Wascabi2017

Page 1

2017 JAARMAGAZINE OVER BELEID EN TENDENSEN IN HET SOCIAAL-CULTUREEL WERK

SVEN GATZ EN PASCAL SMET

WIE VERBINDT DIE WINT

En verder: Bart Caron • Tine Soens Caroline Bastiaens • Marius Meremans Jean-Jacques De Gucht • Philippe Muyters Kris Peeters • Karel Van Eetvelt Ignace Glorieux • Peter Wouters…


COLOFON EEN UITGAVE VAN:

FOV vzw federatie sociaal-cultureel werk Gallaitstraat 86 bus 12 1030 Brussel tel. 02 244 93 39 info@fov.be www.fov.be Brussel, augustus 2017 BIJDRAGEN:

Karine Cleynhens, Liesbeth De Winter, Mathijs Post, Hannes Renglé, Joris Smeets, Dirk Verbist en Kristien Vermeersch TEKSTBEWERKING EN REDACTIE:

Isa Van Dorsselaer FOTOGRAFIE:

Alle foto’s door Sophie Nuytten (www.sophienuytten.allyou.net), behalve: pg 10. (Ivan Put), pg. 18 (Sarkis Bagramian), pg. 19 (Filip Naudts), pg. 41 (Urfin/Shutterstock.com) De portretfoto’s op pg. 7, 8, 11, 20, 23, 25, 43, 44, 46 en 47 werden door de betrokkenen zelf aangeleverd. EINDREDACTIE:

Joris Smeets VORMGEVING:

Media Luna - Marc Provoost DRUK:

Drukkerij Bulckens, Herenthout

MET DANK AAN: Tine Soens, Caroline Bastiaens, Marius Meremans, Jean-Jacques De Gucht, Bart Caron, Marino Keulen, Jos Stassen, Bert Anciaux, Mieke Van Hecke, Sven Gatz, Pascal Smet, Philippe Muyters, Jan De Braekeleer, Kris Peeters, Jan Baeck, Lies Vereecke, Karel Van Eetvelt, Peter Wouters, Mark Pâquet, Jos Pauwels, Diane Devriendt, Philippe Vandevorst en Ignace Glorieux. Een bijzonder woord van dank aan Marc Provoost en Isa Van Dorsselaer voor hun constructieve inbreng.

Met medewerking van de FOV-lidorganisaties

federatie sociaal-cultureel werk


VINGERS AAN DE ENKELS

Ook de secretaris-generaal heeft het druk. Het hoofd van het Departement Cultuur, Jeugd en Media werkt naarstig aan wat hij vorig jaar op het Wascabi-event aankondigde: een grondige interne reorganisatie van zijn administratie. Luc Delrue wil zijn tweede volledige werkjaar als secretaris-generaal bakens uitzetten die de rol van de administratie anders, offensief en zichtbaar, moeten inkleuren. Francine, Eric en met hen tientallen anderen weten het nog niet, maar ook zij zullen het extra druk hebben in 2018. Want de volgende maanden zullen ze een telefoon krijgen met de vraag of ze deel willen uitmaken van de visitatie- en beoordelingscommissies voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk om via adviezen en oordelen evoluties in de sector te doorgronden. Mooi zo, al dat ambitieus geweld aan de top van het Vlaamse cultuurbeleid.

RUSTELOZE VOETEN Aan de andere kant – de basis, zo u wil – van het spectrum, op de maatschappelijke werkvloer, trappelen honderdduizenden rusteloze voeten hun organisatie naar morgen, naar meer en beter. Zij deden dat al langer en zij zullen dat blijven doen, geprikkeld door ervaren onrecht of doorleefde begeestering. Want sociaal-cultureel werkers zijn maatschappelijk ondernemende mensen. Als dingen moeten worden opgelost, steken ze zelf de handen uit de mouwen. Zo simpel gaat dat.

“Niet panikeren, organiseren!” is hun motto. Ze vinden elkaar om samen de dingen aan te pakken. Niets of niemand anders kan het beter, efficiënter en goedkoper dan gedreven sociaal-culturele professionals en vrijwilligers. Een boude stelling? Nee, slimme onderzoekers hebben dit al meermaals in imposante modellen gegoten.

INTRO

D

e minister heeft het druk. Waanzinnig druk. Ik verbeeld het me scherp: zittend op de achterbank van de auto klopt hij met de ene hand het stof van het kampbezoek van zijn kleren en telefoneert met de andere over een recente conceptnota over cultureel ondernemerschap. Intussen bemonstert hij het nieuwe reglement waarmee hij de warme overdracht van de provinciale cultuurmiddelen wil regelen. Zijn vingers dragen nog rode sporen van het stiftje waarmee hij de avond voordien de plannen over een herschikking van de culturele bovenbouw bijkleurde. Sven Gatz zal het laatste volledige werkjaar van deze regering niet ongemerkt voorbij laten gaan.

BESTUURLIJKE SOUPLESSE

En toch: met de recente dadendrang van de top van het Vlaamse cultuurbeleid dreigt een sluipende overname van brokken vrij initiatief. Onbedoeld, want dikwijls goedbedoeld. Visitatoren krijgen door het nieuwe decreet kansen om Nerogewijs duimpjes omhoog of omlaag te richten. Het nieuwe Cultuurloket krijgt kansen om de – door ruim tien sectororganisaties aangewakkerde – dienstverlener Scwitch ongegeneerd te negeren. De administratie kan de regie van de ondersteuning van de sectoren unilateraal naar zich toe trekken. Zal dit ook echt gebeuren? Ik kan het me moeilijk voorstellen. Ook minister Gatz is sterk overtuigd van wat hij het “civiel perspectief” noemt. Dit uitgangspunt staat zelfs centraal in het nieuwe decreet Sociaal-cultureel Volwassenenwerk. Het siert hem. Het siert de parlementsleden die hem daarin volmondig steunden. Vooral goed de vinger aan de enkels van de ruste­loze voeten blijven houden, daar is het nu om te doen. Jawel, dat vraagt enige lenigheid, bestuurlijke souplesse. Maar het kan er zeker voor zorgen dat concepten, bestuurlijke plannen, beoordelings­elementen,… in de eerste plaats worden ingezet om te faciliteren wat aan die onderkant van het spectrum gebeurt en te stimuleren wat nog extra in de verf mag komen. Want we weten het allemaal: louter van bovenaf sturen leidt op termijn alleen maar tot erosie van de maatschappelijke veerkracht. Tot vele gebroken enkels. Dirk Verbist, directeur FOV

I

2017 1


4

HET DECREET SCVW: NIEUWE INHOUD OF NIEUWE VERPAKKING? Parlementsleden van toen vs. parlementsleden van nu

BRUISEND BRUSSEL

12

Twee ‘ketjes’ over het lokaal cultuurbeleid in onze hoofdstad

2

I

2017

18

VRIJWILLIGERS (ON)BETAALBAAR!?

Over de waarde(n) van het middenveld


26

KAREL VAN EETVELT

De topman van Unizo over de kunst van het unisono

41

VAN DE SCHOOLBANKEN NAAR DE WERKVLOER

34

DE NIEUWE VOORZITTER VAN BEWEGING.NET

Peter Wouters, een middenvelder die wil scoren

48

VOORSPELBAAR UNIEK

Ignace Glorieux fileert ons (verenigings)leven

Helpt de theorie in de praktijk?

I

2017 3


HET NIEUWE DECREET: DEÂ OUDE GARDE DAAGT DE NIEUWE UIT 4

I

2017


De parlementsleden van de Commissie Cultuur mogen met een gerust hart de pen neerleggen en met vakantie gaan. Het is er, het nieuwe decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Het is wachten op de recensies, maar alvast één groep zal het werkstuk met grote aandacht lezen. De parlementsleden die in 2003 het vorige decreet voor onze sector hielpen tot stand komen. Wat wil deze oude garde de nieuwe garde vragen over het nieuwe kader voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk?

O

PZET Naar goede gewoonte brengt Wascabi de leden van de commissie Cultuur van het Vlaams Parlement van de verschillende ­partijen samen voor een stand van zaken aan het eind van het parlementaire jaar. Dit jaar volgden we hun werk zo mogelijk nog strakker op dan andere jaren. De inzet was ook hoog, met het nieuwe decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. We lieten daarom een strenge vierschaar aanrukken om de commissie­ leden op de rooster te leggen. Vier (ex-)parlementsleden – Bert Anciaux (toen Spirit, nu sp.a), Jos Stassen (toen Groen!, nu Groen), Mieke Van Hecke (toen en nu CD&V) en Marino Keulen (toen VLD, nu Open VLD) – die er bij waren toen het vorige decreet tot stand kwam, stellen ieder apart één vraag en één gezamenlijke vraag aan vijf parlements­leden die voor het nieuwe decreet het werk deden: Bart Caron (Groen) die voor het vorige decreet overigens mee aan de onderhandelingstafel zat, Tine Soens (sp.a), Caroline Bastiaens (CD&V), Marius Meremans (N-VA) en Jean-Jacques De Gucht (Open VLD).

→ Vragen of reacties? dirk@fov.be of liesbeth@fov.be

I

2017 5


SAMEN: IS HET SOCIAAL-CULTUREEL WERK BAANBREKEND GENOEG ? De relatie tussen overheid en sociaal-cultureel volwassenenwerk is er een van veel overleg en dialoog, waarbij het spanningsveld tussen continuïteit die moet verzekerd worden, en sociale innovatie de discussies peperde en pepert. Moet het sociaal-cultureel volwassenenwerk, gezien grote maatschappelijke uitdagingen als vereenzaming, verzuring, vervreemding of verarming, niet nog sterker of nog anders een sociaal baanbrekende rol opnemen? En hoe moet het dat dan doen?

MARIUS MEREMANS (N-VA): Het is niet aan mij of aan de politiek in het algemeen om te zeggen waar het sociaal-cultureel werk zich mee moet bezighouden. Wij zijn niet meer dan de facilitator zodat het sociaal-cultureel werk kan bloeien en groeien. Wij verwachten van het middenveld dat het die maatschappelijke uitdagingen capteert. Wij zullen dat ook wel doen, maar het middenveld is meestal sneller dan wij zijn. Onze ideeën voor die grote maatschappelijke uitdagingen komen deels toch altijd voort uit wat er leeft op het veld. Je ziet hoe dingen die nu in het sociaal-cultureel werk in een embryonale fase zitten, later terugkomen in de vorm van een decreet of een algemeen principe.

TINE SOENS (SP.A): Sociale innovatie zit in het DNA van het sociaal-cultureel werk. Het veld vandaag is niet meer het veld van vijftig jaar geleden. En gelukkig maar, want de samenleving is helemaal veranderd. Vergrijzing, superdiversiteit, klimaatprobleem… We zien dat het sociaal-cultureel werk daar vandaag al rond werkt, we moeten dat gewoon faciliteren.

CAROLINE BASTIAENS (CD&V): Het is daarbij zeker belangrijk om dat verenigingsleven niet te instrumentaliseren, zodat we die vrijheid kunnen blijven garanderen. Je kan het civiel perspectief dat in het decreet zit heel eng interpreteren als vrijheid van vereniging. En je kan het – en zo willen wij het lezen – ook zien als het middenveld die vrijheid geven om tendensen op te zoeken en er mee aan de slag te gaan, maar ook om de politiek een kritische spiegel voor te houden. Dat is een belangrijk speelveld dat we aan het middenveld en aan het sociaal-cultureel werk moeten blijven garanderen.

6

I

2017

BART CARON (GROEN): Dat heeft het sociaal-cultureel werk ook altijd gedaan. Heel veel maatschappelijke uitdagingen in het verleden zijn opgelost of aanvaardbaar gemaakt en zo mee geïntegreerd in de samenleving door het sociaal-cultureel werk. Die sociale innovatie versterkt dus de sociale cohesie. Het sociaal-cultureel werk heeft zo een rol in de spits en achter de spits. Een overheid moet de ruimte creëren om die twee processen tegelijk te laten gebeuren. Als overheid mogen we dus beschermend noch betuttelend zijn, en ook niet dwingen in een bepaalde richting. Laten we ons gelukkig prijzen en ze die ruimte laten invullen. Dat zal op andere manieren zijn dan vroeger en dat is prima. Wij moeten die openheid bewaken.

CAROLINE BASTIAENS: Sociale innovatie is op zich heel belangrijk en daar moet je mee kunnen experimenteren, maar om ze maatschappelijk aanvaardbaar en breed gedragen te krijgen, is ontmoeting essentieel. Ik vind het belangrijk dat die rol in het decreet is gebleven. Via ontmoeting leren mensen elkaar kennen en vertrouwen. Om mensen mee te krijgen in


die maatschappelijke verandering is het cruciaal om in een vertrouwde omgeving met die verandering te leren om te gaan.

MARINO KEULEN: IS DIT ECHT EEN NIEUW DECREET ?

JEAN-JACQUES DE GUCHT (OPEN VLD):

unieke aan deze sector is dat “hijHet probeert mensen bij elkaar te brengen. Het nieuwe decreet zorgt voor een vlottere beweging in die sector en geeft de sector veel meer verantwoordelijkheid om dat zelf in te vullen. We leven inderdaad in een snel veranderende maatschappij en deze sector moet aan de slag gaan met wat er leeft in de samenleving. Met het decreet zal je nu jonge organisaties krijgen die daar sneller kunnen op inspelen omdat er geen beperkingen meer zijn qua aantal gesteunde organisaties. Dat is een goeie zaak. Dat zaait wel wat onzekerheid in de sector, maar die is sterk genoeg om daar zelf een antwoord op te formuleren. En het decreet biedt ook handvaten om de organisaties daarbij te helpen.

Zowel in 2003 als in 2017 is het de Vlaamse Regering geweest, bij monde en op initiatief van de bevoegde minister, die het sociaal-cultureel werkveld hertekend heeft. In hoeverre zijn de aanpassingen fundamenteel?

BART CARON: Voor mij is dit een overgangsdecreet. De droom die Jean-Jacques zonet uitsprak over een vernieuwender sociaal-cultureel werk dat op een eigentijdse manier met maatschappelijke uitdagingen omgaat, dat doel gaan we daar niet mee bereiken. We zullen met het nieuwe decreet kleine stapjes in die richting zetten, maar we gaan toch vooral de traditie meenemen. Is dat slecht? Nee. Het decreet moet de traditie waarderen, de Femma’s of de KVLV’s van deze wereld die ook vernieuwen en innoveren. Er moeten daarnaast nieuwe vormen binnenkomen. Maar dat evenwicht krijg je pas als de financiële middelen gegarandeerd zijn. Als je niet afhankelijk bent van uitstroom om instroom te krijgen. Het decreet stelt geen limiet voor het aantal indieners of gesubsidieerden, maar de facto is er de budgettaire grendel in de begroting. Eén fundamentele vernieuwing is het schrappen van het onderscheid tussen organisaties naar werksoort – verenigingen, vormingsinstellingen en bewegingen. De sector is hybride, zo kan die diversiteit maximaal benut worden. Dat kan ik alleen maar toejuichen. Verder is de kwaliteitsdimensie sterker aanwezig, wat ik ook toejuich. Alleen is de wijze waarop die gemeten wordt een regelneverij van jewelste. Deze regering wil een beheersingsmechanisme voor de

kwaliteit. Maar het sociaal-cultureel werk moet je beoordelen in zijn totaliteit. Je weegt niet de ingrediënten apart, je beoordeelt de kwaliteit van de taart.

JEAN-JACQUES DE GUCHT: Maar je kan de taart niet bakken als de ingrediënten niet goed zitten. Je moet een objectief kader hebben om er standaardisering in aan te brengen. Anders ben jij, Bart, de eerste om vanop de tribune te roepen dat de minister zich bezondigt aan subjectiviteit. En jij zegt dat dit een overgangsdecreet is? Ik ga ervan uit dat elk decreet een overgangsdecreet is, want anders zouden we decreten maken die overeind blijven tot het einde der dagen.

CAROLINE BASTIAENS: De term ‘overgangsdecreet’ is voor mij bijna een geuzennaam. Voor de sector is het gigantisch belangrijk om continuïteit te hebben. Er is ook vandaag al veel vernieuwing in alle organisaties, van groot tot klein, en die moeten we blijven voortzetten. Het decreet ligt er. Alle ingrediënten zijn voorhanden om er een goede taart van te maken, maar dan zullen er inderdaad voldoende middelen moeten zijn. Dus is het nu aan ons om tegen 2019-2020 te maken dat dat geld er is. Ja, de kwaliteit wordt beoordeeld. Als je als politicus een

I

2017 7


kader maakt, moet je keuzes maken en die omschrijven, en dan moet er ook afgewogen worden. Ik ben het met je eens, Bart, dat het niet gaat om de optelsom van verschillende criteria, het is het geheel van de werking die telt. Daarom is de rol van de experten cruciaal en dat zit ook in het decreet. Je moet het wel willen zien.

TINE SOENS: We hebben ons met sp.a onthouden. Niet omdat het een slecht decreet is, er zit een aantal dingen in waar we zeker voorstander van zijn. We zijn ook blij dat het niet snelsnel door het parlement is gejaagd, dat er tijd is genomen om naar de sector te luisteren. Maar we zullen moeten zien hoe het in de praktijk wordt toegepast. En het staat of valt met het financiële kader. Als er blijft bespaard worden op het sociaal-cultureel werk, dan mag je nog zo’n mooi decreet schrijven, dat zal in de praktijk weinig zoden aan de dijk brengen. Bovendien valt te vrezen dat de planlast nog toeneemt in plaats van afneemt, zoals de bedoeling was.

MARIUS MEREMANS: Ik had een wit blad voor ogen en dat is het niet geworden. Maar er is een aantal fundamentele veranderingen: de werksoorten worden verlaten, de in- en uitstroom verlopen anders. Je hebt nog nooit zoveel geld van het budget in beweging gekregen. En die veranderingen zijn er gekomen op basis van gesprekken met de sector, die duidelijk geweest is over het belang van die continuïteit. Bovendien zegt Socius zelf dat het geen ‘afvinkdecreet’ is. We zullen dat evalueren. Maar er is een duidelijke breuk met het verleden.

8

I

2017

JOS STASSEN: DE ROL VAN MAATSCHAPPELIJKE VERNIEUWING Geeft het decreet het sociaal-cultureel werk de mogelijkheden, kansen, handvaten en instrumenten om de rol van maatschappelijke vernieuwer in de toekomst op te nemen of te blijven opnemen?

TINE SOENS: Er zit zeker een aantal instrumenten in het decreet, omdat die schotten worden weggewerkt. Dat is op zich vernieuwend. Maar opnieuw, dat staat of valt met de mate waarin de financiële middelen voorhanden zijn. Als de middelen volgen, dan zal het decreet zijn waarde kennen in de praktijk. Als dat niet gebeurt, dan zullen we binnen vijf jaar nog een keer moeten nadenken of we iets nieuws kunnen maken. De vrijheid voor de organisaties zit er zeker in, maar (aarzelt)… Als een organisatie een positief advies krijgt, dan gaat dat niet automatisch naar de beoordelingscommissie. De minister kan toch beslissen om dat dossier niet voor te leggen. Minister Gatz heeft gezegd dat het in de praktijk niet de bedoeling is om dat te doen. Maar het staat wel in het decreet. Waarom dan? Zal de politiek organisaties die haar een spiegel voorhouden, een nee geven?

CAROLINE BASTIAENS: Jij vertrekt van een negatieve invulling. Pessimisme is een slechte raadgever. Organisaties moeten vertrekken vanuit hun eigen kracht en hun eigen overtuiging en niet bang zijn voor een slechte beoordeling. Bij 99 procent van de organisaties zit dat helemaal goed.

TINE SOENS: Maar het blijft een feit dat de minister de kans krijgt in dit decreet om een organisatie al dan niet voor te leggen aan de adviescommissie. Ik vind dat vreemd. Als er een positief advies van de visitatiecommissie is, waarom gaat dat dossier niet gewoon automatisch naar de beoordelingscommissie? Waarom kan de minister daar nog tussen fietsen? Ik hoop dat het niet gebeurt en ik weet wat de minister hierover gezegd heeft. Maar in 2019 is misschien iemand anders minister van Cultuur.

CAROLINE BASTIAENS: Ik kan echt geen enkel argument zien dat daarvoor gebruikt zal worden. Ik acht die kans gewoon heel klein.

BART CARON: De tijdsgeest is anders dan vijftien jaar geleden. Toen kon alles, ook afwijkende meningen. Nu is er als gevolg van terrorisme, migratie en interculturaliteit een soort krimp in de gedachten. Het maatschappelijk kader waarbinnen je de vrije ruimte hebt wordt kleiner, en dat is toch in de tekst van het decreet binnengeslopen. Het laat toe om op basis van filosofische of ideologische gronden organisaties uit te sluiten. We hebben de traditie in het cultuurbeleid dat de overheid


haar afstand houdt tot de inhoud. Wij subsidiëren onze eigen critici. En maatschappelijke vernieuwing gaat over die dingen, dingen die vandaag not done of erover zijn en morgen misschien niet meer. Die vrije ruimte moet dus maximaal zijn. Ik maak me geen grote zorgen als de mensen die hier aan tafel zitten daar ooit over gaan. En de minister heeft duidelijk uitgelegd wat hij bedoelt met maatschappelijke vernieuwing en hoe ver die ruimte kan gaan. Maar er komen nieuwe verkiezingen, nieuwe meerderheden. Het is dus een aandachtspunt.

JEAN-JACQUES DE GUCHT: We moeten daar inderdaad waakzaam zijn. Maar als je luisterde naar de reacties in het parlementaire debat over dat ene punt, vanuit het ganse spectrum, wil ik wel eens zien welke minister zou ingrijpen.

Volgens het nieuwe decreet worden elke organisatie en iedere burger in Vlaanderen geacht een aantal rechten en normen te respecteren. Voor mijn part is er vrijheid van meningsuiting, ik heb daar geen enkel probleem mee. Maar je moet ook wel weten dat die organisaties werken met geld van de belastingbetaler. Sommigen MARIUS MEREMANS:

schijnen dat te vergeten. Ze schijnen te denken dat ze zich daar niet voor moeten verantwoorden en dat baart mij zorgen. Je moet binnen een bepaald kader werken, dat verwacht de burger vandaag de dag. En binnen dat kader is heel veel mogelijk. Maar we stellen wel een aantal regels en afspraken vast waaraan iedereen zich dient te houden. Zo bouw je een maatschappij.

CAROLINE BASTIAENS: Dat geldt voor iedere burger in dit land, of je nu actief bent bij een vereniging of niet. Ik zie dus de toegevoegde waarde van die bepaling niet. En wat subsidies betreft: die zijn voor heel wat organisaties inderdaad heel belangrijk, maar er zijn ook heel veel organisaties die een goed deel van hun werkingsmiddelen uit eigen inkomsten halen.

” “We moeten dat kritisch middenveld subsidieMARIUS MEREMANS:

ren, maar het moet ook weten dat het verantwoording moet afleggen tegenover degene uit wiens portemonnee het geld voor die organisaties komt.

I

2017 9


BERT ANCIAUX: WAT MET DE BOVENBOUW? In het oude decreet wordt ook de bovenbouw geregeld: het steunpunt en de belangenbehartiger. Het nieuwe decreet heeft de artikels hierover ‘on hold’ gezet, want deze wordt ook hervormd. In het regeerakkoord staat dat de hervorming “efficiënt en doeltreffend” moet zijn: wat betekent dat? Verder zegt het regeerakkoord dat de doelgroep sterker betrokken wordt bij deze hervorming en “naar waarde wordt geschat”. Hoe zal dat gebeuren?

MARIUS MEREMANS: Wij hebben bijna iedereen bezocht, zowel steunpunten als belangenbehartigers. We moeten eerst zien of er geen dubbel werk wordt gedaan. Voor ons zijn er geen taboes. Ik wil kijken hoe we de efficiëntie kunnen verbeteren zodat de organisaties er beter van worden. Het is niet onze bedoeling om expertise weg te gooien. Het kan niet de bedoeling zijn om wat goed draait te laten verdwijnen. Dat is een evenwichtsoefening.

” “Eén nuance toch. Als we aan een oefening CAROLINE BASTIAENS:

beginnen, moeten we toch ook de vraag stellen wat we er willen mee bereiken. Het kan niet de bedoeling zijn om te komen tot eenheidsworst, waarin niemand nog zijn gading vindt en niemand nog de ondersteuning krijgt die hij verdient. Het kan niet zijn dat we komen tot één groot vehikel voor de hele culturele sector om te kunnen zeggen dat we het efficiënter hebben gemaakt. Met die angst zit ik wel. Ik kan me niet voorstellen dat dit de doelstelling van iemand hier rond de tafel is, maar het is wel een belangrijk aandachtspunt.

JEAN-JACQUES DE GUCHT: Ik denk dat er voor de steunpunten zeker

10

I

2017

efficiëntiewinst kan geboekt worden voor de sector. Strikt persoonlijk stel ik me wel vragen. Je hebt de steunpunten die de sector informatie geven en ondersteuning bieden. We moeten ervoor zorgen dat die dat kunnen doen. Maar is het aan de overheid om daarnaast ook de belangenbehartigers te financieren? Moeten die laatsten niet gedragen worden door de sector zelf?

BART CARON: Je moet eigenlijk eerst een andere vraag stellen. Vind je het zinvol dat er in de samenleving voor sectoren een belangenbehartiger bestaat? Ja, zegt iedereen. Het is zinvol om een woordvoerder te hebben, een aanspreekpunt dat de stem van die bepaalde groep kan vertolken. We hebben in dit land de traditie dat de politiek communiceert met het middenveld. Dat is onze beleidscultuur en dat is een goede beleidscultuur, want daardoor hebben beslissingen meer draagvlak. Als we het daarover eens zijn, is de vraag hoe een belangenbehartiger kwaliteitsvol werk kan leveren met een bescheiden enveloppe? Kan een sector voldoende werkmiddelen ophalen in het veld om de belangenbehartiging te financieren? Dan is dat de beste optie. En als je Unizo of Voka bent, dan is dat ook zo. Zij

hoeven niet langs de kassa van de overheid te passeren om leefbaar te zijn en professionele kwaliteit te halen, ze kunnen hun leden aanspreken. Voor het sociaal-cultureel werk is dat niet realistisch. En dan denk ik dat de overheid deze vraag moet beantwoorden.

CAROLINE BASTIAENS: Ik ben er zeker voor dat een belangenbehartiger zichzelf financiert. Maar dat moet haalbaar zijn. In deze sector is dat moeilijk. Een bescheiden enveloppe voor wie dat niet zelf kan betalen, zal de gesprekstafel rijker en niet armer maken.

JEAN-JACQUES DE GUCHT: We gaan die oefening doen en zien wat de uitkomst ervan is. Wat moet een belangenhartiger precies doen? Zaken die voor de sector belangrijk zijn naar voor brengen. Als je de belangenbehartiger vanuit de organisaties zelf laat vormgeven, zit je toch veel dichter bij wat die organisaties willen dan wanneer die belangenbehartiger geïnstalleerd is door de overheid? Hij gaat veel korter op de bal spelen, want hij moet de eigen achterban overtuigen van zijn belang. Hij moet zich verantwoorden tegenover die organisaties en dit zorgt voor een veel sterkere binding.


CAROLINE BASTIAENS: Daar ben ik het op zich mee eens, maar in de realiteit is dat al zo. We hebben het nieuwe decreet kunnen maken mede dankzij de vele gesprekken met de FOV, maar die kon alleen maar spreken omdat ze gedragen werd door al die deelorganisaties.

BART CARON: Ik wil toch even een waarschuwing uit de recente geschiedenis meegeven. In 2002 werden per decreet de verzuilde koepels in het sociaal-cultureel werk afgeschaft. Pas op, ontzuiling alleen voor de bovenbouw, niet voor de organisaties op het veld, die hebben absolute vrijheid van denken. We moeten nu opletten dat we het diezelfde bovenbouw niet opnieuw moeilijk beginnen te maken. Want als je de belangenbehartiger niet meer financiert, dan dreigt hij niet langer te functioneren op een democratische manier, waarbij elke stem gelijkheid van spreken heeft, maar wel binnen politieke families. Willen we dat? Het pluralisme van de sector leeft in de FOV en Socius, en daarom alleen al wil ik ervoor pleiten om ze te behouden.

MIEKE VAN HECKE: BELOFTE MAAKT SCHULD In het huidige regeerakkoord lees ik: “Het belang van sociaal-cultureel werk in Vlaanderen en Brussel kan niet onderschat worden. Verenigingen, bewegingen en vormingsinstellingen brengen mensen bij elkaar en werken op een actieve en creatieve manier aan gemeenschapsvorming en zelfontplooiing. Vrijwilligers hebben een cruciale plaats. De sector staat voor aanzienlijke uitdagingen. Het sociaal-cultureel werk moet zijn voortrekkersrol als bruggenbouwer in de samenleving bevestigen. We houden rekening met de gewijzigde en zeer diverse vormen waarop de Vlamingen zich tegenwoordig maatschappelijk engageren en hun actuele vragen naar nietformele educatie en vorming. We bieden actoren met landelijk karakter voldoende flexibiliteit aan om hierop in te spelen, bevestigen het belang van het efficiënt aanwenden van overheidsmiddelen en expliciteren de functies inzake vorming, opleiding en leernetwerken. We versterken de sociaal-culturele sector, zodat deze kan blijven zorgen voor ontmoeting, ontspanning, gemeenschapsvorming, zelfontplooiing, sociale innovatie en creatief denkvermogen.” Hoe zal dit decreet bijdragen aan het realiseren van deze doelstellingen?

CAROLINE BASTIAENS: We mogen tevreden zijn over het eindresultaat. Mieke gebruikt in haar vraag een aantal woorden die ik zelf ook zou gebruiken. Zoals het benadrukken van het sociaal-cultureel werk als bruggenbouwer, maar ook de rol van vrijwilligers. We spreken over organisaties, maar die zijn gestoeld en gebouwd op vrijwilligers en ze zijn vehikels om die vrijwilligers ook weer elke dag aan de slag te laten gaan. Er zijn weinig landen die dit concept van sociaal-cultureel werk kennen en ik denk dat we met de keuzes die we met het decreet hebben gemaakt, de vrijheid hebben teruggegeven aan de organisaties, onder andere met het wegvallen van de schotten.

BART CARON: Je kan met dit decreet perfect deze doelstellingen realiseren als je voldoende financiële middelen kan vrijmaken, en als je procedures goed toepast. Maar door de timing en de periodiciteit van meerjarige subsidies, wordt het volgende regeerakkoord veel belangrijker om het waar te maken.

CAROLINE BASTIAENS: Daarom benadrukken we die continuïteit.

BART CARON: Goed, laat ons dan kijken naar wat er de voorbije drie jaar al gerealiseerd is dat bijdraagt tot die doelstelling uit het regeerakkoord. Er is de aangekondigde verhoging van de middelen voor de etnisch-culturele federaties. Ik ben blij dat de minister de moed heeft gehad om die middelen over te hevelen. Maar dat is het zowat. Dat is dus een groot voorbehoud.

I

2017 11


MAKELAARS IN HOOP


In Vlaanderen zijn de middelen en de verantwoordelijkheid voor het lokaal cultuurbeleid sinds vorig jaar volledig bij de gemeenten beland. Dit is niet zo voor de faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand rond Brussel en de gemeenten van Brussel, waar het decreet Lokaal Cultuurbeleid onverminderd van kracht blijft. Wat kan Brussel voorleggen na vijftien jaar lokaal cultuurbeleid? Is cultuur er sterker uit gekomen? En what’s next? Twee Brusselse zwaargewichten, de Vlaamse minister van Cultuur Sven Gatz en Pascal Smet, Brussels minister voor Mobiliteit en Openbare Werken en VGC-collegelid voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk Beleid, blikken hoopvol de toekomst in.

C

ultuur in Brussel bruist. Daar kon je niet naast kijken tijdens de uitreiking van de Ultimas, de Vlaamse Cultuurprijzen, dit jaar. Frisse en vernieuwende Brusselse organisa­ ties kaapten er een derde van de prijzen weg. Wiels, in Vorst, kreeg de bekroning voor Beeldende Kunst, Muziekpublique werd in de categorie Muziek gelauwerd voor zijn project “Refugees for Refugees”. Toestand, dat in Brussel leegstaande gebouwen, terreinen en (publieke) ruimte tijdelijk omtovert tot socioculturele centra, kreeg de prijs voor het beste Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk. Forumtheater Radicalisering, een groep vrouwen uit Molenbeek die op een inspirerende manier aan de slag gingen met hun ervaringen met racisme en radicalisering, won in de categorie Amateurkunsten.

Heren, zit er iets in de Brusselse bodem?

PASCAL SMET: Brussel is een laboratorium voor de toekomst. Stadsbewoners zijn opener, ze zijn vatbaarder voor prikkels, ze experimenteren meer en zoeken nieuwe dingen. Dat is ook zo voor Brussel. Sommige Vlamingen vinden haar daarom een rare stad, omdat ze tegen de Vlaamse aard van de voorspelbaarheid van een leven onder de kerktoren ingaat. Terwijl het net de kracht van deze stad en van het sociaal-cultureel werk hier is dat mensen er voortdurend op zoek gaan naar nieuwe grenzen en de confrontatie aangaan met het onbekende.

SVEN GATZ: We komen uit een ­ oeilijke periode, met de uitlopers m van de vluchtelingencrisis en de naweeën van de aanslagen. Het fotomoment van de twaalf cultuurprijzen is eigenlijk een goede samenvatting van het voorbije jaar. Brussel is daar logischerwijs nadrukkelijk in vertegenwoordigd, met de problematiek van de publieke ruimte waar Toestand op inspeelt of de verwerking, via kunst en cultuur, van het geweld dat Brussel getroffen heeft via Forumtheater Radicalisering, maar ook met het kosmopolitisme van Wiels en het werk van

Muziekpublique met vluchtelingen. Dat sluit allemaal bij elkaar aan. Dit verhaal kwam mooi naar voren tijdens de prijzen.

LOKAAL CULTUURBELEID: GASPEDAAL OF REM? In Brussel bougeert het duidelijk. Is het decreet Lokaal Cultuurbeleid een stimulans geweest voor cultuur in de Brusselse gemeenten of eerder een rem op hun autonomie en daadkracht?

SMET: Aanvankelijk keek Brussel wantrouwig naar het decreet Lokaal Cultuurbeleid. Vlaanderen ging direct met de gemeenten werken, de VGC kreeg een coördinerende rol. Maar het is een succes gebleken. Achttien van de negentien gemeenten hebben een lokaal-cultuurbeleidscoördinator, een cultuurraad, er zijn 22 gemeentelijke bibliotheken, de gemeenschapscentra, die steeds vaker in een netwerk functioneren, draaien. De VGC vult die coördinatierol op een correcte manier in. Geen enkele gemeente zou het in zijn kop halen om dit beleid te schrappen.

I

2017 13


kracht van “ De deze stad is dat mensen er voortdurend de confrontatie aangaan met het onbekende  PASCAL SMET

Minister Gatz, loopt het decreet op eenzelfde manier verder of gaat u aanpassen of heronderhandelen?

GATZ: Hoe de middelen voor lokaal cultuurbeleid in Brussel worden aangewend stelt niemand in vraag. We werken wel aan een manier om de procedures om deze middelen aan te wenden, te vereenvoudigen. We doen dit in het kader van een ruimere oefening die een aantal decreten over gemeenschapsaangelegen­ heden concentreert in een Brusseldecreet. Er komt meer autonomie voor de VGC, die dan direct met de gemeenten kan werken als de vertaler van de Vlaamse regelgeving naar de Brusselse realiteit, op basis van prioriteiten die zijn bepaald door de Vlaamse overheid.

Welk eigen verhaal moet Brussel brengen als de VGC meer autonomie krijgt voor het lokaal cultuurbeleid?

SMET: We hebben in de gemeenten een bibliotheek, een lokale cultuurraad, een lokaal-cultuurbeleidscöordinator, een schepen van Cultuur, een gemeenschapscentrum. Maar ze zitten nog niet in elke gemeente in een goed netwerk, soms werken ze elkaar zelfs tegen. De schepen van Cultuur, die toch lokaal een aanspreekpunt is, zou een soort

14

I

2017

coördinerende rol moeten spelen. In een stad als Brussel vervaagt cultuur in de klassieke zin van het woord. In de gemeenschapscentra proberen we geïntegreerd te werken en een rode draad te weven doorheen cultuur, welzijn, onderwijs. Dat moeten we nog meer doen. En daarom moet die lokale schepen nog veel meer inzetten op zijn netwerkfunctie, met de VGC die globaal de doelstellingen en het kader bepaalt, die coördineert en ondersteunt en de schakel is voor Vlaanderen. Nog een uitdaging op lokaal vlak is om de vele anderstalige kinderen in het Nederlandstalig onderwijs te laten proeven van de Nederlandstalige cultuur. We zijn al niet met zovelen, we moeten dat opentrekken en daarvoor moeten we de krachten bundelen. Hoe kunnen onze centra deze andere leefwerelden betrekken, zonder de nestwarmte die ze bieden voor vaak oudere Nederlandstalige bewoners te verliezen? Dat is een uitdaging in een multiculturele stad als Brussel.

REGELGEVING: MENSEN KANSEN GEVEN OM IETS TE DOEN In Brussel is recent een nieuwe verordening voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk goedgekeurd door de VGC en ook in Vlaanderen komt er een nieuw decreet Sociaal-cultureel Volwassenenwerk aan. Welke waren de doelstellingen van beide?

GATZ: In het nieuwe Vlaamse decreet worden de klassieke werksoorten verlaten. We maken meer bruggen mogelijk tussen manieren van werken. Organisaties moeten zelf hun sociaal-cultureel DNA bepalen. Of ze zich dan een beweging of een vereniging noemen maakt ons minder uit. De beoordeling zal voortaan ook eerder kwalitatief dan louter kwantitatief zijn. Dit kan voor onzekerheid zorgen, we proberen daarom in het decreet handvaten te steken voor de sector. Een derde grote principe is het ‘civiel perspectief’. Verenigingen zijn geen onderaannemers van de overheid. Ze zijn van onderuit gegroeid en ze krijgen een grote vrijheid om te doen wat ze doen. De vrijheid van vereniging is een en ondeelbaar, ze is er niet alleen voor verenigingen die je


zelf leuk vindt. Tot slot willen we de in- en uitstroom vergemakkelijken, waarbij we de sector in zijn geheel over een paar jaar ook meer financiële ruimte willen geven. Het is een decreet dat de sector in zijn waarde laat en nieuwe dingen laat blijven ontwikkelen en doen.

“Met de verordening hebben wij ook ingezet op kwaliteit en SMET:

minder op klassieke kwantiteitscriteria, en nieuwe vormen van sociaal-cultureel werk een kans gegeven. We hebben gezorgd voor minder planlast en tonen vertrouwen in de verenigingen, door ze ook op de langere termijn zekerheid te

de middelen voor “ Hoe lokaal cultuurbeleid in Brussel worden aangewend stelt niemand in vraag. We gaan wel de procedures vereenvoudigen  SVEN GATZ

geven en de middelen op te trekken. We hebben die wijzigingen gedaan in overleg met het werkveld. Er was nogal wat wantrouwen, de relatie was verzuurd. Dankzij het overleg hebben we dat wantrouwen weggekregen. Politiek moet dingen mogelijk en niet onmogelijk maken. En dat is wat wij met die verordening gedaan hebben: mensen een kans geven om iets te doen.

BURGERKABINET: DICHTER BIJ HET BRUSSELS BELEID Brussel is een multiculturele, meertalige, sociaal gelaagde wereld­ stad waarin zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap actief is. Daarnaast heb je ook de 19 gemeenten met in totaal ongeveer 1,2 miljoen inwoners. Zorgt deze unieke context ervoor dat het sociaal-cultureel volwassenenwerk hier anders evolueert dan in Vlaanderen?

GATZ: Ik denk dat wel. Hier in Brussel zijn er ook vrij klassieke ­verenigingen zoals we die in Vlaanderen kennen en daar is niets mis mee. Maar in Brussel zijn de uitdagingen groter en je ziet hier op een organische manier bewegingen

ontstaan van Brusselaars die rond een nieuw thema samen iets opzetten. Bovendien stellen sociale ongelijkheid, armoede, migratie zich hier scherper. Dus het sociaal-cultureel werk ontwikkelt zich hier wat anders. Vlaanderen kan wel wat oppikken van wat hier gebeurt. Brussel is een interessant laboratorium.

Om te vatten hoe dat laboratorium werkt, organiseerde u onlangs een burgerkabinet voor Brussel. Welke waren de voornaamste conclusies en wat gaat u ermee doen?

GATZ: Er waren drie soorten voor­ stellen. De burgers gingen in op de discussie over het bestuur in Brussel. Dat kwam zowel in mijn burgerkabinet als in dat van Rachid Madrane (minister van Jeugd van de Federatie Wallonië-Brussel, red.) aan bod: burgers willen een centraal bestuur dat duidelijk herkenbaar is, met een verankering in wijken of gemeenten. Ook interessant was de vraag dat cultuurhuizen deels met burgerbudgetten zouden werken. Ik ga informeel bekijken hoe ze daar tegenover staan en hoe dat zou kunnen werken, want dat gaat over hoe je het publiek kunt diverser maken en verbreden. Daarnaast waren er gerichtere vragen, zoals

I

2017 15


vrijheid “ De van vereniging is een en ondeelbaar, ze is er niet alleen voor verenigingen die je zelf leuk vindt  SVEN GATZ

over het nachtelijk openbaar vervoer. Wat gaan we daar nu mee doen? Van sommige vragen gaan we op de korte termijn zelf werk maken, over andere gaan we overleggen met onze Brusselse collega’s. De Brusselse regering organiseert met BruVoices een eigen participatief traject. In het najaar kunnen we een aantal dingen in elkaar schuiven. Dat burgerkabinet is geen alleenzaligmakend middel. Er zijn verschillende recepten om de democratie te versterken en mensen dichter bij het beleid te brengen. Maar de burgerkabinetten zijn mijn recept.” Minister Smet, deelt u die vaststellingen van dit burgerkabinet? En welke zijn de Brusselse antwoorden hierop?

Ik moet de conclusies van BruVoices nog krijgen. Maar ik woon, leef, eet en slaap in deze stad. Ik hoor waar mensen mee bezig zijn. Het verbaast me niet dat de resultaten van Sven en Rachid gelijklopen. De breuklijn in deze stad is niet langer de taal, de breuklijn is die tussen open en gesloten, tussen omgaan met verandering of bang zijn voor verandering, tussen conservatief en progressief, tussen in een netwerk zitten en zonder zitten. Dat is een van de grote vragen voor de SMET:

16

I

2017

politiek. Ik heb het gevoel dat klassieke partijen aan het einde van hun verhaal komen omdat ze gebaseerd zijn op breuklijnen uit andere tijden. En dat merk je in deze stad en in het sociaal-cultureel werk.

GATZ: De druk op het sociaal-cultureel werk om zich aan te passen en zich te verhouden tot een nieuwe realiteit weegt ook op politieke partijen. Partijen waren in oorsprong ideologische verenigingen met een coherent conceptueel kader die de maatschappij op een bepaalde manier bekeken. De kaders zijn aan het schuiven. En dan heb je het nieuwe van een beweging nodig om dat dooreen te schudden.

Mensen hebben vooral behoefte aan hoop. Samenlevingen die niet meer geloven in morgen zijn samenlevingen die kapot zijn en die achteruitgaan. Het is niet altijd makkelijk om een positieve boodschap te geven, maar een van de grote uitdagingen voor het verenigingsleven en uiteindelijk ook voor de politiek is hoop geven. De hoop dat het beter kan. SMET:

GATZ: Het is een moeilijke opdracht voor een politicus om hoop te geven en dat te verzoenen met goed bestuur. Hoop kan iedereen geven, maar op een gegeven moment moet je zeggen hoe je die hoop vorm zult geven zonder te vervallen in zakelijkheid en business as usual. Het is elke dag weer zoeken hoe je die spanning kunt overbruggen. Hoe je mensen ook kunt overtuigen dat voor sommige dingen een langetermijnperspectief nodig is, dat er een draagvlak moet gevonden worden, dat er procedures moeten gevolgd worden of middelen gezocht worden.

WEG MET DE ACHTERUITKIJKSPIEGEL Gaat het dan over het opnieuw ­stimuleren van het geloof in de maakbaarheid van de samenleving, waarbij mensen zelf in hun beweging of vereniging de handen uit de mouwen steken en op eigen kracht iets veranderen?

GATZ: Ik ben als liberaal iets minder overtuigd van de maakbaarheid van de samenleving. Maar ik ben er vanuit dat civiel


Wat moet je in Brussel zeker gedaan of gezien hebben?

de lange “ Op termijn zijn het degenen die verbinden, die winnen

PASCAL SMET

perspectief wel heel erg van overtuigd dat mensen hun lot in eigen handen moeten nemen. Het hangt uiteraard niet alleen van hen af, er is ook nog zoiets als de sociale context. Maar als je maakbaarheid vertaalt als samen werken om iets te veranderen, dan geloof ik wel in maakbaarheid.

SMET: Maakbaarheid is niet een uitgewerkt model toepassen, want dan zit je al snel in een autoritair systeem. Maar ik geloof wel dat we een samenleving kunnen maken. Daarbij is verbinding belangrijk. Het sociaal-cultureel werk verbindt mensen, en de politiek moet dat ook doen. Mensen verbinden is waar klassieke politieke partijen vandaag falen.

” “Jammer genoeg zijn er ook politici die net succes hebben door te verdelen. ” “Maar op de lange termijn zijn het degenen die verbinden, die GATZ:

sociaal-cultureel werk doet, wat jeugdverenigingen doen, als je kijkt naar al die energie en die wil om te verbinden, dan zie ik het niet zo zwart in. Het enige wat we moeten doen is onze samenleving opnieuw helpen te geloven in morgen. In Europa heerst er op dit moment zo’n ongelofelijk wantrouwen: zal het morgen nog beter zijn? En dan denken mensen in louter materiële termen. Terwijl het ook beter kan zijn op een ander niveau: cultuur, samenleven, geluk. Daar moeten we in blijven geloven.

“Jongeren geloven wel nog in de toekomst. Je ziet hoe zij GATZ:

steeds vaker in cruciale debatten het verschil maken. Zij zijn niet zo behoudsgezind. Wij kijken door een achteruitkijkspiegel, zij kunnen alleen vooruitkijken. Die kracht is er nog steeds.

SMET:

“Het komt allemaal goed. ”

SMET:

(lacht)

winnen. En dat is voor mij de grote breuklijn en het grote verschil: degenen die via angst de samen­ leving naar beneden halen en degenen die ze via hoop en verbinding optillen. Als ik zie wat het

→ www.burgerkabinet.be → Vragen of reacties? hannes@fov.be of liesbeth@fov.be

SVEN GATZ: Het Magrittehuis, in Jette. De plek waar Magritte gewerkt heeft. En de Villa Empain, vlakbij de ULB. Een prachtig art-decogebouw dat in ere is hersteld, en waar nu mooie tentoonstellingen worden gehouden. Dat zijn twee verborgen parels.

PASCAL SMET: De wijk van de Vismarkt en de Kaaien, waar ik ook woon. Dat is echt Brussel, grootstedelijk en kleinschalig tegelijk, een dorp in de grote stad. Het is een wijk voor de echte Brusselaar, al zie je er ook wel eens een verdwaalde toerist. En de abdij van Terkameren, een prachtig rustpunt in de stad. Je daalt af van op de Louizalaan en je waant je plots ergens anders.

Welke Brusselaar verdient een plekje in de Brusselse Walk of Fame?

PASCAL SMET: Wijnand Plaizier, over wie er nu een expo loopt in Bozar. Hij maakte postkaarten van Brussel. Geen klassieke toeristische postkaarten, maar verrassende foto’s die de geest en de ziel van de stad vatten. Mensen als Wijnand zijn te weinig gekend, maar ze kruiden de stad.

SVEN GATZ: Stromae. Omwille van de muziek en de mode. Maar zeker ook omdat hij het nieuwe Brussel vertegenwoordigt in zijn persoon, zijn manier van zijn en doen, zijn kosmopolitisme. Hij woont overigens niet ver van Wiels in Vorst, waar met hardnekkige vasthoudendheid een prachtig museum is ontwikkeld, waar nu galerijen de deuren openen en artiesten neerstrijken. Het is fijn om zien dat de stad altijd verandert en nooit af is. Stromae is daar een levend voorbeeld van.

I

2017 17


VRIJ WILLIG MAAR NIET VRIJ BLIJVEND

Vrijwilligers van het project ‘Twee (t)huizen, één gids’ van FMDO vzw waarbij kleine groepen mensen een stad leren kennen door de ogen van iemand met een migratieachtergrond.


Vlaanderen zou er heel anders uitzien zonder haar maatschappelijk middenveld dat de stem van zoveel mensen vertolkt bij politici, zodat ze meer gedragen beslissingen nemen, en dat diezelfde beslissingen – kritisch – uitlegt aan die mensen. En dat middenveld zou er heel anders uitzien zonder de vele duizenden vrijwilligers die elke dag ergens in Vlaanderen de samenleving warmer maken. Welke rol spelen die vrijwilligers precies voor dit middenveld? Moet de overheid vrijwilligerswerk nog meer stimuleren? Zijn er hindernissen voor wie vrijwilliger wil zijn of voor wie ze wil inzetten? En als dat zo is, hoe kunnen we ze wegnemen? Twee ministers en drie terreinmensen antwoorden.

Heeft vrijwilligerswerk een meerwaarde voor werklozen in hun zoektocht naar werk en zo ja, heeft de overheid dan een ondersteunende en stimulerende rol te spelen?

doet “ Jevrijwilligers hun goesting verliezen door ze plat te slaan met administratie

PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK,

ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT

Bent u zelf actief of actief geweest als vrijwilliger? PHILIPPE MUYTERS: “Natuurlijk! Ik ben jarenlang coach geweest van amateurvoetbalploeg Amber. Ik heb dat altijd zeer graag gedaan.”

Komt u als Vlaams minister in contact met vrijwilligers?

“Dat spreekt voor zich. Ik kan me nauwelijks een Vlaams sportlandschap inbeelden zonder vrijwilligers. Zij houden onze clubs draaiende.”

Het middenveld staat of valt inderdaad met de inzet van vele vrijwilligers. Mensen die vrijwilligerswerk doen zouden ook gezonder en gelukkiger zijn, volgens recente studies. Wat kan de overheid volgens u doen om vrijwilligerswerk nog meer te stimuleren?

“De overheid moet vooral maken dat mensen hun ding kunnen doen. Dat we ze niet beknotten door overal drempels en regeltjes te maken. Stimuleren en ondersteunen eerder dan controleren. Want een engagement als vrijwilliger neem je op omdat je dat graag doet. De beste manier om vrijwilligers hun goesting te doen verliezen is ze platslaan met administratie.”

“Alles wat de competenties van een werkzoekende kan versterken, lijkt me sowieso nuttig. Vrijwilligerswerk hoort daar dus zeker bij. Maar je kan als overheid natuurlijk mensen niet verplichten om vrijwilligerswerk te doen, want dan is het niet ‘vrijwillig’. Bovendien zitten we momenteel met de moeilijkheid dat het de RVA, een federale dienst, is die toelating moet geven aan een werkzoekende om vrijwilligerswerk te mogen doen. Ik ben dan ook vragende partij om dit te regionaliseren zodat een betere afstemming op mijn beleid mogelijk wordt.” Onlangs hebt u een voorstel gelanceerd over semi-agorale arbeid in de sportsector om een grijze zone tussen vrijwilligerswerk en reguliere arbeid weg te werken. Met dit statuut zouden mensen tegen een vergoeding van maximaal 15 euro per uur welomschreven prestaties mogen leveren. Is het zinvol om dit statuut ook open te gooien voor specifieke functies in andere sectoren zoals amateur­kunsten, sociaal-cultureel volwassenen­werk of jeugdwerk? En

I

2017 19


JAN DE BRAEKELEER – WISPER

holt het financieel honoreren van vrijwilligerswerk dat vrijwilligerswerk uit?

“Het is zeker geen uitholling van het vrijwilligerswerk. Maar het is nu eenmaal een feit dat er momenteel een grijze zone is waarbinnen veel vrijwilligers ook nu al een vergoeding krijgen. Ik denk aan trainers, scheidsrechters, juryleden… Nu wordt daarvoor vaak noodgedwongen maar oneigenlijk gebruikgemaakt van de vrijwilligersvergoeding. Het nieuwe statuut vrijetijdswerk biedt een oplossing. Om van het statuut gebruik te kunnen maken moet de vrijetijdswerker elders een volwaardig hoofdberoep hebben. Je kan nooit meer dan 5.000 euro bruto per jaar verdienen voor vrijetijdswerk, je bouwt geen rechten in de sociale zekerheid op en de vergoeding wordt aan 25% belast, met een vrijstelling op de eerste 30%. Ik kan me inbeelden dat de vraag naar verbreding van dit statuut ook leeft in andere sectoren. Het is aan mijn collega-­ ministers die bevoegd zijn voor die sectoren om in te schatten of dit noodzakelijk is.”

De federale regering heeft ondertussen op voorstel van minister De Block een akkoord gesloten over het semi-agoraal statuut of vrijetijdswerk. Vrijetijdswerk kan enkel voor specifieke activiteiten waarbij de prestaties worden geleverd in het kader van een breder maatschappelijk doel of in het belang van de samen­leving, bijvoorbeeld een dirigent of een sporttrainer. Per jaar mag je maximaal 6.000 euro ­verdienen. Het statuut is ingevoerd op 1 augustus.

20

I

2017

vrijwilligers weigeren “ Sommige de vergoeding zelfs  ”

“Vrijwilligers zijn bij ons vooral actief in onze administratie. Een vijftal mensen helpt mee op kantoor. Een aantal vrijwilligers steekt een handje toe tijdens evenementen, toonmomenten en animaties. Vrijwilligers vinden is voor ons geen probleem. Het zijn cursisten of ex-cursisten die meewerken voor hun plezier of voor hun eigen ontwikkeling. Ook het bestuur van WISPER bestaat uit vrijwilligers, van wie de meesten ook cursisten of ex-cursisten zijn. Als er geen vrijwilligersvergoeding was, zou dat voor hen geen rem zijn om mee te doen. De vergoeding is een extraatje, dat misschien extra motiveert en hun onkosten vergoedt. Er zijn zelfs vrijwilligers die de vergoeding weigeren. Voor educatief werk doen we echter bijna nooit een beroep op vrijwilligers. De maximale vergoeding strookt niet met de tarieven voor de honoraria voor onze lesgevers en de begeleiders van onze cursussen. Omdat we gespecialiseerde competenties vragen van onze (artistieke) begeleiders, betalen we gemiddeld 37 à 40 euro per uur, terwijl de vrijwilligersvergoeding 32 euro per dag bedraagt. Voor dat werk schieten we dus niets op met de vrijwilligersvergoeding. Een uitgebreidere toepassing van het semi-agoraal statuut zal daar niets aan verhelpen, tenminste niet voor onze organisatie. Dat gaat om 15 euro per uur, ook dat past niet in onze werking. Maar mogelijks is dit voor andere vormingsinstellingen en voor een aantal activiteiten in de volkshogescholen en de b ­ ewegingen wél een bruikbare oplossing.

Zou dat statuut nieuwe mogelijk­ heden kunnen creëren voor vrij­ willigerswerk bij ons? Misschien voor logistiek werk. Op dit moment zijn we aan het verhuizen. Er moeten meubelen in- en uitgeladen worden. We hebben hiervoor nu officiële studentenarbeid aangesproken. Dergelijke klussen zijn namelijk ook ongeval-gevoeliger. Als iemand met zo’n meubel van de trap valt, kan die werkonbekwaam worden. De dekking van de vrijwilligersverzekering schiet ­daarvoor mogelijks tekort. Voor onze vrijwilligers die administratief werk doen of helpen bij evenementen is dat minder een probleem, al zitten we daar dan weer met de zwakke plek van de verplaatsing. Die zou ook moeten weggewerkt worden. En ook de administratieve overlast mag aangepakt worden. De administratieve opvolging voor iedere vrijwilliger vergt veel inspanningen. Dat kan eenvoudiger.”


“ Vrijwilligers beschermen tegen misbruik

KRIS PEETERS

FEDERAAL MINISTER VAN WERK, ECONOMIE EN CONSUMENTEN

Bent u zelf actief of actief geweest als vrijwilliger? KRIS PEETERS: “Met mijn kabinet hebben we al enkele keren mee­ gedaan aan Time for Society. Dat is een initiatief waarbij bedrijven of organisaties hun personeel voor één dag ter beschikking stellen van een goed doel. We zijn al gaan wandelen met mensen met een beperking, paardrijden met kinderen met autisme, en we hebben een kunstfestival bezocht met blinden. Een zeer goed initiatief!”

Komt u als federale minister in contact met vrijwilligers?

“Ik heb als minister verschillende keren contact gehad met vrijwillige brandweerlui. Eén keer heb ik meegedaan met een brandoefening. Ik bewonder hun toewijding en engagement. In mijn vrije tijd doe ik vaak mee aan sportevenementen en dan kom ik altijd veel vrijwilligers van het Rode Kruis tegen. Ik heb veel respect voor hen, al heb ik ze zelf gelukkig nog niet nodig gehad.”

Hoe ziet u de rol en de slagkracht van het middenveld en de sociaal-culturele organisaties vandaag en morgen evolueren?

“Het middenveld en het verenigingsleven hebben nog steeds een grote verbindende kracht en maken de samenleving warmer. Ze versterken de democratie en geven een stem aan minderbedeelden. Een van de belangrijke evoluties die ik zie is het ontstaan van nieuwe organisaties en netwerken, vaak gericht op één kwestie of thema. Ik denk bijvoorbeeld aan Ringland en Climate Express, of netwerken die ontstaan rond gezonde voeding, kinderopvang, buurtzorg, autodelen en noem maar op. Zij vertrekken niet van de bestaande structuren van het middenveld, al werken ze er soms wel mee samen. Ik zie ook het profiel van vrijwilligers veranderen. Vrijwilligers zijn kritischer dan vroeger en blijven niet noodzakelijk heel hun leven bij één organisatie. Ze passen hun engagement aan andere levensfases of nieuwe interesses aan. Die evoluties zetten het traditionele middenveld onder druk. De bestaande organisaties zullen zich moeten aanpassen aan deze nieuwe omstandigheden.”

Stijn Oosterlynck, hoofddocent Stadssociologie aan de Universiteit Antwerpen, stelt: “Vooraleer beleid tot stand komt, is het door het middenveld gekanaliseerd en hebben overlegstructuren er de scherpe kantjes afgesleten. Daarom kennen we hier nauwelijks paradigmashifts. We zijn geen land van radicale breuken, maar van evenwichten en overleg.” Hoe ervaart u dit als minister en welke evoluties ziet u?

“De cultuur van overleg zit diep ingebakken in de Belgische politiek en samenleving. Dat brengt vooral evenwicht in het uiteindelijke beleid. Ik ben het er dus niet mee eens dat je met dat overlegmodel geen grote stappen vooruit kan zetten. Het draagt bij tot een sociaal kapitaal van vaardigheden om conflicten op te lossen. Het zorgt voor ­vertrouwen, tussen burgers onderling en van burgers in de overheid en in het middenveld. Het alternatief is dat je zonder overleg de vlucht vooruit neemt. Dat leidt onvermijdelijk tot sociale onrust. Ver geraak je daar niet mee. Het middenveld heeft geholpen om tegenstellingen in de samenleving op een vreedzame en efficiënte manier te overbruggen. Ook vandaag blijft die behoefte bestaan. Het blijft een grote uit­ daging om iedereen een volwaardige plaats te geven in de samenleving en het middenveld moet daar een belangrijke rol in spelen. Ik vind dat de overheid alle vormen van verenigingsleven, dialoog en inspraak moet blijven aanmoedigen, met respect voor de autonomie ervan.” Volgens sommigen neemt de instrumentalisering van het middenveld toe. Bent u het eens met die stelling en wat vindt u dan van die evolutie?

“De overheid moet niet voor alles zelf willen instaan en moet de

I

2017 21


samenleving initiatief laten nemen. Als een groep burgers bijvoorbeeld een systeem van autodelen opzet, wil ik kijken hoe we als overheid kunnen zorgen dat er aangepaste verzekeringen bestaan. Maar ik vind niet dat de overheid een dergelijk initiatief naar zich moet toetrekken. Als blijkt dat het middenveld een dienst op de meest efficiënte en effectieve manier kan leveren, moet het kunnen dat de overheid op dat middenveld een beroep doet. Uiteraard moeten daar dan wel de nodige ondersteuning en financiële middelen mee gepaard gaan.” Het middenveld neemt verschillende rollen op zich (gemeenschapsvormende, dienstverlenende, politiserende, …) die allemaal belangrijk zijn, maar vooral die politiserende rol staat de laatste tijd nogal onder druk.

“In de praktijk blijkt participatie van het middenveld aan het besluitvormingsproces goed te werken. Ze zorgt voor breed gedragen beslissingen en vermijdt toekomstige conflicten. Ik denk dat er daarom weinig argumenten zijn om die rol in te perken. De participatie van het middenveld in beslissingen moet een reële participatie zijn. Als de overheid burgers of het middenveld consulteert zonder echt met die input aan de slag te gaan, creëer je wantrouwen.” Het middenveld staat of valt met de inzet van vele vrijwilligers. Mensen die vrijwilligerswerk doen zouden ook gezonder en gelukkiger zijn volgens recente studies. Wat kan de overheid volgens u doen om vrijwilligerswerk nog meer te stimuleren?

“De overheid doet al heel wat om vrijwilligerswerk aan te moedigen. Een domein waar nog verbetering mogelijk is, is de 22

I

2017

onkostenvergoeding. Het is niet de bedoeling dat wie vrijwilligerswerk doet er financieel bij inschiet. De onkostenvergoeding moet met andere woorden de werkelijke kosten dekken. Bij de hervorming van de vrijwilligerswet heb ik samen met mijn collega Maggie De Block bijvoorbeeld werk gemaakt van de gelijkschakeling van fietsvergoedingen voor vrijwilligers en werknemers. Voor een beperkt aantal en een specifiek type van vrijwilligers is de bestaande regeling voor de onkostenvergoeding echter onvoldoende. Ik denk bijvoorbeeld aan nachtoppas. Zij maken veel kosten door hun verplaatsingen naar de hulpvrager en de coördinerende dienst, en door alle administratie die daarbij komt kijken. De federale vrijwilligerswet begrenst de onbelastbare en niet te bewijzen forfaitaire vergoeding echter op 1.308,38 euro op jaarbasis. Ik ben er voorstander van om dat plafond voor nachtoppassen op te trekken tot 2.500 euro.”

In het wetsontwerp voor de hervorming van de vrijwilligerswet wordt een aantal knelpunten waar vrijwilligers mee te maken krijgen, weggewerkt. Een van deze drempels is de meldingsplicht voor werkloze vrijwilligers bij de RVA. De Hoge Raad voor Vrijwilligers heeft geadviseerd die meldingsplicht te schrappen, maar in het wetsontwerp is daar niet op ingegaan. De meningen hierover zijn verdeeld, ook in uw partij. Hoe staat u hier tegenover?

“De meldingsplicht moet vrijwilligers beschermen tegen misbruik. De RVA gaat na of het om echt vrijwilligerswerk gaat en of de persoon in kwestie niet wordt ingeschakeld als gratis werkkracht in het economisch ruilverkeer. In 2016 oefenden 16.445 uitkeringsgerechtigde werklozen een activiteit uit als vrijwilliger. De RVA aanvaardde hun melding probleemloos. Nog een veel groter aantal was als vrijwilliger aan de slag bij organisaties die een algemene toelating ontvingen, zoals


JAN BAECK – GEZINSBOND

helpen “ Politici de bal juister te slaan  ”

“Of je een gesubsidieerd en georganiseerd middenveld wilt, hangt af van de vraag welk soort democratie je wenst. Wil je een democratie naar Angelsaksisch model, met twee grote partijen waarbij er afhankelijk van de winnaar grote verschuivingen zijn in het beleid? In België hebben we, naast een ander kiessysteem, een middenveld met een heel eigen rol. De besluitvorming verloopt trager, maar ze is gefundeerder en er zijn minder grote schokken. Het middenveld heeft een belangrijke dubbele rol: het vertaalt op een kritische manier wat er politiek leeft voor de mensen zodat ze beter geïnformeerd zijn. Omgekeerd geeft het middenveld de politiek de kans om uit de ivoren toren te breken door geluiden uit het veld door te geven, zodat het beleid beter onderbouwd wordt. Dat is een meerwaarde voor de politieke besluitvorming. Dit middenveld is heel kenmerkend voor België, en nog meer voor Vlaanderen. Tom Schamp van de Universiteit Antwerpen heeft in zijn doctoraat gemeten in welke mate partijen bij de verkiezingen in 2014 beïnvloed zijn en zelf zeggen beïnvloed geweest te zijn door belangengroepen bij het opstellen van verkiezingsprogramma’s. De Gezinsbond stond op de derde plaats voor gemeten invloed, na Voka en Unizo, maar voor vakbonden en ziekenfonds. Uit die hele top tien blijkt de impact die het maatschappelijk middenveld heeft op politici. Ja, we lobbyen, maar we doen dat op een transparante manier. Wat we willen, lees je gewoon in De Bond.

We waken erover dat we voeling houden met gezinnen. Daar hebben we onze 13.500 vrijwilligers voor in onze 935 afdelingen. Zij zijn onze antennes, onze bevoorrechte getuigen die voortdurend signalen capteren. Bij de organisatie van inspraak en participatie, onder andere via ledenbevragingen, waken wij er ook over om niet te trappen in de valkuil van het digitale. Er zijn nog heel wat mensen die digitaal niet geschoold zijn. We zoeken dus niet alleen digitaal meningen. En hoe ouderwets het ook klinkt, we vergaderen. Want een mening vormen tijdens een vergadering, in communicatie met elkaar, is niet hetzelfde als een mening geven. Via de gewesten komen deze signalen bij de raad van bestuur waar de grote beleidslijnen worden vastgelegd. Zo kunnen we een duidelijke stem vertolken. Politici die het voordeel van dit middenveld niet zien, zijn politici die liever geen pottenkijkers hebben zodra ze verkozen zijn. Daarnaast heb je politici die voeling willen houden met de mensen door wie ze gemandateerd zijn, die vooral willen doen wat maatschappelijk relevant is. Zij hebben geen moeite met gesubsidieerde kritiek omdat die hen en de besluitvorming verrijkt.

Ik ben er niet tegen dat politici andere burgerstemmen verkennen om beter te begrijpen wat er leeft. Als het gaat om eerlijke pogingen om ook andere dan de gekende partners te horen, onder andere degene die niet georganiseerd zijn. Maar het kan niet de bedoeling zijn om het middenveld buitenspel te zetten. De Vlaamse regering luistert nog altijd naar het middenveld. Al gaat ze er niet altijd mee akkoord, ze voert wel de communicatie met het middenveld. Het risico van werken met niet-georganiseerde stemmen is dat de overheid meer zal luisteren naar de luidste roepers. Zo wordt het moeilijk om een onderscheid te maken tussen relevante informatie en hype. Het maatschappelijk middenveld kan voor sommige politici aanvoelen als een vervelende horzel. We vertellen wat er leeft en wat politici moeten horen, ook al willen sommigen dat liever niet horen. Moeten we van het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen geen exportproduct maken? Ik ben zeker dat Europa behoefte heeft aan een speler tussen overheid en bedrijfsleven in. Is het niet beter dat er gelobbyd wordt door organisaties die een goed contact hebben met de basis en zo een deel van de samenleving vertegenwoordigen, in plaats van de enge belangen van één bedrijf of van een conglomeraat? Ik ben ervan overtuigd dat andere landen ook wel een sterker middenveld willen. Waarom zou je geen overleg willen met mensen en luisteren naar wat ze willen en denken om zo te komen tot een meer gefundeerde besluitvorming? Om er zo voor te zorgen dat politici goed geïnformeerd blijven over wat er leeft bij gezinnen en ze zo te helpen de bal juister te slaan?”

I

2017 23


Amnesty International of Broederlijk Delen. Tegenover die grote aantallen staan slechts 807 weigeringen. Je kan ervan uitgaan dat het aantal weigeringen minder dan 1 procent bedraagt van het aantal werklozen dat vrijwilligerswerk doet. De RVA is zich dus ten volle bewust van de positieve aspecten van vrijwilligerswerk en weigert maar in een heel beperkt aantal gevallen. Zo is er bijvoorbeeld een persoon geweigerd omdat hij wou deelnemen aan een reality-tv-programma, iemand anders wou tijdens de schooluren lesgeven op een school die het gewone leerprogramma onderwijst. Het gaat hier om een klein aantal terechte weigeringen.” Heeft vrijwilligerswerk een meerwaarde voor werklozen in hun zoektocht naar werk en zo ja, neemt de overheid hier dan best een ondersteunende en stimulerende rol op?

“Vrijwilligerswerk kan een goede zaak zijn voor wie zoekt naar werk. Door vrijwilligerswerk te doen leert iemand vaardigheden bij die bruikbaar zijn op de arbeidsmarkt en verbreedt die persoon zijn sociaal netwerk. De overheid speelt nu al een ondersteunende rol, dat blijkt uit het zeer beperkt aantal weigeringen door de RVA. Natuurlijk kan het niet de bedoeling zijn dat vrijwilligerswerk ertoe leidt dat iemand niet meer naar werk zoekt.”

“ Door vrijwilligerswerk leert iemand vaardigheden bij die bruikbaar zijn op de arbeidsmarkt en verbreedt hij zijn sociaal netwerk  KRIS PEETERS

Uw Vlaamse collega Muyters heeft onlangs een voorstel gelanceerd over semi-agorale arbeid in de sportsector om een grijze zone tussen vrijwilligerswerk en reguliere arbeid weg te werken (zie pagina 19-20). Vindt u het een goed idee om dit ook te verbreden voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk of de jeugdsector?

de bedoeling zijn dat je er financieel bij inschiet. De onkostenvergoeding moet alle kosten dekken die de vrijwilliger maakt in het kader van zijn vrijwilligerswerk. Daar zijn in bepaalde gevallen nog verbeteringen mogelijk, zoals bijvoorbeeld voor nachtoppassen.”

“Voor bepaalde groepen vrijwilligers, zoals bijvoorbeeld in de sportsector, valt inderdaad wel wat te zeggen voor een vergoeding. We moeten echter vermijden dat een dergelijk systeem kan misbruikt worden om goedkope arbeidskrachten aan te werven. Het gaat hier om vergoedingen waarop je geen bijdragen betaalt en geen rechten opbouwt. We moeten situaties zoals de Duitse mini-jobs of working poor vermijden.”

U hebt vroeger als Vlaams minister-president de Prijs voor het Vrijwilligerswerk uitgereikt.

Denkt u dat het financieel honoreren van vrijwilligerswerk dat vrijwilligerswerk uitholt? Waar ligt de grens tussen betaalde en vrijwillige arbeid?

“Het behoort tot de essentie van vrijwilligerswerk dat je het doet vanuit van een engagement en niet omwille van een financiële beloning. Dat maakt het net zo bijzonder en waardevol. Natuurlijk kan het niet 24

I

2017

“Klopt. Die prijs heb ik elke keer graag uitgereikt. Het is altijd leuk om een persoon of een organisatie in de bloemetjes te zetten, zeker als ze zich op een bijzondere manier inzetten voor de samenleving.” → Vragen of reacties? hannes@fov.be


LIES VEREECKE – WELZIJNSSCHAKELS

“ Overheid, vertrouw ons!  ”

“Bij ons zijn twee soorten vrijwilligers actief: er zijn de v­ rijwilligers die werken met kwetsbare mensen in onze organisatie, en er zijn de kwetsbare mensen die zelf vrijwilliger worden. Deze mensen zijn bijvoorbeeld eerst klant in een ruilwinkel of komen langs in de voedselbedeling. Na een tijdje schuiven onze vrijwilligers ze wat taken toe, zoals kleren plooien. Bij hen is het daarom niet altijd makkelijk te definiëren wat vrijwilligerswerk is en wat niet. Maar als ze werkloos of werkzoekend zijn moeten ze hun vrijwilligerswerk melden aan de RVA en toestemming vragen om het werk te mogen doen. Deze meldingsplicht houdt ook in dat ze gedetailleerd beschrijven wat ze precies doen in de organisatie, en dat is dus niet altijd evident. Moeten ze dat dan telkens eerst uitzoeken? De meldingsplicht is ook op andere vlakken een rem voor onze mensen.

Het is iets wat ze in orde moeten brengen, en dat is niet makkelijk en kost moeite. Ze hebben het engagement niet met de paplepel meegekregen. Ze zijn vaak weinig gestimuleerd geweest thuis om hun competenties te ontwikkelen. Elke rem kan er een te veel zijn. Ze haken ook af omdat ze bang zijn dat ze problemen gaan krijgen. Net daarom willen wij dat de overheid uitgaat van vertrouwen. Als wij zeggen dat iemand bij ons vrijwilligerswerk doet, moet de overheid geloven dat we te goeder trouw zijn. We vragen dus de afschaffing van de meldingsplicht voor werkloze vrijwilligers. We hadden gehoopt dat dit zou versoepeld worden, maar dat is helaas niet zo. Als de overheid de meldingsplicht toch wil behouden, dan pleiten we ervoor om die toe te wijzen aan de VDAB, op gewestniveau dus, dichter bij de mensen. De VDAB-begeleider

kent de situatie van de werkzoekende en kent de organisaties. Hij kan makkelijker inschatten of het vrijwilligerswerk gepast is voor die persoon. De begeleiders van de VDAB stimuleren langdurig werklozen nu al om vrijwilligerswerk te doen. Dat is ook zo voor Werkwinkels of voor OCMW’s. Onze mensen kunnen vaak niet meteen aan de slag, ze moeten in tussenstappen voorbereid worden op de arbeidsmarkt. Eerst door vrijwilligerswerk, dan sociale tewerkstelling en dan eventueel een stap naar de reguliere arbeidsmarkt. De overheid moet vrijwilligerswerk voor deze groep net aanmoedigen en niet ontmoedigen. Want het is goed voor hun zelfvertrouwen, het helpt hen hun talenten te ontdekken. Het is een manier om hun isolement te doorbreken en een netwerk op te bouwen. Er zouden daarom geen drempels mogen zijn. Met de meldingsplicht wil de RVA controleren of een activiteit eigenlijk door een betaalde kracht zou moeten worden gedaan. Op die manier worden vrijwilligers beschermd tegen misbruik. Maar de logica zou moeten worden omgedraaid. Als de persoon in kwestie twijfelt of hij uitgebuit wordt, kan hij zelf kiezen om dit te melden aan de RVA. Want maar liefst 95% van het vrijwilligerswerk verloopt zonder problemen.”

I

2017 25


SAMEN STERKER?


Federaties gaan door het vuur voor hun leden. Maar volgen die leden nog? Shopt de politiek stiekem voor andere gesprekspartners? Is de waarde van federaties gekelderd? En kunnen nieuwe, soms onverwachte vormen van samenwerking federaties relevant houden? De FOV vergelijkt haar ­ervaringen met Unizo, waar Karel Van Eetvelt al twaalf jaar dagelijks de stem van de (kleine) ondernemer van de dorpsstraat tot in de Wetstraat laat klinken. “Als politici naar burgerpanels en burgerkabinetten grijpen, doen ze dat omdat wij als georganiseerd middenveld steken laten vallen.”

EEN STEM VINDEN Unizo heeft 110.000 leden-ondernemers. Een grote federatie dus, met een grote diversiteit aan leden. Onze leden zijn ook zeer divers. We weten dus dat participatie, overleg en consensus orga­ niseren een apart métier is. Hoe doen jullie dat, één stem vinden?

D

e ondernemerswereld is heel divers, maar bij Unizo gaat het wel allemaal om mensen die eigenaar zijn van hun bedrijf. We richten ons, als koepelorganisatie, dus zo veel mogelijk op de verbindende elementen tussen al die ondernemers. We proberen ook altijd een oplossing voor te stellen die een toegevoegde waarde voor de hele samenleving heeft. Door die spiegel van de samenleving voor te houden, kan je interne tegenstellingen overbruggen en naar een consensus gaan. Lukt dat altijd? Nee, maar in vele gevallen wel. Als er zware tegengestelde belangen spelen, doen we wat iedereen doet: binnenskamers discussiëren tot er een consensus is. En als dat niet lukt, zwijgen we erover.” Hoe organiseren jullie overleg met zoveel ondernemers? Hou houden jullie de vinger aan de pols?

“In onze structuur zitten overleg en discussie ingebakken. We hebben in bijna elke gemeente een lokaal bestuur. We steken onze thema’s in

behapbare dossiertjes voor onze leden zodat ze erover kunnen discussiëren in hun lokale netwerk. Wij hebben daarnaast netwerken van sectororganisaties. Er zijn regioraden waarin ondernemers samenzitten, kmo-groepen, groepjes van freelancers. Verenigen, dat is de bottomline. Als uit die discussies voorstellen komen, bekijkt onze studiedienst die om ze aan te passen of bij te sturen. Omgekeerd, bij vragen of voorstellen van anderen of na sociaal overleg, koppel ik terug. Het is altijd consensus zoeken.” Tegelijkertijd moet je ook het vertrouwen van je leden hebben. Wat maakt dat ondernemers Unizo vertrouwen?

“Competentie en resultaat. We pakken niet uit met slagzinnen, wel met dossiers. We stellen nooit alleen een vraag, we stellen ook een oplossing voor, een bestudeerde oplossing. En we boeken resultaat. Te weinig naar de zin van onze ondernemers en dat zal nooit veranderen (lacht).” Starters en gevestigde ondernemers, grotere en kleine ondernemers, hoe behouden jullie het evenwicht tussen kleintjes en grotere, tussen de diverse sectoren?

“Grote ondernemingen vind je niet in onze organisatie. Zoals gezegd werken wij enkel voor eigenaars van ondernemingen. Geen CEO’s van grote bedrijven dus. De spanning tussen de belangen van de multinational en het lokale bedrijf zit niet in onze organisatie. Wat heb je wel? De individuele zelfstandige die zegt dat

I

2017 27


we te veel voor kmo’s doen, en de kmo die zegt dat we te veel met de kleine zelfstandige bezig zijn. We moeten daar intern oog voor hebben. We hebben een raad van bestuur die waakt over dat evenwicht en die zelf ook evenwichtig is samengesteld: regionale spreiding, man-vrouwverhouding, verhouding tussen individuele zelfstandigen, eenmanszaken, kleine ondernemers, vrije beroepen, kmo’s en internationale actieve bedrijven, business-to-client, business-to-business. Door die evenwichten hebben we een spiegel. Ook in onze communicatie en in onze behandeling van dossiers zoeken we constant dat evenwicht. We meten dat ook. Zolang beide partijen zeggen dat de ander meer aandacht krijgt, zit het redelijk goed (lacht).”

EEN STEM VERTALEN UNIZO verdedigt ondernemers, zelfstandigen en vrije beroepen op alle terreinen en op alle niveaus van de sociaaleconomische besluitvorming: in de gemeenten, het Vlaamse en Brusselse Gewest, op federaal niveau en in de Europese Unie. Respecteren die beleidsniveaus ook jullie stem en mening? Hebben ze oor naar jullie cijfers en kennis? Of hebt u het gevoel dat die input steeds vaker als minder geloofwaardig wordt gezien omdat hij uit één bepaalde hoek komt?

ondernemer aanvaardt “ Een gemakkelijker iets van ons dan van de overheid, omdat hij erop vertrouwt dat wij het goed met hem voor hebben

28

I

2017

“Als je alleen uit eigenbelang vertrekt, word je in die hoek gezet. Ik heb met scha en schande geleerd dat je met dossiers die alleen voor ondernemers belangrijk zijn en waar alleen zij als winnaar uit komen, je positie ten opzichte van de politiek verzwakt. Want andere stakeholders zullen wijzen op die tekorten. Als je resultaat wil boeken, moet je draagvlak creëren. De scherpe kanten van je voorstellen vijlen en de toegevoegde waarde aanduiden voor andere groepen dan ondernemers. Je moet bovendien goed overdenken hoe je dingen brengt. Daarom lees ik altijd de mails die ondernemers ’s nachts sturen. Dat is wat mensen bezighoudt. Wanneer ik zelf communiceer, gebruik ik stukjes uit hun teksten. Omdat die taal recht uit de buik komt en


heb met scha en schande “ Ikgeleerd dat je met dossiers waar alleen ondernemers als winnaar uit komen, je positie verzwakt

herkenbaar is. Ondernemers moeten het gevoel hebben dat we het begrepen hebben.” Worden jullie vaak bevraagd vanuit de overheid of moeten jullie toch vooral zelf issues aanbrengen?

“Beide. Het is zoals bij elke belangenbehartiger: voor dingen die de politiek vervelend vindt gaan ze je niet bevragen en als ze je steun nodig hebben, kunnen ze niet snel genoeg zijn. Wij vertrekken daarom altijd vanuit wat er leeft in onze groep, eerder dan ons te laten leiden door de politieke agenda.” Je ziet de overheid steeds vaker zelf het gesprek met de individuele burger aangaan en instrumenten zoeken om de verwachtingen van burgers te capteren, zoals burgerpanels waarbij met een handvol mensen een heel beleid bediscussieerd wordt, bijvoorbeeld het ouderpanel over het secundair onderwijs of het burgerkabinet over Cultuur.

“Kijk, een minister zal zoiets nooit organiseren als die vraag er niet is. In deze samenleving zijn hele groepen mensen de connectie met het middenveld kwijt. De schuld daarvoor ligt niet bij die mensen. Het is onze godverdomse eigen schuld. Omdat we de juiste mensen niet meer aanspreken, omdat we dat niet op een eigentijdse manier doen, omdat we niet op de juiste manier luisteren naar veranderende behoeften. Ik heb dat ook bij Unizo gezien. We hadden op een bepaald moment zeer veel moeite om jongere mensen aan te trekken. Ze vonden ons oubollig en conservatief. Je ziet dat wel vaker gebeuren in middenveldorganisaties. Ze schuiven mee op met het publiek dat ze kennen, op grote veranderingen in de samenleving reageren ze defensief en conservatief, ze onderschatten dat er een onderstroom is die wel in die progressievere richting gaat, met duizenden mensen die

FINANCIERING ONDER DRUK? ZOEK DE MARKT OP “Unizo komt uit de oude vzw-cultuur en heeft de switch gemaakt naar een bedrijf met een BTW-nummer, al blijven we in naam een vzw omdat we geen winstdoelstelling hebben. Het is de overheid die ons in deze richting heeft geduwd. Aanpassen zit in de genen van onze leden-ondernemers, dus wij hebben dat ook gedaan. Maar als het beleid verenigingen belangrijk vindt als stabiliserende factor in de samenleving, dan mag ze daar ook iets voor over hebben. Fiscale aftrekbaarheid lijkt me dan het minimum. Let wel, als het voort­ bestaan van een vereniging alleen afhangt van de fiscale aftrekbaarheid van ledenbijdragen, dan is ze fout bezig. De kunst is aan je eigen leden aantonen dat je een toegevoegde waarde hebt voor hen. Ik bekijk constant hoe we dingen kunnen vermarkten naar ons doelpubliek. Dat gaat makkelijker in onze organisatie dan in een pure sociaal-culturele organisatie. Wij kunnen wel wat geld uit de markt halen met diensten en activiteiten die we verkopen. Maar het beleid moet ook durven te investeren in het middenveld. Rond die term hangt nu een stigma, maar ik zie veel organisaties die een toegevoegde waarde hebben voor de samenleving. Je kan als beleidsmaker beslissen dat je die niet meer nodig hebt. Bonne chance! Stel je eens een Vlaanderen voor zonder al die verenigingen en bewegingen. Leg me dan eens uit hoe je wat leeft bij de bevolking gaat te pakken krijgen. Wie niet uit het verenigingsleven komt ziet die meerwaarde niet altijd. Wij als middenveld moeten dat uitleggen. Ja, er is druk van de politiek op het middenveld, maar ik loop al lang genoeg mee om te weten dat die druk van alle tijden is. Vaak is hij te herleiden tot een gebrek aan kennis.”

I

2017 29


daarop surfen. Dan moet je het debat in je organisatie durven aan te gaan. Als iedereen in jouw middenveldorganisatie hetzelfde lijkt te denken, als er geen tegenstem meer is, dan ben je niet meer een hele groep aan het vertegenwoordigen maar alleen nog de groep die je het best aanvoelt. Politici stellen dat vast en springen in dat gat. Een deel van het middenveld meent dan dat die acties tegen hen zijn gericht en reageert heel zuur. Terwijl zij zelf dat gat hebben laten vallen.”

EEN STEM HEBBEN In de infobrochure over Unizo staat een indrukwekkende reeks rollen opgesomd: belangenbehartiger, netwerker, dienstverlener, informator-aanjager, innovator, promotor, spreekbuis. Wat is volgens u de taak en de rol van een federatie? En welke meerwaarde heeft Unizo voor de sector zelf?

“Ons eerste doel is verenigen. Ondernemers de kans geven om bij elkaar te komen en ervaringen uit te wisselen om zichzelf sterker te maken. Dat is de corebusiness van Unizo. Een issue identificeren, proberen daar iets rond te organiseren, een specialist erbij halen of een ervaringsdeskundige laten spreken of ondernemers onder elkaar laten discussiëren. Je ziet dan twee neveneffecten. Vorming: ‘leg dat eens uit, hoe zit dat in mekaar, hoe moeten we dat toepassen?’ En belangenbehartiging: ‘dat gaat niet voor ons, verander dat’. Maar eigenlijk zijn die twee afgeleiden van de basisdoelstelling van verenigen, kennis delen en kennis versterken. Dat vertaalt zich ook in onze werking, in de mensen en de middelen die we daaraan toewijzen, al is dat niet de perceptie van de buitenwereld. Die denkt dat we niets anders doen dan belangenbehartiging.” En wat is de meerwaarde voor de overheid? Of voor de samenleving?

“Het feit dat je probeert een gemeenschappelijke noemer te vinden tussen die duizenden mensen. Dat maakt het voor het beleid net iets 30

I

2017

met te denken dat je alles “ Stop zelf moet doen. Zoek allianties en houd niet alles voor jezelf  ” gemakkelijker dan apart met al die duizenden te moeten discussiëren. Dat is de rol van een middenveldorganisatie: proberen de stem van die groep te vereenvoudigen en duidelijk te maken wat er leeft. Als je dat goed doet, dan heeft het beleid daar iets aan. En we doen dat niet alleen nationaal maar ook lokaal. We stimuleren onze lokale besturen om zo veel mogelijk lokale activiteiten te organiseren om ondernemers te verenigen, en om te pakken te krijgen wat er leeft bij de ondernemers in hun gemeente, om dat goed te bespreken en met mogelijke oplossingen naar het gemeentebestuur te stappen. Voor het beleid heb je zo een toegevoegde waarde. Beleidsmakers weten dan meteen of iets echt leeft. Ze weten dat als ze jouw probleem oplossen, ze een breder maatschappelijk probleem aanpakken en niet één individueel probleem.”


Er is voor Unizo toch ook een aantal kapers op de kust gekomen die het voor uw organisatie niet altijd even gemakkelijk maken om de kracht van het getal te laten spelen. Instituten zoals Itinera die “lean & mean” zijn en die een deel van uw rol opeisen.

SOCIALE DIEREN EN OBJECTIEVE BONDGENOTEN

“We hebben enkele nieuwe concurrenten die op hun manier de ondernemerswereld proberen te bespelen. Wij krijgen als ondernemersorganisatie concurrentie op het vlak van vereniging en belangenbehartiging. Voor de wat grotere ondernemingen is dat, bijvoorbeeld, Voka. Fine. Concurrentie kan nooit kwaad. Als je als enige op jouw terrein actief bent, laat je je in slaap wiegen. En nog eens: als zij groeien, dan is dat omdat wij steken laten vallen of zij het beter doen op bepaalde vlakken. Die instituten waar je naar verwijst, zie ik eerder als partners. Want ook al kaarten wij issues aan op de meest academisch correcte manier, dan nog blijft het belangenbehartiging. We kunnen dat etiket niet afschudden. Autonome studieorganen komen soms tot exact dezelfde conclusies maar zij hebben wel dat etiket van neutraliteit. Fine. Dan gaan we samenwerken. Je kan toch nooit alles zelf doen.”

Er is heel wat synergie tussen verenigingen en lokale ondernemers. Veel lokale ondernemers ondersteunen lokale burgerinitiatieven, van festivals tot verenigingen en acties. “Ik vind die synergie zeer logisch. Het gros van de ondernemers haalt de waarde die ze creëren in hun bedrijf uit contacten met anderen. Het zijn sociale dieren. Ze staan met hun twee voeten in de samenleving, als burger en als ondernemer. Een van de sterkten van Vlaanderen is dat we verenigings­ mensen zijn. We doen graag samen dingen. Dat zit zo in onze cultuur en dat is ook zo voor onze ondernemers. Het wordt dan nog eens versterkt door het feit dat deze contacten brood op de plank brengen voor ondernemers. Ondernemers zijn het gewend om initiatief te nemen. Er zijn er weinigen die niet als lid van een vereniging actief zijn. De toekomst ligt in samenwerken. Stop met te denken dat je alles zelf moet doen. Zoek ­allianties en samenwerkingsverbanden en houd niet alles voor jezelf. In de samenleving van vandaag, die zo snel evolueert, moeten we samen projecten maken en samen belangen behartigen.”

Wat doet een federatie beter dan de overheid?

“Veel van wat wij doen zou een overheid ook kunnen doen. Neem nu het advies dat wij geven aan ondernemers. Ik heb ooit tegen een minister gezegd dat hij me eigenlijk zou moeten betalen omdat ik het werk van de overheid doe. Wij leggen uit hoe de reglementering ineen zit, met dat verschil dat een ondernemer dat gemakkelijker voor waar aanvaardt van ons dan van de overheid, omdat hij erop vertrouwt dat wij het goed met hem voor hebben. Wij kunnen een intermediair zijn. Moeten we dat altijd doen? Nee. We werken goed samen met de overheden en stemmen onze rollen goed op mekaar af. In cocreatie, niet in een wij-zijverhaal.”

“ Beleidsmakers weten dankzij het middenveld meteen of iets echt leeft

→ Vragen of reacties? liesbeth@fov.be

I

2017 31


32

I

2017

…is respectvol gekleurd van a tot z.

…is ‘divers’ getint. bezint en verbindt.

…bouwt flexibele bruggen tussen ivoren torens.

…kneedt en smeedt.

de betrokkenheid te vergroten.

…kent haar verenigingen met naam en toenaam. …zoekt naar de beste manier om

…bouwt bruggen, géén muren.

DE IDEALE FEDERATIE…

Een nieuw decreet is een sprong in het onbekende voor sociaal-culturele organisaties. Maar ook voor hun federatie, de FOV, wordt het zoeken. We panikeren niet! Want tijdens deze zoektocht heeft de FOV een betrouwbare gids: de verwachtingen van haar leden. Dus vroegen we deze leden: wat is voor jullie een ideale federatie?


2017 33

I

nog voor ik weet dat het mijn wensen en bezorgdheden zijn.

…vertolkt mijn wensen en bezorgdheden

…verenigt, vertelt en vertegenwoordigt.

…zorgt mee voor een warme samenleving.

…informeert onze organisatie op een duidelijke manier.

…wikt, weegt, respecteert en participeert. …creëert enthousiasme.

…speelt de hoofdrol in onze sector.

voor de minister van Cultuur.

…is het vanzelfsprekende ‘eerste aanspreekpunt’


“ IK MAAK ME GEEN ZORGEN OVER HET MIDDENVELD”


Als beweging.net een nieuwe voorzitter kiest, is ook de aandacht van de FOV geprikkeld. Want onder zijn partnerorganisaties telt het vroegere ACW FOV-leden als Pasar en OKRA. Peter Wouters, de man die Patrick Develtere opvolgt, kent het sociaal-cultureel werk van binnenuit en verdedigt de waarde ervan met vuur. “Het is een illusie te denken dat er zonder dat georganiseerde en gesubsidieerde middenveld geen ideeën zullen ontstaan en dat die zich niet zullen organiseren. Ook morgen zal de samenleving bestaan uit actieve en sociale burgers, ondanks of dankzij ondersteuning.”

Op de website van beweging.net staan sfeerbeelden van de verkiezing van Peter Wouters tot voorzitter in juni. Deze verrassende opvolger van Patrick Develtere werd op het schild gehesen onder het goedkeurend oog van Vlaamse en federale politieke zwaargewichten als Koen Geens, Hilde Crevits, Joke Schauvliege en Kris Peeters.

T

Wat doet dat met een mens?

ja, wat doet dat met een mens? Het was een eigenaardige periode, van de voordracht tot aan de slotvergadering. Je kan je daar niet op voorbereiden. Het is niet altijd even duidelijk wat er aan de hand is. Je leeft tussen hoop en vrees. Je moet zwijgen want niemand mag iets weten voor de raad van bestuur een standpunt heeft ingenomen. Wat het eigenaardigst was voor mij, was dat het plots ook draaide om mijn persoon en niet alleen om hoe ik mijn werk doe. Toen ik rondkeek in de zaal, waren daar veel bekenden van mijn werk die vrienden zijn geworden, maar ook mensen die hoge functies bekleden en vanuit die positie kwamen kijken. Het was fijn dat ze de moeite hadden genomen om erbij te zijn, maar het zegt ook iets over wat er allemaal komt kijken bij het voorzitterschap van beweging.net. Dit is een andere wereld met andere spelers. Dat doet wel iets met een mens. Al probeer ik daar toch niet te veel van onder de indruk te geraken.” Wat heeft u uiteindelijk over de streep getrokken om het voorzitterschap te aanvaarden?

“Ik kon voor mezelf niet langer uitgelegd krijgen waarom ik niet geïnteresseerd zou zijn. Ik dacht terug aan het fundament van mijn kijk op de samenleving en mijn engagement, dat gelegd werd toen ik in 1992 begon bij de KWB als afdelingsbegeleider. Ik wilde wel weten hoe breed de

vraag was. De partnerorganisaties mogen allemaal zeggen wie ze denken dat de functie van voorzitter kan invullen. Dat lijstje wordt bezorgd aan de selectiecommissie en er wordt dan een shortlist samengesteld. Je wordt gepolst, eerst informeel, dan uitdrukkelijker. Voor mij was het proces onomkeerbaar zodra bleek dat die partners mij hadden genoemd. Ik was erg actief toen het ACW beweging.net werd. Ik was tijdens het congres toen onder anderen voorzitter van de werkgroep basiswerking geweest, maar sindsdien was ik verdwenen uit de centrale structuur.” Het was dus een verrassing toen uw naam opdook?

“Voor iedereen en zeker ook voor mij. Toen Patrick (Develtere, red.) aankondigde dat hij ging vertrekken, dacht ik wel dat ik op de longlist zou opduiken. Maar op de shortlist, dat had ik niet verwacht. Verwachtingen hebben had ook geen zin. Dat is het interessante aan die selectieprocedure via het partnernetwerk. Het is een aanpak die je ook in lokale afdelingen ziet die een nieuwe voorzitter zoeken: je kijkt of je iemand kan motiveren door het feit dat hij gedragen wordt door medebestuurders.” U wist dus dat partners uw werk w ­ aardeerden en in u iemand zagen die het gezicht van beweging.net kon zijn. Waren er ook inhoudelijke argumenten die u overtuigden een gooi te doen?

“Op een bepaald moment in de procedure was er een gesprek met de selectiecommissie over veel verschillende thema’s: hoe pak je vergaderingen aan, hoe bouw je netwerken, hoe denk je over inhoudelijke thema’s? Dat was een spitant gesprek, maar voor mij was het ook een spiegel. Ik kon er zeggen wat ik dacht en hoe ik het zag. Als ze dan met mij verdergingen, wilde dat zeggen dat ze het daar mee eens waren. Dat was een belangrijk moment.”

I

2017 35


ik zeker één “ Als rol wil hebben, dan is het die van megafoon voor de vernieuwende ideeën van het sociaal-cultureel werk

Heeft uw voorganger Patrick Develtere u nog goede raad meegegeven?

“Toen het nieuws over mijn aanstelling bekend werd, kreeg ik twee vragen steeds opnieuw. Is dat een voltijdse functie? Ja, dat is een voltijdse job. En ook: wat ga je nu eigenlijk doen? Ik kon daar eerst niet zo goed op antwoorden. Uit de laatste weken met Patrick heb ik geleerd dat het is wat je er zelf van maakt. Die ruimte heb je wel.” De ruimte om zelf dingen aan te kaarten, en niet alleen in te spelen op wat partners aanbrengen?

“Het is natuurlijk dialectiek. Ik zal ook zelf proberen te voelen wat er aan de hand is en daar ideeën en voorstellen proberen in te herkennen. Ik word ook een megafoon voor activiteiten die bij partners aanslaan en die, op een hoger niveau, voor collega-partners interessant kunnen zijn of die een maatschappelijk thema kunnen worden. Ik hoop dat ik zulke thema’s op tijd kan opmerken om er dan iets mee te doen voor het netwerk zelf.”

36

I

2017

WEG VAN DE WAAN VAN DE DAG In uw vorige leven was u opleidingshoofd Sociaal Werk aan de UCLeuven-Limburg. U kent de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk goed en hebt er een boon voor. Verschillende partners van beweging.net zijn ook lid van de FOV. Welke uitdagingen ziet u voor onze sector?

“In de sociaal-culturele sector worden vrijplaatsen voor maatschappelijke ontwikkelingen georganiseerd. Soms wordt dat gestuurd door de principiële kijk van een organisatie die dan via haar netwerk een thema op de maatschappelijke agenda zet. Soms wordt iets in gang gezet door mensen die reageren op gebeurtenissen. Dat is dan het minder georganiseerde sociaal-cultureel werk dat nadien al dan niet georganiseerd wordt. Voor mij zijn sociaal-cultureel werk en sociaal-cultureel volwassenenwerk de plaatsen waar stromingen in de samenleving kunnen gedijen en gevoed worden, en van daaruit impact kunnen hebben op individuen maar ook op processen en op het beleid. Het sociaal-cultureel werk

kan zich die positie permitteren en ik vind ze voor een samenleving heel belangrijk, die organisaties met een combattieve houding en het verantwoordelijkheidsbesef over wat ze kunnen betekenen voor de samenleving, met of zonder overheidsgeld.” De vrijplaatsgedachte houdt ook in dat deze organisaties tegen de gevestigde krachten ingaan. Kunnen verenigingen in een structuur als beweging.net die plek afdwingen?

“In 1995 had KAJ een activiteit over de vierdagenweek. Wij hebben toen met de KWB rond hetzelfde thema gewerkt. Ik herinner me nog hoe we voor de camera’s van ROB-tv in een symbolische actie de vijfdagenweek begraven hadden en de vierdagenweek laten geboren worden. Vandaag zie je dat Femma actievoert rond de dertigurenweek. De kwaliteit in die dossiers neemt toe, Femma heeft een veel vollediger beeld dan wij toen. Het is goed dat een vereni­ging in die discussies met een standpunt komt, wars van de economisch gedreven waan van de dag. Zij kunnen dat doen en omdat zij dat


doen moeten andere spelers, ook in de politiek, positie innemen. Hoewel ze dus niet mee aan de onderhandelingstafel zitten, slagen ze er toch in om impact te hebben. Dat is een unieke positie. Een vakbond kan nooit dezelfde rol spelen. Ze moeten met andere wetmatigheden rekening houden. Tijd is een van de grote maatschappelijke vraagstukken van onze tijd en het sociaal-cultureel werk is goed geplaatst om dat thema op de kaart te zetten en daar over na te denken. Ieder heeft dus zijn rol en voor elk van hen is er een plaats. De enige voorwaarde is dat er overlegd wordt. Het voordeel van beweging.net is dat het netwerk er is. Je kan van bij de genese van zulke vraagstukken bij elkaar toetsen, zodat ieders rol duidelijk is.” Naast de gevestigde waarden komen er allerlei waardevolle initiatieven van geëngageerde burgers van de grond. Het sociaal-cultureel volwassenenwerk lijkt te worden uitgedaagd door die nieuwkomers.

“Ik geloof oprecht dat er zowel in de grote, goed georganiseerde organisaties als in het niet-georganiseerde veld innovatie is. Soms wordt gesuggereerd dat vernieuwing ergens zit en stagnatie ergens anders. Ik geloof

dat niet. Investeringen in georganiseerde structuren stimuleren dus ook vernieuwing. We zijn wel op een punt gekomen in de samenleving dat het bestaande sociaal-cultureel werk niet alle dynamiek kan dragen. Zo zijn er burgerinitiatieven opgezet door specialisten die gewone burgers niet zouden kunnen oprichten of overnemen. Neem het voorbeeld van luchtkwaliteit of geluidsoverlast door vliegtuigen. Die nieuwe groepen kunnen enkel bestaan dankzij die specialisten. Daarnaast is er gewone burgerbetrokkenheid, mensen die zich vergeten voelen met betrekking tot een bepaald thema en die zelf iets doen. Ik hoop dat gevestigde organisaties hun ogen en oren openhouden, dat ze partnerschappen zoeken en vinden met deze initiatieven. Alleen zorgt de vluchtigheid van die initiatieven ervoor dat je die niet kunt vangen onder de regelgeving zoals die vandaag bestaat. En misschien hoeft dat ook niet.”

Het sociaal-cultureel werk heeft altijd geprobeerd om samen met burgers het beleid te beïnvloeden. De nieuwe initiatieven lijken het over een andere boeg te gooien. Ze laten de politiek voor wat ze is en gaan het gewoon zelf anders doen. Dat is een fundamenteel andere positie dan sociaal-culturele organisaties, die uiteindelijk focussen op het beleid als eindverantwoordelijke?

“Dat is inderdaad een heel andere positie. Ik zou ongelukkig zijn als het helemaal in die richting zou kantelen. Ik zie voordeel in organisaties die een mening hebben over de samenleving en die vanuit hun idee van wat de samenleving beter kan maken activiteiten organiseren. De samenleving zoals ze er vandaag bij ons uitziet is net in grote mate gevormd door dat sociaal-culturele landschap. Maar ik zie ook wel dat de samenleving opschuift. Mensen krijgen minder ideologische voeding, sommigen gaan extremere standpunten innemen, anderen gaan hun eigen ding doen. Als het landschap echter alleen uit die initiatieven zou bestaan, zou ik dat een verarming vinden.”

I

2017 37


VEREDELDE AMBTENAREN ? Hoe ziet u gemeenschapsvorming in deze nieuwe tijden? Zijn verenigingen als kwb, Femma en andere daar nog een goed vehikel voor?

“Gemeenschapsvorming is een hefboom voor de samenleving. Al wie denkt dat je aan maatschappelijke vraagstukken iets kan doen zonder deel te zijn van de gemeenschap, vergist zich. Als je van diversiteit een maatschappelijk vraagstuk maakt, dan zijn de diverse groepen deel van de oplossing en niet het lijdend voorwerp. Bij gemeenschapsvorming is de groepsdynamiek het uitgangs­ punt. Die moet je proberen te begrijpen. Het labelen van groepen als ‘onwillig’ maakt hen onbruikbaar voor de oplossing die je nastreeft en dan zal die oplossing ook niet werken. Dat betekent ook dat een lokale groep van een van onze partnerorganisaties een gezonde relatie met haar lokale gemeenschap moet hebben. Anders speelt ze geen rol in vraagstukken van die gemeenschap. Later kan ze dan misschien aansluiting vinden bij nieuwe activiteiten, maar ze zal bij de start geen verschil kunnen maken. Ook bedrijven zijn kleine gemeenschappen. Ik zag onlangs een filmpje van een vakbond om discriminatie op de werkvloer bespreekbaar te maken. Dat filmpje is een aanleiding om dat gesprek te voeren en de brug over te steken om verbinding te maken. Niet elke groep zal daar even hard voor openstaan. Sommige kiezen ervoor om de brug te maken naar de gemeenschap, andere zien meer heil in zelforganisatie en verwerven eerst een identiteit in de eigen groep. Er zijn vele gemeenschappen die zich tegelijk ontwikkelen en ze komen elkaar voortdurend tegen. Het is een continuüm, geen dualiteit.” 38

I

2017

Er is nu een nieuw decreet op het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Welke impact zal dat nieuwe decreet hebben op de organisaties van beweging.net? Speelt dit nieuwe kader volgens u voldoende in op de uitdagingen van de toekomst? Of is het een gemiste kans?

“Zoals ik al zei vind ik niet dat innovatie vandaag vooral zit buiten de bestaande gestructureerde organisaties. Integendeel. Het hebben van een nationale organisatie waar stafmedewerkers samen nadenken over wat ze meemaken in de lokale groepen leidt tot goed doordachte, nieuwe en interessante ideeën. Ik zie hoe organisaties die ideeën dan uitproberen om zo de omslag naar toekomstig engagement te kunnen maken. Ik ben dus niet zo bezorgd over die bestaande structuren en ik hoop dat het decreet niet de indruk wekt dat we dat wel moeten zijn. Als ik in beweging.net zeker één rol wil hebben, dan is het die van megafoon voor de vernieuwende ideeën van het sociaal-cultureel werk. Ik hoop dus dat het decreet er niet voor zorgt dat die krachtige groepen morgen minder innoveren dan vandaag. Dat betekent niet dat er geen nieuwe dingen zijn daarbuiten en het is goed dat de minister probeert ze een kader te geven zodat ze kunnen gedijen. Breder stel ik opnieuw de spanning vast tussen het idee dat het sociaal-cultureel werk veredelde ambtenaren zijn omdat de overheid ze subsidieert en het in die logica moet doen wat de overheid wil, en het idee dat het sociaal-cultureel volwassenenwerk iets betekent in de samenleving en dat de overheid geld geeft opdat het dat kan blijven doen en verder principieel afstand houdt. Verschillende ministers hebben

geprobeerd om tussen die twee posities een evenwicht te vinden. Die spanning blijft in het decreet zitten en schuift een beetje op. Per politieke partij is dat een ander spanningsveld. Sommige zijn daar gerust in, andere worden daar wat zenuwachtiger van. Vooral degene die veel voorzichtiger steun geven aan ideeën die niet de hunne zijn.” De minister haalt dat civiel perspectief als kader aan, maar in de uitwerking zien we hoe die beoordelingselementen nog meer uitgewerkt zijn, waardoor je een af te vinken checklist krijgt.

“Het systeem van beoordelaars dat in het verleden bestond, leidde wel tot interessante gesprekken voor de organisaties. Maar of dat het beoordelingsniveau moet zijn, waar nadien de centen aan verbonden worden? Daar heb ik vragen bij. De beoordelaars waren eerder een reflectiekamer die inspirerend was voor verenigingen, omdat ze die mensen anders nooit rond de tafel zouden gekregen hebben. Misschien moet het ook dat maar zijn. Misschien moeten die visitaties een ontwikkelingsinstrument in plaats van een beoordelingsinstrument zijn. Ik deed die visitaties zelf altijd met veel respect, omdat ik weet hoe moeizaam het werk is, hoe hard wroeten het is om iets gedaan te krijgen en hoe je het effect van je inspanningen niet kunt inschatten of voorspellen.”


van grote bedrijven, willen we dat soort samenleving? Dan heb ik liever dat we een discussie voeren over fiscaliteit en eerlijke bijdrage van wie opbrengst creëert, zodat subsidiemechanismen hun eigen dynamiek kunnen behouden en organisaties ten gronde hun werk kunnen proberen te doen.” In de ogen van sommige politici is het niet wenselijk om via subsidies tegengewicht of tegenmacht te organiseren in de samenleving. Ze hebben liever dat alles versnipperd is, via liefdadig­ heid, via mecenaat door bedrijven, zodat er niet één blok tegen het beleid kan ontstaan.

zijn de visitaties “ Misschien uit het decreet best eerder een ontwikkelingsinstrument in plaats van een beoordelingsinstrument ?

DE POLITIEK VOEDEN Er is een toenemende tendens in het cultuurbeleid om culturele sectoren “de markt op te sturen”, denk onder andere aan de initiatieven van minister Gatz over alternatieve financiering. Hoe kijkt u naar deze pogingen om de non-profit meer “zelfredzaam” te maken?

“Tijdens mijn master Sociaal Werk kreeg ik les van wijlen Jos Berghman. Hij vergeleek de giftenmentaliteit van de Verenigde Staten en hoe die bijdraagt aan het armoedevraagstuk, met de aanpak bij ons, met een gesubsidieerd systeem. Ik zie dat we de voorbije jaren zijn opgeschoven naar het giftensysteem. Zijn waarschuwing heb ik altijd onthouden: het brengt evenveel geld op, maar de impact is veel kleiner. Hoe

kan een beleid dat toelaten, wetende waarheen dat leidt? Je krijgt dan bedrijven die een eigen profiel vooropstellen en daar geld voor veil hebben, en dat zou je in ruil willen voor financiële overheidssteun aan organisaties die proberen inhoudelijk juist en structureel te werken aan het armoedevraagstuk? En dat is het scherpst voor levensvraagstukken zoals armoede, wonen en werk, maar het geldt ook voor grote sociaal-culturele vraagstukken. Wie gaat zich straks nog bezighouden met de participatie van moeilijkere groepen als de financiering gevraagd wordt door een bedrijf dat gewoon veel volk wil bereiken en een goed imago wil? Gaan we de sociale ontwikkeling echt in handen geven

“Wie zo denkt, vergist zich in de dynamiek van mensen die zich verenigen. Die dynamiek organiseert zichzelf, die kan je niet zomaar tegenhouden. Het is een illusie te denken dat er zonder dat georganiseerde en gesubsidieerde middenveld geen ideeën zullen ontstaan en dat die zich niet zullen organiseren. Waarom zouden ze dat niet doen als hun idee zoveel meer impact heeft als ze zich verenigen? Ik zag op de Sociale School hoeveel engagement er zit in die jongeren die studeren. Je ziet overal lokale en sociale acties. Ik maak me geen zorgen. Ook morgen zal de samenleving bestaan uit actieve en sociale burgers, ondanks of dankzij ondersteuning. Misschien krijgt het een andere gedaante, maar het zal niet weggaan, ook niet als je dat zou willen.”

I

2017 39


we de sociale ontwikkeling echt “ Gaan in handen geven van grote bedrijven die giften doen voor een goed imago ? Willen we dat soort samenleving ?

Tijdens uw verkiezing tot voorzitter waren enkele CD&V-ministers prominent aanwezig. Hoe sterk is de band met die partij nog? Hoe onafhankelijk kan de koers zijn die u als voorzitter vaart?

“Kijk, mensen engageren zich omdat ze zich aangesproken voelen door concrete vraagstukken. Ze worden een actieve burger, sommigen komen zo in een adviesraad of sluiten aan bij een politieke partij. Politiek engagement is volgens mij dus een heel natuurlijk proces. Je doet aan politiek omdat je je wil bemoeien, je idee op een forum wil vertellen en er stemmen voor krijgen zodat je het kan uitvoeren. In onze beweging zijn er heel wat mensen die dit pad hebben gevolgd. Een groot deel van die mensen zit bij CD&V. Ook omdat, omgekeerd, de partij een plaats heeft gegeven aan die mensen en hun de gelegenheid heeft gegeven om zo uitdrukking te geven aan hun bezorgdheden. Dat betekent voor mij als voorzitter dat ik daar een gesprekspartner heb. Bij CD&V zitten mensen die verwachten dat we hen blijven voeden. Ze komen luisteren en dragen dat mee en vragen daarvoor aandacht in de partij.”

Sommige verenigingen zullen uit­ gesprokener of radicaler zijn dan ministers van CD&V kunnen verdedigen. Wat betekent dat voor uw positie als voorzitter?

“Ik kan ook niet meer zijn dan een vertegenwoordiger van beweging.net en onze kijk op de zaak geven. Als ze die te beperkt vinden om hun beleid op te steunen, dan is dat zo. Maar voor sommige thema’s zullen wij wel doorslaggevend zijn. Dat kan ons netwerk bieden. De partij doet er mee wat ze er mee kan en wil doen. Ik ben blij dat we daar een stem hebben, net zoals we dat op lokaal niveau ook hebben, via mandatarissen of politiek actieve mensen van andere partijen, maar dan in een veel minder gestructureerde relatie. Ook daar is die impact er en die moeten we hebben.” Wat moet de belangrijkste erfenis van uw voorzitterschap worden?

“Ik moet nog beginnen en je hebt het al over het einde (lacht). Onze beweging heeft alles mee om ook in de komende jaren een mooie rol te spelen in de verdere ontwikkeling van een plaats waar iedereen mee kan en mag doen in een duurzame omgeving. Ik ben blij dat ik daar mag aan meewerken.” → Vragen of reacties? kristien@fov.be

40

I

2017

PETER WOUTERS • 47 jaar • voorzitter beweging.net • 2010-2017: opleidingshoofd Campus Sociale School Heverlee (UCLeuven-Limburg) • 2000-2010: praktijklector en coördinator Sociaal-cultureel Werk, bachelor in sociaal werk, Campus Sociale School Heverlee (UCLeuven-Limburg) • 1992-2000: educatief medewerker en Provinciaal secretaris KWB VlaamsBrabant en Brussel • opleiding: 1992, Sociaal Werk, HIK Geel; 1994, postgraduaat HRM, EHSAL Brussel; 2007, master Sociaal Werk en Sociaal Beleid, KULeuven


SOCIAAL WERK: DIPLOMA ONDER DRUK?


Een aantal opleidingen sociaal-cultureel werk heeft de voorbije jaren het roer omgegooid. Dit moet het merk ‘sociaal-cultureel werker’ beter positioneren op de arbeidsmarkt. Versterken de opleidingen het sociaal-cultureel werk nog voldoende? Houden ze genoeg rekening met de personeelsbehoeften van de organisaties in het veld? Willen die organisaties specialisten of allrounders? En doen de opleidingen wat ze moeten doen als de sector ook veel andere profielen aantrekt, van leerkrachten en evenementenorganisatoren tot verzekeringsagenten? Vier stemmen, twee uit de hogescholen en twee uit de organisaties, geven hun kijk.

AFSTUDEREN IN HET SOCIAAL-CULTUREEL WERK: SPECIALISTEN OF NIET ? ARTEVELDEHOGESCHOOL IN GENT

MARK PÂQUET

OPLEIDINGSDIRECTEUR BACHELOR SOCIA AL WERK

inzetbare “ Breed sociaal werkers met een professionele identiteit

T

wee jaar geleden hebben we de bachelor Sociaal Werk omgegooid. Het doel van de opleiding is het opbouwen van een competentieprofiel en een professionele identiteit. Studenten moeten leren werken met individuen, gezinnen, groepen en gemeenschappen in verschillende settings: hulpverlening, educatie, gemeenschapsvorming, etcetera. Ze leren werken met belanghebbenden. Ze leren hoe ze de sociale grondrechten van belanghebbenden activeren. Studenten leren beleids­ gericht handelen: signa­len van belanghebbenden doorgeven aan de overheid, en in opdracht van de overheid beleid realiseren, bijvoorbeeld als jeugdconsulent voor een gemeentebestuur.

42

I

2017

Ze leren samenwerken in een organisatie en tussen organisaties. Onze studenten bouwen een professionele identiteit op zodat ze met de juiste analyse tot de juiste actie kunnen komen. Ze ontwikkelen een waardenkader dat ze in hun beroep integreren, confronteren dat met hun eigen waardenkader, ze ontdekken welke sociaal werker ze willen zijn. Studenten doen hun praktijk, stage en bachelorproject in een van dertien domeinen, bijvoorbeeld Arbeid, Leefomgeving en samenlevingsopbouw, Justitie, Gezin en opvoeding. In overleg met de opleiding wordt de keuze hiervan bepaald. Dit domein geeft richting aan hun professionele identiteit. Deze keuze matcht met hun verwachtingen, hun ambities. Maar het is geen specialisatie. Het is als een invalsweg naar het sociaal werk. Net zoals je verschillende invalswegen kunt nemen om de stadskern te bereiken, kan


dertien “ Die domeinen zijn geen specialisaties. Het zijn evenveel invalswegen naar de kern van het sociaal werk  MARK PÂQUET

je verschillende wegen nemen – de domeinen – naar het hart van het sociaal werk. Het resultaat van de opleiding is dat de student een eigen profiel ontwikkelt, op basis van keuzes waarin we hem of haar begeleid hebben, en niet een profiel dat we voor hem of haar hebben gedefinieerd. Dit concept zet hen niet vast. De ervaring die ze opdoen in een van die dertien domeinen is een exemplarische ervaring. Ze versterkt hun competentieprofiel. Ze leren functioneren in dat domein, maar ze leren vooral zich in te werken in een domein, zodat ze dat ook kunnen doen als ze in een ander domein terechtkomen, omdat ze daarvoor de competenties hebben geleerd. Zo willen we komen tot breed inzetbare sociaal werkers, met een sterker diploma dat meer mogelijkheden biedt.

Sociaal werk staat onder druk. De klassieke sociaal-culturele profielen hebben het moeilijk op de arbeidsmarkt. In steeds meer sectoren maak je met een gespecialiseerd sectordiploma minder kans. Het is een logische evolutie op een arbeidsmarkt waar competenties doorslaggevender geworden zijn dan diploma. Daarom benadrukken wij die professionele identiteit in de opleiding. Ze leren hun eigen profiel kennen, zodat ze weten wat ze kunnen als ze afgestudeerd zijn en weten wat ze waard zijn. De breedte van het profiel is de sterkte ervan. Met een profiel in de breedte kan je een antwoord bieden dat niet geconditioneerd is door het profiel van de sociaal werker, maar door de behoeften van de belanghebbenden. Beleidsgericht werken of sociale grondrechten activeren zijn alle deel van dat competentieprofiel, terwijl dat vroeger niet voor alle richtingen zo was. Zo kan het sociaal werk zich op een heldere manier positioneren in de samenleving. Er wordt al te snel van uitgegaan dat hulp, educatie, animatie of ontmoeting allemaal zeer verschillende benaderingswijzen zijn, met heel verschillende manieren van denken. Maar als je wat afstand neemt, zie je de gemeenschappelijke stam. Dit concept laat ons ook toe om in te spelen op vernieuwingen in de sector. Omgekeerd polsen we naar de verwachtingen en behoeften die daar leven. We hebben expertisecellen per domein voor de docenten. We hebben een adviesraad met mensen uit de domeinen. Op Vlaams niveau is er het VOSW-overleg (Vlaamse Opleidingen Sociaal Werk, red.) tussen sector en opleidingen. Onze docenten krijgen ruimte om hun sector te volgen en er actief in te zijn. Ook onderzoek en dienstverlening voeden de contacten. Het is er allemaal op gericht om die brede sector binnen te trekken in de opleiding.”

I

2017 43


ARTESIS PLANTIJN HOGESCHOOL IN ANTWERPEN

JOS PAUWELS

OPLEIDINGSHOOFD BACHELOR SOCIA AL WERK

sector dreigt zijn “ De eigen opleiding te ondermijnen ”

E

r is een tendens om meer generisch te gaan werken. Aparte afstudeerrichtingen verdwijnen en maken plaats voor één diploma Sociaal Werk. Werkgevers gaan ook veel minder strikt met dat onderscheid om. Ben je afgestudeerd in maatschappelijk werk, dan kan je ook aan de slag zijn in het sociaal-cultureel (volwassenen)werk. Toch blijven wij kiezen voor aparte afstudeerrichtingen. Noch ons docententeam noch de hogeschool vindt het op dit moment nodig om dat te veranderen. Er is namelijk een aantal competenties specifiek voor sociaal-cultureel werk die ik onze studenten wil meegeven. En om dat te kunnen doen is een aparte richting nodig. Terwijl maatschappelijk werk gericht is op het werken met individuen, moet een sociaal-cultureel werker aan de slag met groepen en gemeenschappen, een community bouwen, projectgericht werken. Daar is meer oefening voor nodig dan je kan krijgen met een basisopleiding Sociaal Werk. Groepsvorming is voor deze richting belangrijk en door er een aparte afstudeerrichting van te maken creëer je een community van studenten en docenten die leren van elkaar en die elkaar voeden. Als je die aparte richtingen afschaft, verlies je dat. Door de groepsvorming, in combinatie met hun eindejaarsstage en eindwerk, ontwikkelen ze een sterke professionele identiteit. Dat betekent niet dat ze later geen andere richting kunnen uitgaan. Maar ze hebben een manier van kijken naar de wereld, naar hoe je met groepen en gemeenschappen kansen kunt grijpen en projecten opzetten. Dat is een ander uitgangspunt dan dat van de hulpverlening.

44

I

2017

“ Sociaal-cultureel werkers hebben een ander uitgangspunt en een andere manier van kijken naar de wereld dan hulpverleners  JOS PAUWELS

Wij houden de vinger aan de pols van de sector, onder andere via onze docenten die zonder uitzondering zelf actief zijn als vrijwilliger in het sociaal-cultureel werk of via maatschappelijke dienstverlening via vorming of onderzoeksprojecten voor de sector. We spelen in op tendensen en vragen. Zo leggen we nu veel meer de focus op bijvoorbeeld projectmatig werken. Belangrijk wordt ook het ondernemerschap: een project


kunnen opzetten, runnen en financieel beheren. Ook de vraag naar de competentie beleidsgericht werken is terug. Niet alleen kritisch denken, maar ook kritisch handelen met actievoeren, betogen, beleid beïnvloeden. Ik hoor niets dan complimenten over de kwaliteit van onze opleiding Sociaal-cultureel Werk. Maar er zijn te weinig organisaties die onze bachelors aanwerven. De sector moet ook de hand in eigen boezem steken. Werkgevers hebben vaak een voorkeur voor masters, die cognitief en intellectueel beter scoren en die daarom ook beter solliciteren. Ze zijn niet agogisch geschoold, maar werkgevers denken dat dit makkelijk in te halen is. Of dat het vanzelf komt, dat je bepaalde sociaal-culturele competenties hebt of niet hebt. De sector dreigt op die manier zijn eigen opleiding te ondermijnen. We leiden met onze bachelors in de eerste plaats praktijkmensen op. En we merken dat organisaties waar onze studenten hun stage

doen en waar ze kunnen tonen wat ze in hun mars hebben, hen nadien vaak ook houden. Maar ze willen bijvoorbeeld ook mensen die een project kunnen uitschrijven. En daar komt het niveau van het Nederlands kijken. Taal speelt onze bachelors bij de sollicitatie vaak parten. Het taalniveau gaat achteruit in een stad waar 40 tot 45 procent van de kinderen opgroeit in een gezin dat het Nederlands niet als thuistaal heeft. Dit zie je vooral in het geschreven Nederlands. Werkgevers, ook in de sociaal-culturele sector, moeten nog wennen aan de diversiteit van de jongeren die op de arbeidsmarkt komen in steden als Antwerpen. Ze moeten daarmee overweg kunnen. Misschien moeten ze meer leren denken vanuit hun team, waarbij niet iedereen hetzelfde moet kunnen en niet iedereen dezelfde sterkten moet hebben. Als je sollicitaties organiseert, kijk je dus niet alleen naar hoe iemand individueel is, maar vooral naar hoe die jouw team kan versterken. Zo krijg je een team dat elkaar echt aanvult.”

HOE ZWAAR WEEGT EEN DIPLOMA SOCIAAL-CULTUREEL WERK NOG ? MARKANT VZW

DIANE DEVRIENDT

ALGEMEEN DIRECTEUR

pluspunt, maar “ Een geen voorwaarde  ”

V

oor onze boekhouder of grafisch medewerker zoeken we natuurlijk geen diploma’s Sociaal-cultureel Werk. Dat is anders voor onze educatieve medewerkers, onze regiomanagers. Daar is een diploma Sociaal-cultureel Werk een pluspunt. Al is niet iedereen met dit diploma geknipt voor ons, en omgekeerd.

We hebben nu een mix in de organisatie – ongeveer de helft van de regiomanagers heeft een diploma Sociaal-cultureel Werk en de helft niet. Er is iemand bij uit de evenementensector, zij hebben ook dat organiseren in zich. En er zijn medewerkers die uit het onderwijs komen, die van daaruit ook die coachende, vormende competenties hebben. Die mix is verfrissend. Ze pikken dingen van elkaar op, leren competenties van elkaar.

I

2017 45


Er is een algemene tendens op de arbeidsmarkt om zich niet meer blind te staren op diploma’s, maar om te kijken naar competenties. Dat doen we ook bij Markant. Onze regiomanagers moeten bijvoorbeeld nieuwe lokale groepen opstarten voor jongeren. Zoiets opstarten is niet iedereen gegeven. Je hebt zelfstarters nodig, en een diploma Sociaal-cultureel Werk is daar geen garantie voor. Al hebben ze uiteraard wel veel competenties die je nodig hebt bij ons. De vraag is natuurlijk wat de kip is en wat het ei. In welke mate zijn bepaalde vaardigheden van nature aanwezig in mensen die kiezen voor sociaal-cultureel werk, en worden die gewoon versterkt tijdens de opleiding? Het gaat vaak om mensen die sociaal zijn en makkelijk contact leggen. Ze hebben oog voor wat anderen drijft, ze hebben empathisch vermogen en een brede culturele interesse, ze zijn maatschappelijk ingesteld. Tijdens hun opleiding hebben ze een bepaalde aanpak geleerd, ze kennen gespreksmethodieken, ze hebben leren organiseren. Ze weten wat vrijwilligerswerk is omdat ze zelf vaak vrijwilliger zijn geweest, ze weten hoe ze vrijwilligers moeten begeleiden. Je kan sociaal-culturele methodieken uiteraard on the job leren, maar dan doe je er langer over. Je moet dan een heel leerproces doormaken: leren omgaan met vrijwilligers, leren hoe relaties met vrijwilligers uit te bouwen. Het minpunt van mensen uit een sociaal-culturele richting is dat ze van nature vaak niet geneigd zijn om naar het economische te kijken. En dat is zeker in onze sector belangrijk. Zoals minister Gatz zegt: verenigingen moeten kleine kmo’s worden. Het geld groeit niet aan de bomen. We moeten zoeken naar andere bronnen van financiering. Sociaal-cultureel werkers moeten ook oog hebben voor resultaatgericht werken en dit combineren met een zeker verkoopstalent. Als leidinggevenden moet je de regiomanagers daarin coachen en begeleiden, en ze kunnen op dat vlak ook veel van elkaar leren. Maar daar moet ook in de opleiding sterker op gehamerd worden.” 46

I

2017

“ Sociaal-cultureel werkers moeten vandaag ook resultaatgericht werken en een zeker verkoopstalent hebben. Daar moet de opleiding sterker op hameren  DIANE DEVRIENDT


TIMOTHEUS PROJECT

PHILIPPE VANDEVORST

DIRECTEUR

levert open “ Opleiding en onderzoekende mensen af  ”

W

e zijn een gespecialiseerde vormings­instelling, met eigen leermodellen en een eigen didactiek die je niet leert aan een hogeschool of universiteit. We rekruteren dan ook niet op de klassieke manier. Onze assistenten, animatoren en begeleiders halen we uit de mensen die bij ons het hele leerproces van intuïtieve ontwikkeling hebben doorgemaakt. Daar zijn mensen bij met een diploma uit het onderwijs, die geleerd hebben om iets door te geven aan anderen. Niemand uit het sociaal-cultureel werk. We hebben wel al stagiairs gehad die sociaal-cultureel werk studeren. Wat me aan hen opvalt, is dat ze goede waarom- en hoevragen stellen. Ze kijken met een bepaalde blik. Dat

was een echt cadeau aan ons. Ze peilden naar wat zinvol en pertinent is. Zo hadden ze vragen over de volgorde van de leerprocessen, over onze intenties. Maar eigenlijk zijn die stages te kort voor ons. Onze aanpak is een paradigmashift, die je moet ervaren en beleven. Met een paar weken hebben ze de basics van onze methode niet mee. We bekijken nu met de hogeschool of studenten derde jaar hier hun bachelorproject kunnen doen dat dan over een vol jaar loopt. Bij de jongeren uit sociaal-cultureel werk zie ik ook een heel sterke observatiekracht. Er is een opvallende bereidheid om in iets te stappen en uit te proberen, wars van vooroordelen. Ze stellen veel vragen om beter te begrijpen. Ze zijn verkennend, onderzoekend, open. Maar we geven ze ook een realitycheck. Onze werking is vooral ’s avonds en tijdens het weekend. Dan zie je ze slikken. Ze zien ook dat het inhoudelijk niet vrijblijvend is. Dat bevraagt ze wel.”

stagiairs sociaal“ Onze cultureel werk keken met een bepaalde blik en stelden goede waarom- en hoevragen. Dat was een echt cadeau aan ons  PHILIPPE VANDEVORST

→ Vragen of reacties? joris@fov.be

I

2017 47


DEEL ZIJN VAN IETS WAT GROTER IS DANÂ JEZELF


Mensen snakken naar verbinding. Maar als we ’s avonds moe thuiskomen van het werk kruipen we met honderdduizenden op hetzelfde moment voor de buis. Moet het verenigingsleven een tandje bijsteken om mensen uit die cocon te lokken? Kunnen verenigingen iets bieden wat mensen elders niet vinden? Ignace Glorieux zoekt samen met ons naar antwoorden.

S

ocioloog Ignace Glorieux is het hoofd van het Departement Sociologie van de VUB en lid van de bekende TORonderzoeksgroep. TOR staat voor Tempus Omnia Revelat. De onderzoeksgroep werkt rond thema’s als tijdsbesteding, culturele veranderingen in Vlaanderen, jeugdcultuur, educatie en burgerschap en participatie van volwassenen in het verenigingsleven. Met het Tijdsonderzoek is Glorieux al bezig sinds het begin van zijn carrière. Wat heeft hij eruit geleerd? “Hoe robuust een mensenleven is. We hebben de indruk dat de samenleving snel verandert en dat is ook zo. En toch ook weer niet.” Voor het Tijdsonderzoek heeft de TOR-groep drie vergelijkingspunten: 1999, 2004 en 2013. Daarnaast is er nog tijdsbestedingsonderzoek uit 1966 en zijn er eigen VUB-data uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. “En dan stel je vast dat er, over de jaren heen, op veel vlakken weinig veranderd is. We slapen even veel als in de jaren zestig, iets minder op weekdagen, wat langer tijdens het weekend. ’s Avonds is er nog steeds een piek voor tv-kijken: rond negen uur à kwart over negen zit ongeveer de helft van de mensen voor de buis, in 1966 was dat een halfuurtje vroeger, maar het aandeel was toen even groot. We multitasken misschien meer, we facebooken of mailen tijdens het tv-kijken, maar we kijken nog altijd massaal op hetzelfde moment.” Zijn er geen verschillen bij bepaalde deelgroepen?

“De groep tussen 18 en 25 jaar wijkt hier in grote mate van af. Maar dat is altijd een bijzondere groep. Zodra je naar de hogeschool of universiteit gaat, valt de strakke structuur in je leven weg. Studenten hebben relatief weinig les, er

zit vaak weinig regelmaat in hun leven. Zodra ze aan het werk gaan, pikken ze weer aan bij een routinematiger patroon.” Valt het dan wel mee met de individualisering – iedereen die timmert aan een eigen, uniek levenspad? Zijn we meer kuddedieren dan we denken?

“Er is niet één samenleving in de geschiedenis die zo collectief geleefd heeft, op zo’n grote schaal, als de onze. We doen dezelfde dingen op hetzelfde moment. Neem werk. Sinds de jaren tachtig is het al flexibilisering wat de klok slaat. Maar als je gaat kijken naar de tijdsbesteding, dan zie je dat mensen meer dan ooit gewoon van 9 tot 5 werken. Ook met dat avondwerk achter de computer valt het reuze mee, op een aantal deelgroepen, zoals vrouwelijke professoren, na. En tussen halfelf en elf uur ’s avonds gaan honderd­ duizenden Belgen tegelijk tandenpoetsen en naar bed. Onze kleren? Als je wat rondreist in de wereld, zie je overal dezelfde trends. Soms lijken we wel allemaal uniformen te dragen.” U nam ook de participatie van de Vlaming onder de loep. Het sociaal-cultureel volwassenenwerk is bij uitstek de sector van de vrije tijd. Wat doet een Vlaming in zijn vrije tijd? En hoeveel daarvan besteedt hij aan het verenigingsleven of ander vrijwillig engagement?

“Tv is koning. Ongeveer de helft van onze vrije tijd gaat naar tv. Is dat negatief? We moeten daar niet altijd zo moeilijk over doen. Er zijn ook mooie dingen op tv. Maar het zegt wel iets over ons, het feit dat we zo vaak voor de buis zitten. Op een doorsneeavond hebben mensen zoveel entertainment ter beschikking: tv, tablet, uitgesteld kijken, tv op aanvraag. Probeer iemand eens warm te maken voor een avondje amateurtoneel als ze hele tv-reeksen op Netflix kunnen zien.”

I

2017 49


zijn “ Dinateenactief vereniging mensen versterkt, is zeker. Het geeft een veilig gevoel

Zitten we dan meer binnen dan vroeger?

“Eén revolutie de voorbije vijftig jaar is de stijgende arbeidsmarktparticipatie van vrouwen. In de meeste gezinnen gaan mensen met twee uit werken. Als je thuiskomt moeten er boodschappen worden gedaan, moet er worden gekookt, huiswerk begeleid. Dan ben je blij als je een uurtje of twee op de bank kunt ploffen voor er al weer een nieuwe dag lonkt. Dat is het probleem van het verenigingsleven. Als mensen toch iets willen doen ’s avonds, dan moet het flexibel zijn. Een vereniging heeft vaste bijeenkomsten en vraagt een zeker engagement, zeker als je een bestuursfunctie hebt of het op jou hebt genomen om iets te organiseren. Ik denk niet dat mensen minder behoefte hebben aan sociale contacten, integendeel, die behoefte is er meer dan ooit. Maar we hebben er minder de tijd voor. En het is minder evident geworden. Probeer maar eens, zoals vroeger, langs de achterdeur ongevraagd binnen te lopen bij de buren. We zijn meer op privacy gesteld. Maar de behoefte aan sociale contacten blijft. Dat is misschien een rol voor het verenigingsleven en voor het lokaal cultuurbeleid. Er is behoefte aan ontmoetingspunten waar je zonder te veel planning kunt binnenvallen in de hoop iemand te ontmoeten of een praatje te slaan. Zoals de bib die ’s avonds wat langer open is. Als er iets te doen is in een gemeente, komen de mensen buiten. Maar het moet kwaliteit zijn. Mensen zijn kieskeurig geworden. De behoefte om samen iets te doen is echter dezelfde.”

50

I

2017

Als federatie van 130 organisaties zijn wij ervan overtuigd dat wie zich verenigt zich ook versterkt. Leert wetenschappelijk onderzoek ons wat zich verenigen doet met mensen? En met de ­samenleving?

“In een vereniging moet je samenwerken met anderen en je schikken naar wat moet gebeuren, ook als het niet aangenaam is, omdat je je daartoe geëngageerd hebt. Je schakelt je in een groter geheel in. Dat is goed voor je gevoel van eigenwaarde, dat geeft een sociale identiteit, maar het is ook een les in democratisch werken. Werk heeft hetzelfde effect: je inschakelen in een collectief, je schikken naar anderen, een doel hebben dat de eigen voorkeuren overstijgt. Bij een vereniging is dat net zo.” Maakt een engagement in een vereniging een verschil in hoe mensen naar de samenleving kijken?

“Dat verschil is er zeker, maar de causaliteit is niet altijd eenduidig. Mensen die wantrouwig zijn, zullen zich minder gaan engageren in een vereniging. Maar dat actief zijn in een vereniging mensen versterkt, is zeker. Het geeft een veilig gevoel. Ook uit studies over de overgang naar pensionering blijkt dat engagement mensen gelukkig maakt. Iets doen waardoor je iets betekent voor anderen, iets wat niet vrijblijvend is, of het nu gaat om de wekelijkse opvang van kleinkinderen of vrijwilligerswerk in een vereniging.”


CULTUURCONTENTEMENT: STILSTAAN BIJ LOKAAL CULTUURBELEID De gemeenteraads­verkiezingen komen dichterbij. Het ideale moment om de aandacht te vestigen op het belang van lokaal cultuurbeleid. Er gebeurt lokaal al heel wat voor (amateur)kunstenaars, verenigingen, bibliotheken, cultuur en gemeenschapscentra, erfgoed of kunstinstellingen. Maar wat kan beter? En waar moeten steden of gemeenten in de toekomst extra op inzetten? De FOV vestigt, samen met het Forum voor Amateurkunsten, oKo, OCE, VVBAD en VVC, graag de aandacht op het belang van lokaal cultuurbeleid. Dat doen ze met CultuurContentement, een burgerbevraging over lokale-cultuur­tevredenheid. Ze peilen naar de beleving en de ervaringen van burgers in Vlaanderen en Brussel. Wat vinden zij van het cultuuraanbod? Zijn ze tevreden over de bibliotheek­werking? Is er genoeg onder­steuning voor het verenigingsleven? Op die manier hopen ze inspraak­acties, debatten en sterke toekomstplannen voor amateurkunsten, sociaal-cultureel werk, kunsten, erfgoed, bibliotheken en cultuur- en gemeenschapscentra te stimuleren. Steden en gemeenten met meer dan 100 respondenten krijgen na afloop een cijferrapport. Daarmee kunnen ze hun cultuur­beleid versterken. De bevraging loopt nog tot eind oktober 2017.

U doet ook onderzoek naar de overgang van school naar werk. De Europese Unie ziet levenslang leren als een noodzakelijke voorwaarde voor het (economisch) welzijn van haar burgers. Waarom moeten mensen volgens u blijven leren? Ziet u daarin ook een rol voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk weggelegd?

“Levenslang leren is heel belangrijk, op alle vlakken. Dat kan heel formeel zijn, zoals een nieuwe taal leren, maar ook leren muziek maken of houtbewerken, tuinieren of bierbrouwen. Het is belangrijk voor je welzijn. Ik leer zelf muziek spelen. Ik heb geen talent, maar ik ben toch naar de muziekschool gegaan. Ik leer nog elke dag beter te spelen. Op plekken als de muziekschool kom je in contact met mensen met een

Glorieux heeft zelf als vrijwilliger de schouders gezet onder CultuurContentement. “Het is uniek, mensen bevragen over de lokale cultuur, over wat ze op dat vlak wenselijk en niet wenselijk achten, wat ze wel en niet waarderen. Het is geen representatief onderzoek, maar representatief onderzoek bestaat niet. Wie reageert? Mensen die sterk geëngageerd en tevreden zijn, en mensen die niet tevreden zijn. De middenmoot ga je missen. Is dat erg? Nee, want zij hebben er vaak geen mening over. De bedoeling van de bevraging was ook om mensen te laten nadenken over het lokaal cultuurbeleid in hun gemeente en hun een stem te geven, opdat beleids­ makers in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen luisteren. Als respondenten uit één gemeente veel minder enthousiast zijn over hun bib dan die van andere gemeenten, zou ik als gemeente toch eens luisteren. Hoeveel mensen uiteindelijk zullen deel­ nemen is op zich niet zo belangrijk. Hoe meer hoe beter natuurlijk, want dan kan je meer nuances zien en meer deel­aspecten belichten. Maar iedereen die de vragenlijst heeft ingevuld heeft even stilgestaan bij het lokaal cultuur­beleid van zijn gemeente. Alleen dat al is belangrijk.” → www.cultuurcontentement.be

andere achtergrond, en die achtergrond speelt daar geen rol. We spelen samen muziek en stimuleren elkaar, of we nu apotheker zijn, metser, huisvrouw of professor. Dat maakt je nederig.” Ook in het verenigingsleven zie je mensen van allerlei rangen en standen samenkomen. Mark Elchardus zei dat de grote tegenstelling die tussen lager- en hogergeschoolden wordt. Twee werelden die elkaar niet meer ontmoeten. Is die kloof te overbruggen en kan het verenigingsleven daar een rol in spelen?

“We leven inderdaad in aparte werelden. Je beseft dat niet omdat je steeds onder gelijk­ gezinden bent. Mensen met wie je denkt niet te kunnen praten, laat je links liggen. In de

I

2017 51


Sommige ledenverenigingen zoals Davidsfonds, Vief, Curieus of HVV met lokale afdelingen brengen mensen van verschillende achtergronden samen. Voor thematische bewegingen die werken rond vrede, duurzaamheid of vegetarisme, is het wat moeilijker om de kloof te overbruggen.

“Het drama voor het verenigingsleven is ook dat degenen die zich professioneel engageren en de leiding nemen vaker de hogergeschoolden zijn, die bepaalde vaardigheden mee hebben van op de werkvloer. Zij zetten de toon en ze kiezen thema’s die bij hun ‘stand’ passen. Het doet me wat denken aan cultuurbeleidscoördinatoren, die in hun gemeente liever moderne dans dan Geert Hoste programmeren. De receptieve werking slaagt er beter in een diverser publiek aan te trekken. Maar bij een gebruikersonderzoek in de culturele centra stelden we vast dat de edu­ catieve medewerkers soms hun neus ophaalden voor die werking, terwijl dat net een weg is om een ander publiek binnen te loodsen. Bij verenigingen zie je hetzelfde fenomeen.”

drama voor het “ Het verenigingsleven is dat degenen die professioneel de leiding nemen en de toon zetten de hogergeschoolden zijn

muziekschool gelden andere codes. Daar word je niet meteen in een hokje geduwd. In het sociaal-cultureel werk kan dat ook.” Maar komen laaggeschoolde mensen ook op die plekken in het sociaal-cultureel werk?

“Er is een groot verschil tussen de manier waarop hoger- en lageropgeleiden hun vrije tijd invullen. Tv is dominanter bij lageropgeleiden. Het verenigingsleven, cultuurparticipatie, vrijetijdsbesteding buitenshuis, sociale contacten buitenshuis, dat zie je allemaal veel meer bij hogeropgeleiden. Ze hebben minder vrije tijd, maar ze besteden die veel intenser en veel vaker buitenshuis dan lageropgeleiden. Ze doen ook meer vrijwilligerswerk. Of het verenigingsleven sociaal diverser kan worden hangt af van waar het zich op richt: bij sport­ verenigingen is de sociale mix groter dan bij een cultuurvereniging.” 52

I

2017

Tot slot: we staan aan het begin van een nieuw sociaal-cultureel werkjaar. Hebt u een leestip om sociaal-cultureel werkers te inspireren?

“Het is dit jaar honderd jaar geleden dat Emile Durkheim overleden is. Hij kan nog altijd een inspiratiebron zijn, ook voor het verenigings­ leven. Zeker zijn laatste werk Les formes élé­ mentaires de la vie religieuse. Zijn centrale idee is dat wat mensen vereren in een religie de verbondenheid tussen mensen zelf is. In religie geven sacrale rituelen mensen een gevoel van samenhorigheid, van een kracht die hen overstijgt. Durkheim, die zelf vrijzinnig was, zei dat we ook in een seculiere samenleving rituelen moeten behouden. Niet omdat we in een god geloven, maar door rituelen gaan we dat col­ lectieve bevestigen. Alle mensen hebben hun mens-zijn gemeenschappelijk, hun menselijke waardigheid. We kunnen samenkomen om dat te vieren in families, in kleine groepen, maar ook in grote groepen. Dan ontstaan er krachten die het individu overstijgen. Je voelt dat zelfs bij collectieve rituelen zoals betogingen, een familiefeest of een festival waar je jezelf drie dagen verliest. Het is een connectie die jou overstijgt. Dat geeft energie. Die idee kunnen we zeker vertalen naar de samenleving vandaag.” → Vragen of reacties? liesbeth@fov.be of mathijs@fov.be



federatie sociaal-cultureel werk FOV is de federatie van het sociaal-cultureel werk. Wij groeperen verenigingen als KVLV, de Turkse Unie, Oxfam-Wereldwinkels, curieus, Davidsfonds, çavaria; bewegingen als Vredesactie, EVA, Welzijnszorg, Mobiel 21; vormingsinstellingen als Kwadraet, Natuurpunt CVN, CCV, PRH; en de 13 regionale Vormingplus-centra. Sociaal...cultureel...wat?

130

organisaties

9,5 miljoen

deelnames per jaar

200.000 vrijwilligers

2.200

professionals

50%

eigen middelen

In Vlaanderen en Brussel zijn meer dan 2 miljoen mensen actief in het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Als lid van een vereniging, als deelnemer bij een volkshogeschool of vormingsinstelling, als actievoerder of sympathisant bij een beweging… Het erkende sociaal-cultureel volwassenenwerk telt 130 organisaties. Alleen al de 54 verenigingen zijn samen goed voor meer dan 14.000 lokale afdelingen. De sector kan rekenen op de inzet van zo’n 200.000 ­vrijwilligers. Da’s een vijfde van het totaal aantal Vlaamse vrijwilligers. Meer info op www.fov.be. @FOVtweets en #sociaalcultureel facebook.com/sociaalcultureelwerkvlaanderen

Verantwoordelijke uitgever: Dirk Verbist, directeur FOV Overname van tekstmateriaal is toegelaten voor niet-commerciële doeleinden en mits bronvermelding.


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.