HU Topartikelen 2020

Page 1

JUBILEUMUITGAVE NR: 10

TOPARTIKELEN 2020


INHOUD Voorwoord

3

Artikelwedstrijd 2020

5

Manon Berndsen: Opgebrand? Je bent pas net begonnen!

9

YaĂŤl de Kruijf: De hoop in uitzichtloosheid

27

Kim de Graaf: Normalisering van drugsgebruik

46

Colofon

67

2

Topartikelen 2020


VOORWOORD

3

Topartikelen 2020


Deze bundel met de Topartikelen van 2020 is de tiende editie in de succesvolle reeks met winnende artikelen van de jaarlijkse artikelwedstrijd van vierdejaarsstudenten van de sociale opleidingen van Hogeschool Utrecht (HU). Een jubileumjaar dus. In 2010 organiseerden het Kenniscentrum Sociale Innovatie en het Instituut voor Social Work van de HU de eerste artikelwedstrijd. Sindsdien dagen de docenten van de opleidingen Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) en Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) de afstuderende studenten elk jaar uit om een voorbeeldig artikel te schrijven. Dat leverde de nodige pareltjes op: bevlogen, inspirerende teksten waarin studenten goed onderbouwde, vernieuwende standpunten innamen over het beroepsveld waarin zij zich begeven. Ook dit jaar is de oogst weer rijk. Er waren meerdere inzendingen van goed niveau. De drie winnende artikelen geven samen een indruk van de weidsheid van het werkveld waarin professionals in sociaal werk zich bewegen. Dat werkveld wordt getekend door ingrijpende transities en grote maatschappelijke vraagstukken. Professionals staan voor de uitdaging om zich daartoe te blijven verhouden. Dat vraagt om voortdurende reflectie en ontwikkeling, zowel persoonlijk als professioneel. Het schrijven van een artikel blijft een goede manier om te reflecteren op de beroepspraktijk, om te onderzoeken, vragen te stellen en te innoveren. In een artikel kan kennis uit de praktijk van alledag worden verrijkt met inzichten uit de theorie. Zo ontstaan nieuwe visies op het beroep, waarmee professionals en hun beroepsgenoten de praktijk van morgen het hoofd kunnen blijven bieden. Deze jubileumeditie is tevens de laatste. De opleidingen SPH en MWD zijn samen met CMV opgegaan in een brede opleiding Social Work en in 2021 zullen de eerste studenten daarvan afstuderen. Zij krijgen de keuze uit meerdere afstudeeropdrachten, waarvan het schrijven van een artikel ĂŠĂŠn mogelijkheid is. Uit al deze afstudeerproducten zullen wij opnieuw de beste kiezen en in het zonnetje zetten, maar wel in een andere vorm dan dit boekje. We wensen u veel leesplezier. Dr. Lia van Doorn, Lector Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening Hogeschool Utrecht

4

Topartikelen 2020


HET JURYRAPPORT

5

Topartikelen 2020


Aanleiding voor de artikelwedstrijd Vierdejaarsstudenten van de opleidingen Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) en Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) van Hogeschool Utrecht (HU) krijgen voor hun afstuderen de opdracht een artikel te schrijven over een zelfgekozen onderwerp. De vierdejaars van deze opleidingen dongen in 2020 opnieuw mee naar prijzen voor het beste artikel. De artikelwedstrijd is een initiatief van de opleidingen van het Instituut Social Work en het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de HU. Via de wedstrijd worden studenten van deze opleidingen gestimuleerd om een ‘topartikel’ te schrijven. De wedstrijd wordt dit jaar voor de tiende en laatste keer georganiseerd. Een jubileumjaar dus, maar ook een jaar van afscheid van de artikelwedstrijd in deze vorm. Het komende jaar zal de eerste lichting studenten afstuderen aan de opleiding ‘Social Work’ (waarin de opleidingen SPH, MWD en CMV zijn samengevoegd). Zij leveren een afstudeerproduct af dat een artikel kan zijn, maar ook een andere vorm kan hebben (zoals een podcast o.i.d.). Het belang van schrijven blijft. Dit was de tweede reden voor de initiatiefnemers om een artikelwedstrijd te houden. Zij willen de nieuwe lichting sociaal werkers aansporen om aansprekende verhalen over hun beroep te schrijven. Sociaal Werkers zijn geen journalisten, maar moeten wel in staat zijn hun visie te verwoorden op wat ze in hun beroep tegenkomen, welke maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen ze zien en hoe die doorwerken in het leven van hun cliënten en in de beroepsuitoefening. Dit kan in vakbladen zoals het Vakblad Sociaal Werk, SoZio, Zorg & Welzijn, Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken (TSV) en Journal of Social Intervention (JSI). De juryleden De jury bestond uit vijf personen: • Dr. Josje van der Linden, Universitair docent LifelongLearning and Globalisation Studies, Universiteit Groningen en redacteur van Journal of Social Intervention (JSI). • Drs. Pim van Heijst, Hogeschool hoofd docent Community Development, Instituut voor Social Work, HU University of Applied Sciences en redacteur van Journal of Social Intervention (JSI). • Dr. Lia van Doorn, Lector Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening, Kenniscentrum Sociale Innovatie, HU University of Applied Sciences. • Drs. Ronald Boer, Opleidingsmanager Social Work, HU University of Applied Sciences.

6

Topartikelen 2020


Marcel Ham, hoofdredacteur Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken (TSV).

Secretaris van de jury: Drs. Edith Raap, docent/trainer HU, Instituut voor Social Work. Wat zijn de prijzen? De prijs voor de winnende artikelen bestaat uit een oorkonde, een bescheiden geldbedrag en eeuwige roem. Daarnaast worden de winnende artikelen opgenomen in het boekje Topartikelen 2020 van het Instituut voor Social Work van Hogeschool Utrecht. Een extra aanmoediging is dat zowel het wetenschappelijke tijdschrift Journal of Social Intervention (rubriek Students’ Work), het Vakblad Sociaal Werk als het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken geïnteresseerd zijn in de opbrengst van deze wedstrijd. De redacties van de tijdschriften bieden aan om prijswinnaars te begeleiden in het publicabel maken van hun artikel. Vanaf 2010 werden vrijwel elk jaar artikelen van de prijswinnaars van de artikelwedstrijd in het Journal of Social Intervention of het Vakblad voor Sociaal Werk gepubliceerd. Wie zijn de genomineerden en waar zijn ze op geselecteerd? Elke docent die vierdejaarsstudenten begeleidt bij het schrijven van artikelen, selecteert het beste artikel en stuurt dit door voor de artikelwedstrijd. De selectie vindt plaats op criteria als: overstijgt het artikel de individuele ervaring? Sluit de tekst aan bij actuele ontwikkelingen in de samenleving en in het beroep? Is de tekst meer dan een opsomming van meningen van anderen en getuigt het van persoonlijke visie? Is hij gebaseerd op actuele ontwikkelingen in de wetenschap? Is het artikel verrassend en overtuigend? Natuurlijk wordt ook gekeken naar leesbaarheid, spelling en stijl, de logica van de opbouw en kloppende literatuurverwijzingen. Uit de door de docenten aangeleverde artikelen wordt vervolgens een selectie gemaakt door een (voor)jury van vier personen. Dit jaar hebben dr. Peter Hendriks (onderzoeker, docent, Instituut voor Social Work (ISW) en drs. Edith Raap (docent ISW) een selectie gemaakt uit de artikelen van SPH. Drs. Angèle Verkaaik (docent ISW) en drs. Edith Raap (docent ISW) hebben een selectie gemaakt uit de artikelen van MWD.

7

Topartikelen 2020


Genomineerden van MWD zijn: • Juliëtte de Graaf: Het één sluit het ander niet uit • Kim de Graaf: Normalisering van drugsgebruik • Kaylee Ruijssenaars: Gebrandmerkt als pedofiel Genomineerden van SPH zijn: • Manon Berndsen: Opgebrand? Je bent pas net begonnen! • Nadia van Eeken: Ik ga op vrijwilligersreis en ik neem mee • Froukje Labooy: Netflix, Fortnite en Tiktok; de stille pandemie in onze gezinnen • Yaël de Kruijf: De hoop in uitzichtloosheid Het juryoordeel Ook dit jaar heeft de jury de artikelen met veel plezier gelezen. Zij vond de artikelen van een goed niveau en verheugde zich over de variëteit aan thema’s en de actualiteit ervan. De thema’s waren soms gedurfd en zetten tot nadenken aan. Sommige studenten hadden hun artikel aangepast aan de coronatijd, wat betekent dat ze gedurende het schrijfproces hebben geprobeerd aan te sluiten bij de veranderende context. De jury ziet dit als een belangrijke professionele vaardigheid. De thema’s bestrijken het brede palet van het sociaal werk. De jury zag dat de artikelen een reactie waren op de maatschappelijke ontwikkelingen die op de beroepsgroep afkomen. Opnieuw kon de jury uit de gekozen onderwerpen nauwelijks afleiden van welke opleiding de studenten afkomstig waren. Dit past bij de doorgaande ontwikkeling naar een brede opleiding Social Work. De jury kwam dit jaar unaniem tot het besluit om een eerste en tweede prijs toe te kennen aan voorgedragen artikelen vanuit SPH en een eerste prijs aan een voorgedragen artikel vanuit MWD. Prijzen De winnaars van de artikelwedstrijd Topartikelen 2020 zijn voor SPH: De eerste prijs gaat naar: Manon Berndsen: Opgebrand? Je bent pas net begonnen! De tweede prijs gaat naar: Yaël de Kruijf: De hoop in uitzichtloosheid Bij MWD gaat de eerste prijs naar: Kim de Graaf: Normalisering van drugsgebruik

8

Topartikelen 2020


INTERVIEW MANON BERNDSEN SPH Manon Berndsen Winnaar eerste prijs Artikelwedstrijd 2020, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH)

9

Topartikelen 2020


“Sinds ik een jaar of 14 was, weet ik dat ik iets wilde doen met jongeren en kinderen die problemen hebben. Na de havo heb ik de mbo-opleiding Sport en Bewegen gevolgd. Daarna begon ik aan de opleiding SPH. In de studie vond ik veel interessant. Bij de meeste vakken had ik geen moeite met leren: wat er in de boeken stond sprak me aan. Maar het eerste jaar was ook zwaar. Voor de zomer was ik gestopt met voetballen, wat ik altijd op hoog niveau had gedaan. Dat gaf een soort identiteitscrisis. Ook ben ik erg perfectionistisch: alles wat ik doe, doe ik 100%. Ik had een druk sociaal leven, werkte hard voor school en gaf mezelf voor 150% in verschillende sporten. In oktober van het eerste jaar kreeg ik paniekaanvallen, maar ik ben gewoon doorgegaan. Tot ik in december niet meer in staat was om ook maar iets te doen behalve huilen. Het herstel is een lang en lastig proces geweest. Ik stuitte op veel onbegrip, ook van zorgverleners, omdat ik nog zo jong was. Het meest ben ik uiteindelijk geholpen door mijn familie en mijn eigen wens om beter te worden. In mijn studie heb ik al gauw de draad weer opgepakt. Ik moest leren mijn grenzen te bewaken, vooral door telkens klappen te krijgen. Ik zal daar waarschijnlijk de rest van mijn leven bewust van moeten blijven. Toen ik hoorde dat we zelf een onderwerp mochten kiezen om een artikel over te schrijven, wist ik meteen: dit wordt het. Het was een zoektocht om het te koppelen aan het beroep. Ik heb mijn begeleider gevraagd om te sparren over de ideeën die ik had. Toen ik eenmaal een idee had over hoe ik het onderwerp wilde belichten, ging het schrijfproces als een speer. Ik zat zo uren achter de computer om bronnen te zoeken. Het lastigste waren details zoals de titel: ik wilde dat het perfect zou zijn. Ik heb me wel afgevraagd of het wel slim was om kritisch te zijn over de opleiding. Maar aan de andere kant is het onderwerp erg actueel. In het eerste jaar was ik nog de enige die niet kon feesten, maar in het derde en vierde jaar zag ik meer studenten om me heen met angstklachten, paniek of somberheid. Ik denk niet dat ik voor mijn burn-out geluisterd zou hebben als iemand me had gezegd dat ik op mijn grenzen zou moeten letten. Maar het is wel belangrijk om bewustwording te creëren over wat het beroep van je vraagt. Als hulpverlener word je soms leeg getrokken. Daar is winst te behalen: als je weet dat dit gaat gebeuren, kun je er rekening mee houden en herken je het eerder als het gebeurt. Ik praat heel open met anderen over wat ik heb meegemaakt. Als ik in de toekomst de mogelijkheid krijg om mensen bewust te maken van het feit

10

Topartikelen 2020


dat er veel van je gevraagd wordt, zal ik dat zeker doen. Maar nu ben ik sinds een aantal maanden aan het werk als orthopedagogisch hulpverlener en moet ik zorgen dat ik mijn eigen grenzen blijf bewaken. Daarin ben ik nooit uitgeleerd.�

11

Topartikelen 2020


DE JURY OVER HET ARTIKEL VAN MANON Manon gaat in het artikel Opgebrand? Je bent pas net begonnen! vanuit haar eigen ervaring met een burn-out, in op wat een burn-out is en haalt daarvoor ook informatie uit andere vakgebieden aan, zoals de neuropsychologie. Zij schetst het ontstaan van een burn-out en legt uit waarom het de laatste jaren zoveel voorkomt bij jongeren in Nederland. Zij licht toe dat juist aankomend professionals Social Work het risico van een burnout lopen. Dit heeft te maken met de toewijding van de sociaal werker en het feit dat de sociaal werker ‘zijn eigen instrument’ is, het werk persoonlijk dichtbij komt en sociaal werkers vaak zorgzame mensen zijn (Stalker e.a., 2007). Zij dringt aan op meer aandacht binnen de opleiding Social Work voor de risico’s van een burn-out om deze klachten bij toekomstig sociaal professionals te voorkomen. De jury vindt het artikel van Manon goed geschreven. Het heeft een heldere betooglijn en maakt de lezer steeds nieuwsgierig naar het vervolg. Het lukt Manon goed te schakelen tussen haar eigen persoonlijke ervaring en wetenschappelijke literatuur. Ze haalt veel informatie uit andere kennisdomeinen en gebruikt die goed in haar verhaal. Over het thema burn-out is veel geschreven, maar Manon heeft een originele invalshoek gevonden. Vanuit haar betoog formuleert ze ook suggesties voor de opleiding Social Work.

12

Topartikelen 2020


BEGELEIDEND DOCENT HERMA TICHGELAAR 13

Topartikelen 2020


“In het eerste gesprek dat ik met Manon had over het artikel zei ze, toen we haar plannen bespraken: ik wil de artikelprijs winnen. Ik had meteen bewondering voor het feit dat ze dat durfde zeggen. Ook schoot meteen door me heen: deze student heeft een burn-out achter de rug en legt de lat zo hoog, moet ik daar wel in meegaan? Maar na een moment van reflectie besefte ik: Manon wil veel, maar ze vertelt ook over het gevaar van te veel willen. Ik kan vertrouwen op alle zelfreflectie die zij achter de rug heeft. Manon houdt van voetbal, en je zou kunnen zeggen dat ik haar heb begeleid als een trainer langs de lijn: één zin en het was duidelijk. We kenden elkaar niet heel goed, maar we hebben effectief samengewerkt. Het plaatje dat Manon tekent, onderschrijf ik. Social work is stressvol, professionals in het vak hebben vaak persoonlijkheidskenmerken die hen gevoelig maken voor stress en burn-out. Corona doet daar op dit moment nog een flinke schep bovenop. Ik weet zeker dat Manon moeiteloos enkele alinea’s toe zou kunnen voegen over de impact van corona op stressgerelateerde klachten onder social workers. De aanbevelingen voor de opleiding die ze in haar artikel doet, hebben dus alleen maar aan kracht gewonnen. Haar feedback is dan ook zeer welkom. In de opleiding stimuleren we studenten om te reflecteren over wie je zelf bent. In haar artikel komt Manon er rond voor uit: ze is een vrouw met enorme passie en ambitie. Ik vind het heel mooi dat ze dat erin heeft durven zetten en daar zo openlijk voor uitkomt.”

14

Topartikelen 2020


OPGEBRAND? JE BENT PAS NET BEGONNEN! Social Work-studenten hebben handvatten nodig om om te gaan met de werkdruk en persoonlijke uitdaging in het beroep.

15

Topartikelen 2020


23 december 2016, jaar één van mijn studie Social Work. Dat was mijn zwarte dag. Daar lag ik dan, op de bank, te huilen. Te uitgeput om te vertellen wat er aan de hand was of om voor mijzelf te zorgen. Wat er aan de hand was? Burn-out. Het gevolg van jarenlang meer doen dan ik aan kon: de beste proberen te zijn in mijn passie voetballen, goede cijfers halen op school en tegelijkertijd proberen er altijd voor iedereen te zijn. Het was het begin van een periode gevuld met tranen, angsten, depressieve gevoelens, moeheid en nog veel meer tranen. Ik bleek een voorloper te zijn op een probleem dat jaren later nog veel vaker aan de orde zou komen. Want hoewel ik hierdoor veel geleerd heb en deze vaardigheden nu mee kan nemen naar het beroep, zie ik veel beginnend professionals om mij heen die al in hun studie of in de eerste jaren van hun baan hard onderuit getackeld worden. In dit artikel zal ik uitleggen waarom ik vind dat juist deze groep aankomende professionals handvatten zou moeten krijgen in hun opleiding. Dit doe ik door te kijken naar burn-outs, het ontstaan hiervan en waarom dit de laatste jaren veel voorkomt bij jongeren in Nederland. Door te kijken naar verschillende nationale en internationale disciplines en hun visie op de burn-out te onderzoeken, vorm ik aan het einde van het artikel adviezen voor de opleiding over hoe zij hun studenten kunnen voorbereiden op het beroepsveld. Social workers zijn een beroepsgroep met een bovengemiddeld risico voor burn-outs. Dit werd in 1995 al beschreven door onderzoekers van het vaktijdschrift Social Work. Er was destijds nog maar weinig onderzoek gedaan naar burn-outs en in het artikel wordt zelfs bediscussieerd of de burn-out wel echt bestaat (Söderfeldt, Söderfeldt & Warg, 1995). Ondanks dat komt het artikel met een aantal aanbevelingen. Eén van deze aanbevelingen is erg opvallend: dat studies in Social Work de ontwikkeling van copingstrategieën moeten aanpakken om social workers met stress om te leren gaan (Himle, Jayaratne & Thyness, 1986). Niet alleen in dit artikel kwam deze aanbeveling naar voren, ook in het Journal of Social Work werd in 2012 het advies gegeven aan studies in Social Work om hun studenten in hun opleidingsprogramma al voor te bereiden op de hoge eisen, tegenstrijdige verwachtingen en lage support op de werkvloer (Acker, 2012). Ik vind het zeer opvallend dat dit al veel eerder benoemd werd, maar er op dit moment weinig over te vinden is in de literatuur, noch te merken in de opleiding. En dat is dan ook de aanleiding voor het schrijven van dit artikel. Belangrijk is dat studenten Social Work tijdens de opleiding meer

16

Topartikelen 2020


handvatten krijgen hoe ze om kunnen gaan met de werkdruk en persoonlijke uitdagingen die zij tegen gaan komen in het beroepsveld. Burn-out, wat is dat? Iedereen heeft inmiddels weleens gehoord van een burn-out en iedereen zal wel iemand kennen met een burn-out. Maar wat het nu precies is, dat is vaak lastiger uit te leggen. De uiting van een burn-out kan heel verschillend zijn. Toch zijn er wel richtlijnen om deze vast te stellen. In het tijdschrift van het Nederlands Huisartsen Genootschap (2018) wordt een burn-out omschreven als een ernstige vorm van overspanning, waarbij er meer dan 6 maanden geleden klachten zijn begonnen en gevoelens van uitputting en moeheid op de voorgrond staan. Er is geen test waarmee een burn-out kan worden vastgesteld. Het is veelal een huisarts die een inschatting maakt van de problematiek. Bij de diagnose wordt ook rekening gehouden met een depressie, angststoornis en bijvoorbeeld persoonlijkheidsproblematiek, aangezien een persoon met een burn-out vaak klachten heeft die lijken op deze diagnoses (Nederlands Huisartsen Genootschap, 2018). De uiting lijkt duidelijk, maar het ontstaan van een burn-out is ingewikkelder. Het Centrum voor stress- en burn-out-coaching (CSR, 2018) heeft een verklaring over het ontstaan, waarbij zij kijken naar hoe de burn-out lichamelijk, vooral via de stresshormonen, verloopt. De werking van stressmechanismen verandert volgens hen bij een burnout. Stressmechanismen maken stresshormonen vrij, die ervoor zorgen ervoor dat men lichamelijk en mentaal kan presteren. Deze zijn dus erg belangrijk. In rust zijn de mechanismen dit ook en heeft het lichaam tijd om te herstellen. Krijgt het lichaam echter geen rust, dan heeft het geen tijd om te herstellen. Er ontstaat dan roofbouw en hieruit komen stressklachten voort. Krijgt het lichaam wel rust, dan herstelt het zich weer. Wanneer er geen rust komt en de roofbouw doorgaat, past het mechanisme zich hierop aan. Dit blijft dan “aan” staan, ook wanneer de persoon in rust is. Het lichaam blijft dan dus constant stresshormonen aanmaken. Dit beïnvloedt het lichaam en het brein, waardoor er naast lichamelijke klachten ook somberheids-, emotionele en vermoeidheidsklachten kunnen ontstaan. Dit noemt men overspannen. Wanneer men nu nog door blijft gaan, raakt het lichaam uitgeput. Er komt dan een moment van instorting, een burn-out. Het stressmechanisme is ontregeld en niet meer in staat om stresshormonen aan te maken. Dat zorgt ervoor dat men mentaal en fysiek tot niets meer in staat is (CSR, 2018).

17

Topartikelen 2020


Een andere opvatting waarbij het lichamelijke perspectief centraal staat bij het ontstaan van een burn-out, is de visie waarbij bijnieruitputting als fysiek symptoom van de burn-out wordt gezien. Deze visie lijkt deels op de bovenstaande visie. De bijnieren stimuleren de hormoonaanmaak en raken uitgeput bij chronische stress. Dit zou de veroorzaker zijn van klachten als vermoeidheid, lage bloeddruk en depressie (Solvo, 2016). Deze visie lijkt zich al meer te richten op het gevolg of het aantonen van een burn-out en minder op het proces naar de burn-out toe. Het aantonen van een burn-out is ook vanuit de neuropsychologie geprobeerd. De onderzoekers van het Donders Institute for Brain, Cognition en Behaviour zijn erin geslaagd om een burn-out wetenschappelijk aan te tonen aan de hand van hersenactiviteit. Dit neuropsychologische onderzoek was erop gericht om te onderzoeken of een burn-out wetenschappelijk aangetoond zou kunnen worden. Het bètaritme en de Hz-golven in de hersenen van mensen met een burnout waren in het onderzoek kleiner en lager dan bij mensen die geen last hadden van een burn-out. Dit duidt op een verminderde mogelijkheid om zich mentaal in te spannen (American Neuropsychiatric Association, 2010). Dit onderzoek is echter uitgevoerd op een kleine groep mensen en daardoor is het onderzoek niet zeer representatief. Er is in het archief verder niets te vinden over het wetenschappelijk aantonen van burn-outs in de hersenen of het menselijk lichaam. Tot op heden lijkt het niet gelukt te zijn om dit aan te tonen. Ondanks de verschillende visies op hoe een burn-out nu ontstaat, is het duidelijk dat het mentale en lichamelijke uitputting betreft. Het blijkt dat een burn-out een werkgerelateerd syndroom is, het gaat hierbij echter alleen om de verschijningsvorm en niet om de oorzaak van een burn-out. De hoofdoorzaak ligt vaak bij het werk, maar dit hoeft niet de enige, unieke oorzaak voor een burn-out te zijn. Het werk, waar door het verplichte karakter ook studie, vrijwilligerswerk of professionele sport onder kunnen vallen, is vaak wel de plek waar de burn-out als eerste tot uiting komt (Desart, Schaufeli & De Witte, 2017). Steeds meer mensen uitgeput Omdat een burn-out zo’n ruim begrip is, is het lastig om hier exacte cijfers van te krijgen. Wel is het duidelijk dat de aandacht voor burn-outs en psychische problematiek enorm is toegenomen. In 2019 werd al benoemd dat 1,3 miljoen werknemers burn-outklachten hebben (NOS, 2019). Tevens staan de kranten vol ervaringsverhalen van werknemers met een burn-out. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden blijkt dat 17,3 procent

18

Topartikelen 2020


van alle werknemers in Nederland ernstige burn-outklachten heeft. Hierbij wordt aangegeven dat het vooral gaat om jonge mensen tussen de 25 en 34 jaar (TNO, CBS, 2019). ‘De ervaren druk onder jongeren is toegenomen en er zijn signalen dat de prestatiedruk aan het stijgen is’. Ondanks dat harde cijfers lastig te publiceren zijn, was dit de uitkomt van onderzoek in 2018 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) samen met het Trimbosinstituut en Amsterdam UMC. In een ander onderzoek van het RIVM melden zij dat bijna de helft van de jongeren tussen de 18 en de 25 jaar, opvallend genoeg de jaren vóór de uitspringende groep bij het onderzoek hierboven, aangeeft moe of heel moe te zijn (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2018). Burn-out bij jongeren Wat maakt nu juist jongeren vatbaar voor druk, vermoeidheid en stress? Dit zou toch juist de groep moeten zijn die energiek en bruisend in het leven staat? Om hier zicht op te krijgen, kijken we eerst naar de fase waarin jongeren zich bevinden. Volgens Erikson (1968) bevinden studenten zich tussen de fasen van adolescentie en vroege volwassenheid. De adolescentie brengt volgens hem de crisis identiteit vs. identiteitsverwarring. Dit houdt in dat het ontwikkelen van een identiteit centraal staat in deze levensfase. Het belangrijkste in deze ontwikkeling is volgens Erikson de interactie tussen het individu en de sociale omgeving. Het individu wordt ertoe gebracht om meer zelfstandig gedrag te gaan ontwikkeling, eigen ideologieën en waarden te ontdekken, een beeld te vormen van wie ze zijn en van wat ze in de toekomst willen gaan doen. Deze fase kan net als alle andere fases stress met zich meebrengen, maar staat als basis van de volwassenheid en het ontwikkelen van waardevolle relaties (Erikson, 1968). Een probleem van de moderne samenleving? De vraag is nu: hoe komt het dat juist tegenwoordig studenten zo moe zijn en stressgerelateerde klachten toenemen? Oorzaken hiervan lijken onder anderen de invloed van digitalisering en de verandering van de maatschappij (Mark, Gudith & Klocke, 2008). Tegenwoordig zijn de telefoon en de laptop standaard aanwezig. Stel dat deze er niet meer zijn, hoe doen we dan ons werk en hoe communiceren we dan met elkaar of houden we elkaar op de hoogte van ons ‘geweldige’ leven? Deze zelfde laptop of telefoon speelt op verschillende manieren een rol in de toename van vermoeide studenten en stressklachten. Zo is het multitasken toegenomen, het beantwoorden van berichten tussen

19

Topartikelen 2020


activiteiten door is normaal. Uit onderzoek is juist gebleken dat multitasken veel stress oplevert. Mensen die multitasken compenseren dit vaak door sneller te werken, alleen zorgt dit juist weer voor meer stress, inspanning, tijdsdruk en frustratie (Mark, Gudith & Klocke, 2008). Ook lijkt het tegenwoordig een taak om jezelf zo goed mogelijk neer te zetten in de sociale media. Bekijk de pagina’s van bekende mensen of influencers en zie de mooie vakanties die zij maken of hoe sociaal hun leven is. Aan die sociale norm proberen te voldoen en tegelijkertijd ook nog op de hoogte ‘moeten’ blijven van al het nieuws zorgt ook voor meer stress en druk (Nationale Academie voor Media & Maatschappij, 2012). De laatste invloedrijke factor van de digitalisering is de invloed van het blauw licht en de prikkels die een digitaal apparaat meebrengt op ons stresshormoon. Zowel de prikkels als het licht prikkelen de hersenen om actief aan het werk te blijven en zo krijgen deze dus geen rust (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2018). Kortom, de digitalisering is van grote invloed op de mens. Daarnaast speelt ook de verandering in de maatschappij een rol. Ondanks dat er weinig echte cijfers zijn over hoe de maatschappij dan verandert, is het wel duidelijk dat deze aan het veranderen is. Typ bijvoorbeeld ‘prestatiemaatschappij’ in op Google en er verschijnen talloze resultaten over de individualisering en de toenemende druk in de maatschappij. Het RIVM bevestigt dat de druk in de maatschappij toe lijkt te nemen (RIVM, Trimbosinstituut en Amsterdam UMC, 2019). Ook zijn er veranderingen geweest in het studeren. Uit onderzoek is gebleken dat de belasting van een student op dit moment net zo hoog is als van de gewone werknemer. Oorzaken hiervan liggen bijvoorbeeld bij de langstudeerboete, waardoor studenten hun studie op tijd moeten afronden (Jacobs & Dodd, 2003). Concluderend kan gezegd worden dat de druk op mensen door zowel verandering in de maatschappij als veranderde regelgeving is toegenomen. Tel dat op bij een identiteitscrisis, prestatiedruk, de invloeden van digitalisering, een rijk sociaal leven én een baantje, en een vermoeide student ontstaat gemakkelijk. Dit hoeft natuurlijk niet meteen te zorgen voor een burn-out, maar of het nu een goede start is om te beginnen met de beroepscarrière? Het beroepsveld Social workers komen terecht in een beroepsveld waarin uit cijfers van het CBS blijkt dat meer dan de helft van de werknemers een hoge werkdruk ervaart (CBS, 2019). Niet alleen in Nederland, maar ook internationaal. De oorzaak hiervan kan gezocht worden in de toenemende vraag naar

20

Topartikelen 2020


diensten en de afnemende mogelijkheid voor middelen. Er is sprake van meer papierwerk, minder hulpbronnen en vaak een tekort aan personeel (Ji, Kim & Kao, 2011). De werkdruk die door professionals wordt ervaren in de jeugdzorg is dan ook alarmerend hoog, zo bevestigt Jeugdzorg werkt! nogmaals. Zes op de tien professionals vinden de werkdruk te hoog. Opvallend in deze cijfers is dat de toewijding zeer hoog blijft: 80% van de werknemers blijft ondanks de hoge druk wel toegewijd aan het werk (Jeugdzorg werkt, 2018). De toewijding van de social worker Op die opvallende toewijding wil ik graag ingaan. Hier ligt naar mijn idee de basis waarom juist Social Work-studenten in hun opleiding baat zouden hebben bij het aanleren van vaardigheden omtrent werkdruk. Een social worker is namelijk zijn eigen instrument (Phorza, 2009). Dat betekent dat de social worker altijd zijn of haar eigen persoon, en daarmee de eigen persoonlijkheid, eigenschappen en gedachten meeneemt in situaties in het beroep. Belangrijk is dat dit instrument juist is, dus dat de professional moet beschikken over de juiste morele kwaliteiten en zelfkennis. Als student wordt dus niet alleen een opleiding gevolgd, waarbij men leert over werkwijzen en relevante kennis opdoet; er vindt ook nieuw een proces van socialisatie en persoonsvorming plaats. De student ontwikkelt een beroepsidentiteit, die geĂŤnt is op de persoonlijke identiteit. Dit houdt in dat de eigen persoonlijkheid van de student dus altijd betrokken is in de uitvoering van het beroep. De kans op spanning is hierbij groot. De eigen persoonlijkheid kan de professional versterken in een bepaalde casus, maar bijvoorbeeld de normen en waarden kunnen ook gaan botsen (Weerman, Groothuis & Schut, 2017). De uitdaging voor de social worker is daarnaast om de grens tussen afstand en betrokkenheid te blijven bewaken (Ewijk, Amsterdam). Deze taak zal voor deze groep een zware taak worden, gekeken naar de eigenschappen van de social worker. Want naast dat het werk vaak persoonlijk dichtbij komt en de social worker betrokken moet zijn om het werk uit te kunnen voeren, worden social workers ook omschreven als zorgzame personen die meelevend zijn en voldoening halen uit het helpen van anderen (Stalker, Mandell, Frensch, Harvey & Wright, 2007). Gekeken naar de feiten van het beroepsveld samen met de eigenschappen, lijkt er een zware taak te ontstaan voor de (toekomstige) professional. Social workers en burn-outs Wat hebben de bovenstaande eigenschappen en benodigde vaardigheden nu te maken met een burn-out? Gekeken naar risicofactoren voor een burn-out komen een hoge mate van betrokkenheid, loyaliteit, gedreven-

21

Topartikelen 2020


heid, een hoog verantwoordelijkheidsgevoel en perfectionisme terug als eigenschappen en vaardigheden die vaak samengaan met een burn-out. Wanneer dit vergeleken wordt met de eigenschappen van een social worker, zoals hierboven, wordt duidelijk dat dit veel gelijkenissen vertoont (Alarcon, Eschleman & Bowling, 2009). Het was dan ook niet voor niets dat er bij de introductie van de eerste versie van de Maslach Burnout Inventory (de vragenlijst waarmee een burn-out vastgesteld kan worden) gesproken werd van een syndroom dat kan ontstaat bij “individuals who do ‘people work’ of some kind” (Maslach & Jackson, 1986, p. 99). Destijds was al duidelijk dat een burn-out een verschijnsel was dat zich voordeed bij beroepen waarbij er veel met mensen gewerkt werd. Het is daarom belangrijk dat juist deze groep professionals in hun opleiding handvatten krijgt om te voorkomen dat zij zichzelf uitgeput werken. Welk gedrag voorkomt een burn-out? Nu duidelijk is wat een burn-out is en waarom dit zo een relevant onderwerp is voor social workers, is het de vraag wat dan belangrijk gedrag is wat zou kunnen helpen om een burn-out te voorkomen. Het nemen van rust is bijvoorbeeld een belangrijk aspect. In onderzoek is aangetoond dat een stressvolle werkdag geen nadelige gezondheidseffecten heeft, zolang men daarna maar voldoende slaapt (Van Laethem, 2017). Maar dat nemen van die rust lijkt gemakkelijker gezegd dan gedaan. Want het nemen van rust heeft, net als veel andere invloedrijke aspecten, alles te maken met het kunnen aanvoelen en aangeven van grenzen. En die grenzen aanvoelen en dan ook nog aangeven? Dat lijkt voor velen een moeilijke taak, maar laat dat nu net vaardigheden zijn die meer tot de kern van een burn-out komen. Want een burn-out ontstaat wanneer het lichaam zijn grens bereikt en de signalen hiervan niet opgemerkt of genegeerd worden (CSR Centrum, 2018). Hoe men kan leren om grenzen aan te voelen en te accepteren is een complexe vraag. Hierin lijkt de basis, dus niet de gehele oplossing, te liggen in het assertief zijn. Assertief zijn wordt omschreven als respect hebben voor zowel de eigen rechten en behoeften als voor die van de ander. Een assertief persoon komt op voor de eigen mening, uit gevoelens en laat zich niet leiden door wat anderen zeggen of vinden. Het wordt omschreven als een noodzakelijke vaardigheid voor hulpverleners en lijkt ook veel verband te houden met de burn-out. Want assertief gedrag verkleint de kans op het voorbijgaan van eigen grenzen en daarmee de kans op een burn-out (van Meer, van Neijenhof & Bouwens, 2001).

22

Topartikelen 2020


Het aanleren van vaardigheden in de opleiding Hoe zou het voorkomen van een burn-out nu kunnen worden geïntegreerd in de opleiding? Uit onderzoek vanuit verschillende disciplines, zowel nationaal als internationaal, zijn de volgende adviezen naar voren gekomen. Een eerste advies wordt gegeven vanuit een cognitief gedragstherapeutische visie; er wordt benoemd dat er aandacht besteed kan worden aan de burn-out. Helpend zou zijn als studenten leren wat een burn-out is en hoe deze ontstaat. Op deze manier zou kennis al kunnen bijdragen aan het eerder herkennen van burn-outklachten bij zichzelf of bij anderen. Kennis wordt niet voor niets vaak genoemd als preventietip (Meulenberg, 2019). Een tweede advies is dat de opleiding ook de mogelijke uitdagingen in het beroep zou kunnen bespreken en de studenten hierop zou kunnen voorbereiden. Dit internationale advies werd eerder al beschreven werd in het Journal of Social Work (Acker, 2012). Wat betreft de grenzen en assertiviteit lijkt het complexer te zijn. Men kan immers niet iedere student dwingen om aan yoga te doen, om te leren voelen en naar de psycholoog te gaan om daar te leren assertief te zijn. Wat de opleiding wel zou kunnen doen is bijdragen aan individuele ontwikkeling op dit gebied. Internationaal gezien wordt dit benoemd als de ontwikkeling van effectieve copingstrategieën bij bijvoorbeeld overvraging (Himle, Jayaratne & Thyness, 1986). In de opleiding wordt al gesproken over dilemma’s; wat zou er gebeuren als er hierin ook gesproken wordt over grenzen? Het derde advies is daarom ook dat de opleiding studenten zou kunnen helpen bij het leren kennen van hun eigen grenzen en bij manieren waarop zij hun grens zouden kunnen stellen. Het goed aanvoelen en aangeven van grenzen zou een effectieve copingstrategie kunnen zijn bij hoge belasting of druk. Daarnaast is er ook nog een advies naar voren gekomen vanuit de anesthesiologische visie. Prof. dr. Go ̈ tz Wietasch beschreef in het Tijdschrift voor Anesthesiologie al over het toevoegen van cursussen omtrent weerbaarheid, leiderschap en persoonlijke ontwikkeling in het onderwijs voor medisch specialisten (Wietasch, 2018). Het toevoegen van deze componenten in de opleiding is dan ook het vierde advies. Het zou de student meer kansen bieden om inzicht te krijgen in de eigen valkuilen en preventief weerbaarder te worden om hiermee om te gaan.

23

Topartikelen 2020


Zorgen dat studenten leren voor zichzelf te zorgen Voor veel aankomende afstudeerders staat hen de uitdaging te wachten. Hoe zullen zij omgaan met de druk in hun beroep? Zal het hen lukken om te zorgen voor zowel een ander als zichzelf? Dat wordt de vraag. Al met kan geconcludeerd worden dat de opleiding hier meer aandacht aan zou moeten besteden. Het is duidelijk dat de studenten die kiezen voor een Social Work-opleiding niet alleen door hun beroepskeuze, maar vaak ook door hun persoonlijke eigenschappen vatbaarder zijn voor het krijgen van een burn-out. In een fase, waarin zij bezig zijn met zelfontwikkeling en binnen een opleiding waar dit aspect zeker ook een rol speelt, zou de aandacht voor burn-outs, de risico’s binnen het beroep en onderzoek naar de individuele risicofactoren voor de student/social worker en tevens het ontwikkelen van vaardigheden om meer veerkrachtig te zijn in dit werkveld een grotere rol mogen spelen. Op deze manier zouden studenten nog beter voorbereid het beroepsveld in kunnen gaan. Dan zijn ze pas echt klaar om te beginnen.

24

Topartikelen 2020


Bibliografie Acker, G. M. (2012). Burnout among mental health care providers. Journal of Social Work, 475490. Alarcon, G., Eschleman, K. & Bowling, N. (2009). Relationships between personality variables and burnout: A meta-analysis. Work & Stress, 244-263. American Neuropsychiatric Association (2010). EEG Findings in Burnout Patients. Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences. CBS (2019). Psycho-sociale arbeidsbelasting werknemers; beroep. Retrieved februari 2020, from CBS: https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/84436NED/table?ts=1581252430493 CSR Centrum (2018). Wat je moet weten over burn-out. Retrieved februari 2020, from CSR Centrum: https://www.csrcentrum.nl/home/wat-je-moet-weten-over-burn-out/ Desart, S., Schaufeli, W. & De Witte, H. (2017, februari). Op zoek naar een nieuwe definitie van burn-out. Retrieved februari 2020, from KU Leuven Blogt: https://kuleuvenblogt.be/ 2017/02/20/ op-zoek-naar-een-nieuwe-definitie-van-burn-out. Erikson, E. (1968). Identity, youth and crisis. New York: Norton. Ewijk, H. v. (Amsterdam). Basisboek sociaal werk; activeren, ondersteunen en verbinden. Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers. Himle, D., Jayaratne, S. & Thyness, P. (1986). Predictors of job satisfaction, burnout and turnover among social worker in Norway and the USA: A cross-cultural study. International Social Work, 323-334. Jacobs, S. & Dodd, D. (2003). Student Burnout as a fucntion of personality, social support, and workload. Journal of College Student Development, 291-303. Jeugdzorg werkt (2018). Factsheet Gezond en Veilig Werken Jeugdzorg 2018. Retrieved februari 2020, from Jeugdzorg werkt: https://www.jeugdzorg-werkt.nl/sites/fcb_jeugdzorg/files/ downloads/factsheet_gevw_jeugdzorg_2018-1.pdf Ji, J., Kim, H. & Kao, D. (2011). Burnout and physical health among social workers: A three-year longitudinal study. Social Work, 258-268. Mark, G., Gudith, D. & Klocke, U. (2008). Conference on Human Factors in Computing Systems. The Cost of Interrupted Work: More Speed and Stress (pp. 107-110). Florence: SIGCHI conference. Maslach, C. & Jackson, S. (1986). Maslach Burnout Inventory. Palo Alto: CA: Consulting Psychologists Press. Meulenberg, R. (2019). Wat kun je doen tegen het groeiende aantal burn-outs? Zet in op burnoutpreventie! Retrieved maart 2020, from Milltain: https://milltain.nl/management/burnoutpreventie/ Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2018). Schermgebruik, blauw licht en slaap. BIlthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Nationale Academie voor Media & Maatschappij (2012). Onderzoek: Social Media Stress onder Jongeren. Retrieved maart 2020, from Nationale Academie voor Media & Maatschappij: https://www.mediaenmaatschappij.nl/lesmaterialen/onderzoek/publicaties-rondom-socialmedia-stress

25

Topartikelen 2020


Nederlands Huisartsen Genootschap (2018). NHG-Standaard Overspanning en burn-out. Huisarts en wetenschap, 81-86. NOS (2019, november). Werkdruk en prestatiedrang: 1,3 miljoen werknemers met burn-outklachten. Retrieved februari 2020, from NOS: https://nos.nl/artikel/2309986-werkdruk-enprestatiedrang-1-3-miljoen-werknemers-met-burn-outklachten.html Phorza (2009). Beroepscode; Voor sociaal-agogisch werkers. Retrieved februari 2020, from Phorza: beroepsvereniging voor sociaal-agogische professionals: http://pdf.swphost.com/phorza/beroepscode_def.pdf Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (2018, juni). De mentale druk op jongeren lijkt toe te nemen. Retrieved from Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu: https://www.vtv2018.nl/druk-op-jongeren RIVM, Trimbosinstituut en Amsterdam UMC (2019). Mentale gezondheid van jongeren: enkele cijfers en ervaringen. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Millieu. Söderfeldt, M., Söderfeldt, B. & Warg, L. (1995). Burnout in social work. Social Work, 638-646. Schaufeli, W. & Enzmann, D. (1998). The Burnout Companion To Study And Practice: A Critical Analysis. Londen: Taylor and Francis Inc. Solvo (2016). Bijnieruitputting. Retrieved from Gezondheidsplein: https://www.gezondheidsplein.nl/aandoeningen/bijnieruitputting/item118904 Stalker, C., Mandell, D., Frensch, K., Harvey, C. & Wright, M. (2007). Child welfare workers who are exhausted yet satisfied with their jobs: How do they do it? Child & Family Social Work, 182-191. TNO, CBS (2019, april). Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2018. Retrieved februari 2020, from CBS: https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2019/15/nationale-enquete-arbeidsomstandigheden-2018 van Laethem, M. (2017). Reciprocity between work stress and sleep: Perseverative cognition as an underlying mechanism. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen. van Meer, K., van Neijenhof, J. & Bouwens, M. (2001). Elementaire sociale vaardigheden. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Weerman, A., Groothuis, M. & Schut, J. (2017). Ervaringskennis in social work: Spanning tussen persoon en professional. vakblad sociaal werk, 8-10. Wietasch, D. J. (2018). Weerbaar opleiden: Over passie, autonomie en het verleggen van grenzen. Nederlands tijdschrift voor anesthesiologie, 85-91.

26

Topartikelen 2020


INTERVIEW YAËL DE KRUIJF SPH Yaël de Kruijf Winnaar tweede prijs Artikelwedstrijd 2020, opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH)

27

Topartikelen 2020


“Na de middelbare school begon ik aan de opleiding Kunst en Economie aan de HKU. Ik maak graag muziek: ik speel gitaar en piano. Maar na een paar maanden wist ik dat ik daar niet op mijn plek was: het economische deel past niet bij me. De rest van het schooljaar deed ik vrijwilligerswerk in een verzorgingstehuis, waar ik creatief bezig was met ouderen. Dat vond ik zo leuk dat ik ging kijken naar sociale opleidingen. SPH sprak me het meest aan vanwege het creatieve aspect. Al in het eerste jaar werd duidelijk dat het een goede keus was. Ik had het erg naar mijn zin en de combinatie tussen het creatieve stuk en andere dingen vond ik heel leuk. In het derde jaar liep ik stage bij een instelling voor acute psychiatrie in Amersfoort. Suïcidaliteit komt in die omgeving vrij vaak voor, dus met dat onderwerp was ik veel bezig. Maar ook zag ik cliënten die al jaren behandeld en begeleid werden en daar moe en hopeloos van waren geworden. Cliënten begonnen wel eens over euthanasie, maar daar werd vaak overheen gepraat. Het leek wel taboe. Dat vond ik interessant: komt euthanasie voor in de psychiatrie? Welke mogelijkheden zijn er? Toen ik een onderwerp nodig had, kwam dit thema bij me op. Ik heb ook overwogen om te schrijven over een ander interessant onderwerp binnen de GGZ, de nieuwe Wet verplichte ggz, maar het andere onderwerp voelde natuurlijker. Ik ben me erin gaan verdiepen en kwam uit bij het onderzoek van het Expertisecentrum Euthanasie. Wat me erg raakte is dat de helft van de cliënten die een euthanasietraject begint, uiteindelijk kiest voor het leven. Euthanasie kan dus een weg zijn naar herstel. Dat is wat het onderwerp voor mij heel belangrijk maakt: euthanasie is een mogelijkheid voor herstel en voor een waardig einde. Soms komt het voor dat mensen tijdens opname zelfmoord plegen. Het is heel verdrietig dat iemand zo in geweld en eenzaamheid moet sterven. Een waardig einde moet bespreekbaar gemaakt worden. Van daaruit ben ik systematisch op zoek gegaan naar bronnen en gaan schrijven. Toen ik de conceptversie naar mijn begeleider Francien stuurde, was haar belangrijkste feedback dat ik de rol van de SPH’er nog wat meer kon toelichten. Dat heb ik gedaan. Mijn zus, die MWD’er is, heeft nog meegekeken naar taal en verwoording, en toen heb ik het ingeleverd. Dat ik in aanmerking kwam voor een prijs had ik nooit verwacht, ik was verbaasd toen ik het hoorde, maar het is wel heel leuk. Inmiddels werk ik fulltime bij de instelling waar ik stage liep, nu op de afdeling high intensive care. Daar komt suïcidaliteit meer voor dan een

28

Topartikelen 2020


duurzame doodswens. Ik ken nu het belang van dat onderscheid, en dat je met elk verschillend moet omgaan. Dat is lang niet overal bekend. Iedereen met wie ik hierover heb gesproken, reageerde positief: mensen vinden het een interessant onderwerp en ze waren vaak verrast dat een euthanansietraject een weg naar herstel kan zijn. Bij mij op de afdeling wordt niet vaak concreet gesproken over het verschil tussen suïcidaliteit en een duurzame doodswens. Het lijkt me leuk om daar scholing over te geven of op te zetten, maar ik ben nu vooral bezig met inkomen in de rol van afgestudeerde werknemer.�

29

Topartikelen 2020


30

Topartikelen 2020


DE JURY OVER HET ARTIKEL VAN YAËL Yaël gaat in het artikel De hoop in uitzichtloosheid in op het stilstaan bij en bespreekbaar maken van de mogelijkheid van euthanasie in de geestelijke gezondheidszorg. Zij vertelt dat er een toename is van euthanasieverzoeken door mensen met een psychische aandoening maar dat het onderwerp door psychiaters en GGZ-behandelaren weinig besproken wordt. Zij stelt dat juist het stilstaan hierbij mogelijkheden kan bieden tot herstel. Of een mogelijkheid om suïcide te voorkomen en waardig te sterven. Zij ziet een rol voor de sociaal werker in het signaleren en bespreekbaar maken. De sociaal werker kan een schakel zijn tussen de patiënt en de behandelaar. De jury vindt dat het om een relevant en actueel onderwerp gaat en vindt het artikel gedegen en knap opgebouwd. Zij meent dat Yaël hiermee op een onderbouwde manier een vernieuwend perspectief inbrengt. De jury waardeert het dat Yaël juist de rol van de sociaal werker in relatie tot dit thema schetst.

31

Topartikelen 2020


BEGELEIDEND DOCENT FRANCIEN BRUGGINK 32

Topartikelen 2019 2020


“Yaël heeft een heel goed artikel geschreven. De eerste beoordelaar en ik waren het erover eens dat we het moesten voordragen voor de artikelprijs. Het is geschreven vanuit haar eigen betrokkenheid en met een duidelijke signalering van waar het probleem zit. Vervolgens heeft ze haar standpunt goed theoretisch onderbouwd en ook specifiek aangegeven waar de sociaal werker of de ggz-agoog van betekenis kan zijn. Dat is belangrijk, want als het gaat over euthanasie in de ggz wordt vaak naar de psychiater of naar organisaties gekeken, terwijl juist de sociaal werker een belangrijke rol kan spelen. Bijvoorbeeld in het signaleren van de wens van een cliënt of observeren hoe een organisatie omgaat met dit onderwerp en het bespreekbaar maken. Dat heeft hoe dan ook positieve gevolgen voor de cliënt: erkenning van diens wens, de mogelijkheid van een bijdrage aan het herstel of van een waardig einde. In het schrijfproces heeft Yaël zeer zelfstandig gewerkt. Ze had een duidelijk beeld van hoe het artikel eruit moest komen te zien en is heel gedegen te werk gegaan in haar literatuuronderzoek. We hebben weinig contact gehad, en in reactie op haar concept heb ik slechts twee inhoudelijke opmerkingen meegegeven. Die feedback heeft ze tot zich genomen en verwerkt en dat was het. Ik vind het mooi om te zien hoe studenten in het schrijven hun visie verdiepen en ontwikkelen. Yaël heeft de verschillende perspectieven goed weten te belichten. Ik ben heel trots op haar.”

33

Topartikelen 2020


DE HOOP IN UITZICHTLOOSHEID

34

Topartikelen 2019 2020


In tijden waar het aantal euthanasieverzoeken bij psychisch lijden stijgt, blijven hulpverleners in de ggz terughoudend. In dit artikel zal worden gekeken naar de actuele omgang met verzoeken tot hulp bij levensbeëindiging in de ggz en de redenen waarom dit moet veranderen. Afgelopen februari verscheen het dossieronderzoek naar euthanasie in de geestelijke gezondheidszorg. Dit dossieronderzoek, uitgevoerd in opdracht van Expertisecentrum Euthanasie tussen 2012-2018, toont een gebrek aan betrokkenheid en bespreekbaarheid van het onderwerp euthanasie binnen ggz-instellingen aan. Daarnaast blijkt uit het dossieronderzoek dat ruim 50% van de onderzochte hulpvragers toch kiest voor het leven nadat hun verzoek in behandeling is genomen. Het serieus nemen van de doodswens van de cliënt lijkt er dus voor te zorgen dat patiënten de kracht weer vinden om te vechten tegen hun psychische aandoening. In dit artikel zal stil worden gestaan bij hoe bespreekbaarheid van euthanasie in de ggz mogelijkheden biedt tot herstel. Daarnaast zal gekeken worden naar de mogelijkheden en kansen voor sociaal werkers binnen de ggz met betrekking tot dit onderwerp. Het taboe Sinds enkele jaren is er een stijging te zien in het aantal euthanasieverzoeken door mensen met een psychiatrische aandoening. In 2019 werden er door deze doelgroep 822 verzoeken tot euthanasie ingediend bij het Expertisecentrum Euthanasie (Expertisecentrum Euthanasie, 2020). Dit aantal was in 2018 nog 696. In de 10 maanden dat Expertisecentrum Euthanasie, destijds de Levenseindekliniek, actief was in 2012 lag dit getal nog een stuk lager, namelijk slechts 222 (Kammeraat & Kölling, 2020). In 2019 worden 62 (6.9%) van het totaal aantal verzoeken vanuit een psychiatrische aandoening ingewilligd (Expertisecentrum Euthanasie, 2020). Een groot verschil wanneer je het vergelijkt met de twee euthanasieverzoeken die ingewilligd werden in 2008 (Van der Wier, 2019). De stijging van het aantal euthanasieverzoeken door mensen met een psychische aandoening doet denken dat euthanasie binnen de psychiatrie meer bespreekbaar wordt. Dit blijkt echter niet het geval. Ggz-behandelaren vinden het vaak te complex om euthanasieverzoeken van hun patiënten te behandelen. Als gevolg hiervan verwijzen zij hun patiënten vaak door naar het Expertisecentrum Euthanasie. Steven Pleiter, bestuurder van het Expertisecentrum Euthanasie, benoemt in een artikel door van der Steenbergen (2017) dat ggz-instellingen euthanasieverzoeken meer zelf op moeten gaan lossen. Door een groot gebrek aan artsen is de wachttijd binnen het Expertisecentrum Euthanasie inmiddels opgelopen tot één jaar of langer (Van der Wier, 2019). Volgens Pleiter is het taboe omtrent

35

Topartikelen 2020


euthanasie de oorzaak van het niet zelf afhandelen van euthanasieverzoeken door ggz-behandelaren (Van der Steenbergen, 2017). Over dit taboe wordt ook gesproken in het artikel ‘Aurelia Brouwers’ laatste wens: het taboe rond euthanasie bij psychisch lijden doorbreken’ door Marloes Vermeulen (2018). In dit artikel wordt gesproken met Aurelia Brouwers, die na een jarenlange strijd tegen verschillende psychische aandoeningen op 26 januari 2018 eindelijk euthanasie kreeg. Aurelia vertelt in dit artikel over hoe psychiaters blijven zoeken naar aangrijpingspunten om verder te behandelen. Bijvoorbeeld wanneer Aurelia aan een psychiater vertelt hoe zij haar sterven voor zich ziet: met haar lievelingsmuziek op. De arts waarmee Aurelia spreekt, benoemt dat Aurelia dus nog kan genieten van muziek. Iets wat Aurelia sterk ontkracht: “Paniek. O, hij denkt dat ik nog kan genieten. Dat ik nog wil leven. Dat ik niet echt dood wil” (Vermeulen, 2018). Een uitspraak die de wanhoop weergeeft die veel psychiatrisch patiënten doormaken wanneer zij hun wens tot euthanasie bespreekbaar proberen te maken. De onrust over dit onderwerp binnen de ggz is groot. Zo krijgen psychiaters het verwijt weg te lopen voor de doodswens van hun patiënten (Vermeulen, 2018). Volgens het eerder benoemde dossieronderzoek door Kammeraat & Kölling (2020) is er sprake van een terugloop in het aantal psychiaters dat bereid is om een verzoek tot euthanasie van een patiënt aan te horen. Laat staan om euthanasie te verlenen. Dit roept de vraag op: waarom zijn hulpverleners binnen de ggz zo huiverig om het onderwerp euthanasie bij hun patiënten bespreekbaar te maken? Beschermen zij hiermee de patiënt tegen het maken van een fatale fout? Of weerhouden ze de patiënt juist van de erkenning die hij nodig heeft om de strijd tegen zijn psychische aandoening voort te zetten? De euthanasiewet De wetgeving omtrent euthanasie in Nederland kent een uitgebreide geschiedenis. In 1973 wordt in Nederland het eerste rechterlijke besluit genomen op het gebied van euthanasie. Dit besluit had betrekking op euthanasie bij een oudere vrouw die, somatisch, erg ziek was. Voor deze zaak spreekt de rechtbank verschillende voorwaarden uit waaraan voldaan moet worden om ‘levensverkortende handelingen’ te mogen verrichten (NVVE, 2020). In de jaren die volgen worden deze voorwaarden meerdere keren uitgebreid en bijgesteld. Dit leidt uiteindelijk tot de huidige ‘Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’ (Wtl). In deze wet staan alle eisen beschreven waar een arts aan moet voldoen bij euthanasie of hulp bij zelfdoding. Deze eisen worden ook wel de 6 zorgvuldigheidseisen genoemd (Rijksoverheid, 2020). Deze 6 zorgvuldigheidseisen beschrijven onder andere dat een arts ervan

36

Topartikelen 2020


overtuigd moet zijn dat er bij de patiënt sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Iets wat de Rijksoverheid (2020) beschrijft als het niet meer kunnen genezen of het onnodig lijden van de patiënt. Deze eis lijkt binnen de ggz het voornaamste struikelblok te zijn wanneer het gaat om euthanasie. Ggz-behandelaren vinden het lastig om vast te stellen of het lijden van de patiënt uitzichtloos is. Zo benoemt arts in opleiding tot psychiater Sisco van Veen in een interview met van der Kaaden & Dallinga (2020) dat psychiaters vaak simpelweg niet weten of een patiënt ooit nog beter kan worden. Daarnaast vinden ggz-behandelaren het lastig om te beoordelen of de doodswens van de patiënt tijdelijk of ‘duurzaam’ is. Zal de doodswens afnemen of verminderen over tijd of gaat het om een doodswens die blijvend en dus duurzaam is (Van der Steenbergen, 2017)? Gerty Casteelen, die werkzaam is als psychiater bij het Expertisecentrum Euthanasie, verschilt hierin echter van mening. Volgens hem is er een duidelijk verschil te herkennen, namelijk dat bij een meer duurzame doodswens patiënten vaak erg open zijn over hun lijden en lang hebben nagedacht over hun verzoek tot euthanasie. Deze patiënten kunnen volgens Casteelen op een genuanceerde manier naar hun situatie kijken. Bij patiënten waar suïcidaliteit een rol speelt, is de doodswens volgens hem vaak meer impulsief en is de doodswens dus vaak tijdelijk (Van der Wier, 2019). Een andere zorgvuldigheidseis waar veel ggz-behandelaren verdeeld over zijn, is de eis dat de arts samen met de patiënt moet hebben vastgesteld dat er geen andere oplossingen meer mogelijk zijn. De patiënt moet ‘uitbehandeld’ zijn. Uitbehandeld is in de discussie omtrent euthanasie in de ggz echter een moeilijk begrip. Zo blijkt dat ggz-behandelaren vaak nog behandelmogelijkheden zien. Behandelingen waar de patiënt de motivatie al lang niet meer voor op kan brengen (Kammeraat & Kölling, 2020). De praktijk van de ggz Binnen de ggz wordt er op verschillende manieren omgegaan met het onderwerp euthanasie. Zoals eerder beschreven branden veel hulpverleners binnen de ggz hun vingers liever niet aan dit onderwerp. Uit een recente evaluatie van de euthanasiewet blijkt dat ruim 60% van de ondervraagde psychiaters zich niet kan voorstellen ooit mee te werken aan euthanasie. Dit percentage ligt 10% hoger dan in 1995 (Van der Steenbergen, 2017). Veel ggz-behandelaren sturen hun patiënten met een doodswens door naar het Expertisecentrum Euthanasie. In 2018 neemt het Expertisecentrum Euthanasie zelfs 84% van alle euthanasie bij psychisch lijden op zich (NOS, 2020). Waarom ervaren de ggz-behandelaren zoveel weerstand bij de medewerking aan euthanasie? En waarom vermijden zij dit onderwerp bij patiënten? Marc Blom, psychiater bij Parnassia Groep, ontwikkelt trainingen om het

37

Topartikelen 2020


taboe rondom euthanasie bij psychiaters te doorbreken. Hij vertelt in een artikel door Rianne Oosterom (2020) dat psychiaters vaak bang zijn om in een stroomversnelling naar euthanasie terecht te komen wanneer zij dit bespreekbaar maken bij de patiënt. Ze zijn bang hiermee de mogelijkheid tot genezing weg te nemen. Vaak gaat het om patiënten die zonder euthanasie somatisch nog jaren zouden kunnen leven, iets wat voor gemoedsbezwaren zorgt bij veel ggz-behandelaren (Oosterom, 2020). Maar wat wordt er precies van ggz-behandelaren en hulpverleners in de ggz verwacht als het gaat om het onderwerp euthanasie? In 2018 is de richtlijn ‘Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis’ verschenen. In deze richtlijn, door de Federatie Medisch Specialisten (2018), wordt een procedure voor het omgaan met een verzoek tot euthanasie beschreven die hulpverleners binnen de ggz in de praktijk kunnen inzetten. In de richtlijn wordt erkend dat erg veel ggzbehandelaren hun patiënten doorsturen naar het Expertisecentrum Euthanasie. De commissie betrokken bij de ontwikkeling van de richtlijn vindt het erg kwalijk dat patiënten bij hun eigen arts niet worden gehoord over hun euthanasiewens. Zij zien graag dat artsen zelf verzoeken tot euthanasie van hun patiënten afhandelen (Federatie Medisch Specialisten, 2018). Naast deze visie worden in de richtlijn een aantal adviezen beschreven voor het beleid van euthanasie of hulp bij zelfdoding in de ggz. Zo zou elke ggz-instelling een beleid moeten opstellen voor de omgang met deze verzoeken. Vanuit dit beleid moet een beleidsdocument verstrekt worden aan de ggz-behandelaren in dienst van de instelling. In dit document moet de instelling haar visie en de gewenste procedure bij een verzoek tot levensbeëindiging beschrijven. Het beleid zou als vanzelfsprekend overeen moeten komen met de landelijke zorgvuldigheidseisen. Van ggz-instellingen wordt verwacht dat zij ondersteuning bieden aan hun medewerkers als het gaat om de ethiek rondom verzoeken tot levensbeëindiging. Daarnaast wordt in de richtlijn aangeraden om een functionaris aan te stellen die zich specialiseert in dit onderwerp binnen de instelling (Federatie Medisch Specialisten, 2018). Of ggz-instellingen deze adviezen al inzetten in de praktijk is onduidelijk en vraagt om verder onderzoek. Iets wat hoop geeft voor de toekomst van de ggz is een onderzoek dat het Tijdschrift voor Psychiatrie in 2019 publiceerde. Men onderzocht de mening van artsen in opleiding tot specialisten (aiossen) over het verlenen van euthanasie of hulp bij zelfdoding. In dit onderzoek geeft 73% van de ondervraagde aiossen aan bereid te zijn om deze hulp te verlenen. Deze aiossen geven daarnaast aan dat het onderwerp euthanasie en hulp bij zelfdoding te weinig naar voren komt in de opleiding tot psychiater (Penders et al., 2019). Er lijkt dus een nieuwe lichting artsen aan te komen

38

Topartikelen 2020


die meer bereid is om het onderwerp bespreekbaar te maken. Hierin ligt voor de geestelijke gezondheidszorg een goede kans om het taboe te doorbreken en gezamenlijk de omgang met het onderwerp euthanasie te verbeteren. Betere scholing zou hier ook aan kunnen bijdragen. Iets wat het dossieronderzoek door Kammeraat & Kölling (2020) bevestigt. In dit onderzoek wordt benoemd dat meer educatie ggz-behandelaren zou kunnen helpen in het omgaan met verzoeken van patiënten tot hulp bij levensbeëindiging. Educatie over de wettelijke eisen, over hoe je het gesprek over euthanasie aan kan gaan en over hoe je een tijdelijke doodswens kan onderscheiden van een duurzame doodswens. Wanneer hulpverleners weten hoe zij het beste met dit onderwerp om kunnen gaan, zullen zij zich meer bekwaam voelen. Hierdoor zal het makkelijker worden om het gesprek met de patiënt aan te gaan. Ggz-behandelaren voelen zich dan hopelijk minder snel geneigd om een euthanasieverzoek door te verwijzen naar bijvoorbeeld het Expertisecentrum Euthanasie. Euthanasie en herstel Zoals eerder beschreven hebben veel ggz-behandelaren gemoeds- en gewetensbezwaren bij euthanasie. Ze zijn bang dat meegaan in de euthanasiewens de hoop tot genezing bij de patiënt wegneemt. Maar is dit ook zo? Zorgt het bespreken van euthanasie met de patiënt ervoor dat de hoop op genezing verdwijnt? Uit het eerdergenoemde dossieronderzoek door Kammeraat & Kölling (2020) in opdracht van het Expertisecentrum Euthanasie blijkt juist dat het in behandeling nemen van de euthanasiewens vaak leidt tot herstel:

“Uit het onderzoek blijkt dat het in behandeling nemen van het euthanasieverzoek patiënten vaak aanknopingspunten geeft om toch voor het leven te kunnen kiezen. Dit geldt voor ruim 50% van de hulpvragers. Een patiënt zegt letterlijk: ‘Ik leef dankzij de Levenseindekliniek’” (Expertisecentrum Euthanasie, 2020).

Voor 50% van de onderzochte dossiers leidt het in behandeling nemen van het euthanasieverzoek dus tot herstel. Maar wat maakt dat patiënten de kracht weer vinden om verder te strijden tegen hun psychische aandoening? Het Expertisecentrum Euthanasie noemt hier meerdere redenen voor. In de eerste instantie zorgt het bespreken van de wens tot euthanasie ervoor dat de patiënt zich gehoord voelt. Het valideren van de doodswens en de erkenning die dit de patiënt geeft, kan ervoor zorgen dat hij

39

Topartikelen 2020


weer nieuwe motivatie vindt om toch door te gaan (Kammeraat & Kölling, 2020). Het gesprek met de patiënt over euthanasie speelt dus een belangrijke rol. Zo vindt ook Steven Pleiter, bestuurder van het Expertisecentrum Euthanasie. Volgens hem is het aangaan van het gesprek over de dood erg belangrijk en kom je dan ook niet automatisch bij de dood uit (Van de Wier & Oosterom, 2020).

“Bewustwording onder GGZ-behandelaren van de functie van het open gesprek over de doodswens is cruciaal. Hier is veel terrein te winnen binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg” (Expertisecentrum Euthanasie, 2020).

Daarnaast zou het onderzoeken van de doodswens bij de patiënt kunnen leiden tot nieuwe behandelingen binnen de ggz. Wanneer de behandelaar de patiënt in zijn doodswens respecteert, kan er ruimte ontstaan waarin nieuwe behandelingen kunnen worden besproken. Vaak kan een gesprek waarin de patiënt serieus genomen wordt er toch nog voor zorgen dat de patiënt nog een behandeloptie wil proberen. Een behandeloptie die het verschil kan zijn tussen leven en dood. Deze mogelijkheid valt af wanneer de behandelaar het gesprek vermijdt. Daarnaast komt het ook voor dat patiënten tijdens het euthanasietraject opnieuw gediagnosticeerd worden en met deze nieuwe diagnose toch weer behandelperspectief zien (Kammeraat & Kölling, 2020). Wanneer patiënten niet gehoord worden in hun doodswens kan het mogelijk zijn dat zij overgaan tot drastische acties, zoals een poging tot zelfdoding. Iets wat voorkomen zou kunnen worden wanneer de patiënt zich in een gesprek met zijn arts gehoord voelt. De vaak impulsieve emoties die leiden tot suïcide kunnen door goede hulp van een arts verminderd worden. Daarnaast kunnen patiënten met een zogenaamde duurzame doodswens, waarvoor het euthanasietraject toch in de dood eindigt, in ieder geval op een waardige manier sterven. Waardig, iets wat sterven door zelfdoding absoluut niet is.

40

Topartikelen 2020


Een voorbeeld hiervan is Maud, die op haar twintigste zichzelf van het leven beroofde door voor een rijdende trein te springen. Dit terwijl Maud vanuit haar psychische aandoening jaren vocht om euthanasie te krijgen. In een artikel door Daisy Heyer (2017) beschrijft de moeder van Maud het verschrikkelijk te vinden dat haar dochter op deze manier aan haar einde kwam:

“Als je kunt kiezen tussen het bewust sterven in het bijzijn van je dierbaren, in plaats van eenzaam op zo’n spoor, dan had ik het wel geweten. Dat eerste is ook verschrikkelijk, maar wel nog waardig” (Heyer, 2017).

Het mag dus duidelijk zijn dat het doorbreken van het taboe rondom euthanasie van cruciaal belang is. Door de mogelijkheden die het biedt voor het herstel van de patiënt kan de bespreekbaarheid van dit onderwerp letterlijk de levens van onze patiënten redden. Voor patiënten die daadwerkelijk uitbehandeld en uitgestreden zijn, kan dit traject toch resulteren in de dood. Maar wel in een waardige dood. Een dood omringd door dierbaren en ingericht zoals de patiënt dit wil. Niet een eenzame en traumatische dood, zoals een suïcide. De uitdaging voor de sociaal werker Binnen de geestelijke gezondheidszorg hebben sociaal werkers (of ggzagogen) een belangrijke rol. Zij zijn op veel plekken de schakel tussen de patiënt en de behandelaar. Dit geeft hun een unieke positie binnen het gesprek rondom euthanasie. In zowel de klinische als de ambulante zorg heeft de sociaal werker of verpleegkundige het meeste contact met de patiënt. Vaak leren wij in de dagelijkse begeleiding de patiënt beter kennen dan een behandelaar, die de patiënt maar op bepaalde momenten spreekt. Wanneer de behandelaar een verzoek tot euthanasie krijgt, kan de sociaal werker vanuit het vele contact dat hij met de patiënt heeft gehad adviseren en meedenken. Bijvoorbeeld over of de doodswens van de patiënt duurzaam is. Vooral in het vooronderzoek van het euthanasietraject kan de kennis en ervaring van de sociaal werker meer meegenomen worden. Om dit te laten gebeuren moeten wij als sociaal werkers dit zelf ook bespreekbaar durven maken. De sociaal werker, vooral in klinische setting, is vaak aanwezig bij het gesprek tussen de patiënt en de behandelaar. Hierin heeft hij een belangrijke signalerende rol. Tijdens gesprekken kan de sociaal werker observeren hoe de behandelaar reageert en omgaat met een doodswens of

41

Topartikelen 2020


verzoek tot euthanasie van de patiënt. Wanneer hij signaleert dat de behandelaar dit onderwerp niet durft te bespreken, is het aan de sociaal werker om het gesprek hierover aan te gaan met de behandelaar. Binnen zijn team en organisatie kan de sociaal werker ook een belangrijke rol –spelen. Bijvoorbeeld door te bekijken welk beleid de organisatie op het gebied van euthanasie heeft opgesteld. De sociaal werker kan vervolgens bekijken of dit beleid ook in de praktijk uitgevoerd wordt. Hij kan zijn teamleden wijzen op dit beleid en daarmee een goede omgang met het onderwerp euthanasie bewerkstelligen. De sociaal werker kan dus veel betekenen in dit onderwerp. Dit kan echter voor hem ook erg moeilijk zijn, want als sociaal werker wil je graag mensen helpen. Je wilt zien dat mensen herstellen. Voor veel sociaal werkers is dit wat hun werk mooi maakt. Een bijdrage leveren aan het euthanasietraject van een patiënt is niet het eerste wat in je opkomt wanneer je denkt aan het helpen van mensen. Het kan zelfs erg beangstigend zijn, want je wilt niets liever dan dat je de patiënt kan helpen om juist weer zin te krijgen in het leven. Meewerken aan iemands dood is iets wat voor ons als mens erg onnatuurlijk voelt, om goede redenen, maar aan het einde van de dag zijn wij er om het belang van de patiënt te bewerkstelligen. Ook wanneer dit niet is wat wij zelf voor de patiënt zouden willen. Onze patiënten moeten op ons kunnen rekenen tijdens hun moeilijkste momenten. Hoe verdrietig is het als wij hen juist wanneer zij ons het hardst nodig hebben de rug toekeren? Een betere bespreekbaarheid van euthanasie is waar wij voor moeten strijden. Om te zorgen dat de patiënt zich gehoord voelt en daarmee het pad naar herstel vrij te houden. De basis van de uitdaging van de sociaal werker is dus om zich hard te maken voor de bespreekbaarheid van euthanasie in de ggz. Iets wat de geestelijke gezondheidszorg gezamenlijk te doen staat. Een open gesprek tussen de ggz-behandelaar en de patiënt is tenslotte pas mogelijk wanneer het taboe rondom euthanasie doorbroken wordt. Conclusie Er is al enkele jaren sprake van een toename in het aantal euthanasieverzoeken door mensen met een psychische aandoening. Echter, het taboe rondom dit onderwerp binnen de ggz blijft een groot probleem. Psychiaters krijgen het verwijt weg te lopen voor de doodswens van hun patiënten. Zij zijn steeds minder bereid om zelf euthanasie te verlenen en wijzen hun patiënten vaak door naar het Expertisecentrum Euthanasie, waar de wachttijden verder oplopen. Ggz-behandelaren vinden het lastig om vast te stellen of het lijden van de patiënt uitzichtloos is, iets wat vanuit de Wtl een eis is voor het verlenen van euthanasie of hulp bij zelfdoding. Daarnaast vinden ggz-behandelaren het lastig te beoordelen of de

42

Topartikelen 2020


doodswens van de patiënt duurzaam is en of de patiënt uitbehandeld is. Vaak zien ggz-behandelaren nog veel behandelmogelijkheden, al kan de patiënt hier vaak de kracht niet meer voor opbrengen. Ggz-behandelaren zijn bang om in een stroomversnelling naar euthanasie terecht te komen en hiermee de mogelijkheid tot herstel weg te nemen. De richtlijn ‘Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis’ stelt dat het beleid rondom euthanasie binnen ggzinstellingen een duidelijke plek moet hebben. Richtlijnen moeten worden opgesteld en functionarissen aangesteld. Of dit in de praktijk ook daadwerkelijk gebeurt is onduidelijk. Het is van belang dat dit verder onderzocht wordt. Daarnaast blijkt dat er veel te winnen valt op het gebied van scholing. Ggz-behandelaren ervaren gemoeds- en gewetensbezwaren bij het verlenen van euthanasie of hulp bij zelfdoding. Ze zijn bang de mogelijkheid tot herstel bij de patiënt weg te nemen. Uit een uitgebreid dossieronderzoek door Kammeraat & Kölling (2020) blijkt echter dat ruim 50% van de patiënten nadat hun euthanasieverzoek in behandeling is genomen toch kiest voor het leven. Een open gesprek, validatie en het ontdekken van nieuwe behandelmogelijkheden tijdens het traject zijn hier de belangrijkste oorzaken voor. Het bespreekbaar maken van euthanasie in de ggz biedt dus mogelijkheden tot herstel. Daarnaast biedt het de patiënt de mogelijkheid om waardig te sterven, in tegenstelling tot suïcide. Voor de sociaal werker ligt hierin een belangrijke uitdaging. Zij is de schakel tussen de patiënt en de behandelaar en heeft hierin een signalerende rol. Zij kan observeren hoe hun organisatie omgaat met het onderwerp euthanasie en kan haar kennis en ervaring inzetten om dit te verbeteren. De belangrijkste uitdaging voor de sociaal werker is om zich hard te maken voor meer bespreekbaarheid van het onderwerp euthanasie binnen de ggz. Zodat dat de positieve gevolgen voor de patiënt, zoals de mogelijkheden tot herstel, gevoeld kunnen gaan worden.

43

Topartikelen 2020


Literatuurlijst Expertisecentrum Euthanasie (2020, 17 februari). Dossierstudie psychiatrie: taken delen met GGZ. Geraadpleegd op 05-03-2020, van: https://expertisecentrumeuthanasie.nl/dossierstudie-psychiatrie-taken-delen-met-ggz/ Expertisecentrum Euthanasie (2020). Feiten en cijfers patiëntenzorg 2019. Geraadpleegd op 0503-2020, van: https://expertisecentrumeuthanasie.nl/app/uploads/2020/02/EE_feiten-en-cijfers_web.pdf Federatie Medisch Specialisten (2018, 1 september). Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis. Geraadpleegd op 11-03-2020, van: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/levensbeeindiging_op_verzoek_psychiatrie/startpagina_-_levensbe_indiging_op_verzoek.html Heyer, D. (2017, 15 maart). Maud pleegde zelfmoord, maar wilde euthanasie. Geraadpleegd op 12-03-2020, van: https://www.metronieuws.nl/niet-gebruiken/extra/2017/03/maud-pleegdezelfmoord-maar-wilde-euthanasie Van der Kaaden, A. & Dallinga, M. (2020, 21 februari). De man die euthanasie wilde maar toch nog genas. Geraadpleegd op 06-03-2020, van: https://www.nrc.nl/nieuws/2020/02/21/deman-die-euthanasie-wilde-maar-toch-nog-genas-a3991322 Kammeraat, M. & Kölling, P. (2020, 17 februari) Psychiatrische patiënten bij Expertisecentrum Euthanasie, periode 2012-2018. Geraadpleegd op 05-03-2020, van: https://expertisecentrumeuthanasie.nl/app/uploads/2020/02/Onderzoeksrapportage-Psychiatrische-PatiëntenExpertisecentrum-Euthanasie.pdf NOS (2020, 17 februari). Psychiatrisch patiënten kloppen steeds vaker aan bij Expertisecentrum Euthanasie. Geraadpleegd op 06-03-2020, van: https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2323484psychiatrisch-patienten-kloppen-steeds-vaker-aan-bij-expertisecentrum-euthanasie.html NVVE (2020) Historie en rechtspraak. Geraadpleegd op 07-03-2020, van: https://www.nvve.nl/ wat-euthanasie/historie-en-rechtspraak Oosterom, R. (2020, 26 februari). Euthanasie binnen de eigen muren? De ggz twijfelt. Geraadpleegd op 06-03-2020, van: https://www.trouw.nl/leven/euthanasie-binnen-de-eigenmuren-de-ggz-twijfelt Penders, G.E.M., Van Nispen Tot Pannerden, A., Van Loenen, G., Van de Vathorst, S. & Van der Hoenden, F.M.M.A. (2019, april). Euthanasie en hulp bij zelfdoding bij psychiatrische patiënten; wat vinden aiossen psychiatrie? Tijdschrift voor Psychiatrie. 61 (4), 248-256. Geraadpleegd op 12-03-2020, van: https://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/ 61-2019-4-artikel-penders.pdf Rijksoverheid (2020). De 6 zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet. Geraadpleegd op 07-032020, van: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/levenseinde-en-euthanasie/zorgvuldigheidseisen Van der Steenbergen, E. (2017, 26 oktober). Psychiaters te bang bij euthanasie. Geraadpleegd op 05-03-2020, van: https://www.nrc.nl/nieuws/2017/10/26/psychiaters-te-bang-bij-euthanasie-13691181-a1578871

44

Topartikelen 2020


Vermeulen, M. (2018, 3 februari). Aurelia Brouwers’ laatste wens: het taboe rond euthanasie bij psychisch lijden doorbreken. Geraadpleegd op 06-03-2020, van: https://www.volkskrant.nl/wetenschap/aurelia-brouwers-laatste-wens-het-taboe-rond-euthanasie-bij-psychisch-lijden-doorbreken~b4545fde8/ Van de Wier, M. (2019, 19 december). Drie jaar vechten om te mogen sterven: wachten op euthanasie in de psychiatrie. Geraadpleegd op 06-03-2020, van: https://www.trouw.nl/verdieping/drie-jaar-vechten-om-te-mogen-sterven-wachten-op-euthanasie-in-depsychiatrie~b2de0bbd/ Van de Wier, M. (2019, 19 december). Honderd psychiatrisch patiënten op de wachtlijst voor euthanasie. ‘Dramatisch’. Geraadpleegd op 05-03-2020, van: https://www.trouw.nl/zorg/honderd-psychiatrisch-patienten-op-wachtlijst-voor-euthanasiedramatisch~b92b3ab5/ Van de Wier, M., & Oosterom, R. (2020, 17 februari). Psychiatrisch patiënten die euthanasie willen, zijn opvallend vaak laagopgeleid en vaker vrouw dan man. Geraadpleegd op 12-032020 van: https://www.trouw.nl/binnenland/ggz-patienten-die-euthanasie-willen-zijn-opvallend-vaak-vrouw~bb169f68/

45

Topartikelen 2020


INTERVIEW KIM DE GRAAF MWD Kim de Graaf Winnaar eerste prijs Artikelwedstrijd 2020, opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD)

46

Topartikelen 2020


“Op de havo wist ik lange tijd niet wat ik precies wilde studeren. Uiteindelijk schreef ik me vlak voor de deadline in voor SPH. Dat was een gok, want het enige wat ik zeker wist is dat ik mensen wilde helpen. In het propedeusejaar kwam ik in aanraking met MWD; dat sprak me aan omdat het daarbij meer gaat om één op één hulpverlening in plaats van hulpverlening aan groepen. In het eerste jaar heb ik dan ook getwijfeld: welke opleiding ga ik definitief kiezen, SPH of MWD? Ik koos uiteindelijk voor MWD en heb sindsdien gemerkt dat dat goed bij me paste. Overigens wilde ik ook graag bij de politie, maar daarvoor heb je levenservaring nodig. Tijdens de studie heb ik in elk geval superveel mensenkennis opgedaan en ben ik ook mezelf tegengekomen. Het onderwerp van mijn artikel fascineert me al langer. Ik hoorde een keer: ‘Heb je dit weekend nog gesnoept?’ Dat ging over pillen, alsof het de normaalste zaak van de wereld is! Zelf heb ik nooit drugs gebruikt, behalve alcohol en sigaretten. Ik ging me afvragen: ben ik dan zo raar, dat ik dit niet normaal vind? Wijk ik af van het gemiddelde in mijn leeftijdsgroep? Ik vind het leuk om over zulke dingen na te denken toen ik voor mijn afstudeerartikel een onderwerp zocht, dacht ik: dit ga ik uitzoeken. Doordat het onderwerp uit persoonlijke interesse voortkomt, moest ik nadenken over de doelgroep van professionals op wie ik mijn artikel wilde richten en de handvatten die ik hun wilde bieden. Dat werden jongerenwerkers, hoewel ik geen ervaring heb met deze doelgroep. Tijdens het schrijven heb ik veel navraag gedaan bij mijn begeleider Gercoline, om te zien of het klopt wat ik wilde schrijven en of dingen in de praktijk zo werken als ik beschreef. Ze heeft me telkens heel goed geholpen door me zelf aan het denken te zetten. Ook ben ik haar dankbaar voor haar ondersteuning toen ik in het derde jaar door familieomstandigheden niet meer mee kon in het gewone curriculum. Ze heeft me laten zien dat het niet erg is om van de planning af te wijken en dat er veel mogelijkheden zijn. Die hebben we samen verkend en daar heb ik rust in gevonden. Dat ik goede handvatten heb geformuleerd heb ik ook teruggekregen van een jongerenwerker bij de politie. Van een Jellinek-medewerker die ik per toeval over het onderwerp sprak en die mijn artikel heeft gelezen, kreeg ik als compliment dat ik geen onderscheid maak tussen pillen en alcohol. Dat maakte me zekerder van mijn zaak: drugsgebruik is niet normaal, we moeten het voorkomen in plaats van de schade beperken. Inmiddels werk ik op een woonlocatie voor jongeren met een lichte verstandelijke beperking die toewerken naar zelfstandig wonen. Daarnaast doe ik een opleiding tot kynologisch instructeur, dat is iemand die mensen

47

Topartikelen 2020


begeleid in het leren kennen en opvoeden van hun hond. Honden zijn mijn grote passie, ik hoop in de toekomst honden te gebruiken in de hulpverlening die ik bied. In mijn huidige werk heb ik nog geen gelegenheid gevonden om mijn eigen handvatten over omgaan met drugsgebruik toe te passen. Het onderwerp blijft wel mijn interesse houden, dus wellicht komt het nog eens terug.�

48

Topartikelen 2020


49

Topartikelen 2020


DE JURY OVER HET ARTIKEL VAN KIM Kim gaat in het artikel Normalisering van drugsgebruik in op de normalisering van recreatief drugsgebruik onder de jeugd (op festivals etc.). Zij maakt duidelijk wat de fasen zijn tussen recreatief gebruik en misbruik. Ze legt uit dat experimenteren met drugs kan passen bij volwassenwording, maar dat er ook risico’s aan zitten. Volgens haar kunnen jongerenwerkers een rol spelen in de begeleiding van het drugsgebruik en in de preventie van misbruik. Dit zouden zij nog meer kunnen doen door jongeren met digitale middelen te benaderen en te begeleiden. De jury vindt het artikel interessant en gedurfd en toegankelijk geschreven. Kim bekijkt het onderwerp van verschillende kanten. Zij geeft relevante cijfers en percentages en licht de fases van recreatief gebruik tot misbruik helder toe. Het artikel geeft mooie handvatten voor de praktijk.

50

Topartikelen 2020


BEGELEIDEND DOCENT GERCOLINE VAN BEEK

51 51

Topartikelen Topartikelen 2019 2020


“Als begeleider vind ik het onwijs leuk dat Kim de artikelwedstrijd vanuit MWD heeft gewonnen. Ik had het niet per se verwacht, maar het is zeker terecht: de wedstrijd gaat immers over originaliteit en vernieuwing en die heeft Kim laten zien in haar artikel. In het vakgebied gaat het vaak over problematisch gebruik van drugs en verslaving, maar Kim kijkt naar recreatief gebruik. Een actueel onderwerp waarmee ook vanuit de HU weinig wordt gedaan, terwijl ook ik onder studenten hoor hoe normaal zij drugsgebruik vinden. Ik vind het mooi om te zien hoe Kim dit onderwerp vanuit haar eigen belangstelling heeft opgepakt en zich echt erin heeft verdiept. In de drie jaar dat ik Kim heb begeleid, heb ik haar leren kennen als een enthousiaste, spontane en nieuwsgierige studente. Met haar neiging om voortdurend naar verbetering te zoeken springt ze er voor mij echt uit. Soms kreeg ik ’s avonds nog een appje: ‘Ik ben hier nog niet helemaal tevreden over, hoe zou ik dit beter kunnen formuleren?’ Ik stelde dan vaak een wedervraag: wat wil je precies zeggen? Over feedback bleef ze nadenken en als ze vervolgens met iets kwam, was dat ook echt goed. Het schrijven van het artikel is voor Kim een behoorlijk proces geweest. In het begin heb ik haar zien worstelen met wat ze precies wilde met het onderwerp. Gaandeweg kreeg ze steeds meer plezier in het bezig zijn met het onderwerp en het schrijven en in de laatste fase van het schrijfproces schreef ze het artikel heel knap naar de doelgroep toe. Voor mij is dat proces minstens zo belangrijk als het resultaat.”

52

Topartikelen 2020


NORMALISERING VAN DRUGSGEBRUIK ONDER JONGEREN Rol jongerenwerkers in de begeleiding van jongeren ten aanzien van recreatief drugsgebruik

53

Topartikelen 2019 2020


Het recreatieve gebruik van drugs onder jongeren lijkt de afgelopen jaren steeds normaler te worden. Festivals houden rekening met de trend van drugsgebruikende jongeren en richten hun festival erop in. Het experimenteren met drugs onder jongeren kan enerzijds als normaal worden gezien, want experimenteren hoort bij het proces van volwassenwording. Anderzijds kleven aan het gebruik van drugs risico’s zoals gezondheidsschade en kan recreatief gebruik als experimenteergedrag uiteindelijk uitmonden in een verslaving. Het is belangrijk dat jongeren met het oog op de risico’s van drugsgebruik hierin worden begeleid. Jongerenwerkers kunnen vanuit hun expertise een belangrijke rol innemen in deze begeleiding door het signaleren van problematiek in het leven van een jongere als gevolg van middelengebruik. Normalisering recreatief drugsgebruik onder jongeren De afgelopen jaren is het recreatieve gebruik van drugs onder jongeren in toenemende mate genormaliseerd. Zo blijkt uit ‘Het Grote Uitgaansonderzoek 2016’, dat is uitgevoerd in opdracht van het ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dat onder jongeren en volwassenen in de leeftijd van 15 tot en met 35 jaar die het afgelopen jaar een feestje, festival, club of discotheek hebben bezocht het drugsgebruik hoger ligt dan onder de algemene bevolking en dat het gebruik van ‘uitgaansdrugs’, ook wel partydrugs genoemd, de afgelopen jaren sterk is toegenomen (Kamphuis & Klapwijk, 2019; Monshouwer, Pol, Drost, & Laar, 2016). 46 procent van de respondenten geeft aan het afgelopen jaar ecstasy te hebben gebruikt en 25 procent van de respondenten in het onderzoek gaf aan weleens speed of amfetamine te hebben gebruikt. In het EenVandaag Opiniepanel gaf in 2019 43 procent van de ondervraagde jongeren aan dat het gebruik van drugs zoals ecstasy of MDMA is geaccepteerd in hun vriendengroep en op een feestje of festival heel gewoon is. De aanpak ten aanzien van het Nederlandse drugsbeleid Er zijn dus verschillende onderzoeken die aantonen dat er sprake is van normalisering van het drugsgebruik onder jongeren. Ook het drugsbeleid en de aanpak van drugs in Nederland laten tekenen van normalisering van (recreatief) drugsgebruik zien. Nederland maakt in zijn wetten een onderscheid tussen genotsmiddelen, softdrugs en harddrugs. Het bezit van en de handel in harddrugs is strafbaar en veel soorten softdrugs zijn juridisch gezien verboden. Volgens de Opiumwet is het dealen, exporteren en telen van softdrugs verboden. Daarentegen is het gebruiken van softdrugs in Nederland niet bij de wet verboden. Dat softdrugsgebruik in Nederland

54

Topartikelen 2020


wordt gedoogd kan worden gezien als een teken van normalisering (Cuijpers, 2007; Ensie, 2016; Jellinek 2015). Een ander teken van normalisering van drugsgebruik is de groei van het brede aanbod van zogeheten harm reduction-maatregelen: “Harm reduction zijn interventies die tot doel hebben om gezondheidsschade door bepaald gedrag te beperken, zonder daarbij per se het gedrag zelf te willen verminderen” (Voorham, 2018). Hierbij kan het gaan om maatregelen zoals het kunnen testen van pillen en EHBO’ers met specifieke drugskennis op festivals, maar ook het kunnen omruilen van spuiten. De maatregelen hebben niet tot doel het voorkomen van drugsgebruik, maar het voorkomen van gezondheidsproblemen die het drugsgebruik als gevolg kan hebben (Goossens, 2019; Monshouwer et al., 2016). Nog een teken van normalisering komt voort uit het document dat het Trimbos-instituut heeft samengesteld als leidraad voor gemeenten als het gaat om festivals waar vermoedelijk alcohol en drugs worden gebruikt. In het document wordt aangegeven dat het in de praktijk onmogelijk is om drugsgebruik volledig te voorkomen. Geadviseerd wordt daarom om in te zetten op het reduceren van veiligheids- en gezondheidsschade die kan ontstaan door drugsgebruik. Er volgt een aantal harm reduction-maatregelen, namelijk het creëren van ‘chill-out-ruimten’, het kunnen testen van drugs, beheersing van het klimaat op de locatie van het festival en het kunnen voorzien in drinkwatervoorzieningen zodat festivalbezoekers toegang hebben tot voldoende drinkwater. Deze harm reduction-maatregelen zijn een voorbeeld van hoe het gedoogbeleid in de praktijk vorm kan krijgen en zijn bedoeld om de gezondheidsschade bij het gebruik van drugs te beperken. Het gebruik van drugs op festivals is namelijk zo gebruikelijk geworden dat organisatoren van festivals in samenwerking met bijvoorbeeld de politie en de gemeente een plan van aanpak moeten opstellen. Dat gehele festivals op het gebruik van drugs zijn ingesteld geeft aan in welke mate het gebruik van drugs is genormaliseerd (Greeff, Goossens, Sannen, Kooke, & Hasselt, 2017). Experimenteren in de periode van volwassenwording Experimenteren De normalisering van recreatief drugsgebruik lijkt ervoor te zorgen dat jongeren gemakkelijker drugs uitproberen. Experimenteren op zichzelf is normaal gedrag onder jongeren dat past in de periode van volwassingwording waar de adolescentie voor staat (Peters, 2016). De adolescentieperiode, de periode van de leeftijd van 10 tot 17 jaar, is de periode waarin een kind zich ontwikkelt tot volwassene en door te experimenteren op zoek gaat naar zijn of haar identiteit (Whitehouse, 2014). Jongeren experimenteren met relaties, manieren van omgaan met anderen, de invulling

55

Topartikelen 2020


van hun leven en ook met onder meer drugs. Dit gedrag vervult een belangrijke functie. Door het experimenteren leren jongeren hun grenzen en gedrag te bepalen, welk gedrag ze wel willen vertonen en welk gedrag juist niet. Experimenteren is zodoende ook een manier om zelfstandig te worden. In deze periode van volwassenwording vinden er veranderingen plaats in een deel van de hersenen die de prefrontale cortex wordt genoemd en waar plannings- en controlefuncties zich bevinden. Deze functies zorgen ervoor dat iemand kan plannen, anticiperen en de gevolgen van zijn of haar handelen kan overzien. Ook is de prefrontale cortex het centrum waar mensen over zichzelf nadenken en speelt het een rol bij mentale functies zoals beoordelingsvermogen, impulscontrole en sociaal gedrag (Hersenletsel-uitleg, 2015; Wiekens, 2012). De prefrontale cortex is in de periode van de adolescentie nog niet rijp, waardoor de adolescent risicovol en impulsief gedrag kan vertonen. Het experimenteren van jongeren met (recreatief) drugsgebruik kan dus worden verklaard als een manier van jongeren om zelfstandig te worden en hun gedrag en grenzen te bepalen. Ook kan de onrijpheid van de hersenen verklaren waarom jongeren experimenteren met het gebruik van drugs, omdat zij hierdoor risicovol en impulsief gedrag kunnen vertonen en de gevolgen die het gebruik van drugs kan hebben niet kunnen overzien (Universiteit Leiden, 2012). Sociale omgeving en vriendengroep De sociale omgeving is ook een belangrijke factor in de identiteitsvorming van jongeren (Whitehouse, 2014). Vooral adolescenten zijn erg bezig met het vormgeven van de eigen persoonlijkheid en zijn daarbij op een andere manier bezig met het ontdekken van zichzelf (Erikson, 1977) dan jongere kinderen. Waar kinderen letten op het beeld van hun opvoeders en vriendjes, gaan adolescenten op een nieuwe manier naar mensen kijken (TrajectWelzijn 2016). Door naar anderen te kijken zien ze hoe andere adolescenten leven en op anderen reageren. Op deze manier kunnen ze zien wat normaal en niet normaal gedrag is en bepalen of ze ook op deze manier willen leven of juist niet en zo hun eigen normen en waarden vormen (Schreuder & Messing, 2012). Een vriendengroep kan de adolescent helpen bij deze zoektocht naar zichzelf. Adolescenten zijn dan ook gevoelig voor groepsdruk, omdat ze zich losmaken van hun ouders en afhankelijker worden van onder andere hun vriendengroep (Steinberg & Monahan, 2007, Steinberg et al., 2008). Ze willen niet onderdoen voor anderen en aan hun verwachtingen voldoen, ze zijn bang om te falen (Huijsmans, 2012). Wanneer een vriend in de vriendengroep experimenteert met drugs en een andere vriend lijkt dit normaal te vinden, zal de jongere ‘leren’ dat het experimenteren met drugs ‘normaal’ is. Wanneer een vriend experimenteert met drugs en verwacht dat de jongere dit ook

56

Topartikelen 2020


zal gaan doen, zal de jongere graag willen voldoen aan deze verwachting. De vriend kan ook druk uitoefenen op de jongere. De kans is dan groot dat de jongere ook zal gaan experimenteren met het gebruik van drugs (Cuijpers, 2007; Ridder, 2001). Als veel vrienden in de groep experimenteren met drugs en dit standaard wordt, is de kans bovendien groot dat de jongere deze standaard overneemt doordat deze minder in staat is zijn eigen gedrag (het gebruiken van drugs) te beoordelen vanwege de onrijpheid van de prefrontale cortex. Mentale functies zoals beoordelingsvermogen, impulscontrole, sociaal gedrag, geheugen, taal en het denken over oplossingen spelen een belangrijke rol in een groep. Wanneer de prefrontale cortex binnen een groep wordt onderdrukt, worden deze mentale functies echter belemmerd door groepsleden. Het gedrag van een adolescent wordt als het ware tegengehouden. De adolescent beoordeelt zijn of haar eigen gedrag niet meer en de groepsnormen nemen de individuele normen en waarden over (RuG, z.d.; Wolffers, 2014). Redenen om drugs te gebruiken Het is voor een adolescent dus belangrijk om bij een groep te horen en vrienden te hebben. Deze vrienden wil de adolescent koste wat het kost behouden. Wanneer deze vrienden gaan drinken of drugs gebruiken, kan het lastig zijn om daartegenin te gaan. Alcohol en drugs worden geassocieerd met gezelligheid en kunnen uit verveling en nieuwsgierigheid worden gebruikt (Jellinek, 2016; Puber en Co, 2014). Jongeren worden graag geprikkeld en zijn op zoek naar sensatie. Alcohol en drugs kunnen voor deze prikkel zorgen (Puber en Co, 2014). Vanuit de theorie kan worden verklaard waarom jongeren deze spanning zoeken. ‘Sensation seeking’ is een theorie van Marvin Zuckerman die stelt dat veel vormen van risicovol gedrag voortkomen uit een grote behoefte aan afwisseling en sensatie, nieuwe en uitdagende ervaringen en de daarmee verbonden kick (Feij, 2006; Van Dijk, Huisman, & Nieuwbeerta, 2018). Wanneer een jongere drugs gaat gebruiken, doet hij dit volgens deze theorie niet vanwege de risico’s die eraan zijn verbonden, maar om de ervaring van het gebruiken van drugs zelf. Naast de verveling en het geprikkeld willen worden zijn er nog meer redenen waarom jongeren alcohol of drugs gebruiken, bijvoorbeeld als reactie op het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis. Het gebruik van middelen zorgt ervoor dat de gebeurtenis meer naar de achtergrond verdwijnt, waardoor men even niet meer aan deze ingrijpende gebeurtenis hoeft te denken. Ook gevoelens van minderwaardigheid kunnen ervoor zorgen dat men alcohol wil gebruiken of drugs wil uitproberen. Jongeren die weinig toekomstperspectief hebben en opgroeien in een gezin waarin veel problemen zijn, grijpen gemakkelijker naar drugs of alcohol om de

57

Topartikelen 2020


situatie te kunnen ontvluchten. Daarnaast kan stress een reden zijn om alcohol en drugs te gebruiken als manier om te kunnen ontspannen (Puber en Co, 2014). Stadia van gebruik en risico’s drugsgebruik Experimenteel gebruik Jongeren hebben dus verschillende redenen om drugs te gebruiken en zijn zich vaak niet bewust van de risico’s die het gebruiken van drugs met zich meebrengt en dat het experimenteren met drugs kan leiden tot een verslaving. Er kan namelijk onderscheid worden gemaakt in fasen van gebruik. Eén daarvan is ‘experimenteel gebruik’. In deze fase wordt een middel één keer of enkele keren gebruikt uit nieuwsgierigheid, het ‘willen meedoen’ en voor de gezelligheid. Het middel wordt thuis, op een feestje, op een festival of in uitgaansgelegenheden gebruikt. Bij sommige middelen zijn er bij eenmalig gebruik al risico’s verbonden aan het gebruik, bijvoorbeeld bij het gebruik van ecstasy. Dit is een middel dat vaak wordt gebruikt op feestjes en festivals. Ecstasy verhoogt de lichaamstemperatuur en in combinatie met hitte en lang dansen kan dit ervoor zorgen dat het lichaam oververhit raakt. Oververhitting is zeer gevaarlijk en moeilijk te behandelen. Het kan onder meer voor hoge koorts, toevallen, bloedingen door het hele lichaam, spierafbraak en nierstoornissen zorgen. Om oververhitting te voorkomen is het belangrijk goed te drinken, maar te veel water drinken kan op zijn beurt leiden tot een watervergiftiging (Jellinek, 2019b). Ontspanning Sommige jongeren gaan na de eerste experimenten verder met het gebruiken van drugs en komen in de volgende fase terecht. Het middel wordt dan gebruikt om te ontspannen. Dit is de fase van ‘recreatief gebruik’, wat betekent dat de jongere op matige en gecontroleerde wijze omgaat met het gebruik. Het gebruik heeft weinig effect op bijvoorbeeld werk, studie en relatie. De jongere kan zijn verplichtingen nakomen. Prestatieverhoging In de volgende fase, ‘prestatieverhoging’, wordt een middel gebruikt om meer aan te kunnen bij bijvoorbeeld examens, sport of feesten. In deze fase wordt het middel nog wel voor het plezier gebruikt, maar wordt het gebruik steeds regelmatiger en krijgt het gebruik een functie, namelijk het omgaan met stress. Door het gebruiken van drugs hoopt de gebruiker de stress die hij ervaart te verminderen. In deze fase kan de vraag worden gesteld of het gebruik nog recreatief is of niet. Het gebruik is een gewoonte geworden en er is een gemis als het gebruiken van drugs een

58

Topartikelen 2020


keer wordt overgeslagen. Er wordt ook wel gesproken van gewoontegebruik (Jellinek, 2019a). Afhankelijk en misbruik In de volgende fase, ‘afhankelijk en misbruik’ of ‘problematisch gebruik’, kan er tolerantie ontstaan voor het middel dat de jongere gebruikt. Er treden stemmingswisselingen op, de jongere trekt zich terug van vrienden die niet gebruiken en er ontstaan problemen thuis en op school. Het gebruik van het middel neemt steeds meer een vaste rol in het leven van de jongere in. De jongere krijgt het steeds moeilijker met het nakomen van verplichtingen op school en thuis. Afhankelijkheid met dwangmatig gebruik Als laatste volgt de fase ‘afhankelijkheid met dwangmatig gebruik’. In deze fase gebruikt de jongere veel en ondanks dat de jongere het besef heeft dat de problemen door het gebruik verergeren, gaat de jongere door met het gebruiken. De jongere besteedt veel tijd aan het bemachtigen van middelen (Bruijn, 2019; Cuijpers 2007). Jongeren hebben echter niet altijd zicht op signalen van overmatig gebruik of ze schrijven moeilijkheden niet toe aan hun middelengebruik (Ridder, 2001). Verslaving Er kan worden gesproken van een verslaving wanneer het leven volledig wordt bepaald door drugs. Het lichaam is gewend geraakt aan de stoffen die worden toegediend en wanneer de gebruiker mindert of stopt met het gebruiken, gaat het lichaam protesteren en krijgt de gebruiker ontwenningsverschijnselen. Naast de lichamelijke afhankelijkheid van drugs is de gebruiker ook geestelijk afhankelijk van drugs. De gebruiker heeft het idee niet meer normaal te kunnen functioneren zonder drugs (De Hoop GGZ, z.d.). Belemmeringen voor jongerenwerkers Gezien de grote risico’s die het gebruik van drugs met zich mee kan brengen, is het belangrijk dat jongeren hierin worden begeleid. Jongerenwerkers kunnen een belangrijke rol innemen in deze begeleiding. Veel jongerenwerkers lopen in hun werk echter tegen verschillende dingen aan, bijvoorbeeld als het gaat om de ‘nieuwe’ online wereld. Jongeren zijn immers vaak online te vinden, vooral via hun mobiel. Dit vraagt van jongerenwerkers dat ze meer online moeten gaan werken. Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS) bracht samen met Hogeschool Inholland en Zumo Media vragen en behoeften van jongeren en jongerenwerkers in kaart met betrekking tot deze online wereld (Van Beek, Sheombar, Van

59

Topartikelen 2020


Hinsberg, Koch, & Hermes, 2019). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat jongerenwerkers handelingsverlegenheid ervaren. Volgens het onderzoek zijn er bijvoorbeeld jongerenwerkers die het gevoel hebben niet goed zicht te hebben op wat er online onder jongeren speelt en welke platforms zij moeten gebruiken om daarachter te komen. Het onderzoek liet ook zien dat sociale media al wel in bepaalde mate worden gebruikt om de traditionele taken van het jongerenwerk online voort te zetten, maar dat hier nog veel winst te behalen is. Zo geeft Van Beek, één van de onderzoekers, aan dat geen enkele organisatie die heeft meegewerkt aan het onderzoek een communicatieplan heeft of afspraken over de wijze waarop de organisatie zich online wil profileren. Organisaties lijken dus nog geen visie te hebben op de rol die hun werk online kan hebben (Zorg+welzijn, 2019a). De digitalisering van de samenleving heeft dus ook gevolgen voor het jongerenwerk en stelt de jongerenwerker voor nieuwe vragen. In het offline contact kan de jongerenwerker in een vroeg stadium vaak goed zien wat er gebeurt. De jongerenwerker is bovendien opgeleid om ervoor te zorgen dat er gedragsverandering plaatsvindt – bijvoorbeeld ten aanzien van middelengebruik – bij een jongere, maar online missen zij – juist ten aanzien van dit onderwerp – fysieke signalen. Het is voor jongerenwerkers dan ook lastiger om fysieke signalen ten aanzien van drugsgebruik te herkennen, omdat zij de jongeren niet altijd fysiek spreken. Voor de jongerenwerker is het bovendien lastiger om contact te maken met (nieuwe) jongeren die veelal via digitale kanalen te vinden zijn en niet meer op voetbalveldjes aan het voetballen zijn. Jongerenwerkers kunnen tegenwoordig bijvoorbeeld ook niet meer op een groep jongeren afstappen die aan het blowen zijn en verdiepende gesprekken te hebben over onder meer het experimenteren met en het recreatieve gebruik van drugs. Jongerenwerkers lopen bovendien vaak tegen het feit aan dat jongeren hen niet accepteren op privé-accounts of hen soms zelfs beledigen en bedreigen op socialemedia-accounts. Op dit moment is er bovendien geen preventieve aanpak als het gaat om het gebruik van drugs. De nadruk ligt nu vooral op het voorkomen van gezondheidsschade bij jongeren. Voor jongerenwerkers zijn er bovendien geen wetenschappelijk onderbouwde interventies of specifieke methoden om preventief te werk te gaan met jongeren als het gaat om het gebruik van drugs.

60

Topartikelen 2020


Rol jongerenwerkers in begeleiding ten aanzien van drugsgebruik onder jongeren Jongerenwerkers sluiten in hun werk door al deze ontwikkelingen dus veelal onvoldoende aan op de ontwikkeling van toenemend drugsgebruik en de normalisering van (het recreatieve gebruik van) drugs. Tegelijkertijd laat onderzoek zien dat er al goede voorbeelden zijn van jongerenwerkers die aansluiten op wat drugs gebruikende jongeren nodig hebben. Een onderzoek dat in opdracht van de Stichting Volksbond Rotterdam is gedaan naar kenmerken van GHB-gebruikers, in het bijzonder van hangjongeren en thuisgebruikers (zowel recreatieve als dagelijkse gebruikers), laat zien dat een groot deel van de jongeren geen hulp zoekt voor hun drugsgebruik. Sommige van deze jongeren vertelden wel dat ze met een jongerenwerker over hun drugsgebruik konden praten. Zo zei een jongere: “Met de hulpverlener praten we eigenlijk overal over, dus met hem heb ik het er ook weleens over gehad. En met mijn ouders dan, en mijn vriendin, en vrienden onder elkaar natuurlijk. Ik weet wel dat de hulpverlener zijn best zou doen om me te helpen als dat nodig zou zijn.” (Hammink & Schrijvers, 2012). Een andere jongere heeft wekelijks contact met een jongerenwerker en vertelt: “Ik heb nooit zelf hulp gezocht, maar de hulpverlener van VNN is gekomen omdat ik zo vaak in het ziekenhuis heb gelegen. Hij is normaal en dat is heel fijn.” (Hammink & Schrijvers, 2012). De jongerenwerker bleek een belangrijk persoon te zijn voor de groep hangjongeren. Ze konden met de jongerenwerker praten over persoonlijke zaken zoals hun middelengebruik. Zowel de groep hangjongeren als de groep recreatieve thuisgebruikers zag echter geen noodzaak om hulp te zoeken voor hun GHBgebruik. Van de geïnterviewde recreatieve gebruikers heeft niemand hulp gezocht voor het GHB-gebruik. Evenwel is aan de jongeren gevraagd hoe zij dachten dat mensen met problemen met GHB-gebruik het beste konden worden geholpen. Eén van de belangrijke dingen die door hen werd genoemd is dat een hulpverlener zelf ervaring moet hebben met GHB-gebruik, om goed te kunnen begrijpen wat iemand die GHB gebruikt doormaakt. Jongerenwerkers die betrokken waren bij de groep hangjongeren die hebben meegedaan aan het onderzoek hadden een open relatie met de jongeren en zagen ze regelmatig. De jongerenwerker is daarbij een belangrijke schakel tussen de jongere en mogelijke hulpverlening (Hammink & Schrijvers, 2012). Een jongerenwerker kan dus een belangrijke vervullen rol in het signaleren van problematiek als gevolg van middelengebruik en het begeleiden daarbij. Bij de aanpak zou daarbij veel meer nadruk moeten liggen op de preventie van recreatief gebruik dan enkel op het voorkomen van gezondheidsincidenten als gevolg van problematisch drugsgebruik. Belangrijk is dan

61

Topartikelen 2020


ook dat jongerenwerkers deze nieuwe kijk op drugs meenemen in de aanpak en niet meteen verwijzen naar (verslavings)hulpverlening. Handvatten Om zich meer te richten op de aanpak van recreatief drugsgebruik kunnen jongerenwerkers diverse interventies inzetten. Jongerenwerkers zouden onder meer een workshop moeten kunnen volgen over de veranderingen in de hersenen in de adolescentie, de gevolgen die dit kan hebben voor een jongere en de rol die groepsdruk hierbij speelt. Bovendien moeten jongerenwerkers meegaan met de verschuiving van de straat naar online als vindplaats van jongeren. De organisatie waar een jongerenwerker actief is, bijvoorbeeld een wijkteam, kan een plan opstellen voor het online jongerenwerk waarin staat hoe de organisatie zich wil profileren alsmede afspraken over wat de jongerenwerker wel of niet online kan zetten met aandacht voor de online aanpak van het gebruik van drugs. Organisaties waarin jongerenwerkers werkzaam zijn, kunnen bijvoorbeeld de publicatie van Kennisplatform Integratie & Samenleving in samenwerking met Zumo Media en Hogeschool Inholland lezen en verspreiden onder hun werknemers (Van Beek et al., 2019)1. Deze publicatie geeft tips aan jongerenwerkers en biedt hun de mogelijkheid om kennis over online jongerenwerk toe te passen in de eigen werkomgeving. Jongeren gaven daarnaast aan het beste te kunnen worden geholpen door een hulpverlener die zelf ervaring heeft met GHB, hetzij in de eigen omgeving, van zichzelf of in de hulpverlening. Jongerenwerkers zouden zich dan ook moeten kunnen specialiseren in het onderwerp drugs en binnen het jongerenwerk zouden ervaringsdeskundigen een substantiÍle rol kunnen krijgen. Belangrijk is dat onder alle jongerenwerkers het kennisniveau over drugsgebruik wordt vergroot. Jongerenwerkers kunnen bijvoorbeeld een basistraining bij het Trimbos-instituut volgen2. De training vergroot de kennis over de effecten en risico’s van alcohol en de meest gebruikte drugs. Hiermee kan worden bereikt dat jongeren die risicovol gedrag vertonen eerder worden opgespoord en hierop worden aangesproken en dat doorverwijzing naar de hulpverlening sneller kan plaatsvinden (Biesma, Boendermaker, & Bieleman, 2012). Naast basiskennis over drugsgebruik is het belangrijk dat de jongerenwerkers jongeren leren benaderen over het onderwerp drugsgebruik. Het is belangrijk dat jongerenwerkers niet alleen leren over problematisch gebruik, maar juist ook over het nieuwe begrip recreatief gebruik. Het is van belang dat jongerenwerkers de gedachtegang achter recreatief gebruik kennen en deze nieuwe groep gebruikers niet van dezelfde aan1 2 62

https://www.kis.nl/sites/default/files/online-jongerenwerk-hoe-doe-je-dat-goed.pdf https://www.trimbos.nl/aanbod/academie/training/alcohol-en-drugs-basiscursus Topartikelen 2020


pak voorzien als problematische gebruikers. Het is belangrijk dat jongerenwerkers leren hoe zij deze nieuwe groep kunnen benaderen. Omdat jongeren die recreatief gebruiken geen noodzaak zien om hulp te zoeken, is het van belang dat de jongerenwerker leert deze jongeren te monitoren. Er kan daarnaast gebruik worden gemaakt van psycho-educatie door uitleg te geven over de risico’s die aan het gebruik van drugs kleven, ook aan recreatief gebruik. Ook kan de jongerenwerker de fasen van drugsgebruik laten zien en jongeren zo bewust maken dat ook recreatief gebruik al gevaarlijk kan zijn en kan leiden tot verslaving. De aanpak van drugsgebruik onder jongeren richt zich nu vooral op het voorkomen van gezondheidsincidenten, denk aan de harm-reduction maatregelen. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil een nieuw preventiebeleid (Zorg+welzijn, 2019b). De nieuwe aanpak moet zich richten op het voorkomen van drugsgebruik. Het Trimbos-instituut is bezig met een onderzoeks- en ontwikkelingstraject dat het niet-gebruik van drugs moet stimuleren en het moment van het eerste gebruik uitstellen of zelfs voorkomen (Trimbos-instituut, 2019). Doel van dit onderzoeks- en ontwikkelingstraject is om interventies gericht hierop te ontwikkelen. Jongerenwerkers kunnen deze in de toekomst inzetten. Conclusie Uit verschillende onderzoeken blijkt er een normalisering onder jongeren plaats te vinden op het gebied van recreatief gebruik van drugs. De aanpak van het drugsbeleid in Nederland laat tekenen zien van normalisering van (recreatief) drugsgebruik. De normalisering van recreatief drugsgebruik lijkt ervoor te zorgen dat jongeren gemakkelijker drugs uitproberen. Experimenteren is op zichzelf normaal gedrag onder jongeren dat past in de periode van volwassenwording. De sociale omgeving is voor de jongere een belangrijke factor in identiteitsvorming. Jongeren zijn erg bezig met het vormgeven van de eigen persoonlijkheid. De vriendengroep van de jongere speelt een belangrijke rol als het gaat om het experimenteren met drugs. Jongeren maken zich rond hun tiende levensjaar los van hun ouders en worden op deze manier afhankelijk van hun vriendengroep. Hierdoor zijn jongeren gevoelig voor groepsdruk. De hersenen van jongeren zijn nog niet optimaal ontwikkeld. Hierdoor is een jongere zich vaak nog niet bewust van de risico’s die het gebruiken van drugs met zich meebrengt. Jongerenwerkers kunnen een belangrijke rol spelen in het begeleiden van jongeren hierin, maar sluiten er in hun werk onvoldoende op aan, als gevolg van onder meer handelingsverlegenheid en gebrek aan kennis over de nieuwe ontwikkelingen in het drugsgebruik onder jongeren. Zo is er ook geen online aanpak voor het recreatieve gebruik van drugs. Organisaties waar jongerenwerkers werkzaam zijn kunnen medewerkers

63

Topartikelen 2020


meer ondersteunen in het eigen maken van online jeugdwerk met aandacht voor de aanpak van recreatief gebruik. Belangrijk is dat onder alle jongerenwerkers het kennisniveau over recreatief drugsgebruik wordt vergroot. Recreatief gebruik vergt immers een andere aanpak dan problematisch gebruik. Waar het drugsbeleid in Nederland momenteel vooral gericht is op het voorkomen van gezondheidsschade, is een aanpak gericht op preventie van recreatief gebruik van groot belang. Op deze wijze kunnen jongerenwerkers bijdragen aan het veilig en gezond opgroeien van jeugdigen.

64

Topartikelen 2020


Bibliografie Biesma, S., Boendermaker, M., & Bieleman, B. (2012). Plan van aanpak. Groningen- Rotterdam: Intraval. Cuijpers, P. (2007). Drugsgebruik en drugsproblemen bij jongeren. In J. Dewispelaere, R. Vechtvan den Bergh & A.D.M.C.B. van Zeben-van der As (red.). Handboek Kinderen en adolescenten: Problemen en risicosituaties (pp. 911-921). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. De Bruijn, T. (2019). Alcohol- en drugsgebruik onze zorg? Vakblad sociaal werk, 3, 23-26. De Greeff, J., Goossens, F., Sannen, A., Kooke, H., & Van Hasselt, N. (2017). Alcohol en drugs bij evenementen. Opgehaald van Trimbos: https://www.trimbos.nl/docs/b8d6d3a6- 0883-48fba7fc-52572d91cdf0.pdf De Hoop GGZ (z.d.). Drugs. Opgehaald van https://www.dehoop.org/verslavingen/drugs/ De Ridder, H. (2001). Jongeren, ouders en drugs. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Dokterdokter (2016). Hoe het brein van pubers werkt. Opgehaald van www.dokterdokter.nl: https://www.dokterdokter.nl/gezond-leven/puber/hoe-het- brein-van- pubers-werkt/ Eerkens, M. (2007). Het puberbrein ontraadseld. J/M Pubers. Ensie. (2016). Softdrugs. Opgehaald van Ensie: https://www.ensie.nl/redactie- ensie/softdrugs Erikson, H. (1977). Het kind en de samenleving. Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum. Feij, J. (2006). De psychologie van de kick. JustitiÍle Verkenningen, 32, 63-81. Goossens, F. (2019). Is er sprake van normalisering van drugsgebruik? Opgehaald van Trimbos: https://www.trimbos.nl/actueel/blogs/blog/is-er-sprake-van- normalisering-van-drugsgebruik Hammink, A., & Schrijvers, C. (2012). Preventie van GHB-gebruik in Nederland. Rotterdam: IVO Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving. Hersenletsel-uitleg (2015). Letsel in de frontaalkwab/voorhoofdskwab. Opgehaald van https://www.hersenletsel-uitleg.nl/gevolgen/gevolgen-per-hersendeel/frontaal- kwab Huijsmans, E. (2012). Sociale druk bij jongeren: de balans tussen kunnen, willen en moeten. Opgehaald van www.inmotie.net: http://inmotie.net/archives/433 Jellinek (2015). Wat betekent het gedoogbeleid hasj en wiet? Opgehaald van Jellinek: https://www.jellinek.nl/vraag-antwoord/wat-betekent-het-gedoogbeleigedogen-bij- hasj-enwiet/ Jellinek (2016). Waarom worden drugs gebruikt? Opgehaald van https://www.jellinek.nl/vraagantwoord/waarom-worden-drugs-gebruikt/ Jellinek (2019a). Wat zijn de risico’s van XTC/MDMA? Opgehaald van https://www.jellinek.nl/informatie-over-alcohol-drugs/xtc-mdma/xtc basisinfo/risicos/ Jellinek (2019b). Wat zijn de verschillende stadia of fasen van gebruik? Opgehaald van https://www.jellinek.nl/vraag-antwoord/wat-zijn-de-verschillende-stadia-of-fasen- vangebruik/ Kamphuis, L., & Klapwijk, P. (2019). EenVandaag Opiniepeiling. Opgehaald van EenVandaag: https://eenvandaag.avrotros.nl/panels/opiniepanel/alle- uitslagen/item/af-en-toe-een-xtc-pilletje-de-helft-van-de-jonge-mensen-vindt-het- prima/ Schreuder, L., & Messing, C. (2012). Werken met groepen. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

65

Topartikelen 2020


Monshouwer, K., Van der Pol, P., Drost, Y., & Van Laar, M. (2016). Het grote uitgaansonderzoek 2016. Utrecht: Trimbos-instituut. Peters., M. (2016). Adolescentie en puberteit. Opgehaald van www.anababa.nl: http://www.anababa.nl/ontwikkeling/puber/adolescentie Puber en Co. (2014). Groepsdruk. Opgehaald van Puber en Co: https://www.puberenco.nl/Nieuwsgierige-tieners/groepsdruk/ RuG (z.d). Hersenen & Gedrag. Opgehaald van www.nxdomain.nl: http://www.nxdomain.nl/ ~anja/brains/hersenen.html Steinberg, L. A, & Monahan, K. C. (2007). Age differences in resistance to peer influence. Developmental Psychology, 43(6), 1531-1543. Steinberg, L. A., Albert, D., Banich, M., Cauffman, E., Graham, S., & Woolard, J. (2008). Age differences in sensation seeking and impulsivity as indexed by behavior and self- report: Evidence for a dual systems model. Developmental Psychology, 44, 1764- 1778. TrajectWelzijn (2016). Ontwikkeling en begeleiding van jongeren. Opgehaald van www.content.cs.trajectwelzijn.nl http://content.cs.trajectwelzijn.nl/BVO/samenleven- leerdoel2-persoonlijkheid.html Trimbos-instituut (2019). Zoektocht naar vernieuwende aanpak voorkomen drugsgebruik. Opgehaald van https://www.trimbos.nl/actueel/nieuws/bericht/zoektocht-naar-vernieuwendeaanpak-voorkomen-drugsgebruik Universiteit Leiden (2012). Onderzoek Eveline Crone geeft nieuwe inzichten in brein adolescenten. Opgehaald van www.nieuws.leidenuniv.nl: http://nieuws.leidenuniv.nl/nieuws-2012/ eveline-crone-maakt-korte-metten-met-idee-van- onrijp-puberbrein.html Van Beek, G., Sheombar, A., Van Hinsberg, A., Koch, K., & Hermes, J. (2019). Online jongerenwerk hoe doe je dat goed. Utrecht: Kennisplatform Integratie & Samenleving. Van Dijk, J., Huisman, W., & Nieuwbeerta, P. (2018). Actuele Criminologie. Den Haag: SDU. Voorham, L. (2018). Werkt harm reduction niet averechts? Opgehaald van Trimbos: https://www.trimbos.nl/actueel/blogs/blog/werkt-harm-reductie-niet-averechts Whitehouse, W. P. (2014). Pubervulkanen. Amsterdam: Nieuwezijds. Opgehaald van www.nieuwezijds.nl: https://www.nieuwezijds.nl/thema/opvoeding/Puberteitenadolescentie.html Wiekens, C. (2012). Beinvloeden en veranderen van gedrag. Amsterdam: Pearson Benelux. Wolffers, I. (2014). Groepsgedrag blokkeert zelfstandig denken. Opgehaald van www.joop.nl http://www.joop.nl/opinies/groepsgedrag-blokkeert-zelfstandig-denken Zorg+welzijn (2019a).

Online jongerenwerk hoe doe je dat? Opgehaald van

Zorg+welzijn: https://www.zorgwelzijn.nl/online-jongerenwerk-hoe-doe-je-dat/ Zorg+welzijn (2019b). Waarom gebruiken jongeren geen drugs? Opgehaald van Zorg+welzijn: https://www.zorgwelzijn.nl/waarom-gebruiken-jongeren-geen-drugs

66

Topartikelen 2020


Colofon Instituut voor Social Work Hogeschool Utrecht Lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening December 2020 Tekst: Sjoerd van der Linden Fotografie: Kees Rutten Vormgeving: Troost communicatie, Utrecht Zie ook: www.socialeinnovatie.hu.nl www.hu.nl/voltijd-opleidingen/social-work

67

Topartikelen 2020


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.