen. Over het milieu, de naoorlogse woningvoorraad, de multiculturele samenleving, gated communities, lege weilanden, vliegtuigen in torens of over hoe we als mensen met elkaar en de wereld om moeten gaan. De niksgeneratie aan het woord! De Salonarchitect op de bres! Want wie het weet mag het zeggen… toch?

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 12. Eer en geweten Rolf van Valkenbrug De jonge architect is... Jong! Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

In de discussies over de maatschappelijke positie van de architect kwam vaak het karakter naar boven van de architect als iemand met een sterk ideologische grondslag en een grote maatschappelijke betrokkenheid. Generatie op generatie architecten kwam met een maatschappelijk statement en had een visie op de wereld. Modernisten, socialisten, postmodernisten; allemaal hadden ze een duidelijk verhaal. Dus de vraag rees al snel: waar staan wij als nieuwe generatie jonge architecten eigenlijk voor? Onder het mom van een voorlopig Platform Jonge Architecten zochten wij hierop een antwoord. Er was binnen onze groep wel een duidelijk gevoel van maatschappelijke betrokkenheid aanwezig, maar het idee om met een statement of een visie naar buiten te treden leefde helemaal niet. We konden eigenlijk geen statement bedenken. De opdrachtgevers die ons bureau benaderen beginnen daar ook nooit over. Ze willen een bijzondere vertaling van hun wensen in ruimte. Ze hebben het gevoel dat, in ons geval, een jonge geest met spannende nieuwe ideeën kan komen om vorm te geven aan hun programma. Waar wij voor staan als architect heeft nog nooit iemand ons gevraagd. Het ideologische aspect leeft klaarblijkelijk niet meer zo in deze maatschappij en wellicht daarom ook niet bij onze jonge generatie. Al snel discussieerden we dan ook niet meer over ideologische aspecten, maar over hoe wij ons konden onderscheiden van de andere generaties en als groep naar buiten konden treden. Zonder duidelijk

statement kwam dit helaas niet van de grond. Het belang van een visie of een statement werd zo wel overduidelijk: je moet je als architect toch kunnen onderscheiden van andere concurrerende architecten, want waarom jij wel en zij niet? In de praktijk komt het er nu op neer dat wij ons slechts onderscheiden, omdat we jong zijn, met alle kwaliteiten die daaraan worden toegedicht. Voorlopig is dit voldoende. Zodra we wat ouder zijn zullen we ons gerealiseerde werk beter onder de loep moeten nemen om te bepalen hoe wij ons op andere fronten kunnen onderscheiden van concurrerende architecten. Misschien dat dan blijkt dat er toch nog een ideologische grondslag te ontdekken valt.

Hoofdstuk: Auteur: Bijdrage: 12. Eer en geweten Jelte Brouwer Van jonge architect tot ondernemer Geld / Regels / Maatschappij / Techniek

Inspirerend is voor mij het verhaal over John Portman die, na een aantal jaren werken als regulier architect, zich steeds meer bezig ging houden met zaken die buiten de standaardwerkzaamheden van een architect vallen. Hij is aannemer en zelfs opdrachtgever geworden en is zo uitgegroeid van ontwerpend architect tot een projectontwikkelaar die complete stukken stad ontwerpt, bouwt en financiert. Na een half jaar Experiment werd ik helaas ontslagen, omdat er te weinig werk was bij het architectenbureau waar ik werkte. Omdat het lastig was als beginnend architect werk te vinden en ik ervaring had als visualisator, ben ik mij naast freelance ontwerpwerk steeds meer op 3dpresentatie en visualisatie gaan richten. Door het zelfstandig werken, ben ik me bewust geworden van zaken als actieve acquisitie en het inspelen op toekomstige ontwikkelingen. Ik realiseer me inmiddels hoe belangrijk contacten met de klant zijn, dat je constant vooruit moet denken om op tijd voldoende werk te hebben. Daarom probeer ik een acquisitiebeleid te voeren, op een aantal verschillende manieren probeer ik mogelijke klanten te interesseren: ik maak een website die inspeelt op de wensen en behoeftes van opdrachtgevers, vervolgens wil ik architectenbureaus

aanschrijven om hun mijn werk te mogen presenteren. Daarnaast zet ik een netwerk op van visualisatiefreelancers die mij in de toekomst kunnen assisteren bij nieuwe opdrachten. Ik denk dat interactieve media, zoals game-achtige omgevingen waarin architecten en opdrachtgevers real-time door gebouwen heen kunnen lopen, een steeds grotere rol gaan spelen in de architectuur. Ik wil me de bijbehorende software eigen maken, en heb daarom onlangs twee opdrachten aangenomen die financieel minder interessant waren, maar de mogelijkheid boden ervaring op te doen met interactiviteit, animatietechnieken en postproductie. Soms vind ik het jammer dat ik steeds verder van het architectenwerk afdrijf. Graag had ik een klein aantal gebouwen willen ontwerpen en realiseren. Anderzijds denk ik dat ik de motivatie en de ambitie niet heb om eerst vijf jaar lang vele uren te besteden aan detailleren, bestekken schrijven en bouwdocumentatie en regelgeving doornemen. Gelukkig blijft, omdat ik voornamelijk voor architectenbureaus werk en veel van de werkzaamheden als visualisator vergelijkbaar zijn met die van een architect, een ontwerpende manier van denken in mijn huidige werk behouden.


142

143

Beelden: Jelte Brouwer

Beelden: Workshop Positionering van Bureaus en Publiciteit, Amsterdam


145 HOOFDSTUK:

TERUGBLIK


146

147


148

149

HOOFDSTUK: AUTEUR(S): BIJDRAGE: TERUGBLIK INTERVIEW JO COENEN DOOR HUGO STEVENS OUD BEROEP NIEUWE STIJL DELFT, 11 OKTOBER 2005

Wat was de aanleiding voor het Experiment? Het waren een aantal redenen die samenkwamen. Het woord Experiment kwam in mij op, omdat sinds jaar en dag duidelijk was dat een afstuderend architect, ruimhartig en niet kortstondig, een stage moet doorlopen. Ik heb dit zelf ervaren, maar dit ook gezien bij vele stagiairs binnen mijn bureau. Het vak is pas na jaren in de praktijk te leren, maar het fundament wordt gelegd door het onderwijs. Een stage zou daar een onderdeel van moeten zijn. De discipline bestaat uit analyseren, reflecteren en toepassen. Wanneer je uit deze driereeks er één zou wegnemen, klopt het niet meer. Ons werk is op veel manieren omschreven, denk aan ‘de kunsten’, ‘de architectuur’, ‘de spin in het web’. Ons vak is een dienend vak, niet zo autonoom als de kunsten. Ons vak gaat in op gebruikskwaliteiten en heeft dus alles te maken met prioriteiten stellen. Bovendien kun je deze discipline bezien over verschillende schaalniveaus: van zeer klein – een meubel – tot zelfs het stedelijk landschap. Dit en alles ertussen heeft met ontwerpen te maken. Het ontwerp is gericht op realisatie en niet alleen op het bedenken van een concept. Indien de discipline de sleutel is van de studie, moet de student vertrouwd raken met de vele kanten van het vak: analyseren, reflecteren en toepassen om zijn contour van denken volledig te maken. Daarnaast vroeg ik mij af: wat is de status van Nederland nu? Hoe is de huidige situatie ontstaan en ben ik daar tevreden over? Hoe is dit internationaal te bezien en wat brengt de toekomst? Ik heb veel onderwijs gegeven, een achtergrond van didactiek is mij met de paplepel ingegeven. Ik heb les gegeven aan academies en universiteiten in Nederland, maar ook in België, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Italië . Als eerstejaarsbegeleider die wekelijks de talenten van de studenten moest aftasten stelde ik mezelf telkens de vraag: ‘hoe gaat deze student verder?’ Er zijn diverse oefeningen van diverse soort, net zoals onze discipline op dit moment uit elkaar gerafeld is. Bouwfysische aspecten, technieken als constructie, het werkveld van regionale planning maar ook stadsvernieuwing. Al die scala’s moest ik onderwijzen. Ik heb

moeten leren mij op al die schaakborden simultaan te bewegen. De praktijk van mijzelf, maar ook die van vrienden, liet zien hoe jong afgestudeerden hun vak gingen uitoefenen en ik heb daar conclusies uit getrokken. De uitoefening van de architectuurdiscipline hield in MiddenEuropa nog de verantwoording in, men werd nog gezien als de bouwmeester. Dit terwijl in de Angelsaksische landen, waaronder Nederland, deze discipline steeds meer verdween en plaats moest maken voor het bouwmanagement dat, onwetend van architectuur, de positie van spelverdeler innam. Ik heb dit met lede ogen aangezien. Wie is nog de baas in de bouwkeet? Ik wil niet worden aangezien voor degene die alleen nog het kleurtje en het materiaal bepaalt dat wordt gehangen aan skeletten die anderen, vele malen wijzer blijkbaar, hebben bepaald. Ik zag de kennisniveaus van de oude HTS afnemen evenals de afstudeereisen van academies en Technische Universiteiten. Eigenlijk een logisch gevolg van het bovenstaande. Ik zag een niet-gecoördineerd veld van activiteiten. Dit zijn redenen die tot het Experiment geleid hebben. Al deze facetten kwamen samen toen ik gevraagd werd om voorzitter van de visitatiecommissie van de Academies van Bouwkunst te worden. Ik heb direct, zonder aarzeling, toegezegd. Ik had een preoccupatie met deze academies en wilde deze binnen boord houden. Vervolgens werd ik Rijksbouwmeester en raakten zaken in een stroomversnelling. Ten eerste werd ik gevraagd te helpen om het voortbestaan van de architectentitel te waarborgen, om daar vervolgens een meningsverschil met minister Remkes over te hebben. Daarnaast werd ik gevraagd om diploma’s van buitenlandse architecten te beoordelen op gelijkwaardigheid. In de positie van een Rijksbouwmeester kwam zo heel veel samen, en ik bedacht dat deze een katalysator zou kunnen zijn. Maar bovenal was ik erop gericht dit mooie vak overeind te houden. Hiermee bedoel ik dus niet alleen het analyseren en reflecteren, maar zeker ook het maken binnen het vak. De architect, in de brede zin, kan mijns inziens alleen zijn positie hooghouden door deze drie factoren volledig en vol overtuiging te beheersen. In de AR stond de architect omschreven als vertrouwenspersoon van de opdrachtgever. Deze zinsnede betekent ontzettend veel voor mij. Ik zie nu dat deze positie allang verdwenen is. Bouwmanagementbureaus hebben deze overgenomen. Ik heb derhalve de BNAplus, een nieuwe vereniging naast de BNA, willen oprichten bij aanvaarding van de Kubus-prijs. Ik wilde markeren hoe fout de positie van de architect op dat moment was en nog


150 BEELDEN: WORKSHOP POSITIONERING VAN BUREAUS EN PUBLICITEIT, AMSTERDAM

151


152

153

VERVOLG: OUD BEROEP NIEUWE STIJL

steeds is. Helaas was de BNA hier toen niet aan toe, omdat deze meer de beroepsorganisatie wilde zijn en niet die ‘Maatschappij ter bevordering van de Bouwkunst’, zoals deze toch ook ooit opgericht was. In de positie van Rijksbouwmeester nam ik mij toen voor te gaan werken aan het herstel van de positie van de architect en het aanpassen van het systeem van onderwijs daarop: er moesten workshops zijn, plekken waarop mensen elkaar ontmoeten. Met een sfeer van kennis en cultuur, maar bovenal gericht op de wil om te realiseren. Daaraan vorm te geven door en met het onderwijs vind ik belangrijk. Daarnaast was het belangrijk het Architectenregister mee te nemen in deze metamorfose om de implementatie in Europa in te zetten. Om ten slotte terecht te komen bij het ministerie, waar we de architectentitel kunnen bevestigen maar ook inhoud geven. Momenteel zijn hiermee twee ministeries gemoeid: bij het één zijn de TU’s ondergebracht, terwijl de Academies onder de kunsten, een ander ministerie, vallen. Daarmee komen ook de gelden en organisatiedrift uit verschillende richtingen. Het einddoel van mijn totaalplan zou zijn dat deze opleidingen bij één ministerie een nieuwe logica vinden.

Hoe bent u tot de opzet van het Experiment gekomen? De opzet was om na een jaar voorbereiding een consolidatiemoment te vinden om de Universiteiten en Academies bij het gesprek te betrekken. Vervolgens moest door onderzoek de gang van zaken in Nederland met die in het buitenland vergeleken worden. Door de aard van het initiatief heb ik het ‘het Experiment’ genoemd en heb direct enkele personen gevraagd verder te zoeken naar de inhoud. Aandachtsvelden als attitude, techniek, management kwamen op tafel. Het bleek niet eenvoudig om binnen deze groep één omschrijving te vinden. Ik heb toen besloten gewoon te beginnen en via ‘trial en error’ te onderzoeken waar behoefte aan was. De gesprekken op de gang en in de kantine zouden vanzelf een overtuiging ten aanzien van de inhoud opleveren. Ik wilde het ‘over-regisseren’ of methodiseren, dat het hele onderwijs kapotmaakt, vermijden. Wat ik zocht was het academische in brede zin. Tastenderwijs de weg zoeken zou je kunnen zeggen, een Experiment dat zichzelf moet bewijzen. Zo is er spontaan een programma ontstaan.

Met de ervaringen met dit programma zou vervolgens een tweede lichting kunnen starten en wanneer het product rijper was zou het geïnstalleerd moeten worden binnen de scholen en Universiteiten. De intentie was dit niet louter te beperken tot architectuur maar het ook te implementeren binnen stedenbouw, interieur, enz. We zijn toe aan een herbenoeming van het woord architect en stedenbouwer als zodanig. Beter benoemd: naar rato van talent en affectie, van kleinere of grotere schaal. Ik zou de titel willen verbinden aan diegene die het beroep met verantwoording wil uitoefenen, aan diegene die de ervaring binnen zijn discipline weet aan te tonen.

Voldoet binnen deze gedachte de tweejarige periode van het Experiment? We moesten ergens mee beginnen, alles stond open. Idealiter sluit het op zijn minst aan op de modus vivendi van Duitsland, Oostenrijk, België, Engeland en Zwitserland. Men moet zich verantwoordelijk willen voelen, volgens een soort erecode, dat was mijn gedachte. Het is niet de tijd om het meester-gezelsysteem nog zo te benoemen, maar we kunnen ons er wel naar gedragen. Bedenk wel dat dit niet alleen voor ons vak geldt: ook bij uitvoeringsbedrijven, bij timmerlieden, leeft dit. We hebben allemaal ons vak van onze voorgangers moeten leren. Die voorgangers hebben ons extra aandacht willen geven, uit liefde voor het vak, gedreven door de wens naar het voortbestaan er van. We hebben het laten verloederen, vakkennis en vakmanschap is verloren gegaan. De eigenlijke reden daarvoor is de prefabricage die is ontstaan en daarmee de georganiseerde, superfijn doorgeëxerceerde, utilitaire afstemmingssystemen van organisatie en logistiek. Vakmanschap is daarbij niet meer gevraagd noch gewenst. Bij een bouwwerk dat op een dergelijke wijze in elkaar geschroefd wordt, voelt men over het algemeen niets. Het zal allemaal wel mooi, snel en goed georganiseerd verlopen, maar ik voel mij hier niet mee verbonden.

Is het Experiment voor iedereen nodig? Niet voor iedereen. Ik heb zelf ervaren dat je, zeker in het begin, niet altijd weet welke je talenten zijn. Niet iedereen beschikt over ‘het’ talent. We heten per slot van rekening niet allemaal Niemeyer. In ons ontwerpvak bewegen velen zich binnen teams.


154

155

VERVOLG: OUD BEROEP NIEUWE STIJL

BEELD: GUUS ENNING, JAN BROUWER EN JO COENEN

De mensen in deze teams verschillen in ambitie en kunde. Er zijn twee soorten bureaus ontstaan: de grote uitwerkmachines waar de aannemerij enorm vertrouwen in heeft, daarnaast de meer autonome, op oude leest geschoeide, architectenbureaus. Een goed voorbeeld van een bureau van deze tijd is Neutelings Riedijk: zij ontwerpen op beeld, maar maken wel werktekeningen. Door een mooie liaison met Bureau Bouwkunde komen zij tot realisatie. Er zijn echter bouwtechnici die op alle onderdelen van het ontwerpvak de plaats van de architect innemen en puur gericht zijn op de noodzaak van realisatie. Wij zien dat opdrachtgevers, steden en gemeenten hun verantwoording overdragen aan projectontwikkelaars en beleggers, die vervolgens als vervangende opdrachtgevers worden bezield door winstbejag. Ik constateer dat zij de dagelijkse praktijk onderbrengen bij praktisch ingestelden. Met deze werkwijze verdampt het bouwkunstige. Wat mij hierbij bezighoudt is de vraag of de opgeleiden straks niet in twee zuilen opgedeeld zullen worden: de droge ‘toepassers’, de ingenieurs dus, versus de ontwerpers, die analyseren en bedenken. Kijkend naar het meester-gezelsysteem moeten we rekening houden met deze ontwikkelingen: de herinvoering van het systeem is ingewikkelder dan het lijkt, omdat de ambities zo uiteenlopen. Duidelijk is mij wel dat ontwerp en uitvoering één zouden moeten zijn.


156

157

HOOFDSTUK: AUTEUR(S): BIJDRAGE: TERUGBLIK HENK VISSCHER EN FRITS MEIJER (ONDERZOEKSINSTITUUT OTB) EINDEVALUATIE HET EXPERIMENT

SAMENVATTING EINDEVALUATIE HET EXPERIMENT Tussen september 2003 en september 2005 heeft het Atelier Rijksbouwmeester op initiatief van de vorige Rijksbouwmeester Jo Coenen een beroepservaringsstructuur voor pas afgestudeerde architecten opgezet en gecoördineerd. Aan deze structuur, die het Experiment is genoemd, hebben ongeveer veertig jonge architecten en ongeveer dertig mentoren meegedaan. Doel is om op langere termijn te komen tot een flexibele en dynamische ervaringsstructuur voor aankomende architecten. Om de inhoud en de kwaliteit van het programma en de structuur van het Experiment optimaal aan te laten sluiten bij de gestelde doelen, zijn gedurende de looptijd van het Experiment het verloop en de resultaten ervan regelmatig geëvalueerd. In januari 2004 werd een Nulmeting uitgebracht, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van een praktijkprogramma zijn geïnventariseerd. In augustus 2004 werd door het Projectbureau het Experiment een Tussenrapportage uitgebracht.1 Dit betrof een evaluatie van het programma van het eerste jaar Experiment, op basis waarvan het tweede jaar is bijgesteld. Tot slot is door het Onderzoeksinstituut OTB in opdracht van het Projectbureau een eindevaluatie opgesteld. In dit artikel hebben wij de resultaten daarvan samengevat. Doel van de eindevaluatie was te onderzoeken hoe de deelnemers het programma en de organisatie van het Experiment hebben gewaardeerd en in hoeverre het Experiment een versnelling kan bieden voor het opdoen van ervaring in de praktijk. Hiertoe hebben we de eigen ervaringen van de deelnemers aan het Experiment vergeleken met de ervaringen die een vergelijkbare groep jonge architecten in de ‘reguliere’ architectenpraktijk heeft opgedaan. Dit betrof alle bouwkundige architecten die in de periode januari 2001 t/m december 2003 zijn afgestudeerd en in het Architectenregister staan ingeschreven (ongeveer 500). Hiervan zijn ongeveer 200 enquêtes terugontvangen. De karakteristieken van de groep deelnemers en de controlegroep lopen nauwelijks uiteen, kleine verschillen waren voor het eindresultaat te 1

De Nulmeting en de Tussenrapportage zijn beschikbaar bij het Atelier Rijksbouwmeester.

verwaarlozen. De deelnemers aan het Experiment zijn gemiddeld een jaar jonger dan de controlegroep, hebben iets langer over hun studie gedaan, hebben een kortere stage gelopen, zijn iets langer geleden afgestudeerd en zijn ook iets langer in de praktijk werkzaam. DE BEOORDELING VAN HET EXPERIMENT Het Experiment bestaat uit een gemeenschappelijk programma en het mentorsysteem op het bureau. De deelnemers zijn tevreden over het gemeenschappelijk programma. Alle onderdelen worden positief beoordeeld. Wat betreft het belang van de bijeenkomsten schommelen de scores bij de jonge architecten op belangrijk/zeer belangrijk veelal rond de 80 en 90%. Van de jonge architecten in de controlegroep geeft zo’n 60% (Academie-achtergrond) tot 70% aan (TU-afgestudeerden) ook belangstelling te hebben voor informatieve bijeenkomsten na de studie over dezelfde onderwerpen als in het Experiment aangeboden. Hoog scoren office & designmanagement, bouwbesluit, contractonderhandelingen, bouwtechniek versus budget en gemeentelijke procedures. De kwaliteit van de inleiders op de gemeenschappelijke bijeenkomsten van het Experiment is volgens de jonge architecten ruim voldoende. Ruim 20% van de jonge architecten vindt dat er ‘meestal’ of ‘vrijwel altijd’ onvoldoende tijd is om onderwerpen te behandelen. Dit komt overeen met de opzet van het programma, waarbij de bijeenkomsten vooral inleidend zijn bedoeld. Over de kwaliteit van de opdrachten is men in het algemeen wel tevreden. De kwaliteit van de bijbehorende documentatie wordt minder beoordeeld, maar is gemiddeld wel voldoende. Voor wat betreft het mentorschap op het bureau komt het volgende beeld naar voren. De deskundigheid en beschikbaarheid van de mentor op het bureau wordt door de architecten positief beoordeeld. Drie kwart van de jonge architecten en bijna 70% van de mentoren vindt het aantal projecten waarmee men in aanraking is gekomen tijdens het Experiment voldoende om in alle aspecten van het architectenvak ervaring op te doen. Het blijkt dat maar 5% van de controlegroep een specifiek opleidings- of begeleidingstraject voor jonge architecten doorloopt. Verder blijkt dat de score van de controlegroep op de vraag of men met voldoende projecten in aanraking is gekomen om in alle aspecten van het architectenvak ervaring op te doen, hoger is (90%) dan bij de deelnemers aan het Experiment (70%). Dit kan te maken hebben met een afwijkend verwachtingspatroon. De deelnemers aan het Experiment hebben wellicht door het programma


158

159

VERVOLG: EINDEVALUATIE HET EXPERIMENT

en de begeleidingsstructuur een vollediger beeld van alle onderdelen van de architectenberoepspraktijk en of ze die onderdelen wel of niet voldoende beheersen. Het nut van het mentorsysteem, de Persoonlijke Halfjaar Plannen, het logboek en de functioneringsgesprekken wordt over het algemeen positief beoordeeld door zowel de jonge architecten als de mentoren. Ten slotte vindt meer dan 90% van de deelnemende architecten en mentoren de kwaliteit van het totale programma van het Experiment goed tot zeer goed. HET EXPERIMENT ALS VERSNELLING VOOR PRAKTIJKERVARING De ervaring die de jonge architecten met de onderdelen van de architectenpraktijk hebben opgedaan en de mate waarin die onderdelen nu worden beheerst door de deelnemers aan het Experiment en de respondenten uit de controlegroep zijn uitgebreid gemeten. Het gaat hier om een eigen oordeel van de jonge architecten en het is daarmee geen (objectieve) maatstaf voor de daadwerkelijke capaciteiten van de respondenten. De praktijkperiode heeft voor de deelnemers aan het Experiment en ook voor de architecten uit de controlegroep heel veel bijgedragen aan de beheersing van de verschillende onderdelen van het architectenberoep. Voordat men in de praktijk begint te werken, is er al een redelijke beheersing van de verschillende aspecten van de ontwerpfase. De opdracht-, de bouwvoorbereidings- en de uitvoeringsfase beheerst men echter dan nog maar in zeer beperkte mate. De ervaringsperiode voegt voor alle fasen ongeveer evenveel ervaring toe. Dat resulteert erin dat de meeste respondenten na deelname aan het Experiment of na elders praktijkervaring te hebben opgedaan, de onderdelen van de ontwerpfase in voldoende mate beheersen om ze zelfstandig uit te voeren. De andere drie fasen blijven daarbij achter. Uit het onderzoek blijkt dat de respondenten uit de controlegroep evenveel ervaring hebben opgedaan met de aspecten van de architectenpraktijk als de deelnemers aan het Experiment. Gemiddeld heeft men met zo’n 60% van de onderdelen in de opdracht-, voorbereidings- en uitvoeringsfase zeer veel, veel of voldoende ervaring opgedaan. De deelnemers aan het Experiment scoren hoger in de opdrachtfase, de controlegroep wat beter in de bouwvoorbereidings- en

uitvoeringsfase. Hierbij blijft het de vraag in hoeverre de groep deelnemers vergelijkbaar is met de controlegroep. De karakteristieken van de groepen geven zoals al aangegeven geen aanleiding om te veronderstellen dat de groepen ‘kwalitatief’ significant zouden kunnen verschillen. Het is opvallend dat gemiddeld 20% van de deelnemers aan het Experiment en de controlegroep zegt geen ervaring te hebben met onderdelen van de opdracht-, voorbereidings- en uitvoeringsfase. Zaken zoals contractonderhandelingen, het maken van verslagen van bouwteamvergaderingen en het meewerken aan een proces-verbaal van oplevering komen onvoldoende aan bod. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de organisatie van de praktijkervaring extra aandacht behoeft. Een gestructureerd ervaringstraject kan met name een meerwaarde hebben ten opzichte van de ervaring die men in de reguliere praktijk opdoet, indien tijdens het traject op de bureaus expliciete aandacht wordt geschonken aan de opdracht-, voorbereidings- en uitvoeringsfase. Er wordt door de deelnemende mentoren en jonge architecten aan het Experiment maar ook door de architecten uit de controlegroep waarde gehecht aan de beschikbaarheid van een ervaringsstructuur. De deelnemers en mentoren zijn overtuigd van de meerwaarde en ook de controlegroep denkt dat deelname aan een structuur meer ervaring had kunnen bieden dan de reguliere praktijk, hoewel men wel tevreden was over zijn/haar eigen praktijkperiode. Bij de vraag of men inmiddels voldoende ervaring heeft om een eigen bureau te beginnen, is het nogal opvallend dat de controlegroep opmerkelijk hoger scoort dan de groep deelnemers. Uiteindelijk zou dat wellicht een aanwijzing kunnen zijn dat de groep deelnemers, door de deelname aan het Experiment, een wat kritischer zelfbeeld heeft dan de gemiddelde jonge architect. De expliciete aandacht van het programma voor de beheersing van alle onderdelen van de beroepspraktijk kan hiervoor de verklaring zijn. UITBREIDING VAN DE WET OP DE ARCHITECTENTITEL De resultaten van dit onderzoek kunnen een rol spelen in de actuele discussie over een mogelijke uitbreiding van de Wet op de Architectentitel (WAT). Uit de evaluatie van de WAT in 2000 bleek dat de titelbescherming van architecten in beginsel goed functioneert, maar dat er wel behoefte was aan een uitbreiding van de eisen. Een van de voorstellen uit het evaluatierapport was dat er minstens twee jaar relevante praktijkervaring zou moeten worden


160

161

VERVOLG: EINDEVALUATIE HET EXPERIMENT

opgedaan voordat jonge architecten zich in het register zouden kunnen inschrijven (Priemus e.a., 2001). Door het toevoegen van zo’n eis zou beter aan het doel van consumentenbescherming worden voldaan en zou Nederland beter in de pas kunnen lopen met de eisen die in andere EU-landen aan architecten worden gesteld. Het onderhavige onderzoek onderbouwt het nut en de noodzaak van de praktijkervaringseis. Zo’n 21%, resp. 14% van de deelnemers aan het Experiment geeft aan dat zij vóór deelname aan het Experiment de onderdelen van het architectenberoep voor een eenvoudig, resp. complex bouwproject voldoende beheersen. Bij de controlegroep bedragen deze percentages 25, resp. 16%. Na afronding van het Experiment geven de deelnemers aan dat zij zo’n 74, resp. 62 % van de onderdelen beheersen. Bij de controlegroep komen deze percentages neer op 79, resp. 70%. Duidelijk blijkt dat men in de periode van twee jaar vele onderdelen van de architectenberoepspraktijk zich goed eigen maakt. Maar toch nog blijven er enkele onderdelen over die men niet zelfstandig zegt te kunnen uitvoeren. Hieruit blijkt dat een praktijkervaringsperiode van twee jaar of langer nodig is. De deelnemers en mentoren beoordelen het programma en de inhoud van het Experiment zeer positief. Ook niet-deelnemers hebben daar een redelijk positief beeld over. Bovendien geven zij aan behoefte te hebben aan studiebijeenkomsten zoals die in het gemeenschappelijke programma van het Experiment werden aangeboden. Een deel van de jonge architecten geeft aan veel baat te hebben bij het mentorschap en de bijbehorende instrumenten (zoals PHP’s), maar een zeer groot deel van de jonge architecten komt – volgens eigen zeggen – net zover of zelfs verder in de reguliere praktijk. Opvallend is dat zowel de deelnemers aan het Experiment als de controlegroep aangeven na afloop van de ervaringsperiode nog niet alle onderdelen te beheersen. Kortom, de WAT kan zeker worden uitgebreid met een eis voor twee jaar relevante praktijkervaring. Daarnaast is er behoefte aan studiebijeenkomsten gebleken. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen of en hoe de praktijksituatie optimaal kan worden gestructureerd en welke eisen daaraan gesteld zouden moeten worden. Het is daarbij van belang om dieper in te gaan op de wijze waarop de beroepservaring in de diverse bureausituaties wordt opgedaan en hoe dit objectief gemeten kan worden.

VERVOLG OP HET EXPERIMENT Uit het onderzoek blijkt dat het wenselijk is om een vervolg te organiseren op het Experiment, opnieuw met een vrijwillig karakter. In hoofdlijnen kunnen daarbij de opzet en het programma gehandhaafd blijven. Het onderzoek levert wel inzicht voor verbeteringen, veelal betreft het hier details. Een grote verbeterslag ten opzichte van de reguliere praktijk zou kunnen worden gemaakt als er meer nog dan nu aandacht wordt besteed aan het opdoen van ervaring in de praktijk op de bureaus met de onderdelen van de opdracht-, de bouwvoorbereidings- en de uitvoeringsfase. De onderdelen van de ontwerpfase worden door de meeste jonge architecten al redelijk beheerst voordat men in de praktijk gaat werken. Door in het mentorschap en de bijbehorende instrumenten als de PHP’s meer aandacht aan de andere drie fasen van het bouwproces te besteden, is het mogelijk dat de praktijkstructuur van het Experiment een meerwaarde kan bieden ten opzichte van de reguliere praktijk.

BEELD: MENTORENBIJEENKOMST REGIE IN HET BOUWPROCES, DEN BOSCH


163 HOOFDSTUK:

NUT EN NOODZAAK VAN HET EXPERIMENT


164

165

HOOFDSTUK: AUTEUR: BIJDRAGE: NUT EN NOODZAAK VAN HET EXPERIMENT THIJS ASSELBERGS DE GEËXPERIMENTEERDE

Je zou willen dat het jonge architectonische talent van dit land het oog vormde van het architectuurdebat. Je zou willen dat de onderwijsinstellingen optimaal functioneerden opdat de uitstroom van afgestudeerden volledig gereed is gemaakt voor het ontwerpen en uitvoeren van bouwprojecten. Je zou willen dat de beroepsvereniging die dit land rijk is optimaal zorg draagt voor de ontwikkeling van dat jonge talent. Je zou willen dat de overheid jonge architecten optimaal en structureel beleidsmatig zou ondersteunen. Je zou willen dat het land een cultuur kende waarbij open gedebatteerd werd over de culturele waarde van de gerealiseerde architectuur. Je zou willen dat jonge architecten een breed netwerk vormden waarbij zij onderling kritische uitspraken deden over architectuur en vormgaven aan de nieuw te maken bouwopgave. Eigenlijk zou je willen dat er gewerkt werd aan een platform voor jonge architecten dat als baken dienst doet en bijdraagt aan het geweten van de architectonische cultuur. Daarmee zou de architectuur in dit land en daarbuiten toch gediend zijn, zou je zeggen. De werkelijkheid is echter anders. De beroepsvereniging zegt al jaren dat het jong talent aan zich wil binden; iets wat in de praktijk (nog?) niet is waargemaakt. De overheid deed van alles voor jong talent: biënnales voor jonge architecten in de jaren tachtig; een Rijksbouwmeester die jong talent een op een opdrachten gaf (Dijkstra) en startstipendia introduceerde voor jonge architecten. Het hoogtepunt van Nederlands architectuurbeleid vormde de eerste Architectuurnota begin jaren negentig. Hierin leek architectuurbeleid voor decennia structureel verankerd. Inmiddels zijn dergelijke nota’s geschiedenis en vervangen door ‘agenda’s’ die schraal afsteken bij de lijvige en goed onderbouwde nota’s van weleer. Ook binnen het onderwijs is er veel turbulentie: eerst wordt de studietijd structureel teruggebracht met de toezegging dat er een tweedefaseopleiding komt. Vervolgens wordt via de Amsterdamse School het Berlage Instituut (voor wie eigenlijk?) opgericht en de PAS weer opgeheven. Ondertussen zijn er twee constanten die doorweven op het ingezette rijksarchitectuurbeleid waarbij jong

talent de kans krijgt: Europan Nederland (prijsvragen voor jonge architecten) en Archiprix (nationale en internationale prijzen voor afstudeerwerk inclusief workshops). Het zijn inmiddels niet meer weg te denken onderdelen uit het systeem ten behoeve van het stimuleren van jong talent. Uiteindelijk is het Rijksbouwmeester Coenen die zorg draagt voor een nieuw opleidingsinstrument voor jong talent: het Experiment. Het lijkt, en ik ben ervaringsdeskundige, een kansrijke formule omdat het een aantal interessante en waardevolle kernen omvat die kunnen bijdragen aan tal van de hierboven genoemde zaken. Ten eerste brengt het een betrekkelijk willekeurige maar interessante en gemotiveerde groep afstudeerders bijeen die met elkaar op allerlei wijze samen aan thema’s werken. Ten tweede geeft het een prachtige doorsnede van ‘the state of the art’ van jong afgestudeerd talent. Het bijeenbrengen en gedurende een langere periode bijeenhouden van deze groep geeft veel synergie. Tussen de deelnemers ontstaat een samenwerking en worden tal van zaken uitgewisseld: een nieuw netwerk is geboren. Voor de begeleiders geeft het de inzage welke onderwerpen extra aandacht behoeven en wat te verbeteren valt. En voor de deelnemende bureaus is er een onverwacht netwerk tussen bureaus en deelnemers. Daarnaast worden deelnemende mentoren geconfronteerd door een actieve bijdrage te leveren aan het (intern) opleiden van jonge afgestudeerden. Dat leidt zowel binnen als buiten het bureau tot een permanente motoriek van uitwisseling van kennis en samenwerking. Daarmee zijn naast de belangrijke en onmisbare een op een relatie tussen mentor en jong afgestudeerde in deze formule een groot aantal nieuwe samenwerkingen toegevoegd. Deze nieuwe generatie deelnemers vormt in feite onbedoeld een groep: ‘de geëxperimenteerde’. Het is een nieuw kwaliteitscriterium voor jong talent en inzetbaar bij de verdere carrièreontwikkeling. Daarnaast denk ik dat ‘het Experiment’ in haar vorm een geslaagd middel is om het niveau van pas afgestudeerden naar een hoger plan te tillen. In de cultuur van de Nederlandse architectuur past het om telkens op pragmatische wijze samen te werken aan kwalitatieve verbeteringen van architecten. Het systeem van het op sleeptouw nemen door ervaren ‘meesters’ van deze afgestudeerden is sinds de Romeinen al beproefd. Dat deze vorm van ‘experiment’ ook nog een systeem van onderlinge uitwisseling tussen tal van instellingen, bureaus en (jonge) ontwerpers met zich meebrengt is natuurlijk fantastisch. Het debat, de publicaties, het netwerk, het podium, het tonen van de resultaten zoals bijvoor-


166

167

VERVOLG: DE GEËXPERIMENTEERDE

BEELDEN: BIJEENKOMST POSITIONERING BUREAUS EN PUBLICITEIT, AMSTERDAM

beeld met deze uitgave en kortom de samenwerkingen die daaruit kunnen ontstaan vormen na één ronde Experiment voor mij al een zodanig onmisbaar instrument dat het ondenkbaar is dat het na één keer alweer van het Nederlandse architectuurcultuurbevorderende podium zou verdwijnen. Daarmee zou een unieke kans verloren gaan om dit instrument verder uit te bouwen en verder in te bedden in ons systeem. Eigenlijk kun je stellen dat alle partijen een uniek nieuw instrument in handen hebben gekregen om verder vorm te gaan geven aan de inhoud van het architectuurdebat. Het jonge talent heeft een platform gekregen voor ontwikkeling van tal van zaken die de architectonische cultuur kunnen bevorderen: het debat, de verbetering van de inhoud van het vak en het beroep. Nu heb ik begrepen dat de BNA de tweede ronde van harte gaat ondersteunen en sterker nog: de motor wordt achter het geheel. Dat is een interessante ontwikkeling, die kans biedt datgene waar te maken wat ze al jaren willen maar eigenlijk niet doen: het steunen van jong talent. Of zij daarbij de juiste partij zijn, zal moeten blijken. Want eerlijk is eerlijk: deze BNA is er toch slechts voor de bureaus en de (inhoudelijke) organisatie daarvan en laat zijn statutaire taak ‘de bevordering van bouwkunst’ met rust. Eigenlijk zou je willen dat door voortzetting van het Experiment de Maatschappij ter Bevordering van de Bouwkunst nieuw leven wordt ingeblazen. Want laten we nu wel wezen: het spreekt toch vanzelf dat de Maatschappij zorg draagt dat jong talent de bouwkunst bevordert?


168

169

HOOFDSTUK: AUTEUR: BIJDRAGE: NUT EN NOODZAAK VAN HET EXPERIMENT KEES VAN DER HOEVEN EXPERIMENTEN MET ERVARING

‘Pas wanneer je tot over je oren in de soep zit, zie je overal gehaktballen om je heen drijven.’ Lucebert

Bij mijn eigen start in de architectenpraktijk werd ik doeltreffend en persoonlijk begeleid door mijn leermeester Oudejans. Hij gaf antwoord op de vele vragen die ik werkende weg tegenkwam en hij beschreef de vele en verschillende rollen waarin je als architect opereert: vertegenwoordiger, strategisch denker, ontwerper en tekenaar, lobbyist, presentator, teamleider, onderzoeker en uitvinder, coördinator, integrator, beslisser, onderhandelaar, adviseur, planner, controleur en administrateur. En natuurlijk is het volstrekt onmogelijk om al die facetten van het architectenberoep al tijdens je opleiding te leren kennen, laat staan ze adequaat in te vullen… Na mijn eigen architectonische beginjaren heb ik geprobeerd om de nieuwe generatie architecten op vergelijkbare wijze zowel voor – tijdens de toen nog verplichte drie maanden stage – als na hun afstuderen te steunen, vooral startende collega’s die de ambitie hadden een eigen praktijk te beginnen. Met vier jonge architecten hebben we in 1992 het ‘Jonge Architecten Atelier’ opgericht en gezamenlijk een aantal prachtige jaren beleefd. Ze werkten zelfstandig aan verbouwingen, ze wonnen prijsvragen en ze realiseerden kleine, en uiteindelijk zelfs enkele grote nieuwbouwopdrachten. Ik adviseerde en naar de buitenwacht toe was het verhaal natuurlijk dat er geen ongelukken konden gebeuren vanwege die dagelijkse zorg en blik over hun schouder. In retrospectief kun je echter zeggen dat ook ongelukken een positieve uitwerking kunnen hebben; iedereen moet toch op momenten met zijn eigen kop tegen zijn eigen muur kunnen lopen… Vanwege die eigen ervaringen ben ik dan ook – nu als actueel BNA-voorzitter – vanaf de start enthousiast geweest over het initiatief van Rijksbouwmeester Jo Coenen om jonge collega’s bij hun intrede in de beroepspraktijk professioneel te gaan begeleiden in wat later ‘het Experiment’ is gaan heten. De eerste twee jaar onder leiding van Jan Brouwer en vooral van Maartje Lammers zijn

nu achter de rug. De resultaten zijn aansprekend en de beroepservaring van de tientallen deelnemers is zienderogen gegroeid. Tijdens mijn eigen bijdragen vielen me vooral het enthousiasme en de betrokkenheid van de jonge deelnemers op. De anekdotes en vakmatige ervaringen werden als het ware uit mijn handen gerukt en ingedronken. Daarom is het zo prachtig dat – nu alle neuzen van de direct betrokken organisa organisaties (ook die uit onderwijsland) dezelfde kant op staan – na jaren van praten – die tweejarige beroepservaring in ons vak kan worden opgenomen in de Wet op de Architectentitel. Als BNA steunen we dan ook van harte de begeleiding van de volgende jonge groep die in 2006 zal starten. Met als gemeenschappelijk doel de intrede van hoogwaardiger en meer professioneel werkende architecten in de Nederlandse bouwwereld.


170 BEELD: WORKSHOP POSITIONERING VAN BUREAUS EN PUBLICITEIT, AMSTERDAM

171


172

173 Bij de voorbereiding van de rondetafelgesprekken die de Rijksbouwmeester begin 2005 organiseerde over de Wet op de Architectentitel en het architectuuronderwijs bracht dagvoorzitter prof. Doorman naar voren dat naar zijn weten zelfs predikanten een eigen beroepsopleiding hebben. Want een theologische opleiding is niet voldoende om als predikant volwaardig te kunnen functioneren.

HOOFDSTUK: AUTEUR: BIJDRAGE: NUT EN NOODZAAK VAN HET EXPERIMENT GUUS ENNING PLEIDOOI VOOR HET PREDIKANTENMODEL

Nederland kent heel wat vrije beroepen. Advocaten, accountants, artsen, notarissen en natuurlijk architecten. Al deze beroepen staan voor belangrijke maatschappelijke functies en waarden. Een goede rechtsorde, zekerheid over financiële cijfers, goede medische zorg, of een zorgvuldige rechtsgang. Architecten staan voor een hoogwaardige gebouwde omgeving.

En inderdaad. In de studiegids van de Vrije Universiteit lezen we dat de masterspecialisatie tot predikant in totaal drie jaar duurt, met in het derde jaar een geïntegreerd stagejaar. Dit laatste jaar ben je voor de hele duur van de opleiding als ‘predikant in opleiding’ verbonden aan een stagegemeente. Misschien kunnen architecten inspiratie ontlenen aan het predikantenmodel.

Als we dit rijtje bekijken dan wijkt het beroep van architect op ten minste twee punten af van de andere beroepen. De architect kent wettelijke titelbescherming en de andere beroepen een wettelijke beroepsbescherming. Als tweede punt kunnen we noemen de opleidingsduur. Om notaris of advocaat te worden is een universitaire studie niet genoeg. Na een wetenschappelijke opleiding heb je dan echt nog een lang traject te gaan. In de architectenwereld gaat het wat anders. We kennen een opleiding aan de Academies van Bouwkunst, maar het grootste deel van de architecten wordt toch opgeleid via de Technische Universiteiten. In het begin van de jaren negentig duurde de universitaire opleiding tot architect nog vier jaar. Later kwam er een vijfde jaar bij. Aan de universiteiten word je opgeleid tot ‘wetenschappelijk ontwerper’, omdat de minister van OCenW dat zo wil. Advocaten, medici, artsen en notarissen kijken met verbazing toe. Waarom moeten zij zoveel trainingen, beroepsopleidingen en daarna éducation permanente volgen terwijl hun architectcollega’s toch ook een gecompliceerd, verantwoordelijk en dynamisch vak hebben. Dan mag het natuurlijk ook niet echt verwondering wekken dat architecten zich wel eens beklagen. Dat ze weggedrukt worden door de bouwpartners, dat er sprake is van marginalisering van het vak en dat de kwaliteit van de architectuur daarmee niet gebaat is. Onderwijs is de sleutel tot een betere beheersing van het vak. Architecten zouden hun collega’s kunnen nageven dat ze hun zaakjes goed georganiseerd hebben. Ze hebben weten duidelijk te maken wat hun vak inhoudt en welke bijdrage zij leveren aan de kwaliteit van de samenleving.

12 10 8 6 4 2 0

Architect

Predikant

Architect 5 jaar WO-opleiding Predikant 5 jaar theologie (masterspecialisatie predikant) 1 jaar praktijkstage Advocaat 4 jaar rechten 3 jaar praktijkstage (incl. beroepsopleiding) Accountant 4 jaar economie 3 jaar praktijkopleiding (w.v. 2 jaar theorie)

Advocaat

Accoutant

Huisarts

Huisarts 6 jaar basisarts 3 jaar huisartsopleiding Notaris 4 jaar notarieel recht 6 jaar stage (incl. 3 jaar beroepsopleiding) Internist 6 jaar basisarts 6 jaar interne geneeskunde

Notaris

Internist


174

175


176 HOOFDSTUK: COLOFON Deze publicatie is samengesteld in opdracht van het Projectbureau het Experiment. REDACTIE: Annette van Baren Hugo Stevens Janneke van Bergen Monique Smit HET PROJECTBUREAU BESTAAT UIT: Jan Brouwer Maartje Lammers Guus Enning Janneke van Bergen BOEKONTWERP: Multi-M/DL (Dirk Laucke) FOTOGRAFIE: Jeroen Erkamp (www. lightspace.nl) Den Haag, november 2005 Copyright reserved CONTACTADRES: Projectbureau ‘het Experiment’ Atelier Rijksbouwmeester Postbus 20952 2500 EZ Den Haag telefoon 070-339 89 98 e-mail: het-experiment@minvrom.nl


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.