Parochiepop

Page 1

SCHETSBOEK doet verslag van parochiepop. Een samenbundeling van ontwikkelingen en gebeurtenissen. Een kakofonie van beelden en teksten die tezamen de rode draad vormen. Een zap-boek waarin ruimte is voor zijstappen meer of minder verbonden met het ontwerp van een nieuw Centrum voor Popcultuur Tivoli op het nieuwe Vredenburgplein als HET cultuurplein van Utrecht. HUGO STEVENS, februari 2003.


a b c d e

deel a: absorberen Absorberen van de gegeven omstandigheden en contextuele veranderingen. deel b: basis Samenstellen van een basis betreffende de stedelijke context. deel c: creatie CreĂŤren van een stedelijk model waarbinnen twee muziekcentra zullen komen. deel d: definitie DefiniĂŤren van concept en toekomstvisie van een nieuw centrum voor popcultuur. deel e: effect Onderzoek naar het effect en uitwerking van massa naar ontwerp.



project: Vredenburg cultuurplein Tivoli centrum voor popcultuur Utrecht door: Hugo Stevens begeleiders: Umberto Barbieri Willem Hermans Henk Mihl gecommiteerde: Friedjof van den Berg instelling: TU Delft


Acknowledgements Annelies Heijnen en Frank Zindler voor hun grenzeloze steun en enthousiasme gedurende mijn studietijd met het afgelopen jaar in het bijzonder, betere ouders kan men zich niet wensen. Tim Sluiter voor de soms moeilijk te realiseren samenwerking en het doorzettingsvermogen om het geheel toch bij elkaar te houden.

Jerry van Veldhuizen voor de goede gesprekken, motivatie, kennis, steun en hulp bij de afronding en realisatie van dit project. Umberto Barbieri, Willem Hermans en Henk Mihl voor hun deskundige begeleiding.

Den Haag, 17 februari 2003


10

deel a: absorberen absorberen van de gegeven omstandigheden en contextuele veranderingen.



Vredenburg Leefbaar Utrecht blijkt verlammend op de stad te hebben gewerkt. Een toekomstvisie lijkt totaal verdwenen, wat de stad en haar functie niet ten goede komt. Als reactie hierop ontwikkelen wij een nieuw Vredenburg. Een plein als ‘Foyer van de stad’ en muziekcentra als hoogtepunt van een cultuurroute van oost naar west. Nagedacht moet worden over de positie van dit nieuwe Vredenburgplein binnen de huidige, maar ook binnen de nieuwe stad. Een stad met ambitie en toekomstvisie. Een Vreden-

burgplein waar het nieuwe muziekcentrum duidelijk haar positie inneemt, maar waar ook Popcentrum Tivoli en SJU (Stichting Jazz Utrecht) het stedelijk ensemble completeren. Geen groot multifunctioneel centrum, maar juist een aaneenschakeling van kwaliteiten die tezamen het nu zo verwaarloosde plein zullen transformeren tot een parel van de stad.



“...Op het raakvlak van drie economische vestigingsmilieus. Binnen de Randstad is sprake van ruimtelijke specialisatie. Amsterdam heeft een belangrijke dienstverlenende functie, huisvest het economische complex rond Schiphol en functioneert als financieel centrum. Rotterdam is de natte mainport en biedt plaats aan het petrochemisch complex. Den Haag vormt het bestuurlijk centrum van Nederland. De bestuurlijk centrum regio Utrecht heeft in vergelijking met de hiervoor genoemde gemeenten niet zo’n dominante economisch zwaartepunt, maar heeft een belangrijke knooppuntfunctie: belangrijke kwaliteiten worden ontleend aan haar positie ten opzichte van de natte mainport drie economische milieus binnen de Randstad...”

financieel centrum

knooppunt


inventarisatie; Utrecht centrumgebied

Hoog Catharijne

Vredenburg

Oude Binnenstad


22

deel b: basis samenstellen van een basis betreffende de stedelijke context.


24

referendum plannen; in ontwikkeling


26

Spiegel van Utrecht Het stationsgebied van Utrecht. Reeds enige jaren geleden is in Europees verband besloten te komen tot een snellere en meer efficiënte manier de metropolen te verbinden. Wat impliceert dat stationsgebieden daar op moeten worden aangepast. Euralille (Frankrijk) en Nijmegen zijn daar een voorbeeld van. Utrecht nam het initiatief tot het UCP (Utrecht Centrum Plan) onder leiding van Riek Bakker. Vele jaren en studies verder blijkt er niets meer over te zijn van de ambities van weleer. De oorsprong van de initiatieven lijkt vergeten te zijn. De stad Utrecht, beter gezegd Leefbaar Utrecht, is weliswaar nog bezig met het ontwikkelen van twee nieuwe, meer betaalbare, varianten, echter een duidelijke toekomstvisie lijkt te ontbreken. Was het niet zo dat de toegenomen passagiersstroom van het Centraal Station uiteindelijk de oorsprong vormde. De nieuwe

plannen en de verwezenlijking van oorspronkelijke deelplannen ontbreken het aan een duidelijk toekomstperspectief, wat is het nu dat Utrecht wil. Meedoen in de hoos van expansie, of tracht men relatief kleinschalig en onafhankelijk te blijven. Wanneer dat laatste het geval is moet men geheel afzien van nieuwe ‘grootschalige’ ontwikkeling. Het lijkt er op, gezien de plannen A en 1 dat men aan het ontwikkelen geslagen is zuiver en alleen nog om het ontwikkelen. Dat constaterende gaan we terug naar de oorsprong, namelijk het Utrecht Centrum Plan dat stopte medio 1999. Geen plan A, geen plan 1 maar UCP. Het UCP beslaat immers de intenties en de daarmee samenhangende consequenties die de stad Utrecht was aangegaan. Het meest verregaande plan waarin duidelijk wordt wat Utrecht voor rol speelt binnen de Randstad en daarmee binnen Europa.


UCP

nationale bereikbaarheid van de Randstad. Ook de versterking van de verschillende pijlers waarop de Randstad rust is van groot belang. Behalve Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, is ook Utrecht zo’n pijler...”

28

“...Door de verregaande politieke en economische integratie van Europa en het wegvallen van haar binnen-

“...De verbetering van internationale bereikbaarheid

grenzen zal de rol van Nederland binnen Europa in de

vraagt om een investering in de twee Nederlandse main-

toekomst veranderen. Veel zal afhangen van het vermo-

ports, Schiphol en de Rotterdamse haven, en de daaraan

gen om in ons land een stedelijk complex van interna-

gekoppelde netwerken. Nationale investeringsprojecten

tionaal formaat tot ontwikkeling te brengen. Een echte

als de Betuwelijn, de HSL, Maasvlakte II, de nieuwe

Europese metropool die kan concurreren met andere

Schipholbanen en de verbetering van de water- en infra-

grootstedelijke regio’s in Europa, als vestigingsmilieu

structuur en terminals voor goederenoverslag moeten

voor nieuwe economieën en inwoners. De Randstad

het wereldformaat van de mainports op peil houden.

kan deze rol in de toekomst vervullen, als zij tenminste

Schiphol ontwikkeld zich in dit perspectief verder als

in staat is zich nadrukkelijk als één eenheid op de kaart

Europees knooppunt van intercontinentale verbindin-

te zetten. Cruciaal daarbij is de verbetering van de inter-

gen, concurrerend met de luchthavens van Londen,


30

Parijs en Frankfurt. De verbinding van de Randstad en

kingskracht van de regio als geheel vergroten. Hier-

andere Europese regio’s met Schiphol krijgt traditioneel

onder vallen kennisvoorzieningen zoals onderwijs- en

gestalte door de continentale luchtvaart. Deze klassieke

onderzoeksinstellingen, culturele ‘top’-voorzieningen,

connectie wordt echter aangevuld, en steeds meer ver-

gespecialiseerde detailhandel en zakelijk toerisme. Deze

vangen, door een nog altijd groeiend Europees netwerk

top-voorzieningen zullen op goed bereikbare, centrale

van hogesnelheidstreinen. Voor de middellange afstan-

locaties in het stadsgewest gesitueerd moeten worden.

den, tot 500 kilometer, vormt de HSL een aantrekkelijk

In de regio zullen op termijn drie grote concentraties van

en minder milieubelastend alternatief voor het vliegtuig

voorzieningen ontstaan: Utrecht-Centrum, Nieuwegein

en de auto...”

City Plaza en Leidsche Rijn-Centrum. Het centrum van Utrecht is daarbij de locatie waar de top-voorzieningen

t

geconcentreerd zijn. De overige twee functioneren als regionale nevencentra...”

“...De regio wil haar positie in de Randstad zoveel mogelijk handhaven en verstevigen. Dat betekend voor het

“...Recreatie, toerisme en de vrijetijdsbusiness zijn

voorzieningenniveau dat men de ‘top’ voorzieningen

groeimarkten. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door

zoveel mogelijk moet centreren, omdat die de aantrek-

een toename in vrije tijd en door algehele stijging van


de welvaart. De Nederlandse bevolking is de afgelopen 40 jaar gemiddeld 50% rijker geworden. De toegenomen vrije tijd wordt bovendien steeds vaker buitenshuis doorgebracht. Was dat deel van de totale tijdsbesteding

32

in 1980 nog 35%, in 1995 is dat percentage al gestegen tot 39%. De toenemende individualisering en het hogere opleidingsniveau maken de consument steeds kritischer. Daarnaast is een verdere differentiatie in leefstijlen waar te nemen. Door deze aspecten stijgt de behoefte aan een ruim gevarieerd aanbod van horeca en ‘leisure’ diensten met een goede prijs-kwaliteitverhouding. Naast een groei in de horeca, groeit landelijk ook het aantal bioscopen en filmtheaters. Ook het aantal bezoeken aan theaters, (pop)concerten en (muziek)voorstellingen laat een stijgende lijn zien...” bron: Kwaliteitsboek UCP deel 1, Utrecht 1999


34

Plankaart Utrecht Centrum Plan Stationsplein


36 Plangebied UCP wordt aangesloten op binnenring en rijkswegennet aan noord- en zuidzijde.

Herstel singelstructuur en een Stadsboulevard rond het UCP als afwikkeling van het autoverkeer naar parkeergarages.


38

Jos Collignon, Volkskrant, 10 maart 2000


Plan A Wonen Kantoren Winkels & ondersteunende horeca Cultuur

1700 190.000 m² 35.000 m² 40.000 m²

extreem’ bnw bijw (-treme) tot het uiterste gaande.

40

meer Plan 1 Wonen Kantoren Winkels & ondersteunende horeca Cultuur

onbep telw en bijw (vergrotende trap van veel) in grotere 850 240.000 m² 45.000 m² 40.000 m²

hoeveelheid, in hogere mate; verder. pole’misch bnw bijw strijd-, twistend; geneigd tot debat.

UCP Wonen Kantoren Winkels & ondersteunende horeca Cultuur

1.490 382.000 m² 62.200 m² 22.400 m²

Jaarbeurs Parkeerplaatsen op Jaarbeursterrein Fietsenstallingsplaatsen Overig (bioscoop, bedrijfs- en publieksruimte)

84.800 m² 3.635 21.000 21.700 m²

ex’tree’me’renhjs door het denken in extremen vervallen conventies en de grenzen daarvan, waardoor een nieuw denkbeeld kan ontstaan dat, zonder de context uit het oog te verliezen, verder rijkt dan gangbare oplossingsrichtingen.


HOV Tram

“...Op dit moment is het bestuur van de gemeente Utrecht opnieuw genoodzaakt een aantal beslissingen over de

42

binnenstad te nemen. Opnieuw dreigt de binnenstad van “...Het college van Burgemeester en Wethouders heeft

Utrecht dicht te slibben met (auto)verkeer. De bereik-

op 1 november 1991 besloten tot de aanleg van een

baarheid van het centrum dreigt sterk af te nemen. Op

bovengrondse tramverbinding tussen Utrecht CS en De

een aantal plaatsen laat het leefklimaat sterk te wensen

Uithof. Na dit besluit is een team van medewerkers van

over. De kwaliteit van de middeleeuwse binnenstad is in

de gemeente Utrecht en externe deskundigen begonnen

het geding. Met een verdere uitbreiding van Utrecht aan

met een ontwerp te maken. Behalve een ontwerp voor

de westzijde, en door de toename van de werkgelegen-

het tracé moet de gemeente Utrecht ook een groot aantal

heid in het oostelijk deel van de stad dreigt de druk op

zaken voorbereiden die met aanleg van een tramtracé

het stadscentrum nog groter te worden. Reden voor het

samenhangen. Dat betreft dan onder andere meer het

bestuur van de gemeente Utrecht maatregelen te nemen

besluitvormingsproces, planningen, technische voor-

en plannen te ontwikkelen...”

bereidingen, omleidingen tijdens de uitvoering en een veelheid aan contacten en afspraken met belanghebbenden...”


“...Door de binnenstad volgt de tram de route Vreden-

voor de aanliggende pleinen ontworpen. Op die manier

burg, Lange Viestraat, Potterstraat, Lange Jansstraat,

ontstaat een evenwichtig, inpasbaar stedebouwkundig

Janskerkhof, Nobelstraat, Wittevrouwensingel, Kruis-

ontwerp...”

straat en dan verder over de Biltstraat naar de Berekuil

44

en dan verder langs het Provinciehuis en RijnsweerdNoord naar de Uithof en eindigend bij het Academisch Ziekenhuis...” “...Gelijktijdig met de aanleg van de baan voor het openbaar vervoer zijn er kansen andere stedebouwkundige en verkeerstechnische knelpunten aan te pakken: onderdeel van de VOS (Verkeersstudie Oude Binnenstad) bijvoorbeeld is het autovrij maken van de Neude en het Janskerkhof. Recreatieve functies of horeca zijn een veel betere functie voor deze stedelijke ruimten. In het ontwerp voor de tram is gelijktijdig een inrichting

bron: Tekstboek HOV tracé, Gemeente Utrecht. 1991


46 HOV tramtracĂŠ van Utrecht CS naar de Uithof. Vervoerscapaciteit transportmiddelen (aantal reizigers per uur per richting): streekbus 25-550;

snelbus 50-400; sneltram / metro 400-5000; stoptrein 300-9000; sneltrein 250-3000.


48

Doorsnede van de stad

Utrecht richt zich op als cultuurstad van Nederland, gestreefd wordt naar de Europese Cultuurstad van 2018. Het Vredenburg Cultuurplein staat daarmee niet op zichzelf. De HOV tram doorsnijd de stad in oost westelijke richting en toont daarmee aan de passagier een dwarsdoorsnede van de stad. Het is een reden om de openbare ruimten die zich daar tonen met een nieuwe bril te aanschouwen. De kwaliteiten die nu reeds aanwezig zijn kunnen worden gewogen en geïntensiveerd. Daarmee worden de thema’s en identiteiten verduidelijkt en krijgt ook het Vredenburgplein een duidelijke plaats in de stad Utrecht. Bovendien zal de marktfunctie die het Vredenburg typeerde worden verruild door de cultuurfunctie, en zal de wekelijkse markt verhuizen naar het Janskerkhof. Daar vind ook wekelijks de bloemenmarkt plaats, en is gezien de opzet van het plein uiter-

mate geschikt voor een meer geïntensiveerd marktplein. De vijf pleinen worden verbonden door de nieuwe tramlijn die op ieder plek een eigen halte heeft. Typerend voor deze lijn is het feit dat de tramlijn telkens over het plein loopt in plaats van er langs. Door het benoemen van de verschillende openbare ruimten ontstaat een ‘pleinenketting’ of ‘cultuurroute’ van Stationsplein tot de Schouwburg van Dudok.


50

pleinenreeks

STATIONPLEIN

CULTUURPLEIN

HORECAPLEIN

KENNISPLEIN

EN

MARKT-

Een plek waar men uitsluitend verblijft wanneer het Openbaar Vervoer vertraging heeft. Het laat zich kenmerken door de snelle en doorgaande personenstroom alwaar men komt om de trein, tram, bus of taxi te nemen, of waar men passeert wanneer men van de Oude Binnenstad naar de Jaarbeurs loopt. Verder word het gebruikt als meetingpoint om kennissen en familie op te halen.

Een plein dat je passeert wanneer je vanuit de Oude Binnenstad naar het Stationplein loopt of andersom. Een deel bestaat uit een doorstroming van mensen, en een deel wordt gebruikt als rustpunt. Je kunt er gaan zitten op een terras, of juist ergens op een bankje om van de zon de genieten. Meermalen per jaar worden hier muziekevenementen gehouden en dient het plein als stadskamer en foyer van de stad.

Dit plein wordt onder andere doorsneden door de HOV tramlijn, maar heeft in de oksel een punt van rust en horeca. Je komt hier vanuit een bewuste keuze en vind er het Postkantoor van Utrecht. De inrichting is sober en eenvoudig en bovendien vind je er een taxi standplaats. Achter het Postkantoor, in de Potterstraat bevind zich de halte voor de tram.

Dit plein wordt rondom omgeven door kennis instituten, en heeft in het midden de Janskerk staan. De inrichting van het plein bestaat voornamelijk uit bomen geplaatst in een orthogonaal raster van 5 bij 5 meter. In het weekend staan er tussen de bomen de marktkramen van de Bloemenmarkt en de Weekmarkt.

GROENPLEIN Deze stadsoase bevind zich nog aan de binnenzijde van de stadssingel en heeft een halte voor de tram. Het is een rustpunt van de stad dat ook te voet goed bereikbaar is. Je komt hier om al liggend op het gras en uitkijkend op de Singel jezelf even te onttrekken van de drukte van de stad en om er een goed boek te lezen.


52


54

VREDENBURG

LANGEVIESTRAAT

NOBELSTRAAT


56

“...De profielen

dus het laagst. De bestrating bestaat uit klinkers en de

Voor de vier verschillende stadsdelen is een principe-pro-

rails liggen in de straat. In de Lange Jansstraat en de

fiel ontworpen. Dit principe-profiel versterkt de karak-

Nobelstraat is de baan van (rood) asfalt vanwege de

teristiek van het betreffende stadsbeeld. Uitgangspunt

beperking van de geluidhinder. Aan weerszijden van

voor het profiel is een dubbelgelede tramwagen met een

de baan ligt een fietspad van 2 m naast een veiligheids-

breedte van 2,65 m, een hoogte van 3,50 m, een lengte

strook van 50 cm. Kleine niveauverschillen in de vorm

van maximaal 30 m en een vereiste vrije hoogte met

van hardstenen stoepranden geven duidelijke markering

ingeklapte pantograaf van 3,80 m. De vloerhoogte is

tussen de stroken. Er wordt geen gebruik gemaakt van

35 cm. Bussen van 2,50 m breedte hebben net zo veel

paaltjes. De bovenleiding hangt aan spandraden tussen

ruimte nodig als trams van 2,65 m breedte. Op de rechte

de gevels...�

gedeelten wordt de baan 6,50 m, in de bochten breder. De haltes worden 60 m lang zodat een tram, een gelede bus en een standaardbus tegelijk kunnen stoppen. De perronhoogte is 23 cm boven het peil van de baan. In de Oude-Stad bestaat het profiel uit de straat en de

bron: Masterplan Utrecht CS - De Uithof, Gemeente

stoep. De HOV-baan van 6,5 m is de straat en deze ligt

Utrecht. 1992


Het nieuwe plein van Utrecht Kijkend naar de pleinen van Utrecht vallen een aantal dingen op. In de oude stad Utrecht zijn natuurlijk de pleinen rond de kerken die hun oorsprong vinden in het ‘kerkenkruis’ van rond 1025. Verder lijken de pleinen over het algemeen weinig meer vormgegeven en ligt er nauwelijks nog enige nadruk op als belangrijk rustpunt binnen de stad. Zo wordt oa. het plein voor het nieuwe Stadshuis gebruikt als parkeerplaats en zo is het Domplein dusdanig ingericht dat door alle kruisende wegen en andere inrichtings elementen geen helder vlak meer over blijft. Ik zou het haast resultanten pleinen willen noemen zonder direct vormgegeven achtergrond. Verder is het zo dat Utrecht bekend staat om haar festivals maar het ontbreekt aan een plein waar dat binnenstedelijk kan plaats vinden. Het Vredenburgplein van nu staat vol met obstakels, plantenbakken en nivo verschillen. Zelfs de markt die daar nog haar plaats heeft ondervind daar hinder van zodat het pleingedeelte aan de westzijde langs de P&C zelfs niet meer gebruikt wordt. De intentie om een vlak en stedelijk plein op deze plek vorm te geven komt dan ook uit deze gedachten voort. Geen obstakels maar een helder stenen vlak waarop de wanden van het plein de plek weten af te bakenen.


MARIAPLAATS

DOMPLEIN

JAARBEURSPLEIN

STATIONSPLEIN

PARADETERREIN

VREDENBURG

NEUDE

JANSKERKHOF

BREEDSTRAAT

STADHUISPLEIN

MALIEBAAN

LEDIGERF

TIVOLI

STADSSCHOUWBURG


1500

1533

1600

Het Catharijneveld: een bij de omwalling Kasteel Vredenburg, met restruimtes erom- Als pleinruimte hersteld, weer tot markt binnengesloten veld, dat geleidelijk door heen. bestemd. Door inrichting steeds meer stedelijke ontwikkeling dichtgroeit. Markt. stedelijk plein. vóór 1200 [Boerderij] Evenmin als het Domplein is het Vredenburg vroeger een open plein geweest. Vóór 1200 stond op deze open plek een boerderij en liepen hier de koeien te grazen. rond 1200 [Catharijneklooster] De Johannieters of ridders van St. Catharijne stichtten kloosterhospitalen in Europa o.a. langs de wegen en in de plaatsen waar de pelgrims naar Jeruzalem doortrokken. Zo werd rond 1200 op de plaats waar de boerderij gestaan had in het noord - westen van de stad Utrecht een Johannieterklooster gebouwd dat de naam van het Catharijneklooster of het Catharijneconvent kreeg. Om dit klooster lag nog een tamelijk groot open plein, ‘...een schoen breet velt...’, dat naar het klooster het Catharijneveld genoemd werd. 1485 [Sint Elisabeths Weeshuis] Tijdens de vele burgertwisten en oorlogen in de tweede helft van de 15e eeuw waren honderden Utrechtse burgers om het leven gekomen, terwijl ook de pest vele levens eiste. Daarom liet Evert Zoudenbalch in 11485 een weeshuis bouwen voor ‘...alle ellendighe weeskynderen, knechtkens en meechdekens, die van allen menschelicken troost verlaten zyn...’. Dit weeshuis lag aan het Vredenburg tussen Achter Clarenburg en de straat.

1528 [kasteel Vredenburg] Hendrik van Beieren, bisschop, eigenlijk elect van Utrecht, was de laatste bisschop die nog wereldlijke macht uitoefende. Toen dat niet meer ging droeg hij in 1528 wereldlijke macht over aan Karel V, die in de volgende vijftien jaar alle zeventien Nederlandse gewesten onder zijn bestuur zou verenigen. Om de Utrechtse burgerij in toom te houden liet Karel V op het Catharijneveld een dwangburgt, het kasteel Vredenburg, bouwen. Hierdoor moesten de Johannieters hun kloostergebouwen verlaten. 1533 [paardenmarkt verplaatst naar St. Jacobskamp] Tot de voornaamste veemarkten in Utrecht behoorden de paarden en koeienmarkten. De paardenmarkt werd in de middeleeuwen op het Catherijneveld gehouden. Door de afnemende ruimte als gevolg van het kasteel Vredenburg werd in 1533 de paardenmarkt verplaatst naar het St. Jacobskamp.

morfologische analyse 1500-heden

1577 [sloop kasteel Vredenburg] Veel burgers wilden het kasteel, dat zoveel ellende bezorgd had, slopen, maar het stadsbestuur aarzelde hiertoe opdracht te geven; een dergelijk bevel was immers wel heel duidelijk in strijd met de wil van de koning. Tenslotte tastte de burgerij zelf door en op de avond van de 2e mei 1577 gingen de burgers eigenmachtig aan het slopen. Toen de schade al aanzienlijk was gaven de Staten – Generaal hun toestemming tot het slopen. Met het puin van het kasteel werden de drie grachten van het kasteel gedempt. 1582 [terugkomst paardenmarkt op het Catharijneveld] Nadat het kasteel in 1577 gesloopt werd werd in 1582 de paardenmarkt verplaatst naar het Catherijneveld dat nog lange tijd het Paardenveld genoemd werd. 1582 [koeienmarkt op het Catharijneveld] De koeienmarkt werd in de middeleeuwen gehouden op de Neude, toen het enigste stadsplein. In 1582 werd ook deze markt verplaatst naar het Catharijneveld. Men gebruikte de eerste tijd voor dit plein nog niet de naam Vredenburg door de ellende die men van dit kasteel gehad had, klonk de naam Vredenburg de burgers niet prettig in de oren. Maar langzamerhand werd de naam Catharijneveld toch door die van Vredenburg vervangen. 1583 [sloop Sint Elisabeths Weeshuis] Het Elisabeths Weeshuis had dicht bij het kasteel Vredenburg gelegen, tijdens het beleg van het kasteel waren er Duitse huursoldaten in gelegerd, die burgers moesten helpen bij hun strijd tegen het Spaanse garnizoen. Natuurlijk werd het weeshuis nu vanuit het kasteel geducht onder vuur genomen. Toen in 1580 de openlijke uitoefening van de katholieke godsdienst verboden werd kwamen de kloosters leeg te staan met als gevolg dat deze geheel of gedeeltelijk gesloopt werden. Het zwaar beschadigde Elisabeth Weeshuis aan het Vredenburg werd in 1583 gesloopt waarna deze plek een ledig erf bleef. 1596 [inrichting voor veemarkten] Het Vredenburg werd steeds meer voor de veemarkten ingericht. In 1596 werden er houten palen geplaatst, later vervangen door stenen palen, om het vee aan vast te kunnen binden.

1800

1832

1868

Nog steeds marktplein achter wal en poort. Plein achter wal en poort, met markt (noord en oost), Schouwburg (zuid) en industrie (west).

Plein “achter wal en poort”; ter hoogte van Vredenburg onderbreking tussen Rijn- en Catharijnekade.

1673 [Franse dwangburcht] Toen de Franse troepen in 1672 Utrecht bezet hadden wilde de Franse opperbevelhebber, de gevreesde Luxembourg, op de grondslagen van het in 1577 gesloopte kasteel Vredenburg een nieuwe dwangburcht bouwen. In het voorjaar van 1673 werd daar de eerste steen voor gelegd, maar toen al snel duidelijk werd dat de Franse troepen hier niet lang meer zouden blijven werd de bouw gestaakt. 1796 [eerste schouwburg op het Vredenburg] Cornelis Koppedrajer was als patriot uit zijn woonstad weggevlucht, na de komst van de Fransen in 1795 keerde hij terug en hij kreeg toestemming om op het Vredenburg een schouwburg te laten bouwen. De eerste vaste schouwburg op het Vredenburg werd op 28 november 1796 in gebruik genomen.

1862 [gemeentelijke gasfabriek] Op 1 december 1856 besloot de gemeenteraad de straatverlichting zelf te gaan verzorgen. In 1862 nam de gemeentelijke gasfabriek aan de Blauwkapelseweg de taak van de gasfabriek op het Vredenburg over. 1868 [gasfabriek op Vredenburg gesloopt] De gasfabriek van de Heus op het Vredenburg was nu buiten bedrijf en aangezien de gemeente zelf de beschikking wilde hebben over alle terreinen op het Vredenburg droeg de Heus in 1868 alles over. In datzelfde jaar werd begonnen met de sloop van de gasfabriek.

1808 [Koninklijke Schouwburg afgebrand] Koning Lodewijk Napoleon, die van 1807-1808 in Utrecht resideerde, had grote belangstelling voor het toneel en hij verhief de Utrechtse schouwburg tot Koninklijke Schouwburg. Lodewijk Napoleon woonde op 27 januari 1808 in de Utrechtse schouwburg een voorstelling van Franse komedianten bij. Vanwege zijn reumatiek werd de schouwburg extra opgestookt waardoor in de nacht de gehele schouwburg afbrandde. 1808 [Mariakerk als schouwburgzaal] Aangezien de koning zijn toneelvoorstellingen niet wilde missen gaf hij opdracht het koor van de Mariakerk, dat sinds 1766 als stadsconcertzaal dienst deed, als toneelzaal in te richten. Na de Franse tijd werd het koor van de Mariakerk weer als concertzaal ingericht en deze werd in 1815 plechtig in gebruik genomen als concertzaal. 1815 [toneelvoorstellingen in loods] In april 1815 verzocht Cornelis van Leeuwen om op het Vredenburg weer een vaste schouwburg te bouwen. Van dit plan echter voorlopig niets terecht maar wel kreeg hij in oktober van dat jaar toestemming in een tent of loods op het Vredenburg toneelvoorstellingen te laten houden. Cornelis van Leeuwen ontwierp met een timmerman het bouwplan en op 20 september 1820 werd de eerste steen gelegd voor de nieuwe schouwburg aan de zuidzijde van het Vredenburg tegenover de Drieharingstraat. Op 9 juli 1821 werd tijdens de kermis de nieuwe schouwburg, die een neo-klassieke voorgevel had, plechtig in gebruik genomen. 1832 [koperpletterij en later gasfabriek van H. de Heus en zoon] Een zekere H. de Heus had een koperpletterij in Amsterdam, hij leverde koperen strippen aan de Rijksmunt te Utrecht waar er koperen munten van geslagen werden. In 1832 bracht hij zijn koperpletterij over van Amsterdam naar Utrecht, hij kreeg hier een gedeelte van het Vredenburg ten noorden van het Spanjaardsgat in erfpacht. Later werd dit erfpacht uitgebreid tot de Catharijnebrug aangezien de gasfabriek steeds meer ruimte begon in te nemen. In 1842 kregen zij de opdracht de komende twintig jaar voor de openbare straatverlichting te zorgen.


1932

1894

1920

Vredenburg nu verbonden met de doorgetrokken kade. Westzijde: nu handel i.p.v. industrie, met Korenbeurs en Fruithal.

De Jaarbeurs neemt geleidelijk een dominante plaats in en verdringt andere functies. Eerste vaste Jaarbeursgebouw.

Jaarbeursontwikkeling gaat verder: tweede Jaarbeursgebouw (1930), derde (1932).

Sloop Schouwburg (1941), bouw vierde Jaarbeurs (Beatrixhal, 1938) en vijfde (Irenehal, 1941). Plein parkeerterrein.

Huidige situatie, sedert de bouw van het Muziekcentrum en van het aansluitende deel van Hoog-Catharijne.

1880 [veemarkt onder druk] Rond 1880 gaan er steeds meer stemmen van de burgers op om de veemarkten meer aan banden te leggen. Deze veroorzaken te veel overlast voor de inwoners van Utrecht en specifiek voor de omwonenden van Vredenburg. 1882 [kade van de Willems- tot de Catharijnebrug] In 1882 werd met het Bierhuis De Hoop en het steenkolenpakhuis ook het grootste deel van het Spanjaardsgat gesloopt. Op 1 november 1882 werd de kade langs de singel van de Willemsbrug tot aan de Catharijnebrug voor het verkeer opengesteld. 1892 [Fruithal en Korenbeurs] Toen in 1882 de twee westelijke bastions van het kasteel Vredenburg grotendeels gesloopt waren en de bazaltkade langs de singel van de Willemsbrug tot de Catharijnebrug was doorgetrokken, kwam hier eindelijk plaats om bij de singel aan de zuidzijde een Korenbeurs en aan de noordzijde een Fruithal te laten bouwen. Op 24 maart 1892 werd met de bouw begonnen, en op 31 mei 1894 werden de Fruithal en Korenbeurs feestelijk geopend. Aangezien de graanhandel grotendeels alweer vervallen was werd deze hal ook wel voor andere handel gebruikt waardoor deze hal ook wel Handelsbeurs genoemd werd.

1908 [Bioscoop Vreeburg] De bioscoop was begonnen als een rondreizende onderneming die tijdens de kermis voor één of twee weken zijn tenten nu eens hier en dan weer daar opsloeg. De vendumeester Richard Bresser zag zijn kans en hij liet in een eenvoudig zaaltje in zijn venduhuis aan het Vredenburg sinds 1908 geregeld film draaien. Deze gerestaureerde zaal voldeed op den duur niet meer en in 1932 werd deze primitieve bioscoop door architect Gerrit Rietveld omgebouwd tot een moderne bioscoop Vreeburg. 1910 [veemarkt op het Vredenburg uit de tijd] In de loop van de 20e eeuw werd een veemarkt op een plein midden in de stad al te bezwaarlijk. De zaterdag avond markt zette deze extra onder druk aangezien de tijd dat Vredenburg vrij van vee moest zijn steeds werd vervroegd teneinde opgeruimd te worden en ’s avonds als marktplaats te dienen. 1913 [Stadsschouwburg] In 1913 ging het gebouw over naar de gemeente en men sprak toen van de Stadsschouwburg. Er werden allerlei plannen gemaakt voor een ingrijpende restauratie, maar van deze plannen kwam niets terecht. 1913 [De New-York Bioscoop] Het aantal bioscopen in Utrecht breidde zich snel uit, in 1913 kreeg Utrecht al zijn achtste bioscoop en wel aan de noordzijde van het Vredenburg. Hiervoor waren een aantal panden gesloopt, deze bioscoop kreeg behalve zijn ingang aan het Vredenburg ook nog een nood-uitgang aan de Koestraat. Op de nok van het dak kwam het Amerikaanse Vrijheidsbeeld. Men moest hier aan het Vredenburg met de ruimte woekeren en deze bioscoop kreeg als eerste Utrechtse bioscoop een balkon en zijloge. Het Vredenburg ging met zijn tijd mee. Het had nu al twee bioscopen: bioscoop Vreeburg en de New-York bioscoop. 1919 [sloop Fruithal] Om plaats te maken voor de vaste Jaarbeursgebouwen op het Vredenburg werd in 1919 begonnen aan de sloop van de Fruithal. De Korenbeurs bleef staan om straks dienst te doen als expositiehal voor de Jaarbeurs.

1921 [Jaarbeursgebouw] Intussen begon de Jaarbeurs steeds meer beslag te leggen op het Vredenburg. In 1921 werd het eerste vaste Jaarbeursgebouw op het Vredenburg in gebruik genomen. Toen het steeds drukker begon te worden werd in 1928 een tweede Catharijnebrug officieel voor het verkeer geopend. De veemarkt kwam nu dan definitief aan zijn einde waardoor in 1928 de hardstenen palen op het Vredenburg werden verwijderd. De veemarkt werd verplaatst naar de Croeselaan waar het vee per boot of trein aan- en afgevoerd kon worden. 1928 [sloop Korenbeurs] De Korenbeurs deed aanvankelijk nog dienst als expositiehal van de Jaarbeurs maar door dringend ruimtegebrek werd deze in 1928 gesloopt om ruimte te maken voor de tweede vaste Jaarbeurs. 1930 [tweede Jaarbeursgebouw] Het tweede en derde jaarbeursgebouw werden in 1930 en resp. 1932 in gebruik genomen. Deze drie vaste Jaarbeursgebouwen sloten het Vredenburg aan de westzijde af. Aan de zuidzijde van het plein kwamen de Beatrixhal (1938) en de Irenehal (1941). Het Vredenburg werd nu geheel beheerst door de Jaarbeursgebouwen. Het middelste gedeelte van het plein, dat als parkeerplaats dienst deed, kwam iets lager te liggen.

1941 [sloop Stadsschouwburg] Voor de verdere uitbreiding van de Jaarbeurs stond de Stadsschouwburg in de weg. Toen de Jaarbeurs twee ton ter beschikking stelde voor de bouw van een nieuwe schouwburg op het Lucasbolwerk ging de gemeente akkoord. Op 26 juni 1941 werd de laatste voorstelling gegeven en vervolgens snel gesloopt.

1970 [sloop Jaarbeursgebouwen] Sinds 1946 maakte de Jaarbeurs ook gebruik van terrein aan de Croeselaan en hier werden nu weldra ook vaste Jaarbeursgebouwen neergezet. De Bernhardhal (1953), de Margriethal (1954), de Julianahal (1956) en de Marijkehal (1961). Het Vredenburg bleek tenslotte niet meer geschikt om als Jaarbeursterrein dienst te doen en toen op 30 december 1965 de gemeenteraad besloot de veemarkt van de Croeselaan naar de Voorveldse polder te verplaatsen, kon de hele Jaarbeurs naar de Croeselaan verhuizen. In 1970 werden de Jaarbeursgebouwen op het Vredenburg gesloopt. 1973 [sloop bioscoop Vreeburg] In de zomer van 1973 kocht de modezaak Bischot de bioscoop Vreeburg op. Deze bioscoop werd gesloopt en het modemagazijn Bischot kon zich nu uitbreiden. De New-York bioscoop werd verbouwd tot de huidige bioscoop Palace, het Amerikaanse Vrijheidsbeeld op de nok van het dak verdween. 1979 [opening Muziekcentrum] Op 8 juni 1955 werd het laatste concert en op 22 juni van dat jaar de laatste vergadering gehouden in het bekende Tivoligebouw aan de Kruisstraat. Het oude Tivoligebouw werd gesloopt en op 11 september 1955 werd op het Lepelenburg een houten noodgebouw Tivoli, ook wel Tivolientje of Tivolette genoemd, in gebruik genomen. Toen op 9 januari 1970 het nieuwe congrescentrum in het Beatrixgebouw aan de Croeselaan officieel geopend werd, verloor Tivolientje zijn functie als congres- en vergadergebouw. Er was nu ook geen nieuw Tivoli meer nodig om als zodanig dienst te doen. Het nieuwe gebouw, dat het houten noodgebouw moest vervangen, wilde men dan ook niet meer de naam Tivoli geven, maar men sprak voortaan van het Muziekcentrum. Na lang wikken en wegen werd eindelijk besloten dat het Muziekcentrum op het Vredenburg moest komen. Op 26 januari 1979 werd het Muziekcentrum op het Vredenburg met een openings-tiendaagse officieel in gebruik genomen. Het houten noodgebouw op Lepelenburg werd op de avond van 7 maart 1979 door een brand volledig in de as gelegd.

1962

1995


Te verwachten situatie gezien de morfologische ontwikkelingen.

Oost-west verbinding al van begin af aan aanwezig. Aanvankelijk voetgangers, fietsen en paarden, later ook tram, auto en nu busbaan. Aan het begin o.a. nog door de stadspoort, later verdween deze maar blijft de structuur toch aanwezig.

Plein werd altijd in meer of mindere mate aan de westzijde afgesloten, geen relatie tussen plein en singel. Vanaf 1868 verschuiving (stadsmuur afgebroken), en met de komst van de Fruithal en Korenbeurs wordt relatie plein - singel tot stand gebracht. Vanaf 1921 (Jaarbeurs) wordt deze relatie teniet gedaan. De functie van deze westelijke wand loopt uiteen van kasteel, klooster, markt, handel, warenhuis en cultuur. Pleinwanden dienend qua functie van het plein. Wonen heeft er altijd plaats gehad, daarnaast horeca / cultuur / winkels / hotels.

morfologische lessen

Het Vredenburgplein heeft altijd, met een kleinde tussenpauze van het kasteel, de functie van marktplein gehad. Daarnaast was er vanaf 1790 op het Vredenburg cultuur aanwezig in de vorm van de Schouwburg. Pleininrichting afhankelijk van functie. Bomen veelal gebruikt om een plein op het plein de markeren. Door de geschiedenis heen blijkt de ‘bolle’ wand (radiaal structuur) telkens voor problemen te zorgen wanneer het gaat om het creeeren van een werkelijk plein.

Door geschiedenis heen nooit eenduidige identiteit, tot extreme geleid rond 1960 waar het een parkeerterrein werd. Dit parkeerterrein werd bij de bouw van het muziekcentrum onder de grond geplaatst.


68

deel c: creatie creĂŤren van een stedelijk model waarbinnen twee muziekcentra zullen komen.



nieuw prevaleert

oud prevaleert

geen grens maar mix


74

stedelijke transformatie lagen in stedelijk model

Hoog Catharijne als basis waarbij de kelder wordt doorgekoppeld opdat de expeditie van de beide centra aan de stadsboulevard kan worden ontsloten.

HC / UCP structuur cq. lijnen doorgetrokken.

Catharijnesingel vormt westelijke beĂŤindiging van de oude stad. Daarmee is het ruimtelijk een belangrijke overgang van de binnenstad naar de omgeving van de OV-Terminal. De continuering van de singelwand vormt daarmee het begin van de oude binnenstad en tegelijkertijd het einde van het Stationsplein.


76 Pleinen over as typerend voor oost-west verbinding. Ook het nieuwe Vredenburg moet hieraan gekoppeld blijven en aan noordzijde komt bovendien een nieuwe tramhalte die plaats krijgt op de pleinvloer.

Stedelijk verhard plein dat plaats kan bieden aan grote culturele evenementen wordt benaderd langs de wanden.

Rigide grid op pleinvloer als drager voor diversitiet in de wanden. Westelijke pleinwand is vrijer van vorm dan de singelzijde.


rigide grid basisconcept pleinvloer

Parochialisering van het publiek domein “...Het paradoxale gegeven is dat wat veel mensen ervaren als prettige openbare ruimte in wezen vaak juist worden gedomineerd door een relatief homogene groep. Dat zijn echter niet de ruimten die door de eigen groep worden gedomineerd. Wie reflecteerd op de eigen ‘publiek-domein-ervaringen’ zal merken dat de sleutelervaringen met gedeeld ruimtegebruik bij nader inzien vaak het betreden van parochiale domeinen van ‘anderen’ betrof...”. “...Een openbare ruimte als prettiger ervaren naarmate de activiteiten van de dominante groep een variant blijken op de eigen alledaagsheid, en geen deelname maar toeschouwen aanmoedigen...”. ‘Op zoek naar nieuw publiek domein’ Maarten Hajer en Arnold Reijndorp, NAI Uitgevers 2001 (p.88-89)


80


82

parochie pop


parochie vorming

tramhalte Vredenburg

Muziekcentrum Vredenburg

Bijenkorf WE mode Hotel C&A

Vredenburg Cultuurplein [evenementen]

84

kleinschalige winkels

TIVOLI Centrum voor Popcultuur

Hoog Catharijne Febo

SJU; Stichting Jazz Utrecht, Hoog Clarenbrug


gevel vredenburgplein

gevel stationsplein

gevel verbinding vredenburg - station


88

balise urbaine

“Een ‘balise urbaine’ (reddingsboei) is een combinatie van meubelstuk en gebouw die aan de noden van daklozen tegemoet zou moeten komen. Het plan hiervoor werd in Parijs gelanceerd door Emmanuelle Lott en Jean-Marc Giraldi in samenwerking met de architect Chikpéric de Boisuillé en de filosoof Paul Virilio. Het betreft gebouwtjes van 100 tot 150 vierkante meter die plaats bieden voor ontvangst, kluisjes, telefoon, postbussen, douches, wasmachines en informatie over werk (waarbij met name aan tijdelijke jobs in de buurt wordt gedacht). Deze ingreep is controversieel. Wordt design hier niet gebruikt als schaamlap? Wordt hier niet alleen maar hulp bij het overleven verleend in plaats van echte plekken om te leven aan te bieden? Natuurlijk lost ontwerp het daklozenprobleem niet op, maar het zou wel kunnen worden ingezet om via symbolische bakens

de verhouding tot de problematiek van de openbare ruimte te veranderen. De ‘balises urbaines’ zijn een mogelijke volgende stap na de straatkranten. Het effect van de straatkrant is natuurlijk niet beperkt tot het feit dat daklozen legitiem wat bijverdienen. Het verandert de relatie in de openbare ruimte doordat nu daadwerkelijk transacties plaatsvinden tussen marginale straatverkopers en het publiek en het haalt daklozen uit de sfeer van een nutteloos bestaan. Een volgende stap zou kunnen zijn een verdere integratie door hen culturele bladen te laten verkopen: een nieuwe versie van Time Out, een verbeterde Village Voice, een nieuw concept voor de Uitkrant, De Groene Amsterdammer, Vrij Nederland. De elite ervaart voortaan van de daklozen wat er speelt.” (Hajer, M. en A. Reijndorp, 2001: 133-134).


90

muziekcentrum vredenburg (20.000 m²) - grote zaal (1.700 pers.) - kleine zaal (500 pers.) - oefen- en studioruimten - foyer en horeca

gezamenlijk - expeditie - techniek - verbinding voor personeel ivm festivals

poppodium tivoli (20.000 m²) - grote zaal (1.500 pers.) - cross over zaal (370 pers.) - oefen- en studioruimten - workshop en expositie - restaurant en horeca

overig programma - mogelijkheid tot plaatsen van kraampjes op pleinvloer tijdens evenementen

stichting jazz (950 m²) - café met podium voor live muziek

vredenburg plein - podium voorziening ivm festivals - terrassen voor de muziekcentra - verbinding met stationplein


�������������� ���������������������������� �����������������

21/03/02 02/04/02 ����������� ������������������������������������� ����������������������������������������

���������������������

����������������������� ���������������������������


94

Interview door Elisabeth van den Hoogen. Utrechts Nieuwsblad, 20 maart 2002.


Herman Hertzberger start verkiezingscampagne

96

Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht van architect Herman Hertzberger verkeert serieus in de gevarenzone. De Utrechtse burgers kunnen zich op 15 mei uitspreken over twee visies op het Utrechtse Stationsgebied en daarmee en passant over het wel of niet slopen van Muziekcentrum. Architectuurcentrum Aorta voert campagne tegen sloop onder andere door het exposeren van ‘Articulations’, een tentoonstelling over het werk van Herman Hertzberger. Hertzberger zelf opende de expositie met een lezing.

Tegelijk met de Tweede Kamerverkiezingen wordt in Utrecht een raadplegend referendum gehouden over twee visies op het Utrechtse Stationsgebied. In de volksmond hebben deze visies al het label gekregen van de zakelijke ‘Rotterdamvariant’ en gezellige ‘Maastrichtvariant’. De eerste visie betekent sloop van het muziekcentrum en de tweede visie betekent op z’n minst een grondige verbouwing van het muziekcentrum (1973-1978). Vredenburg bestaat nu uit zalen en foyers met daaromheen, gescheiden door een ‘inpandige’ winkelstraat, winkels en horeca. Het referen-

dum, een gevolg van de collegedeelname van Leefbaar Utrecht na de enorme verkiezingsoverwinning in 2000, is democratie op z’n smalst. De opties zijn niet democratisch tot stand gekomen, zowel voor wat betreft de inhoud als het aantal. Daarnaast is het, zeker door het raadplegend karakter, de vraag aan welke onderdelen van de visies het college zich committeert. Een inkopper die de grootste tegenstanders van de ‘leefbaren’ met graagte zullen benutten. Annemiek Rijckenberg, voormalig GroenLinks wethouder, repte na afloop van de lezing rebels over de actie ‘kies blanco voor een beter plan’, een architect stelde voor om helemaal niet te stemmen. Liefhebbers van Muziekcentrum Vredenburg kunnen niet leven met de versimpeling van het referendum, met het feit dat het Muziekcentrum speelbal is van de strijd tussen twee grootse visies. Ze spreken zich niet uit voor een van de visies, maar gaan voor het behoud van minimaal de grote zaal. Onder de aanhangers van deze ‘one-issue partij’ bevindt zich allereerst het muziekcentrum zelf, dat zich bewust is van de kwaliteit van de grote concertzaal. Reinbert de Leeuw van het Schönberg Ensemble noemt het een van de beste zalen ter wereld. Geknipt voor Berlioz en Ligeti. Ook bij het Utrechts Nieuwsblad vindt de Vredenburglobby weerklank. De lezers van die krant worden geregeld geconfronteerd met de dreigende sloop van Muziekcentrum Vredenburg. En ook dus Aorta mengt zich nadrukkelijk in de strijd. Op de opening van de expositie ‘Articulations’, eerder te zien in het NAi, sprak Hertzberger over zijn ontwerpen en wees op de veranderingen en de constante in zijn


98

werk. Hertzberger gelooft niet in ‘affe esthetica’, in objecten, maar denkt in ruimten. Sociale ruimten waar het niet gaat om objecten maar om mensen die elkaar kunnen zien, ‘bekoekeloeren’. Hij realiseert binnen buitenfuncties en buiten binnenfuncties. Hertzberger ziet het gebouw als een kleine stad, waar de grote stad in door loopt, laagdrempelig dus. De grote zaal van Muziekcentrum Vredenburg is volgens de architect de woonkamer van de stad. Hertzberger geneerde zich om het gebouw te verdedigen. De architect erkende dat de jaren zeventig-opvatting over laagdrempeligheid van culturele voorzieningen op gespannen voet staat met de hedendaagse opvatting dat het een feestelijk paleis moet zijn. Hij benadrukte geen bezwaar te hebben tegen afbraak van delen, maar het muziekcentrum moet volgens hem behouden blijven. Hertzberger beschikt over honderden modellen, reddingsplannen, die hij in opdracht van de gemeente Utrecht heeft gemaakt. Opties als het inpakken in zakelijke strokenbebouwing, het wegsnijden van gedeelten en het toevoegen van zalen en winkelruimte. Veel architectuurcritici praten volgens Hertzberger te veel over het hulsje. De architect sprak met een zeker dédain over het hulsje dat toch een charmante brug slaat van de megalomane maten van Hoog Catharijne naar de fijnmazige bebouwing van de oude stad. Als we niet uitkijken moeten we de jongere Hertzberger nog redden uit de klauwen van de oudere Hertzberger. Wie doet die campagne?

Aaron Betsky, directeur van het NAi, omschreef Hertzbergers architectuur als didactisch, zowel op technisch als op sociaal vlak. Hij sloot af met een emotionele oproep; “Beste burgers van Utrecht, u heeft met Herman Hertzberger een tovenaar en een goeie kleermaker. Vraag hem alstublieft om dit gebouw nieuw leven in te blazen”. Eén dame op de tentoonstelling vond dat het Muziekcentrum wel weg mocht, het benauwde kruip-door-sluip-doorconglomeraat was maar lastig schoon te houden en slecht toegankelijk voor gehandicapten. Op de tentoonstelling overheerste echter de mening dat het Muziekcentrum zoveel ‘kwaliteit’ heeft dat sloop van het 25-jarige gebouw zowel cultuur- als kapitaalvernietiging is. De kans lijkt groot dat de Utrechters voor de gezellige Maastrichtse variant, visie A, kiezen. De 69 jarige Hertzberger gaat er maar wat graag nog een keertje tegenaan.

Bron: Utrechts Nieuwsblad, 27 maart 2002


100


102

centre pompidou @ vredenburg foyer van de stad Het Vredenburgplein heeft een rijke geschiedenis van cultuur. Reeds in 1796 werd er de eerste vaste Schouwburg gebouwd, deze werd in 1941 gesloopt toen het moest wijken voor de oprukkende Jaarbeurs. Daarnaast kwam er in 1908 de bioscoop Vreeburg, in 1932 door Gerrit Rietveld verbouwd en pas in 1973 gesloopt voor het modehuis Bischot. In 1913 kwam er de tweede bioscoop New-York, deze bestaat zij het gewijzigd nog steeds in de vorm van Bioscoop Palace. Het grote Vrijheidsbeeld op het dak is echter verdwenen. Net als het Neude, Janskerkhof en het Lucas Bolwerk ligt het aan de grootste verbindingsweg die de binnenstad van oost naar west verbind. Aangezien er aan de noordzijde van het Vredenburg een nieuwe tramhalte zal zijn kan hier het straatprofiel worden gesloten en op deze manier een omsloten cultuurplein ontstaan. In omvang en karakter uniek voor Utrecht en plaatsbiedend aan de vele festivals die Utrecht rijk is. Het valt te vergelijken met het plein voor het Centre Pompidou te Parijs alwaar het sober ingerichte plein van karakter wordt bepaald door de levendigheid en veranderlijkheid van het Centre Pompidou zelf. De westwand van het Vredenburg zal worden gevormt door twee nieuwe muziekcentra. Het Vredenburg muziekcentrum en het Tivoli centrum voor popcultuur. Door deze gevels te laten spreken met het plein ontstaat een haast parochiaal plein.


Place des Terraux Christian Drevet Lyon, FR, 1994

Het plein ligt in het historische centrum van Lyon en is de grootste openbare ruimte van de stad. De gebouwen die het omlijsten, zijn gebouwd tussen de 17e en de 19e eeuw. Het is de bedoeling zo min mogelijk in het plein in te grijpen, elke beslissing zorgvuldig te overwegen en de waarde van de plek te erkennen. De eerste ingreep is het zorgvuldig verplaatsen van het beeldhouwwerk van de Bartholdi-fontein van het midden van het plein naar de noordkant ervan. Door het 90 graden te draaien, is het nu naar het Palais St-Pierre gekeerd. Deze kleine ingreep geeft verrassende resultaten: hij ordent en verduidelijkt de onoverzichtelijke ruimte van het plein en benadrukt meteen de voorgevel van het Palais StPierre. De volgende stap in de redenering van Christian Drevet

is eenvoudig: deze ruimte met bezienswaardigheden en zijn bestrating omvormen tot een gebied waar alles samen kan komen; de stedelijke synthese die het bestaan van openbare ruimte rechtvaardigt. Hiervoor gebruikt hij slechts twee materialen: water en licht. De in het plaveisel aangebrachte fonteinen vormen met hun stralen een bos van water, waarvan

Le SĂŠmaphore Christian Drevet Roussillon, FR, 1994

Kempinkski Hotel het geklater klinkt als het geritsel van bladeren, dat de strijd aangaat met het stadsverkeer. Zo is een plaats ontstaan om te wandelen en te praten.

Helmut Jahn MĂźnchen, D, 1996


106


108

Publiek domein en het openbare gebouw Essay Het Vredenburg, haar geschiedenis en haar problemen ten aanzien van de positie binnen de stad zijn veelvuldig beschreven en geanalyseerd. Een onderdeel dat veel duidelijk maakt, echter op dit moment ben ik meer geïnteresseerd naar het publieke domein in het algemeen. Veel pleinen binnen de grote steden blijken veelal niet te werken zoals dat bedoeld was, en binnen de ontwerpateliers van de TU Delft wordt vaak, wanneer een plein ter sprake komt, geschermd met dat we niet in Spanje wonen en dat het dien ten gevolge logisch is dat deze publieke ruimten van de stad niet geschikt blijken. Er zijn in de wereld vele projecten die keer op keer als referentie worden gehanteerd daar waar het gaat om goede openbare ruimten. De Ramblas van Barcelona is er daar een van. Zowel ontwerpers, architecten en stedenbouwkundigen gebruiken deze voorbeelden wanneer men wil aangeven wat het ambitieniveau is voor een nieuw vorm te geven openbare ruimte. Het zijn plekken die een sterke publieke betekenis hebben, waar mensen zich mee neigen te identificeren en die een belangrijk facet van de stad vormen. De vraag is echter wat deze ruimten nu tot een succes maken. Daar zijn vele facetten voor verantwoordelijk waar binnen dit essay geen ruimte voor is. Waar ik binnen dit essay me op wil richten is de vraag of er hernieuwde theorieën zijn mbt. tot de vraag of goede openbare ruimte of publiek domein maakbaar is, of er facetten zijn die binnen de meest succesvolle openbare ruimten werkelijk te benoemen vallen. En dan nog wel specifiek binnen het vakgebied van de fysieke ontwerper. De openbare ruimte of het publieke domein zijn altijd onderdeel van studie geweest. Een ieder kent de klassieke en bewezen voorbeelden in binnen- en buitenland. Omdat de maatschappij met al haar facetten lijkt te zijn veranderd is de vraag of deze klassieke voorbeelden nog wel toereikend zijn bij de verklaring van een nieuw te ontwerpen openbare ruimte of publiek domein. De afgelopen jaren zijn er een aantal onderzoeken gedaan die hier betrekking op hebben en die wellicht nieuw inzicht geven in dit fenomeen. Maarten Hajer en Arnold Reijndorp schreven het boek ‘Op zoek naar nieuw publiek domein’, het is een speurtocht naar de voorwaarden voor de vormgeving van nieuwe publieke ruimten. Op basis van een analyse van de culturele geografie van de netwerkstad ontwikkelen de auteurs een nieuw perspectief op culturele uitwisseling als typisch stedelijke kwaliteit. Het boek ‘Ruimte voor openbaarheid’ verhandeld daarentegen de betekenis van het alledaagse openbare gebouw. Hierin wordt de vraag gesteld of de veranderende vormen van openbaarheid ook een andere architectuur

opleveren en andersom of architectuur nieuwe vormen van openbaarheid kan genereren. Het is een ‘reseach by design’ studie waarin 22 architectenbureaus al ontwerpend gezocht hebben naar de antwoorden. Deze twee boeken dienen als basis voor dit essay aangevuld met allerlei artikelen en gerealiseerde projecten om inzicht te krijgen in mogelijk nieuwe theorieën en ontwerp uitgangspunten. Publiek domein en parochialisering In de onderzoeken die betrekking hebben op dit essay worden een aantal termen gehanteerd die wellicht eerst wat uitleg behoeven. Zo wordt in het boek van Hajer en Reijndorp de term publiek domein gehanteerd, daarvoor geven zij de volgende uitleg: openbare ruimte is in essentie een ruimte die voor iedereen vrij toegankelijk is; openbaar is wat niet privé is. Daarmee is nog niet iedere openbare ruimte een publiek domein. Publiek domein stelt extra eisen. Wij zijn geïnteresseerd in de vraag welke ruimten daadwerkelijk door mensen met verschillende achtergronden en ongelijksoortige interesses worden gewaardeerd als plaatsen van gedeelde ervaring. In principe kunnen dergelijke plaatsen ook gevonden worden buiten de traditionele stedelijke ruimte van straten, parken en pleinen. Het kunnen zelfs ruimten zijn die in strikte zin niet openbaar zijn, privaatbeheerde collectieve ruimten die desondanks als publiek domein functioneren. Verder spreken zij over zogenaamde parochialisering. Dit begrip wordt al langer gehanteerd, echter niet iedereen verstaat daar hetzelfde onder. Mensen gebruiken de ruimte steeds meer a la carte, doen precies die gelegenheden, festivals, scholen en winkels aan die passen bij hun identiteit en mijden andere plekken. Op deze manier trekken verschillende groepen in de samenleving verschillende paden door ruimte en tijd. De openbare ruimte blijkt in feite nauwelijks als publiek domein te functioneren, maar is een transportzone tussen enclaves van steeds weer verschillende varianten van ‘ons soort mensen’. Hedendaagse ruimtelijke segregatie bestaat steeds minder in het feit dat alle activiteiten zich op een plek afspelen, maar veeleer in het feit dat de ruimtelijke netwerken van bepaalde groepen elkaar nauwelijks nog overlappen. Uiteraard bestaan ook hier verschillen tussen groepen. Sommige groepen (ouderen, laaggeschoolde allochtonen, kinderen uit minder draagkrachtige milieus) zijn aanzienlijk minder beweeglijk dan andere. Zo kennen velen de Thalys in het beste geval als voorbij zoevende trein, terwijl anderen er voor een lang weekend mee heen en weer naar EuroDisney reizen.


110

Op zoek naar nieuw publiek domein

“De laatste zin impliceert: en dus een parochiale opvatting van stedelijkheid. Wie over de ondergang van de openbare ruimte spreekt, bedoelt dus veelal de ondergang van een bepaald soort openbare ruimte, die bij nader inzien vaak juist weer sterk parochiale trekken vertoont.“ (Hajer, M. en A. Reijndorp, 2001: 88).

Parochialisering Hoe moeten we nu deze werkelijkheid van de openbare ruimte als samenstel van cultuurpolitieke parochies duiden? Allereerst valt de discrepantie op met de dominante cultuurpolitieke ideologie van de openbare ruimte als ‘plaats van ontmoeting’. In beleidsnota’s is de ontmoetingsfunctie van de openbare ruimte een centrale doelstelling. Het is een romantisch beeld, deels versterkt door historisch-sociologische studies waarin wordt gesuggereerd dat dit ideaal in het verleden heeft bestaan. De koffiehuizen van Wenen, de cafés en boulevards van Parijs, het Palais Royal zijn de telkens opnieuw opgevoerde voorbeelden van echte openbare ruimte en dienen altijd om de stelling te bewijzen dat de openbare ruimte in verval verkeert. De voorstelling van verval suggereert dat de openbare ruimte eens als publiek domein dienstdeed, maar recentelijk steeds minder die functie vervult. Maar wat was het nu eigenlijk voor een soort openbare ruimte die is verdwenen? En is de stelling van het verdwijnen van de openbare ruimte eigenlijk wel juist? Om die vragen te beantwoorden moeten we preciezer kijken wat eigenlijk met parochialisering wordt bedoeld. Het zijn ruimten die weliswaar openbaar toegankelijk zijn, maar duidelijk de ruimte vormen van een bepaalde groep: wie er als vreemde binnenwandelt voelt zich een, vaak ongewenste, gast. De parochialisering van openbare ruimte, de toe-eigening door of voor bepaalde groepen, wordt als een van de belangrijkste oorzaken gezien van het verval van de openbare ruimte als ontmoetingsplek. Het is echter de vraag of de veelgenoemde echte openbare ruimten niet in zekere of zelfs in hoge mate parochiale ruimten waren, in een ook toen gesegregeerde stedelijke samenleving. Scheidslijnen verliepen misschien niet altijd via klassen of rassen: maar zeker is dat openbare en semi-openbare ruimten ook in het verleden vaak hun karakter ontleenden aan de groepen die deze ruimten frequenteerden. Deze vaststelling leidt tot een verrassende conclusie. Misschien staat niet de parochialisering de creatie van publiek domein in de weg, maar juist een overspannen idee van de openbare ruimte als een neutrale ontmoetingsruimte voor alle maatschappelijke groepen ongeacht klasse, etniciteit of levensstijl. De Engelse socioloog Ray Pahl becommentarieerde al enige tijd geleden de volgens hem overspannen aandacht voor het openbare leven van de stad: ‘vanuit dit perspectief van een bijzonder intens en gecompliceerd privé-leven kan men zich afvragen of de mensen behoefte hebben aan de momenteel zo geroemde levendigheid van de stad. (...) Ik ken die verhalen die benadrukken dat het toppunt van stedelijkheid is dat men de kans loopt om met het onvoorziene in contact te komen. Ik vind dat onzin. Het is een typisch jongemannenconcept van stedelijkheid.’ (in: Oosterman en Van der Loo 1989)

Is publiek domein daarmee failliet als doelstelling van een cultuurpolitiek? Is wat rest slechts een verzameling parochiale ruimten? Of vinden we juist in die parochialisering de aanzetten tot publiek domein? In de netwerksamenleving stelt iedereen zijn eigen stad samen. En zo kiest ook iedere burger zijn eigen publiek domein. Natuurlijk raakt dat aan de essentie van het idee publiek domein. Wanneer de moderne stad het beste kan worden begrepen als een verzameling landschappen en als de burger voortdurend bezig is om zijn eigen kleine netwerk overeind te houden met zo min mogelijk frictie met andere groepen, dan betekent dat inderdaad schijnbaar het einde van iedere vorm van publiek domein. Zo ziet de eigen ruimte van de archipelbewoner er echter niet uit. Het paradoxale gegeven is dat wat veel mensen ervaren als prettige openbare ruimte in wezen vaak juist worden gedomineerd door een relatief homogene groep. Dat zijn echter niet de ruimten die door de eigen groep worden gedomineerd. Wie reflecteert op de eigen ‘publiek-domein-ervaringen’ zal merken dat sleutelervaringen met gedeeld ruimtegebruik bij nader inzien vaak het betreden van parochiale domeinen van ‘anderen’ betrof. Publiek domein is dus niet zozeer een plek als wel een ervaring. Men ervaart die ruimte als publiek domein omdat men niet tot die specifieke dominante groep behoort. Die paradox van de ervaring van publiek domein keert steeds terug. Een openbare ruimte als prettiger ervaren naarmate de activiteiten van de dominante groep een variant blijken op de eigen alledaagsheid, en geen deelname maar toeschouwen aanmoedigen. Publiek domein is zo gezien een ervaring op een plek waar de ‘gedragscode’ wordt gedragen door groepen die we niet kennen. Daarin schuilt een interessante paradox. De dominantie van een bepaalde groep sluit de ervaring van publiek domein niet uit, maar produceert deze juist. Waar het nu om gaat is: hoe open zijn die gedomineerde domeinen, welke betrekkingen gaan ze aan met andere en wat kan daaraan ontworpen worden. Net als enclaves wordt dus ook openbare ruimte in veel gevallen bepaald door een vorm van ‘parochialisering’. Verschillende groepen streven ernaar om bepaalde cultureel-significante openbare ruimten te ‘bezetten’ of tenminste te domineren. Dit heeft zowel positieve als negatieve effecten. Aan de ene kant wordt de levendigheid en wellevendheid van een bepaalde plaats gewaarborgd door de aanwezigheid van een identificeerbare ‘trekkende groep’ (Manuel de Sola-Morales spreekt van ‘stedelijke stammen’). Aan de andere kant impliceert parochievorming dat sommig gedrag of sommige groepen worden uitgesloten. Hiermee zijn we terug bij een sleutelthema van publiek domein. Succesvol publiek domein heeft dus aan de ene kant vaak een relatief sterke groep nodig, zonder dat de positie van deze groep tot uitsluiting en verdringing leidt. Wat niet uitsluit dat de dominantie over een bepaalde ruimte


112

door een andere groep kan worden overgenomen: publiek domein veronderstelt altijd de mogelijkheid om bepaalde codes te doorbreken. Wanneer een ruimte uit meerdere sferen bestaat, kan een groep een belangrijke plek domineren, terwijl elders de kansen voor andere groepen (of uitingen) worden gegarandeerd. Publiek domein als sfeer van uitwisseling en confrontatie in de samenleving veronderstelt veel meer de onderlinge nabijheid van verschillende sferen dan het volledig gedeelde gebruik van een en dezelfde ruimte. De kern van succesvolle openbare ruimte schuilt daarmee niet zozeer in het gedeelde gebruik van ruimte met anderen, laat staan in de ‘ontmoeting’, maar veeleer in de mogelijkheden die stedelijke nabijheid biedt tot het ‘verspringen’ van het perspectief: door de ervaring van andersheid krijgt de vanzelfsprekende eigen kijk op de werkelijkheid even concurrentie van andere visies en levensstijlen. Publiek domein als opgave Hajer en Reijndorp stellen in hun studie het denken over de openbare ruimte in de termen van de vertrouwde typologie en vormentaal fundamenteel ter discussie. Zij zijn van mening dat het vormgeven aan openbare ruimte volgens de typologie van de vroegmoderne stad niet voldoet om het publiek domein veilig te stellen en uit te breiden. Zo kan er natuurlijk nog steeds inspiratie worden geput uit klassieke referenties zoals de stadsboulevard van Parijs, de schakeling van pleinen in Italiaanse steden en de ‘squares’ en ‘crescents’ van Londen, maar de toepassing van deze typologische referenties op de nieuwe plaatsen in het stedelijk veld levert niet automatisch publiek domein op. Hetzelfde geldt voor de meer gedetailleerde inrichting van het openbaar gebied. Referenties aan klassieke domeinen van stedelijkheid verzorgen niet per definitie de gewenste levendigheid, spanning en openbaarheid. “Het gebruik van de bekende typologie en vormentaal illustreert de intentie van bestuurders of opdrachtgevers om de openbare ruimte nieuwe betekenis te geven. Het daadwerkelijk tot stand brengen van publiek domein vraagt echter om het opnieuw doordenken van de relatie tussen vorm en betekenis” (Hajer, M. en A. Reijndorp, 2001: 109). De relatie tussen de vorm van de openbare ruimte en het gebruik en de sociaal-culturele betekenis van die ruimten was lange tijd typologisch van aard in de stedenbouwkunde. Pleinen hadden niet alleen een andere vorm en inrichting dan straten of lanen, er waren ook door iedereen begrepen verschillen in betekenis en gebruik mee verbonden. Dat gold ook voor boulevards en parken, stegen en plantsoenen. Deze typologie van openbare ruimte maakte de stad leesbaar. Om een aantal redenen is die relatie verloren gegaan. Hajer en Reijndorp zijn in dit onderzoek van mening dat één daarvan is dat die duidelijke typologie van openbare ruimten in de moderne stedenbouwkunde is verwaterd: straten en lanen werden wegen of ‘woonerven’, parken werden ‘parkstroken’ of ‘gemeenschappelijk groen’ en pleinen kregen de functie van ‘huiskamer’ van de buurt of de stad. Het publieke verdween in een stelsel van collectieve

ruimten, de stedelijk ruimte veranderde in ‘woonomgeving’. De actuele geschiedenis van de stedenbouw toont een reeks van initiatieven om de verloren relatie tussen vorm en betekenis te herstellen door terug te grijpen op de traditionele stedenbouwkundige typologie van pleinen, parken, lanen, straten en plantsoenen. Het herstel van de stedenbouwkundige kenmerken van de negentiende en vroeg-twintigste-eeuwse stad wordt tot op heden aanbevolen als middel om het verval van de stedelijke openbaarheid te keren: van het pleidooi van Jane Jacobs voor het herstel van het bouwblok en de straat met haar ‘side-walks’ tot het Planwerk Innenstadt Berlin, waarin de loodzware opdracht tot het redden van de stad en het herstel van de teloorgegane stedelijke openbaarheid is vertaald in een klassieke ‘Berlijnse’ typologie van blokken en omsloten ruimten. In andere gevallen gebeurt het met een flinke dosis ironie, zoals bij de Citywalk in de Universal Studios in Los Angeles, of met een - niet van commercieel gevoel gespeende heimwee naar de oude waarden van de ‘small American town’, zoals in het New Urbanism (Hajer, M. en A. Reijndorp, 2001: 112). Deze reeks geeft blijk van een intensieve speurtocht naar stedelijkheid en openbaarheid, naar publiek domein dus. Dit onderzoek concludeert dat met het kopiëren van de formele kenmerken van succesvolle openbare ruimten de oplossing echter in de verkeerde richting word gezocht. De relatie tussen vorm en betekenis is veeleer verwaterd door de enorme toename van de mobiliteit en de opkomst van een massacultuur. De betekenis en de aard van de openbare ruimte is fundamenteel veranderd door het gebruik van ruimte ‘a la carte’, de selectieve en per levensstijl zeer verschillende consumptie van plekken. Daarnaast leidt de onstilbare honger naar nieuwe ervaringen bij een steeds groter publiek tot een geheel andere beleving van plekken waarbij betekenissen geenszins van tevoren vaststaan. Hiermee lijken vorm en betekenis binnen de stedenbouw een merkwaardige lat-relatie te zijn aangegaan. Ze lijken in verschillende werelden te zweven om zo nu en dan plotseling in een onverwachte combinatie bij elkaar te komen. “Dit komt het meest pregnant naar voren in de themaparken en shopping malls. Nieuwe zingeving is gebaseerd op vormen die zomaar uit de ruimte lijken te zijn geplukt - zoals in The Mediterranean Village in de grote Metro Centre-mall in Newcastle. In andere gevallen refereren de pleintjes uit een verloren gewaande tijd - bijvoorbeeld bij Little England, eveneens in The Metro Centre. De vormtaal van de klassieke openbare ruimten van de vroegmoderne stad wordt driftig gebruikt in de grote shopping malls als West Edmundton Mall in Canada, het genoemde The Metro Centre, of CentrO in Oberhausen. Het zijn slechts extreme voorbeelden van de manier waarop in principe elke ruimte kan worden ‘gethematiseerd’. Deze drang tot thematisering slaat inmiddels ook terug op de ‘echte’ stad. Het gebruik van de klassieke typologie en vormtaal in de quasi-openbare ruimte van een mall roept weliswaar onmiddellijk het


bijbehorende ‘retro-gevoel’, op maar de replica’s tasten tegelijkertijd de authenticiteit van het origineel aan: wie eenmaal geconfronteerd is met de ‘artistieke’ portretschilders in de malls van Europa of Noord-Amerika, kijkt anders - en misschien wel met een reëlere blik - naar de bebaarde bohémiens voor de stalletjes op de kades langs de Seine. Zoals we hebben laten zien vormt het gebrek aan authenticiteit op zich geen probleem voor het tot stand brengen van publiek domein. Als de ontwikkeling van publiek domein gediend is met een meer ‘urbanoid environment’, een pseudo-urbane omgeving als bijvoorbeeld de ‘festivalmarkets’, ook wel betiteld als ‘fruitopias’, dan is het vermeende gebrek aan authenticiteit van even weinig belang als een discussie over mooi of lelijk, traditioneel of modern” (Hajer, M. en A. Reijndorp, 2001: 112-113).

114

Hajer en Reijndorp zijn sterk van mening dat het commerciële gebruik van de formele kenmerken van historische openbare ruimten en de effecten daarvan op de historische stad zelf, heel scherp laten zien dat het ontwerp van het publiek domein geen kwestie kan zijn van het eenvoudigweg kopiëren van de formele kenmerken. Zo stellen zij dat de essentie van publiek domein niet schuil gaat in de formele kenmerken maar juist in de overlapping en uitwisseling tussen verschillende sociale werelden. “De Ramblas is niet alleen een klassieke promenade met platanen, maar ook een samengaan van ‘sjiek en sjofel’, van flaneren en druk autoverkeer, van geschiedenis en moderniteit, een presentatie van vreemdelingen en inwoners.” (Hajer, M. en A. Reijndorp, 2001: 113). Maar tegelijkertijd stellen zij dat de zuivere oriëntatie op sociale uitwisseling en verspringen van perspectief niet het gewenste resultaat zal brengen, een directe vertaling van deze orientatie op uitwisseling ondermijnt in feite een notie van publiek domein. Het idee van een ‘zuiver’ en plaatsgebonden publiek domein waar alle groepen uit de samenleving gebruik van maken, moet worden losgelaten. Het streven naar ‘ontmoeting’ moet worden losgelaten, in de netwerksamenleving van nu stelt iedereen immers zijn eigen stad samen. Natuurlijk raakt dat aan de essentie van het idee publiek domein. Wanneer de burger voortdurend bezig is om zijn eigen kleine netwerk overeind te houden met zo min mogelijk frictie met andere groepen, dan betekent dat het einde van iedere vorm van publiek domein. Zo stellen zij dat publiek domein niet zozeer een plek betreft, maar juist een ervaring, en deze publiek-domein-ervaringen vinden juist plaats op de grens van frictie en vrijheid. Aan de ene kant is er altijd de spanning van een confrontatie met het onbekende, aan de andere kant de bevrijding van ervaring van een andere benadering. In veel gevallen zijn onze publiek-domein-ervaringen daarbij in feite verbonden met het betreden van parochiale domeinen van ‘anderen’. In die gevallen is er aan de ene kant de dominantie van een andere groep, aan de andere kant de mogelijkheid zelf te kiezen in hoeverre ergens in mee te gaan. Wanneer het gaat om publiek domein draait het om

ervaringen, de mogelijkheid zaken anders te zien, presentatie van nieuwe perspectieven en de confrontatie met eigen ingesleten patronen. Het gaat daarbij niet om de dwang tot beeldverschuiving, maar juist om de uitdaging jezelf tot anderen te verhouden. De middelen De uiteindelijke vraag die ik mijzelf binnen dit essay stel is hoe te komen tot een publiek domein? In het onderzoek van Hajer en Reijndorp wordt gesteld dat een goed publiek domein niet zozeer betrekking heeft op de directe inrichting van afzonderlijke ruimten als wel op het bewust vormgeven van verschillende ruimten en de relaties daartussen. Dat maakt de vormgeving van iedere ruimte afzonderlijk nog niet onbelangrijk. Veiligheid en beheersbaarheid spelen daarbij een zeer grote rol. Het blijft daarbij echter wel de kunst om te voorkomen dat het vergroten van veiligheid niet ten koste gaat van de ontwikkeling van nieuw publiek domein. Het gaat daarbij dus om het nadenken over de algemene stedenbouwkundige voorwaarden waaronder culturele en sociale uitwisseling, als essentie van een stedelijke samenleving kunnen plaatsvinden. Wat betekent dat het wel degelijk grotendeels gaat om fysieke voorwaarden, vormgeving en inrichting dus. “Dat wordt bewezen door de onbedoelde effecten van deze programmatische strategieën. De aantrekkingskracht van bepaalde stedelijke ruimten slaat om in haar tegendeel: ze raken overbevolkt en zijn niet zelden de plaatsen van zinloos geweld. We moeten de verloren relatie tussen de sociale en de fysieke ruimte, tussen vorm en betekenis opnieuw ontwikkelen, met oog voor verschillen en relaties en rekening houdende met de eisen van een beweeglijke massacultuur.” (Hajer, M. en A. Reijndorp, 2001: 117). Binnen deze gedachten zijn drie strategieën denkbaar voor het ontwerpen van publiek domein: thematisering, comprimering en koppeling. Thematisering en comprimering zijn gericht op het scheppen van plekken die voor bepaalde groepen betekenisvol kunnen worden. Je zou ook van sferen kunnen spreken wanneer je je bedenkt dat dit behalve met architectonische middelen ook met andere technieken tot stand kan worden gebracht. Je zou dan kunnen denken aan technieken die worden gebruikt in de wereld van het theater of de attractieparken. De kern van comprimering is het genereren van publiek domein door een aantal elementen die voor verschillende groepen betekenisvol zijn dicht bij elkaar te plaatsen. Dit slaat dan weer terug op het creëren van afzonderlijke ruimte maar vooral de relaties ertussen. Koppeling van deze ruimten kan zowel het karakter van confrontatie als van verleiding hebben, zowel de directe tegenoverstelling van twee werelden als het vermoeden van de aanwezigheid daarvan.


Een goed voorbeeld hiervoor vormt het Centre Pompidou te Parijs. De stromen rond dit gebouw vullen de publieke ruimte met activiteit: het roept een publiek op voor het spektakel dat het zelf verzorgt en het organiseert een theater op het voorplein door het aantrekken van publiek en het verschaffen van een (bewegende) tribune. Vanaf de roltrappen kijkt het publiek naar het schouwspel beneden, van beneden kijkt men naar de beweging in het Centre Pompidou. Blijkbaar hebben de verantwoordelijke mensen hiervoor dit spektakel niet ingezien want bij de recente verbouwing werden juist deze tot voor kort gratis toegankelijke roltrappen afgesloten voor het niet-betalende publiek. Het Centre Pompidou wijst zo op de manier waarop de binnenwereld van die steeds maar groter wordende collectieve publiekstrekkers betrokken kan worden op de buitenwereld van de stad en het stedelijk veld.

116

“Stel je eens voor dat vanaf het nieuw ingerichte Schouwburgplein in Rotterdam de dynamiek van voorstellingen (bewegende delen van de toneeltoren van de Schouwburg) en publieksstromen van de drie grote culturele voorzieningen (Schouwburg, De Doelen en de megabioscoop) zichtbaar zou zijn; het plein zou dan het centrum zijn van een fantastisch en zeer divers spektakel. En dit zonder dat de sferen van theater, muziek, en film zelf in hun, integriteit zouden worden aangetast.” (Hajer, M. en A. Reijndorp, 2001: 128). De ontwerpopgave voor het publiek domein ligt niet in het door elkaar gooien, het scheiden van, maar in het opnieuw op elkaar betrekken van die ontlede werelden, in het vormgeven van de tussenruimten. Wanneer men op zoek gaat naar nieuw publiek domein zal men de auto niet uit het oog moeten verliezen. Er zal opnieuw moeten worden nagedacht over het vormgegeven van de plaats van de auto in de stad en in samenhang daarmee de ruimte voor marginale groepen in het publiek domein. Sinds begin jaren tachtig werd de revitalisering van de openbare ruimte van de stad vrijwel synoniem met het verbannen van de auto uit die ruimte: autovrije voetgangersgebieden werden daarmee de norm. Feitelijk werd daarmee het tegendeel bereikt, buiten de autovrije binnenstad, ontstonden in de periferie troosteloze parkeervlaktes. Het toegenomen autobezit heeft inmiddels geleid tot het ontstaan van een autowereld langs de snelwegen. Maar ook deze ‘nieuwe’ stad wordt gekenmerkt door hetzelfde verschijnsel. De auto wordt achtergelaten op de daarvoor bestemde vlakten of kelders en verlaat deze om een autovrije (binnen)wereld te betreden. Nu je hier dus dezelfde scheiding van functies waarneemt wordt het wellicht tijd voor een reïntegratie van de auto in het publiek domein. De toch dominante autocultuur vraagt om openbare ruimten van een nieuw type, waar de auto deel wordt van het stedelijk spektakel van kijken en bekeken worden. De opgave ligt daarmee in het op nieuwe wijze op elkaar betrekken van verschillende mobiliteiten. De auto vormt daarmee een wezenlijk onderdeel van de sferen van het nieuwe publieke domein.

“De test voor het openbare karakter van een ruimte is ongetwijfeld of zwervers er worden geweerd of niet. De retorisch bedoelde vraag van Susan Fainstein (1994) wat er nou zo erg is aan een gecontroleerde ruimte waar mensen zich vermaken, ook als dat betekent dat bepaalde mensen worden uitgesloten, leidt natuurlijk tot een andere - echte - en veel interessantere vraag, namelijk waarom bepaalde mens en worden uitgesloten. Straatkrantverkopers worden in treinen en metro’s geweerd. Waarom? Omdat ze de reizigers een onveilig gevoel geven, zegt bijvoorbeeld de directie van de Berlijnse U-Bahn. Terwijl de straatkrant onder andere is uitgevonden om daklozen een legitimatie te verschaffen voor hun verzoek om een bijdrage in hun levensonderhoud. Daklozen, straatmuzikanten, venters en andere ‘street people’ worden niet alleen geweerd uit winkelcentra, malls, metrostations en andere geprivatiseerde ruimten, ook in het openbare gebied zijn ze zelden welkom. Hele fabrieken draaien op het vervaardigen van bankjes die zo zijn vorm gegeven dat je er niet op kunt liggen. Nuchter beschouwd lijkt de inzet van een revitaliseringsstrategie uitsluitend gericht op het terugbrengen van het aantal venters, straatmuzikanten en prostituees op een plein of in een park. Publiek domein veronderstelt ook ruimte voor deze groepen. Ook hier ligt een ontwerpopgave. De strategie van de straatkrant, gericht op de legitimering van daklozen in het straatbeeld, zou naar ons idee een ruimtelijke pendant kunnen krijgen.’ (Hajer, M. en A. Reijndorp, 2001: 133-134).


118

Ruimte voor openbaarheid

kan worden en schept daarmee een vorm van openheid aldus de projectgroep. De bestemming omvat niet uitsluitend een gebouw, veel beter is het nog als ook de specifieke kwaliteiten van de locatie bij het ontwerp worden betrokken. Een bestemming bestaat dan ook niet alleen uit een strategisch gelokaliseerde ‘trekker’, maar ook uit de sfeer van een plek, de genius loci.

De bevindingen Afgelopen jaar deden 22 architectenbureaus mee aan de ontwerpstudie ‘Ruimte voor openbaarheid’. Hierin is getracht het inzicht op het gebied van de openbare ruimte te actualiseren. Het betreft primair een studie waarin is gezocht naar adequate ideeën voor eigentijdse openbare gebouwen. Het ging niet om concrete plannen, maar om suggesties voor adequate programma’s. Als resultaat verscheen het boek ‘Ruimte voor openbaarheid’ dat als basis dient voor dit hoofdstuk. Binnen dit haast ‘Research by design’ onderzoek zijn drie velden te onderscheiden, namelijk als eerste de vraag op welke wijze het gebouw een betekenis krijgt als openbaar gebouw. Hoe maken architectuur en de situering van het gebouw duidelijk dat het gebouw een meer of minder openbare betekenis heeft. En daarbij de vraag wat het openbare gebouw bijdraagt aan zijn context. Het tweede vraagstuk gaat over de manier waarop de architectonische ruimte een collectieve ruimte wordt. Met welke middelen is duidelijk te maken dat de architectonische ruimte geen exclusieve ruimte is. Ten slotte wordt het vraagstuk van de clustering aan de orde gesteld. In hoe verre is de clustering van verschillende programmaonderdelen in een gebouw een stimulans voor het collectieve gebruik van de ruimte tussen de programma’s en op welke wijze krijgt de clustering vorm.

De tweede benaderingswijze met betrekking tot gebouw en context is wat ze in dit onderzoek hebben genoemd: gebouw als teken. Letterlijk vertaald betekent dat, dat het gebouw een teken in de stad vormt. Het gebouw krijgt een onderscheidende plek in zijn context, een hedendaagse vorm van monumentaliteit wellicht. De vraag is echter of dat dit de meest aangewezen wijze is om duidelijk te maken dat het een gebouw met een openbaar karakter betreft.

Context In het verleden was het makkelijk een gebouw te herkennen dat een openbaar gebruik kende. Het was veelal groot van omvang en bijzonder vormgegeven. Vandaag de dag ligt dat echter minder eenduidig. De gebouwen die zich in het stedelijk veld onderscheiden zijn hoofdkantoren van grote bedrijven, ministeries, maar het kunnen ook appartementencomplexen zijn. Binnen de uitkomsten van dit onderzoek lijken drie benaderingswijzen te zijn om juist dit openbare karakter weer te benadrukken. Deze worden in het boek benoemd als: gebouw als bestelling, gebouw als teken en gebouw aan route.

Gebouw Het tweede onderzoeksveld betreft het gebouw, dit verhandelt de manier waarop de architectonische ruimte een collectieve ruimte wordt. Wanneer men kijkt naar de inzendingen op de schaal van het gebouw, dan zijn er verschillende instrumenten te onderkennen om duidelijk te maken dat de ruimte in het gebouw openbaar is, een ruimte die meer vormen van gebruik toelaat dan waar het gebouw eigenlijk voor bestemd is. De instrumenten bevinden zich in het spanningsveld van de neutrale architectonische ruimte aan de ene kant en de specifieke ruimte aan de andere kant. Een invalshoek kan dan zijn dat de openbare architectonische ruimte een openbare betekenis krijgt door de veelheid van gebruiksmogelijkheden.

De eerste benaderingswijze, gebouw als bestelling, is vrij voor de hand liggend. En door het gebouw bovendien te voorzien van een divers en aantrekkelijk openbaar programma trekt het gebouw veel bezoekers en hecht het zich haast automatisch in het collectieve geheugen als een openbaar gebouw. De stapeling van een diversiteit aan openbare programma’s binnen een gebouw heeft vooral als inzet een diversiteit aan mensen aan te trekken, die vervolgens een vorm van interactie aangaan. De diversiteit voorkomt dat de ruimte eenduidig toegeëigend

De laatste benaderingswijze betreft het gebouw of gebouwen aan een route te plaatsen. Dan maakt niet zozeer het gebouw maar wel de ligging aan een openbare route duidelijk dat het gebouw een openbare betekenis kent. Nog verder gaat dit principe als gebouw en openbare route samen worden gebracht. De voetganger wordt daarmee direct bij het gebouw betrokken en maakt daarmee impliciet duidelijk dat het een openbaar karakter heeft. Niet alleen een route vormt bij dit principe het middel, ook kan gedacht worden aan een openbaar plein dat de verschillende programma onderdelen bijeenhoudt en dat direct toegankelijk is voor publiek. “Omdat de buitenruimte een openbaar gebruik kent, krijgen de aanliggende gebouwen automatisch een openbare betekenis.” (Cusveller, S. e.a., 2002: 104)

Programma Het laatste onderzoeksveld betreft het programma. Bij het programmatische aspect van het openbaar gebouw is in de eerste plaats de wijze van clustering van de verschillende programmatische onderdelen van belang. De wijze van clustering is bepalend voor de vraag in hoeverre er een synergie tussen de te onderscheiden programma’s kan ontstaan. De inzendingen doen


dat via twee verschillende, maar elkaar niet uitsluitende strategieën: thematisering en confrontatie. Bij de thematisering krijgen de programma onderdelen vooral een betekenis voor een bepaalde doelgroep of leefstijl. Clustering is dan het belangrijkste middel om een uitwisseling tussen groepen mensen tot stand te brengen. Je zou dan kunnen spreken van interactie tussen verschillende parochiale ruimten. Op de grensvlakken liggen bijzondere bestemmingen of bijzondere ruimten, waar de interactie tussen de subculturen plaatsvindt. Het vormgeven aan de grensvlakken tussen de parochiale ruimten, maar ook tussen commerciële en openbare programmaonderdelen blijkt een middel waardoor verschillende groepen mensen belang kunnen stellen in een openbaar gebouw.

120

De tweede strategie, dynamiek, vormt een bijzonder aspect van het programma. In de loop van de dag verandert het gebruik van de gebouwen en in de loop van de tijd zal het gebruik van de gebouwen nog sterker veranderen. Deze verandering van het gebruik gedurende de dag komt vooral naar voren in het toevoegen van programmatische onderdelen om de tijdsduur van het gebruik van het openbare gebouw op te rekken. Het gebouw en de stad Als we de 22 inzendingen overzien dan vallen een aantal zaken op. In de eerste plaats blijkt het merendeel van de inzendingen een openbaar gebouw te identificeren als een stedelijk gebouw. Het gebouw is stad! In deze zin is er sprake van een grote uniformiteit waar slechts enkele plannen zich aan weten te onttrekken. Dat is alleen al afleesbaar aan de grote overeenkomst in schaalniveaus waarop de inzendingen zijn getekend. Wellicht komt hier de schatplichtigheid van de Nederlandse architectonische cultuur aan de Forumgroep tot uitdrukking. Architecten als Van Eyck, Bakema en Hertzberger zagen het verschil tussen gebouw en stad slechts als een gradueel verschil en niet als een principieel verschil. Of heeft het te maken met een gebrek aan vertrouwen in de openbaarheid van het alledaagse collectieve gebouw? Het merendeel van de inzendingen is te zien als een verheviging van het stedelijk netwerk, een condensatiepunt van zijn omgeving. Sommigen inzendingen zijn daar heel letterlijk in en vormen hun gebouw naar analogie van de stad. Bij andere inzendingen vinden we een overdaad aan programma’s, waar middelgrote steden nog jaloers op kunnen zijn. Dat stelt aan de ene kant de vraag aan de orde of de inzichten over de verhouding tussen gebouw en stad ondertussen niet veranderd zijn. Wij denken met name aan het inzicht dat de stad functioneert als een stedelijk netwerk. Dan kunnen we ons afvragen of de ordening van een gebouw naar analogie van straat of plein nog steeds een adequate benadering is. Een inzicht dat bij vrijwel alle inzendingen naar boven komt is dat het openbare gebouw vooral betekenis krijgt omdat het aan een openbare ruimte ligt. In de meeste gevallen is dat een route voor het langzame verkeer, in andere gevallen een openbaar plein. Aan de andere kant stelt het de vraag aan de orde in hoeverre architecten het

gebruik kunnen beïnvloeden. De architectuur is bij hoge uitzondering in staat om programma’s te manipuleren en zal in het gros van de gevallen het met een gegeven programma moeten doen. Het werk van architecten ligt in de manipulatie van de ruimte en het betekenis geven aan die ruimte. Maar misschien nog belangrijker is de vraag wat het openbare gebouw toevoegt aan zijn context. Wat voegt het - van beeld en programma - werkelijk toe aan de openbare ruimte? De indruk bestaat echter dat bij diverse inzendingen het openbare gebouw vooral delen van de omgeving annexeert en niet zo gek veel teruggeeft. En dat kan toch niet de bedoeling zijn van een openbaar gebouw. Direct hiermee in verband staat de constatering dat de openbaarheid vooral de openbaarheid van de voetganger is. De automobilist, de fietser, de skater, de treinreiziger en de buspassagier zijn voornamelijk interessant als ze weer met beide voeten op de grond staan. Uit de inzendingen blijkt dat het voor het goed functioneren van openbare gebouwen van belang is dat ze zijn aangesloten op de fysieke netwerken als de bewegingslijnen van de stad. Culturele daad Een andere vraag die uit de inzendingen naar voren komt is of het maken van een collectieve ruimte aan een gebruik gekoppeld dient te worden. In een van nut en noodzaak doordrenkte bouwpraktijk is het maken van een ‘nutteloze’ ruimte voorbehouden aan de discipline van de beeldende kunsten. De kas is bijvoorbeeld te zien als een publieke investering, als een culturele daad. Een culturele daad die in onze ogen niet perse gerechtvaardigd hoeft te worden door het toevoegen van functies of van een publiekstrekker. De vraag is natuurlijk wel of zo’n culturele daad op deze plek gerechtvaardigd is. Veel inzendingen hanteren de tactiek om de smalle marges van de bouwopgave optimaal te benutten door de versnipperde collectieve ruimten in de gegeven programma’s te verzamelen tot grotere eenheden. Dat schept de mogelijkheden om aan de collectieve ruimten veel meer betekenis te geven dan ze afzonderlijk zouden kunnen. Deze gebouwen kunnen aldus intensiever worden benut - in de ruimte en de tijd - en een betekenis krijgen voor meerdere groepen en leefstijlen. Daardoor kunnen ook meerduidige ruimten worden gecreëerd die niet zijn ontworpen met alleen maar een specifiek doel voor ogen. Het kunnen ruimten worden waar onvoorspelbaar gebruik mogelijk is en waar nieuwe definities aan kunnen worden toegekend. Clustering Naast het thema van de verhouding van het openbare gebouw met zijn context en het thema van het maken van openbare ruimte als een culturele daad is er nog een thema dat uit de inzendingen naar voren komt: de clustering en de meerwaarde van de gezamenlijkheid. De inzendingen zijn in zijn algemeenheid onverholen en verfrissend optimistisch in hun veronderstellingen dat nabijheid en diversiteit een interactie tussen verschillende subculturen op gang brengen. Clus-


122

tering is als een architectonisch thema een tijd uit de belangstelling geweest, maar komt nu weer in alle hevigheid naar voren. Het is opvallend dat een eenvoudige nevenschikking van de verschillende programmaonderdelen in de inzendingen bijna helemaal afwezig is. Vormen van openbaarheid Het is opvallend dat de meeste inzendingen het openbare gebouw vooral benaderen vanuit een klassieke notie van stedelijke openbaarheid die bestaat uit diversiteit, menging en drukte. Wellicht is dat de reden waarom de ingezette middelen in enkele inzendingen een geforceerd karakter hebben. Het openbare gebouw leent zich echter ook voor meer bescheiden en rustige vormen van openbaarheid. Daarnaast zijn er nieuwe architectonische vormen te destilleren uit de verschuivingen in de hedendaagse openbaarheid. Parochiale domeinen, commerciële en gethematiseerde ruimten die inspelen op de belevings- en beeldcultuur en multifunctionele knooppunten in het alledaagse leven vormen een rijke voedingsbodem voor nieuwe collectieve gebouwen die een openbaar karakter kunnen krijgen. De scheidslijnen tussen openbaar en privé en tussen commercieel en publiek zijn ook niet meer zo eenduidig te trekken. Dat geldt ook voor de inbedding van openbare gebouwen in fysieke, sociale en mentale netwerken waardoor de fysieke context van de traditionele stad gerelativeerd dient te worden ten faveure van een toenemende betekenis van plekken in de netwerkstad. Dat biedt de mogelijkheid om juist met bescheiden interventies een meerwaarde aan plekken te geven. Bereikbaarheid is daarbij vaak belangrijker dan nabijheid. De architectonische expressie dient niet alleen opnieuw bepaald te worden ten aanzien van de context van het openbare gebouw, maar ook voor wat betreft de sfeer van het interieur en het beheer. Dat zijn twee zaken die in deze studie onderbelicht zijn, maar die wel van belang zijn. Het beheer beïnvloedt in belangrijke mate de openbaarheid van een gebouw en bepaalt welke activiteiten en groepen wel en niet zijn toegelaten. De sfeer van het interieur speelt altijd in op de smaak van een bepaald (deel)publiek en leidt tot een subtiele in- en uitsluiting van groepen. Een openbaar gebouw heeft dan ook nooit een neutraal karakter, maar is altijd ook een sociale en mentale ruimte, meer dan de traditionele openbare ruimte van de stad. Het openbare gebouw kent in de hedendaagse stad een grote pluriformiteit, die dan ook met een grote verscheidenheid aan middelen en strategieën tot stand kan worden gebracht. De inzendingen tonen aan dat die verscheidenheid ook in ruime mate aanwezig is.


124

Mecanoo en de Architectengroep Cultureel centrum en theater, Alkmaar NL, Mecanoo (2000) Net zoals het Vredenburg in Utrecht legt het vernieuwde Canadaplein in Alkmaar de verbinding tussen drie zones: de binnenstad, het stationsgebied en een grootschalig winkelgebied. Het versterken en herdefiniëren van de publieke functie van dit plein is een logische stap in de stedenbouwkundige ontwikkeling van Alkmaar. Het beeldkwaliteitplan voor openbare ruimte dat de gemeente opstelde, getuigt van een sterke politieke betrokkenheid. Maar net als bij vele andere vergelijkbare locaties waren ook hier de financiële middelen om deze impuls tot stand te brengen minimaal. In plaats van de sterk verouderde architectuur uit de jaren zeventig op deze plek te vervangen door ambitieuze nieuwbouw, koos Mecanoo er voor deze bestaande gebouwen nieuw leven in te blazen. Om het plein werkelijk als publiek domein te laten functioneren, heeft een transformatie plaatsgevonden die de ruimte een duidelijker aanzien geeft. Het zeer introverte gebouw van theater De Vest kreeg een grotere uitstraling, en vormt daarmee een herkenningspunt binnen dit deel van Alkmaar. Aan de westkant waar het bestaande kantoorgebouw een lage dakrand had, vormt nu het culturele centrum met een hoge, markante gevel een karakteristieke pleinwand. In het geval van het theater is het oude gebouw nog duidelijk herkenbaar. Mecanoo heeft de publieke functies van het theater, zoals het restaurant en de foyer, meer aan de gevel gelegd, zodat de relatie met het plein versterkt wordt. Een stenen uitbouw aan de pleinzijde is verwijderd, zodat de daardoor geblokkeerde zichtlijn langs het gebouw naar de binnenstad weer is vrij gekomen. Ook ter plaatse van de entree is de gevel zo transparant mogelijk gehouden om deze relatie nog eens te versterken. Deze openheid is doorgezet in het interieur, waar de metselwerkbekleding verwijderd is en waar gezorgd is voor betere routes en verbindingen. Het culturele centrum omvat instellingen als een muziekschool, een museum en een bibliotheek. Om de gevel in schaal te laten corresponderen met de Sint Laurenskerk die tot nu toe het plein domineerde, zijn deze niet als afzonderlijke gebouwen vormgegeven, maar ondergebracht in één groot gebouw. Het bestaande gebouw is aan de pleinzijde ingepakt met een houten lamellen gevel, die zich op een rustige manier presenteert naar de kerk. Bij de meer gesloten functies, zoals de muzieklokalen, is metselwerk toegepast in de gevel. Het museum is, als instelling die weinig daglicht behoeft, in het midden van het gebouw geplaatst. De entreepartij van het museum is de plek waar de publieke ruimtes van plein en gebouw in elkaar overgaan. Het daklicht boven de lobby maakt van deze ruimte een stedelijke plek waarin plotseling meerdere niveaus van het complex waarneembaar zijn. Dóór de glazen gevel is het plein te zien, waarmee alle functies een relatie krijgen met het publieke

domein buiten het gebouw. Aan de binnenkant is zicht op een verdiept gelegen zaal en op het trappenhuis naar de museumzalen en het auditorium dat in het hart van het gebouw voor alle instellingen te gebruiken is. Dit ordeningsprincipe refereert daarmee aan het principe van Centre Pompidou te Parijs. Hoewel de schaal en uitwerking verschilt, wordt op deze wijze plein en gebouw op elkaar betrokken. Aangezien de meeste aandacht is uitgegaan naar programmatische aspecten en de oriëntatie op het plein, bleef voor het interieur weinig over. Vooral de bibliotheek biedt weinig spectaculaire ruimtes. De introductie van de patio op de eerste verdieping, voorzien van regenton en tuinbank, is een van de weinige ruimtelijke verrassingen. Het succes van dit project ligt dan ook vooral in het herkenbaar samenbrengen van verschillende culturele activiteiten op een knooppunt in de stad.


126

Cultureel centrum, Den Helder, de Architectengroep (2001) In een kleine stad als Den Helder is het contact tussen de verschillende kunstinstanties groot. Het culturele opleidingencentrum Triade biedt cursussen op het gebied van muziek, dans, beeldende kunst en theater. Verder onderhoudt het contacten met theatergroepen en koren uit de omgeving en verzorgt het lessen voor scholen. Het centrum heeft een niet te onderschatten publieke functie voor de stad Den Helder. Tot nog toe werd dit in de huisvesting, verspreid over oude panden van de gemeente, niet tot uitdrukking gebracht. De oude MAVO die als alternatieve vestigingsplaats werd aangeboden, bood vanuit architectonisch oogpunt weinig perspectief. Het gebouw dat in de loop der jaren met een reeks van noodgebouwen was uitgebreid, was visueel weinig aantrekkelijk. De verbouwing van Bjarne Mastenbroek brengt hierin verandering met een zeer doeltreffend concept. Van het MAVO-complex is het grootste deel verdwenen. Alle noodgebouwen zijn gesloopt, evenals een zijvleugel van het oorspronkelijke gebouw. Er bleef een langwerpig gebouw over met een traditioneel zadeldak, dat als smalle strook tegen de rand van de locatie is gelegen. De uitbreiding word aan dit gebouw gekoppeld door gebruik te maken van de gang, het trappenhuis en de sanitaire voorzieningen van de oude school. De klaslokalen doen dienst als kantoor of als lesruimte voor muziek en beeldende kunst. Alle bijzondere programma onderdelen zoals het auditorium, het atelier voor beeldhouwen, de muzieklokalen en de danszaal zijn in twee lagen gestapeld naast de oude school geplaatst. Daarbij is de verdiepingsvloer van de school voortgezet in de uitbreiding. Op deze vloer zijn de benodigde ruimtes met wisselende plafondhoogtes gesitueerd. Met het dak ontstaat het effect alsof een laken over de ruimtes gelegd is. In werkelijkheid is dit de stalen dakconstructie die deze verschillende hoogtes met elkaar verbindt. De schuine dakvlakken zijn met western red cedar bekleed en geperforeerd met standaard Velux dakramen. De verbinding en de scheiding tussen oud en nieuw zijn in de nieuwe situatie duidelijk waarneembaar. De gang van de oude school waarin oude en nieuwe ruimtes samenkomen, ligt langs de scheidingslijn die benadrukt is door een spouw tussen beide gebouwdelen. De oude vensterbanken langs de gang doen nu als banken dienst. Vanaf deze banken is door een glazen wand zicht op de dansers in de nieuwe danszaal en kan men dwars naar buiten kijken. In het exterieur komt de verbinding tot stand door de glazen wand die voor de bestaande kopgevel is geplaatst. Door het geringe budget is bij de inrichting van de ruimte gekozen voor standaardoplossingen. De manier waarop deze worden ingezet is evenwel verrassend. Daarvan getuigen de wc-lampen en de peertjes aan de schuine plafondvlakken en de gekleurde geluidsisolatieplaten in de muzieklokalen. De doka en de videolokalen waarin geen daglicht nodig is, zijn logischerwijs inpandig gesitueerd. Ze zijn echter zodanig vormgegeven dat ze bij afnemende belangstelling voor de ouderwetse donkere kamer technieken, eenvoudig kunnen worden ingezet als computerlokalen. Het lokaal voor beeldende kunst, in twee voormalige klaslokalen, heeft door zijn kapconstructie een zolder-achtige ateliersfeer gekregen. De opvallende dakvorm maakt het gebouw zeer herkenbaar voor de inwo-

ners van Den Helder. Het gebouw geeft blijk van een groot enthousiasme bij zowel de architect als de opdrachtgever. Juist voor een breed georiĂŤnteerde en faciliterende kunstinstelling is dit van levensbelang. De ruimte daagt uit tot het gebruik van de fantasie. Tegelijkertijd geeft het gebouw een impuls aan de verder rustige buurt. Op het buitenterrein aan de langszijde van de uitbouw ligt een pad dat de straat met de daar achterliggende buurt verbindt. De simpele tuininrichting met afwisselend struiken en open vlakken biedt de mogelijkheid om bij mooi weer ook buiten activiteiten te ontplooien. Door de uitgesproken dakvorm vormt dit gebouw nu een duidelijk herkenningspunt en een verder onopvallende omgeving, en maakt daarmee duidelijk dat het een publiek gebouw betreft.


Conclusies

128

Werkelijke conclusies met betrekking tot publiek domein en openbare gebouwen zijn binnen dit essay moeilijk te formuleren. Het is uiteraard een eeuwen oude ontdekkingsreis die telkens geherformuleerd lijkt te worden. Een veranderende maatschappij is daar mede de oorzaak van. Wel zijn er een aantal interessante invalshoeken te benoemen die in deze recente onderzoeken naar voren kwamen. Publiek domein Hajer en Reijndorp formuleren een aantal kernopgaven voor het ontwerp van de openbare ruimte in de komende jaren. Ten eerste de ontwikkeling van de gebieden rond de nieuwe TGV-stations, verder de strategie voor de binnensteden, met name de spanning tussen attractiewaarde en aantrekkelijkheid, en ten derde de onrust over het geweld op straat. Als laatste meer fundamentele opgave stellen zij de vraag wat te doen met de nieuwe ‘collectieve’ maar niet perse openbare ruimten in het stedelijk veld, bij vliegvelden, attractieparken, fabriekswinkels, et cetera. Dit maakt duidelijk dat de vormgeving van deze plekken sterk wordt bepaald door de gedachte dat frictieloze openbare ruimte goede openbare ruimte is. Bij TGVstations is zero friction architectuur de norm, binnensteden zien bij weglekkende werkgelegenheid geen alternatief voor gladde toeristische consumptie, geweld op straat wordt bestreden met meer verlichting, meer camera’s, meer overzichtelijkheid en veel moreel appel. In het stedelijk veld ten slotte laten we vooralsnog de vormgeving van de openbare ruimte volledig over aan andere partijen. In dit essay heb ik laten zien dat dit leidt tot functionalisering van de ruimte, wat het ontstaan van publiek domein in veel gevallen fnuikt. Tegenover deze functionalisering is het kopiëren van de formele kenmerken van klassieke openbare ruimten slechts een gebaar dat het omgekeerde bewerkstelligt van wat men wil. Het leegmaken van de openbare ruimte vult deze paradoxaal genoeg juist met een enkele dominante betekenis. Het maakt duidelijk dat een idee van een ‘zuiver’ publiek domein wellicht een grote hindernis vormt voor het tot stand brengen ervan. Tegenover een dergelijke opvatting staat het publiek domein als een ervaring van andere werelden. Publiek domein ervaren we vaak op plaatsen die worden gedomineerd door bepaalde groepen; dat is precies waar de kwaliteit van de ervaring uit voortkomt. Publiek domein veronderstelt dan een uitwisseling tussen, en het op elkaar betrekken van die verschillende werelden. De tussenruimte wordt tot ontwerpopgave. Het veronderstelt ook de aanwezigheid van plaatsen waar dit mogelijk is: ondanks de diversiteit van publiek is een winkelstraat als de Haagse Spuistraat of de Amsterdamse Kalverstraat als publiek domein

bijna betekenisloos. Het laat zien dat de koppeling van relatieve vrijheid en vormtechnische uitdagendheid het Rotterdamse Schouwburgplein bij uitstek deze kwaliteiten wel geeft. Daar ligt de kern van de ontwerpopgave. Publiek gebouw Kleinschalige publieke gebouwen moeten bestand zijn tegen veranderingen in gebruik. Ondanks deze opgave van neutraliteit kunnen ze van grote invloed zijn op de publieke betekenis van een plek. Bij de besproken voorbeelden baseren architecten zich op de gegeven situatie door deze te transformeren, te manipuleren of juist door het contrast ermee te zoeken. Een andere strategie is het gebouw een zodanige herkenbaarheid te geven dat het zich vanzelf nestelt in het publieke geheugen. Met de segmentering in de samenleving verandert het begrip openbaarheid. Terwijl openbare gebouwen van oudsher een duidelijk herkenbare positie in de stad innamen, is de positie van de nieuwe generatie publieke gebouwen minder duidelijk. Deze functioneren zelden nog als ontmoetingsplaatsen voor alle delen van de bevolking. Doordat een verdeling in subgemeenschappen is ontstaan, is er steeds vaker sprake van een verzameling collectieve ruimtes die door verschillende groepen gebruikt wordt. De scheiding tussen openbaar, collectief en privaat is daardoor steeds minder duidelijk. Tegelijkertijd groeit het besef dat de openbare ruimte een belangrijke functie heeft in de totstandkoming van een hechte sociale gemeenschapsstructuur. Met name culturele centra, buurtcentra en bibliotheken hebben de taak de gemeenschap te dienen en een breed publiek aan te trekken. Er is sprake van een complexe programmatische opgave, aangezien vaak meerdere instanties en openbare functies in een gebouw moeten worden ondergebracht. Daarvoor zijn flexibiliteit en neutraliteit vereist. Het programma is immers aan verandering onderhevig. Scheiding en verbinding tussen verschillende functies zijn belangrijke ontwerpthema’s. Anderzijds is een herkenbare identiteit van belang om een goede publieksfunctie te vervullen. Binnen de veelal eentonige bebouwing van perifere gebieden kan een herkenbaar oriëntatiepunt de wijk een eigen gezicht geven. Hiervoor zijn sterke architectonische concepten nodig. Deze spanning tussen neutraliteit en identiteit is tekenend voor de opgave van hedendaagse publieke gebouwen. Deze is immers complex. Steeds vaker zie je de combinatie van openbare met commerciële functies. Steeds meer ‘openbare’ gebouwen worden privaat gefinancierd. Daarnaast gaat de aandacht uit naar meer algemene functies, zoals parkeergarages en fietsenstallingen die in de openbare gebouwen geïntegreerd moeten worden. De verhouding tot de stedelijke context is in hoge mate bepalend voor het gebruik van de openbare ruimte. Soms biedt een historische context aangrijpingspunten voor de situering en expressie van nieuwe publieke bestemmingen. In het geval van perifere wijken is er vaak geen enkel aanknopingspunt waardoor architecten geforceerd zijn overdreven vormconcepten te ontwikkelen om het project alsnog een zekere uitstraling te geven.


130

Mecanoo maakte een ontwerp voor een cultureel centrum en theater aan de rand van de binnenstad van Alkmaar, waarbij de bestaande gebouwen uit de jaren zeventig een metamorfose ondergingen. Het plein heeft met de nieuwe functies en de architectonische vertaling daarvan een impuls gekregen die bijdraagt aan de levendigheid van de stad. Met de verbouwing en uitbreiding van een oude MAVO in Den Helder geeft Bjarne Mastenbroek het plaatselijke cultuureducatiecentrum een duidelijke uitstraling door zijn opvallende, maar functionele dakvorm. De besproken projecten laten twee mogelijke benaderingen zien. In het ene geval wordt sterk vanuit de exacte locatie gewerkt. Middels de architectuur wordt getracht de identiteit van de plek te versterken, zodat een leefbaarder gebied ontstaat. In de andere benadering geven gebouwen door de inzet van sterk beeldbepalende elementen een impuls aan het publieke karakter van zo’n plek. In het project van Mecanoo vormt de positie in de stad een duidelijk aanknopingspunt voor het ontwerp van het openbare gebouw. De vorm van het plein en met name de rol die de gebouwen bij de afbakening hiervan spelen, zijn nadrukkelijk in het ontwerp betrokken. Bjarne Mastenbroek hanteert in Den Helder een eenvoudig concept dat logisch voortborduurt op de faciliteiten van het bestaande gebouw. De dakvorm is echter zo’n opvallend element in de verder vrij onopvallende omgeving, dat het gebouw vanzelf een sterke herkenbaarheid krijgt en daarmee zijn weerslag heeft op de plek.

Cusveller, S. e.a., Ruimte voor openbaarheid; Ontwerponderzoek naar het alledaagse openbare gebouw, Thoth, Bussum, 2002 Hajer, M. en A. Reijndorp, Op zoek naar nieuw publiek domein; Analyse en strategie, NAI Uitgevers, Rotterdam, 2001 Havik, K., Publieke herkenbaarheid; Openbare gebouwen in stedelijke context, de Architect 32 (december 2001), p.42-55 Lofland, L., The Public Realm; Exploring the city’s quintessential social territory, New York, 1998 Oosterman, J. en H. van der Loo, Achter de hele facade van de huidige stedelijke glitter gaat een harde realiteit schuil; In gesprek met Herbert Gans en Ray Pahl, Plan 3 / 4 (1989), p.2830


132

deel d: definitie definieren van concept en toekomstvisie van een nieuw centrum voor popcultuur.


Verkiezingen 15 mei 2002 Utrecht kiest Visie A Stadshart Verruimd

134

Een mooi, schoon, veilig en bereikbaar stationsgebied. Bij het referendum op 15 mei heeft Utrecht laten weten hoe zo’n stationsgebied eruit moet komen te zien. De bewoners van de stad kozen in meerderheid voor visie A.Op 15 mei heeft 65.3%(135307 stemmen) van de kiesgerechtigde Utrechters gestemd voor het referendum. Daarmee is het referendum geldig volgens de opkomstnorm van minimaal 30%. 70.7% van de kiezers koos voor visie A, 29.3% voor visie 1.Van het totaal aantal opgekomen mensen stemde 16.4% blanco.U geeft met uw stem uiting aan uw betrokkenheid bij de democratie, bij uw stad en bij een nieuw, mooier en schoner Stationsgebied. Vanzelfsprekend staan deze ook bij de gemeente hoog in het vaandel. Daarom bedanken wij alle kiezers voor hun stem. Op donderdagavond 16 mei 2002 geeft de gemeenteraad tijdens de raadsvergadering een eerste reactie op de uitkomst van het referendum. De raad neemt medio juni de definitieve beslissing over de uitslag van het referendum over Utrechtse stationsgebied.

bron: www.stationsgebiedutrecht.nl


Utrecht wijst sloop muziekcentrum af UTRECHT – In het eerste referendum in de historie van de stad Utrecht is visie A (stadshart verruimd) met ruime voorsprong de winnaar geworden. Precies 59,1 procent van de stemmers koos voor het verbeterplan waarbij het Stationsgebied een accent krijgt op woningen, het Westplein ondertunneld wordt en het muziekcentrum Vredenburg behouden blijft.

136

“Fantastisch. Ik ga gebak halen, architect Herman Hetzberger en Dick te Winkel van Tivoli bellen, en genieten. Dit is de ideale lokatie voor een Muziekpaleis”. Adjunct-directeur Matthieu Heinrichs van muziekcentrum Vredenburg is opgetogen over de uitslag van het referendum, waarin de bevolking massaal voor Visie A, en dus behoud van het muziekcentrum op de huidige plek, koos. Er liggen al diverse plannen voor de uitbreiding met extra zalen waardoor het nieuwe Muziekpaleis ook onderdak kan bieden aan popcentrum Tivoli en jazzcentrum Sju “en we kunnen nu echt om tafel. De afgelopen maanden was er toch een soort academische situatie ontstaan, waarin alleen maar heel abstract gepraat kon worden”. Heinrichs heeft zich altijd uitgesproken voor het behoud van de grote zaal “en ik ben dus verschrikkelijk blij. Voor mij

was het toch een keuze tussen een Manhattan-achtig Utrecht of een plan waarin je het authentieke karakter van de stad uitbouwt”. De plannen en berekeningen die er nu liggen zijn nog erg summier, maar voor juli moet er een echte kostencalculatie liggen, aldus Heinrichs. “We hebben de eerste slag gewonnen, nu komt het grote rekenwerk. Hoe kun je van het Vredenburg een echt cultuurplein maken, dat moeten we echt uit gaan werken. Hertzberger heeft al eens uitbreidingen getekend die de zalen over de vijver heen lieten lopen, richting Hotel Smits. Dat moet allemaal goed bekeken worden nu”. De adjunct-directeur zegt te hopen dat het muziekcentrum voorop zal lopen in de aanpak van het Stationsgebied. “Dat kan ook, omdat er al veel voorwerk is gedaan in de UCPtijd. Al die wensenlijsten moeten nu worden omgebouwd tot een programma van eisen waar een architect mee aan de slag kan”. Verbouwen van het muziekcentrum leidt wel onontkoombaar tot tijdelijke sluiting, zegt Heinrichs. “Dat kan niet anders. We zullen echt anderhalf tot twee jaar dicht moeten, schat ik. Een deel van het programma kunnen we zonder problemen verplaatsen. De kamermuziek kan naar Kunsten en Wetenschappen, het Festival Oude Muziek naar de kerken. Alleen voor de symfonische concerten zie ik niet direct een oplossing”.


Andrea Palladio

138

consonaties van de griekse toonladder ruimtelijke orkestratie

Zonder hier heel diep in te gaan op de harmonische reeksen (maatverhoudingen) van de Palladio villa’s, of ‘toonsoorten’ van het gebouw, zijn er toch een aantal redenen mij te verdiepen in deze zeer magische bouwwerken. Een belangrijk punt van het Tivoli op de nieuwe locatie Vredenburg is het facet van twee voorzijden. Beiden met hun eigen unieke karakter en verschillend van elkaar. Hier komt nu juist de plattegrond van de Palladio villa’s tot uiting. Ook deze hebben een duidelijke tweezijdigheid in zich. Men kan zeker spreken van een voor- en een achterzijde, al is de aanwijzing daartoe redelijk subtiel. Daar waar ik zocht naar een centrale positie in het Tivoli, daarbij niet doelende op een popzaal, valt het Palladio schema mooi om te keren. Geen muziekzaal als centraal element binnen het centrum voor popcultuur, maar juist een moderne ‘hangplek’ alwaar gekozen kan worden voor

één van haar functies. Een hal die plaats bied aan initiatief van de jeugd, jonge expressie die zonder controle van Tivoli plaats vind. De centrale hal die beide zijden van de Palladio villa verenigd blijkt dit uitstekend mogelijk te maken. Alle overige, en eigenlijk meest belangrijke vertrekken zijn of direct, of met behulp van een trappenhuis aan deze centrale ruimte gekoppeld. Juist deze punten maken het villa schema van Andrea Palladio nu juist zo interessant. Het is niet bedoeld als kopieerschema, maar het moet gaande weg een fijne draad blijken die telkens valt af te lezen aan haar citaten. Het is zeer zeker niet mijn intentie een classicistisch gebouw te ontwerpen, ik benut dit schema juist om het om te keren, te transformeren tot een schema dat bruikbaar is voor een nieuw Ontwikkelingscentrum voor Popcultuur.


Andrea Palladio Villa Thiene a Cicogna nel Vicentino

1. villa plattegrond, 2. stramien, 3. spiegel- of hartlijn(en), 4. externe ontsluiting, 5. interne ontsluiting, 6. trappenhuizen


Andrea Palladio Villa Pisani a Montagnana (XIII) 1553-1555

1. villa plattegrond, 2. stramien, 3. spiegel- of hartlijn(en), 4. externe ontsluiting, 5. interne ontsluiting, 6. trappenhuizen


Andrea Palladio Villa Cornaro a Piombino Dese (XII) 1551-1554

1. villa plattegrond, 2. stramien, 3. spiegel- of hartlijn(en), 4. externe ontsluiting, 5. interne ontsluiting, 6. trappenhuizen


Andrea Palladio Palazzo progettato per sito piramidale a Vicenza 15????

1. villa plattegrond, 2. stramien, 3. spiegel- of hartlijn(en), 4. externe ontsluiting, 5. interne ontsluiting, 6. trappenhuizen


148


150

schizofrene plek Twee aparte muziekcentra staande in het verlengde van Hoog Catharine en Hoog Clarenburg.

stedelijk bouwblok Geen autonoom object maar een gebouw dat zich zonder te schreeuwen voegt aan het plein.

stramien De verdraaiing van het stramien komt voort uit het pleinconcept en koppelt daarmee gebouw aan het plein. Mezz; arch. EEA


Geen centrale toegang van waar wordt gekozen voor de verschillend programmatische onderdelen. Drie entrees juist aan het plein, de buitenruimte wordt daarmee duidelijk onderdeel van het gebouw.

stapeling Een stapeling van functies wat neutraliteit van de verschillende programmatische onderdelen waarborgt.

Centre Pompidou; arch. Rogers / Piano [1977]

Door de ‘neutrale’ gevelbekleding van de rest van het gebouw krijgt juist deze buitenruimte de nadruk aan het plein.

Creative Weave. Het translucente draaddoek voor de bouwfysische gevel fungeerd als een filter. Spelend met de perseptie van de voorbijganger. In eerste instantie reflecteerd het en laat het zichzelf zien, pas bij nadere bestudering blijkt er zich een heel theater zich achter het doek af te spelen. De voorbijganger wordt daarmee een voyer.


“...The concept has no form. In an interview Rem Kool-

That each design needs its own legitimacy or its own con-

haas had the following to say about this: ‘I find the notion

cept is not the result of the urge for innovation amongst

of ‘concept’ very difficult. When I, myself, was teaching, I

architects, but it is also the result of the growing com-

found it difficult to explain what a concept is, and whether

plexity of building specifications and the materials and

it is necessary. Today, I find it an absolute necessity. The

building techniques now available.

concept is the theme on which the design is based. One can sum it up in one sentence. It can be very primitive,

A concept does not have to be decisive about the form

but it is still a test of your design’...”

of the definitive design, it expresses, in first instance, the

154

overall idea , the character and the direction in which “...The concept organizes design choices. During the time

the solution is to be found. The concept expresses the

that one common view still dominated the architectural

basic thought behind the design, it gives direction to the

system, the architect had a clear set of rules when making

design choices and, at the same time, it excludes alterna-

the numerous architectural choices witch a designer

tives: in a way, it organizes the design choices...”

is confronted, choices about dimensions, proportions, rhythm, spatial arrangement, composition, structure, use of materials, etc.

Jong T.M. de e.a., Ways to study; architectural, urban and technical design, s.l., 2000


156


158

Een centrum voor popcultuur dat dient voor de ontwikkeling van verschillende stromingen. Muziek, mode, literatuur, video en beeldende kunst. Een gebouw dat sterk divers van karakter is en zich vouwt rondom een plek waar de bezoekers de cultuur bepalen. Het Tivoli als centrum voor popcultuur is gezien haar ligging direct aan het nieuwe Stationsplein (UCP) het meest centraal gelegen popcentrum van Nederland. Op deze haast schizofrene plek krijgt het daarmee twee gezichten, één dat zich richt op de kleinschalige stad Utrecht, als centrum van ontwikkeling en manifestatie waarin het een plaatselijke behoefte vervult. De gevel aan het Vredenburgplein geeft daar uitdrukking aan (mnemonia). Anderzijds is het het meest centraal gelegen centrum voor popcultuur van Nederland en is het sterk verbonden met het op grote bezoekersaantallen geënte Utrecht Centrum Plan. Direct aan het Stationsplein moet deze zijde grote bezoekersaantallen vanuit de trein tot het centrum weten te trekken (retorica). Het klassieke schema van de Palladiaanse villa’s biedt hier uitkomst. Twee entrees, en een grote centrale hal alwaar deze twee bezoekersstromen bijeen komen. Hier wordt het schema waar de grote zaal vaak als meest centraal binnen het popcentrum wordt gepositioneerd getransformeerd. Niet langer de popzaal maar juist een extern gerichte ‘zaal’ laat deze bezoekers bijeenkomen. Hier is ruimte voor individuele expressie, het biedt plaats aan initiatief, juist hier kan een ieder zijn of haar gitaar pakken en beginnen te spelen. Deze centrale ‘theater ruimte’ maakt duidelijk dat het een centrum van popcultuur betreft alwaar niet uitsluitend geconsumeerd wordt maar juist ook ruimte is voor individuele expressie en ontwikkeling. Niet de popzaal krijgt daarmee de nadruk maar juist de plek waar deze tegenstrijdige stromingen bijeen komen, een hangplek voor popcultuur. Het totale programma bevat elementen die sterk openbaar van aard zijn, maar ook meer private delen. De stapeling van openbaar naar privaat biedt de kans de geëigende karakter eigenschappen volledig tot uitdrukking te brengen.

mnemonia én retorica

Naar het boek ‘Mnemosis or Rethoric. The Crisis of Representation in Modern City and Architecture’. Ignasi de Solà-Morales

hangplek voor popcultuur


160



164

deel e: effect onderzoek naar het effect en uitwerking van massa naar ontwerp.



168


FAUNREGELS

170

faun m (-en) veld- en bosgod


172


174


INSTALLATIE RUIMTEN


nivo -2 [-5,65 meter]

nivo -1 [-2,85 meter]

nivo 0

nivo +1 [+3,2 meter]

LB-ruimte zone A [170m2]. LBruimte zone B [80m2]. LB-ruimte zone C [100m2].

warmtecentrale / ketelhuis [135m2]. LB-ruimte zone G [80m2]; entree en internetcafe.

nivo +3 [+9,6 meter]

nivo +2 [+6,4 meter]

nivo +4 [+13,35 meter]

nivo +5 [+17,1 meter]

nivo +6 [+21,6 meter]

LB-ruimte zone D [80m2].

LB-ruimte zone E [140m2].

koelcentrale [243m2]; luchtgekoelde condensor [buiten], water gevoerd [glycol]; koelmachine [binnen] incl. compressor. LBruimte zone F [100m2].

nivo +7 [+27,1 meter]


nivo -2 [-5,65 meter]

180

grote zaal (1500 staplaatsen); foyer; garderobe; toiletten; back stage; expeditie; fietsenstalling.


nivo -1 [-2,9 meter]

182

balkon #1 grote zaal; toegang foyer; fietsenstalling.


nivo 0 [peil]

184

entree grote zaal, entree popcafĂŠ / cross over zaal; entree workshop / expositie; entree restaurants; balkon #2 grote zaal; fietsenstalling.


nivo +1 [+3,2 meter]

schaal vergelijking

186

balkon #3 grote zaal incl. toiletten; trappenhuis cross over zaal; garderobe cross over zaal.


nivo +2 [+6,4 meter]

188

techniekvloer grote zaal; trappenhuis cross over zaal.


nivo +3 [+9,6 meter]

190

cross over zaal (370 staplaatsen); foyer; toiletten; artiestenvoorzieningen; internet cafe.


nivo +4 [+13,35 meter]

192

studio ruimten; kantoren en vergader faciliteiten; vide cross over; internet cafe.


nivo +5 [+17,1 meter]

194

workshop ruimte; expositie ruimte; media cafe.


nivo +5 [+17,1 meter]

FAUNREGELS

196

faun m (-en) veld- en bosgod


nivo +6 [+21,6 meter]

198

restaurants en bars; media cafĂŠ.


nivo +7 [+27,1 meter]

200

gdk creative weave staaldoeken.


constructieve opbouw; stapeling vloeren

202

westgevel

zuidgevel

oostgevel

noordgevel


gevels; creative weave

204

westgevel

zuidgevel

oostgevel

noordgevel



208


210

plein; overdag


212

plein; ‘s avonds


214


216


218


220

aankondigings poster [59 x 84 cm]

storyboard poster [59 x 84 cm]


222

situatiepaneel oorspronkelijke schaal 1:2000 - 1:500 [350 x 84 cm]


224

gevel deeluitwerking oorspronkelijke schaal 1:50 [350 x 84 cm]


226

nivo -2_nivo +3 oorspronkelijke schaal 1:200 [350 x 84 cm]


228

nivo +4_nivo +7 oorspronkelijke schaal 1:200 [350 x 84 cm]


Geraadpleegde literatuur

Duin, L. van e.a., Hybride gebouwen en architectuur van de stad, Delft, 2001.

a+u, Architecture and Urbanism, 1991 April Extra Edition, Herman Hertzberger.

Gorp, S. van, Openbaar vervoer naar de Uithof; Een vergelijkend onderzoek naar een sneltram- en treinverbinding, Utrecht, 1992.

American Institute of Physics, Halls for music performances; two decades of experience, s.l., 1962-1982. Bestuurlijk Platform UCP, Kwaliteitsboek, Utrecht, 1999. Bestuurlijk Platform UCP, Utrecht maakt het, Utrecht, 1997. Cevese, R., Mostra del Palladio, Electa Editrice, Venezia, s.a. Cusveller, S. e.a., Ruimte voor openbaarheid; Ontwerponderzoek naar het alledaagse openbare gebouw, Thoth, Bussum,2002 Delft University Press, Plandocumentatie Theaters, Delft, 2000. Donkersloot-de Vrij, M., Kaarten van Utrecht, Utrecht, 1989.

230

DRO Afdeling Stedebouw en Verkeer, Stadsbeeld, Utrecht, 1989.

Hajer, M. en A. Reijndorp, Op zoek naar nieuw publiek domein; Analyse en strategie, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2001 Hertzberger, H., De Ruimte van de architect, Uitgeverij 010, Rotterdam, 1999. Hertzberger, H., Ruimte maken, ruimte laten, Uitgeverij 010, Rotterdam, 1991. Hulzen, A. van, Het Vredenburg Utrecht, Drukkerij Vreeland, 1981. Jacobs, K. en L. Smit, De ideale stad; ideaalplannen voor de stad Utrecht, Utrecht, 1988. Jong, T.M. de e.a., Ways to study; architectural, urban and technical design, s.l., 2000. Koerse, W., De grenzeloze stad; Filosoferen over mensen, stad en tijd, Uitgeverij Thoth, Bussum, 1997.


Leupen, B. e.a., Ontwerp en analyse, Uitgeverij 010, Rotterdam, 1999. Meijer, H., Ontwerpen voor de onmogelijke stad; Het geheim van de rusteloze stad. Nederhoed, P., Helder rapporteren; een handleiding voor het schrijven van rapporten, scripties, nota’s en artikelen in wetenschap en techniek, zesde herz. dr., Houten, 1996. NYFER, Muziek in de stad, Breukelen, 2002. Ontwikkelingsmaatschappij UCP, Het ruimtelijk functioneel concept UCP, Utrecht, 1995. Pane, R., Andrea Palladio, Giulio Einaudi Editore, Napoli, 1948. Petri, J., Het stadsplein, Wageningen, 1966. Projectbureau Utrecht Centrum Project, Het nieuwe Hoog Catharijne, Utrecht, 1997. Projectbureau Utrecht Centrum Project, Kiezen en Keuren, Utrecht, 1997.

232

Spielmann, H., Andrea Palladio und die Antike, Deutscher Kunstverlag, 1966.

Stuurgroep UCP, Masterplan Utrecht City Project, Duiven, 1993.


publicatie: H.J. Stevens tekstredigatie: J.E.A. Heijnen F. Zindler vormgeving: H.J. Stevens druk: Epson Stylus 440 Color

234

©2002 Hugo Stevens, Den Haag Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Hugo Stevens. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot Hugo Stevens te wenden, dank u.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.