De Verteller

Page 1

De

VERTELLER 1 LEES

Martine Jonker Kunst en illustraties: Wilma Veen


De Reis van de Beeldjes Martine Jonker

jouw zoektocht naar antwoorden volg ik met liefde ik zie je sporen en je verlangen naar vervulling van wensen op zoek naar diep geluk

DE VERTELLER

jouw zoektocht is mijn zoektocht wij komen en gaan leven de dag met verborgen angst voor morgen en weemoed naar gisteren

jij en ik wij zoeken naar bevestiging van wie wij zijn onze vrijheid is ons geschonken om in liefde te ontvangen de grootste vervulling van dit bestaan in contact te zijn met de Bron van alle liefde

Dat schilderen wat mijn hart raakt, laat kleuren nog meer leven. Ik wens dat het verhaal van Pasen jouw hart mag raken. www.wilmaveen.nl

God

ER WAS EENS EEN HOUTSNIJDER. Hij woonde op de Benemondoberg, de mooiste berg die er bestond, met groene hellingen, geurende bloemen en heldere beekjes. De houtsnijder maakte prachtig houtsnijwerk. Altijd sneed hij beeldjes in de vorm van mensen. Door zijn grote fantasie zagen ze er allemaal verschillend uit: dik, dun, met een grote neus of korte beentjes. Hij had ze ieder een eigen naam gegeven: Occupa, Confusio, kleine Bimba... De houtsnijder hield zoveel van zijn beeldjes, dat hij wilde dat hij echt met ze kon spreken. Op een dag maakte hij daarom een toverfluit en wekte de beeldjes daarmee tot leven. Nu kon hij echt met ze praten! De houtsnijder toonde de beeldjes alle mooie plekjes van de berg: de bossen, de weides, de open plek voor zijn hut. Hij liet ze het water uit de bergbeekjes proeven en de zoete bosbessen. Hij stelde ze voor aan de dieren van de berg en aan zijn zoon. De houtsnijder had namelijk een zoon, met wie hij al jaren op de Benemondoberg woonde en van wie hij veel hield. De zoon was er al lang voordat het eerste beeldje gemaakt werd en keek altijd toe als zijn vader aan het werk was. ‘Jullie mogen overal op de berg komen,’ zei de houtsnijder. ‘Maar als jullie de berg verlaten, kan ik jullie niet meer beschermen tegen vuur, houtworm of andere gevaren. Blijf daarom dicht bij mij en mijn zoon.’ De beeldjes waren tevreden op de Benemondoberg. Ze genoten van de natuur en de liefde van de houtsnijder en de zoon. Met al hun problemen 3


konden ze bij de houtsnijder terecht, of het nu uitgedroogd hout was of een putje in de knie. Iedere avond speelde de houtsnijder op zijn fluit en verzamelden de beeldjes zich op de open plek voor zijn hut. Daar werden ze ingesmeerd met olie die hun hout liet glanzen en dansten ze tot diep in de nacht op de vrolijke fluitmuziek.

Aan de voet van de Benemondoberg lag een meer en aan de overkant daarvan lag de Maleberg, een hoge, kale berg met een scherpe top. ‘Ik zou wel eens willen weten wat er aan de andere kant van de Maleberg is,’ zei Confusio op een dag. ‘Ik niet. De houtsnijder heeft ons toch gezegd dat we dicht bij hem moeten blijven,’ zei Occupa. ‘En we hebben hier toch alles wat we nodig hebben?’ zei Bimba met haar hoge stemmetje. Toen de beeldjes op een nacht op het mos lagen te slapen, was er één beeldje dat naar de ruige Maleberg bleef staren. Het was Capo, een beeldje met een grofgesneden gezicht. Hij bleef maar denken aan hoe het zou zijn om de Maleberg eens te beklimmen. Eén dagje maar… dat zou de houtsnijder toch niet erg vinden? Hij bedacht een plannetje en stootte zijn houten vriend Confusio aan: ‘Wakker worden, we gaan de Benemondoberg verlaten.’ ‘Wát? Wanneer?’ ‘Nu! We maken de anderen wakker en vertrekken. We steken het meer over, beklimmen de Maleberg en zijn weer terug als de houtsnijder vanavond op zijn fluit blaast. Hij hoeft het niet eens te merken.’ Sommige beeldjes wilden op de Benemondoberg blijven, maar anderen hadden wel zin in een avontuur. ‘Eén dagje kan toch geen kwaad?’ zei Capo. ‘Jullie zijn toch ook nieuwsgierig naar de Maleberg? Voor het donker zijn we terug, erewoord!’ Uiteindelijk stemden alle beeldjes in. In een lange rij vertrokken ze richting het meer. 4

‘Hoe komen we aan de overkant?’ vroeg Dubbio toen ze aan de waterkant stonden. ‘Zwemmen,’ zei Capo. ‘Zwemmen?!’ gilde Occupa, die bang voor water was. Maar Capo lag al in het water en riep ongeduldig: ‘Komt er nog wat van?’ De beeldjes volgden, aarzelend. Toen Occupa niet snel genoeg was, trok Capo haar het inktzwarte water in. De zwemtocht viel tegen. Het was ver. De beeldjes kregen het koud en werden moe. Na uren zwemmen werd het licht en bereikten ze de overkant. Er was geen tijd om uit te rusten. ‘Kom mee, naar boven!’ riep Capo. De beeldjes begonnen de puntige Maleberg te beklimmen. Het eerste stuk was makkelijk, maar hoe hoger ze kwamen, hoe gevaarlijker het werd. Occupa drukte zich doodsbang tegen de ruwe bergwand aan. De rotsen beschadigden haar hout. ‘Ik kán niet meer!’ hijgde Bimba. ‘Doorlopen!’ riep Capo. De zon brandde. Het hout van de beeldjes droogde uit. Ze waren doodmoe en hadden erge honger, maar eindelijk bereikten ze de top. ‘We hebben het gehaald!’ juichte Confusio. ‘Zou dit de hoogste berg ter wereld zijn?’ vroeg Dubbio zich af. Alle beeldjes dansten in het rond. Alleen Bimba tuurde vol heimwee naar de groene Benemondoberg. ‘Gaan we nu weer terug?’ vroeg ze. Capo, die met zijn rug naar de anderen toe stond, draaide zich om. ‘Terug?’ herhaalde hij minachtend. ‘Naar dat heuveltje daar? Hebben jullie de andere kant al opgekeken?’ Met een wijds gebaar wees hij naar het uitzicht aan de andere kant van de Maleberg. De beeldjes zagen hoge bergen, zo ver ze konden kijken. Het was adembenemend mooi. ‘Zou het niet geweldig zijn om die bergen óók te beklimmen? Wie gaat er mee?’ vroeg Capo. Bimba protesteerde zwakjes: ‘Maar…de houtsnijder dan? We zouden op tijd terug zijn.’ ‘Ja, misschien wordt de houtsnijder wel boos als hij merkt dat we nog verder trekken,’ bedacht Occupa. ‘Of hij wil niet meer voor ons zorgen, omdat we niet naar hem geluisterd hebben,’ zei Dubbio. ‘Misschien mogen we nu al niet meer terugkomen, als hij ontdekt dat we de berg verlaten hebben!’ 5


De beeldjes praatten allemaal door elkaar, totdat Capo boven de groep uit schreeuwde: ‘Zeur niet! Ik weet zeker dat de houtsnijder het niet erg vindt als we wat later terugkomen. We gaan met z’n allen, punt uit!’ Die avond blies de houtsnijder net als anders op zijn fluit om de beeldjes bij zich te roepen. Hij had een nieuwe ketel met olie klaarstaan om de beeldjes mee in te smeren. Hun hout zou er nog beter mee beschermd zijn en prachtig gaan glanzen. Samen met de zoon luisterde hij of hij het geluid van hun voetstappen op het mos al hoorde… Maar het bleef stil! ‘Zou er iets gebeurd zijn?’ vroeg de zoon bezorgd. De houtsnijder schudde zijn hoofd. ‘Dat is onmogelijk. Hier op de Benemondoberg zijn ze veilig.’ Hij sloeg zijn arm om zijn zoon. ‘Kom, we gaan ze zoeken.’ Samen liepen ze door het bos. ‘Bimba! Dubbio…waar zijn jullie?’ Een vogel kwam aangevlogen en wees met zijn vleugels in de richting van de Maleberg.

‘O nee, mijn lieve beeldjes!’ riep de houtsnijder verschrikt toen hij zijn schepsels zag ploeteren op de ruwe berg. ‘O, vader…’ zei de zoon. De tranen sprongen in zijn ogen. ‘Hoe konden ze dit doen? Waren ze niet gelukkig bij mij?’ snikte de houtsnijder. ‘Ik heb ze gemaakt om bij mij op de Benemondoberg te leven. Daarbuiten lopen ze hun eigen dood tegemoet.’ De oude man was ontroostbaar. ’s Nachts in zijn hut kon de houtsnijder niet slapen van verdriet. ‘Hoe zou het met mijn lievelingen zijn?’ vroeg hij zich af. ‘Hebben ze wel genoeg te eten? En wat als een gevaarlijk dier hen kwaad wil doen?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ze zijn zo kwetsbaar. Wat zullen ze al vies en beschadigd zijn, en dat terwijl ik hier de beste olie voor hen heb klaarstaan.’ ‘Wat denkt u vader, komen ze nog terug?’ vroeg de zoon. Hij kon het antwoord al raden: ‘Nee, niet uit zichzelf. Nu ze de berg verlaten hebben, zullen ze ons vergeten en doelloos rond blijven zwerven. Buiten mij en de 6

7


berg hebben ze geen leven.’ Hij zuchtte. ‘Hoe kan ik mijn schatten bereiken?’ Het bleef lang stil. Toen sprak de zoon: ‘Vader… Er is één oplossing waarmee we de beeldjes kunnen bereiken, dat weet u ook… Laat mij hen achterna gaan. Verander mij in een beeldje. Maak mij één van hen, zodat ik de weg terug kan wijzen.’ Nog nooit had de houtsnijder voor zo’n moeilijke keus gestaan. Hij wist dat dit de enige oplossing was. Maar hij wist ook dat de beeldjes de Benemondoberg allang vergeten waren. Ze zouden de zoon niet herkennen en hem misschien wel kwaad doen. Uiteindelijk zei de houtsnijder: ‘Goed, ik zal een beeldje van je maken. Het is de enige oplossing.’ Voordat de zoon ging slapen overgoot de houtsnijder hem met olie en floot een onbekende melodie. Toen de zoon wakker werd, was hij een beeldje met houtkrullen op zijn hoofd en nerven in plaats van aders. Hij was een flink stuk gekrompen. De houtsnijder droeg hem naar het meer. ‘Wat er ook gebeurt, blijf aan mij denken en aan de vreugde als de beeldjes terugkomen.’ De zoon liep het water in. Zijn taak was begonnen.

De beeldjes waren al dagenlang op pad. Ze beklommen steeds hogere bergen. Al snel kon niemand zich het leven op de Benemondoberg nog herinneren. Met moeite zochten ze hun maaltijden bij elkaar. Hun magen knorden voortdurend en er was vaak ruzie. ’s Nachts sliepen ze in vochtige grotten. Hun hout verweerde. Bimba had een gat in haar buik doordat er een houtworm aan haar gevreten had. Confusio was een stuk van zijn neus kwijtgeraakt toen hij struikelde en Dubbio en Occupa hadden schroeiplekken opgelopen toen de boom waar ze tijdens een onweersbui onder schuilden, getroffen werd door de bliksem. Als iemand durfde te klagen, werd Capo kwaad. Alle beeldjes dachten dat het normaal was om zo te leven. Op een dag ontmoetten ze een houten beeldje dat ze niet kenden. Hij had 8

waarschijnlijk een lange reis achter de rug, want hij zag er net zo verweerd uit als zijzelf. ‘Ik ben Filio. Mag ik met jullie meewandelen?’ vroeg hij. De beeldjes vonden het prima, helemaal toen hij wat voedsel deelde dat hij onderweg gevonden had. ‘Waar reizen jullie naartoe?’ vroeg Filio toen ze ’s avonds in een kring in een donkere grot zaten en probeerden om zich met mos en bladeren warm te houden. ‘Nergens,’ zei Capo. ‘Wij beklimmen hoge bergen.’ Hij speelde met een stukje vuursteen dat hij gevonden had. Als er een vonkje afspatte, schrokken alle beeldjes op en grijnsde hij. ‘En waar komen jullie vandaan?’ De beeldjes haalden hun schouders op. ‘Gewoon…nergens. En jij?’ Filio keek vriendelijk de kring rond. ‘Ik kom van de plek waar jullie ook vandaan komen. Ik was erbij toen jullie gemaakt werden door de houtsnijder. Hij houdt heel veel van jullie!’ ‘De houtsnijder? Daar hebben we nog nooit van gehoord!’ ‘Hij woont op de Benemondoberg, de mooiste berg ter wereld. Er is volop voedsel en helder water. De houtsnijder verzorgde jullie met heel veel liefde! Hij maakte jullie hout glad en glanzend en hij maakte iedere avond muziek waarop jullie dansten.’ Verschillende beeldjes zuchtten verrukt, maar Capo zei ongeduldig: ‘Wat een onzin!’ De zoon ging verder: ‘Jullie zijn het leven bij de houtsnijder vergeten, omdat jullie de Benemondoberg verlaten hebben. En buiten de berg kan de houtsnijder niet meer voor jullie zorgen. Ik ben gekomen om jullie de weg terug te wijzen.’ ‘En dat moeten wij geloven?’ zei Confusio. ‘Stil, laat hem praten!’ zei Occupa. ‘Jullie zijn gemaakt om te leven bij de houtsnijder. Hij kan goed voor jullie zorgen.’ ‘Wij kunnen best voor onszelf zorgen!’ riep Capo. ‘O ja? Kijk eens naar jezelf. Jullie zijn verweerd, gebutst, beschadigd.’ Bimba streek over haar door houtwormen aangevreten buik. ‘Ik geloof je. 9


Wijs me de weg naar de houtsnijder.’ ‘Luister niet naar die verhalenverteller!’ schreeuwde Capo kwaad. ‘Hij bedenkt sprookjes om ons in zijn macht te krijgen! Filio, wij weten niets van een berg of een houtsnijder en we hebben er geen behoefte aan!’ Filio wandelde mee met de groep en vertelde dagelijks over de houtsnijder. Bimba en nog een paar beeldjes hingen aan zijn lippen. Capo en een aantal anderen ergerden zich steeds meer aan hem. ‘We moeten van hem af zien te komen,’ fluisterde Capo tegen Confusio toen de groep een eng naaldbomenwoud doorkruiste en Filio de angst van de beeldjes suste met verhalen over de Benemondoberg. ‘Ik word doodziek van zijn sprookjes!’ ‘Heb jij die vuursteen nog?’ vroeg Confusio. Op een steen tussen vier naaldbomen bleef Filio staan. ‘Luister, binnenkort ga ik terug naar de Benemondoberg. Jullie zullen moeten kiezen: volg je mij, of blijf je doelloos rondzwerven door bergen en bossen?’ Dat was te veel voor Capo. Dreigend stapte hij op Filio af. ‘Nu is het afgelopen! Wie denk je wel dat je bent? We hebben jou en je verhalen niet nodig!’ Driftig ketste hij zijn vuursteen tegen het rotsblok waar Filio op stond. Iedereen sprong angstig achteruit toen er een grote vonk omhoog spatte. Vuur was het gevaarlijkste dat er bestond, nog gevaarlijker dan houtwormen! Filio deed niets. Hij leek niet bang of boos, maar berustend in wat er ging komen. ‘Vlucht! Hij wil je in brand steken!’ schreeuwde Occupa. Maar zij en de andere beeldjes durfden Filio niet te helpen. Iedereen keek verstijfd toe hoe Capo woest vonken bleef maken. Het gekets dreunde in de hoofden van de beeldjes, totdat Filio’s houten lichaam door een paar grote vonken vlam vatte. ‘Geen houtsnijder die je nu nog kan redden!’ schreeuwde Capo. Een akelig geknetter klonk en zwarte rookwolken stegen op. De vlammen lekten langs Filio’s benen en buik. Confusio lachte Filio uit. ‘Waarom doof je de vlammen niet? Je kunt het niet, leugenaar!’ Bimba wilde iets doen, maar voelde zich machteloos. Filio zweeg en dacht aan de houtsnijder. Wat deed het vuur pijn en wat 10

11


voelde hij zich alleen! Donkere regenwolken pakten zich samen. Dreigend rolde de donder. Filio’s brandende gestalte stak fel af tegen de duistere lucht. Toen de eerste bliksemflits het woud verlichtte, zakte Filio als een hoopje as in elkaar. De regenbui die volgde, doofde het vuur. ‘Hij is dood!’ snikte Bimba. ‘Zag je die blik in zijn ogen? Alsof hij medelijden had met Capo,’ zei Dubbio. ‘Hij is dood!’ juichten Capo en zijn vrienden. ‘Vergeet die grappenmaker, dan reizen we verder!’ Ze pakten elkaar bij de hand en deden een vreugdedans. ‘Lafaards!’ riep Ocuppa woedend. ‘Capo, ik luister niet langer naar jou! Ik ga zelf op zoek naar de houtsnijder en…’ Ze stopte verschrikt. Er klonk een vreemd geluid. Het was de wind, maar niet alleen de wind. De as werd omhoog geblazen. Houtsplintertjes dansten door de lucht. Het treurende groepje sloeg angstig de handen voor de ogen. De feestvierende beeldjes merkten niets. De as nam een vorm aan. Een donderslag klonk. Bomen kraakten, de aarde beefde, de lucht was inktzwart. Een lichtflits sloeg in de kolkende as. Daarna klonk een knal en werd het doodstil. Het slechte weer was voorbij. Een helderblauwe lucht en een stralende zon verschenen boven de boomtoppen. Voorzichtig opende Bimba haar ogen. Op de plek waar Filio’s as gesmeuld had, stond een mens! Hij kwam haar bekend voor… ‘Dag Bimba,’ zei de mens vriendelijk. Toen wist Bimba het. ‘Het is de zoon!’ Ze vloog hem om de hals. De andere beeldjes durfden nu ook te kijken. ‘De zoon van de houtsnijder! Dat we hem niet eerder herkenden!’ juichte Occupa. De zoon lachte. ‘Ja, ik ben het! Ik hou zo veel van jullie!’ Verdrietig keek hij naar Capo en zijn groepje, dat nog altijd danste. Opeens voelde Capo dat er naar hem gekeken werd. Hij werd doodsbang toen hij een mens zag staan op de plek waar zojuist nog de as van de zoon gesmeuld had. ‘Wegwezen! Daar is een mens!’ Het groepje sloeg op de vlucht, verder het donkere naaldwoud in. ‘Maar Capo, het is de zoon!’ riep Bimba hem na. De zoon streelde Bimba’s hoofdje. ‘Stil maar, ze herkennen mij niet, omdat ze niet geloofden dat ik gekomen ben om jullie de weg terug te wijzen.’ Hij ging zitten op het mos, met de overgebleven beeldjes om zich heen. ‘Wat zien jullie er uit! Ik weet wat het is om beschadigd te worden. Ik heb het meegemaakt, net als jullie. Ik ben zelfs verbrand geweest. De houtsnijder zal jullie nieuw maken, omdat jullie geloofd hebben wat ik vertelde.’ ‘Ik wil zo snel mogelijk naar huis,’ zei Dubbio verlangend. 12

‘Ik zal de weg wijzen en vooruit reizen om de berg mooi te maken voor jullie komst.’ ‘Hoe weten we de weg als je niet met ons mee reist?’ vroeg Occupa. ‘Blijf aan mij en mijn vader denken.’ Hij stond op. ‘Het is tijd. Wees niet verdrietig, we zien elkaar snel terug!’ Hij kuste de beeldjes en vertrok. In navolging van de zoon begonnen de beeldjes aan de terugtocht. De reis was zwaar. Maar altijd als ze de moed bijna opgaven, dachten ze aan de houtsnijder en de zoon die op hen wachtten. De winter begon, met dagenlange sneeuwstormen. Rillend schuilden ze in donkere grotten. Hongerig zochten ze iets eetbaars. Maar op een heldere dag, waarop de eerste voorjaarsbloemen hun kopjes door de sneeuw staken, stonden de beeldjes op de top van de Maleberg en zagen ze aan de overkant van het meer de groene hellingen van de Benemondoberg. Bijna thuis! Ze daalden met nieuwe moed af naar het meer. Het water was ijskoud, maar Bimba riep: ‘Ik zie de houtsnijder en de zoon! Ze staan op ons te wachten!’ Zelfs Occupa dook snel het water in. De houtsnijder had zijn zoon met een bedroefd hart laten gaan. In gedachten volgde hij iedere stap. Hij voelde het toen de zoon verbrand werd. Hij had geweten dat dit zou gebeuren. Hij wist ook dat de zoon tot het laatst aan hem dacht. Op het moment dat de zoon weer tot leven kwam, juichten alle dieren op de Benemondoberg. Zielsgelukkig sloot de houtsnijder hem kort daarna in de armen en maakten ze de berg klaar voor de thuiskomst van de beeldjes. ‘Daar komen ze!’ riep de zoon op die heldere dag dat hij en de houtsnijder aan het meer stonden uit te kijken. De houtsnijder hielp zijn beeldjes uit het water en omhelsde ze. ‘Welkom thuis!’ ’s Avonds verzamelden ze zich op de open plek voor de hut. Daar sprak de houtsnijder: ‘Lieve beeldjes, het is door mijn zoon dat jullie hier zijn. Zonder hem waren jullie verdwaald in de wijde wereld. Mijn zoon is één van jullie geworden en heeft jullie lot ondergaan. Hij heeft ervoor gezorgd dat jullie weer thuis konden komen. Kom hier, mijn zoon en neem plaats!’ De zoon ging zitten op een met prachtig houtsnijwerk versierde stoel en de houtsnijder begon een vrolijke 13


melodie te spelen. Alle beeldjes bogen voor hem. Daarna dansten ze vrolijk om hem heen. De zoon genoot. Toch trok er kort een verdrietige trek over zijn gezicht. Slechts een deel van de beeldjes was teruggekomen. Capo en de rest doolden nog steeds ruziënd rond door woeste streken, blootgesteld aan houtwormen, verschroeiende hitte en beschimmelend vocht. Ze zouden uiteindelijk van ellende uit elkaar vallen, zonder ooit een reisdoel bereikt te hebben. Het was zo jammer! Hij had zijn vader gevraagd of het niet anders kon, maar de houtsnijder had geantwoord: ‘Het is hun eigen keus.’ Zo eindigt het verhaal over de reis van de beeldjes. Het feest dat op de Benemondoberg gevierd werd, met de zoon in het middelpunt, ging oneindig lang door. Tussen de vrolijke liedjes door nam de houtsnijder de beeldjes bij zich en verzorgde hun wonden. Voor houtwormen of vuur hoefden ze nooit meer bang te zijn. Glanzend en gaaf dansten de beeldjes dag en nacht voor de zoon. Alles was goed gekomen omdat hij hun de weg terug gewezen had!

De houtsnijder had de beeldjes zo lief, dat hij zijn enige zoon gaf, zodat de beeldjes die in hem geloofden niet verloren zouden gaan, maar zouden leven. Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. (Johannes 3:16)

jou? het metn: t i z e o h En am i Vul je na Want God had ................................. zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat ........................ die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.

Dat is Pasen!

Martine Jonker

15

Dit verhaal is een ingekorte versie van het boek De Houtsnijder en de reis van de beeldjes. Nieuwsgierig naar de uitgebreide versie? Kijk op www.vuurbaak.nl



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.