beilen-2009-4

Page 1

Jaargang 21 - nummer 4 november 2009

T ij d s c h

r

i

f

t

H istorische Vereniging Gemeente B e i l e n

Kerkorgels in Beilen Roel Reijntjes (1923-2003), een monoloog Drentse kalender Huisslachtingen in Hijken


Mien hoffien

Verlaoten hoes

(Roel Reijntjes, 1923-2003)

(Roel Reijntjes, 1923-2003)

Hoffien met de mossen-mure, waor het bield van Venus stiet; vol van tover in de ure as de gietling zingen giet.

Verweide nusten in de strubbenwal, daornaost de sloot, met gaogel, rusken, de roege toen weur onlaand – en dat âl bekwettert deur een vlocht rebuulse musken -

Dambeern en de tamme brummel, kribbels die hen boven streeft, under ’t wilde plaant-gewummel edderblad, dat buugt en beeft.

aal kuierend nemp het mos mien stappen op, vèrend umdeel, umhoge, achter ’n kaander, mien zwaorte tredt het spagnum - en de zoegesop zucht rythmisch, d’ éne voet, dan d’ aander -

’t Vlietig Liesien: rooie oogies, vouwgien veur het kroepend wark; foksia’s met belle-boogies, ’t blonde börkien recht en stark -

’t klein hoessien inzakt, ’n vleerbos op de daok, de muren boekt - raomen as lege gaoten, de deure karmt, ’t is al maol schel en rok en zingt het lest’ couplettien van ’t verlaoten.

’t Hoffien: een fluwelen liestien, gef an hoes en harte schoel; ’n passe-partout, een paradiesien, thoeskomst veur “bereisde Roel”.

Uit: Roel Reijntjes, Zeefdruk, Zuidwolde, 1987, p. 23.

uit: Veur later. Zestig gedichten van Roel Reijntjes oetzöcht deur Hans Heyting, Assen 1983, p. 42.

‘Mossenmure’ (foto: W. Brinkman)

Vanuit zijn keuken keek Roel Reijntjes naar zien hoffien, waar zijn beeld, gemaakt door Bert Kiewiet stond (foto T.L. Kroes).

De woning van Roel Reijntjes, Kruisstraat 4 (foto: T.L. Kroes).

Foto’s omslag voorzijde: De kapstok met jas en hoed van Roel Reijntjes. Daarnaast het portret van Roel Reijntjes, geschilderd door Ger Six (foto’s T.L. Kroes). Op de kleine foto’s details van het pand van Roel Reijntjes (foto’s W. Brinkman). De kaart van omstreeks 1900 laat het centrum van Beilen zien.

Foto’s omslag achterzijde Op de foto rechtsboven het graf van Roel Reijntjes op de begraafplaats aan de Torenlaan. Linksonder: de voordeur van de woning van Roel Reijntjes (foto’s T.L. Kroes).

Bekijk ook: www.historischevereniginggemeentebeilen.nl II

- prijs € 4,50

Bekijk ook: www.historischevereniginggemeentebeilen.nl

- prijs € 4,50 III


Oproep Wie kent deze groep? Wie kent personen op deze foto?

Deze foto’s van het seinhuisje bij de spoorwegovergang van De Paltz naar Lieving ontvingen wij uit de foto-collectie van Jan Gaasbeek. Eén persoon is bekend: voor de deur staat Willem Brunsting, zoon van Harm Brunsting uit Wijster. Wie kan meer vertellen over deze groep of over personen op deze foto? Gaarne contact opnemen met H.J. Vos, 0593523028 of hjvoshijken@hetnet.nl.

Inhoud Mien Hoffien - Roel Reijntjes Kerkorgels in Beilen - Geert Jan Pottjewijd Roel Reijntjes (1923-2003) - een monoloog Willie Brinkman Drentse kalender - Rika Naber Huisslachtingen in Hijken - Geert Seubring Aanvulling: Lambert Oosting, Hooghalen Beate Plenter Van de voorzitter - Albert Lanting Verlaoten Hoes - Roel Reijntjes

Roel Reijntjes II 02 10 18 25 30 31 III

Jubileumbijeenkomst Lees meer over de jubileumbijeenkomst op zaterdag 12 december 2009 in het Wilhelmina Zalencentrum op de pagina’s 31 en 32.

Dit nummer begint met een gedicht van Roel Reijntjes over een plaats die hem zeer dierbaar was: ‘Mien hoffien’. Het blad eindigt met ‘Verlaoten hoes’. Roel Reijntjes is op 19 april 2003 overleden; de historische vereniging verkocht dit najaar het pand vanwege de slechte bouwkundige staat. Op het moment dat u dit leest is het pand inmiddels gesloopt. Genoeg redenen om in dit nummer veel aandacht te schenken aan Roel Reijntjes. Willie Brinkman registreerde in 1997 een monoloog van Roel Reijntjes. In dit tijdschrift publiceert zij belangrijke gedeelten uit Roels monoloog. Verder beschrijft Geert Jan Pottjewijd in dit nummer zeer gedetailleerd de kerkorgels in het dorp Beilen en vertelt Geert Seubring veel over huisslachtingen in Hijken. Van Beate Plenter ontvingen wij nog een bijdrage over Lambert Oosting.

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

1


door Geert Jan Pottjewijd

K

erkorgels in Beilen

Ten opzichte van de orgelgeschiedenis van andere provincies is de Drentse orgelhistorie helaas maar mager te noemen. Rond 1800 had Drenthe slechts zeven kerken waarin een orgel aanwezig was: Anloo, Coevorden, Dwingeloo, Eelde, Meppel, Roden en Zuidlaren. De orgelbouw kwam in Drenthe dus laat op gang. Alleen in Anloo, Meppel en Roden zijn de orgels van v贸贸r 1800 nu nog aanwezig. In de meeste van deze plaatsen woonde een adellijke familie die vaak een belangrijke rol speelde bij de aanschaf van een orgel. Wat dit betreft waren Meppel en Coevorden eigenlijk de enige kleine steden in Drenthe waar de burgerij zelf een rol speelde in het plaatsen van een orgel.

Drenthe heeft geen orgelmakers gekend die zich hier langdurig vestigden. In de buurprovincies Groningen en Friesland waren enkele orgelmakers verscheidene generaties aanwezig. Nu zijn er in de provincie Groningen drie orgelmakers en in Friesland 茅茅n. Wel waren er enkele orgelmakers die zich tijdelijk in Drenthe hebben gevestigd. Onderstaand overzicht geeft hier een beeld van. Orgelbouwers in het verleden - A. van Gruisen te Meppel van 1778-1780 - Nicolaas Anthonie Gerhardus Lohmann te Assen rond 1850 - Eppo Rynko Ottes te Roden (1960-1968) - Johann Christoff Scheurer te Coevorden van 1801-1823 Hedendaagse orgelbouwers in Drenthe - Tjeerd Bosklopper te Zuidlaren: Zie http://www.tjeerdbosklopper.nl - Rini Wimmenhove te Hoogeveen: Zie http://www.huisorgelbouw.nl - A.J. Opten te Annen

Stephanuskerk

2

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Het orgel in de Stephanuskerk

De orgelmakers die op dit moment in Drenthe gevestigd zijn, zijn eenmansbedrijven, die vaak ook nog andere werkzaamheden naast het orgelmaken uitvoeren. Tweedehands orgels Verder wordt Drenthe gekenmerkt door het grote aantal tweedehands orgels. Men had vaak niet genoeg geld om een nieuw instrument te laten bouwen en men schafte daarom noodgedwongen een tweedehands orgel aan. Bekende voorbeelden daarvan zijn de orgels in de hervormde kerk van Westerbork en in de hervormde kerk van Bovensmilde. Beide staan nu op de monumentenlijst! De orgelgeschiedenis in Beilen zou model kunnen staan voor de Drentse orgelgeschiedenis. Omstreeks 1800 was er nog geen orgel in de hervormde kerk aanwezig. Van de tegenwoordige instrumenten is alleen het orgel in de gereformeerde kerk voor deze kerk gebouwd. Alle andere orgels zijn van elders aangekocht. Beilen, voormalige hervormde kerk (Stephanuskerk) Het orgel van de hervormde kerk werd in 1840 aangeschaft. Het werd op 16 juni 1840 te koop aangeboden door middel van een advertentie in de Provinciale Groninger Courant en werd op basis van deze advertentie door de Hervormde Gemeente te Beilen gekocht. Deze informatie is ook te vinden in het tijdschrift Boekzaal der geleerde wereld: ‘Het orgel in de fraaie Ned. Herv. Kerk (zij brandde in het jaar 1607 op 1608 tot op de muren af) is ingewijd den 22 November 1840. De kosten ruim f.2000,-- werden grootendeels gevonden bij vrijwillige inteekening in de gemeente en het tekort door een tweede collecte. Dit orgel heeft ongeveer elf jaar dienst gedaan in de aan de R.K. Gemeente afgestane Academie of Broederkerk te Groningen (1830). Het werd door de heer B. Kerckhoff van Groningen in October 1840 uit deze kerk afgebroken en alhier geplaatst. De predicatie werd gehouden door ds. L.L.van Loenen met eene leerrede over Ps.150.’ Voor de Broederkerk te Groningen bouwde Petrus van Oeckelen in 1840 een nieuw orgel.

Van het in 1840 gekochte orgel stamt nu nog zeer vermoedelijk het centrale gedeelte van het huidige orgel (drie torens met tussenvelden). Dat instrument werd waarschijnlijk gebouwd door de orgelmaker Johannes Wilhelmus Timpe. Dit is nu nog te zien, omdat op twee plekken in de orgelkas een aantal onderdelen van de vroegere zijwanden nog zichtbaar zijn. Ze steken vanaf het dak van de orgelkas naar beneden. Dat het aangekochte orgel zeer waarschijnlijk van Timpe stamt wordt ook ondersteund door het volgende: J.W. Timpe had op 6 april 1825 een geldsom van f 800,-- geleend. Als onderpand fungeerde ‘een Kerkorgel thans staande in de Broederkerk te Groningen, hebbende negen registers, twee afsluitingen, eene koppeling, te zamen twaalf trekkers’. Het betreffende instrument had J.W. Timpe omstreeks

De pijpen van het orgel in de Stephanuskerk

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

3


De speeltafel van het orgel in de Stephanuskerk

niet en zodoende hebben we nog een goed bewaard instrument uit de 19de eeuw tot onze beschikking. Het orgel heeft de volgende registers (Dispositie):

1829 in de Broederkerk geplaatst, die kort daarvoor was afgestaan aan de Rooms-katholieken.

Dispositie: Manuaal Prestant Prestant Bourdon Viola da Gamba Holpijp Octaaf Nachthoorn Quint Octaaf Mixtuur

8' 16' discant Vanaf e 16' 8' 8' 4' 4' 2 2/3' 2' III-IV-V Samenstelling: b/d C: 2, 1 1/3, 1 f: 4, 2 2/3, 2, 1 1/3 f’: 8, 5 1/3, 4 2 2/3, 2 8' b/d Metalen stevels en koppen

Wijziging door Van Oeckelen In 1862 werd door Van Oeckelen het instrument sterk gewijzigd. Het is tot nu toe onduidelijk waarom dit gebeurde. Al het pijpwerk, de windlade en de mechanieken zijn van Van Oeckelen. Hij breidde de orgelkas uit met twee pijpvelden aan de beide zijden, waardoor het front zeer breed van opzet werd. Het middelste deel van het orgel (vijf pijpvelden) stamt waarschijnlijk nog af van Timpe. Binnen in de orgelkas is goed te zien dat het orgel later is verbreed. Tussen de twee windladen zit een afstand van 137 centimeter, wat zeer ongebruikelijk is. De kas van het orgel is veel groter dan nodig is om alle pijpen te herbergen. Vanuit de kerk gezien denkt een bezoekende organist te maken te hebben met een orgel met een vrij pedaal en twee manualen, maar het orgel heeft slechts één manuaal en een aangehangen pedaal. Het is onbekend, waarom de orgelkas werd vergroot.

Het orgel bezit een zogenaamde trede voor Forte en Piano, waardoor in één keer de sterke registers kunnen worden uit- of ingeschakeld. Dit geldt voor de quint, octaaf 4', octaaf 2', mixtuur en trompet. De trede moet daarbij constant worden ingedrukt en kan niet worden vastgezet. Van het orgel is een CD-opname (VLC1091) gemaakt door VLSA-records uit Beilen. Op deze CD zijn verscheidene Drentse orgels te horen. Op het Beiler orgel speelt Henk Gijzen ‘Jesu meine Freude’ van Johann Christian Rinck en ‘Nachspiel fürs volle Werk’ van Michael Gotthardt Fischer.

Restauratie In 1937 werd een aantal reparaties door Neuhauser uit Assen uitgevoerd. Er zijn geen details bekend. In 1967 werd een restauratie van het orgel uitgevoerd door de orgelmaker Flentrop uit Zaandam. Lambert Erné uit Utrecht was de orgeladviseur namens de Hervormde kerk. De restauratie bestond alleen uit technisch herstel. Dit was voor die tijd zeer ongebruikelijk! Meestal werden orgels uit de 19de eeuw aangepast aan de ‘mode’ van die tijd, waarin de orgels uit de barok als maatgevend werden beschouwd. Gelukkig gebeurde dat in Beilen

Beilen, voormalige Gereformeerde kerk (Pauluskerk) De orgelgeschiedenis van de Gereformeerde kerk is verdeeld over twee kerkgebouwen. Tot 1959 kerkte men in het gebouw aan de Hekstraat, dat nu wordt gebruikt als Rooms-Katholieke kerk. Vanaf 1959 is de nieuwe kerk aan de Witte Valkenstraat in gebruik. In 1908 werd in de kerk aan de Hekstraat een galerij aangebracht om meer zitplaatsen beschikbaar te hebben en waar tevens ruimte zou zijn om een orgel te plaatsen.

4

Trompet Pedaal C - d’

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Pauluskerk

In het jaar daarna werd voor f 1.670,-- door A.S.J. Dekker een gebruikt mechanisch orgel geplaatst. Dit werd op 12 februari 1909 in gebruik genomen. In een aantal bewaard gebleven cahiers van de fa. Dekker is over deze plaatsing het volgende te lezen: ‘Beilen, Gereformeerde kerk: Af te leveren in december 1909 een gedeeltelijk nieuw orgel; oude blaasbalg en 1/3 der pijpen gebruikt. Oud pijpwerk: Bourdon 16 vt C-B hout fis0-b0 metaal, Holpijp 8 vt Fis-B metaal, Fluit vt 36 pijpen oud, Cornet 4 sterk discant geheel oud, Octaaf 2 vt C-f3 oud. Provisie voor A. de Braal (Huizen)’. Het is niet bekend waar dit instrument vroeger gestaan heeft.

Orgel, 1909 Dispositie: Bourdon 16' Prestant Holpijp Gamba Prestant Fluit Octaaf Cornet Ventiel

8' 8' 8' 4' 4' 2' IV disc.

Oud, C-B van hout, fis-b metaal Oud Fis-B metaal

Oud, 36 pijpen oud Oud Geheel oud

In de in 1959 nieuw gebouwde kerk werd een orgel geplaatst door Leeflang uit Apeldoorn. Het werd op 9 december 1959 in gebruik genomen. Piet Post sloot de ingebruikname af met een concert. Dit orgel is zeer kenmerkend voor de tijd van ontstaan. De orgels uit die tijd waren gebaseerd op de Noordduitse orgels uit de 18de eeuw, als reactie op de zeer romantische orgels uit het begin van de 20ste eeuw. In 2004 kreeg het instrument een grote onderhoudsbeurt door de orgelmaker Reil. De klank werd iets minder scherp gemaakt en de dispositie onderging enkele wijzigingen. De Veldfluit 2’ en Oc-

Het front van het orgel in de Pauluskerk

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

5


De pijpen van het orgel in de Pauluskerk

Orgel, 1959 Dispositie: Manuaal Prestant Roerfluit Octaaf Fluit Veldfluit Mixtuur Trompet horizontaal

8' 8' 4' 4' 2' IV 8'

De speeltafel van het orgel in de Pauluskerk

Rugpositief Holpijp Quintadeen Prestant Fluit Octaaf Cimbel Scherp Dulciaan Tremulant

8' 8' 4' 4' 2' II IV 8'

Pedaal Holquintadeen Prestant Ruispijp Fagot Schalmei

16' 8' II 16' 4'

taaf 2’ zijn verwisseld. De Cimbel van het rugwerk werd gewijzigd in een Sesquialter II. De Schalmei van het Pedaal is vervangen door een Trompet 8’ en de Holquintadeen van het Pedaal werd gewijzigd in een Subbas 16’ (zie tabel p. 6). Beilen, Gereformeerde kerk Vrijgemaakt De gemeente van de Gereformeerde kerk Vrijgemaakt kerkt in het gebouw aan de Acacialaan. In 1994 werd daar door de orgelmaker Sicco Steendam een gebruikt huisorgel geplaatst dat in de 80er jaren van de 20ste eeuw is gemaakt door een medewerker van Steffani pijporgelmakers.

6

Gereformeerde kerk Vrijgemaakt

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Het orgel in de Gereformeerde kerk Vrijgemaakt

Dispositie: Manuaal Bourdon Roerfluit Fluit Octaaf

Pedaal 8' C - d1 4' 2' disc. 2'

In 2003 werd dit orgel vervangen door een ander gebruikt instrument, dat groter was. Het kerkgebouw is inmiddels vergroot en het huisorgel is te klein geworden. Het werd daarom verkocht aan de Protestantenbond te Aalten, waar het nu met een geheel ander uiterlijk staat opgesteld. Het daarop aangekochte orgel is aan het eind van de 50-er jaren door Johann Reil gebouwd voor een fotograaf in Kampen. Het is daarna 18 jaar in bezit geweest van de Nederlands Gereformeerde Kerk te Ermelo. Ook heeft het instrument jarenlang opgeslagen gestaan bij muziekwinkel Dijkema in Heerde. Het huidige orgel had bij plaatsing de volgende registers: Manuaal Prestant Prestant Holpijp Fluit Nasard Octaaf Siflet Pedaal Quitadeen Fagot

08' b/d 04' b/d 08' b/d 04' b/d 03' b/d 02' b/d 01' b/d

geherintoneerd (opnieuw op klank gebracht). Deze veranderingen zijn de klank ten goede gekomen. Beilen, Nederlandse Protestantenbond Van de orgelgeschiedenis van de kerk van de Protestantenbond, nu de Open Vrijzinnige Geloofsgemeenschap NPB met het kerkgebouw aan De Paltz, is relatief weinig bekend. De archieven van de kerk en orgelmaker Spiering en Mense Ruiter zouden hiervoor onderzocht moeten worden. In 1925 werd voor f. 450,-- een pijporgel aangekocht, waarschijnlijk vanuit Zorgvlied/Wateren. Het orgel werd door L.F. van der Bij voor f. 100,-geplaatst. Een onbekend oud orgel (misschien een harmonium) werd verloot door middel van 250 loten van 1 gulden per stuk. Ds. H. de Groot uit Emmen won het orgel en schonk het de hervorm-

16' 08’

b/d: Dit betekent Bas en Discant. De registers kunnen apart worden getrokken voor de linker- en rechterhand, waardoor het net lijkt of het instrument twee klavieren heeft. In 2004 werd door orgelmaker Sicco Steendam een groot gedeelte van het discant-pijpwerk van Fluit 4', Prestant 4' Octaaf 2', Octaaf 1', en Quint 1 1/3 vervangen door nieuw pijpwerk. Al het pijpwerk werd

Het orgel in het kerkgebouw van de Ned. Protestantenbond

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

7


De speeltafel van het orgel in het kerkgebouw van de Ned. Protestantenbond

den in Wijster om bij hun godsdienstoefeningen te gebruiken. Dispositie van het aangekochte instrument: Dispositie: Manuaal Prestant Holpijp Octaaf Fluit

8' b?/d 8' b/d 4' b/d 4' b/d

Het front van het orgel in het kerkgebouw van de Ned. Protestantenbond

In 1948 werd er opnieuw een orgel aangeschaft. De fa. Spiering uit Dordrecht voerde de opdracht uit. Het nieuwe (gebruikte) instrument kostte f. 6.600,--; het oude orgel werd voor f. 400,-- ingeruild; dit instrument stamde vermoedelijk uit de 19de eeuw. In 1975 werd het Spieringorgel door Mense Ruiter voor f. 18.000,-- gerestaureerd. Dispositie: Manuaal Prestant Fluit Salicionaal Octaaf Fluit Quint Octaaf Terts-mixtuur Tremulant

Pedaal 8' C - d1 8' 8' 4' 4' 2 2/3' 2' II-III

Beilen, Rooms-katholieke kerk In 1957 werd het kerkgebouw aan de Hekstraat inclusief het orgel gekocht van de Gereformeerde kerk. Deze laatste bouwde een nieuwe kerk aan de Witte Valkenstraat. Voor de orgelgeschiedenis van v贸贸r 1957 zie de orgelgeschiedenis van de Gereformeerde kerk. Het overgenomen orgel voldeed blijkbaar niet, want aan het einde van de zestiger

8

Rooms-Katholieke kerk

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


De speeltafel van het orgel in het kerkgebouw van de RoomsKatholieke kerk

Het orgel in het kerkgebouw van de Rooms-Katholieke kerk

Dispositie van het orgel van de Rooms-Katholieke kerk: Manuaal Pedaal Bourdon 8' b/d Subbas Tolkaan 8' vanaf c Gedekt Prestant 4' b/d Roerfluit 4' b/d Quint 2 2/3' van f’ Flageolet 2' b/d jaren van de vorige eeuw leverde Vermeulen een gebruikt orgel met elektrische tractuur. Dit orgel werd oorspronkelijk gebouwd voor de Rooms-Katholiek kerk in Espel (NOP). Het zou verkocht zijn, omdat er teveel onderhoud aan was. Dit was niet verwonderlijk, omdat het in Espel direct onder een grote glazen wand stond in dezelfde open opstelling. Direct zonlicht is slecht, ook vanwege de warmte. Als een gedeelte in de zon staat en een deel niet geeft dit problemen met de stemming en de mechaniek. Uit de archieven van de Orgelmaker Vermeulen blijkt dat het een orgel is uit een serie, want voor Nagele en Tollebeek (beide in de NOP) werden soortgelijke orgels gebouwd. Vanaf midden 2005 werden er plannen gemaakt om het orgel te laten reviseren. Het instrument vertoonde namelijk steeds meer gebreken. In 2007 werd de restauratie uitgevoerd door Pels en Van Leeuwen. Adviseur namens de KKOR (Katholieke Klokken en Orgel Raad) bij de restauratie was Frits

16' 08'

Haaze uit Lemmer. Het orgel werd op 20 mei 2007 officieel in gebruik genomen met een mis door de Bisschop van Groningen mgr. dr. W.J. van Eijk. De dispositie van het instrument werd niet gewijzigd (zie overzicht hierboven). Samenvattend De orgelgeschiedenis van Beilen lijkt dus aardig model te staan voor de Drentse orgelgeschiedenis. Alle instrumenten op één na zijn tweedehands en zijn gemaakt door orgelmakers buiten de provincie Drenthe.

Foto's: G.J. Pottjewijd: p. 7-rechtsboven. T.L. Kroes: overige foto’s.

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

9


door Willie brinkman

R R

oel eijntjes (1923-2003) - een monoloog Na het overlijden van Roel Reijntjes op 19 april 2003 schreef Willie Brinkman voor het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden een ‘In Memoriam over Roel Reijntjes (6 februari 1923 - 19 april 2003)’.1 Hiervoor maakte zij gebruik van een monoloog, die zij in oktober 1997 bij Roel Reijntjes in zijn huis aan de Kruisstraat optekende. De belangrijkste gedeelten van deze monoloog zijn in deze bijdrage verwerkt. De redenen van publicatie in dit nummer liggen in de verkoop en de afbraak van de woning van Roel Reijntjes en het feit dat de vereniging haar twintigjarig jubileum opluistert met de verschijning van twee wandelroutes die aan de Beiler dichter zijn opgedragen.

Familie ‘Een voorvader van mij kwam in 1700 uit Monnikendam als rentmeester op de Havezate Ter Heyl in Roden werken. Hij was bevriend met baronesse Van Dedem en de heer De Viel die aan de Vaart in Assen woonden. Deze Reijntjes was -voor zover ik weet- de eerste Reijntjes in Drenthe. Mijn grootvader vestigde zich in Assen, terwijl mijn vader, Jan Reijntjes, zich via Zevenhuizen in Beilen vestigde.’ Jan Reijntjes solliciteerde in 1912 als achttienjarige jongeman naar de functie van bedrijfsleider van de Elektrische Centrale te Beilen.

10

Jantina Helling en Jan Reijntjes

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


‘Hij ontmoette daar mijn moeder, Jantina Helling, die van Westerbork naar Beilen fietste. Toen haar hoed afwaaide, heeft mijn vader deze opgepakt. Ze had een hoed met ‘brummels’ er op bij Jantie Dondorff in de Brinkstraat gekocht. Een paard op Bollenvledder - weilanden gelegen tussen Beilen en Westerbork - heeft de brummels van de hoed afgebeten. Daar heb ik nog een ballade over geschreven. Mijn vader zei altijd, dat het toen helemaal niet waaide. Ik antwoordde daarop: “Was er wind dan wel geen wind, de liefde overwint.” Zie was een klein en hiel mooi wicht, het zwarte haor, zo rank en licht; en hie was stoer, een grote vent. Zie har hum now al weken kend! Wat wasse bleu! Hie wuifde maor en kwaamp nie wieder - bleef maor daor. ‘O liefde, ach, wat bin ie zuut’, zo dacht zie, 'kom oes in de muut’.2 Mien ouders moesten onmiddellijk in het huwelijk treden, want mijn broer kwam er aan. Mijn vader was nog maar 22 en mijn moeder 23 jaar. Ze hebben even in de Brinkstraat bij Holwerda, die er een winkel had, ingewoond; daarna woonden zij in bij Rieks Koene Mulder, die in het pand woonde waar nu de Shoe Box is gevestigd. Vervolgens hebben ze het huis aan de Kruisstraat gekocht. Het huis was van een neef van mijn moeder, een Marrissen uit Odoornerveen. Ze wilden als ze oud waren met Geesje Helling, een nicht van mijn moeder, van het vreselijke Odoornerveen - de velden, de toendra weer terug naar Beilen, maar jammer genoeg overleden ze eerder. Het huis is daarna voor een jaar verhuurd geweest aan Snoeijer, die naar Canada is vertrokken. Ook de ouders van Arnold van Gelder, Saul en Henderine, hebben er nog gewoond. Daarna is het in onze handen gekomen en sedertdien altijd gebleven. Ik ben dus niet geboren aan de Kruisstraat, maar daar waar nu de Shoe Box aan de Brinkstraat is gevestigd.’

ren toen eigenlijk geen banen, maar doordat wij vrijzinnig waren kreeg ik toch een baan. Het was in Beilen eigenlijk zo: het gemeentehuis was in handen van de hervormden. Er werd wel eens een ander benoemd, zoals Jo van Gelder, die jood was, maar het gemeentehuis werd eigenlijk beheerst door personeel, zoals onder andere Van der Velde, die de Hervormde kerk waren toegedaan. Het postkantoor was gereformeerd. Daar zwaaide de familie Nijmeijer de scepter en bij de belasting was men vrijzinnig. Ik kreeg dus een vaste betrekking bij de belasting en de niet-gereformeerde Corry Spruytenburg van de molen kwam op het postkantoor. Maar als Nijmeijer van het postkantoor een gereformeerde kon krijgen, deed hij dat, zei men. Er werd gestreden om posities. De Nederlandse Protestantenbond

Opleiding ‘Ik ben naar de MULO in Beilen en de HBS in Assen geweest. Op de HBS ben ik maar een jaar geweest, want ik kon in 1939, toen vrijwel iedereen werkloos was, een vaste Rijksbetrekking krijgen. Er wa

In het derde pand rechts woonde de familie Reijntjes in bij Rieks Koene Mulder. jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

11


Roel Reijntjes (foto: A. Brunsting, Haakswold)

was machtig, want dat was meer VVD-achtig en alle kleine kleermakertjes en zo waren hervormd, de kommervolle mensen. Als je wat geld hebt, word je ook wat vrijzinniger. Ik heb mijn opleiding gehad bij de belasting. Ik ben begonnen in Beilen tot 1946, daarna moest ik naar Hoogeveen, toen naar Assen en daarna naar Zwolle en Roden, waar ik overwegend kassier ben geweest. Je moest in die jaren in die plaatsen wonen, maar ik ging altijd terug naar Beilen, wat niet mocht. In de oorlog was ik om aan tewerkstelling in Duitsland te ontkomen ondergedoken bij oom Smallenbroek in Rotterdam. “As ie een overal antrekt, zee mien va, kuj nog wal zeen, dat ie gien eerdappels verbouwt”. Ik leek dan ok nog op een jeude, zoals wij dat zeden. Vroeger waren de leraren beslist beter. Daar heb ik

Duits Frans en Engels leerd en het handelsdiploma haald, daar had ik aanleg voor.’ Ik kon namelijk moeilijke dingen doen, ik was een apart type hoor! “Waarom loopt u zo heen en weer?” zei de inspecteur, waarop ik antwoordde: “Ik ben aan het achterstand inlopen.” Ik was iemand. Een minister zei eens: “Ah, daar zie ik onze geliefde mijnheer Reijntjes,” waarop ik in een volle zaal zei: “En ik zie onze geliefde minister.” Dat was natuurlijk wel een beetje agressief. Je had vreemde figuren toen, de mensen die een universitaire opleiding hadden, heersten over de anderen. Ik heb als een soort nar dat altijd doorbroken. Zo was er op het kantoor in Assen een meneer Overdiep, die wanneer hij een aspirine had ingenomen languit onder het bureau ging liggen, dat kon allemaal, maar het volk moest koest wezen. Ik ben nooit verlegen, (ik doe tegen de koningin net als tegen andere mensen) of dat ik ineens van angst geen stem meer heb. Ik weet zoveel, waarom ‘het’ komt. Ik ben vrij open, meestal vindt u dit opene niet bij andere mensen, men is in Drenthe verschrikkelijk voorzichtig en terughoudend.’ Nalatenschap ‘Het zou zo mooi zijn dat er een beeld komt van brons van ongeveer twee meter van een Drentse vrouw in kledendracht en hetende ‘vrouw Jantina’ - de moeder van Roel Reijntjes - als eer aan alle Drentse vrouwluu, waar ik ok mien moeder bij insluit. Daar zou ik nou wel geld voor over hebben. Ik doe wat ik beloof. Ik kon het schilderij van de kerkingang van Dozy voor f 900,-- in 1960 kopen, maar ik moest sparen. Wat jullie als historische vereniging op den duur kunt doen is van allerlei dingen van mij ansichten maken, ook van mien beeld en die dan verkopen. Als ik begraven wordt, wil ik de ring met familiewapen omhouden. Wij hadden een deftige familie, mijn vaders oom was namelijk dijkgraaf. Het familiewapen hangt in de kamer en die mogen jullie ook houden hoor.’

12

Familiewapen Reijntjes

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Beeld van Roel Reijntjes, gemaakt door Bert Kiewiet, in het hofje achter de woning aan de Kruisstraat

Beeld Roel Reijntjes ‘Bert Kiewiet heeft een beeld van mij gemaakt, de 30-jarige dichter, vanaf een foto. Het is een complete statuur van 1 meter hoog in brons, maar dan wordt het gezicht soms minder duidelijk. Een kop alleen is gemakkelijker. Bovendien ben ik moeilijk te vangen. Maar ach, het is het idee van de jonge dichter die Drenthe bezingt. Ik heb het beeld in 1996 van Kiewiet gekocht.’ Prijzen ‘Ik heb in 1977 de culturele prijs van Drenthe gekregen en van het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité heb ik in 1987 een prijs gekregen. Ik kreeg toen f 2.000,-- en dat is aan mij uitgereikt in Scheveningen, tijdens een congres door het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité, waar David Luteijn toen voorzitter van was. Ik had een song gemaakt, een gedicht, ‘Apollo’ dat een jonge Drentse boer op zijn tractor, net Apollo, de zonnegod aan komt rijden. Een verheffing van de landbouw. Niet langer de strontkar, maar de tractor het machtsmiddel, nou ook van de jonge boer. Aan mij voorbij rijdt als een schip, de tractor van de jonge boer. Het is geloof ik het laatste gedicht uit de bundel Zeefdruk. Ik kan’t zo weer opzeggen, vergeef mij!’ An mij veurbij gledt as een schip de tractor van de jonge boer blond besnorde bovenlip - 2

probeerde alles. Ik voelde dat ik ook kunstzinnig was op dat gebied. Ik ging het gewoon proberen. Mijn schilderwerk was zo goed, omdat ik niet huisje, boompje, beestje schilderde. Ik heb emotie, ook in mijn schilderijen. Ik heb verscheidene verkocht naar Canada en naar Zwitserland. De kopers hingen dan de oude meesters weg, want als die van mij werden gestolen was het niet zo smartelijk. Ik heb van 1970 tot 1983 geschilderd. Ik heb enkele topschilderijen gemaakt. In de muziekschool te Hoogeveen hangt er een, en verder bij Henk Platje en bij Bart Veenstra. Ik heb geëxposeerd in Oosterhesselen, maar men vond mijn prenten mooier. In Thailand heb in nog wat les gekregen en daar heb ik die van de appels gemaakt. De meeste schilderijen heb ik verkocht. Ik werd wel ontzettend moe van het schilderen en kwam altijd onder de verf.

Schrijven? ‘Voor het Maandblad Drenthe had men weinig schrijvers. Ik had charme, van dat zingende, ik wilde de boel bezingen. Ik zag dan een bepaalde regel, en dan componeerde ik daaraan en dacht ineens zoiets als, toen mijn liefste weg ging was ’t regen enz. enz. Ik componeerde aan een gedicht. De inspiratie kwam zomaar opeens. Als ik ’s nachts iets bedacht, schreef ik het wel onmiddellijk op, anders was ik het ’s morgens weer vergeten.’ Schilderen ‘Ik kwam tot schilderen onder invloed van Dozy. Ik

Mieten, geschilderd door Roel Reijntjes

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

13


Roel Reijntjes spreekt de Drentse schrievers toe (uit: Drenthe, februari 1974).

daarvoor opdracht en het was meteen goed. Bij Oeze Volk zeggen ze nog, alles is goed wat je deed. Het had meteen niveau. De prachtigste dingen, zoals ‘Tussen Spier en Wiester’ - het is niet zo literair -, maar het sloeg in, het sprak aan. Ik kon het.’ Het regende zo zacht, maor ach wat zung de liester. Ik kuierde de weg, de straot van Spier naar Wiester. Een jonge ree, neisgierig, met amandelogen sprung dartel daansend vot met arabeskenbogen.3

Toch heb ik er veel vreugde aan beleefd, maar ik vond dat ik niet goed genoeg was. De ezel staat nu in de schuur en er zit op het ogenblik allemaol röttenkottels op. Roos Nagtegaal zei tegen mij: “Ik hoop dat u beter dicht dan schildert.” Een andere vrouw was erg opgetogen en zei: “Ik geniet zo van uw tentoonstelling, u hebt zulke mooie lijsten.” Inspiratie ‘Ik werd voor Beilen en Drenthe door L.A. Roessingh en door Radio Drenthe geïnspireerd. Door Radio Drenthe maakten voor het eerst Drentse jongeren kennis met de antieken op de universiteit in Groningen. Ze wilden toen ook goede verzen hebben bij Radio Drenthe. Niet van dat olle Hendik veur het raam zit en van Lummegie die der an komp enz. Ze wilden werkelijk goede verzen. Ik kreeg

Schrijven ‘Mijn belangstelling voor het schrijven werd gewekt door drie dingen namelijk door Radio Drenthe, die begon met een uur zendtijd per week, door mijn rijksontvanger van de belasting in Beilen, waar ik als ‘deftig jongie’ werkte en door het boekie ‘Het Diggelhoes’ van L.A. Roessingh. Toen ik dat las, ik was toen 16 of 17 jaar, vond ik het niet alleen mooi, maar voelde ik mij daaraan meteen verwant. Gedichten en verhalen ‘Over mien gedichten en verhaolen zeggen sommige mensen: “O, wat prachtig is het en zo veul hè! De zit parels onder, zeggen ze gewoon.” Mooi hè! Ik haal de dingen zo weer naar boven, ik spreek zo maar een uur of twee uur. Dat is iets heel wonderlijks, zeg de dokter ok. Het is een unieke begaafdheid. Wat ik eerder allemaal schreef, schud ik zo weer uit de mouw, gelukkig maar. De mensen vinden het nauwelijks normaal dat ik het allemaal weet.’ Moeder ‘Toen mijn moeder ziek was en in de Westeres werd verpleegd, was ik daar elke dag. Haar kamer was prachtig gemeubileerd. As de zuster het eten liet vallen zee ze, laat maar, ik moet toch dun worden. Naast mijn moeder woonde mevrouw Rozeboom uit Westerbork, 92 jaar oud, er kwam bijna niemand meer bij haar. Ze ging soms gewoon uit haar kamer en kwam dan bij mijn moeder, met een natte

Roel Reijntjes bij de onthulling van het bord ‘Tussen Spier en Wiester’ (uit: Dagblad van het Noorden, 23 februari 2002; foto: Gerrit Boer).

14

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


De uitgang van de voormalige Nederlandse hervormde kerk in Westerbork. Schilderij van R. Dozy (1880-1947).

broek en kroop bij mijn moeder in bed. “Ach,” zei mijn moeder, “laat haar maar even zitten. Ik ben nou toch al nat en ze hef er al zoveul moeite veur daon om hier te komen.” Kiek dat vind ik nou groots. Mijn moeder was groots. Ze hielden zo van mijn moeder o, buitengewoon. Ze kreeg na haar 80ste allerlei kwalen. Maor ze had wel, dat hebt Drentse vrouluu, als ze wat wilde moest het onmiddellijk gebeuren, dat kon niet wachten. Nou een pakkie stiefsel: ik heb ’t in de kop en ik wil ’t uit de kop hebben. Ze was verwend door mij, want ik deed dat dan. Ze werd door haar zuster, juffrouw Helling, gemaltraiteerd, want ze mocht niks in haar eigen huus. Ik heb toen ok zo goed leren koken. Met verschonen moesten de kousen an met centen in de jarretels. Dan droeg ze een hemd en van die grote gebreide onderjurken, die zo vervilten en dan breide ze er ieder jaor weer een stukkie an. Ik zee dan vaak tegen heur: ie bint net de dikke boom, ik kan aan de jaarringen zien hoe old aj bint. Als ze naor bed ging deed ze een doek om het hoofd, ze kleedde zich volkomen an. Ze was daor vast van overtuigd, ze zee, ie kunt me nog meer vertellen, ik doe het zo. Ze was een keer bij de dames Krijte te Nijmegen. Ze zei: “Ik heb vannacht geen oog dicht daon, want er gingen geen brommers langs.” Zo was ze, ze was geestig. Maar ik was natuurlijk wel oververmoeid van het verzorgen. De wijkzuster zei: “Ik zal u een folder geven hoe u het moet doen.” Zo’n wijkzuster doet niks meer, ze wast je het gat niet meer. Ik kreeg daor drokte met, omdat ik zei: “Vroeger verzorgen ze bij Gruune-Kruus wel olde mannigies, want dan kriegt ze het olde kabinet als ze dood gungen, maar tegenwoordig krieg je een folder.” Ze zeden: “Heb u dat altijd allemaal gedaan,” waarop ik antwoordde: “Ja,” want ik hield van haar. Liefde geeft grote mogelijkheden en kracht. Ze zee: “Mörgen volk,” as ze zo daor lag en toen ze een gehoorapparaat kreeg: “Ik heb weer een liester heuren zingen. Ik ben dan wel doof,” zee ze, “maar ik heur dan ook zo’n hoop gezeur niet.” Toen mien vader overleed zijn we de volgende dag naar Ameland gegaan, omdat we ons niet aan het verdriet wilden overgeven.’ Contacten ‘Ik was natuurlijk een meneertje en kon meteen al de visite doen om de mensen bezig te houden en

zo. Wij hadden veel anloop, want wij waren attractief. Goed eten, goed inkomen en wat we zeiden was altijd de moeite waard. Ja dat is gek gezegd, maar dat durf ik te zeggen, hier werd nooit over onnozele buren, of die heeft dit of dat gedaan gesproken. De Linthorst Homans en de Zegering Hadders die kwamen allemaal bij ons, via de Hellings, - die in Rütenbrock woonden en in Roswinkel - daar gingen wij wel naar toe. Dat waren grote boeren en de vrouwen waren mooi en dan heb je ook goede anloop.’ Dozy ‘Dozy beminde in mijn familie het gezonde verstand, niet aangetast door society-onzin. Dozy kwam in contact met onze familie door Roelof Helling en Jantje Popping. Ze trouwden in Wijster en kwamen daarna in Westerbork terecht en woonden eerst met mijn moeder (Johanna Henderika Helling) in het huis in de Zandhoek. Mijn moeder moest daar op zesjarige leeftijd weg omdat ze een erftante in Beilen had zonder kinderen. Dat was Wemmigje Popping uit Wijster, getrouwd met Jacob Sikkenga. Ze is dus van haar zesde tot haar dertiende in Beilen opgegroeid, maar ging daarna weer naar Westerbork. Daar kwamen op zondag, met de koets uit Elp, Roessingh en Dozy . Gezamenlijk gingen ze naar de hervormde kerk. Met hen zijn de Hellings zeer bevriend geraakt. Er werd in café Helling in Westerbork heerlijk gekookt. Het was daar voor die lui een niveau van het beste, wat het platteland had te bieden. Er werd ook in het café geschilderd, ook op de muren . Ik heb in mijn badkamer nog een schilderij van

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

15


Het schilderij van het Oranjekanaal van A. van der Boom (18861961), gezaagd uit een deurpaneel, hangend in de badkamer van Roel Reijntjes.

het Oranjekanaal van Van der Boom hangen, dat in het café op een deur was geschilderd. Juffrouw Helling heeft een schilderij van Dozy van de kerkuitgang in heel groot formaat. De tekening - de voorstudie - van de kerkuitgang heb ik in 1964 voor f 300,-- gekocht. Het schilderij sprak mij onmiddellijk aan, het is mijn liefste schilderstuk. Het schilderij De kraamvisite van Dozy beeldt de geboorte van mijn broer op 25 oktober 1917 uit. Ik beminde de Dozys en de Roessinghs onmiddellijk. De relatie is altijd goed gebleven. Ik logeerde

Schilderij ‘Kraamvisite’ van R. Dozy (1880-1947), geschilderd in 1917 bij de geboorte van Johannes Marten, de oudere broer van Roel Reijntjes. er ook regelmatig en ben ook in Antwerpen bij hen geweest. Wij zijn er wel honderden malen op visite geweest en altijd kwamen ze hier. Ze hielden erg van Jo, mijn moeder. ’ Schrieverij ‘Van alle plaotsen heb ik een versie maakt en daor bent de lui zo wies op he! Er bent lui die zegt dit is het mooiste. Omroep Drenthe, (het hangt van die mensen af) die wilt ok wel ies an de beurt komen en die gunt mij dat niet, die gaot nooit dood en ik ben ok al zo aold en het verstand is nog zo goed, as ik nou een stumper was, dan gung het wel. Zij schrieft dus verhalen en ze schrieft ok graag gedichten waor aj niks uit wies kunt worden. Cees van Dijk schat dat ook zo in. Ik heb ’t ok het boek van Roet, die mensen priest mij zo, ok in de Drentse schrieverij, daor kom ik zo goed af, werkelijk waor. Je snapt wel dat ik in mannengezelschap rondliep, niet bij vrouwen, want ik ben tamelijk mannelijk. Maar as er dan zo’n hittepetit tussen zit nou dan weet je het wel! Er is namelijk altied een gedeelte dat alleen maar met

De schrieverstaofel van Roel Reijntjes

16

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Vanuit zijn keuken keek Roel Reijntjes naar zien hoffien, waar zijn beeld, gemaakt door Bert Kiewiet stond (foto Ted Kroes). ’t Hoffien: een fluwelen liestien, gef an hoes en harte schoel; ’n passe-partout, een paradiesien, thoeskomst veur ‘bereisde Roel’.4

die of die wil. En dan huppel ‘ik’ daar langs. Het is natuurlijk net als met Frans Haks, dat is een akelig mannegie, ok met wat hij over de koningin schreef. Maar hij maakt wel ‘dat museum in Groningen’ waar iedereen naar toe wil. De braven hebt vaak zo weinig te zeggen.’ Verlaoten hoes Op 19 april 2003 overleed Roel Reijntjes ‘in zien hoes’. In oktober 2009 verkocht de Historische Vereniging Gemeente Beilen het pand van Roel Reijntjes. Enkele weken later werd het pand, dat in een slechte bouwkundige staat was, afgebroken. ’t klein hoessien inzakt, ’n vleerbos op de daok, de muren boekt - raomen as lege gaoten, de deure karmt, ’t is al maol schel en rok en zingt het lest’ couplettien van ’t verlaoten. 5

De situatie omstreeks 1900. De tweede woning rechts werd door Jan Reijntjes omstreeks 1930 aangekocht. De situatie, anno 2009 (foto W. Brinkman).

Noten 1 W. Brinkman, ‘Roel Reijntjes’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2002-2003, Leiden, 2004, pp. 147-153. 2 Gedicht: De hoed met brummels. Uit: Roel Reijntjes, Het zingen holt an, Vieftien Drentse balladen. Hummelen, Assen. 3 Gedicht: Apollo in Drenthe. Uit: Roel Reijntjes, Zeefdruk, Zuidwolde, 1987, p. 39. 4 Gedicht: Mien hoffien, uit: Veur later. Zestig gedichten van Roel Reijntjes oetzöcht deur Hans Heyting, Assen 1983, p. 42. 5 Gedicht: Verlaoten hoes. Uit: Roel Reijntjes, Zeefdruk, Zuidwolde, 1987, p. 23.

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

17


door Rika Naber

D

rentse kalender

Vroeger hield men er, volgens de geschriften van Harm Tiesing, een eigen kalender op na. Deze had weinig van doen met de kalender van tegenwoordig. Men hanteerde in die tijd heel andere begrippen, zoals de spinstertijd in januari en februari, de meitijd in maart en april, de hooitijd in juli, de bouw- en inhaaltijd in augustus, de appelen pruimentijd (als deze rijp waren), de zaaitijd in september, de slachttijd in november en de wintertijd in december. In de zomer wist men soms niet of het juni of juli was. Rika Naber uit Aalden schreef het volgende artikel over de Drentse kalender.1 De spinstertijd of spienstertied op z’n Drents, was oorspronkelijk de tijd dat jonge meisjes samenkwamen om de wol van de schapen te spinnen op hun spinnewielen. Dit vele werk, dat ongeveer

twee maanden duurde, werd met veel vertellingen en gezang, op een leuke manier verricht en op deze samenkomsten lieten zich ook de jongens zien. Hierdoor ontstonden weer vriendschappen die

Spinmalen of spinnerijen zijn vooral uit de 19de eeuw bekend, maar zijn vermoedelijk ouder. De dorpsmeisjes sponnen in de maanden januari tot en met maart het vlas tot garen, waarbij het de dorpsjongens was toegestaan de meisjes het hof te maken. Het prentje laat de zogenaamde ‘buut’ of ‘slage’ zien. De jongen die een meisje heeft veroverd, wordt door middel van een slag met een houten plak op de handpalm gecontroleerd of hij het meisje wel echt wil. Doorstaat hij de beproeving, dan mag hij het meisje naar huis brengen. Zo niet, dan mag een andere jongen zijn plaats innemen.

18

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Maria Lichtmis of kortweg Lichtmis is een christelijk feest dat op 2 februari wordt gevierd. Het is de herdenking van de “Opdracht van de Heer in de Tempel” en het zuiveringsoffer dat Maria veertig dagen na de geboorte van Jezus volgens de Joodse wet (zoals beschreven in Leviticus, hoofdstuk 12) moest brengen; vandaar de Latijnse naam Purificatio Mariae. Het is de laatste feestdag waarvan de datum verbonden is aan die van Kerstmis, hij valt namelijk 40 dagen daarna.

dikwijls leidden tot verkering en huwelijk. Naast de ‘Heiligendagen’ waren er ook vele folkloristische gebeurtenissen, waaraan bijzondere betekenis werd gehecht. Zij hadden te maken met het werk van de boer of werden verbonden met bepaalde gezegden. Een goed iemenjaar Omdat Drenthe vroeger voornamelijk bestond uit boerenbedrijven, en men hier dus altijd erg afhankelijk was van het weer, hadden bepaalde dagen een duidelijke betekenis die met het weer in verband stonden. Men geloofde daar sterk aan. Dit gold bijvoorbeeld voor 2 februari. Dan was het Maria Lichtmis (in Drenthe Lichtmis). Deze dag trok in het volksleven veel aandacht in verband met de bijenhouderij. Als het deze dag niet vroor en de lucht bedekt was, kon de imker rekenen op een goed jaar. ‘Lichtmis helder en klaar, dat geeft een goed iemenjaar’. ‘Lichtmis donker, maakt de boer tot jonker’. Lichtmis had dus twee betekenissen. Ook geloofde men vroeger dat de eerste vrijdag na Lichtmis een beeld zou geven van het weer in het voorjaar. De tweede vrijdag stond voor het weer in de zomer en de derde voor het weer in de herfst. Maar dit bijgeloof is nu wel verdwenen. Ook zei men dat er op Lichtmisdag ’s morgens nog winterrogge gezaaid kon worden en in de namiddag al zomerrogge en dat beide een goed gewas konden opleveren. Men was veel bezig met het weer en praatte er ook veel over. Al omme Sint Pieter de balle te slaan Op 21 februari werd Sint Pieter, in het Drents Sunt Pieter, gevierd. Tot omstreeks 1818 was Gees tot in

de wijde omgeving bekend door het ‘met Sunte Peter den bal uitslaan’. Het was een feest voor jonggehuwde paren en voor vrijers en vrijsters. Op de morgen van Sint Pieter trok de jeugd gezamenlijk in optocht naar de woningen van hen die sinds Sint Pieter vorig jaar in het huwelijk waren getreden. Hier aangekomen zong men: ‘Daar komen wij jongens en meisjes aan, Al omme Sint Pieter de balle te slaan. Hadt gij in onze gilde gebleven, Dan hadt gij Sint-Pieters bal niet hoeven te geven. Maar nu gij zijt uit onze gilde gegaan, Nu moet gij Sint-Pieters bal uitslaan.’ Het jonge paar strooide dan met centen, waar driftig om werd gegrabbeld. Daarna ging men allemaal naar een open plek, het liefst bij een waterplas en daar moest de jonggehuwde man enige kaatse- of racketballen uitslaan (uitwippen). Hiervoor was een plankje op een lat of paal gelegd. De bal werd op het uiteinde van het plankje geplaatst en met een stok moest de man dan op het andere uiteinde van het plankje slaan, waardoor de bal werd ‘uitgeslagen’ of ‘gewipt’. Het leukste aan dit spel was om de ballen zoveel mogelijk in het water proberen te slaan, want de jeugd moest zien deze ballen te bemachtigen en dat ze hier nat bij werden verhoogde de feestvreugde. Wanneer de jonggehuwde man alle ballen had ‘uitgeslagen’, bood hij de stok, waarmee was geslagen aan een ongehuwd paartje aan. Werd deze aangenomen, dan kon men er zeker van zijn dat er binnen het jaar weer een huwelijk zou plaatshebben en kwamen de felicitaties. Maar weigerde een ongehuwde jonge man

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

19


het plankje te aanvaarden, hoewel hij verkering had, dan werd hij ‘doestdobbe’ genoemd of ‘Harm Doest’. Sommige mannen bleven deze bijnaam altijd houden en zo wist men later nog dat hij ooit eens een plankje had geweigerd. Zo kregen alle stelletjes die dag een beurt en was men meteen op de hoogte van de ernst van een ieders verkering. De betekenis van dit volksgebruik is, dat een jongeman nu getrouwd is en dus afscheid heeft genomen van het vrijgezellenleven. Nu is Sint Pieter een folkloristisch gebruik voor schoolkinderen en wordt dit nog jaarlijks in Gees en Oosterhesselen in ere gehouden. Het balslaan is er niet meer bij. De jeugd gaat nog gezamenlijk zingen bij de deur van het huis van de stellen, die dat jaar zijn getrouwd en hierna strooien zij met geld of snoep. Nustkoek en Pinksterbroed De tweede woensdag in maart was de biddag voor het gewas. Deze dag werd in de zandstreken erg op prijs gesteld. Palmpasen is op de zondag voor Goede Vrijdag. Dan lopen de kinderen met het ‘palmhaantien’. Zes weken na Pasen met z’n vaste tradities, werd Pinksteren gevierd. De tweede pinksterdag kende vroeger verschillende volksgebruiken, vooral wat betreft de koedrijvers. Schoolgaande jongens en meisjes van 10 tot 14 jaar oud, brachten ’s morgens voor dag en dauw de koeien naar de weilanden en ’s avonds begeleidden de jongelui ze weer naar de stal. De koedrijver die zich op tweede pinksterdag had verslapen of gewoon de laatste was die morgen werd de ‘nustkoek’ of ‘nustekook’ genoemd. Deze werd met brandnetels belaagd en men zong:

20

‘Nustkoek zat zo diep in de veren, kan zijn eigen roem niet eren; nustkoek hier - nustkoek daar, nustkoek op een ander jaar’. Het was een eer om ‘pinksterbroed’ te wezen. Een jongen stelde zich hiervoor beschikbaar of werd gekozen vanwege zijn trouwe plichtsvervulling als koedrijver. Hij kreeg een hoed op, die was gevlochten van russen en met bloemen versierd. Om zijn middel droeg hij een bloemenkrans en aan zijn broek hingen bloemen. Hij liep door het dorp vooraan in de optocht van de koedrijvers. Hij was de held van de dag. In de periode 1870-1900 bestond het pinkstergebruik van de koedrijvers hieruit, dat één van de koeien in het land door de koedrijver met een bloemenkrans om de hals werd versierd. Kwam de koe zo thuis, dan was de eigenaar verplicht aan de koedrijver een fooi te geven. Na 1900 werden de koeien ’s avonds niet meer op stal gehaald en met de koedrijvers verdween ook dit pinkstergebruik. Meiedag De meitijd nam zijn aanvang als de dagen lengden en het weer mooier en minder koud werd. De meitijd was van grote betekenis. Had de winterrogge, het hoofdproduct van de oude Drentse landbouw,

Jan Hoegen met ‘de palmhaan’. Naast hem zijn zus Geesje en Gritinus Nijboer. Dienstmeiden en boerendochters op een boerenerf in Drenthe (Collectie B.J. Mensingh, Exloo)

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Sint-Margriet of Pisgriet, 20 juli, de naamdag van Margaretha van Antiochië. Deze dag wordt beschouwd als de eerste dag van de hondsdagen en is vanouds belangrijk voor boeren en buitenlui. Naar verluidt is het weer op pisgriet bepalend voor het weer op de daarop volgende weken.

veel door de winter geleden, dan kon een goede meitijd nog veel herstellen. Een goede meitijd was erg belangrijk, omdat men anders de dieren ook moest gaan bijvoeren en dat kostte geld. Op 1 mei was het Meiedag. De laatste dag van april en de eerste dag van mei gaven vroeger veel drukte door alle veranderingen en de ‘vertrekkerij’: het wisselen van woning en van woonplaats. Met meiedag verhuisden namelijk veel meiers (pachters), maar ook dagloners en ambachtslieden. Deze verhuizingen brachten, ook al vanwege de verleende burenhulp veel vertier, vooral voor de jeugd. Toch moesten veel arbeiders met ingang van mei weer ander werk hebben gevonden, als ze de boer op oudejaarsavond aan de deur hadden gehad met de mededeling: “IJ moet d’r veur mei oetwezen.” Deze werkopzegging werd vaak op oudejaarsavond medegedeeld en die was dan ook voor sommige arbeiders best een spannende aangelegenheid. Komt hij nog of niet? Zo niet, dan bleef men in dienst en was men weer voor een jaar ‘besteed’. Ook de huur van dienstboden ging per 1 mei in en in het begin van mei werden veel huwelijken gesloten. Dienstmeiden verlieten dan hun betrekking. Een schoonzoon die bij het boerengezin kwam inwonen, spaarde een knecht uit en een schoondochter een dienstmeisje. Door al deze verhuizingen en veranderingen hadden in die tijd regelmatig boeldagen plaats. Hier konden jonggehuwden dan vaak weer voordelig aan een deel van hun inventaris komen voor hun nieuwe woonstee. Op 12 mei was het oud-mei. Volgens de oude Juliaanse kalender de eerste mei, die twaalf dagen verschilt met de tegenwoordige Gregoriaanse tijdrekening. In Friesland hadden veel verhuizingen plaats op deze dag, die overigens in sommige delen van Drenthe ook niet onbekend was. Sunten, Ommerbissing, Hondsdagen, Pisgriet Op 24 juni was het Sunt Jan. ‘Met Sunt Jan slat de eerste meier an’. Hiermee wilde men zeggen dat met Sint Jan het eerste rijpe koren kon worden gemaaid, uiteraard als het weer meewerkte.

Voor de tweede dinsdag van juli staat de Ommerbissing vermeld. Nog in de tijd van de Podagristen (1843) geloofde men dat het weer tijdens deze beroemde Ommer jaarmarkt bepalend was voor de hele zomer. Deze markt is nu alleen nog van regionale betekenis. De eerste Hondsdag was op 19 juli. De Hondsdagen - van 19 juli tot 19 augustus - zijn niet alleen in Drenthe bekend. Deze dagen zijn genoemd naar het sterrenbeeld van de Grote en de Kleine Hond. Als het de eerste Hondsdag regende, zou de regen wel eens vier weken of misschien zelfs wel veertig dagen kunnen aanhouden. In verband met het onzekere weer tijdens de Hondsdagen, vond men het in Drenthe belangrijk dat het hooi op de eerste Hondsdag was binnengehaald. 20 Juli was het Sunte Margriet of Pisgriet. Voor deze dag bestond een soortgelijke weersvoorspelling als voor de eerste Hondsdag. Het verhaal wil dat Margriet een goede daad had gedaan en dat zij als beloning dat waar zij mee zou beginnen, zes weken ononderbroken vol zou kunnen houden, zonder ook maar een moment moe te worden. Ze had bedacht dat ze zou gaan spinnen, dat zou veel wol opleveren. Maar voor ze begon, wilde ze nog even haar blaas legen. Vele volkse spreuken zijn hier dan ook uit ontstaan: ‘Als het regent met Pisgriet, dan is ’t zes weken boerenverdriet. Is ’t mooi met Pisgriet, dan regent het zes weken niet’. Sint Jacob (Sunt Jopk) was op 25 juli. Sint Jacob was vanouds de oogstheilige. ‘Mei oren, Sunt Jopk koren’. Hetgeen wil zeggen, als in mei het koren in de aren schiet, dan kan men met Sunt Jopk oogsten. Sint Laurentius (Sunt Laurens) was op 10 augustus. ‘Wie knollen wil eten, moet Sunt Laurens niet

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

21


De naamdag van Sint Jacob is op 25 juli. Jacobus was één van de discipelen van Jezus Christus. Hij is de patroonheilige van verschillende landen, steden en plaatsen en van verschillende beroepsgroepen. Ook zorgde hij voor goed weer en de groei van appels en veldvruchten.

De heilige martelaar Laurentius van Rome leefde in de derde eeuw in Rome tijdens de christenvervolgingen. Hij hielp in Rome arme christenen. Zijn naamdag wordt gevierd op de datum van zijn vermoedelijke sterfdag, 10 augustus.

vergeten’. Met Sint Laurentius moesten de knollen worden gezaaid. Markten Op de tweede woensdag in augustus was het Zweeler markt. Met deze vroeger wijd en zijd vermaarde markt, begon de tijd van het jaarmarktbezoek in de nazomer en herfst. De tweede dinsdag van september: Roldermarkt. Deze beroemde paardenmarkt zette, volgens Tiesing, de kroon op de Drentse paardenfokkerij. Uit het bod van de kopers kon men wel afleiden hoe de kwaliteit van de veulens was. Op de eerste dinsdag van september was de Norgermarkt. Met de Norgermarkt, ook een oude paardenmarkt, begon men volgens de Podagristen met het dorsen van het zaaikoren. De Odoornermarkt was op 23 september. Rond

deze markt bestond een staaltje van bijgeloof. De week van de Odoornermarkt werd als een kwade week beschouwd. Op de dan gezaaide rogge zou geen zegen rusten. De derde dinsdag van oktober was de Zuidlaardermarkt. Voor deze drukbezochte markt moesten de aardappelen gerooid zijn. Op de boerderij ging met de ‘Zuudlaordermarkt’ de winterdienstregeling in. 16 Oktober: Sunt Gallen. Met Sunt Gallen moest het zaaien van de winterrogge achter de rug zijn. Sunt Gallen is niet overal in Drenthe bekend. De laatste maandag van oktober en de eerste maandag van november was het respectievelijk Eerste Biestmaandag en Tweede Biestmaandag. Ganzenmarkt (Laatste Biestmaandag) was op de tweede maandag van november. Het was in het bijzonder een ontmoetingsdag voor de jeugd, die van heinde en ver naar Coevorden trok. In Beilen werden in de eerste helft van de negentiende eeuw twee jaarmarkten gehouden, één in het voorjaar en één in het najaar. Deze werden op de maandag gehouden. Na 1851 werden de jaarmarkten vervangen door weekmarkten. Wintertijd Allerheiligen (Alderhilleng) was op 1 november een belangrijke dag in het oude Drenthe. Op de boerderij werd de winterdienstregeling volledig ingevoerd. De koeherders - in Drenthe ook wel biestheers (heer is herder), koejong, koedrievers, en koeheers genoemd - konden nu naar school. In sommige streken in Drenthe was Alderhilleng de dag waarop ook het overige dienstpersoneel van Marktdag in Beilen

22

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Sunt Gallen is de naamdag van Gallus (Latijn voor ‘de Kelt’) (Ierland, circa 550 - Arbon (Zwitserland), 16 oktober 640 (andere bronnen: 620). Hij was een Ierse monnik, missionaris en heilige. Hij was vooral actief in de omgeving van het Bodenmeer.

betrekking veranderde. Verder moesten met Alderhilleng de huur- en kooppenningen en renten worden voldaan. Tenslotte moest los land, dat met meiedag (1 mei) was gepacht, met Alderhilleng ‘oogstbloot’ worden opgeleverd. In Westerbork heette Alderhilleng ‘Apperilling’, want op die dag mocht de dorpsjeugd alle appels en peren die nog aan de bomen hingen er af halen. De dankdag voor het gewas werd in ere gehouden op de eerste woensdag in november. Op 11 november was en wordt nog het feest van Sint Maarten voor kinderen gevierd, maar dit gebeurde vroeger niet overal in Drenthe. En ondanks het feit dat de belangstelling voor vele oude volksgebruiken daalde, nam die voor Sint-Nicolaas toe. De oude man komt nog steeds op 5 december de kinderen verblijden met cadeautjes. De adventstijd brengt een vredige rust in het oude land van hei en struiken. Het is midwintertijd, de tijd van de korte dagen, lange avonden en lange nachten. Op 25 en 26 december werd Kerstmis (Midwinter) gevierd. De Drenten van het zandgedeelte kenden de benaming Kerstmis niet. Zij spraken van midwinter of medwinter, een benaming die naar de voorchristelijke tijd teruggaat, of van ‘hillige dag’. Bekend was het gezegde: ‘een

Sint Maarten (Latijn: Martinus) van Tours (Szombathely (Savaria), 316 - Candes, 8 november 397), veelal Sint-Maarten genoemd, was bisschop van de stad Tours en een belangrijke grondlegger van het katholieke christendom in Gallië. Hij was bovendien een van de populairste heiligen in de Middeleeuwen. Er is ook een feestdag naar hem vernoemd, deze valt op 11 november. Sint Stefanus (Grieks: Stephanos) geldt als de eerste martelaar van het christendom. Hij was de eerste diaken van de zeven die werden aangesteld door de apostelen om de aalmoezen eerlijk te verdelen onder de weduwen. Hij werd gestenigd na in Jeruzalem de hogepriester en de ouderen te hebben beschuldigd van de moord op de Messias. 26 December is de naamsdag van Stefanus oftewel St. Steven (zie kerkelijk jaar). In Limburg wordt dan volgens traditie de stevensman gegeten. Dit is een brood gemaakt van fijn meel en rozijnen en krenten. Het heeft de vorm van een bisschop en de stevensman heeft een witte, stenen pijp in zijn mond.

gruun midwinter, een zoor (schraal) pasen’. Op 26 december was het Sint Stefanus (Sunt Steffen). Stefanus was de eerste martelaar van de christenheid en bij de rooms-katholieken is hij de

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

23


In het blad Het Noorden in Woord en Beeld van 23 januari 1938 stond nevenstaande foto afgebeeld met het volgende bijschrift: ‘En nu het heden … de lekkere koekjes en ‘rollechies’ worden nog altijd op dezen tijd gebakken met het traditioneele ijzer… maar ieder verstaat de kunst niet meer!’ (Collectie Roelof Boelens, Emmen).

beschermheer van de armen. Stefanus was armenverzorger van de eerste christenen en de paarden en ruiters. Elementen van dit laatste vond men terug in het ‘Steffenen’, een allang verdwenen folkloristisch gebruik voor de jeugd. Het ‘steffenrieden’ bestond uit het op paarden rondtrekken van jonge boerenjongens en de knechten, langs de dorpen, waar ze bij de herbergier een borrel kregen en deze opdronken, zonder van het paard af te komen. Daarna ging men verder naar de volgende herberg. De meisjes liepen ondertussen in lange rijen gearmd door het dorp. De kinderen gingen met de arme mensen onder de bevolking bij de boerderijen langs en gaven de koeien daar een plukje hooi. Daarbij zongen ze: ‘Hum koe, ik steffen dei, koe; ’t is Sunt Steffenmörgen; hard gelopen, duur verkopen, honderd gulden veur de koe en een dikke stoetbrug toe; die mag ik en die mag elk, dan gef de koe ok botter en melk’. of: ‘Sint Steffen is gekomen, hardgelopen, duur verkopen, Honderd gulden geldt de koe, en daar een dikke stoetbrugge toe. Met dikke botter, die mag ik en die mag elk, Dan geeft de koe ook botter en melk.’

24

Hierna ontvingen ze een dikke ‘stoetbrugge’, van de boerin. Oudejaarsdag: de ‘joskoeken’ en ‘knieperties’ waren gebakken, er was drank in huis gehaald en vroeger zorgden de boerenzoons en dienstknechten voor hun vuurwapens, geweren of pistolen, en voor buskruit om de laatste dag van het oude en de eerste dag van het nieuwe jaar uit en in te kunnen schieten. Later werd dit het bekende ‘carbidschieten’. Hiermee werd het oude jaar weggeschoten. Op nieuwjaarsdag wenste men elkaar een gelukkig nieuwjaar toe. ‘Gelukkig neijjaor, Hej de joskoeken al klaor? Een zeupien d’r bij, Da’s goed veur mij’ En zo begon weer een nieuw kalenderjaar.

Noot 1 Dit verhaal verscheen eerder in het tijdschrift van de Historische Vereniging Zweeloo, Oet ’t Carspel Sweel (december 2006). Bronnen Archief Historische vereniging Zweeloo Boeken van G. Kuipers, H. Tiesing en H. Vonk

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


door Geert Seubring

H

uisslachtingen in Hijken

Huisslachtingen zoals deze vroeger plaatsvonden zijn helemaal verdwenen. Iedere boer, maar ook vele anderen die in het dorp woonden, slachtten wel een of twee varkens per jaar. De gezinsgrootte speelde hierbij een grote rol. De boeren mestten vaak een wat oudere zeug voor de slacht, terwijl de anderen vaak in het voorjaar een big kochten om te mesten (messelzwientie). De oudere zeugen haalden vaak wel een gewicht van 600 pond en soms nog wel meer. Ze werden afgemest met rogge- en havermeel, aangevuld met gekookte voeraardappelen en ondermelk die men terugkreeg van de zuivelfabriek. De varkens wilden hiervan heel goed groeien.

De slachtperiode was ongeveer van oktober tot en met maart, een wat koudere periode van het jaar. Als het zover was, werden er vaak twee pakken stro op de slachtplaats gelegd, vaak vlakbij het stookhok. De pakken stro wogen toen nog ongeveer 50 kg per stuk en waren stevig geperst in de stropers achter de dorsmachine. Met ijzerdraad waren de pakken samengebonden. Deze pakken konden heel wat gewicht dragen. Een ladder, mooi schoongeborsteld, werd met de uiteinden op de stropakken gelegd. Men had vaak een speciale ladder hiervoor die niet al te lang was. De stookpot die in ieder stookhok stond was ook

De stookpot (rechts) in het stookhok

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

25


Slagersgereedschap: 1: messenschede met riem; 2: uitbeenmes; 3: aanzetstaal voor het scherpen van de messen; 4: klauwhaak; 5: schraper en 6: schietmasker.

schoongemaakt en vol water gegoten dat aan de kook werd gebracht. Aan het varken werd in het hok aan twee poten (voor en achter) en touw bevestigd en dan werd het naar de slachtplek geleid. Met hulp van de buren en de huisslachter werd het varken op de ladder getrokken en vastgebonden. De boerin stond dan al klaar met een emmer en een grote soeplepel. Met een slagersmes werd het slachtvarken door de huisslachter gekeeld, dat wil zeggen dat de beide halsslagaders werden doorgesneden. Het bloed werd opgevangen in een emmer en voortdurend met de soeplepel geroerd om klonteren te voorkomen; ook werd een beetje water en zout toegevoegd. Door het zogenaamde gieren (jammeren) van het varken wist de hele buurt dat er een huisslachting plaatsvond. Het kelen werd namelijk zonder verdoving uitgevoerd. Men vond dat toen nog heel gewoon. Zodra het varken dood was, kwam de boerin met de jeneverfles op de proppen een ieder die had geholpen kreeg een borrel uit hetzelfde glaasje. De huisslachter kreeg de eerste borrel. Het bloed werd in huis direct gemengd met grofgemalen roggemeel en in katoenen builen (zakjes) gedaan. In een wasaker werden ze vaak direct daarna op de kachel gaargekookt en zo had men dan een mooi voorraadje bloedworst. Er werden nogal eens dobbelsteentjes spek aan toegevoegd. Direct na de borrel begon de huisslachter met een steelpannetje kokend water in gedeelten over het varken te gieten, net zo lang tot de haren loslieten en hij deze met een schraper kon afschrapen. Wanneer het varken aan beide zijden helemaal schoon was werd de kop in een emmer met kokend water geduwd en nog extra schoongeschraapt. De laatste

26

haren werden met een scherp slagersmes er afgeschoren, waarna met een ijzeren haakje de klauwtjes van de poten werden getrokken. Wanneer het varken helemaal schoon was en nogeens afgespoeld met koud water werd het op de rug op de ladder gelegd en werden de pezen van de achterpoten blootgelegd met een mes. Achter de pezen langs werd dan een knuppel geduwd. Hierin waren inkepingen aangebracht, de achterpoten werden zover mogelijk in de breedte opzij geduwd, waarna de knuppel met touw werd vastgebonden aan de ladder. Die knuppel werd de kromstok genoemd. Hierna werd de ladder met het varken schuin tegen de muur gezet. Het varken werd dan opengesneden, zodat de ingewanden naar buiten kwamen. Deze werden opgevangen in de korenwanne, samen met de lever, de longen, het hart enz. De wanne werd dan even weggezet. De borstkas werd met een klein bijltje doorgekapt en zodoende kwam het varken steeds meer uitgeklapt aan de ladder te hangen. Ook de kop werd doormidden gekapt, waarna de hersens er uit werden gehaald en weggegooid. Hierna werd met het bijltje de ribben bij de ruggengraat doorgekapt. Met een mes kon dan de gehele ruggengraat er uitgesneden worden. De slager had verschillende messen in een koker aan een riem voor zijn buik hangen. Iedere keer werden de messen aangescherpt aan een aanzetstaal dat ook in de koker zat. Als de ruggengraat was verwijderd, werd het varken helemaal van boven naar beneden opengesneden tot op het zwoerd. Dat was altijd een spannend moment, want dan kwam de spekdikte tevoorschijn. Het was vroeger een eer als men een varken slachtte met zo dik mogelijk spek. Men had graag een tegeltjedik spek, 10 cm, een esterie spek heette dat. Wanneer het varken helemaal opengesneden was, sneed men het spek nog een beetje schuin aan, dan leek het wel een paar centimeter dikker. De reuzels, een dikke laag vet aan de rugzijde van het varken, werden nog even losgetrokken, maar bleven wel in het varken hangen. De nieren werden nog met een mes blootgelegd en dan was het slachten gedaan. Met koud water werd alles van binnen

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Een boerin hangt worsten op in de wiemel. Inzet linksonder: een vleesmolen. en buiten afgespoeld, zodat het varken helemaal schoon was. Het geslachte varken bleef de hele dag buiten staan om te koelen en af te sterven. Bij harde wind werd er wel eens een wit laken overheen gehangen, zodat er geen stof op kon komen. Daarna was het moment aangebroken dat de boerin weer met de fles kwam en de borrel in het glaasje schonk. De huisslachter haalde hierna nog even de dunne en de dikke darmen uit de korenwanne. Het vet dat op de darmen zat, werd er zorgvuldig afgeplukt: het zogenaamde plukvet. Van de lever werd de galblaas verwijderd en dan werd de schone lever, samen met de afgesneden kop in de stookpot gedaan en gekookt. Het werk van de slager zat er voorlopig op, zodat hij naar huis kon gaan of naar een volgende klant; soms had hij wel twee varkens per dag te slachten. De vrouwen konden vervolgens flink aan het werk. De boerin had vaak hulp van een buurvrouw of een familielid. De darmen werden dan eerst een paar keer doorgespoeld om de ontlasting er uit te krijgen. Vervolgens werden ze binnenste buiten gekeerd en schoongeschraapt om de slijmlaag te verwijderen. Dit was een heel secuur werkje. Schraapte men te hard, dan kwam er een gat in de darmen, en deed men het te zacht, dan ging het slijm er niet af. Dit werk gebeurde met een keukenmes dat beslist niet te scherp mocht zijn. De darmen werden in zout water weggezet. Als ook dit werk was geklaard, kon men wachten tot de slager tegen de avond terugkwam om het varken uit te benen. Bij ons gebeurde dat in de grote woonkamer. Het varken werd in vier delen gesneden en iedere keer werd een deel op de grote tafel gelegd. Zo werd het varken snel verdeeld in vier zijden spek, twee achterhammen, twee voorhammen en twee stroken ribben. De reuzels werden er uitgehaald. Bij het bijsnijden van de hammen en zijden spek kwamen er nogal heel wat vlees en vette delen tevoorschijn; dit was of voor de weck of voor het worstenvlees bestemd, het zogenaamde ‘met’ voor de metworsten. De mooiste stukken vlees kwamen in de weckflessen terecht om te bewaren. De varkenskootjes en de staart werden bewaard om later in de snert te gebruiken. De reuzels en het plukvet werden fijngesneden op de kachel gezet om het vet er uit te laten smelten. Het vet werd in weckflessen weggezet om te stollen. Men gebruikte dat later als braadvet. Wat na het smelten in de pan achterbleef waren de kaantjes;

deze werden als broodbeleg gebruikt. Met wat zout of stroop vond ik dat heel erg lekker. Het uitgesmolten vet werd ook wel gebruikt om op de boterham te smeren in plaats van boter of margarine. Men noemde dit smolt. De zijden spek, de voor- en achterhammen en ribben werden gezouten en in een grote balie (tobbe) gedaan. Deze kwam in de kelder te staan. Tenslotte kreeg de huisslachter nog een borreltje en hij werd betaald voor het geleverde werk. Zijn taak zat er op. Intussen was de vleesmolen op de tafel vastgeschroefd en werd vaak met hulp van familie of buren het vlees dat voor de metworsten was bestemd gemalen. Als dit was gebeurd, werd dit gehakt of met gekruid met vleeskruiden en zout en goed gekneed. De vleeskruiden werd ‘nagelgroes’ genoemd. Dan werd de vleestrechter op de vleesmolen geschroefd en hierop werd de dunne darm gestroopt. Degene die de molen draaide deed met de hand iedere keer wat ‘met’ in de machine en een ander hield de darm losjes vast; zo werd deze volgeperst met gemalen vlees. Als de metworsten klaar waren, werden ze direct tussen de balken in de woonkamer (de wiemel) gehangen om te drogen. Er werd vaak een kleedje om de wiemel gehangen, zodat alles uit het zicht was. Intussen hadden anderen de kop ontdaan van alles wat maar eetbaar was en dan werd dit samen met de lever fijngemalen in de vleesmolen en daarna ook met vleeskruiden en wat zout gemengd. Op dezelfde manier werden leverworsten gemaakt, waarvoor de dikke darm werd gebruikt. Een deel van het restvlees werd ook wel gebruikt om hoofdkaas van te maken en zure zult. Er werd dan wat gekookte gort aan toegevoegd. Als dit klaar was werd het in de kelder

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

27


Het ‘zwien’ wordt op de ‘ledder’ onthaard.

bewaard. Dat was toen de koelste plaats in huis. Als de slacht klaar was, werd tot besluit van de slachtvisite nog wel een borreltje gedronken. Na acht à tien dagen werden de zijden spek en hammen ook in de wiemel opgehangen om te drogen. Bij sommige boeren die een heel grote schoorsteen hadden, werd het spek ook wel in de schoorsteen gehangen. Door het stoken van eikenhout werden de hammen en het spek gedroogd en gerookt. Bij ons thuis hadden wij een spekkist op de zolder staan, waar het spek in kwam te hangen als het droog uit de wiemel kwam. Zo was het goed beschermd tegen vliegen. Het is bij sommigen in het voorjaar wel eens gebeurd als men een varken liet slachten en het werd warm weer, dat de maden wel uit het spek vielen op de keukenvloer onder de wiemel. De blauwe vliegen (‘brommers’) hadden dan al hun eitjes in de zijden spek gelegd. Wij bewaarden de droge worsten altijd in een melkbus die ook op de zolder stond. Het was voor mij altijd erg moeilijk als ik op zolder was om de bus te passeren zonder een stukje droge worst te pakken. Rundvee werd toen ik jong was bijna nog niet door de huisslachter geslacht. Ik weet nog goed – het was in 1935/1936 dat mijn vader een vaars had die eenmaal had gekalfd en daarna was vetgemest. Ze stond achter op de stal en was een heel beste. J. Mulder, de slager uit Beilen, bood mijn vader er f. 87,50 voor; mijn vader liet hem voor f. 95,--. De koop ging niet door. Het was toen in de crisisjaren en zelfs het beste vee kostte toen heel weinig. Mijn vader besloot de vaars maar zelf te laten slachten. Vader en moeder hadden toen zes kinderen; met z’n achten kun je wel wat vlees gebruiken. De vaars kwam aan het achterste gebint op de deel te hangen. In die dagen was het al zo, dat

28

men een schietmasker moest gebruiken voordat de keel werd doorgesneden. Dit werd ook bij varkens verplicht, maar het werd nog wel eens achterwege gelaten, omdat men meende dat het bloed niet goed uit het beest zou stromen na het kelen. Als een varken dood was, werd met een dikke spijker of een doorslag een gaatje in de kop geslagen, zodat het net leek of het met behulp van een schietmasker was gedood. Zo misleidde men de controle. In mijn kindertijd werd het vlees van de huisslachting nog niet gekeurd, maar even voor de Tweede Wereldoorlog werd een verplichte keuring ingevoerd. Het slachtvee werd toen levend voor en dood na de slachting gekeurd. Bij goedkeuring werden heel wat vierkante stempels op het geslachte beest geslagen. Het bewaren van het vlees was toch altijd een probleem. Je kon het wecken of drogen, maar toen er in de dorpen schuurtjes met diepvrieskluizen werden gebouwd, was het voor velen een probleem van het bewaren verleden tijd. Men kon zo’n kluisje kopen en moest dan jaarlijks een bepaald bedrag betalen voor het gebruik van elektriciteit en de afschrijving. Dit was toen een hele verbetering, maar ideaal was het toch nog niet, want men moest iedere keer als men wat nodig had naar het kluisje om er vlees uit te halen. Men had een sleutel van het gebouwtje en van de eigen kluis, zodat men alleen het eigen vlees kon meenemen. In het begin van de vijftiger jaren werd zo’n diepvriesgebouwtje in Hijken gebouwd. Het stond op het erf van de familie J. Kinds. Toen er later diepvriezers kwamen die je in huis kon zetten, werden de kluisjes snel afgeschaft. Het was altijd de gewoonte, dat bij huisslachting ‘hutspotjes’ werden weggegeven aan buren enfamilie. Dit bestond meestal uit een metworst, een stuk bloedworst, een leverworst en wat vlees. Vooral het bewaren van leverworst en bloedworst was een probleem. Leverworst wilden nog wel eens zuur worden. Als je dan wat weggaf, kreeg je later wel wat terug. Zo was het probleem van het bewaren gedeeltelijk opgelost. Het slachten van rundvee als huisslachting is pas na de oorlog goed op gang gekomen. Vaak werd er wel een dikke stier geslacht. Men deed dat dan samen met buren of kennissen en steeds meer werd het de gewoonte de huisslachting te laten verzorgen door slagers die ook voor hun eigen zaak slachtten. Het vlees werd dan diepvriesklaar gemaakt. Het moest alleen nog in plastic zakjes worden gepakt

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Huisslachter Harm Stadman uit Hijken

De voormalige diepvrieskluis in Hijken (foto: T.L. Kroes)

en kon dan in de diepvriezer worden gedaan. Gemak dient de mens! In de jaren 1960-1970 kwam er een einde aan het slachten aan huis, en daarmee verdween het beroep van huisslachter. Het tarief van het slachten is in de loop der tijden natuurlijk aan veranderingen onderhevig geweest. Toen ik jong was, bedroeg het tarief tien gulden (€ 4,50), maar in 2006 betaalde je voor een kilo geslacht gewicht € 1.30. Dus bij een varken van 100 kg moest je voor het slachten € 130,-- betalen (omgerekend: f. 286,--) inclusief keuringskosten. Voor het rundvee was het tarief in 2006 € 1,05 per kilo geslacht gewicht. Dat was bij een rund van 300 kg € 315,-- + € 40,-- keuringskosten + € 5,-- afvalverwerkingskosten; samen € 360,-- (f. 792,--) Als het rund ouder was dan 30 maanden kwam hier nog € 70,-- bij voor het BSE-onderzoek (gekke koeienziekte). Zo kan voor een particulier het slachttarief voor een rund oplopen tot € 430,--, dat is zo’n kleine duizend gulden. Het is dan ook geen wonder dat het particulier slachten grotendeels is verdwenen. Ik wil graag de huisslachters in Hijken noemen, opdat hun namen niet verloren gaan. Vooral de Stadmannetjes, zoals ze in Hijken werden genoemd, namelijk Hendrik Stadman die in Hijken de eigenlijke huisslachter was, later opgevolgd door zijn zoons Harm en Roelof. Ook K. Visscher slachtte nogal wat varkens, maar hij moest tengevolge van reuma dit werk beëindigen. Ook J. Timmerman slachtte nog wel eens bij familie of bekenden, maar dat waren geen grote aantallen. Ik wil besluiten met enige opmerkingen over het clandestien, stiekem, slachten in de oorlogstijd. Al het vee moest geregisteerd worden, maar door bij

de geboorte een big minder op te geven had men een varken dat niet in de papieren voorkwam. Zo’n varken werd dan apart gemest, in een hokje dat niet gemakkelijk te vinden was. Wij hadden een dergelijk plek achterin het kippenhok. Het slachten deed mijn vader zelf. Het was nogal moeilijk het varken dood te krijgen zonder dat iemand het hoorde. Met een ferme klap op de kop met een zware mokerhamer lukte dit vrij aardig en door de kop na het kelen direct af te dekken met enkele jute zakken werd het geluid van het slachtoffer vrij aardig gedempt. Dan werd het varken in het stookhok met verduisterde ramen verder geslacht. De opbrengst van de slacht was in die tijd voor de boeren een goed ruilmiddel; zo kwam je bijvoorbeeld aan kleding. Met een stukje spek was nog wel eens wat te krijgen. Ook hebben we in die tijd wel eens een vetgemest stierkalf geslacht. Zo’n kalf werd na de geboorte een week of acht à tien vetgemest met melk van de koe. Dat leverde heerlijk vlees op. Na de oorlog werd bekend, dat W. Oosterloo uit Hijken nogal wat varkentjes clandestien heeft geslacht bij de boeren in het dorp. Hij was samen met Albert Kleine noodslachter op de noodslachtplaats aan de Brunstingerstraat in Beilen. Ik besluit dit stuk met de constatering dat het slachten aan huis al sinds de jaren 1960-1970 helemaal is verdwenen en dat het slachten door particulieren bij een slager bijna verleden tijd is. N.B. De redactie zoekt mensen die iets kunnen vertellen over het slachthuisje aan de Brunstingerstraat in Beilen, zodat er een artikel aan gewijd kan worden. Ook foto’s hiervan zijn welkom. Neem contact op met T.L. Kroes: 0593-541581.

jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

29


Aanvulling In het vorig tijdschrift (augustus 2009) was een artikel opgenomen over Personeel Gemeentewerken, (pp. 28-35). Beate Plenter uit Meppel stuurde ons de volgende aanvulling: De gemeentewerker Lambert Oosting uit Laaghalen was getrouwd met Hendrikje van den Berg, geboren in 1884. Tante Herderkie, zoals zij door velen werd genoemd, was een intelligente vrouw en ze werd zeer gerespecteerd in Hooghalen/Laaghalen. Haar grote verdriet was het overlijden van haar dochtertje Fennigje in 1923 op achtjarige leeftijd. Een portret van het meisje met prachtig lang haar hing in de kamer. Henderkie kon mooi zingen, evenals haar zoon Karel die nu in Apeldoorn woont en die in 1926 werd geboren. Ook hij had een mooie stem en was jarenlang lid van de zangvereniging Advendo. Hij en zijn broer Hillechienis werden medewerkers van het toen pas opgerichte Bouwfonds Noord-Nederlandse Gemeenten, kantoorhoudend in Assen. In het huis met de grote tuin (Laaghalen D135) op de hoek van de Streek, was het een komen en gaan van mensen die een warm onthaal vonden in het kleine keukentje. Haar nicht Trijntje Hoving-Bremer vertelde eens dat tijdens de late terugkeer van de vergadering van Plattelandsvrouwen Henderkie uitriep: ‘Oh, het locht braandt nog. Lamert is de

De woning van de familie Oosting aan De Streek

30

Vanaf links: Hillechinus, Albert, Hendrikje van den Berg, Karel en Lambert Oosting. broek an ’t körten.’ Vanwege zijn werkzaamheden wilde de man korte broekspijpen die niet nat konden worden. Kennelijk was dat een kwestie waarover zij het niet met elkaar eens waren. Vrouw Oosting zoals wij haar noemden was een politiek bewuste vrouw. Zij en anderen hebben de SDAP en later de PvdA in de gemeente Beilen groot gemaakt. Rectificatie In het vorig tijdschrift zijn de namen van de broers Braam verwisseld. Op de foto op pagina 37 stond links Harm Braam en rechts Roelof Braam.

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Van de voorzitter Op 28 september 2009 is de akte gepasseerd tot verkoop van de woning van Roel Reijntjes aan de buren, de familie Oosting. Hiervoor hadden de leden in een extra algemene ledenvergadering hun toestemming gegeven. Hiermee is na bijna vijf jaar intensief zoeken naar een exploitabele bestemming, die helaas niet kon worden gevonden, een periode afgesloten. Het bestuur heeft dit jaar besloten een andere koers te varen en is in gesprek met de gemeente Midden-Drenthe en een aantal andere instellingen een Educatief en Cultureel Centrum in Beilen te realiseren. Een goede archiefruimte en een goede werkruimte zijn voor een goed functioneren van onze vereniging noodzakelijk. Daarom is het meedoen in dit project voor ons een interessante optie om midden in de samenleving meer aandacht te krijgen voor onze historie en cultureel erfgoed. Wij houden u van ontwikkelingen hieromtrent op de hoogte. Dit soort grote projecten vergen helaas vaak een lange realiseringstijd. Voor de tussentijd zijn we daarom op zoek gegaan naar een tijdelijk archief en werkruimte. We willen ook proberen een wat actiever adviesbeleid richting gemeentebestuur te ontwikkelen. In dat kader hebben we ook een advies uitgebracht aan de gemeente Midden-Drenthe over het Centrumplan Beilen onder de titel ‘Stop de verdichting in het centrum van Beilen’. We werken ook aan een inventarisatienota voor cultuurhistorische, architectonische, landelijke en

stedenbouwkundige waarden om daarmee het gemeentebestuur bij het vaststellen van bestemmingsplannen beter advies te kunnen geven. Verder is het bestuur druk geweest met de voorbereidingen voor ons 20-jarig bestaan. Om dit zoveel mogelijk met en voor de leden te doen is besloten De Canon, een full colour magazine met 50 historische vensters, aan onze leden aan te bieden. Met de tijdschriftbezorgers, redactieleden en bestuursleden hebben we een jubileumavond met een Hollands buffet en op 12 december hebben we een bijeenkomst in het Wilhelmina Zalencentrum met een tentoonstelling over onze activiteiten van de afgelopen 20 jaar en de presentatie van de Roel Reijntjes wandelingen deur Beilen waar alle leden van harte welkom zijn. Van het gemeentebestuur kregen wij het verzoek om vanwege de 65-jarige bevrijding mee te werken met de 4/5 mei-herdenking en een Liberty Tour met historische legervoertuigen op 10 april door Beilen te organiseren. Daarover hoop ik in ons tijdschrift van februari 2010 meer te vertellen. Albert Lanting.

Historische Vereniging Gemeente Beilen - 1989 - 2009 Jubileum op 12 december 2009 Op 7 december 2009 bestaat de Historische Vereniging Gemeente Beilen 20 jaar. Het bestuur heeft gemeend om vanwege dit jubileum alle leden Mijn Drenthe, de historische canon in 50 vensters cadeau te geven. Mijn Drenthe is een full color magazine in 50 historische vensters, telt 100 pagina’s en ligt vanaf 7 oktober 2009 in de boekhandels te koop voor € 9,95. U heeft Mijn Drenthe gelijktijdig met dit tijdschrift ontvangen. Viering Jubileum De Historische Vereniging Gemeente Beilen viert haar 20-jarig jubileum op zaterdagmiddag 12 december 2009 in het Wilhelmina Zalencentrum te Beilen van 14.00-17.00 uur met de presentatie van de Roel Reijntjes Wandelingen deur Beilen. Leden kunnen alleen op deze jubileummiddag het routeboekje van twee in Beilen uitgezette wandelingen gratis ophalen. Vanaf 14 december 2009 kosten deze wandelingen € 3,50 per stuk. jaargang 21 - nummer 4 - november 2009

31


De wandelingen gaan langs plekken in Beilen die Roel Reijntjes in zijn gedichten heeft verwoord. De wandeling is geïllustreerd met foto’s van deze plaatsen aangevuld met informatie over de locatie en een bijpassend gedicht van Roel Reijntjes. Tijdens de jubileumbijeenkomst, die om 14.00 uur wordt geopend door voorzitter Albert Lanting, is er niet alleen een hapje en een drankje, maar laat de vereniging ook zien wat zij in de afgelopen twintig jaar heeft gepubliceerd en verzameld: - tijdschriften; - boeken; - films uit het Beiler verleden; - fotoboeken; - DVD schrieverspetret Roel Reijntjes; - kleine expositie over het leven van Roel Reijntjes en zijn schilderijen. Stichting Het Drentse Boek zal eveneens aanwezig zijn met informatie. Door € 9,00 over te maken op bankrekeningnummer 3065.27.774 t.n.v. Hist. Ver. Gem. Beilen ontvangt u de beide boekjes thuisbezorgd.

Bestuur

Redactie

A. Lanting (voorzitter), Boermarkeweg 12, 9414 VK Laaghalen, tel. 0593-592272. W. Brinkman (secretaris), Pinksterbloem 42, 9411 CH Beilen, tel. 0593-541848. H.J. Vos (penningmeester), Oosteinde 12, 9415 PA Hijken, tel. 0593-523028. E. Beuving, Pr. Bernhardstraat 1K, 9411 KH Beilen, tel. 0593-524382. F. Biemold, De Vonderkampen 136, 9411 RH Beilen, tel. 0593-524772. L. v.d. Bult, Brunstingerstraat 43, 9411 EJ Beilen, tel. 0593-523957. J. Hoegen, Rozenlaan 1, 9411 GJ Beilen, tel. 0593523687. H.L.G. Schuur, Nieuwe Es 10, 9418 PS Wijster, tel. 0593-562412. J. Vrijs (ledenadministrateur), Julianastraat 16, 9411 PL Beilen, tel. 0593-523802.

Hoofd- en eindredacteur - ad interim: drs. G.J. Dijkstra, Pinksterbloem 42, 9411 CH Beilen, tel. 0593-541848, email: ds@csgbeilen.nl

Lidmaatschap Het lidmaatschap van de vereniging bedraagt € 16,50. Bankrekeningnummer: 3065.27.774 t.n.v. Hist. Ver. Gem. Beilen. Rekeningnummer Postbank: 3090700 t.n.v. Hist. Ver. Gem. Beilen. Opgave lidmaatschap en ledenadministratie: J. Vrijs, Julianastraat 16, 9411 PL Beilen, tel. 0593523802. Het opzeggen van een lidmaatschap dient SCHRIFTELIJK of per email te geschieden bij J. Vrijs voor 1 november. Emailadres: Jakob@Vrijs.com

32

Redactie-leden: mw. R. Gerding, Lheebroek 29, 7991 PM Dwingeloo, tel. 0593-541844. J. Hoogeveen-Zuidberg, Westeinde 23, 9415 PG Hijken, tel. 0593-524615. B. Oosting, Klatering 36, 9411 XH Beilen, tel. 0593525897. A. Visscher-Ovinge, De Snikke 13, 9411 ET Beilen, tel. 0593-523098. G. Wiggerink-Wolbers, Perkstraat 5, 9411 PK Beilen, tel. 0593-526889 .

Auteurs W. Brinkman, Pinksterbloem 42, 9411 CH Beilen. R. Naber-Renting, Marsstukken 41, 7854 PA Aalden. G.J. Pottjewijd, De Woert 12, 9411 LZ Beilen. G. Seubring, Esweg 54, 9411 AJ Beilen.

Copyright Het overnemen van foto’s en/of artikelen of delen daarvan is slechts toegestaan na verkregen schriftelijke toestemming van de hoofdredacteur. Productie: Uitgeverij Drenthe ISSN-nummer: 1380-3301

Historische Vereniging Gemeente Beilen 1989-2009


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.