Boekstaven 2008

Page 1


Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk


2 | BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk


INHOUD

INHOUD VOORWOORD

5

DEEL 1 VOORSTELLING VAN DE SECTOR

7

DEEL 2 PROFIEL VAN DE SECTOR

21

HOOFDSTUK 1 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

31

HOOFDSTUK 2 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 59 HOOFDSTUK 3 FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR DEEL 3 BELEIDSJAARBOEK2007-2008

129 159

BIJLAGE: CD-ROM

BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk | 3


4 | BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk


VOORWOORD

VOORWOORD De FOV is blij u Boekstaven 2008 voor te stellen, een boek waarin het sociaal-cultureel volwassenenwerk volop in de schijnwerpers wordt geplaatst. Eigenlijk gaat deze editie van Boekstaven over 2008 én 2007. In een eerste deel stellen we de sector voor met zijn verschillende werksoorten anno 2008. In een tweede deel laten we het licht schijnen op de sector vanuit drie perspectieven: wat presteren de organisaties, wie werkt er en hoe zit het met de centen? Dit deel is gebaseerd op cijfermatig en beschrijvend onderzoek en handelt daarom enkel over het afgesloten jaar 2007. Het derde en laatste deel, in feite een beleidsjaarboek, toont hoe de sector in het parlementaire jaar 2007-2008 in het vizier lag van allerlei beleidsmaatregelen. De FOV publiceert dit boek vanuit de overtuiging dat een goed beleid en claims op goede beleidsmaatregelen gestaafd moeten kunnen worden met objectieve gegevens. Tot voor kort waren deze gegevens over de sector onbestaande. De FOV vult met dit boek die leemte en heeft het vaste voornemen elk jaar met een nieuwe, geactualiseerde versie uit te pakken. Boekstaven is een ‘work in progress’. Enerzijds heeft het boek reeds een lange voorgeschiedenis achter de rug, met zelfs de druk van een interne testversie over het jaar 2006. Anderzijds wordt, in samenspraak met de organisaties uit de sector, nog steeds gesleuteld aan een aantal begrippen en concepten die in dit boek gehanteerd worden. We kunnen daarom nu al stellen dat Boekstaven 2009 geen louter geactualiseerde kopie zal zijn van deze editie. Nog een kantmelding over het laatste deel: dit deel, het beleidsjaarboek, heeft een sterke documentaire inslag. Omdat we de lezer niet nodeloos willen overvallen met een immens dik boekwerk, kozen we ervoor de documentatie via een CD-ROM bij de lezer te brengen. Dit laat toe te grasduinen in die rubrieken, die de belangstelling van de lezer wegdragen. Wij wensen u veel leesplezier.

FOV De FOV, voluit Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk, is een autonome en onafhankelijke VZW van en opgericht door erkende organisaties voor sociaal-cultureel volwassenenwerk. De FOV verdedigt sinds 2000 de belangen van de gesubsidieerde sociaal-culturele organisaties bij overheden en bij andere beleidsinstanties. De FOV neemt het dus op voor de sociaal-culturele sector, zowel voor de individuele organisaties als voor de hele sector.

BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk | 5


6 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR


DEEL 1

VOORSTELLING VAN DE SECTOR


8 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR


INHOUD

INLEIDING

11

1. DE VERENIGINGEN

12

2. DE BEWEGINGEN

14

3. DE VOLKSHOGESCHOLEN

16

4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

18

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 9


10 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR


INLEIDING

INLEIDING Omdat het altijd beleefder is je voor te stellen dan met de deur in huis te vallen, starten we met een korte voorstelling van de sector. Strikt decretaal gezien wordt het sociaal-cultureel volwassenenwerk onderverdeeld in drie werksoorten: de verenigingen, bewegingen en vormingsinstellingen. De werksoort van de vormingsinstellingen wordt echter nog eens onderverdeeld in de volkshogescholen enerzijds en de landelijke vormingsinstellingen anderzijds, waarbij deze twee in feite als afzonderlijke werksoorten worden beschouwd. We kiezen ervoor deze lijn ook in dit boek aan te houden. We hebben het dan ook steeds over vier werksoorten: de verenigingen, bewegingen, volkshogescholen en landelijke vormingsinstellingen. In dit deel maakt u kennis met de vier werksoorten en de erkende en/of gesubsidieerde organisaties die er deel van uitmaken.

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 11


1. DE VERENIGINGEN

1. DE VERENIGINGEN De wortels van de werksoort Verenigingen gaan terug tot in de 19e eeuw. Verschillende bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld arbeiders en vrouwen) en andere ‘gelijkgezinden’ (bijvoorbeeld katholieken, socialisten en liberalen) organiseerden zichzelf sedert die tijd in verenigingen. Het centrale motief was emancipatie en volksverheffing. Ondertussen is de werksoort Verenigingen een vaste waarde geworden in het middenveld: de werksoort Verenigingen is goed voor meer dan 15 000 actieve afdelingen ofwel gemiddeld 50 erkende verenigingsafdelingen per gemeente. Verenigingen zijn netwerken van lokale afdelingen of groepen. Ze draaien in hoofdzaak op de inzet van vrijwilligers. Deze vrijwilligers, veelal bestuursleden genoemd, programmeren en organiseren sociaal-culturele activiteiten voor de leden van de vereniging en voor andere geïnteresseerden. De vrijwilligers worden vanuit een landelijk en eventueel een regionaal secretariaat ondersteund door een of meerdere beroepskrachten. Verenigingen hebben vandaag een verschillende focus. Soms met een focus op een doelgroep zoals vrouwen, senioren, etnischculturele minderheden, holebi’s, andersvaliden,... soms met een speciale aandacht voor een inhoudelijke invalshoek: armoede, cultuureducatie, duurzame ontwikkeling, mensenrechten, sociaal toerisme, levensbeschouwing,... Maar altijd met de bedoeling om mensen samen te brengen. Zich samen voor iets in te zetten. Vlaanderen telt vandaag 56 door de Vlaamse overheid erkende en gesubsidieerde verenigingen. 14 van deze verenigingen zijn zogenaamde migrantenverenigingen. Deze verenigingen hebben tijd tot 2011 om zich in alle facetten van hun werking te conformeren aan de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Naast deze 56 verenigingen ontvangt nog één vereniging een startsubsidie. A. Vermeylenfonds Acli-Vlaanderen AIF, Multiculturele Federatie van Zelforganisaties Amnesty International Vlaanderen ATB De Natuurvrienden ConTempo Curieus (CSC-Vormingswerk) Davidsfonds Educatieve Vereniging voor Ouderwerking in het Officieel Onderwijs (EVO) Federatie Marokkaanse Verenigingen (FMV) Federatie van Marokkaanse Democratische Organisaties (FMDO) Federatie van Vlaamse Simileskringen Federatie van Vooruitstrevende Verenigingen (CDF) Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen (FZO-VL) Federatie Wereldvrouwen Federatie Onafhankelijke Senioren (FedOS) Forum van Vlaamse Vrouwen (FVV) FVK-Rodenbachfonds Gezinsbond Federation of Anglophone Africans in Belgium (FAAB) Het Vlaamse Kruis Holebifederatie Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging (HVV) 12 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR


1. DE VERENIGINGEN

Internationaal ComitĂŠ (IC) KAV - Vrouwen die bewegen KVG-Vorming - Open kijk op handicap KVLV - Vrouwen met vaart KWB Landelijke Gilden Latijns-Amerikaanse Federatie (LAF) Liberale Beweging voor Volksontwikkeling (LBV) Liberale Vrouwen Linx+ LVZ-Vormingsdienst Markant - Netwerk van Ondernemende Vrouwen Masereelfonds Neos - netwerk van ondernemende senioren OKRA Pasar - Vleugels voor je vrije tijd Platform van Afrikaanse gemeenschappen S-Plus Unie der Turks Islamitische Culturele Verenigingen Unie van Turkse Verenigingen (UTV) Unizo-Vorming - zelfstandige ondernemers Verbond VOS, Vlaamse Vredesvereniging (VOS) Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren (VELT) Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims (VOEM) Vereniging voor personen met een handicap (VFG) VIVA-SVV Socialistische Vrouwenvereniging Vlaams Verbond voor Gepensioneerden (VVVG) Vlaamse Confederatie van ouders en ouderverenigingen (VCOV) Vlaamse Volksbeweging VOSOG Scouting voor volwassenen vtbKultuur Welzijnsschakels Willemsfonds Ziekenzorg CM

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 13


2. DE BEWEGINGEN

2. DE BEWEGINGEN De ‘beweging’ kent een lange geschiedenis in België. Reeds jaar en dag streven bewegingen voor doelen als: algemeen stemrecht, gelijk loon voor mannen en vrouwen, dierenrechten,... Thema’s die iedereen kent en die (bijna) iedereen nauw aan het hart liggen. De (sociale) bewegingen brachten als het ware beweging in de geschiedenis en de politiek van België. In het verleden wisten ze met grote strijdkracht en regelmaat hun doelen te bereiken (getuige bijvoorbeeld de strijd om het algemeen stemrecht). Niet zelden zijn het de bewegingen die de geschiedenis in een bepaalde richting stuurden, die politieke beslissingen beïnvloedden en op deze manier verandering teweeg brachten. Ook vandaag herkennen we bij de bewegingen die bewogenheid, strijdkracht en dat enthousiasme om de maatschappij (ten goede) te veranderen. Dit doen ze door middel van sensibilisatie, educatie en sociale actie. Met campagnes en gerichte initiatieven trachten deze organisaties Vlaanderen in beweging te brengen. Zij staan op de bres rond maatschappelijke thema’s als bio-ethiek, verdraagzaamheid, duurzaam omgaan met geld,... Op deze manier brengen zij thema’s met een grote maatschappelijke relevantie onder de aandacht van de media, de politiek en de man en vrouw in de straat. Vandaag worden 31 sociaal-culturele bewegingen door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd. Tussen de verschillende bewegingen bestaat een grote diversiteit, zowel in thema als in werking. BEWEGING

THEMA

Bedevaart naar de graven aan de IJzer

Vrede, vrijheid,verdraagzaamheid

Beweging Tegen Geweld - Zijn

Geweld en misbruik binnen vertrouwensrelaties

Blindenzorg Licht en Liefde - Zicht op Cultuur Bond zonder Naam Cultuur De Maakbare Mens

De maatschappij bewegen naar een inclusieve samenleving, samen met blinden en slechtzienden Vlaanderen overtuigen bij te dragen tot een meer zorgzame samenleving Ethische vragen omtrent medische en biotechnologische ontwikkelingen

De Wakkere Burger

Burgerparticipatie, lokale democratie en burgerschapsvorming

EVA (Ethisch Vegetarisch Alternatief)

Alle aspecten van vegetarische voeding

Forum voor Vredesactie

Pluralistische vredesorganisatie

GetBasic

Bewust omgaan met media; zelf actief media maken

Instituut voor Maatschappijkritische Actie, Vorming en Onderzoek (IMAVO)

Noodzakelijke menselijke conflicten

Integraal

Actief ouder worden; langer actief blijven; voorbereiden op ouder worden

Kerkwerk Multicultureel Samenleven

Interculturele samenlevingsopbouw

Kif Kif

Interculturaliteit, participatie, interactiviteit, sensibilisatie

Koerdisch Instituut

Mensen- en volkerenrechten Midden-Oosten, Eurazië, Kaukasus; minderheden in Vlaanderen

Liga voor Mensenrechten

Mensenrechten in België

LINC

Inclusieve kennismaatschappij

Mobiel 21

Duurzame mobiliteit

Netwerk Bewust Verbruiken Netwerk Vlaanderen 14 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR

Bewust verbruiken, consumptie gericht op duurzame ontwikkeling Anders omgaan met geld


2. DE BEWEGINGEN

Pax Christi Vlaanderen

Christelijke beweging voor vrede en actieve geweldloosheid

Sociumi

Actief burgerschap

Ryckevelde

Europese samenwerking

Toemeka

Beweging voor een verstaanbare samenleving

Vaka/Hand in Hand

Een antiracistische invalshoek op de migratiethematiek

Verbruikersateljee

Consumentenproblemen vanuit een sociale invalshoek

Vluchtelingenwerk Vlaanderen

Rechten van asielzoekers en vluchtelingen

Voedselteams

Duurzame, regionale landbouw

Vrede

Internationale politiek, globalisering, vrede en ontwikkeling

Welzijnszorg

Armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting in eigen samenleving

Wervel

Landbouw, milieu en maatschappij, lokaal en mondiaal

zij-kant

Gender en gelijke kansen

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 15


3. DE VOLKSHOGESCHOLEN

3. DE VOLKSHOGESCHOLEN In Vlaanderen zijn er, sinds het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 4 april 2003, 13 regionaal gespreide volkshogescholen (Vormingplussen). Het zijn 13 vzw’s, waarvan sommige ontstaan zijn uit de fusie van bestaande instellingen, met elk een eigen werkingsgebied (zie kaartje). Volkshogescholen zijn pluralistische organisaties die een aantal opdrachten vervullen inzake niet-formele educatie. Elke volkshogeschool werkt aan vier decretale opdrachten, die met eigen accenten ingevuld worden. Het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk omschrijft deze opdrachten (art. 20 §1, 2°): “1. in de regio een eigen aanbod hebben inzake niet-formele educatie 2. een programma-aanbod spreiden over de regio 3. het aanbod van andere culturele aanbieders van niet-formele educatie in de regio coördineren en afstemmen, op voorwaarde dat het gaat om territoriaal duidelijk aanwijsbare initiatieven die op een gestructureerde, bestendige en systematische wijze een educatief aanbod met regionale en subregionale uitstraling organiseren 4. het gecoördineerde en afgestemde aanbod bekend maken bij het brede publiek” Naast het organiseren van een eigen aanbod (publieksgerichte activiteiten1 ) moeten de 13 volkshogescholen ook het aanbod van andere aanbodverstrekkers van niet-formele educatie coördineren, afstemmen en bekendmaken. Niet-publieksgerichte activiteiten maken dus ook deel uit van de werking van een volkshogeschool. De 13 volkshogescholen werken aan dezelfde opdrachten, maar zijn geen kopieën van elkaar. Vormingplus Brussel (Citizenne) kan je niet vergelijken met Vormingplus Kempen en Vormingplus Antwerpen is anders dan Vormingplus Limburg,... Een andere regio betekent andere uitdagingen én een andere koers.

1 Publieksgerichte activiteiten zijn activiteiten die een volkshogeschool aanbiedt aan het publiek. Deze activiteiten kunnen aangeboden worden in

een open of gesloten aanbod, al dan niet in samenwerking met partners. Publieksgerichte activiteiten omvatten zowel eerstelijns- als tweedelijnsactiviteiten. 16 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR


3. DE VOLKSHOGESCHOLEN

Vormingplus

Vormingplus Oostende-Westhoek

Antwerpen

Vormingplus Vormingplus

Gent-Eeklo

Mechelen

Vormingplus Brugge

Vormingplus

Vormingplus Kempen Vormingplus

Waas-en-Dender

Limburg

Vormingplus

Vormingplus

Vormingplus

Vormingplus

Midden en

Vlaamse Ardennen-

Halle-Vilvoorde

Oost-Brabant

Zuid West-Vlaanderen

Dender

(Arch’educ) Vormingplus Brussel (Citizenne)

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 17


4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN De jaren ’60 (ook de ‘Golden Sixties’ genoemd) werden gekenmerkt door een algemeen welbevinden bij brede lagen van de bevolking. De verzorgingsstaat was in volle ontwikkeling. “Het was de bloeiperiode van het eenverdienersgezin, de democratisering van het onderwijs, de toename van de vrije tijd, het volle wasdom naar de consumptiemaatschappij, de eerste fasen in de groei van Europa, de opkomst van de televisie, de verkenning van de ruimte,...” 2 Het werd een periode van hoogconjunctuur voor het sociaal-cultureel werk. In de loop van de jaren ’60 en ’70 ontstaan dan ook tal van nieuwe vormingsinstellingen. In 1994 werden 41 instellingen geteld3. Opvallend is dat vele van deze nieuwe organisaties zich niet ideologisch profileren, maar een neutraal, pluralistisch profiel hebben. In 2007 waren er 27 landelijke vormingsinstellingen. Deze 27 landelijke vormingsinstellingen kunnen gegroepeerd worden in 19 gespecialiseerde vormingsinstellingen, 3 syndicale vormingsinstellingen, 4 vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep en 1 federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap. De gespecialiseerde vormingsinstellingen zijn door de Vlaamse overheid erkend op basis van hun specialisme4 . Deze vormingsorganisaties werken rond een bepaald thema of een cluster van nauw verwante thema’s. De syndicale vormingsinstellingen bieden vorming aan aan personen in een arbeidssituatie of in een situatie van werkloosheid. De vorming is niet-beroepsgericht en situeert zich in het kader van de ruime syndicale beweging. De vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep richten zich - zoals de naam aangeeft - tot een bijzondere doelgroep. Eén organisatie (De Rode Antraciet) richt zich tot gedetineerden en drie andere vormingsinstellingen richten zich tot mensen met een handicap en hun omgeving. De federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap (Vijftact) is actief op het vlak van sensibilisatie, vorming, begeleiding en maatschappelijke activering. Haar opdracht is ruimer dan enkel vorming opzetten en aanbieden.

2 Bron: Cockx, F., Gehre G., Larock Y., Vanwing T., Van den Eeckhout G. & Verschelden G., Spoor Zoeken. Handboek sociaal-cultureel werk met

volwassenen, 2005, Gent, Academia Press. 3 Idem voetnoot 2. 4 Deze lijst is terug te vinden in: Jaarboek 2005/06 (Cijfers en tekst bij begrotingsprogramma 45.2 -Volksontwikkeling en Bibliotheken), 2007,

Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen. 18 | VOORSTELLING VAN DE SECTOR


4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

GESPECIALISEERDE VORMINGSINSTELLING

SPECIALISME

Amarant

(Reflectieve) kunsteducatie

Atelier Cirkel

Creativiteitsbevordering door beeldend werk

Centrum voor Christelijk Vormingswerk (CCV), partner in christelijk vormingswerk

Zingeving

Centrum voor Natuur- en Milieu-educatie (CVN)

Natuur- en milieueducatie

Halewynstichting

Muziek: beschouwing, beleving en beoefening

Impuls

Empowerment via weerbaarheid, diversiteit en leiderschap

Inverde

Multifunctioneel en duurzaam beheer van bos, groen en natuur

Motief

Geloof en samenleving

Natuurpunt Educatie

Leren voor natuur, milieu en landschap

PRH-Persoonlijkheid en Relaties

De persoon en zijn groei (persoonlijke groei)

Relatie-Studio

Ontwikkeling van relationele en sociale competentie

Stichting Lodewijk de Raet

Actief burgerschap

Timotheus

Intu誰tieve ontwikkeling

Uitstraling Permanente Vorming (UPV)

Wetenschapspopularisering

Universiteit Vrije Tijd Davidsfonds

Geschiedenis voor morgen: cultuur en samenleving in historisch perspectief

Vormingscentrum Opvoeding en Kinderopvang (VCOK)

Opvoeding en kinderopvang

Vormingsinstituut Rode Kruis Vlaanderen

Eerstehulpverlening

Wisper

Kunsteducatie

Zorg-Saam

Zorg

SYNDICALE VORMINGSINSTELLINGEN Ateliers voor Werknemersvorming Vorming en Actie Werknemerswelzijn VORMINGSINSTELLINGEN VOOR EEN BIJZONDERE DOELGROEP De Rode Antraciet KR8 Op-Stap Z11 FEDERATIE VAN VORMINGSDIENSTEN VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP Vijftact

VOORSTELLING VAN DE SECTOR | 19


20 | PROFIEL VAN DE SECTOR


DEEL 2

PROFIEL VAN DE SECTOR


22 | PROFIEL VAN DE SECTOR


INHOUD INLEIDING

25

METHODOLOGIE

26

BEGRIPPENLIJST

28

AFKORTINGEN

29

HOOFDSTUK 1 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING

31

1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN

32

1.2 VERENIGINGEN

36

1.3 BEWEGINGEN

40

1.3.1 INLEIDING

40

1.3.2 BEWEGINGEN EN HUN CAMPAGNES

40

1.3.3 WERKING VAN DE BEWEGINGEN

43

1.4 VOLKSHOGESCHOLEN

46

1.4.1 PUBLIEKSGERICHTE ACTIVITEITEN

46

1.4.2 ‘NIET-PUBLIEKSGERICHTE’ ACTIVITEITEN

51

1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

52

1.5.1 INLEIDING

52

1.5.2 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

52

1.5.3 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN VERGELIJKENDERWIJS

54

HOOFDSTUK 2 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS

59

2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN

60

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

62

2.2.1 VERENIGINGEN

62

2.2.2 BEWEGINGEN

75

2.2.3 VOLKSHOGESCHOLEN

84

2.2.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

94 103

2.3.1 PERSONEEL

103

2.3.2 VRIJWILLIGERS

114

2.3.3 FREELANCERS

115

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

HOOFDSTUK 3 FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR

117 129

3.1 INLEIDING

130

3.2 OPVALLENDE BEVINDINGEN

131

3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT

132

3.3.1 VERENIGINGEN

132

3.3.2 BEWEGINGEN

135

3.3.3 VOLKSHOGESCHOLEN

138

3.3.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

141

3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS

144

3.4.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES

144

3.4.2 VERHOUDINGEN VERGELIJKENDERWIJS

146

3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR

148

3.5.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES

148

3.5.2 VERHOUDINGEN

150

3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE

152

3.6.1 VERENIGINGEN

152

3.6.2 BEWEGINGEN

154

3.6.3 VOLKSHOGESCHOLEN

155

3.6.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

156 PROFIEL VAN DE SECTOR | 23


24 | PROFIEL VAN DE SECTOR


INLEIDING

INLEIDING Het profiel van de sector dat we in dit deel schetsen, is het resultaat van cijfermatig en beschrijvend onderzoekswerk. De rol die de FOV-lidorganisaties bij dit onderzoek gespeeld hebben, is niet te onderschatten: op één organisatie na leverden alle organisaties alle gevraagde gegevens voor het onderzoek. We kunnen daarom gerust stellen dat de gegevens in dit deel zeer representatief zijn. We danken hiervoor alvast de betrokken organisaties. Toch moeten nog enkele kanttekeningen gemaakt worden: meten is weten, maar meten heeft ook zijn beperkingen. Ten eerste wordt het resultaat van de gegevensverzameling bepaald door de initiële keuze van de op te vragen gegevens. Over personeel bijvoorbeeld, vroegen we de man/vrouwverhouding op, gediversifieerd naar inhoudelijke en ondersteunende opdrachten. Een rondvraag naar de man/vrouw-verdeling in leidinggevende posities zou misschien een andere verhouding laten zien. Het profiel dat we hier van de sector schetsen is dus een resultante van bepaalde keuzes die gemaakt zijn. Ten tweede wordt het resultaat van de gegevensverzameling bepaald door de interpretaties van de organisaties zelf. De organisaties vulden immers zelf de vragenlijsten voor het onderzoek in. Hoewel daarbij alles in het werk werd gesteld om tot een zo uniform mogelijke interpretatie van de enquêtevragen te komen, valt niet uit te sluiten dat elke organisatie zijn eigen begrippen en concepten hanteert. De invulling van het begrip ‘lidmaatschap’, bijvoorbeeld, verschilt sterk van vereniging tot vereniging. Ook de afweging of een medewerker nu hoofdzakelijk inhoudelijk dan wel ondersteunend werk verricht, is een afweging die door elke organisatie afzonderlijk gedaan moet worden. Tot slot willen we benadrukken dat meetresultaten steeds een reductie van de werkelijkheid zijn. Het sociaal-cultureel volwassenenwerk is meer dan aantallen afdelingen, bestuursleden, campagnes of vormingsuren. De essentie van het sociaal-cultureel volwassenenwerk ligt niet in de cijfers. Zij maken de sector enkel aanschouwelijk. Het eerste hoofdstuk van dit deel handelt over de werking van de verschillende werksoorten. Omwille van de grote diversiteit tussen de werksoorten werd hier voor een gedifferentieerde aanpak gekozen die het beste bij de eigenheid van elke werksoort past. Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de medewerkers van het sociaal-cultureel volwassenenwerk: personeelsleden, freelancers en vrijwilligers. Dit deel is uniform voor de vier werksoorten. We kiezen ervoor de cijfers voor zich te laten spreken. Tenslotte vindt u in het derde hoofdstuk een financiële analyse van de sector. We houden er onder meer de inkomsten, uitgaven, subsidies en personeelskosten tegen het licht. Bij het opvragen van de gegevens werd gewerkt met een bepaalde methodologie en een vaste begrippenlijst. U vindt de nodige toelichting aan het begin van dit deel.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 25


METHODOLOGIE

METHODOLOGIE We schetsen de methodologie die gehanteerd werd bij het onderzoek dat aan deze publicatie voorafging. Het is de bedoeling duidelijk aan te geven op welke wijze de gepresenteerde cijfers en feiten tot stand kwamen. Zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve gegevens werden verzameld aan de hand van vragenlijsten die de organisaties zelf ingevuld hebben. De bevraging vond plaats in de maanden mei, juni en juli 2008 en peilde naar de situatie op 31 december 2007. In totaal hebben we de gegevens van 126 gesubsidieerde en/of erkende organisaties ontvangen. Op één organisatie na leverden alle organisaties alle gevraagde gegevens voor het onderzoek. LVZ nam niet deel aan de bevraging. Een andere vereniging, VOSOG Scouting voor volwassenen, ontvangt een startsubsidie en werd niet in de bevraging opgenomen. De beweging Plattelandsontwikkeling werd in 2007 ontbonden en diende dus eveneens geen cijfers in.

VERANTWOORDING CIJFERMATIGE5 DELEN Het onderstaande methodologische pad werd gevolgd bij de verwerking van de gegevens over de medewerkers bij alle werksoorten en de kwantitatieve gegevens over de werking van de verenigingen, de volkshogescholen en de landelijke vormingsinstellingen. Er werden verschillende stappen doorlopen: selectie en opvraging van de brongegevens, de harmonisatie van de gegevens, bijschattingen en eindcorrecties. 1. Selectie van de op te vragen gegevens en bevraging In de aanloop van de publicatie van dit boek heeft de FOV reeds eerder een interne proefversie van dit boek gemaakt voor het jaar 2006. Aan de hand van de evaluatie van deze proefversie werden in de verschillende FOV-werkgroepen nieuwe afspraken gemaakt over welke gegevens op welke wijze opgevraagd zouden worden. Hierbij werd rekening gehouden met de relevantie of de meerwaarde van de op te vragen gegevens en de beschikbare middelen om het onderzoek uit te voeren. De begrippen en vragen die in het onderzoek werden gehanteerd, werden eveneens in overleg met de werkgroepen ontwikkeld en aangescherpt om een zo eenduidig mogelijke interpretatie bij alle respondenten te garanderen. Alle kwantitatieve gegevens zijn een momentopname van de situatie op 31 december 2007. Er werd dus niet met jaargemiddelden gewerkt. 2. Harmonisatie en correctie De ingestuurde brongegevens werden geharmoniseerd: de brongegevens voldeden niet steeds aan de overeengekomen begrippen6. De brongegevens waren ook niet altijd juist7 . De harmonisatie houdt in dat we de ingestuurde gegevens controleerden op volledigheid en waarschijnlijkheid. Dit deden we op basis van onze kennis over de werking van de organisaties (plausibiliteit), door de cijfers te vergelijken met ingestuurde cijfers voor de proefversie van 2006 en de gegevens uit voortgangsrapporten, publicaties en websites. Bij vastgestelde afwijkingen contacteerden we de organisaties en brachten we, in overleg met de orga5 Een blanco voorbeeld van de vragenlijsten is als bijlage op de CD-ROM opgenomen.

6 Dit was bijvoorbeeld bij enkele organisaties het geval bij de concepten ‘inhoudelijke of ondersteunende opdrachten’. Een andere vereniging liet weten dat ze niet met bestuursleden, maar met een coördinator per afdeling werken. Deze coördinatoren werden in onze telling als bestuursleden opgenomen. 2 verenigingen deelden mee geen afzonderlijke registraties voor hun afdelingen in Brussel te doen. Hun Brusselse afdelingen zitten in het cijfer voor Vlaams-Brabant vervat. 7 Een vereniging kan bijvoorbeeld niet minder vrijwilligers hebben dan dat zij bestuursleden opgeeft. Zij kan ook niet minder bestuursleden hebben dan haar aantal afdelingen.

26 | PROFIEL VAN DE SECTOR


METHODOLOGIE

nisatie, verbeteringen aan in de brongegevens. 3. Bijschattingen In de derde stap vervolledigden we de cijfers. Enkele brontabellen waren onvolledig. Waar dit te wijten was aan onzorgvuldigheid, contacteerden we de organisaties. Enkele organisaties waren niet in de mogelijkheid de gegevens te verstrekken. Dit was in enkele gevallen te wijten aan een gebrek aan man-of vrouwkracht of aan een gebrek aan een voldoende nauwkeurig meetinstrument8. In overleg met de organisatie werd dan ofwel besloten aan de hand van werkingsindicatoren een verantwoorde schatting te maken of in zeldzame gevallen enkele cijfers van 2006 te hernemen. Dit is in vrijwel alle gevallen een onderschatting. Eén organisatie kon geen gegevens bezorgen over de dienstanciënniteit van haar werknemers. In dat geval werd gekozen voor extrapolatie aan de hand van de gemiddelden van de werksoort. 4. Eindcorrecties Een laatste stap betreft het controleren van logische fouten, die opgespoord worden door het uitvoeren van interne controles9 . Waar nodig werden organisaties opnieuw gecontacteerd om aanvullingen en/of correcties door te geven. Op deze manier werd een 100% respons bereikt bij alle 126 deelnemende organisaties.

VERANTWOORDING BESCHRIJVENDE10 DELEN Omwille van de grote diversiteit onder de bewegingen en het feit dat een louter kwantitatieve benadering van het bewegingswerk door de FOV-bewegingen als te beperkend wordt ervaren, werd voor een andere aanpak gekozen. Met een kwalitatieve vragenlijst werden de bewegingen door de FOV bevraagd over de invulling van hun decretale functies in 2007. De organisaties vulden de vragenlijst zelf in. Aan de hand van de ontvangen antwoorden werd een samenvattend commentaarstuk geschreven.

VERANTWOORDING FINANCIËLE GEGEVENS De erkende en gesubsidieerde organisaties moeten jaarlijks vóór 1 april een financiële afrekening bezorgen aan het IVA SociaalCultureel Werk voor Volwassenen. Voor het jaar 2007 werd het gedetailleerde overzicht van uitgaven en inkomsten door de overheid opgevraagd via een excel-tabel. Deze tabellen werden nadien door de FOV bij de organisaties opgevraagd en geanalyseerd.

8 Bijvoorbeeld: verenigingen die, zoals een aantal migrantenorganisaties, een federatiestructuur hebben, hebben soms geen centraal uitgebouwde ledenadministratie. 9 Via een systeem van ingebouwde controlecijfers. 10 Een blanco voorbeeld van de vragenlijsten is als bijlage op de CD-ROM opgenomen.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 27


BEGRIPPENLIJST

BEGRIPPENLIJST - Afdeling of groep: een duurzame zelforganisatie van vrijwilligers die verantwoordelijkheid opneemt voor de bestuurlijke en inhoudelijke werking en hierin professioneel ondersteund wordt door de vereniging. - Bestuurslid: een persoon die behoort tot het bestuur van een lokale afdeling, kern of groep van een vereniging. - Bestuursvergadering: een bijeenkomst waarbij de inhoudelijke en/of organisatorische werking van de lokale afdeling, kern of groep van de vereniging wordt voorbereid en uitgewerkt. - Brussel: wordt hier als een afzonderlijke provincie beschouwd. - Deelnemers: indien er gewerkt wordt met inschrijvingen bij een activiteit, wordt het ‘aantal inschrijvingen’ verstaan onder ‘deelnemers’. Indien er niet gewerkt wordt met inschrijvingen, wordt het getelde of geschatte aantal deelnemers aan de activiteiten bedoeld. - Dienstanciënniteit: het aantal volledige jaren dat een personeelslid op basis van een arbeidscontract bij de organisatie werkt. - Eén voltijds equivalent (= fulltime equivalent): een tewerkstelling van 100% (fulltime), los van het feit of deze wordt uitgevoerd door één of meerdere fysieke personen. Bijvoorbeeld een persoon werkt 1/5 en een tweede persoon werkt 4/5. Zij vormen samen één voltijds equivalent. - Freelance medewerker: een persoon die door de organisatie betaald wordt voor prestaties die buiten een arbeidsovereenkomst tussen deze persoon en de organisatie vallen. Deze persoon wordt - volgens de wet op het vrijwilligerswerk - niet vergoed als vrijwilliger (zie verder). Personen die onder de zogenaamde 25-dagenregeling vallen, worden beschouwd als ‘freelancer’. - Ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk: prestaties geleverd door de medewerkers aan die acties en activiteiten van de organisatie die kaderen in het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Deze prestaties kunnen zowel educatief, administratief of logistiek van aard zijn. - Inhoudelijke medewerker: een medewerker die rechtstreeks betrokken is op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk. Bijvoorbeeld de educatief medewerker, de beleidsmedewerker, de afdelingsondersteuner, de coördinator. - Lid: voor deze bevraging beschouwen we als lid: ‘de persoon die bij een vereniging is aangesloten en/of deel uitmaakt van een groep of afdeling die door de vereniging wordt gefedereerd’. Het lidmaatschap kan zich veruitwendigen via het betalen van een lidmaatschapsbijdrage. - Niet-formele educatie: we baseren ons op de omschrijving van niet-formele educatie die gehanteerd wordt in het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Art. 2, 7°: “Een geïnstitutionaliseerde vorm van volwasseneneducatie waarbij de deelnemer kennis, inzicht en vaardigheden vergroot voor zichzelf en anderen, met het oog op persoonsontplooiing en het actief participeren in een democratische samenleving, en waarbij een sociaal-culturele methodiek gehanteerd wordt met zowel open als gesloten doeloriëntaties; de bovenstaande definitie wordt, wat de te subsidiëren activiteiten betreft, verder in dit decreet per werksoort ingevuld; in relatie tot specifieke sociaal-culturele activiteiten kan de niet-formele educatie leiden tot het afleveren van leer-, competentie- en functiebewijzen.”

28 | PROFIEL VAN DE SECTOR


AFKORTINGEN

- Ondersteunende medewerker: een medewerker die faciliterend werkt voor de inhoudelijke medewerkers of voor de organisatie. De coördinator van de afdeling administratie en financiën, de boekhouder, de onderhoudsmedewerker. - Personeelslid: medewerker met een arbeidsovereenkomst met de organisatie. Studenten met een studentencontact, stagiairs, PWA-ers, interimarissen, personen die vallen onder artikel 60 van de OCMW-wet en personen die vallen onder de 25-dagenregeling worden in deze context niet beschouwd als ‘personeelslid’. Bij vervangingen wordt de titularis ‘geteld’. - Publieksgerichte activiteiten (verenigingen): alle lokale en bovenlokale activiteiten die zich richten naar leden of het brede publiek. - Publieksgerichte activiteiten (volkshogescholen): activiteiten die een volkshogeschool aanbiedt aan het publiek. Deze activiteiten kunnen aangeboden worden in een open of gesloten aanbod, al dan niet in samenwerking met partners. Publieksgerichte activiteiten omvatten zowel eerstelijns- als tweedelijnsactiviteiten. - Vrijwilliger: iemand die de organisatie onbezoldigd mee doet draaien. We baseren ons op de definitie gebruikt in de wet op het vrijwilligerswerk: “vrijwilligers zijn mensen die activiteiten verrichten, onbezoldigd (niet-betaalde activiteiten, eventueel kostenvergoeding (vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten of een forfaitaire vergoeding van 29,05 euro/dag tot maximaal 1.161,82 euro per jaar)), onverplicht, voor anderen of de samenleving, buiten de normale werkcontext en binnen een organisatie.”

AFKORTINGEN - VER: verenigingen

- MIG: migrantenverenigingen

- BEW: bewegingen - VHS: volkshogescholen - LVI: landelijke vormingsinstellingen

- GVI: gespecialiseerde vormingsinstellingen

- SVI: syndicale vormingsinstellingen

- VBD: vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep

- V: federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap, namelijk Vijftact

PROFIEL VAN DE SECTOR | 29


30 | PROFIEL VAN DE SECTOR


HOOFDSTUK 1

WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN

HOOFDSTUK 1

WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN 1. VERENIGINGEN De verenigingen tellen 2.603.312 leden en 225.298 vrijwilligers. Ze omvatten 15.395 afdelingen gespreid over heel Vlaanderen. Dat zijn gemiddeld 280 afdelingen per vereniging en 50 afdelingen per gemeente. In de schoot van de verenigingen werden in 2007 274.412 publieksgerichte activiteiten georganiseerd. Aan deze activiteiten namen in totaal 9.058.864 deelnemers deel. Verenigingen bestaan in alle kleuren, vormen en maten: het aantal afdelingen per vereniging varieert van 34 tot 1.654, het aantal leden van 300 tot 350.000 en het aantal vrijwilligers van 170 tot 40.825. VER: spreiding van de afdelingen per provincie 35% 30%

= aandeel

28%

25%

bevolking van de

23%

20%

19% provincie in het Vlaams Gewest

17%

15%

13%

10% 5% 0%

23%

4%

16%

22%

16%

19%

Antwerpen

Brussel

Limburg

OostVlaanderen

Vlaams-Brabant

WestVlaanderen

32 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN

MIG: spreiding van de afdelingen per provincie 35% 30%

= aandeel

28%

25%

bevolking van de

23%

20%

19%

17%

15%

13%

10%

provincie in het Vlaams Gewest

5% 0%

30% Antwerpen

14% Brussel

30%

21%

Limburg

OostVlaanderen

4%

2%

Vlaams-Brabant

WestVlaanderen

Bij de verenigingen is er een groot verschil tussen de spreiding van de afdelingen van migrantenverenigingen en de andere verenigingen. Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen zijn goed voor respectievelijk 4% en 2% van de afdelingen van migrantenverenigingen, tegenover respectievelijk 16% en 19% van de afdelingen van alle verenigingen samen. De migrantenverenigingen zijn dan weer verhoudingsgewijs sterker (14%) vertegenwoordigd in Brussel dan de andere verenigingen (4%). Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 23% van het aantal afdelingen van de verenigingen).

2. BEWEGINGEN De bewegingen schoppen de samenleving een geweten. Ze richten zich vooral op thema’s die een vorm van altruïsme vergen van de samenleving of die de samenleving op een bepaalde manier over iets laten nadenken. Ze willen iets tot een gespreksthema maken, een trend lanceren, een attitude veranderen, een beleidsverandering teweeg brengen,... Bewegingen investeren veel in communicatie en marketing. Ze maken daarbij gebruik van de nieuwste technieken, gespecialiseerde communicatiebureaus en een uitgebreide mediamix om een groot deel van de bevolking te bereiken. Bewegingen weten vaak op een originele manier met kleine budgetten de media te bereiken. Deze werksoort besteedt ook veel aandacht aan het verwerven van expertise en het verspreiden van actuele en correcte informatie over de eigen thema’s. Dit doen ze door bijvoorbeeld een documentatiecentrum in te richten, handleidingen te publiceren of interne en externe vormingscursussen te organiseren. Bewegingen werken niet alleen. Ze creëren netwerken en samenwerkingsverbanden die hun doel onderschrijven. Op deze manier proberen ze hun bereik en slagkracht te vergroten. Ze proberen in ‘zakenmilieus’ (zoals banken) en in de politieke wereld hun thema te introduceren om via deze weg het beleid van bedrijven en de politiek in de gewenste zin te veranderen (sturen).

PROFIEL VAN DE SECTOR | 33


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN

3. VOLKSHOGESCHOLEN Bij de volkshogescholen werden een aantal gegevens over de publieksgerichte activiteiten gemeten. Dit zijn kort samengevat activiteiten die een volkshogeschool aanbiedt aan het publiek. De volkshogescholen organiseerden in 2007, vaak in samenwerking met partners, samen 31.012 uren publieksgerichte activiteiten. Er werden 3.910 activiteiten georganiseerd voor 63.317 deelnemers. VHS: spreiding uren per thema 25% 20% 15% 10%

8%

6%

5%

4%

4%

3%

3%

3%

3%

2%

2%

2%

1%

0%

5%

gezondheid, zorg, sport

maatschappij, politiek

populaire cultuur, hobby

sociale, communicatieve vaardigheden

wetenschap, techniek

zingeving, filosofie

consumentenvorming

relationele vorming

talen

natuur, milieu

opvoeding, onderwijs

werk en loopbaan

toerisme

andere

kunsteducatie

computer, media, informatie

persoonlijkheidsvorming

19% 12% 11% 8% creativiteit, expressie

0%

interculturele vorming

5%

De publieksgerichte activiteiten nemen vooral de vorm aan van cursussen. Aan creativiteit, expressie, persoonlijkheidsvorming, computer, media en informatie worden het meeste vormingsuren gespendeerd. De publieksgerichte activiteiten zijn doorgaans (80%) gericht op een algemeen publiek. Een minderheid van het aanbod is voor een specifieke doelgroep bestemd. Daarbij zijn allochtonen de meest beoogde doelgroep (6%). Publieksgerichte activiteiten worden over heel Vlaanderen georganiseerd, met een concentratie in de grote steden.

34 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN

4. LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN De landelijke vormingsinstellingen presteerden in 2007 samen 107.803 uren niet-formele educatie. Daarvan is 65% (70.324 uren) erkend en gesubsidieerd door de overheid. Enkel de gespecialiseerde vormingsinstellingen presteren een significant aandeel uren dat volgens de decretale bepalingen niet tot de niet-formele educatie kan gerekend worden (13%). Van de gepresteerde uren niet-formele educatie wordt bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen 54% gesubsidieerd, bij de syndicale vormingsinstellingen 71% en bij de vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep en Vijftact 64%. LVI: spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie per provincie vergelijkenderwijs 35% 30%

= aandeel

28%

25%

bevolking van de

23%

20%

provincie in het

19%

17%

15%

Vlaams Gewest

13%

10% 5% 0%

26%

4%

11%

19%

23%

11%

5%

17%

9%

15%

30%

10%

19%

0%

22%

3%

9%

23%

18%

21%

5%

Antwerpen

Brussel

Limburg

OostVlaanderen

VlaamsBrabant

WestVlaanderen

Andere

GVI SVI VBD+V

Het aantal uren gepresteerde niet-formele educatie is geografisch niet gelijkmatig gespreid. Vooral in de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen worden, in relatie tot de bevolkingsaantallen (respectievelijk 28% en 19%) minder uren (respectievelijk 23% en 15%) gepresteerd. Ook in Brussel wordt een beperkter aantal uren gepresteerd (5%). Syndicale vormingsinstellingen presteren opvallend veel (30%) uren niet-formele educatie in Oost-Vlaanderen. Gespecialiseerde vormingsinstellingen staan verhoudingsgewijs het sterkst in Vlaams-Brabant (23%) en vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep en Vijftact presteren samen verhoudingsgewijs het meeste uren niet-formele educatie in West-Vlaanderen (21%). Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 26% van het aantal gepresteerde uren niet-formele educatie van de gespecialiseerde vormingsinstellingen).

PROFIEL VAN DE SECTOR | 35


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.2 VERENIGINGEN

1.2 VERENIGINGEN De volgende gegevens hebben betrekking op de werking van 55 verenigingen. Bij de cijfers over deze 55 zijn telkens de 14 migrantenverenigingen inbegrepen. De cijfers in paars zijn de cijfers voor de 14 migrantenverenigingen (detail uit de groep van 55). 1. Hoeveel afdelingen telt de werksoort Verenigingen11 ? Hoe is de spreiding over de verschillende provincies? de spreiding van de afdelingen of groepen over de provincies

100,0%12

15.395

detail: migrantenverenigingen

1.119

100,0% 3.601

Antwerpen

333

23,4% 29,8%

613

Brussel

154

4,0% 13,8%

2.475

Limburg

331

16,1% 29,6%

3.328

Oost-Vlaanderen

232

21,6% 20,7%

2.430

Vlaams-Brabant

48

15,8% 4,3%

2.948

West-Vlaanderen

21

19,1% 1,9%

35% 30%

= aandeel

28%

25%

bevolking van de

23%

20%

19%

17%

15%

13%

10%

provincie in het Vlaams Gewest13

5% 0%

23%

4%

16%

22%

16%

19%

Antwerpen

Brussel

Limburg

OostVlaanderen

Vlaams-Brabant

WestVlaanderen

11 In Vlaanderen zijn 56 verenigingen erkend en gesubsidieerd. Onder hen bevinden zich 14 erkende migrantenverenigingen. Deze verenigingen hebben tijd tot de start van de volgende beleidsperiode om zich te conformeren aan de geldende erkennings- en subsidiĂŤringsvoorwaarden. Vandaar de keuze om de gegevens over de werking van de migrantenverenigingen ook afzonderlijk toe te lichten. LVZ verkoos niet mee te werken aan de bevraging. Het aantal verenigingen waaraan wordt gerefereerd is dus telkens 55.

12 Waar in dit boek afrondingen gehanteerd worden, kan het voorkomen dat het totaal licht afwijkt van de som van de delen.

13 Bevolkingsgegevens: Cijfers 2007 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (AD SEI; voorheen NIS).

36 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.2 VERENIGINGEN

35% 30%

= aandeel

28%

25%

bevolking van de

23%

20%

19%

17%

15%

13%

10%

provincie in het Vlaams Gewest

5% 0% 30%

14%

30%

21%

4%

2%

Antwerpen

Brussel

Limburg

OostVlaanderen

Vlaams-Brabant

WestVlaanderen

De verenigingen hebben in totaal 15.395 afdelingen, verspreid over de vijf provincies plus Brussel. Antwerpen en Oost-Vlaanderen tellen het meeste afdelingen, op de voet gevolgd door West-Vlaanderen. De provincies Limburg en Vlaams-Brabant vormen de middenmoot. Brussel bengelt aan de staart met 4% van de afdelingen. ‘Op dit moment zijn de migrantenverenigingen goed voor 7% van het totaal aantal afdelingen van de werksoort Verenigingen, zijnde 1.119 afdelingen. De spreiding van de afdelingen bij de migrantenorganisaties ligt opvallend anders: in Brussel zijn zij goed voor 154 afdelingen, een vierde van het totaal aantal Brusselse afdelingen. In West-Vlaanderen slaat de teller de andere kant uit: de migrantenfederaties realiseren 21 afdelingen in deze provincie. Het zwaartepunt van het aantal afdelingen van de migrantenverenigingen ligt in de provincies Antwerpen en Limburg (elk goed voor 30%). Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 23% van het aantal afdelingen van de verenigingen). het aantal verenigingen volgens het aantal afdelingen detail: migrantenverenigingen minder dan 50 van 50 tem 99 van 100 tem 199 van 200 tem 299 van 300 tem 499 van 500 tem 999 1.000 of meer

55 14

100,0% 100,0%

3 3

5,5% 21,4%

20 7

36,4% 50,0%

15 4

27,3% 28,6%

4 0

7,3% 0,0% 7,3%

4 0

0,0% 4

0

7,3% 0,0%

5 0

9,1% 0,0%

Gemiddeld tellen de verenigingen 280 afdelingen. De migrantenverenigingen tellen gemiddeld 80 afdelingen. Voor de 41 andere verenigingen ligt dit gemiddelde met 348 afdelingen beduidend hoger. Bijna twee derde (64%) van de verenigingen telt tussen de 50 en de 199 afdelingen. De grootste vereniging telt 1.654 afdelinPROFIEL VAN DE SECTOR | 37


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.2 VERENIGINGEN

gen, de kleinste 34: drie migrantenverenigingen zitten voorlopig onder de erkenningsnorm van minimum 50 afdelingen. 2. Hoeveel bestuursleden zijn actief bij de werksoort Verenigingen? Hoeveel keer vergaderen zij?

totaal het aantal bestuursvergaderingen van alle afdelingen of groepen samen detail: migrantenverenigingen het aantal bestuursleden

gemiddeld

gemiddeld

per afdeling

per vereniging

86.853 6.398

5,6 5,7

135.625 4.377

1.579 457

8,8 3,9

2.466 313

De werksoort Verenigingen telt 135.625 bestuursleden. Dit betekent gemiddeld een bestuursploeg van bijna 9 mensen per afdeling. Gemiddeld vergaderen zij meer dan 5 keer per jaar. Het aantal bestuursleden per organisatie varieert tussen 82 en 22.900. Een vereniging coacht gemiddeld een team van 2.466 bestuursleden. Migrantenverenigingen doen het gemiddeld met veel minder bestuursleden: 313. 3. Hoeveel leden telt de werksoort Verenigingen?

totaal het aantal leden detail: migrantenverenigingen

2.603.312 51.795

gemiddeld

gemiddeld

per afdeling

per vereniging

169 46

47.333 3.700

Het aantal leden van de werksoort Verenigingen bedraagt 2.603.312. Een vereniging heeft gemiddeld 47.333 leden. Een afdeling telt gemiddeld 169 leden. De grootste vereniging telt 350.000 leden, de kleinste 300. het aantal verenigingen volgens het aantal leden detail: migrantenverenigingen minder dan 500 van 500 tem 4.999 van 5.000 tem 19.999 van 20.000 tem 99.999 100.000 of meer

38 | PROFIEL VAN DE SECTOR

55 14

100,0% 100,0%

3 2

5,5% 14,3%

18 8

32,7% 57,1%

15 4

27,3% 28,6%

12 0

21,8% 0,0%

7 0

12,7% 0,0%


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.2 VERENIGINGEN

4. Hoeveel vrijwilligers telt de werksoort Verenigingen?

totaal het aantal vrijwilligers detail: migrantenverenigingen

gemiddeld

gemiddeld

per afdeling

per vereniging

225.298 7.497

14,6 6,7

4.096 536

De werksoort Verenigingen kan rekenen op een totaal van 225.298 vrijwilligers. Een afdeling kan rekenen op een ploeg van gemiddeld bijna 15 vrijwilligers. Gemiddeld 4.096 mensen zetten zich vrijwillig in voor ĂŠĂŠn vereniging. De vereniging met het kleinste aantal vrijwilligers telt er 170, de vereniging met het grootste aantal 40.825. 5. Hoeveel activiteiten organiseert de werksoort Verenigingen? Hoeveel deelnemers zijn er? gemiddeld

totaal het aantal publieksgerichte activiteiten detail: migrantenverenigingen

per afdeling

274.412 8.471

17,8 7,6 gemiddeld

totaal het aantal deelnemers aan de publieksgerichte activiteiten detail: migrantenverenigingen

per activiteit

9.058.864 285.267

33 34

Verenigingen organiseren 274.412 publieksgerichte activiteiten. Dit zijn gemiddeld bijna 18 activiteiten per afdeling per jaar. In totaal namen 9.058.864 mensen deel aan een activiteit van een vereniging. Dit zijn gemiddeld 33 deelnemers per activiteit. Migrantenverenigingen organiseren gemiddeld een 8-tal activiteiten per afdeling per jaar. Er zijn gemiddeld ongeveer evenveel deelnemers als bij de andere verenigingen.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 39


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.3 BEWEGINGEN

1.3 BEWEGINGEN 1.3.1 INLEIDING Het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 4 april 2003 definieert een beweging als “een organisatie met landelijk karakter die gespecialiseerd is in een thema of een cluster van nauw verwante thema’s; een beweging organiseert activiteiten op het vlak van sensibilisatie, educatie en sociale actie met het oog op maatschappelijke verandering; ze richt zich daartoe tot een ruim publiek; een beweging heeft een educatieve en maatschappelijke activeringsfunctie en hanteert een sociaal-culturele methodiek.” Omwille van de diversiteit van de bewegingen en het feit dat een louter kwantitatieve benadering van het bewegingswerk door de FOV-bewegingen als te beperkend wordt ervaren, koos de FOV voor een andere aanpak bij het beschrijven en verzamelen van de gegevens voor deze werksoort. In juni 2008 werden de door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde bewegingen door de FOV bevraagd over de invulling van hun decretale functies in 2007. Alle bewegingen vulden de FOV-vragenlijst in. Aan de hand van deze gegevens werd een samenvattend commentaarstuk geschreven. Deze nota geeft toelichting bij de manier waarop de bewegingen hun decretale functies onderscheiden, omschrijven en duiden. De bewegingen geven aan dat een welbepaalde actie bij één of meerdere functies kan horen en dat de grenzen tussen de verschillende functies vaag zijn.

1.3.2 BEWEGINGEN EN HUN CAMPAGNES In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verschillende gesubsidieerde bewegingen en het thema waarrond zij hun werking ontplooien. De acties van bewegingen zijn vaak bekender dan de bewegingen zelf. Daarom geven we in de derde kolom enkele voorbeelden van wat de bewegingen in 2007 verwezenlijkt hebben. MARKANTE CAMPAGNE OF ACTIE BEWEGING

THEMA

IN 2007 (een greep uit de vele voorbeelden) Tentoonstelling ‘Dieren in de oorlog’,

Bedevaart naar de graven aan de IJzer

Vrede, vrijheid, verdraagzaamheid

solidariteitsnacht ‘Vluchtelingen, (on) zichtbare muren’

Beweging Tegen Geweld - Zijn

Geweld en misbruik binnen vertrouwensrelaties

‘Geweld tijdens de zwangerschap’ ‘Blindelings’, dineren in het donker, ‘Ont-

Blindenzorg Licht en Liefde - Zicht op Cultuur

De maatschappij bewegen naar een

moeting met het donker’, sensibiliseren-

inclusieve samenleving, samen met

de interactieve tentoonstelling, opleiding

blinden en slechtzienden

‘Initiatiecursus als ervaringsdeskundige in de visuele handicap’ Brede sensibilisatiecampagne rond het

Bond zonder Naam Cultuur

Vlaanderen overtuigen bij te dragen tot

thema ‘luisteren’ met de slogan ‘Met je

een meer zorgzame samenleving

oren zie je meer’. De organisatie van een ‘Interlevensbeschouwelijke symfonie’

De Maakbare Mens

40 | PROFIEL VAN DE SECTOR

Ethische vragen omtrent medische en biotechnologische ontwikkelingen

‘Koelkast of medicijnkast?, gezond eten doe je met gezond verstand’. Medicalisering van de voeding


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.3 BEWEGINGEN

De Wakkere Burger

Burgerparticipatie, lokale democratie en burgerschapsvorming

De publicatie ‘eerste hulp bij adviesgevallen’, sensibiliseren van lokale adviesraden De ‘donderdag veggiedag’-campagne nodigt het grote publiek uit om op

EVA (Ethisch Vegetarisch Alternatief)

Alle aspecten van vegetarische voeding

donderdag geen vlees noch vis te eten, maar in de plaats daarvan van groenten en fruit te genieten

Forum voor Vredesactie

Pluralistische vredesorganisatie

Campagne rond ‘NATO GAME OVER’ Groot onderzoeksproject rond de Irakoorlog, het initiatief ‘Indycabana’ op

GetBasic

Bewust omgaan met media;

Sfinks, ‘Ubuntu install parties’ (promotie

zelf actief media maken

vrije software) en de ontwikkeling en lancering van de community website op www.indymedia.be Campagne ‘Links en conflict’: debatten

Instituut voor Maatschappijkritische Actie, Vorming en Onderzoek (IMAVO)

Noodzakelijke menselijke conflicten

over ‘linkse ontwikkelingen in Vlaanderen’, colloquium over ‘Links in Europa’ en ‘90 jaar Oktoberrevolutie’ Grootschalig opinie- en marktonderzoek

Integraal

Actief ouder worden; langer actief blij-

rond de eindeloopbaansituatie van

ven; voorbereiden op ouder worden

zelfstandige ondernemers. Uitgifte van een boek met tips Mensen zonder papieren ontmoeten

Kerkwerk Multicultureel Samenleven

Interculturele samenlevingsopbouw

burgers ‘Van aangezicht tot aangezicht’. Interculturele en levensbeschouwelijke jaarkalender ‘Feesten met de buren’

Kif Kif

Interculturaliteit, participatie, interactiviteit, sensibilisatie Mensen- en volkerenrechten

Koerdisch Instituut

Midden-Oosten, Eurazië, Kaukasus; minderheden in Vlaanderen

Publicatie boek ‘Culturenpolitiek’, organisatie van de allereerste ‘Interculturele jobbeurs’ Het ‘Newroz feest’, intercultureel feest naar aanleiding van het Koerdisch nieuwjaar. Studiedag: ‘De Koerdische strijd vanuit vrouwenrechtenperspectief’ Uitreiking van de ‘Prijs voor de

Liga voor Mensenrechten

Mensenrechten in België

Mensenrechten’, debat ‘Een stem voor gedetineerden? Politiek debat over het Belgisch gevangeniswezen’ Via het VSNG de organisatie van de ‘Digi-

LINC

Inclusieve kennismaatschappij

tale Week’. De ‘Leren is Leuk’-pakketten: via zelfstudie digitale vaardigheden aanleren

PROFIEL VAN DE SECTOR | 41


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.3 BEWEGINGEN

Uniek genderproject ‘Leuvense Mobiele Vrouwen’. Het project ‘Geknipt Mobiel’ Mobiel 21

Duurzame mobiliteit

activeerde burgers en overheid om samen te werken rond lokale oplossingen voor duurzame mobiliteit Campagne ‘Blije Bloemen’, gericht

Netwerk Bewust Verbruiken

Bewust verbruiken, consumptie gericht op duurzame ontwikkeling

op een rechtvaardigere en duurzame bloemenindustrie. Actie-onderzoek ‘is duurzame voeding duur?’ omtrent duurzame voedingconsumptie ‘Bankgeheimen’, blootleggen van

Netwerk Vlaanderen

Anders omgaan met geld

geldstromen naar enkele van de meest gecontesteerde bedrijfspraktijken Organisatie ‘Vlaamse Vredesweek’,

Pax Christi Vlaanderen

Christelijke beweging voor vrede

basisvorming ‘Hoe omgaan met conflict

en actieve geweldloosheid

op een geweldloze wijze’, benoeming ‘Ambassadeurs voor Vrede’ Publicatie ‘Vlaanderen @ EU’, didactisch pakket over de relatie tussen Vlaande-

Ryckevelde

Europese samenwerking

ren en de Europese Unie. ‘State of the European Union’, kritische stand van zaken van de EU-politiek in het Vlaams parlement

Sociumi

Actief burgerschap

Campagne ‘Galerij Actieve Burgers. Gedreven door Goed Gevoel’ Campagne ‘Kies-Keurig 2007’ met onder meer debat in het halfrond van

Toemeka

Beweging voor een verstaanbare

de Kamer, conferentie met onderteke-

samenleving

ning verklaring ‘voor een verstaanbare samenleving’, educatief pakket ‘Partijen in Kaart’ Secretariaat ‘Zonder Haat Straat’ -cam-

Vaka/Hand in Hand

Een antiracistische invalshoek op

pagne, mobilisatiesecretariaat ‘betoging

de migratiethematiek

Forum Asiel en Migraties (FAM)’ voor mensen zonder papieren

Verbruikersateljee

Consumentenproblemen vanuit een sociale invalshoek

Creatie van een platform inzake gerechtsdeurwaarders. Deelname aan ‘Dag Zonder Krediet’, ‘Decenniumdoelen’ Campagne en stuntactie ‘Wie mag

Vluchtelingenwerk Vlaanderen

Rechten van asielzoekers

blijven’, actie om een einde te maken

en vluchtelingen

aan de willekeur in de regulariseringsbeslissingen Organisatie van ‘duurzame brunches’ bij

Voedselteams

Duurzame, regionale landbouw

het starten van een nieuw Voedselteam, deelname aan de campagne ‘Landbouw 2015, de tijd loopt’

42 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.3 BEWEGINGEN

‘Anti-oorlogsplatform’, mobiliseren Vrede

Internationale politiek, globalisering, vrede en ontwikkeling

voor een betoging tegen de Irak-oorlog. ‘Vredesloop’, in sportmiddens enige aandacht voor het internationaal gebeuren trachten op te wekken ‘Armoede in zicht’, vormingsdatabank,

Welzijnszorg

Armoede, bestaansonzekerheid

methoden en materialen voor groepen

en sociale uitsluiting

die rond armoede willen werken. Lance-

in eigen samenleving

ring platform ‘Decenniumdoelen’. Campagne ‘Wij tekenen voor de toekomst’

Wervel

Landbouw, milieu en maatschappij,

Digitaal leerplatform ‘Sojaconnectie’, TV-

lokaal en mondiaal

documentaire ‘Koe nr. 80’ op Canvas Project ‘In de schoot geworpen’, ten-

zij-kant

Gender en gelijke kansen

toonstelling en publicatie. Slogan ‘De pot op met hokjesdenken’ n.a.v. de ‘Stem vrouw’-actie (federale verkiezingen)

1.3.3 WERKING VAN DE BEWEGINGEN 1. Educatie Artikel 2, 6° van het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk omschrijft de educatieve functie als “de functie die gericht is op lerende personen en groepen en die gekenmerkt wordt door het organiseren en begeleiden van educatieve programma’s op (boven)lokaal niveau.” De bewegingen zijn zeer creatief in het hanteren van verschillende instrumenten en middelen met betrekking tot ‘educatie’. Ze hanteren een heel arsenaal aan educatieve methodes en passen deze ook vlot aan de beoogde doelgroep aan. Opvallend is het courante gebruik van internettoepassingen (e-learning, nieuwsbrieven, downloadbare mappen, websites, databanken) als educatief instrument. Om de grote diversiteit in doelgroepen en methodes zo bondig mogelijk te omschrijven, werden de antwoorden van de bewegingen in de volgende drie ‘doelgroepen of vormen’ gebundeld. 1) Educatie met als doel empowerment (gericht naar een strikt omschreven doelgroep) Educatie die het empowerment van een bepaalde doelgroep voor ogen heeft, zoals armen, anderstaligen, mishandelde vrouwen,... Deze educatie is direct gericht op de doelgroep. De instrumenten die hiervoor worden gehanteerd, variëren van handleidingen tot studiedagen, persoonlijke begeleiding, brochures,... 2) Educatie voor een geïnformeerd publiek (zowel intern als extern) Wegens de vaak zeer grote complexiteit van de thema’s waarin de bewegingen zich specialiseren, is het noodzakelijk dat het personeel (en vaak ook vrijwilligers en lesgevers) optimaal geïnformeerd is over de laatste ontwikkelingen en onderzoeken rond het thema. De inspanningen die de bewegingen ondernemen om hun eigen professionaliteit optimaal te houden zijn niet te onderschatten. Bij de omschrijving van de educatieve functie wordt dan ook regelmatig een onderscheid gemaakt tussen interne en externe educatie, waarbij interne educatie als fundamenteel voor de werking wordt beschouwd.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 43


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.3 BEWEGINGEN

De bewegingen richten zich ook met grote regelmaat tot professionelen binnen een bepaalde sector (verzorgers, verpleegsters, kabinetsmedewerkers, OCMW-ambtenaren, leerkrachten,...). Door studiedagen en vormingsmomenten te organiseren of informatiepakketten (en zelfs documentatiecentra) ter beschikking te stellen, proberen ze dit geïnformeerd publiek te ondersteunen met de meest recente informatie en hen te wijzen op nieuwe tendensen of prangende thema’s. 3) Educatie voor het ‘grote’ publiek (bewustmaking - informatie) De meerderheid van de bewegingen geven weer dat ze het educatieve luik koppelen aan een specifiek(e) campagne(thema). Vaak proberen zij het publiek via groot opgezette campagnes (meestal met de nodige persaandacht) te informeren over maatschappelijke problemen. Scholen blijken een belangrijke partner. Meerdere bewegingen geven aan specifiek voor scholen lespakketten en documentatiemateriaal te creëren. Een derde van de bewegingen heeft een vast vormingsaanbod dat niet gekoppeld is aan een campagne. De overige bewegingen organiseren educatieve activiteiten in de ruime zin, gekoppeld aan een campagnethema, waarbij het grote publiek, (in)direct wordt bereikt. 2. Sensibilisatie en maatschappelijke actie Bewegingen hebben de ambitie mensen, politici en de maatschappij in zijn geheel “bewust te maken van”, “even te laten stilstaan bij” of “te informeren over” een bepaald thema. Deze ambitie leunt sterk aan bij de kern, de essentie van hun ‘beweging zijn’ en zit dan ook verweven in alle decretale functies. Sensibilisatie wordt niet geëxpliciteerd in het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Binnen het lokaal cultuurbeleid wordt sensibiliseren omschreven als het stimuleren van contacten en ontmoeting, met de klemtoon op de gevoelig makende en informerende functie. De sensibilisatiefunctie is gericht op het ‘raken’ van deelnemers. Sensibilisatie heeft als het ware een start- en katalysatorfunctie om mensen in gang te steken. Vaak is in de beschrijving van de initiatieven die genomen worden, moeilijk het onderscheid te maken tussen de sensibiliserende functie en het informeren van het grote publiek (educatieve functie). Beide functies blijken in de praktijk sterk verweven. Sommige bewegingen gebruiken dan ook de term ‘sensibilisatiecampagne’. Dezelfde verwevenheid is ook vast te stellen in relatie tot de functie ‘maatschappelijke actie’. De bewegingen schrijven zaken als: “onze sensibilisatieacties zijn vaak verweven met onze acties en activiteiten en dus niet zomaar te onderscheiden. Vaak lopen ze door elkaar of is het ene een onderdeel van het andere.” - of - “We vinden de opsplitsing sensibilisatie/ sociale actie zeer artificieel in onze organisatie.” De bewegingen geven aan dat ze hun boodschap proberen duidelijk te maken op de meest diverse en creatieve manieren. Veel aandacht gaat naar het bereiken van de pers. Maar men maakt ook gebruik van bladwijzers, voorleesacties, workshops, themadagen, bezinningsmomenten, striptekeningen, kookboekjes, websites, mediablogs,... Opvallend is dat heel wat bewegingen bewust een netwerk uitbouwen. Sommige bewegingen maken melding van pogingen om het netwerk verder te structureren met als ambitie meer mensen te kunnen sensibiliseren. De netwerken worden verder uitgebouwd met actoren binnen en buiten de sector op lokaal, nationaal en internationaal vlak. Sommige bewegingen gebruiken als instrument een ‘belevingsactiviteit’. Deze activiteit heeft als expliciet doel dat de deelnemer zijn eigen sociaal netwerk zal informeren over zijn ervaring: “als elke van de bereikte personen naderhand minimaal twee anderen over zijn ervaring vertelt, betekent dit een bereik van minstens 43.785 personen.” Het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk omschrijft maatschappelijke activering als “de functie die gericht is op het organiseren, stimuleren en begeleiden van vormen van maatschappelijk engagement en sociale actie.” 44 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.3 BEWEGINGEN

Maatschappelijke activering wordt door de bewegingen eerder beschouwd als het resultaat van een aantal voorbereidende activiteiten of samenwerkingsverbanden waarbij (on)rechtstreeks publiek wordt bereikt. Kortom, het gaat om het mobiliseren van mensen en het aanzetten tot actie of actieve participatie in sociale en politieke acties. Het proces van maatschappelijke activering wordt door bewegingen vaak belangrijker geacht dan het bekomen product of resultaat. Als bewegingen hun effecten van maatschappelijke activering zichtbaar willen maken, gebeurt dit eerder op een kwantitatieve manier: aantal ingezamelde handtekeningen, aantal deelnemers aan een betoging, aantal folders die de deur zijn uitgegaan, aantal abonnees op een tijdschrift,... 3. Realisaties in het kader van maatschappelijke verandering We vroegen de bewegingen welke maatschappelijke veranderingen zij teweeg gebracht hebben in 2007. De bewegingen doen meestal een poging om de verandering die zij realiseerden te staven aan de hand van enkele kwantitatieve gegevens. Door de grote diversiteit in de werking (en de aard van de kwantitatieve gegevens) van de verschillende bewegingen zijn deze gegevens echter moeilijk onderling vergelijkbaar. Bovendien geven heel wat bewegingen aan problemen te hebben bij de registratie van deze gegevens: “Het is natuurlijk niet zo eenvoudig om de precieze impact van ons werk te meten. Wanneer je de resultaten waar je als organisatie naar streeft ziet opduiken weet je uiteraard nog niet in welke mate die te danken zijn aan je eigen werk als beweging. We gaan er echter van uit dat we door ons brede bereik wel degelijk bijdragen aan maatschappelijke verandering.” Maatschappelijke verandering is een belangrijk einddoel van veel bewegingen maar is ook bijzonder moeilijk meetbaar. De meetbare realisaties van de meeste bewegingen zijn te situeren op het niveau van het sensibilisatieproces (flyers, deelnemers,...). Bovendien zijn de veranderingen die de bewegingen beogen vaak slechts zichtbaar op lange termijn. Het gaat om een onderbouwd en arbeidsintensief ‘proces’ van politiek lobbywerk, maatschappelijke bewustmakingsacties, het organiseren van activiteiten en het ondersteunen van onderzoekswerk (enzovoort...) dat uiteindelijk leidt tot het in positieve zin veranderen van de maatschappij.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 45


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.4 VOLKSHOGESCHOLEN

1.4 VOLKSHOGESCHOLEN Volgens het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk hebben de volkshogescholen vier opdrachten (art. 20 §1, 2°): “1. in de regio een eigen aanbod hebben inzake niet-formele educatie 2. een programma-aanbod spreiden over de regio 3. het aanbod van andere culturele aanbieders van niet-formele educatie in de regio coördineren en afstemmen, op voorwaarde dat het gaat om territoriaal duidelijk aanwijsbare initiatieven die op een gestructureerde, bestendige en systematische wijze een educatief aanbod met regionale en subregionale uitstraling organiseren 4. het gecoördineerde en afgestemde aanbod bekend maken bij het brede publiek” De publieksgerichte activiteiten worden hieronder kwantitatief besproken. In een tweede deel hebben we het ook kort over de ‘niet-publieksgerichte’ activiteiten.

1.4.1 PUBLIEKSGERICHTE ACTIVITEITEN 1. Hoeveel activiteiten14 , uren15 en deelnemers16 tellen de volkshogescholen? het aantal gerealiseerde activiteiten

3.910

het aantal gerealiseerde uren

31.011,7

het aantal deelnemers

63.317

In 2007 werden 3.910 publieksgerichte activiteiten voor 63.317 deelnemers gerealiseerd. Deze activiteiten zijn goed voor 31.012 uren. Een activiteit duurt gemiddeld 8 uur. Gemiddeld waren er 16 deelnemers per activiteit. 2. Welk type17 activiteiten organiseren de volkshogescholen? Over hoeveel activiteiten en uren gaat het? aantal uren cursus

aantal activiteiten

20.613,3

66,5%

1.972

50,4%

workshop, training

3.590,0

11,6%

554

14,2%

informatiesessie, voordracht, lezing

2.234,7

7,2%

569

14,6%

bezoek, excursie

1.316,3

4,2%

410

10,5%

102,5

0,3%

34

0,9%

studiedag

54,0

0,2%

10

0,3%

eigen tentoonstelling, beurs

26,0

0,1%

19

0,5%

3.075,0

9,9%

342

8,7%

31.011,7

100,0%

3.910

100,0%

eigen vertoning, literaire avond

andere, combinatie van werkvormen totalen

14 Een activiteit kan bestaan uit één of meerdere sessies. Een activiteit wordt als één activiteit geteld zolang het om dezelfde groep deelnemers gaat, ongeacht een eventuele wisselende deelname aan de sessies. 15 Langlopende projecten en tentoonstellingen worden geregistreerd als activiteit. Het aantal uren en aantal deelnemers worden hiervan niet geregistreerd. 16 Het aantal deelnemers is het aantal inschrijvingen.

17 Elke publieksgerichte activiteit is toegewezen aan slechts één zo specifiek mogelijk type van activiteit (bijvoorbeeld een studiedag).

46 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.4 VOLKSHOGESCHOLEN

VHS: spreiding uren per type activiteit 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

67%

12%

7%

4%

0%

0%

cursus

workshop, training

informatiesessie, voordracht, lezing

bezoek, excursie

eigen vertoning, literaire avond

studiedag

0%

10%

eigen andere, comtentoontelling, binatie van beurs werkvormen

De volkshogescholen organiseren voornamelijk cursussen. 50% van het aanbod publieksgerichte activiteiten, goed voor 20.613 uren (67% van het totaal aantal uren), worden aangeboden als cursus. 3. Rond welke thema’s18 organiseren de volkshogescholen activiteiten? Over hoeveel activiteiten en uren gaat het? aantal uren

aantal activiteiten

creativiteit, expressie

5.909,5

19,1%

404

persoonlijkheidsvorming

3.821,9

12,3%

357

9,1%

computer, media, informatie

3.255,8

10,5%

468

12,0%

kunsteducatie

2.606,0

8,4%

432

11,0%

interculturele vorming

2.340,0

7,5%

361

9,2%

gezondheid, zorg, sport

1.971,1

6,4%

270

6,9%

maatschappij, politiek

1.447,8

4,7%

342

8,7%

populaire cultuur, hobby

1.264,3

4,1%

181

4,6%

sociale, communicatieve vaardigheden

1.139,5

3,7%

98

2,5%

wetenschap, techniek

1.015,9

3,3%

76

1,9%

zingeving, filosofie

992,3

3,2%

164

4,2%

consumentenvorming

819,5

2,6%

125

3,2%

relationele vorming

769,7

2,5%

103

2,6%

talen

749,0

2,4%

43

1,1%

natuur, milieu

631,5

2,0%

131

3,4%

opvoeding, onderwijs

505,5

1,6%

74

1,9%

werk en loopbaan

240,0

0,8%

8

0,2%

84,5

0,3%

28

0,7%

andere

1.448,3

4,7%

245

6,3%

totalen

31.011,7

100,0%

3.910

100,0%

toerisme

10,3%

18 Elke publieksgerichte activiteit is toegewezen aan slechts één zo specifiek mogelijk thema van de activiteit (bijvoorbeeld ‘kunsteducatie’).

PROFIEL VAN DE SECTOR | 47


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.4 VOLKSHOGESCHOLEN

VHS: spreiding uren per thema 25% 20% 15% 10%

wetenschap, techniek

2%

2%

2%

1%

0%

5% andere

sociale, communicatieve vaardigheden

3%

toerisme

populaire cultuur, hobby

3%

werk en loopbaan

maatschappij, politiek

3%

opvoeding, onderwijs

3%

natuur, milieu

4%

talen

4%

relationele vorming

5%

consumentenvorming

6%

zingeving, filosofie

8%

gezondheid, zorg, sport

kunsteducatie

computer, media, informatie

persoonlijkheidsvorming

19% 12% 11% 8% creativiteit, expressie

0%

interculturele vorming

5%

In activiteiten rond creativiteit, expressie, persoonlijkheidsvorming, computer, media en informatie worden het meeste uren geïnvesteerd. 4. Met welke organisaties werken volkshogescholen samen? Over hoeveel samenwerkingsverbanden19 en uren gaat het? aantal activiteiten

aantal uren

cultuur-, gemeenschapscentrum

645

22,3%

5.791,9

27,2%

sociaal-culturele vormingsinstelling

329

11,4%

2.668,0

12,5%

bibliotheek

319

11,1%

1.301,5

6,1%

gemeente, stad

314

10,9%

2.381,3

11,2%

welzijnsorganisatie, ocmw

227

7,9%

1.593,8

7,5%

andere lokale middenveldorganisatie

188

6,5%

884,3

4,2%

sociaal-culturele vereniging

175

6,1%

993,0

4,7%

integratie-, allochtonenorganisatie

139

4,8%

933,8

4,4%

kunstenorganisatie, museum

54

1,9%

248,0

1,2%

sociaal-culturele beweging

38

1,3%

149,0

0,7%

19 - Enkel de samenwerkingsverbanden met een organisatie/instelling/instantie worden weergegeven. Over de samenwerkingsverbanden met individuen wordt niet gerapporteerd. - Per activiteit kunnen maximum 4 samenwerkingspartners worden aangestipt. Eén activiteit kan bijgevolg op meerdere plaatsen ondergebracht worden. Bijvoorbeeld, één natuurwandeling in samenwerking met een gespecialiseerde vormingsinstelling en met de gemeente wordt in bovenstaande tabel op twee plaatsen vermeld: bij de categorie ‘gemeente, stad’ en bij ‘sociaal-culturele vormingsinstelling’. Per activiteit werden de mogelijke samenwerkingsverbanden geregistreerd. Op deze manier wordt een beeld geschetst van het totaal aantal samenwerkingsverbanden (opgesplitst naar de verschillende categorieën) die de volkshogescholen aangingen in 2007. Daarnaast wordt weergegeven met hoeveel uren de samenwerkingsverbanden overeenkomen. Bijvoorbeeld, het totaal aantal samenwerkingsverbanden met de cultuur- en gemeenschapscentra.

48 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.4 VOLKSHOGESCHOLEN

scholen

36

1,2%

253,5

1,2%

provincie, VGC

35

1,2%

259,0

1,2%

Noord-Zuid-organisatie

32

1,1%

98,0

0,5%

federale overheid

30

1,0%

151,0

0,7%

volwasseneneducatie, opleidingscentrum

25

0,9%

294,5

1,4%

vormingplus (andere regio)

21

0,7%

127,0

0,6%

centrum basiseducatie

16

0,6%

413,0

1,9%

erfgoedorganisatie

12

0,4%

35,0

0,2%

2

0,1%

27,3

0,1%

249

8,6%

2.686,8

12,6%

Vlaamse Gemeenschap andere VHS: spreiding aantal samenwerkingsverbanden 25% 20% 15% 10% 5%

andere

0% 9% Vlaamse Gemeenschap

erfgoedorganisatie

centrum basiseducatie

vormingplus (andere regio)

volwasseneneducatie, opleidingscentrum

federale overheid

Noord-Zuid-organisatie

provincie, VGC

scholen

sociaal-culturele beweging

kunstenorganisatie, museum

integratie-, allochtonenorganisatie

sociaal-culturele vereniging

andere lokale middenveldorganisatie

welzijnsorganisatie, ocmw

gemeente, stad

bibliotheek

sociaal-culturele vormingsinstelling

22% 11% 11% 11% 8% 7% 6% 5% 2% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 1% 0% cultuur-, gemeenschapscentrum

0%

Er wordt samengewerkt met een breed gamma van partners. De samenwerking met cultuur- en gemeenschapcentra springt eruit: 22% van het aantal samenwerkingsverbanden van de volkshogescholen wordt aangegaan met cultuurcentra en gemeenschapscentra. Zowat een vijfde van de samenwerkingsverbanden wordt aangegaan met partners uit de sociaal-culturele volwassenensector (vormingsinstellingen (11%), verenigingen (6%), bewegingen (1%) volkshogescholen (1%)). Er worden ook heel wat activiteiten in samenwerking met bibliotheken (11%) en steden en gemeenten (11%) georganiseerd.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 49


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.4 VOLKSHOGESCHOLEN

5. Voor welke doelgroepen20 organiseren de volkshogescholen activiteiten? aantal uren algemeen publiek

aantal activiteiten

24.928,5

80,4%

3.089

79,0%

1.723,5

5,6%

220

5,6%

senioren

825,0

2,7%

197

5,0%

kansarmen

740,8

2,4%

80

2,0%

kortgeschoolden

711,0

2,3%

76

1,9%

vrouwen

586,0

1,9%

49

1,3%

vrijwilligers

405,8

1,3%

56

1,4%

ouders

248,3

0,8%

38

1,0%

personen met een handicap

194,3

0,6%

23

0,6%

zieken en hun omgeving

188,8

0,6%

18

0,5%

intermediairen

110,5

0,4%

14

0,4%

studenten

98,5

0,3%

8

0,2%

mannen

50,0

0,2%

6

0,2%

kinderen / jongeren

32,5

0,1%

8

0,2%

leerkrachten / opvoeders

19,0

0,1%

2

0,1%

gedetineerden

16,0

0,1%

2

0,1%

holebi's

2,5

0,0%

1

0,0%

gezinnen

2,0

0,0%

1

0,0%

allochtonen

andere doelgroep totalen

129,0

0,4%

22

0,6%

31.011,7

100,0%

3.910

100,0%

80% van de uren publieksgerichte activiteiten wordt georganiseerd voor een algemeen publiek. De rest van de activiteiten richt zich specifiek tot allochtonen (6%), senioren (3%), kansarmen (2%), kortgeschoolden (2%) en vrouwen (2%). 6. Waar21 organiseren volkshogescholen activiteiten?

aantal activiteiten geen van 1 tem 19 van 20 tem 29 van 30 tem 39 van 40 tem 49 van 50 tem 99 van 100 tem 299 300 of meer

De spreiding van de publieksgerichte activiteiten over Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt weergegeven. Verschillende centrumsteden zijn duidelijk herkenbaar. 20 De beoogde, niet de bereikte doelgroep werd geregistreerd. Elke publieksgerichte activiteit is toegewezen aan slechts één zo specifiek mogelijk omschreven doelgroep (bijvoorbeeld ‘senioren’). 21 Elke publieksgerichte activiteit wordt toegewezen aan slechts één gemeente. 3% van de activiteiten kan niet worden toegewezen aan een gemeente.

50 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.4 VOLKSHOGESCHOLEN

1.4.2 ‘NIET-PUBLIEKSGERICHTE’ ACTIVITEITEN Naast het organiseren en spreiden van een eigen aanbod, moeten de 13 volkshogescholen in hun regio ook het aanbod van andere aanbodverstrekkers van niet-formele educatie coördineren, afstemmen en bekendmaken (opdracht 3 en 4 van het decreet). Om een volledig beeld te geven van de werking van de volkshogescholen is het onvoldoende te focussen op het educatieve aanbod van de volkshogescholen (de publieksgerichte activiteiten). Ook de ‘niet-publieksgerichte’ activiteiten’ zijn van belang. Alle volkshogescholen investeren immers fors in het realiseren van opdracht 3 en 4. Alle volkshogescholen zetten onder meer sterk in op netwerking. Dit wordt als voorwaardenscheppend ervaren voor het uitwerken van een verscheiden en afgestemd aanbod van niet-formele vorming voor alle inwoners in de regio waar de volkshogeschool actief is. Partners voor deze netwerking zijn onder meer de provinciale en lokale overheid, verantwoordelijken van (partner) organisaties, gespecialiseerde vormingsinstellingen, intermediairen en belendende sectoren (zoals Welzijn en Samenlevingsopbouw). Netwerking is van vitaal belang als het erom gaat het publieksbereik te optimaliseren en te verbreden, zeker omdat de volkshogescholen ook echt van dienst willen zijn voor kansengroepen. Netwerking vormt ook een opstap tot het realiseren van de doelstelling inzake het coördineren en het afstemmen van het bovenlokale aanbod (opdracht 3). Momenteel wordt op het vlak van coördinatie en afstemming (opdracht 3) heel wat gerealiseerd. We doen een greep uit het brede gamma aan realisaties en vermelden enkele voorbeelden: - de oprichting van een overlegplatform voor alle sociaal-culturele actoren in de eigen regio - de start van een lokaal educatief netwerk met als doel het aanbod van niet-formele educatie in de regio beter af te stemmen, te promoten en uit te bouwen - het voorzien van een aanbod zodat een ‘blinde vlek’ (een regio waar weinig tot geen niet-formele educatie aangeboden wordt) ‘weggewerkt’ kan worden Op het vlak van bekendmaking (opdracht 4) worden ook verschillende initiatieven ondernomen. We geven enkele voorbeelden: - de aanbieders van niet-formele educatie maken hun aanbod bekend via de website van een volkshogeschool. Op basis van de ingevoerde info verspreidt een volkshogeschool een activiteitenkalender - een volkshogeschool organiseert een leermarkt met diverse aanbieders van niet-formele educatie - de volkshogescholen stimuleren regionale aanbieders van niet-formele educatie om hun aanbod op de website ‘Prettig Geleerd’ (de online activiteitenkalender van het sociaal-cultureel volwassenenwerk) te plaatsen In de toekomst zullen de volkshogescholen over de ‘niet-publieksgerichte’ activiteiten rapporteren. Momenteel onderzoeken de 13 volkshogescholen hoe deze niet-publieksgerichte activiteiten op een uniforme manier in beeld gebracht kunnen worden. Dit is geen evidente zaak. Elke volkshogeschool geeft immers op een eigen manier, rekening houdend met de specifieke regionale context, invulling aan deze activiteiten. Zowel de kwalitatieve piste (aan de hand van een beschrijving) als de kwantitatieve piste (aan de hand van cijfers) worden onderzocht.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 51


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 1.5.1 INLEIDING De werksoort Landelijke Vormingsinstellingen omvat 19 gespecialiseerde vormingsinstellingen, 3 syndicale vormingsinstellingen, 4 vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep (waarvan 1 vormingsinstelling voor gedetineerden en 3 vormingsinstellingen voor personen met een handicap) en 1 federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap (Vijftact). In dit deel hanteren we de volgende afkortingen: - gespecialiseerde vormingsinstellingen: GVI - syndicale vormingsinstellingen: SVI - vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep: VBD - federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap, namelijk Vijftact: V

1.5.2 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 1. Hoeveel activiteiten, uren en deelnemers tellen de landelijke vormingsinstellingen? het aantal educatieve activiteiten het aantal deelnemers aan de educatieve activiteiten het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007

11.869 188.104

117.218,8

100,0%

107.803,3

92,0%

117.218,8

100,0%

70.324,0

60,0%

107.803,3

100,0%

70.324,0

65,2%

117.218,8

100,0%

het aantal uren niet-formele educatie, subsidieerbaar door het decreet

89.877,5

76,7%

het aantal uren niet-formele educatie, niet subsidieerbaar door het decreet

17.925,8

15,3%

9.415,5

8,0%

(formeel en niet-formeel) het aantal uren niet-formele educatie gepresteerd in 2007 het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007 (formeel en niet-formeel) het aantal uren educatieve activiteiten erkend en gesubsidieerd door de overheid (urennorm) het aantal uren niet-formele educatie gepresteerd in 2007 het aantal uren educatieve activiteiten erkend en gesubsidieerd door de overheid (urennorm) het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007 (formeel en niet-formeel)

overige

In 2007 presteerden de landelijke vormingsinstellingen 117.219 uren. Hiervan wordt 60% gesubsidieerd door de Vlaamse overheid.

52 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

92% (of 107.803 uren) van het totaal aantal vormingsuren zijn uren niet-formele educatie22. Het decreet voor het sociaalcultureel volwassenenwerk hanteert een strikte omschrijving van niet-formele educatie . Niet-formele educatie wordt verschillend ingevuld bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen, de syndicale vormingsinstellingen, de vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep en bij Vijftact. 89.878 uren (77%) van het totaal aantal gepresteerde uren voldoen aan deze omschrijving en zijn dus subsidieerbaar in het kader van het decreet. Van deze subsidieerbare uren niet-formele educatie worden enkel de uren van de urennorm23 (70.324) effectief gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. De landelijke vormingsinstellingen zetten ook in op formele educatie. Dit is goed voor 8% van het totale aantal vormingsuren. In 2007 vonden 11.869 educatieve activiteiten plaats. 188.104 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemiddeld 10 uur en bereikte gemiddeld 16 deelnemers. 2. Wat is de spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie over de verschillende provincies? Antwerpen

24.653,9

22,9%

Brussel

5.666,3

5,3%

Limburg

12.909,6

12,0%

Oost-Vlaanderen

24.608,7

22,8%

Vlaams-Brabant

20.239,3

18,8%

West-Vlaanderen

15.850,2

14,7%

3.875,4

3,6%

107.803,3

100,0%

andere

LVI: spreiding van de uren niet-formele educatie per provincie 35% 30%

= aandeel

28%

25%

bevolking van de

23%

20%

provincie in het

19%

17%

15%

Vlaams Gewest24

13%

10% 5% 0%

23%

5%

12%

23%

19%

15%

4%

Antwerpen

Brussel

Limburg

OostVlaanderen

VlaamsBrabant

WestVlaanderen

andere

22 Niet-formele educatie: we baseren ons op de omschrijving van niet-formele educatie die gehanteerd wordt in het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Art. 2, 7° van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk: “Een geïnstitutionaliseerde vorm van volwasseneneducatie waarbij de deelnemer kennis, inzicht en vaardigheden vergroot voor zichzelf en anderen, met het oog op persoonsontplooiing en het actief participeren in een democratische samenleving, en waarbij een sociaal-culturele methodiek gehanteerd wordt met zowel open als gesloten doeloriëntaties; de bovenstaande definitie wordt, wat de te subsidiëren activiteiten betreft, verder in dit decreet per werksoort ingevuld; in relatie tot specifieke sociaal-culturele activiteiten kan de niet-formele educatie leiden tot het afleveren van leer-, competentie- en functiebewijzen.” Alleen een programma-aanbod dat via een open aanbod en in een autonome levenssfeer van de deelnemer wordt gebracht, is voorwerp van subsidiëring (zie art. 23, derde lid, 3°, c); art. 31§1; art. 32 §2). Sommige activiteiten met kansengroepen en hun omgeving en met multiplicatoren worden wel gelijkgesteld met niet-formele educatie (zie art. 24, art. 32 §3, art. 36 §1).

23 Bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen wordt de reële urennorm in rekening gebracht en niet de initiële urennorm. Op basis van de flankerende maatregelen werd de initiële urennorm bij een deel van de organisaties verhoogd omwille van de toekenning van bijkomend personeel. De urennormen vindt u in: -Jaarboek 2005/06 (Cijfers en tekst bij begrotingsprogramma 45.2 -Volksontwikkeling en Bibliotheken), 2007, Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen. -Jaarboek 2004/05 (Cijfers en tekst bij begrotingsprogramma 45.2 -Volksontwikkeling en Bibliotheken), 2006, Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen

24 Cijfers 2007 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (AD SEI; voorheen NIS).

PROFIEL VAN DE SECTOR | 53


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

Op de grafiek is ter informatie het aandeel van de bevolking van elke provincie ten opzichte van de totale bevolking van het Vlaams Gewest aangeduid. Concreet is de provincie Antwerpen bijvoorbeeld goed voor 28% van de Vlamingen (en 23% van het aantal gepresteerde uren niet-formele educatie). De spreiding van het aantal uren niet-formele educatie (totaal =107.803 uren) is niet gelijk verdeeld over de verschillende provincies. De provincies Vlaams-Brabant (19%) en Oost-Vlaanderen (23%) tellen, in verhouding tot hun aandeel in de bevolking van het Vlaamse Gewest (respectievelijk 17% en 23%)25 , het meeste vormingsuren. In West-Vlaanderen en Antwerpen vonden per inwoner het minste vormingsuren plaats. Brussel vertegenwoordigt 5% van het totale vormingsaanbod. Een beperkt aantal activiteiten vond plaats in het buitenland of is niet aan ĂŠĂŠn provincie toe te wijzen.

1.5.3 WERKING VAN DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN VERGELIJKENDERWIJS 1. Hoeveel activiteiten, uren en deelnemers tellen de landelijke vormingsinstellingen vergelijkenderwijs?

het aantal educatieve activiteiten

het aantal deelnemers aan de educatieve activiteiten

GVI

SVI

VBD+V

6.384

3.871

1.614

82.974

62.747

42.383

het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007

70.667,8

100,0%

30.462,0

100,0%

16.089,0

100,0%

61.284,3

86,7%

30.462,0

100,0%

16.057,0

99,8%

70.667,8

100,0%

30.462,0

100,0%

16.089,0

100,0%

38.416,0

54,4%

21.695,0

71,2%

10.213,0

63,5%

61.284,3

100,0%

30.462,0

100,0%

16.057,0

100,0%

38.416,0

62,7%

21.695,0

71,2%

10.213,0

63,6%

(formeel en niet-formeel) het aantal uren niet-formele educatie gepresteerd in 2007 het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007 (formeel en niet-formeel) het aantal uren educatieve activiteiten erkend en gesubsidieerd door de overheid (urennorm) het aantal uren niet-formele educatie gepresteerd in 2007 het aantal uren educatieve activiteiten erkend en gesubsidieerd door de overheid (urennorm)

54 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

het aantal uren educatieve activiteiten gepresteerd in 2007

70.667,8

100,0%

30.462,0

100,0%

16.089,0

100,0%

44.496,0

63,0%

30.462,0

100,0%

14.919,5

92,7%

16.788,3

23,8%

0,0

0,0%

1.137,5

7,1%

9.383,5

13,3%

0,0

0,0%

32,0

0,2%

(formeel en niet-formeel) het aantal uren niet-formele educatie, subsidieerbaar door het decreet het aantal uren niet-formele educatie, niet subsidieerbaar door het decreet overige

De gespecialiseerde vormingsinstellingen presteerden 70.668 uren. Hiervan wordt 54% gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. 87% (of 61.284 uren) van het totaal aantal vormingsuren zijn uren niet-formele educatie. Het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk hanteert ook bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen een strikte omschrijving van niet-formele educatie (zie hoger). 44.496 uren (63%) van het totaal aantal gepresteerde uren voldoen aan deze omschrijving en zijn dus subsidieerbaar in het kader van het decreet. Van deze subsidieerbare uren niet-formele educatie worden enkel de uren van de urennorm (38.416) effectief gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. De gespecialiseerde vormingsinstellingen presteerden ook uren formele educatie. Dit is goed voor 13% van het totale aantal vormingsuren. In 2007 vonden 6.384 activiteiten plaats. 82.974 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemiddeld 11 uur en bereikte gemiddeld 13 deelnemers. De syndicale vormingsinstellingen presteerden 30.462 uren. Hiervan wordt slechts 71% gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. Deze uren voldoen allemaal aan de omschrijving van niet-formele educatie, gehanteerd in het decreet, en zijn bijgevolg subsidieerbaar. In 2007 vonden 3.871 educatieve activiteiten plaats. 62.747 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemiddeld 8 uur en bereikte gemiddeld 16 deelnemers. De vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep en Vijftact presteerden 16.089 uren. Hiervan wordt 64% gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. Nagenoeg alle uren die door deze instellingen werden gepresteerd, werden besteed aan niet-formele educatie. 14.920 uren van het totaal aantal uren voldoen aan de decretale omschrijving van niet-formele educatie en zijn dus subsidieerbaar op basis van het decreet. Van deze subsidieerbare uren niet-formele educatie worden enkel de uren van de urennorm (10.213) effectief gesubsidieerd door de Vlaamse overheid. In 2007 vonden 1.614 activiteiten plaats. 42.383 deelnemers werden bereikt. Een vormingsactiviteit duurde gemiddeld 10 uur en bereikte gemiddeld 26 deelnemers.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 55


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

2. Wat is de spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie over de verschillende provincies vergelijkenderwijs? GVI Antwerpen

SVI

VBD+V

15.869,7

25,9%

5.292,0

17,4%

3.492,3

21,7%

Brussel

2.516,0

4,1%

2.738,0

9,0%

412,3

2,6%

Limburg

7.020,6

11,5%

4.424,0

14,5%

1.465,0

9,1%

Oost-Vlaanderen

11.702,0

19,1%

9.220,0

30,3%

3.686,8

23,0%

Vlaams-Brabant

14.367,8

23,4%

3.051,0

10,0%

2.820,5

17,6%

West-Vlaanderen

6.690,5

10,9%

5.737,0

18,8%

3.422,8

21,3%

andere

3.117,9

5,1%

0,0

0,0%

757,5

4,7%

61.284,3

100,0%

30.462,0

100,0%

16.057,0

100,0%

LVI: spreiding van de gepresteerde uren niet-formele educatie per provincie vergelijkenderwijs 35% 30%

= aandeel

28%

25%

bevolking van de

23%

20%

provincie in het

19%

17%

15%

Vlaams Gewest25

13%

10% 5% 0%

26%

4%

11%

19%

23%

11%

5%

17%

9%

15%

30%

10%

19%

0%

22%

3%

9%

23%

18%

21%

5%

Antwerpen

Brussel

Limburg

OostVlaanderen

VlaamsBrabant

WestVlaanderen

Andere

GVI SVI VBD+V

De spreiding van het aantal uren niet-formele educatie is niet gelijk verdeeld over de verschillende provincies. Tussen verschillende soorten vormingsinstellingen zijn duidelijke verschillen waarneembaar tussen de provincies. In de provincie Oost-Vlaanderen vinden veel vormingsuren plaats bij de syndicale vormingsinstellingen (30%). Dit is beduidend meer in vergelijking met de andere vormingsinstellingen. De syndicale vormingsinstellingen presteren in vergelijking met de andere instellingen ook opvallend veel vormingsuren in Brussel, namelijk 9%.

25 Cijfers 2007 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (AD SEI; voorheen NIS)

56 | PROFIEL VAN DE SECTOR


1. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE WERKING 1.5 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

PROFIEL VAN DE SECTOR | 57


58 | PROFIEL VAN DE SECTOR


HOOFDSTUK 2

WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN

HOOFDSTUK 2

WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN Bij de FOV-lidorganisaties werken in totaal 2.230 personeelsleden. 1.884 (of 85%) hiervan worden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Enkel bij de volkshogescholen en landelijke vormingsinstellingen worden nagenoeg alle personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Bij de andere werksoorten vervult een deel van het personeel taken voor andere luiken van de organisatie (bij de bewegingen wordt 29% niet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, maar voor andere activiteiten en projecten ingezet). Van de 1.884 personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft 71% hoofdzakelijk een inhoudelijke opdracht. 29% heeft een hoofdzakelijk ondersteunende opdracht. Het grootste deel (58%) van de organisaties stelt tussen de 5 en de 19 personeelsleden tewerk. Verenigingen stellen in absolute aantallen het grootste aantal mensen tewerk. In totaal zijn het 1.228 mensen. Dit is meer dan het dubbele van het aantal personeelsleden bij de werksoort landelijke vormingsinstellingen: 496. De bewegingen stellen 315 mensen tewerk en de volkshogescholen zijn goed voor 191 werknemers. In het sociaal-cultureel volwassenenwerk werken beduidend meer vrouwen (69%) dan mannen (31%). De overgrote meerderheid van de mannelijke personeelsleden (84%) voert hoofdzakelijk een inhoudelijke opdracht uit. De mannelijke personeelsleden die een hoofdzakelijk ondersteunende opdracht uitvoeren, vertegenwoordigen een fractie (5%) van het totale personeelsbestand (mannen en vrouwen samen). Deze vaststellingen zijn een constante bij alle werksoorten. In alle werksoorten is de ruime meerderheid van de personeelsleden tussen de 25 en 54 jaar oud. De globale leeftijdspiramide volgt daarbij grosso modo de trend op de arbeidsmarkt in Vlaanderen. De bewegingen hebben opvallend jongere personeelsleden in dienst dan de andere werksoorten. Dit geldt vooral voor de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht: meer dan de helft is jonger dan 35 jaar. Een groot deel van de personeelsleden heeft een dienstanciĂŤnniteit van minder dan 5 jaar. Vooral personeelsleden met een inhoudelijke opdracht hebben een beperkte dienstanciĂŤnniteit: 41% van de personeelsleden van de verenigingen, 56% van de bewegingen, 42% van de volkshogescholen en 49% van de landelijke vormingsinstellingen werkt minder dan 5 jaar bij de eigen organisatie. Bij alle werksoorten is ongeveer driekwart (76%) van de personeelsleden hoog opgeleid (Master- of een Bachelor-diploma). Dit is ruim het dubbele van het Vlaamse gemiddelde (37%). Personeelsleden met maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs zijn een uitzondering (3%). Dit is beduidend minder dan het Vlaamse gemiddelde (22%).

60 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.1 OPVALLENDE BEVINDINGEN

De bewegingen tellen verhoudingsgewijs meer personeelsleden met een Master-diploma dan de andere werksoorten. De gemiddelde tewerkstellingsbreuk voor personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 0.80. Bij personeelsleden met een inhoudelijke opdracht bedraagt deze 0.83 en bij personeelsleden met een ondersteunende opdracht 0.75. Zoals reeds eerder opgemerkt, doen verenigingen in belangrijke mate een beroep op vrijwilligers. Deze werksoort is met 225.298 vrijwilligers goed voor 96% van het totaal aantal vrijwilligers (233.715) in de sector. Alle organisaties samen maken gebruik van de diensten van 5.238 freelancers met een inhoudelijke opdracht. Vooral de volkshogescholen maken relatief gezien het meest gebruik van freelancers (gemiddeld 97 per volkshogeschool). De meerderheid van de verenigingen (71%) en de bewegingen (61%) doet geen beroep op freelancers.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 61


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT 2.2.1 VERENIGINGEN De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 55 verenigingen. Bij de cijfers over deze 55 zijn telkens de 14 migrantenverenigingen inbegrepen. De cijfers in paars zijn de cijfers voor de 14 migrantenverenigingen (detail uit de groep van 55). 1. Hoeveel mensen werken voor de verenigingen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW? het aantal personeelsleden detail: migrantenverenigingen het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

verenigingen volgens aantal personeelsleden

1.228 97

100,0% 100,0%

1.000 87

81,4% 89,7%

55

100%

minder dan 3

1

1,8%

van 3 tem 4

5

9,1%

van 5 tem 9

22

40,0%

van 10 tem 19

9

16,4%

van 20 tem 29

5

9,1%

van 30 tem 39

5

9,1%

van 40 tem 49

2

3,6%

van 50 tem 99

5

9,1%

100 of meer

1

1,8%

De verenigingen stellen samen 1.228 mensen tewerk. Dit is een gemiddelde van 22 personeelsleden per organisatie. Het aantal personeelsleden bij de verenigingen varieert tussen 2 en 169. 40% van de verenigingen heeft 5 tot 9 personeelsleden in dienst. De migrantenverenigingen stellen in totaal 97 mensen tewerk. Dit is 8% van de totale tewerkstelling in de werksoort. Zij stellen gemiddeld 7 mensen per organisatie tewerk. 81% van het totaal aantal personeelsleden wordt ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. In de subgroep Migrantenverenigingen ligt dit hoger: net geen 90%. 2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

1.000

100,0%

mannen

294

29,4%

vrouwen

706

70,6%

62 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

VER: verhouding mannen en vrouwen (SCVW) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

29% mannen

71% vrouwen

Bij de verenigingen zijn de personeelsleden in functie van de opdrachten voor het sociaal-cultureel werk overwegend vrouwen: 71% vrouwen tegenover 29% mannen.

3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht26 voor het SCVW? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

1.000

detail: migrantenverenigingen

87

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

704

met een inhoudelijke opdracht

65

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW 22

VER: personeelsleden met een inhoudelijke

of een ondersteunende opdracht (SCVW)

80%

80%

70%

70%

60%

60%

50%

50%

40%

40%

30%

30%

20%

20%

10%

10% 30%

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

29,6% 25,3%

MIG: personeelsleden met een inhoudelijke

of een ondersteunende opdracht (SCVW)

70%

70,4% 74,7%

296

met een ondersteunende opdracht

0%

100,0% 100,0%

0%

75%

25%

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

70% van de personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-culturele luik voeren overwegend inhoudelijke opdrachten uit. Een overwegend ondersteunende opdracht wordt opgenomen door 30% van de mensen. Bij de subgroep Migrantenverenigingen wordt, relatief gezien, nog iets meer ingezet op inhoudelijke taken: 75% van het personeelsbestand voert er een overwegend inhoudelijke taak uit.

26 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 63


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW? het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

294

detail: migrantenverenigingen

32 243

met een inhoudelijke opdracht

25 7

17,3% 21,9%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

706

detail: migrantenverenigingen

55

100,0% 100,0%

461

met een inhoudelijke opdracht

40

65,3% 72,7%

245

met een ondersteunende opdracht

15

VER: verhouding opdracht

34,7% 27,3%

MIG: verhouding opdracht

volgens geslacht (SCVW)

volgens geslacht (SCVW)

100%

100%

90%

90%

80%

80%

70%

70%

60%

60%

50%

50%

40%

40%

30%

30%

20%

20%

10%

10% 83%

65%

17% mannen

35% vrouwen

inhoudelijke opdracht

82,7% 78,1%

51

met een ondersteunende opdracht

0%

100,0% 100,0%

ondersteunende opdracht

0%

78%

73%

22% mannen

27% vrouwen

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

65% van de vrouwen en 83% van de mannen werkt inhoudelijk. Verhoudingsgewijs worden dubbel zoveel vrouwen (35%) als mannen (17%) voor ondersteunende opdrachten ingezet. Bij de migrantenverenigingen zijn de verschillen tussen de mannen en vrouwen iets genuanceerder. Bij hen werkt 73% van de vrouwen en 78% van de mannen inhoudelijk.

64 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

5. Hoe oud zijn de personeelsleden? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

1.000

detail: migrantenverenigingen

87

100,0% 100,0%

36

jonger dan 25 jaar

8

3,6% 9,2%

303

van 25 tem 34 jaar

50

30,3% 57,5%

247

van 35 tem 44 jaar

18

24,7% 20,7%

308

van 45 tem 54 jaar

8

30,8% 9,2%

93

van 55 tem 59 jaar

3

9,3% 3,4%

13

60 jaar en ouder

0

1,3% 0,0%

De categorie van 25 tot en met 54 jaar herbergt het merendeel van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, namelijk 86%. Personeelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 zijn maar in beperkte mate aan de slag bij de werksoort Verenigingen. Opvallend is dat 1% van het totaal aantal personeelsleden 60 jaar of ouder is. Bij de subgroep Migrantenverenigingen is het personeelsbestand over het algemeen jonger. Bij de migrantenverenigingen is 9% van de mensen ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk jonger dan 25 jaar, bij de andere verenigingen is dit 4%. De ruime meerderheid (58%) van de werknemers bij de migrantenverenigingen is tussen de 25 en de 34 jaar oud. 6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW detail: migrantenverenigingen jonger dan 25 jaar van 25 tem 34 jaar van 35 tem 44 jaar van 45 tem 54 jaar van 55 tem 59 jaar 60 jaar en ouder

704 65

100,0% 100,0%

24 6

3,4%

247

119

9,2%

40,2% 4,5%

28 3

1,3% 0,0%

26,0% 27,3%

1

0,0% 9

0

77

26,8%

65

18,9% 45,5%

6

10,8%

0

56

24,1%

189

4,1% 9,1%

10

18,5%

7

12

35,1%

170

100,0% 100,0%

2

61,5%

12

296 22

9,2%

40

ondersteunende opdracht

9,5% 13,6%

4 0

1,4% 0,0%

PROFIEL VAN DE SECTOR | 65


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

VER: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% inhoudelijke

0% 3%

35%

24%

27%

9%

1%

opdracht

4%

19%

26%

40%

9%

1%

ondersteunen-

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 van 35 tem 44 van 45 tem 54 van 55 tem 59 jaar jaar jaar jaar

60 jaar en ouder

de opdracht

MIG: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

9%

62%

18%

11%

0%

0%

9%

45%

27%

5%

14%

0%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 van 35 tem 44 van 45 tem 54 van 55 tem 59 jaar jaar jaar jaar

inhoudelijke opdracht ondersteunen-

60 jaar en ouder

de opdracht

Personeelsleden met een ondersteunende opdracht zijn over het algemeen iets ouder. 35% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is tussen de 25 en 34 jaar oud. 40% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is tussen de 45 en 54 jaar oud. Bij de migrantenverenigingen valt het overwicht op van de 25- tot 34-jarigen bij zowel de werknemers met een inhoudelijke (62%) als met een ondersteunende opdracht (46%). verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

totaal

jonger dan 25 jaar

24

66,7%

12

33,3%

36

100,0%

van 25 tem 34 jaar

247

81,5%

56

18,5%

303

100,0%

van 35 tem 44 jaar

170

68,8%

77

31,2%

247

100,0%

van 45 tem 54 jaar

189

61,4%

119

38,6%

308

100,0%

van 55 tem 59 jaar

65

69,9%

28

30,1%

93

100,0%

9

69,2%

4

30,8%

13

100,0%

60 jaar en ouder

66 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

VER: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(70%-30%)

30% 20% 10% inhoudelijke

0% 67%

82%

69%

61%

70%

69%

opdracht

33%

18%

31%

39%

30%

31%

ondersteunen-

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 van 35 tem 44 van 45 tem 54 van 55 tem 59 jaar jaar jaar jaar

60 jaar en ouder

de opdracht

Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscategorie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven. De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (70%) en een ondersteunende opdracht (30%). Hieruit blijkt dat bovengemiddeld veel (82%) personeelsleden van 25 tot 34 jaar ingezet worden voor een inhoudelijke opdracht. Van de 45- tot 54-jarigen werkt 61% inhoudelijk. 7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW detail: migrantenverenigingen minder dan 1 jaar van 1 tem 4 jaar van 5 tem 9 jaar van 10 tem 19 jaar van 20 tem 29 jaar 30 jaar en meer

1.000 87

100,0% 100,0%

102 16

10,2% 18,4%

260 42

26,0% 48,3%

229 17

22,9% 19,5%

225 10

22,5% 11,5%

135 2

13,5% 2,3%

49 0

4,9% 0,0%

PROFIEL VAN DE SECTOR | 67


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

Een ruim derde (36%) van de personeelsleden in de werksoort Verenigingen is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar vereniging. Anderzijds is er ook een grote groep ‘blijvers’: 18% werkt al meer dan 20 jaar voor dezelfde werkgever. Ook hier valt op dat de subgroep van de migrantenverenigingen eigen accenten27 legt: bij hen is 68% nog geen vijf jaar bij dezelfde organisatie aan de slag. Een dienstanciënniteit van meer dan 20 jaar is bij hen, op 2 uitzonderingen na, onbestaande. 8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie?

inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW detail: migrantenverenigingen

704 65

100,0% 100,0%

84

minder dan 1 jaar

14 28

11,9%

15 6 2 0

84

11,2%

23

30 jaar en meer

28,4% 18,2%

56 0

3,3% 0,0%

18,9% 9,1%

4

3,1%

18,9% 63,6%

56

20,0%

79

van 20 tem 29 jaar

56

2

9,2%

6,1% 9,1%

14 24,6%

141

van 10 tem 19 jaar

18

29,0%

23,1%

100,0% 100,0%

2

43,1% 173

van 5 tem 9 jaar

296 22

21,5% 204

van 1 tem 4 jaar

ondersteunende opdracht

18,9% 0,0%

26 0

8,8% 0,0%

VER: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% inhoudelijke

0% 12%

29%

25%

20%

11%

3%

opdracht

6%

19%

19%

28%

19%

9%

ondersteunen-

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 van 20 tem 29 jaar jaar

30 jaar en meer

de opdracht

27 Migrantenfederaties zijn erkend sinds 2003. Een aantal van deze federaties beschikte pas na de erkenning over voldoende middelen voor een personeelsbeleid. Bij hen is de dienstanciënniteit dan ook maximaal 5 jaar.

68 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

MIG: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% inhoudelijke

0% 22%

43%

23%

9%

3%

0%

opdracht

9%

64%

9%

18%

0%

0%

ondersteunen-

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 van 20 tem 29 jaar jaar

30 jaar en meer

de opdracht

41% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. Bij de migrantenverenigingen is dit cijfer nog opmerkelijker: 65%. Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht ziet het plaatje er op werksoortelijk niveau anders uit. Daar heeft de grootste groep personeelsleden (28%) een dienstanciënniteit van 10 tot en met 19 jaar. 25% werkt minder dan 5 jaar bij zijn/haar organisatie. De migrantenverenigingen wijken sterk af28 van het werksoortgemiddelde. 73% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht werkt minder dan 5 jaar bij zijn/haar organisatie. verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

totaal

minder dan 1 jaar

84

82,4%

18

17,6%

102

100,0%

van 1 tem 4 jaar

204

78,5%

56

21,5%

260

100,0%

van 5 tem 9 jaar

173

75,5%

56

24,5%

229

100,0%

van 10 tem 19 jaar

141

62,7%

84

37,3%

225

100,0%

van 20 tem 29 jaar

79

58,5%

56

41,5%

135

100,0%

30 jaar en meer

23

46,9%

26

53,1%

49

100,0%

28 Zie voetnoot 27

PROFIEL VAN DE SECTOR | 69


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

VER: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(70%-30%)

30% 20% 10% inhoudelijke

0% 82%

78%

76%

63%

59%

47%

opdracht

18%

22%

24%

37%

41%

53%

ondersteunen-

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 van 20 tem 29 jaar jaar

30 jaar en meer

de opdracht

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het afnemende aandeel van personeelsleden met een inhoudelijke opdracht in de hogere categorieën van dienstanciënniteit. Waar in de groep ‘minder dan 1 jaar’ personeelsleden met een inhoudelijke opdracht met 82% ruim vertegenwoordigd zijn, loopt dit aandeel in de groep ’30 jaar en meer’ terug tot 47%. 9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

1.000

100,0%

24

2,4%

diploma Secundair Onderwijs

245

24,5%

Bachelor-diploma

455

45,5%

Master-diploma

276

27,6%

Het merendeel van de personeelsleden, namelijk 73%, heeft een Master- of Bachelor-diploma. 25% is werkzaam met een diploma Secundair Onderwijs. 2% van het personeel heeft enkel een getuigschrift van maximaal de tweede graad van het Secundair Onderwijs. Bij de subgroep Migrantenverenigingen ligt de verhouding ook hier anders: 58% heeft een diploma van voortgezet onderwijs, 39% heeft een diploma Secundair Onderwijs.

70 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht?

inhoudelijke opdracht het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW detail: migrantenverenigingen

704 65

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

100,0% 100,0%

3 2 22 25 16

184 12 72 5

24,3% 22,7%

36,5% 24,6%

62,2% 54,5%

54,4% 38,5%

7,1% 4,5%

8,7%

257

Master-diploma

21 1

33,8%

100,0% 100,0%

0,4%

383

Bachelor-diploma

296 22

3,1% 61

diploma Secundair Onderwijs

ondersteunende opdracht

19 4

6,4% 18,2%

VER: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 0%

9%

54%

37%

inhoudelijke

7%

62%

24%

6%

opdracht

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

ondersteunende opdracht

MIG: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 3%

34%

38%

25%

inhoudelijke

5%

55%

23%

18%

opdracht

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

ondersteunende opdracht

PROFIEL VAN DE SECTOR | 71


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

De meerderheid (54%) van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een Bachelor-diploma. 91% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht heeft de meerderheid (62%) een diploma Secundair Onderwijs. 31% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is hooggeschoold. Bij de migrantenverenigingen zijn gemiddeld minder personeelsleden met een inhoudelijke opdracht hoog opgeleid (63%). Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht zijn er wel meer hooggeschoolden (41%) dan het werksoortgemiddelde (31%). verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht

inhoudelijke opdracht

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs diploma Secundair Onderwijs

ondersteunende opdracht

totaal

3

12,5%

21

87,5%

24

100,0%

61

24,9%

184

75,1%

245

100,0%

Bachelor-diploma

383

84,2%

72

15,8%

455

100,0%

Master-diploma

257

93,1%

19

6,9%

276

100,0%

VER: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(70%-30%)

30% 20% 10% 0%

13%

25%

84%

93%

inhoudelijke

88%

75%

16%

7%

opdracht

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

ondersteunende opdracht

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van ondersteunende personeelsleden in de hogere opleidingscategorieĂŤn. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 7% ondersteunend. Van de personeelsleden met een getuigschrift van maximaal de tweede graad Secundair Onderwijs werkt anderzijds 13% inhoudelijk.

72 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk29? Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80. het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

852,8

detail: migrantenverenigingen

70,4

1.00 1.00

1.000

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

87

0.85 0.81

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, bedraagt 0.85. Bij de subgroep Migrantenverenigingen is de tewerkstellingsbreuk nagenoeg dezelfde: 0.81. het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

619,0

1.00

voor een inhoudelijke opdracht detail: migrantenverenigingen

52,3

met een inhoudelijke opdracht

65

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW 18,2

detail: migrantenverenigingen het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

22

VER: tewerkstellingsbreuk (SCVW) 1.00

0.90

0.90

0.80

0.80

0.70

0.70

0.60

0.60

0.50

0.50

0.40

0.40

0.30

0.30

0.20

0.20

0.10

0.10

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

0.79 0.83

MIG: tewerkstellingsbreuk (SCVW)

1.00

0.79

1.00 1.00

296

met een ondersteunende opdracht

0.88

0.88 0.80

233,8

voor een ondersteunende opdracht

0.00

1.00 704

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

0.00

0.80

0.83

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

29 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaalcultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 73


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, bedraagt 0.88. Bij personeel met een ondersteunende opdracht is dit 0.79. Bij de subgroep Migrantenverenigingen zijn de respectieve cijfers 0.80 en 0.83. 12. Werken verenigingen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht30 ? geen freelancers detail: migrantenverenigingen van 1 tem 9 freelancers van 10 tem 49 freelancers van 50 tem 99 freelancers van 100 tem 499 freelancers van 500 tem 999 freelancers totaal

39 12

70,9% 85,7%

9 2

16,4% 14,3%

1 0

1,8% 0,0%

0 0

0,0% 0,0%

3 0

5,5% 0,0%

3 0

5,5% 0,0%

55 14

100,0% 100,0%

Het totaal aantal freelancers met een inhoudelijke opdracht ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 2.789. 39 verenigingen werken zonder freelancers. Het hoogste aantal ingezette freelancers is 900, het gemiddelde aantal 51. 13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de verenigingen? geen vrijwilligers detail: migrantenverenigingen van 100 tem 499 vrijwilligers van 500 tem 4.999 vrijwilligers van 5000 tem 19.999 vrijwilligers van 20.000 tem 99.999 vrijwilligers totaal

0 0

0,0% 0,0%

14 8

25,5% 57,1%

32 6

58,2% 42,9%

6 0

10,9% 0,0%

3 0

5,5% 0,0%

55 14

100,0% 100,0%

Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 225.298. Dit aantal varieert bij de verschillende verenigingen van 170 tot 40.825 met een gemiddelde van 4.096 vrijwilligers per vereniging.

30 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

74 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

2.2.2 BEWEGINGEN De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 31 bewegingen. 1. Hoeveel mensen werken voor de bewegingen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW? het aantal personeelsleden

315

100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

224

71,1%

bewegingen volgens aantal personeelsleden

31

100,0%

minder dan 3

6

19,4%

van 3 tem 4

6

19,4%

van 5 tem 9

10

32,3%

van 10 tem 19

6

19,4%

van 20 tem 29

0

0,0%

van 30 tem 39

2

6,5%

van 40 tem 49

0

0,0%

van 50 tem 99

1

3,2%

100 of meer

0

0,0%

De 31 bewegingen stellen 315 personeelsleden tewerk. We tellen een gemiddelde van 10 personeelsleden per organisatie. Het aantal personeelsleden bij de bewegingen varieert tussen 1 en 82. 32% van de bewegingen heeft 5 tot 9 personeelsleden in dienst. 71% van het totaal aantal personeelsleden van de 31 bewegingen wordt ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. 2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

224

100,0%

mannen

79

35,3%

vrouwen

145

64,7%

BEW: verhouding mannen en vrouwen (SCVW) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

35% mannen

65% vrouwen

Bij de bewegingen zijn de personeelsleden in functie van de opdrachten voor het sociaal-culturele luik overwegend vrouwen: 65% vrouwen tegenover 35% mannen.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 75


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht31 voor het SCVW het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een ondersteunende opdracht

224

100,0%

153

68,3%

71

31,7%

BEW: personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht (SCVW) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

68%

32%

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

De personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-culturele luik binnen de organisatie voeren overwegend inhoudelijke opdrachten uit. 68% van de mensen heeft een inhoudelijke opdracht tegenover 32% een ondersteunende opdracht.

4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW? het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

79

100,0%

met een inhoudelijke opdracht

65

82,3%

met een ondersteunende opdracht

14

17,7%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

145

100,0%

met een inhoudelijke opdracht

88

60,7%

met een ondersteunende opdracht

57

39,3%

31 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.

76 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

BEW: verhouding opdracht volgens geslacht (SCVW) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

82%

61%

18% mannen

39% vrouwen

61% van de vrouwen en 82% van de mannen werkt inhoude-

ondersteunende opdracht

lijk. Verhoudingsgewijs worden dubbel zoveel vrouwen (39%)

inhoudelijke opdracht

als mannen (18%) voor ondersteunende opdrachten ingezet. 5. Hoe oud zijn de personeelsleden? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

224

100,0%

jonger dan 25 jaar

2

0,9%

van 25 tem 34 jaar

89

39,7%

van 35 tem 44 jaar

64

28,6%

van 45 tem 54 jaar

55

24,6%

van 55 tem 59 jaar

13

5,8%

1

0,4%

60 jaar en ouder

40% van de personeelsleden die werken bij een beweging zijn tussen de 25 en 34 jaar. Opvallend weinig personeelsleden zijn jonger dan 25 (1%) of ouder dan 55 jaar (6%). 6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht? inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

153

100,0%

71

jonger dan 25 jaar

1

0,7%

1

100,0% 1,4%

van 25 tem 34 jaar

76

49,7%

13

18,3%

van 35 tem 44 jaar

40

26,1%

24

33,8%

van 45 tem 54 jaar

29

19,0%

26

36,6%

van 55 tem 59 jaar

7

4,6%

6

8,5%

60 jaar en ouder

0

0,0%

1

1,4%

PROFIEL VAN DE SECTOR | 77


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

BEW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

1%

50%

26%

19%

5%

0%

1%

18%

34%

37%

8%

1%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

De helft van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is 34 jaar of jonger. 70% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is tussen de 35 en 54 jaar oud. verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

totaal

jonger dan 25 jaar

1

50,0%

1

50,0%

2

100,0%

van 25 tem 34 jaar

76

85,4%

13

14,6%

89

100,0%

van 35 tem 44 jaar

40

62,5%

24

37,5%

64

100,0%

van 45 tem 54 jaar

29

52,7%

26

47,3%

55

100,0%

van 55 tem 59 jaar

7

53,8%

6

46,2%

13

100,0%

60 jaar en ouder

0

0,0%

1

100,0%

1

100,0%

BEW: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(68%-32%)

30% 20% 10% inhoudelijke

0% 50%

85%

63%

53%

54%

0%

50%

15%

38%

47%

46%

100%

jonger dan 25 van 25 tem 34 van 35 tem 44 van 45 tem 54 van 55 tem 59 jaar jaar jaar jaar jaar

60 jaar en ouder

opdracht ondersteunende opdracht

Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscategorie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven. De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (68%) en een ondersteunende opdracht (32%). 78 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

Hieruit blijkt dat bovengemiddeld veel (85%) personeelsleden van 25 tot 34 jaar ingezet worden voor een inhoudelijke opdracht. Bij de plus 45-jarigen werken bovengemiddeld veel personeelsleden ondersteunend. Er is één personeelslid van 60 jaar of ouder. 7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

224

100,0%

minder dan 1 jaar

33

14,7%

van 1 tem 4 jaar van 5 tem 9 jaar van 10 tem 19 jaar

79 61 31

35,3% 27,2% 13,8%

van 20 tem 29 jaar

19

8,5%

1

0,4%

30 jaar en meer

De helft van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. 9% van de personeelsleden werkt reeds langer dan 20 jaar bij zijn/haar beweging. 8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie? inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

153

100,0%

71

100,0%

minder dan 1 jaar

27

17,6%

6

8,5%

van 1 tem 4 jaar

58

37,9%

21

29,6%

van 5 tem 9 jaar

39

25,5%

22

31,0%

van 10 tem 19 jaar

19

12,4%

12

16,9%

van 20 tem 29 jaar

9

5,9%

10

14,1%

30 jaar en meer

1

0,7%

0

0,0%

BEW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% inhoudelijke

0% 18%

38%

25%

12%

6%

1%

opdracht

8%

30%

31%

17%

14%

0%

ondersteunen-

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 van 20 tem 29 jaar jaar

30 jaar en meer

de opdracht

Ruim de helft (56%) van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar beweging. Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht werkt de meerderheid (62%) daarentegen reeds langer dan 5 jaar bij dezelfde organisatie.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 79


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

totaal

minder dan 1 jaar

27

81,8%

6

18,2%

33

100,0%

van 1 tem 4 jaar

58

73,4%

21

26,6%

79

100,0%

van 5 tem 9 jaar

39

63,9%

22

36,1%

61

100,0%

van 10 tem 19 jaar

19

61,3%

12

38,7%

31

100,0%

van 20 tem 29 jaar

9

47,4%

10

52,6%

19

100,0%

30 jaar en meer

1

100,0%

0

0,0%

1

100,0%

BEW: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(68%-32%)

30% 20% 10% 0%

82%

73%

64%

61%

47%

100%

18%

27%

36%

39%

53%

0%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 van 20 tem 29 jaar jaar

inhoudelijke opdracht ondersteunen-

30 jaar en meer

de opdracht

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het afnemende aandeel van personeelsleden met een inhoudelijke opdracht in de hogere categorieën van dienstanciënniteit. Waar in de groep ‘minder dan 1 jaar’ en ‘1 tot en met 4 jaar’ de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht met respectievelijk 82% en 73% ruim vertegenwoordigd zijn, loopt dit aandeel in de groep ’20 tot en met 29 jaar’ terug tot 47%. Er is één personeelslid in de categorie van 30 jaar en meer. 9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs diploma Secundair Onderwijs Bachelor-diploma Master-diploma

224

100,0%

10

4,5%

39 70 105

17,4% 31,3% 46,9%

47% van alle personeelsleden heeft een Master-diploma en 31% beschikt over een Bachelor-diploma. 4% van de werknemers beschikt over maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs.

80 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht? inhoudelijke opdracht het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

153

100,0%

71

100,0%

1

0,7%

9

12,7%

diploma Secundair Onderwijs

10

6,5%

29

40,8%

Bachelor-diploma

50

32,7%

20

28,2%

Master-diploma

92

60,1%

13

18,3%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

BEW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

1%

7%

33%

60%

inhoudelijke

13%

41%

28%

18%

opdracht

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

ondersteunende opdracht

De grote meerderheid (60%) van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een Master-diploma. 93% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht heeft de grootste groep (41%) een diploma Secundair Onderwijs. 47% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is hooggeschoold. verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht getuigschrift maximaal

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

totaal

1

10,0%

9

90,0%

10

100,0%

diploma Secundair Onderwijs

10

25,6%

29

74,4%

39

100,0%

Bachelor-diploma

50

71,4%

20

28,6%

70

100,0%

Master-diploma

92

87,6%

13

12,4%

105

100,0%

2de graad Secundair Onderwijs

PROFIEL VAN DE SECTOR | 81


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

BEW: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(68%-32%)

30% 20% 10% 0% 10%

26%

71%

88%

inhoudelijke

90%

74%

29%

12%

opdracht

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

ondersteunende opdracht

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van personeelsleden met een ondersteunende opdracht in de hogere opleidingscategorieĂŤn. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 12% ondersteunend. Van de personeelsleden met een getuigschrift van maximaal de tweede graad Secundair Onderwijs werkt anderzijds 10% inhoudelijk. 11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk32 ? Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80. het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

165,3

1.00

224

0.74

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 0.74 het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een ondersteunende opdracht

113,3

1.00

153

0.74

52,0

1.00

71

0.73

32 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaalcultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

82 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

BEW: tewerkstellingsbreuk (SCVW) 1.00 0.90 0.80 0.70 0.60 0.50 0.40 0.30 0.20 0.10 Er is geen noemenswaardig onderscheid in tewerkstel-

0.00 0.74

0.73

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

lingsbreuk tussen personeelsleden met een inhoudelijke en personeelsleden met een ondersteunende opdracht. Beide zijn quasi identiek: respectievelijk 0.74 tegenover 0.73.

12. Werken bewegingen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht33 ? geen freelancers

19

van 1 tem 9 freelancers

12

61,3% 38,7%

totaal

31

100,0%

In totaal worden bij de bewegingen 42 freelancers met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk ingezet. 19 bewegingen werken zonder freelancers. Het hoogste aantal ingezette freelancers is 8. 13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de bewegingen? geen vrijwilligers

3

9,7%

van 1 tem 19 vrijwilligers

9

29,0%

van 20 tem 29 vrijwilligers

3

9,7%

van 30 tem 49 vrijwilligers

3

9,7%

van 50 tem 99 vrijwilligers

6

19,4%

van 100 tem 499 vrijwilligers

5

16,1%

van 500 tem 4.999 vrijwilligers

2

6,5%

31

100,0%

totaal

Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 4.968. 3 bewegingen werken niet met vrijwilligers. Het hoogste aantal ingezette vrijwilligers is 2.600.

33 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 83


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

2.2.3 VOLKSHOGESCHOLEN De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 13 volkshogescholen. 1. Hoeveel mensen werken voor de volkshogescholen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW? het aantal personeelsleden

191

100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

190

99,5%

volkshogescholen volgens aantal personeelsleden

13

100%

minder dan 3

0

0,0%

van 3 tem 4

0

0,0%

van 5 tem 9

2

15,4%

van 10 tem 19

10

76,9%

van 20 tem 29

0

0,0%

van 30 tem 39

1

7,7%

Op een totaal van 13 volkshogescholen zijn er 191 personeelsleden tewerkgesteld. We tellen een gemiddelde van 15 personeelsleden per organisatie. Het aantal personeelsleden binnen de verschillende volkshogescholen varieert van 8 tot 35. 77% van de volkshogescholen heeft 5 tot 9 personeelsleden in dienst. Zowat alle personeelsleden van de 13 volkshogescholen worden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. 2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

190

100,0%

mannen

58

30,5%

vrouwen

132

69,5%

VHS: verhouding mannen en vrouwen (SCVW) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

31% mannen

84 | PROFIEL VAN DE SECTOR

69% vrouwen

Bij de volkshogescholen zijn de personeelsleden in functie van de opdrachten voor het sociaal-culturele luik overwegend vrouwen: 69% vrouwen tegenover 31% mannen.


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht34 voor het SCVW? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een ondersteunende opdracht

190

100,0%

131

68,9%

59

31,1%

VHS: personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht (SCVW) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% De personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-cultu-

10% 0%

69%

31%

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

rele luik binnen de organisatie voeren overwegend inhoudelijke opdrachten uit. 69% van de mensen heeft een inhoudelijke opdracht tegenover 31% van de mensen een ondersteunende opdracht.

4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW? het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

58

100,0%

met een inhoudelijke opdracht

48

82,8%

met een ondersteunende opdracht

10

17,2%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

132

100,0%

met een inhoudelijke opdracht

83

62,9%

met een ondersteunende opdracht

49

37,1%

34 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 85


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

VHS: verhouding opdracht volgens geslacht (SCVW) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

83%

63%

17% mannen

37% vrouwen

63% van de vrouwen en 83% van de mannen werkt inhoude-

ondersteunende opdracht

lijk. Verhoudingsgewijs worden dubbel zoveel vrouwen (37%)

inhoudelijke opdracht

als mannen (17%) voor ondersteunende opdrachten ingezet. 5. Hoe oud zijn de personeelsleden? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

190

100,0%

jonger dan 25 jaar

3

1,6%

van 25 tem 34 jaar

56

29,5%

van 35 tem 44 jaar

53

27,9%

van 45 tem 54 jaar

61

32,1%

van 55 tem 59 jaar

15

7,9%

2

1,1%

60 jaar en ouder

Bijna alle (90%) personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk zijn tussen de 25 en 54 jaar oud. Personeelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 komen in beperkte mate voor. 1% van het totaal aantal personeelsleden is 60 jaar of ouder. 6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht? inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

131

100,0%

59

jonger dan 25 jaar

2

1,5%

1

1,7%

van 25 tem 34 jaar

46

35,1%

10

16,9%

van 35 tem 44 jaar

30

22,9%

23

39,0%

van 45 tem 54 jaar

38

29,0%

23

39,0%

van 55 tem 59 jaar

13

9,9%

2

3,4%

2

1,5%

0

0,0%

60 jaar en ouder

86 | PROFIEL VAN DE SECTOR

100,0%


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

VHS: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

2%

35%

23%

29%

10%

2%

2%

17%

39%

39%

3%

0%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

Personeelsleden met een inhoudelijke opdracht vertonen een andere spreiding over de leeftijdscategorieĂŤn dan de personeelsleden met een ondersteunende opdracht. 78% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is tussen de 35 en 54 jaar oud. Bij de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is dit 52%. Volkshogescholen hebben veel jonge personeelsleden met een inhoudelijke opdracht: 37% is 34 jaar of jonger. verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

totaal

jonger dan 25 jaar

2

66,7%

1

33,3%

3

100,0%

van 25 tem 34 jaar

46

82,1%

10

17,9%

56

100,0%

van 35 tem 44 jaar

30

56,6%

23

43,4%

53

100,0%

van 45 tem 54 jaar

38

62,3%

23

37,7%

61

100,0%

van 55 tem 59 jaar

13

86,7%

2

13,3%

15

100,0%

2

100,0%

0

0,0%

2

100,0%

60 jaar en ouder

VHS: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(69%-31%)

30% 20% 10% 0%

67%

82%

57%

62%

87%

100%

33%

18%

43%

38%

13%

0%

jonger dan 25 van 25 tem 34 van 35 tem 44 van 45 tem 54 van 55 tem 59 jaar jaar jaar jaar jaar

60 jaar en ouder

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

PROFIEL VAN DE SECTOR | 87


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscategorie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven. De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (69%) en een ondersteunende opdracht (31%). Hieruit blijkt dat personeelsleden met een inhoudelijke opdracht in verhouding tot deze met een ondersteunende opdracht bovengemiddeld vertegenwoordigd zijn in de leeftijdscategorieën van 25 tot en met 34 jaar (82%) en 55 tot en met 59 jaar (87%). De twee personeelsleden van 60 jaar of ouder zijn personeelsleden met een inhoudelijke opdracht. 7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie35 ? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

190

100,0%

minder dan 1 jaar

16

8,4%

van 1 tem 4 jaar

63

33,2%

van 5 tem 9 jaar

36

18,9%

van 10 tem 19 jaar

46

24,2%

van 20 tem 29 jaar

25

13,2%

4

2,1%

30 jaar en meer

42% van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. 15% van de personeelsleden werkt reeds langer dan 20 jaar bij zijn/haar volkshogeschool. 8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie? inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

131

100,0%

59

100,0%

minder dan 1 jaar

10

7,6%

6

10,2%

van 1 tem 4 jaar

45

34,4%

18

30,5%

van 5 tem 9 jaar

26

19,8%

10

16,9%

van 10 tem 19 jaar

31

23,7%

15

25,4%

van 20 tem 29 jaar

15

11,5%

10

16,9%

4

3,1%

0

0,0%

30 jaar en meer

35 De volkshogescholen ontstonden in 2004 uit onder andere de fusie van bestaande vormingsinstellingen. Personeelsleden die bij de start overstapten van een fuserende vormingsinstelling naar een volkshogeschool behielden hun dienstanciënniteit. Daarom kan de dienstanciënniteit van de personeelsleden in 2007 groter zijn dan 3 jaar.

88 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

VHS: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

8%

34%

20%

24%

11%

3%

10%

31%

17%

25%

17%

0%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 van 20 tem 29 jaar jaar

inhoudelijke opdracht ondersteunen-

30 jaar en meer

de opdracht

Er zijn geen grote verschillen tussen personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht in de spreiding over de categorieën van dienstanciënniteit. 42% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar volkshogeschool. Voor de personeelsleden met een ondersteunende opdracht geldt ongeveer dezelfde vaststelling (41%). verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

totaal

minder dan 1 jaar

10

62,5%

6

37,5%

16

100,0%

van 1 tem 4 jaar

45

71,4%

18

28,6%

63

100,0%

van 5 tem 9 jaar

26

72,2%

10

27,8%

36

100,0%

van 10 tem 19 jaar

31

67,4%

15

32,6%

46

100,0%

van 20 tem 29 jaar

15

60,0%

10

40,0%

25

100,0%

4

100,0%

0

0,0%

4

100,0%

30 jaar en meer

VHS: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(69%-31%)

30% 20% 10% inhoudelijke

0% 63%

71%

72%

67%

60%

100%

38%

29%

28%

33%

40%

0%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 van 20 tem 29 jaar jaar

opdracht ondersteunen-

30 jaar en meer

de opdracht

PROFIEL VAN DE SECTOR | 89


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

Ook de alternatieve tabel en grafiek bevestigen de gelijkmatige verdeling van personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht over de verschillende categorieën van dienstanciënniteit. De waarden flirten overal met de gemiddelde verhouding tussen beide groepen van personeelsleden (69% / 31%). Enkel in de categorieën van minder dan 1 jaar en van 20 tot 29 jaar zijn de personeelsleden met een ondersteunende opdracht wat oververtegenwoordigd. 9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

190

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

100,0%

6

3,2%

diploma Secundair Onderwijs

33

17,4%

Bachelor-diploma

76

40,0%

Master-diploma

75

39,5%

Het merendeel van de personeelsleden (80%) heeft een Master- of een Bachelor-diploma. 3% van de personeelsleden beschikt over maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs. 10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht? inhoudelijke opdracht het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs diploma Secundair Onderwijs

ondersteunende opdracht

131

100,0%

59

100,0%

1

0,8%

5

8,5%

2

1,5%

31

52,5%

Bachelor-diploma

56

42,7%

20

33,9%

Master-diploma

72

55,0%

3

5,1%

VHS: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

1%

2%

43%

55%

inhoudelijke

8%

53%

34%

5%

opdracht

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

ondersteunende opdracht

55% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een Master-diploma. Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht heeft de grootste groep (53%) een diploma Secundair Onderwijs.

90 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht

inhoudelijke opdracht

getuigschrift maximaal

1

2de graad Secundair Onderwijs diploma Secundair Onderwijs

ondersteunende opdracht

totaal

16,7%

5

83,3%

6

100,0%

2

6,1%

31

93,9%

33

100,0%

Bachelor-diploma

56

73,7%

20

26,3%

76

100,0%

Master-diploma

72

96,0%

3

4,0%

75

100,0%

VHS: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(69%-31%)

30% 20% 10% 0% 17%

6%

74%

96%

inhoudelijke

83%

94%

26%

4%

opdracht

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

ondersteunende opdracht

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van personeelsleden met een ondersteunende opdracht in de hogere opleidingscategorieĂŤn. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 4% ondersteunend. Van de personeelsleden met een diploma Secundair Onderwijs werkt anderzijds 6% inhoudelijk. 11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk36 ? Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80. het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

160,6

1.00

190

0.85

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, bedraagt 0.85.

36 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaalcultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 91


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht

115,5

1.00

131

0.88

45,2

1.00

59

0.77

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een ondersteunende opdracht VHS: tewerkstellingsbreuk (SCVW) 1.00 0.90 0.80 0.70 0.60 0.50 0.40 0.30 0.20 0.10

De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet met een

0.00 0.88

0.77

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 0.88. Voor het personeel met een ondersteunende opdracht ligt dit lager, namelijk 0.77.

12. Werken de volkshogescholen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht37 ? geen freelancers

0

van 1 tem 9 freelancers

1

7,7%

van 10 tem 49 freelancers

3

23,1%

van 50 tem 99 freelancers

5

38,5%

van 100 tem 499 freelancers

4

30,8%

13

100,0%

totaal

0,0%

In totaal worden bij de volkshogescholen 1.266 freelancers met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk ingezet. Dit aantal varieert voor de 13 volkshogescholen van 3 tot 214, met een gemiddelde van 97 freelance medewerkers per volkshogeschool.

37 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

92 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de volkshogescholen? geen vrijwilligers

1

7,7%

van 1 tem 19 vrijwilligers

8

61,5%

van 20 tem 29 vrijwilligers

0

0,0%

van 30 tem 49 vrijwilligers

4

30,8%

13

100,0%

totaal

Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 211. 1 volkshogeschool werkt niet met vrijwilligers. Het hoogste aantal ingezette vrijwilligers is 49, het gemiddelde aantal 16.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 93


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

2.2.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN De volgende gegevens hebben betrekking op het totale personeel van de 27 landelijke vormingsinstellingen. 1. Hoeveel mensen werken voor de landelijke vormingsinstellingen en hoeveel daarvan werken voor het SCVW? het aantal personeelsleden

496

100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

470

94,8%

27

100,0%

landelijke vormingsinstellingen volgens aantal personeelsleden minder dan 3

1

3,7%

van 3 tem 4

3

11,1%

van 5 tem 9

5

18,5%

van 10 tem 19

9

33,3%

van 20 tem 29

4

14,8%

van 30 tem 39

1

3,7%

van 40 tem 49

2

7,4%

van 50 tem 99

2

7,4%

100 of meer

0

0,0%

De landelijke vormingsinstellingen stellen samen 496 mensen tewerk. Dit is een gemiddelde van 18 personeelsleden per organisatie. Het aantal personeelsleden bij de instellingen varieert tussen 2 en 53. 33% van de landelijke vormingsinstellingen heeft 10 tot 19 personeelsleden in dienst. 95% van het totaal aantal personeelsleden wordt ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. 2. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

470

100,0%

mannen

153

32,6%

vrouwen

317

67,4%

LVI: verhouding mannen en vrouwen (SCVW) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

33% mannen

94 | PROFIEL VAN DE SECTOR

67% vrouwen

Bij de landelijke vormingsinstellingen zijn de personeelsleden in functie van de opdrachten voor het sociaal-culturele luik overwegend vrouwen: 67% vrouwen tegenover 33% mannen.


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

3. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of ondersteunende opdracht38 voor het SCVW? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een ondersteunende opdracht

470

100,0%

346

73,6%

124

26,4%

LVI: personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht (SCVW) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% De personeelsleden die ingezet worden voor het sociaal-cultu-

10% 0%

74%

26%

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

rele luik binnen de organisatie voeren overwegend inhoudelijke opdrachten uit. 74% van de mensen heeft een inhoudelijke opdracht tegenover 26% van de mensen een ondersteunende opdracht.

4. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW? het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

153

100,0%

met een inhoudelijke opdracht

134

87,6%

19

12,4%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

317

100,0%

met een inhoudelijke opdracht

212

66,9%

met een ondersteunende opdracht

105

33,1%

met een ondersteunende opdracht

38 Indien een medewerker zowel ondergebracht kan worden bij ‘personeelsleden met een inhoudelijke opdracht’ als bij ‘personeelsleden met een ondersteunende opdracht’, wordt de medewerker geregistreerd bij de categorie die de aard van zijn of haar functie het best weerspiegelt. Het gaat hier dus over personeelsleden die ‘overwegend’ inhoudelijke of ondersteunende opdrachten uitvoeren. De bevraagde organisaties maakten zelf de afweging.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 95


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

LVI: verhouding opdracht volgens geslacht (SCVW) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

88%

67%

12%

33%

mannen

vrouwen

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

67% van de vrouwen en 88% van de mannen werkt inhoudelijk. Verhoudingsgewijs worden bijna drie keer zoveel vrouwen (33%) als mannen (12%) voor ondersteunende opdrachten ingezet.

5. Hoe oud zijn de personeelsleden? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

470

100,0%

jonger dan 25 jaar

17

3,6%

van 25 tem 34 jaar

127

27,0%

van 35 tem 44 jaar

139

29,6%

van 45 tem 54 jaar

145

30,9%

van 55 tem 59 jaar

36

7,7%

6

1,3%

60 jaar en ouder

Het merendeel (88%) van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk is tussen de 25 en 54 jaar oud. Personeelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 komen in beperkte mate voor. 1% van het totaal aantal personeelsleden is 60 jaar of ouder. 6. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht? inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

346

100,0%

124

jonger dan 25 jaar

11

3,2%

6

4,8%

van 25 tem 34 jaar

103

29,8%

24

19,4%

van 35 tem 44 jaar

107

30,9%

32

25,8%

van 45 tem 54 jaar

100

28,9%

45

36,3%

van 55 tem 59 jaar

22

6,4%

14

11,3%

3

0,9%

3

2,4%

60 jaar en ouder

96 | PROFIEL VAN DE SECTOR

100,0%


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

LVI: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% inhoudelijke

0% 3%

30%

31%

29%

6%

1%

opdracht

5%

19%

26%

36%

11%

2%

ondersteunen-

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

de opdracht

Onder de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is er een duidelijke stijgende lijn merkbaar die culmineert in de leeftijdscategorie van 45 tot en met 54 jaar. 36% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht maakt deel uit van die categorie. De personeelsleden met een inhoudelijke opdracht zijn vrij gelijkmatig gespreid over de leeftijdscategorieĂŤn tussen de 25 en 54 jaar. verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

totaal

jonger dan 25 jaar

11

64,7%

6

35,3%

17

100,0%

van 25 tem 34 jaar

103

81,1%

24

18,9%

127

100,0%

van 35 tem 44 jaar

107

77,0%

32

23,0%

139

100,0%

van 45 tem 54 jaar

100

69,0%

45

31,0%

145

100,0%

van 55 tem 59 jaar

22

61,1%

14

38,9%

36

100,0%

3

50,0%

3

50,0%

6

100,0%

60 jaar en ouder

LVI: verhouding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(74%-26%)

30% 20% 10% 0%

65%

81%

77%

69%

61%

50%

35%

19%

23%

31%

39%

50%

jonger dan 25 van 25 tem 34 van 35 tem 44 van 45 tem 54 van 55 tem 59 jaar jaar jaar jaar jaar

60 jaar en ouder

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

PROFIEL VAN DE SECTOR | 97


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

Deze tabel en grafiek geven een alternatieve kijk op de verdeling van de personeelsleden volgens leeftijd. Per leeftijdscategorie worden de verhoudingen tussen de personeelsleden met een inhoudelijke en een ondersteunende opdracht weergegeven. De horizontale lijn duidt de gemiddelde verhouding aan tussen het aantal personeelsleden met een inhoudelijke (74%) en een ondersteunende opdracht (26%). Hieruit blijkt dat personeelsleden met een inhoudelijke opdracht in verhouding tot deze met een ondersteunende opdracht bovengemiddeld vertegenwoordigd zijn in de leeftijdscategorieën van 25 tot en met 34 jaar (81%) en 35 tot en met 44 jaar (77%). 7. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

470

100,0%

minder dan 1 jaar

65

13,8%

van 1 tem 4 jaar

161

34,3%

van 5 tem 9 jaar

110

23,4%

van 10 tem 19 jaar

91

19,4%

van 20 tem 29 jaar

37

7,9%

6

1,3%

30 jaar en meer

48% van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. 9% van de personeelsleden werkt reeds langer dan 20 jaar bij zijn/haar vormingsinstelling. 8. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie ? inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

346

100,0%

124

100,0%

minder dan 1 jaar

52

15,0%

13

10,5%

van 1 tem 4 jaar

119

34,4%

42

33,9%

van 5 tem 9 jaar

82

23,7%

28

22,6%

van 10 tem 19 jaar

62

17,9%

29

23,4%

van 20 tem 29 jaar

27

7,8%

10

8,1%

4

1,2%

2

1,6%

30 jaar en meer

LVI: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% inhoudelijke

0% 15%

34%

24%

18%

8%

1%

opdracht

10%

34%

23%

23%

8%

2%

ondersteunen-

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

98 | PROFIEL VAN DE SECTOR

van 10 tem 19 van 20 tem 29 jaar jaar

30 jaar en meer

de opdracht


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

Er zijn geen grote verschillen tussen personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht in de spreiding over de categorieën van dienstanciënniteit. 49% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is nog geen vijf jaar aan de slag bij zijn/haar organisatie. Voor de personeelsleden met een ondersteunende opdracht geldt ongeveer dezelfde vaststelling (44%). verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

totaal

minder dan 1 jaar

52

80,0%

13

20,0%

65

100,0%

van 1 tem 4 jaar

119

73,9%

42

26,1%

161

100,0%

van 5 tem 9 jaar

82

74,5%

28

25,5%

110

100,0%

van 10 tem 19 jaar

62

68,1%

29

31,9%

91

100,0%

van 20 tem 29 jaar

27

73,0%

10

27,0%

37

100,0%

4

66,7%

2

33,3%

6

100,0%

30 jaar en meer

LVI: verhouding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(74%-26%)

30% 20% 10% 0%

80%

74%

75%

68%

73%

67%

20%

26%

25%

32%

27%

33%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 van 20 tem 29 jaar jaar

inhoudelijke opdracht ondersteunen-

30 jaar en meer

de opdracht

Ook de alternatieve tabel en grafiek bevestigen de gelijkmatige verdeling van personeelsleden met een inhoudelijke en personeelsleden met een ondersteunende opdracht over de verschillende categorieën van dienstanciënniteit. De waarden flirten overal met de gemiddelde verhouding tussen beide groepen van personeelsleden (74% / 26%). 9. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

470

100,0%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

13

2,8%

diploma Secundair Onderwijs

86

18,3%

Bachelor-diploma

207

44,0%

Master-diploma

164

34,9%

Het merendeel van de personeelsleden (79%) heeft een Master- of een Bachelor-diploma. 3% van de personeelsleden beschikt over maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 99


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht? inhoudelijke opdracht het totaal aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

346

100,0%

124

2

0,6%

11

8,9%

29

8,4%

57

46,0%

Bachelor-diploma

163

47,1%

44

35,5%

Master-diploma

152

43,9%

12

9,7%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs diploma Secundair Onderwijs

100,0%

LVI: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

1%

8%

47%

44%

9%

46%

35%

10%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

91% van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht heeft de grootste groep (46%) een diploma Secundair Onderwijs. 45% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is hooggeschoold. verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs diploma Secundair Onderwijs

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

2

15,4%

11

84,6%

totaal 13

100,0%

29

33,7%

57

66,3%

86

100,0%

Bachelor-diploma

163

78,7%

44

21,3%

207

100,0%

Master-diploma

152

92,7%

12

7,3%

164

100,0%

100 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

LVI: verhouding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht (SCVW) 100% 90%

= gemiddelde

80%

verhouding

70%

inhoudelijke-

60%

ondersteunende

50%

opdracht

40%

(74%-26%)

30% 20% 10% 0%

15%

34%

79%

93%

85%

66%

21%

7%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

inhoudelijke opdracht ondersteunende opdracht

Uit de alternatieve tabel en grafiek blijkt duidelijk het steil afnemende aandeel van personeelsleden met een ondersteunende opdracht in de hogere opleidingscategorieĂŤn. Van de personeelsleden met een Master-diploma werkt 7% ondersteunend. Van de personeelsleden met een getuigschrift van maximaal de tweede graad Secundair Onderwijs werkt anderzijds 15% inhoudelijk. 11. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk39 ? Niet iedereen werkt voltijds. Dit wordt uitgedrukt door een tewerkstellingsbreuk. Een voltijdse tewerkstelling wordt voorgesteld door het getal 1. Een deeltijdse tewerkstelling wordt uitgedrukt in verhouding tot het getal 1. De tewerkstellingsbreuk voor bijvoorbeeld een 4/5-tewerkstelling wordt uitgedrukt als 0.80. het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

335,2

1.00

470

0.71

De gemiddelde tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, bedraagt 0.71. het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een ondersteunende opdracht

253,6

1.00

346

0.73

81,5

1.00

124

0.66

39 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaalcultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 101


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.2 GEGEVENS PER WERKSOORT

LVI: tewerkstellingsbreuk (SCVW) 1.00 0.90 0.80 0.70 0.60 0.50 0.40 0.30 0.20 0.10 De tewerkstellingsbreuk voor het personeel ingezet met een

0.00 0.73

0.66

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 0.73. Voor het personeel met een ondersteunende opdracht ligt dit lager, namelijk 0.66.

12. Werken landelijke vormingsinstellingen met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht40 ? geen freelancers

4

14,8%

van 1 tem 9 freelancers

5

18,5%

van 10 tem 49 freelancers

10

37,0%

van 50 tem 99 freelancers

3

11,1%

van 100 tem 499 freelancers

5

18,5%

27

100,0%

totaal

In totaal worden bij de landelijke vormingsinstellingen 1.141 freelancers met een inhoudelijke opdracht voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk ingezet. 4 organisaties werken zonder freelancers. Het hoogste aantal ingezette freelancers is 169, het gemiddelde aantal 42. 13. Hoeveel vrijwilligers zijn actief bij de landelijke vormingsinstellingen? geen vrijwilligers

6

22,2%

van 1 tem 19 vrijwilligers

8

29,6%

van 20 tem 29 vrijwilligers

2

7,4%

van 30 tem 49 vrijwilligers

2

7,4%

van 50 tem 99 vrijwilligers

2

7,4%

van 100 tem 499 vrijwilligers

5

18,5%

van 500 tem 4.999 vrijwilligers totaal

2

7,4%

27

100,0%

Het totaal aantal vrijwilligers ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bedraagt 3.238. 6 vormingsinstellingen werken zonder vrijwilligers. Het hoogste aantal ingezette vrijwilligers is 1.000, het gemiddelde aantal 120.

40 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

102 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS 2.3.1 PERSONEEL 1. Algemeen VER het aantal personeelsleden binnen de organisatie het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

BEW

VHS

1.228 100,0%

315 100,0%

191 100,0%

496 100,0%

2.230 100,0%

1.000

224

71,1%

190

99,5%

470

94,8%

1.884

84,5%

81,4%

LVI

TOTAAL

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW mannen

294

29,4%

79

35,3%

58

30,5%

153

32,6%

584

31,0%

vrouwen

706

70,6%

145

64,7%

132

69,5%

317

67,4%

1.300

69,0%

totaal

1.000 100,0%

224 100,0%

190 100,0%

470 100,0%

1.884 100,0%

het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht met een ondersteunende opdracht totaal

243

82,7%

65

82,3%

48

82,8%

134

87,6%

490

83,9%

51

17,3%

14

17,7%

10

17,2%

19

12,4%

94

16,1%

294 100,0%

79 100,0%

58 100,0%

153 100,0%

584 100,0%

het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht met een ondersteunende opdracht totaal

461

65,3%

88

60,7%

83

62,9%

212

66,9%

844

64,9%

245

34,7%

57

39,3%

49

37,1%

105

33,1%

456

35,1%

706 100,0%

145 100,0%

132 100,0%

317 100,0%

1.300 100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW het aantal personeelsleden met een

704

70,4%

153

68,3%

131

68,9%

346

73,6%

1.334

70,8%

296

29,6%

71

31,7%

59

31,1%

124

26,4%

550

29,2%

inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden met een ondersteunende opdracht 1.000 100,0%

224 100,0%

190 100,0%

470 100,0%

1.884 100,0%

Verenigingen stellen in absolute aantallen het grootste aantal mensen tewerk. In totaal zijn het 1.228 mensen. Dit aantal is meer dan het dubbele van het aantal personeelsleden bij de werksoort landelijke vormingsinstellingen: 496. De bewegingen stellen 315 mensen tewerk en de volkshogescholen zijn goed voor 191 werknemers. Gemiddeld hebben de bewegingen per organisatie het kleinste aantal personeelsleden (10). Bij de verenigingen zijn dit gemiddeld 22 personeelsleden per organisatie. De volkshogescholen stellen gemiddeld 15 mensen en de landelijke vormingsinstellingen 18 mensen tewerk.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 103


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

personeel ingezet voor SCVW of andere opdrachten (per werksoort) 1.200 1.000 800 600 400

ingezet voor

200

het SCVW

0

1.000

224

190

470

228 VER

91 BEW

1 VHS

26 LVI

ingezet voor andere opdrachten

Enkel bij de volkshogescholen en de landelijke vormingsinstellingen worden nagenoeg alle personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel werk. Bij de andere werksoorten vervult een deel van het personeel taken voor andere luiken van de organisatie. SCVW: aantal personeelsleden ingezet voor SCVW (per werksoort) 1.200 1.000 800 600 400 200 0

1.000 VER

224 BEW

190 VHS

470 LVI

Wanneer we enkel kijken naar het aantal personeelsleden dat ingezet wordt voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, zien we dat de werksoort Verenigingen ook hier in absolute cijfers de koploper is. De verenigingen zetten samen 1.000 personeelsleden in voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Bij de landelijke vormingsinstellingen zijn dit 470 personeelsleden, bij de bewegingen 224 en bij de volkshogescholen, tot slot, 190. SCVW: verhouding mannen en vrouwen (per werksoort) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

71%

65%

69%

67%

29% VER

35% BEW

31% VHS

33% LVI

104 | PROFIEL VAN DE SECTOR

vrouwen mannen


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

In alle werksoorten bestaat het personeelsbestand uit ongeveer een derde mannen en twee derden vrouwen. Bij de verenigingen zijn de verhoudingen het meest uitgesproken: 71% vrouwen en 29% mannen. SCVW: personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht (per werksoort) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% inhoudelijke

10% 0%

70%

68%

69%

74%

30% VER

32% BEW

31% VHS

26% LVI

opdracht ondersteunende opdracht

In alle werksoorten bestaat het personeelsbestand uit ongeveer 70% personeelsleden met een inhoudelijke opdracht en 30% personeelsleden met een ondersteunende opdracht. Bij de landelijke vormingsinstellingen zijn de verhoudingen het meest uitgesproken: 74% personeelsleden met een inhoudelijke opdracht tegenover 26% met een ondersteunende opdracht. SCVW: personeelsleden met een inhoudelijke of ondersteunende opdracht (per werksoort) 100%

vrouwen

90%

met een

80%

inhoudelijke

70%

opdracht

60%

met een

50%

ondersteunen-

40%

de opdracht

30% 20%

mannen

10%

met een

0%

46%

39%

44%

45%

25%

25%

26%

22%

24%

29%

25%

29%

5% VER

6% BEW

5% VHS

4% LVI

inhoudelijke opdracht met een ondersteunende opdracht

De bovenstaande grafiek geeft een samenvattend beeld van de verhoudingen tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke personeelsleden en hun respectieve opdrachten. Alle werksoorten benaderen elkaar opvallend sterk op het vlak van deze verhoudingen. De vaststelling dat het sociaal-cultureel volwassenenwerk meer vrouwen dan mannen tewerkstelt, geldt zoals gezegd voor alle werksoorten. De ondervertegenwoordiging van mannen in ondersteunende opdrachten is een constante bij alle werksoorten.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 105


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

2. Organisaties gerangschikt volgens aantal personeelsleden VER

BEW

VHS

LVI

minder dan 3 personeelsleden

1

1,8%

6

19,4%

0

0,0%

1

3,7%

van 3 tem 4 personeelsleden

5

9,1%

6

19,4%

0

0,0%

3

11,1%

van 5 tem 9 personeelsleden

22

40,0%

10

32,3%

2

15,4%

5

18,5%

van 10 tem 19 personeelsleden

9

16,4%

6

19,4%

10

76,9%

9

33,3%

van 20 tem 29 personeelsleden

5

9,1%

0

0,0%

0

0,0%

4

14,8%

van 30 tem 39 personeelsleden

5

9,1%

2

6,5%

1

7,7%

1

3,7%

van 40 tem 49 personeelsleden

2

3,6%

0

0,0%

0

0,0%

2

7,4%

van 50 tem 99 personeelsleden

5

9,1%

1

3,2%

0

0,0%

2

7,4%

100 of meer personeelsleden

1

1,8%

0

0,0%

0

0,0%

0

0,0%

55

100,0%

31

100,0%

13

100,0%

27

100,0%

totaal

38% van de bewegingen vervult haar sociaal-culturele opdracht met minder dan 5 personeelsleden. 70% heeft minder dan 10 personeelsleden in dienst. De volkshogescholen tonen een ander beeld. Geen enkele volkshogeschool heeft minder dan 5 personeelsleden in dienst. Driekwart (77%) van de volkshogescholen heeft 10 tot 19 personeelsleden in dienst. Bij de landelijke vormingsinstellingen is het plaatje meer divers. De meerderheid van de landelijke vormingsinstellingen (51%) beschikt over 5 tot 19 personeelsleden. Bij de verenigingen is dit 56%. Zes verenigingen hebben een uitgebreid personeelsbestand: ze hebben meer dan 50 mensen op de loonlijst staan. 3. Hoe oud zijn de personeelsleden? VER het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

1.000

BEW 100,0%

VHS

224

100,0%

LVI

190

100,0%

470

100,0%

jonger dan 25 jaar

36

3,6%

2

0,9%

3

1,6%

17

3,6%

van 25 tem 34 jaar

303

30,3%

89

39,7%

56

29,5%

127

27,0%

van 35 tem 44 jaar

247

24,7%

64

28,6%

53

27,9%

139

29,6%

van 45 tem 54 jaar

308

30,8%

55

24,6%

61

32,1%

145

30,9%

van 55 tem 59 jaar

93

9,3%

13

5,8%

15

7,9%

36

7,7%

60 jaar en ouder

13

1,3%

1

0,4%

2

1,1%

6

1,3%

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd (per werksoort) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% VER

10% 5%

BEW

0%

VHS jonger dan 25 van 25 tem 34 van 35 tem 44 van 45 tem 54 van 55 tem 59 60 jaar en ouder jaar jaar jaar jaar jaar

106 | PROFIEL VAN DE SECTOR

LVI


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

In alle werksoorten is de ruime meerderheid van de personeelsleden tussen de 25 en 54 jaar oud. Voor de verenigingen vertegenwoordigt deze leeftijdsgroep 86% van het totale personeelsbestand. Voor de bewegingen, de volkshogescholen en de landelijke vormingsinstellingen bedraagt dit percentage respectievelijk 93%, 90% en 88%. De bewegingen zetten, in vergelijking met de andere werksoorten, verhoudingsgewijs meer jonge mensen in. 41% van de personeelsleden bij de bewegingen is bijvoorbeeld jonger dan 35 jaar. Personeelsleden van 55 jaar en ouder zijn beperkt aanwezig in de sociaal-culturele volwassenensector. De verenigingen stellen verhoudingsgewijs en in absolute aantallen het meeste 55-plussers tewerk. 4. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht? VER het aantal personeelsleden met een inhoudelijke opdracht

BEW

704

100,0%

VHS

153

100,0%

LVI

131

100,0%

346

100,0%

jonger dan 25 jaar

24

3,4%

1

0,7%

2

1,5%

11

3,2%

van 25 tem 34 jaar

247

35,1%

76

49,7%

46

35,1%

103

29,8%

van 35 tem 44 jaar

170

24,1%

40

26,1%

30

22,9%

107

30,9%

van 45 tem 54 jaar

189

26,8%

29

19,0%

38

29,0%

100

28,9%

van 55 tem 59 jaar

65

9,2%

7

4,6%

13

9,9%

22

6,4%

9

1,3%

0

0,0%

2

1,5%

3

0,9%

124

100,0%

60 jaar en ouder VER het aantal personeelsleden met een ondersteunende opdracht

BEW

296

100,0%

VHS

71

100,0%

LVI

59

100,0%

jonger dan 25 jaar

12

4,1%

1

1,4%

1

1,7%

6

4,8%

van 25 tem 34 jaar

56

18,9%

13

18,3%

10

16,9%

24

19,4%

van 35 tem 44 jaar

77

26,0%

24

33,8%

23

39,0%

32

25,8%

van 45 tem 54 jaar

119

40,2%

26

36,6%

23

39,0%

45

36,3%

van 55 tem 59 jaar

28

9,5%

6

8,5%

2

3,4%

14

11,3%

4

1,4%

1

1,4%

0

0,0%

3

2,4%

60 jaar en ouder

PROFIEL VAN DE SECTOR | 107


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht volgens leeftijd (per werksoort) 60% 50% 40% 30% VER

20% 10%

BEW

0%

VHS jonger dan 25 van 25 tem 34 van 35 tem 44 van 45 tem 54 van 55 tem 59 jaar jaar jaar jaar jaar

60 jaar en ouder

LVI

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht volgens leeftijd (per werksoort) 60% 50% 40% 30% 20%

VER

10%

BEW VHS

0% jonger dan 25 van 25 tem 34 van 35 tem 44 van 45 tem 54 van 55 tem 59 60 jaar en ouder jaar jaar jaar jaar jaar

LVI

Bij de bewegingen is ongeveer de helft van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht tussen de 25 en 34 jaar oud. Binnen de andere werksoorten is verhoudingsgewijs de aanwezigheid van personeelsleden van 25 tot 34 jaar minder uitgesproken. De meeste personeelsleden zijn tussen de 25 en 54 jaar oud: 86% bij de verenigingen, 95% bij de bewegingen, 87% bij de volkshogescholen en 90% bij de landelijke vormingsinstellingen. Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is de leeftijdscategorie van 45 tot en met 54 jaar het sterkst vertegenwoordigd: 40% bij de verenigingen, 37% bij de bewegingen, 39% bij de volkshogescholen en 36% bij de landelijke vormingsinstellingen. 55-plussers vormen zowel bij personeelsleden met een inhoudelijke als een ondersteunende opdracht een klein aandeel van het personeelsbestand. 5. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie? VER het aantal personeelsleden ingezet

BEW

VHS

LVI

1.000

100,0%

224

100,0%

190

100,0%

470

100,0%

minder dan 1 jaar

102

10,2%

33

14,7%

16

8,4%

65

13,8%

van 1 tem 4 jaar

260

26,0%

79

35,3%

63

33,2%

161

34,3%

van 5 tem 9 jaar

229

22,9%

61

27,2%

36

18,9%

110

23,4%

van 10 tem 19 jaar

225

22,5%

31

13,8%

46

24,2%

91

19,4%

van 20 tem 29 jaar

135

13,5%

19

8,5%

25

13,2%

37

7,9%

49

4,9%

1

0,4%

4

2,1%

6

1,3%

voor het SCVW

30 jaar en meer 108 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit (per werksoort) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% VER

10% 5%

BEW

0%

VHS minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

LVI

Een groot deel van de personeelsleden heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. Vooral bij de bewegingen, de volkshogescholen en de landelijke vormingsinstellingen is dit percentage uitgesproken. 50% van de personeelsleden van de bewegingen, 42% van de volkshogescholen en 48% van de landelijke vormingsinstellingen werkt minder dan 5 jaar bij dezelfde organisatie. Het aantal personeelsleden met een dienstanciënniteit van 20 jaar of meer is beperkt. Vooral de bewegingen en de landelijke vormingsinstellingen hebben weinig personeelsleden in deze categorie. Bij de verenigingen werkt 5% van de personeelsleden 30 jaar of meer bij dezelfde organisatie. 6. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie? VER het aantal personeelsleden met

BEW

VHS

LVI

704

100,0%

153

100,0%

131

minder dan 1 jaar

84

11,9%

27

17,6%

10

van 1 tem 4 jaar

204

29,0%

58

37,9%

45

van 5 tem 9 jaar

173

24,6%

39

25,5%

26

van 10 tem 19 jaar

141

20,0%

19

12,4%

van 20 tem 29 jaar

79

11,2%

9

30 jaar en meer

23

3,3%

1

een inhoudelijke opdracht

VER het aantal personeelsleden met een ondersteunende opdracht

296

346

100,0%

7,6%

52

15,0%

34,4%

119

34,4%

19,8%

82

23,7%

31

23,7%

62

17,9%

5,9%

15

11,5%

27

7,8%

0,7%

4

3,1%

4

1,2%

BEW 100,0%

100,0%

VHS

71

100,0%

LVI

59

100,0%

124

100,0%

minder dan 1 jaar

18

6,1%

6

8,5%

6

10,2%

13

10,5%

van 1 tem 4 jaar

56

18,9%

21

29,6%

18

30,5%

42

33,9%

van 5 tem 9 jaar

56

18,9%

22

31,0%

10

16,9%

28

22,6%

van 10 tem 19 jaar

84

28,4%

12

16,9%

15

25,4%

29

23,4%

van 20 tem 29 jaar

56

18,9%

10

14,1%

10

16,9%

10

8,1%

30 jaar en meer

26

8,8%

0

0,0%

0

0,0%

2

1,6%

PROFIEL VAN DE SECTOR | 109


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht volgens dienstanciënniteit (per werksoort) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10%

VER

5%

BEW

0%

VHS minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

LVI

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht volgens dienstanciënniteit (per werksoort) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% VER

10% 5%

BEW

0%

VHS minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

LVI

Een groot aandeel van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht heeft een dienstanciënniteit van minder dan 5 jaar. 41% van de personeelsleden van de verenigingen, 56% van de bewegingen, 42% van de volkshogescholen en 49% van de landelijke vormingsinstellingen werkt minder dan 5 jaar bij zijn/haar organisatie. In de grafiek valt op dat de volkshogescholen verhoudingsgewijs meer personeelsleden met een inhoudelijke opdracht met een dienstanciënniteit van 10 tot en met 19 jaar hebben dan de andere werksoorten. Personeelsleden met een dienstanciënniteit van 20 jaar of meer zijn beperkt aanwezig. Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is deze groep beter vertegenwoordigd. De spreiding van de dienstanciënniteit bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is zeer verschillend per werksoort. De volkshogescholen en de verenigingen hebben een groot aandeel personeelsleden met een dienstanciënniteit van 10 tot 19 jaar. Bij de landelijke vormingsinstellingen springt de grote groep met een dienstanciënniteit van 1 tot en met 4 jaar eruit.

110 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

7. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden? VER het aantal personeelsleden ingezet

BEW

VHS

LVI

1.000

100,0%

224

100,0%

190

100,0%

470

100,0%

24

2,4%

10

4,5%

6

3,2%

13

2,8%

diploma Secundair Onderwijs

245

24,5%

39

17,4%

33

17,4%

86

18,3%

Bachelor-diploma

455

45,5%

70

31,3%

76

40,0%

207

44,0%

Master-diploma

276

27,6%

105

46,9%

75

39,5%

164

34,9%

voor het SCVW getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau (per werksoort) 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% VER

10% 5%

BEW

0%

VHS getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

LVI Bachelor-diploma

Master-diploma

Bij alle werksoorten is ongeveer driekwart van de personeelsleden hoog opgeleid (Master- of een Bachelor-diploma). Bij de verenigingen is dit 73%, bij de bewegingen 78%, bij de volkshogescholen 80% en bij de landelijke vormingsinstellingen 79%. Verhoudingsgewijs stellen de bewegingen het meeste personeel met een Master-diploma tewerk, namelijk 47%. Bij de verschillende werksoorten beschikt een zeer beperkt aantal personeelsleden over maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs. 8. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht? VER het aantal personeelsleden met een inhoudelijke opdracht getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs diploma Secundair Onderwijs

BEW

VHS

LVI

704

100,0%

153

100,0%

131

100,0%

346

100,0%

3

0,4%

1

0,7%

1

0,8%

2

0,6%

61

8,7%

10

6,5%

2

1,5%

29

8,4%

Bachelor-diploma

383

54,4%

50

32,7%

56

42,7%

163

47,1%

Master-diploma

257

36,5%

92

60,1%

72

55,0%

152

43,9%

PROFIEL VAN DE SECTOR | 111


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

VER het aantal personeelsleden met een ondersteunende opdracht getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs diploma Secundair Onderwijs

BEW

VHS

LVI

296

100,0%

71

100,0%

59

100,0%

124

100,0%

21

7,1%

9

12,7%

5

8,5%

11

8,9%

184

62,2%

29

40,8%

31

52,5%

57

46,0%

Bachelor-diploma

72

24,3%

20

28,2%

20

33,9%

44

35,5%

Master-diploma

19

6,4%

13

18,3%

3

5,1%

12

9,7%

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht volgens opleidingsniveau (per werksoort) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%

VER

0%

BEW getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

VHS Bachelor-diploma

Master-diploma

LVI

SCVW: spreiding van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht volgens opleidingsniveau (per werksoort) 70% 60% 50% 40% 30% 20% VER

10%

BEW

0% getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

VHS Bachelor-diploma

Master-diploma

LVI

Bijna alle personeelsleden met een inhoudelijke opdracht hebben een Master- of een Bachelor-diploma. Bij de verenigingen is dit 90%, bij de bewegingen 93%, bij de volkshogescholen 98% en bij de landelijke vormingsinstellingen 91%. Verhoudingsgewijs stellen de bewegingen het meeste (60%) personeelsleden met een inhoudelijke opdracht met een Master-diploma tewerk en verenigingen het minste (37%). Een groot aantal personeelsleden met een ondersteunende opdracht heeft een diploma Secundair Onderwijs: 62% van de personeelsleden bij de verenigingen, 41% bij de bewegingen, 53% bij de volkshogescholen en 46% bij de landelijke vormingsinstellingen. Ook bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht tellen de bewegingen verhoudingsgewijs het meeste personeelsleden met een Master-diploma (18%). Het aantal personeelsleden met een ondersteunende opdracht met maximaal

112 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs ligt bij alle werksoorten heel wat hoger dan bij de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht. 9. De tewerkstellingsbreuken41 vergelijkenderwijs VER de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht

BEW

VHS

LVI

0.85

0.74

0.85

0.71

0.88

0.74

0.88

0.73

0.79

0.73

0.77

0.66

SCVW: tewerkstellingsbreuk volgens soort opdracht (per werksoort) 1.00 0.90 0.80 0.70 0.60 0.50 0.40 0.30 0.20 inhoudelijke

0.10

opdracht

0.00 0.88

0.74

0.88

0.73

ondersteunen-

0.79 VER

0.73 BEW

0.77 VHS

0.66 LVI

de opdracht

De landelijke vormingsinstellingen hebben de laagste tewerkstellingsbreuk, namelijk 0.71. De tewerkstellingsbreuk van de verenigingen en de volkshogescholen is het hoogst, namelijk 0.85. Binnen elke werksoort ligt de tewerkstellingsbreuk voor de personeelsleden met een ondersteunende opdracht lager dan voor de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht. De landelijke vormingsinstellingen vallen op door een relatief lage tewerkstellingsbreuk voor personeelsleden met een ondersteunende opdracht.

41 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaalcultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 113


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

2.3.2 VRIJWILLIGERS 1. Algemeen VER aantal vrijwilligers ingezet per werksoort

BEW

225.298

VHS

4.968

LVI 211

3.238

SCVW: tewerkstellingsbreuk volgens soort opdracht (per werksoort) 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 0

225.298 VER

4.968 BEW

211 VHS

3.238 LVI

Het aantal vrijwilligers varieert zeer sterk tussen de werksoorten. De verenigingen springen eruit met de inzet van 225.298 vrijwilligers. De bewegingen kunnen rekenen op 4.968 vrijwilligers, de landelijke vormingsinstellingen op 3.238 vrijwilligers en de volkshogescholen tenslotte op 211 vrijwilligers. 2. Organisaties gerangschikt volgens aantal vrijwilligers VER

BEW

VHS

LVI

geen vrijwilligers

0

0,0%

3

9,7%

1

7,7%

6

22,2%

van 1 tem 19 vrijwilligers

0

0,0%

9

29,0%

8

61,5%

8

29,6%

van 20 tem 29 vrijwilligers

0

0,0%

3

9,7%

0

0,0%

2

7,4%

van 30 tem 49 vrijwilligers

0

0,0%

3

9,7%

4

30,8%

2

7,4%

van 50 tem 99 vrijwilligers

0

0,0%

6

19,4%

0

0,0%

2

7,4%

van 100 tem 499 vrijwilligers

14

25,5%

5

16,1%

0

0,0%

5

18,5%

van 500 tem 4.999 vrijwilligers

32

58,2%

2

6,5%

0

0,0%

2

7,4%

van 5.000 tem 19.999 vrijwilligers

6

10,9%

0

0,0%

0

0,0%

0

0,0%

van 20.000 tem 99.999 vrijwilligers

3

5,5%

0

0,0%

0

0,0%

0

0,0%

55

100,0%

31

100,0%

13

100,0%

27

100,0%

totaal

In alle werksoorten wordt met vrijwilligers gewerkt. Er zijn echter grote verschillen vast te stellen tussen de verschillende werksoorten. Vrijwilligers zijn niet weg te denken uit de werksoort Verenigingen: 58% van de verenigingen werkt met 500 tot 4.999 vrijwilligers. Bij de landelijke vormingsinstellingen doet 22% geen beroep op vrijwilligers. 62% en 31% van de volkshogescholen geven respectievelijk aan met 1 tot 19 vrijwilligers en 30 tot 49 vrijwilligers te werken. Ook bij de bewegingen en de landelijke vormingsinstellingen is de categorie van 1 tot en met 19 vrijwilligers het best vertegenwoordigd. 114 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

2.3.3 FREELANCERS42 1. Algemeen VER aantal freelancers ingezet voor een inhoudelijke opdracht

BEW

2.789

per werksoort

VHS 42

LVI

1.266

1.141

Bij de landelijke vormingsinstellingen en de volkshogescholen maakt men gebruik van de diensten van respectievelijk 1.141 en 1.266 freelancers. De bewegingen rapporteerden 42 freelancers. De 13 volkshogescholen maken relatief gezien het meest gebruik van freelancers (gemiddeld 97 per organisatie), gevolgd door de verenigingen (gemiddeld 51 per organisatie) en de landelijke vormingsinstellingen (gemiddeld 42 per organisatie). SCVW: aantal freelancers ingezet voor een inhoudelijke opdracht (per werksoort) 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 2.789 VER

42 BEW

1.266 VHS

1.141 LVI

2. Organisaties geordend volgens aantallen freelancers VER geen freelancers

BEW

VHS

LVI

39

70,9%

19

61,3%

0

0,0%

4

14,8%

van 1 tem 9 freelancers

9

16,4%

12

38,7%

1

7,7%

5

18,5%

van 10 tem 49 freelancers

1

1,8%

0

0,0%

3

23,1%

10

37,0%

van 50 tem 99 freelancers

0

0,0%

0

0,0%

5

38,5%

3

11,1%

van 100 tem 499 freelancers

3

5,5%

0

0,0%

4

30,8%

5

18,5%

van 500 tem 999 freelancers

3

5,5%

0

0,0%

0

0,0%

0

0,0%

1.000 of meer freelancers

0

0,0%

0

0,0%

0

0,0%

0

0,0%

55

100,0%

31

100,0%

13

100,0%

27

100,0%

totaal

Opvallend is dat de meerderheid van de bewegingen (61%) en de verenigingen (71%) geen beroep doet op freelancers. 40% van de bewegingen zet niet meer dan 9 freelancers in per organisatie. Bij de verenigingen is de spreiding veel groter. Ook 42 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 115


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.3 WERKSOORTELIJKE GEGEVENS VERGELIJKENDERWIJS

bij de volkshogescholen varieert het aantal ingezette freelancers sterk per organisatie. Bij de landelijke vormingsinstellingen tenslotte, ligt het zwaartepunt van het gebruik van freelancers in de categorie van 10 tot en met 49 freelancers (37%).

116 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR 1. Overzichtstabel TOT SCVW het aantal personeelsleden binnen de sector

2.230

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

1.884

mannen

584

vrouwen

1.300

het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

584

met een inhoudelijke opdracht

490

met een ondersteunende opdracht het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht met een ondersteunende opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een ondersteunende opdracht

94 1.300 844 456 1.334 550

de leeftijd van de personeelsleden ingezet voor het SCVW jonger dan 25 jaar

58

van 25 tem 34 jaar

575

van 35 tem 44 jaar

503

van 45 tem 54 jaar

569

van 55 tem 59 jaar

157

60 jaar en ouder

22

de dienstanciĂŤnniteit van de personeelsleden ingezet voor het SCVW minder dan 1 jaar

216

van 1 tem 4 jaar

563

van 5 tem 9 jaar

436

van 10 tem 19 jaar

393

van 20 tem 29 jaar

216

30 jaar en meer

60

het opleidingsniveau van de personeelsleden ingezet voor het SCVW getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

53

diploma Secundair Onderwijs

403

Bachelor-diploma

808

Master-diploma

620

het aantal voltijdse equivalenten binnen de sector

1.824

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

1.514

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht

1.101

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht het aantal freelance medewerkers ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht het aantal vrijwilligers ingezet voor het SCVW

413 5.238 233.715

PROFIEL VAN DE SECTOR | 117


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

2. Hoeveel mensen werken in het totaal voor de 126 sociaal-culturele volwassenenorganisaties en hoeveel daarvan werken voor het sociaal-culturele luik? het aantal personeelsleden binnen de sector

2.230

100,0%

het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

1.884

84,5%

126

100,0%

organisaties volgens aantal personeelsleden minder dan 3

8

6,3%

van 3 tem 4

14

11,1%

van 5 tem 9

39

31,0%

van 10 tem 19

34

27,0%

van 20 tem 29

9

7,1%

van 30 tem 39

9

7,1%

van 40 tem 49

4

3,2%

van 50 tem 99

8

6,3%

100 of meer

1

0,8%

De meerderheid (58%) van de organisaties heeft 5 tot 19 personeelsleden in dienst. 9 organisaties hebben 50 of meer personeelsleden in dienst. 3. Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen werken voor het SCVW? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

1.884

100,0%

mannen

584

31,0%

vrouwen

1.300

69,0%

SCVW: verhouding mannen en vrouwen

werkenden in Vlaanderen: verhouding mannen en vrouwen (2006)43

100%

100%

90%

90%

80%

80%

70%

70%

60%

60%

50%

50%

40%

40%

30%

30%

20%

20%

10%

10%

0%

0% 31% mannen

69% vrouwen

56% mannen

44% vrouwen

Ruim dubbel zoveel vrouwen (69%) als mannen (31%) werken voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Wanneer we de verhoudingen afzetten tegen de cijfers over de werkenden in Vlaanderen (2006), blijken de verhoudingen sterk van elkaar af te wijken. In Vlaanderen werken meer mannen dan vrouwen. 43 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

118 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

4. Hoeveel mensen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor het SCVW? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW met een ondersteunende opdracht

1.884

100,0%

1.334

70,8%

550

29,2%

SCVW: personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 71%

29%

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

Bij de 126 gesubsidieerde en/of erkende sociaal-culturele volwassenenorganisaties werken 2.230 personeelsleden, waarvan 1.884 (85%) - minstens gedeeltelijk - worden ingezet voor het sociaal-cultureel werk. 71% van de personeelsleden voert een inhoudelijke opdracht uit, tegenover 29% van de personeelsleden die ondersteunend werken. 5. Hoeveel mannen/vrouwen hebben een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht voor SCVW? het aantal mannelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

584

100,0%

met een inhoudelijke opdracht

490

83,9%

94

16,1%

met een ondersteunende opdracht het aantal vrouwelijke personeelsleden ingezet voor het SCVW

1.300

100,0%

met een inhoudelijke opdracht

844

64,9%

met een ondersteunende opdracht

456

35,1%

PROFIEL VAN DE SECTOR | 119


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

SCVW: verhouding mannen en vrouwen volgens opdracht 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

84%

65%

16% mannen

35% vrouwen

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

Mannelijke personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk werken voornamelijk inhoudelijk (84%). Bij de vrouwelijke personeelsleden ligt de verhouding anders: 65% van de vrouwen vervult een inhoudelijke en 35% een ondersteunende opdracht. 6. Hoe oud zijn de personeelsleden? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

1.884

100,0%

jonger dan 25 jaar

58

3,1%

van 25 tem 34 jaar

575

30,5%

van 35 tem 44 jaar

503

26,7%

van 45 tem 54 jaar

569

30,2%

van 55 tem 59 jaar

157

8,3%

22

1,2%

60 jaar en ouder SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 3%

31%

27%

30%

8%

1%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

120 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

Vergelijking spreiding personeelsleden SCVW en werkenden in Vlaanderen (2006)44 volgens leeftijd 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% SCVW

0% 3%

72%

25%

(constructie)

9%

71%

20%

Vlaams

van 15 tem 24 jaar

van 25 tem 49 jaar

van 50 tem 64 jaar

Gewest

Het merendeel van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk (87%) is tussen de 25 en 54 jaar oud. Personeelsleden jonger dan 25 en ouder dan 54 komen in beperkte mate voor. 1% van het totaal aantal personeelsleden is 60 jaar of ouder. Hoewel de categorieĂŤn van onze meting en de meting van de werkenden op Vlaams niveau niet overeenstemmen, zijn de verhoudingen gelijkaardig. Wanneer we bij onze meting de leeftijdscategorieĂŤn van 25 tot en met 54 jaar oud samen nemen en het cijfer voor de laatste categorie (45 tot en met 54 jaar) door twee delen, komen we, enigszins kunstmatig, uit op een categorie van 25 tot en met 49 jaar. Uit de cijfers blijkt vervolgens dat deze categorie 72% van de werknemers zou omvatten. Dit is quasi identiek aan het Vlaamse cijfer van 71% (2006). In de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk werken merkelijk minder min-25-jarigen (3%) dan in de rest van Vlaanderen (9%). 7. Hoe oud zijn de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht? inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

1.334

100,0%

550

jonger dan 25 jaar

38

2,8%

20

3,6%

van 25 tem 34 jaar

472

35,4%

103

18,7%

van 35 tem 44 jaar

347

26,0%

156

28,4%

van 45 tem 54 jaar

356

26,7%

213

38,7%

van 55 tem 59 jaar

107

8,0%

50

9,1%

14

1,0%

8

1,5%

60 jaar en ouder

100,0%

44 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek EAK (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

PROFIEL VAN DE SECTOR | 121


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens leeftijd en opdracht 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%

inhoudelijke

3%

35%

26%

27%

8%

1%

4%

19%

28%

39%

9%

1%

jonger dan 25 jaar

van 25 tem 34 jaar

van 35 tem 44 jaar

van 45 tem 54 jaar

van 55 tem 59 jaar

60 jaar en ouder

opdracht ondersteunende opdracht

Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is een duidelijke stijgende lijn merkbaar, die culmineert in de leeftijdscategorie van 45 tot en met 54 jaar. 39% van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht is in die categorie terug te vinden. Bij de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht is een omgekeerde structuur merkbaar. De jongere leeftijdscategorieĂŤn zijn druk bevolkt (35% tussen de 25 en 34 jaar), de oudere minder. 8. Hoe lang werken de personeelsleden bij hun organisatie? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

1.884

100,0%

minder dan 1 jaar

216

11,5%

van 1 tem 4 jaar

563

29,9%

van 5 tem 9 jaar

436

23,1%

van 10 tem 19 jaar

393

20,9%

van 20 tem 29 jaar

216

11,5%

60

3,2%

30 jaar en meer SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciĂŤnniteit 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 11%

30%

23%

21%

11%

3%

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

122 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

Uit de grafiek blijkt duidelijk het omgekeerd evenredige verband tussen de dienstanciënniteit en het aantal personeelsleden. Hoe groter de dienstanciënniteit, hoe kleiner het aantal personeelsleden dat deze anciënniteit kan voorleggen. De grootste groep personeelsleden (30%) werkt tussen de 1 en 4 jaar bij dezelfde organisatie. Personeelsleden met een dienstanciënniteit van 30 jaar of meer zijn een uitzondering (3%). 9. Hoe lang werken de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht bij hun organisatie? inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

1.334

100,0%

550

minder dan 1 jaar

173

13,0%

43

7,8%

van 1 tem 4 jaar

426

31,9%

137

24,9%

van 5 tem 9 jaar

320

24,0%

116

21,1%

van 10 tem 19 jaar

253

19,0%

140

25,5%

van 20 tem 29 jaar

130

9,7%

86

15,6%

32

2,4%

28

5,1%

30 jaar en meer

100,0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens dienstanciënniteit en opdracht 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% inhoudelijke

0% 13%

32%

24%

19%

10%

2%

opdracht

8%

25%

21%

25%

16%

5%

ondersteunen-

minder dan 1 jaar

van 1 tem 4 jaar

van 5 tem 9 jaar

van 10 tem 19 jaar

van 20 tem 29 jaar

30 jaar en meer

de opdracht

De dienstanciënniteit van de personeelsleden met een inhoudelijke opdracht vertoont een duidelijke dalende tendens naarmate de anciënniteit toeneemt. De categorie van 1 tot en met 4 jaar omvat 32% van de personeelsleden. Dit loopt terug tot 2% in de categorie van 30 jaar of meer. De dienstanciënniteit van de personeelsleden met een ondersteunende opdracht vertoont een minder uitgesproken structuur. 10. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden? het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

1.884

100,0%

53

2,8%

diploma Secundair Onderwijs

403

21,4%

Bachelor-diploma

808

42,9%

Master-diploma

620

32,9%

PROFIEL VAN DE SECTOR | 123


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%

3%

21%

43%

33%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

Vergelijking spreiding personeelsleden SCVW en werkenden in Vlaanderen (2006)45 volgens opleidingsniveau 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 3%

21%

76%

22%

41%

37%

SCVW

kortgeschoold (maximaal lager secundair onderwijs)

middengeschoold (met een diploma hoger secundair onderwijs)

hooggeschoold (met een diploma hoger of universitair onderwijs)

Vlaams Gewest

76% van de personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel werk is hooggeschoold (Bachelor- of Master-diploma). Dit is ruim het dubbele van het Vlaamse gemiddelde (37%)(2006). Personeelsleden met maximaal een getuigschrift van de tweede graad Secundair Onderwijs zijn een uitzondering (3%). In het Vlaams Gewest heeft 22% van de werkenden een dergelijk opleidingsniveau.

45 Bron: Algemene Directie Statistiek EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

124 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

11. Wat is het opleidingsniveau van de personeelsleden met een inhoudelijke of een ondersteunende opdracht? inhoudelijke opdracht het aantal personeelsleden ingezet voor het SCVW

ondersteunende opdracht

1.334

100,0%

550

7

0,5%

46

8,4%

diploma Secundair Onderwijs

102

7,6%

301

54,7%

Bachelor-diploma

652

48,9%

156

28,4%

Master-diploma

573

43,0%

47

8,5%

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

100,0%

SCVW: spreiding van de personeelsleden volgens opleidingsniveau en opdracht 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 1%

8%

49%

43%

inhoudelijke

8%

55%

28%

9%

opdracht

getuigschrift maximaal 2de graad Secundair Onderwijs

diploma Secundair Onderwijs

Bachelor-diploma

Master-diploma

ondersteunende opdracht

Personeelsleden met een inhoudelijke opdracht hebben overwegend een Bachelor- of Master-diploma. Bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht heeft de grootste groep (55%) een diploma Secundair Onderwijs. 46 12. Niet iedereen werkt voltijds. Wat is de gemiddelde tewerkstellingsbreuk ?

het aantal voltijdse equivalenten binnen de sector

1.824

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

1.514

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW

1.514

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht

1.101

het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht

413

de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW

0.80

de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW voor een inhoudelijke opdracht

0.83

de tewerkstellingsbreuk voor het SCVW voor een ondersteunende opdracht

0.75

46 Bij de berekening van de tewerkstellingsbreuken werd het aantal voltijdse equivalenten ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk afgezet tegen het aantal personeelsleden ingezet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Personeelsleden kunnen in sommige organisaties ook taken uitvoeren die buiten het sociaalcultureel werk vallen. Die inzet wordt hier niet gemeten. Daarom moeten de hier gepresenteerde tewerkstellingsbreuken enigszins gerelativeerd worden. Wanneer we bij een werknemer bijvoorbeeld spreken over een gemiddelde tewerkstellingsbreuk van 0.7 voor het sociaal-cultureel werk, zegt dit niets over de eventuele andere taken die deze werknemer binnen de organisatie buiten het sociaal-culturele luik vervult. De tewerkstellingsbreuk toont bovendien steeds een gemiddelde. We kunnen aan de hand van een gemiddelde dus onmogelijk uitspraken doen over hoeveel mensen voltijds en deeltijds werken.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 125


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

SCVW: tewerkstellingsbreuk 1.00 0.90 0.80 0.70 0.60 0.50 0.40 0.30 0.20 De sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk is goed

0.10

voor 1.514 voltijdse equivalenten.

0.00 0.83

0.75

inhoudelijke opdracht

ondersteunende opdracht

Bij personeelsleden met een inhoudelijke opdracht ligt de tewerkstellingsbreuk (0.83) iets hoger dan bij de personeelsleden met een ondersteunende opdracht (0.75).

47 13. Werken de organisaties met freelance medewerkers met een inhoudelijke opdracht ?

het aantal freelance medewerkers ingezet voor het SCVW met een inhoudelijke opdracht

5.238

14. Hoeveel vrijwilligers zetten zich in voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk? het aantal vrijwilligers ingezet voor het SCVW

233.715

47 Onder freelancers verstaan we hier freelancers met een inhoudelijke opdracht. Dit zijn freelancers die rechtstreeks betrokken zijn op het inhoudelijke aspect van het sociaal-cultureel werk (bijvoorbeeld als zelfstandig lesgever). Freelance boekhouders, lay-outers, webmasters en dergelijke zijn hier dus niet bij inbegrepen. Het aantal opdrachten waarvoor freelancers worden ingezet of de frequentie waarmee zij worden ingezet, werd niet gemeten.

126 | PROFIEL VAN DE SECTOR


2. WERKSOORTELIJKE GEGEVENS OVER DE MEDEWERKERS 2.4 GLOBALE CIJFERS VOOR DE SECTOR

PROFIEL VAN DE SECTOR | 127


128 | PROFIEL VAN DE SECTOR


HOOFDSTUK 3

FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.1 INLEIDING

HOOFDSTUK 3

FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.1 INLEIDING Het sociaal-cultureel volwassenenwerk vertaalt zich in cijfers en gegevens over het geleverde werk en over de ingeschakelde menskracht. In de vorige hoofdstukken werd daarop gefocust. In het derde hoofdstuk bekijken we de financiële kant van het verhaal. In de tabellen wordt nog gewag gemaakt van ‘Afdeling Volksontwikkeling’. In feite staat ‘Afdeling Volksontwikkeling’ als oude benaming voor het IVA Sociaal-Cultureel Werk voor Volwassenen. We hebben deze terminologie behouden. Inkomsten en uitgaven worden tegen het licht gehouden. We doen dit vooreerst werksoortelijk. Bijzondere aandacht gaat naar de analyse van de inkomsten, waarbij expliciet ook wordt ingezoomd op de diverse soorten subsidies die de organisaties ontvangen. In een tweede luik worden de financiële gegevens van de verschillende werksoorten met elkaar vergeleken, zowel qua uitgaven en inkomsten als qua subsidies. De subsidies worden gerelateerd aan de totaliteit van de inkomsten. Ook wordt de focus gelegd op de personeelsuitgaven in relatie tot de subsidies, die op basis van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk werden verworven. Het rapport over de financiën 2007 eindigt met de subsidiecijfers, zoals die door de overheid in het kader van het decreet voor het sociaal-cultureel werk worden uitgekeerd. Omdat bij het ter perse gaan de subsidiecijfers 2007 nog niet bekend waren, publiceren we de cijfers 2006.

130 | PROFIEL VAN DE SECTOR


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.2 OPVALLENDE BEVINDINGEN

3.2 OPVALLENDE BEVINDINGEN De totale omzet van alle organisaties samen bedroeg voor het jaar 2007 iets meer dan 161 miljoen euro. De uitgaven werden voor een beperkt gedeelte gecompenseerd door subsidies (66,7 miljoen euro). Het subsidieaandeel in de inkomsten bedraagt voor de gehele sector 41%. De subsidiëring gebeurt niet alleen door de Afdeling Volksontwikkeling, maar ook door andere afdelingen binnen de Vlaamse Gemeenschap, andere ministeries, parastatalen, gemeenten, provincies, VGC en de Europese Unie. De Afdeling Volksontwikkeling, die instaat voor de subsidiëring van de organisaties op basis van het decreet van 4 april 2003, is vanzelfsprekend de bijzonderste subsidiegever. De afdeling zorgt voor 71% van alle subsidies. Vermeldenswaard is evenwel dat de subsidies van de Afdeling Volksontwikkeling (47,6 miljoen euro) ‘slechts’ 30% betekenen van de totale inkomsten van de organisaties. Wanneer men deze subsidierelatie diversifieert per werksoort zijn de percentages nog markanter: de verenigingen (23%), de bewegingen (26%), de volkshogescholen (75%) en de landelijke vormingsinstellingen (31%). Alleen de volkshogescholen leven (momenteel) in grote mate bij gratie van de overheid. In de financiële rapportering schuilen ook interessante gegevens over de personeelskosten. Van de totale uitgaven (161 miljoen euro) gaat 85,6 miljoen euro naar personeelsuitgaven. De personeelskost bedraagt dus 53% van de uitgaven. Ook hier noteren we lichte verschillen, wanneer we de personeelskost werksoortelijk uitzetten tegenover de uitgaven: de verenigingen (52%), de bewegingen (49%), de volkshogescholen (59%) en de landelijke vormingsinstellingen (56%). De cijfergegevens over de personeelskosten zijn uitermate relevant in de context van de samenstelling van de subsidieenveloppen en het door de overheid gehanteerde indexmechanisme. De overheid liet zich voor het jaar 2007 bij de indexbepaling leiden door een opsplitsing van de enveloppe in 75% personeelskosten en 25% werkingskosten. De werkelijkheid ziet er helemaal anders uit. Wanneer men de personeelsuitgaven relateert aan de subsidies Volksontwikkeling, vermeerderd met de recuperatie personeelskosten, zoals Sociale Maribelgelden en ‘DAC-middelen’ komt men tot 136%. In andere woorden betekent dit dat de personeelsuitgaven 36% hoger liggen dan de totaliteit aan decretale subsidies en personeelsrecuperaties die aan de organisaties worden uitgekeerd. De verschillen zijn hier eveneens markant per werksoort: de verenigingen (150%), de bewegingen (144%), de volkshogescholen (74%) en de landelijke vormingsinstellingen (148%). Het is overduidelijk dat het door de overheid gehanteerd indexeringsmechanisme door de feiten weersproken wordt. De subsidies zijn allesbehalve toereikend om de personeelsuitgaven te dekken. Dit betekent dat de organisaties aangewezen zijn op andere inkomsten dan de subsidies om de personeelsuitgaven te dragen. Een zuivere toepassing van de gezondheidsindex, zoals aangekondigd voor 2008, is een eerste maar nog steeds beperkte tegemoetkoming aan de grote personeelskost voor de organisaties.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 131


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIテ記E ANALYSE PER WERKSOORT

3.3 FINANCIテ記E ANALYSE PER WERKSOORT 3.3.1 VERENIGINGEN 1. Inkomsten en uitgaven verenigingen inkomsten omzet lidgelden schenkingen en legaten

6.656.859,37 e

6,8%

18.039.906,81 e

18,3%

3.669.443,93 e

3,7%

subsidies

36.356.104,15 e

36,9%

sociaal-culturele activiteiten

14.057.064,19 e

14,3%

recuperatie personeelskosten

11.174.443,02 e

11,3%

andere inkomsten

8.651.215,23 e

8,8%

98.605.036,70 e

100,0%

personeelskosten

51.299.792,86 e

52,0%

handelsgoederen

5.152.141,31 e

5,2%

diverse goederen en diensten

34.627.747,70 e

35,1%

afschrijvingen-voorzieningen

totaal uitgaven

1.912.909,63 e

1,9%

andere bedrijfskosten

528.981,72 e

0,5%

financiテォle kosten

146.714,24 e

0,1%

1.085.972,37 e

1,1%

uitzonderlijke kosten overboekingen totaal

3.850.776,87 e

3,9%

98.605.036,70 e

100,0%

VER: procentuele verdeling inkomsten 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 7% omzet

132 | PROFIEL VAN DE SECTOR

18%

4%

lidgelden

schenkingen en legaten

37% subsidies

14%

11%

sociaal-culturele recuperatie peractiviteiten soneelskosten

9% andere inkomsten


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIテ記E ANALYSE PER WERKSOORT

VER: procentuele verdeling uitgaven 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 52%

5%

personeelskosten

handelsgoederen

35%

2%

1%

diverse afschrijvingen andere goederen en voorzieningen bedrijfskosten diensten

0%

1%

4%

financiテォle kosten

uitzonderlijke kosten

overboekingen

De verenigingen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van bijna 99 miljoen euro. 52% gaat naar personeelskosten. De directe werking van de verenigingen is goed voor 35% van de uitgaven. Langs de inkomstenzijde noteren we ongeveer 18% lidgelden en bijna 37% subsidies. De sociaal-culturele activiteiten zijn goed voor 14% van de inkomsten. 2. Detail inkomsten: subsidies verenigingen Afdeling Volksontwikkeling

23.133.345,66 e

63,6%

andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap

2.542.897,75 e

7,0%

andere ministeries

1.907.049,94 e

5,2%

parastatalen

1.078.982,89 e

3,0%

provincie

1.836.619,52 e

5,1%

gemeente

192.288,25 e

0,5%

VGC

965.412,02 e

2,7%

Europese Unie overige totaal

92.149,58 e

0,3%

4.607.358,54 e

12,7%

36.356.104,15 e

100,0%

PROFIEL VAN DE SECTOR | 133


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT

VER: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 64%

7%

5%

3%

5%

Afdeling andere Afd. andere Volksontwik- Vl. Gemeenparastratalen provincie ministeries keling schap

1%

3%

0%

13%

gemeente

VGC

Europese Unie

overige

De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen 23% van het totaal aan inkomsten (36.356.104,15 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 64% van de toepassing van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

134 | PROFIEL VAN DE SECTOR


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIテ記E ANALYSE PER WERKSOORT

3.3.2 BEWEGINGEN 1. Inkomsten en uitgaven bewegingen inkomsten omzet

245.787,00 e

lidgelden

1,6%

90.831,64 e

0,6%

schenkingen en legaten

4.021.309,72 e

26,6%

subsidies

6.315.486,95 e

41,8%

sociaal-culturele activiteiten

1.648.276,39 e

10,9%

recuperatie personeelskosten

1.167.778,90 e

7,7%

andere inkomsten

1.606.874,70 e

10,6%

15.096.345,30 e

100,0%

personeelskosten

7.333.865,17 e

48,6%

handelsgoederen

118.939,66 e

0,8%

diverse goederen en diensten

5.971.406,11 e

39,6%

afschrijvingen-voorzieningen

315.364,86 e

2,1%

andere bedrijfskosten

105.135,15 e

0,7%

72.936,89 e

0,5%

122.273,62 e

0,8%

totaal uitgaven

financiテォle kosten uitzonderlijke kosten overboekingen totaal

1.056.423,84 e

7,0%

15.096.345,30 e

100,0%

BEW: procentuele verdeling inkomsten 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2% omzet

1%

27%

lidgelden

schenkingen en legaten

42% subsidies

11%

8%

sociaal-culturele recuperatie peractiviteiten soneelskosten

11% andere inkomsten

PROFIEL VAN DE SECTOR | 135


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIテ記E ANALYSE PER WERKSOORT

BEW: procentuele verdeling uitgaven 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 49%

1%

personeelskosten

handelsgoederen

40%

2%

1%

diverse afschrijvingen andere goederen en voorzieningen bedrijfskosten diensten

0%

1%

7%

financiテォle kosten

uitzonderlijke kosten

overboekingen

De bewegingen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van iets meer dan 15 miljoen euro. Bijna 49% gaat naar personeelskosten. De directe werking van de bewegingen is goed voor ongeveer 40% van de uitgaven. Langs de inkomstenzijde noteren we ruim 41% subsidies en een hoog percentage aan schenkingen en legaten (bijna 27%), weliswaar voornamelijk slechts toegekend aan 3 organisaties. De sociaal-culturele activiteiten zijn goed voor 11% van de inkomsten. 2. Detail inkomsten: subsidies bewegingen Afdeling Volksontwikkeling

3.911.897,22 e

61,9%

andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap

792.398,36 e

12,5%

andere ministeries

582.006,88 e

9,2%

parastatalen

66.592,69 e

1,1%

provincie

46.515,85 e

0,7%

gemeente

86.820,62 e

1,4%

VGC

16.897,94 e

0,3%

Europese Unie

435.590,30 e

6,9%

overige

376.767,09 e

6,0%

6.315.486,95 e

100,0%

totaal

136 | PROFIEL VAN DE SECTOR


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT

BEW: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 62%

13%

9%

1%

1%

Afdeling andere Afd. andere Volksontwik- Vl. Gemeenparastratalen provincie ministeries keling schap

1%

0%

7%

6%

gemeente

VGC

Europese Unie

overige

De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen 26% van het totaal aan inkomsten (15.096.345,30 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 62% van de toepassing van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 137


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIテ記E ANALYSE PER WERKSOORT

3.3.3 VOLKSHOGESCHOLEN 1. Inkomsten en uitgaven volkshogescholen inkomsten omzet lidgelden schenkingen en legaten subsidies sociaal-culturele activiteiten

31.460,27 e

0,2%

0,00 e

0,0%

108.041,91 e

0,8%

10.830.917,72 e

81,1%

1.397.313,18 e

10,5%

recuperatie personeelskosten

522.534,33 e

3,9%

andere inkomsten

466.652,29 e

3,5%

13.356.919,70 e

100,0%

personeelskosten

7.834.550,67 e

58,7%

handelsgoederen

19.804,12 e

0,1%

diverse goederen en diensten

3.405.578,43 e

25,5%

afschrijvingen-voorzieningen

535.800,43 e

4,0%

7.666,93 e

0,1%

financiテォle kosten

45.980,11 e

0,3%

uitzonderlijke kosten

85.725,22 e

0,6%

1.421.813,79 e

10,6%

13.356.919,70 e

100,0%

totaal uitgaven

andere bedrijfskosten

overboekingen totaal VHS: procentuele verdeling inkomsten 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 0% omzet

138 | PROFIEL VAN DE SECTOR

0%

1%

lidgelden

schenkingen en legaten

81% subsidies

10%

4%

sociaal-culturele recuperatie peractiviteiten soneelskosten

3% andere inkomsten


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIテ記E ANALYSE PER WERKSOORT

VHS: procentuele verdeling uitgaven 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 59%

0%

personeelskosten

handelsgoederen

25%

4%

0%

diverse afschrijvingen andere goederen en voorzieningen bedrijfskosten diensten

0%

1%

11%

financiテォle kosten

uitzonderlijke kosten

overboekingen

De volkshogescholen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van ongeveer 13,4 miljoen euro. Bijna 59% gaat naar personeelskosten. De directe werking van de volkshogescholen is goed voor ruim 25% van de uitgaven. Langs de inkomstenzijde noteren we iets meer dan 10% voor de sociaal-culturele activiteiten en 81% subsidies. 2. Detail inkomsten: subsidies volkshogescholen Afdeling Volksontwikkeling

10.052.809,70 e

92,8%

301.858,07 e

2,8%

andere ministeries

65.514,22 e

0,6%

parastatalen

41.973,33 e

0,4%

provincie

78.990,04 e

0,7%

gemeente

25.873,66 e

0,2%

123.575,22 e

1,1%

0,00 e

0,0%

andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap

VGC Europese Unie overige totaal

140.323,48 e

1,3%

10.830.917,72 e

100,0%

PROFIEL VAN DE SECTOR | 139


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT

VHS: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 93%

3%

1%

0%

1%

Afdeling andere Afd. andere Volksontwik- Vl. Gemeenparastratalen provincie ministeries keling schap

0%

1%

0%

1%

gemeente

VGC

Europese Unie

overige

De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen 75% van het totaal aan inkomsten (13.356.919,70 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 93% van de toepassing van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

140 | PROFIEL VAN DE SECTOR


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIテ記E ANALYSE PER WERKSOORT

3.3.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 1. Inkomsten en uitgaven landelijke vormingsinstellingen inkomsten omzet

1.941.503,91 e

lidgelden schenkingen en legaten subsidies

5,7%

80.173,29 e

0,2%

5.110.906,23 e

15,0%

13.247.029,18 e

38,8%

sociaal-culturele activiteiten

9.065.852,87 e

26,6%

recuperatie personeelskosten

2.464.795,28 e

7,2%

andere inkomsten

2.200.128,69 e

6,5%

34.110.389,45 e

100,0%

personeelskosten

19.113.510,27 e

56,0%

handelsgoederen

401.664,00 e

1,2%

diverse goederen en diensten

12.466.237,72 e

36,5%

afschrijvingen-voorzieningen

323.185,17 e

0,9%

andere bedrijfskosten

423.783,57 e

1,2%

41.024,20 e

0,1%

216.843,03 e

0,6%

totaal uitgaven

financiテォle kosten uitzonderlijke kosten overboekingen totaal

1.124.141,49 e

3,3%

34.110.389,45 e

100,0%

LVI: procentuele verdeling inkomsten 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 6% omzet

0%

15%

lidgelden

schenkingen en legaten

39% subsidies

27%

7%

sociaal-culturele recuperatie peractiviteiten soneelskosten

6% andere inkomsten

PROFIEL VAN DE SECTOR | 141


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIテ記E ANALYSE PER WERKSOORT

LVI: procentuele verdeling uitgaven 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 56%

1%

personeelskosten

handelsgoederen

37%

1%

1%

diverse afschrijvingen andere goederen en voorzieningen bedrijfskosten diensten

0%

1%

3%

financiテォle kosten

uitzonderlijke kosten

overboekingen

De landelijke vormingsinstellingen realiseren in 2007 uitgaven ten belope van iets meer dan 34 miljoen euro. 56% gaat naar personeelskosten. De directe werking van de landelijke vormingsinstellingen is goed voor bijna 37% van de uitgaven. Langs de inkomstenzijde noteren we ongeveer 27% voor de activiteiten en bijna 39% subsidies. 2. Detail inkomsten: subsidies landelijke vormingsinstellingen Afdeling Volksontwikkeling

10.472.909,69 e

79,1%

andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap

406.903,87 e

3,1%

andere ministeries

776.004,21 e

5,9%

49.645,85 e

0,4%

provincie

366.213,94 e

2,8%

gemeente

26.694,73 e

0,2%

VGC

19.371,23 e

0,1%

Europese Unie

60.123,86 e

0,5%

parastatalen

overige totaal

142 | PROFIEL VAN DE SECTOR

1.069.161,80 e

8,1%

13.247.029,18 e

100,0%


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.3 FINANCIËLE ANALYSE PER WERKSOORT

LVI: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 79%

3%

6%

0%

3%

Afdeling andere Afd. andere Volksontwik- Vl. Gemeenparastratalen provincie ministeries keling schap

0%

0%

0%

8%

gemeente

VGC

Europese Unie

overige

De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) bedragen bijna 31% van het totaal aan inkomsten (34.110.389,45 euro, zie hoger). Van alle subsidies komt ongeveer 79% van de toepassing van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 143


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS

3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS 3.4.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES 1. Totaal inkomsten en uitgaven per werksoort VER inkomsten en uitgaven

98.605.036,70 €

BEW 15.096.345,30 €

VHS

LVI

13.356.919,70 €

34.110.389,45 €

SCVW: totaal inkomsten en uitgaven per werksoort 120.000.000 100.000.000 80.000.000 60.000.000 40.000.000 20.000.000 0 98.605.036,70 € VER

15.096.345,30 € BEW

13.356.919,70 € VHS

34.110.389,45 € LVI

De verenigingen scoren in 2007 veruit het hoogste bedrag (ruim 98 miljoen) aan inkomsten en uitgaven. De landelijke vormingsinstellingen realiseren een goede 34 miljoen euro, terwijl de bewegingen met 15 miljoen en de volkshogescholen met 13 miljoen euro beduidend kleinere uitgaven en inkomsten hebben. 2. Detail inkomsten: subsidies per werksoort VER totaal subsidies

36.356.104,15 €

BEW 6.315.486,95 €

VHS

LVI

10.830.917,72 €

13.247.029,18 €

SCVW: detail inkomsten: totaal subsidies per werksoort 40.000.000 35.000.000 30.000.000 25.000.000 20.000.000 15.000.000 10.000.000 5.000.000 0 36.356.104,15 € VER

6.315.486,95 € BEW

10.830.917,72 € VHS

13.247.029,18 € LVI

De subsidie-inkomsten verschillen eveneens gevoelig tussen de werksoorten. Ruim 36 miljoen euro subsidies gaan naar de verenigingen, 13 miljoen naar de landelijke vormingsinstellingen, bijna 11 miljoen naar de volkshogescholen en iets meer dan 6 miljoen naar de bewegingen.

144 | PROFIEL VAN DE SECTOR


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIËLE ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS

3. Detail subsidies: subsidies Afdeling Volksontwikkelingswerk per werksoort VER subsidie Afdeling Volksontwikkeling

23.133.345,66 €

BEW 3.911.897,22 €

VHS

LVI

10.052.809,70 €

10.472.909,69 €

SCVW: detail subsidies: subsidie Volksontwikkeling per werksoort 25.000.000 20.000.000 15.000.000 10.000.000 5.000.000 0 23.133.345,66 € VER

3.911.897,22 € BEW

10.052.809,70 € VHS

10.472.909,69 € LVI

De subsidies op basis van het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk verschillen ook gevoelig naar gelang van de werksoort. De verenigingen krijgen 23 miljoen euro, de landelijke vormingsinstellingen ruim 10 miljoen, de volkshogescholen 10 miljoen en de bewegingen bijna 4 miljoen.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 145


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIテ記E ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS

3.4.2 VERHOUDINGEN VERGELIJKENDERWIJS 1. Procentuele verhouding totaal subsidies tegenover totaal inkomsten VER subsidies/inkomsten

36,9%

BEW

VHS

41,8%

81,1%

LVI 38,8%

SCVW: verhouding totaal subsidies tegenover totaal inkomsten in procenten per werksoort 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%

37% VER

42% BEW

81% VHS

39% LVI

Het aandeel van de subsidies in het totaal van de inkomsten ligt verschillend. Waar de verenigingen met 37%, de landelijke vormingsinstellingen met 39% en de bewegingen met 42% vrij dicht bij elkaar aansluiten, scoren de volkshogescholen met 81% beduidend hoger. 2. Procentuele verhouding subsidies Volksontwikkeling tegenover inkomsten VER subsidies Volksontwikkeling/inkomsten

23,5%

BEW

VHS

25,9%

75,3%

LVI 30,7%

SCVW: verhouding subsidies Volksontwikkeling tegenover totale inkomsten in procenten per werksoort 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 23% VER

26% BEW

75% VHS

31% LVI

Het aandeel van de subsidies, uitgekeerd op basis van het decreet van 4 april 2003, tegenover de totaliteit van de inkomsten is eveneens significant. 23% van de inkomsten bij de verenigingen wordt op basis van het decreet toegekend. Bij de bewegingen (26%) en de landelijke 146 | PROFIEL VAN DE SECTOR


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.4 WERKSOORTELIJKE FINANCIテ記E ANALYSE VERGELIJKENDERWIJS

vormingsinstellingen (31%) blijft dit eveneens beperkt. Alleen de volkshogescholen hebben een beduidend hoger percentage (75%). 3. Procentuele verhouding personeelskosten tegenover subsidies Volksontwikkeling VER personeelskosten/subsidies Volksontwikkeling

149,5%

BEW

VHS

144,4%

74,1%

LVI 147,7%

SCVW: verhouding personeelskosten tegenover subsidies Volksontwikkeling per werksoort 160% 140% 120% 100% 80% 60% 40% 20% 0% 150% VER

144% BEW

74% VHS

148% LVI

De verenigingen (150%), de landelijke vormingsinstellingen (148%) en de bewegingen (144%) hebben beduidend meer personeelsuitgaven dan dat ze subsidies op basis van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk ontvangen. Alleen bij de volkshogescholen bedragen de personeelsuitgaven minder dan de subsidies (74%).

PROFIEL VAN DE SECTOR | 147


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.5 FINANCIテ記E ANALYSE VAN DE SECTOR

3.5 FINANCIテ記E ANALYSE VAN DE SECTOR 3.5.1 INKOMSTEN, UITGAVEN EN SUBSIDIES 1. Totale inkomsten SCVW inkomsten lidgelden

18.210.911,74 e

schenkingen en legaten

12.909.701,79 e

8,0%

subsidies

66.749.538,00 e

41,4%

recuperatie personeelskosten

15.329.551,53 e

9,5%

andere inkomsten

47.968.988,09 e

29,8%

161.168.691,15 e

100,0%

totaal

11,3%

SCVW: procentuele verdeling inkomsten 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 11%

8%

lidgelden

schenkingen en legaten

41%

10%

30%

subsidies

recuperatie personeelskosten

andere inkomsten

Wanneer we de totaliteit van de inkomsten binnen de gehele sector met zijn 4 werksoorten in ogenschouw nemen, noteren we voor 2007 iets meer dan 161 miljoen euro. Goed 41% hiervan zijn subsidies. Naast lidgelden (11%), schenkingen en legaten (8%) zijn de andere inkomsten (waaronder de inkomsten van activiteiten) met bijna 30% significant. 2. Totale uitgaven SCVW uitgaven personeelskosten

85.581.718,97 e

handelsgoederen

5.692.549,09 e

3,5%

diverse goederen en diensten

56.470.969,96 e

35,0%

afschrijvingen-voorzieningen

3.087.260,09 e

1,9%

andere bedrijfskosten

1.065.567,37 e

0,7%

306.655,44 e

0,2%

uitzonderlijke kosten

1.510.814,24 e

0,9%

overboekingen

7.453.155,99 e

4,6%

161.168.691,15 e

100,0%

financiテォle kosten

totaal

148 | PROFIEL VAN DE SECTOR

53,1%


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR

SCVW: procentuele verdeling uitgaven 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 53%

4%

personeelskosten

handelsgoederen

35%

2%

1%

diverse afschrijvingen andere goederen en voorzieningen bedrijfskosten diensten

0%

1%

5%

financiële kosten

uitzonderlijke kosten

overboekingen

Langs de uitgavenkant (161 miljoen euro) noteren we een groot aandeel van de personeelsuitgaven (53%). ‘Diverse goederen en diensten’ (waaronder de kost van de activiteiten) is goed voor 35% van de uitgaven. 3. Detail inkomsten: totale subsidies SCVW Afdeling Volksontwikkeling

47.570.962,27 e

71,3%

andere Afdelingen Vlaamse Gemeenschap

4.044.058,05 e

6,1%

andere ministeries

3.330.575,25 e

5,0%

parastatalen

1.237.194,76 e

1,9%

provincie

2.328.339,35 e

3,5%

331.677,26 e

0,5%

1.125.256,41 e

1,7%

587.863,74 e

0,9%

gemeente VGC Europese Unie overige totaal

6.193.610,91 e

9,3%

66.749.538,00 e

100,0%

SCVW: detail inkomsten: procentuele verdeling subsidies 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 72%

10%

2%

1%

4%

Afdeling andere Afd. andere Volksontwik- Vl. Gemeenparastratalen provincie ministeries keling schap

0%

1%

1%

9%

gemeente

VGC

Europese Unie

overige

De subsidies vanwege het IVA Sociaal-Cultureel Werk (aangeduid als ‘Afdeling Volksontwikkeling’) maken het leeuwendeel (71%) uit van de inkomsten uit subsidies. PROFIEL VAN DE SECTOR | 149


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.5 FINANCIËLE ANALYSE VAN DE SECTOR

3.5.2 VERHOUDINGEN 1. Verhouding subsidies tegenover inkomsten SCVW totaal inkomsten

161.168.691,15 €

100,0%

totaal subsidies

66.749.538,00 €

41,4%

161.168.691,15 €

100,0%

47.570.962,27 €

29,5%

SCVW: verhouding inkomsten en subsidies 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 100% inkomsten

41% subsidies

2. Verhouding subsidies Volksontwikkeling tegenover inkomsten SCVW totaal inkomsten subsidies Volksontwikkelingswerk SCVW: verhouding inkomsten en subsidies Volksontwikkelingswerk 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% Waar het totaal van de subsidies goed is voor ruim 41% van

0% 100%

30%

de inkomsten, staan de subsidies die op basis van het decreet

inkomsten

subsidies Volksontwikkelingswerk

voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk worden uitgekeerd

150 | PROFIEL VAN DE SECTOR

voor 30% van de inkomsten.


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.5 FINANCIテ記E ANALYSE VAN DE SECTOR

3. Verhouding personeelskosten SCVW tegenover subsidies Afdeling Volksontwikkelingswerk subsidies Volksontwikkeling + recuperatie personeelskosten

62.900.513,80 竄ャ

100,0%

personeelskosten

85.581.718,97 竄ャ

136,1%

SCVW: verhouding subsidies Volksontwikkelingswerk en personeelskosten 140% 120% 100% 80% 60% 40% 20% 0% 136%

100%

personeelskosten

subsidies Volksontwikkelingswerk

De personeelskosten voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk overstijgen de subsidies op basis van het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Als we de subsidies Volksontwikkelingswerk vermeerderd met de recuperatie van de personeelskosten als referentiepunt nemen (100%), bedragen de personeelskosten 136%.

PROFIEL VAN DE SECTOR | 151


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE

3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE De subsidiecijfers voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk in 2007 zijn nog niet gepubliceerd bij het ter perse gaan van dit boek. We vermelden hier de cijfers voor 2006.

3.6.1 VERENIGINGEN Federation of Anglophone Africans in Brussels (FAAB) Federatie Wereldvrouwen

48.571,00 € 99.436,29 €

Latijns-Amerikaanse Federatie (LAF)

110.452,33 €

Welzijnsschakels

116.757,23 €

Federatie van Vooruitstrevende Verenigingen (CDF)

159.256,86 €

Platform van Afrikaanse Gemeenschappen

162.771,15 €

Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen (FZO-VL)

170.752,94 €

Unie van Turkse Verenigingen (UTV)

177.840,54 €

Educatieve Vereniging voor Ouderwerking in het Officieel Onderwijs (EVO)

178.128,62 €

LVZ-Vormingsdienst

185.408,79 €

Unie der Turks Islamitische Culturele Verenigingen

185.877,50 €

Het Vlaamse Kruis

186.811,56 €

Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims (VOEM)

189.903,59 €

Verbond VOS, Vlaamse Vredesvereniging (VOS)

193.816,99 €

ConTempo

198.487,28 €

FVK-Rodenbachfonds

198.487,28 €

Holebifederatie

198.487,28 €

Forum van Vlaamse Vrouwen (FVV)

201.749,46 €

Masereelfonds

210.163,01 €

Vlaams Verbond voor Gepensioneerden (VVVG)

214.833,29 €

Federatie van Marokkaanse Democratische Organisaties (FMDO)

220.890,19 €

AIF, Multiculturele Federatie van Zelforganisaties

221.605,21 €

Federatie Onafhankelijke Senioren (FedOS)

221.838,73 €

A. Vermeylenfonds

224.173,87 €

Internationaal Comité (IC)

225.107,93 €

Vlaamse Volksbeweging

240.781,67 €

Liberale Vrouwen

240.941,78 €

Acli-Vlaanderen

241.220,43 €

Federatie van Vlaamse Simileskringen

249.249,95 €

ATB De Natuurvrienden

250.966,25 €

Amnesty International Vlaanderen

255.316,11 €

Federatie Marokkaanse Verenigingen (FMV)

263.664,45 €

Willemsfonds

273.484,17 €

Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging (HVV)

274.531,32 €

Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren (VELT)

281.188,94 €

Vereniging voor personen met een handicap (VFG)

309.820,27 €

Unizo-Vorming - zelfstandige ondernemers

351.606,79 €

Neos - netwerk van ondernemende senioren

355.240,40 €

Linx+

366.141,23 €

152 | PROFIEL VAN DE SECTOR


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE

Vlaamse Confederatie van ouders en ouderverenigingen (VCOV)

413.399,11 €

vtbKultuur (Vlaamse Toeristenbond - Vlaamse Automobilistenbond (VTB-VAB))

415.194,98 €

KVG-Vorming - Open kijk op handicap

486.658,92 €

Liberale Beweging voor Volksontwikkeling (LBV)

507.459,36 €

Markant - Netwerk van Ondernemende Vrouwen

555.146,57 €

Curieus (CSC-Vormingswerk)

571.733,43 €

VIVA-SVV Socialistische Vrouwenvereniging

596.613,71 €

S-Plus

628.448,60 €

Pasar - Vleugels voor je vrije tijd (Vakantiegenoegens)

643.956,41 €

Davidsfonds

661.924,46 €

Gezinsbond

693.024,81 €

Ziekenzorg CM

724.924,00 €

Landelijke Gilden

778.768,86 €

OKRA

927.473,32 €

KWB

1.207.588,87 €

KVLV - Vrouwen met vaart

1.232.264,23 €

KAV - Vrouwen die bewegen totaal

1.912.065,53 € 21.412.407,85 €

PROFIEL VAN DE SECTOR | 153


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE

3.6.2 BEWEGINGEN Bond zonder Naam Cultuur

78.536,25 €

Instituut voor Maatschappijkritische Actie, Vorming en Onderzoek (IMAVO)

78.536,25 €

Kerkwerk Multicultureel Samenleven

78.536,25 €

Kif Kif

78.536,25 €

Koerdisch Instituut

78.536,25 €

Liga voor Mensenrechten

78.536,25 €

LINC (Plattelandsontwikkeling)

78.536,25 € (78.536,25 €)

Vluchtelingenwerk Vlaanderen

78.536,25 €

Voedselteams

78.536,25 €

Wervel

78.536,25 €

Verbruikersateljee

89.007,75 €

De Wakkere Burger

94.243,50 €

Integraal

94.243,50 €

Beweging Tegen Geweld - Zijn

104.715,00 €

Blindenzorg Licht en Liefde - Zicht op Cultuur

104.715,00 €

EVA (Ethisch Vegetarisch Alternatief)

104.715,00 €

Netwerk Bewust Verbruiken

104.715,00 €

Vaka/Hand in Hand

104.715,00 €

Forum voor Vredesactie

125.658,00 €

Sociumi

125.658,00 €

zij-kant

125.658,00 €

Ryckevelde

130.893,75 €

Mobiel 21

136.129,50 €

Bedevaart naar de graven aan de IJzer

157.072,50 €

De Maakbare Mens

157.072,50 €

GetBasic

157.072,50 €

Pax Christi Vlaanderen

157.072,50 €

Welzijnszorg

157.072,50 €

Vrede

167.544,00 €

Toemeka

172.308,53 €

Netwerk Vlaanderen totaal

154 | PROFIEL VAN DE SECTOR

209.430,00 € 3.643.610,78 €


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE

3.6.3 VOLKSHOGESCHOLEN Vormingplus Brugge

430.105,34 €

Vormingplus Brussel (Citizenne)

476.993,06 €

Vormingplus Mechelen

491.314,93 €

Vormingplus Kempen

498.052,67 €

Vormingplus Halle-Vilvoorde (Arch’educ)

518.140,09 €

Vormingplus Vlaamse Ardennen-Dender

557.764,80 €

Vormingplus Oostende-Westhoek

562.792,34 €

Vormingplus Waas-en-Dender

655.036,31 €

Vormingplus Oost-Brabant

732.078,80 €

Vormingplus Midden en Zuid West-Vlaanderen

797.424,10 €

Vormingplus Gent-Eeklo

921.195,66 €

Vormingplus Limburg

1.275.369,01 €

Vormingplus Antwerpen

1.495.426,01 €

totaal

9.411.693,12 €

PROFIEL VAN DE SECTOR | 155


3. FINANCIËLE GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE

3.6.4 LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN 1. Gespecialiseerde vormingsinstellingen Atelier Cirkel

121.469,40 €

Inverde

121.469,40 €

Motief

121.469,40 €

Relatie-Studio

121.469,40 €

Universiteit Vrije Tijd Davidsfonds

121.469,40 €

Halewynstichting

131.308,42 €

Uitstraling Permanente Vorming (UPV)

149.164,42 €

Vormingscentrum Opvoeding en Kinderopvang (VCOK)

151.836,75 €

Impuls

167.141,89 €

Timotheus

191.495,11 €

Stichting Lodewijk de Raet

212.571,45 €

Amarant

263.227,79 €

Zorg-Saam

271.495,90 €

Centrum voor Natuur- en Milieu-educatie (CVN)

364.408,20 €

Natuurpunt Educatie

364.408,20 €

Centrum voor Christelijk Vormingswerk (CCV), partner in christelijk vormingswerk

376.754,87 €

Vormingsinstituut Rode Kruis Vlaanderen

381.952,44 €

PRH-Persoonlijkheid en Relaties

394.923,53 €

Wisper totaal

638.444,99 € 4.666.480,96 €

2. Syndicale vormingsinstellingen Werknemerswelzijn Vorming en Actie

365.718,08 € 843.234,68 €

Ateliers voor Werknemersvorming

1.426.235,41 €

totaal

2.635.188,17 €

3. Vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep De Rode Antraciet

719.510,15 €

KR8

486.560,60 €

Op-Stap

630.892,45 €

Z11 totaal

525.839,73 € 2.362.802,93 €

4. Federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap Vijftact

156 | PROFIEL VAN DE SECTOR

635.504,76 €


3. FINANCIテ記E GEGEVENS OVER DE SECTOR 3.6 SUBSIDIECIJFERS PER WERKSOORT PER ORGANISATIE

PROFIEL VAN DE SECTOR | 157


158 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


DEEL 3

BELEIDS JAARBOEK 2007-2008


160 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


INHOUD

INLEIDING

163

1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

164

2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

166

3. HET VLAAMS PARLEMENT, COMMISSIE CULTUUR

168

4. HET DECREET VOOR HET SCVW

169

5. HET GELD VOOR HET SCVW

175

5.1. REGULIERE SUBSIDIES

175

5.2. SUBSIDIELIJN PARTICIPATIEPROJECTEN

177

5.3. DE INDEXERING

179

5.4. FISCALE ATTESTEN

181

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

182

6.1. DE LANDELIJKE VERENIGINGEN

182

6.2. DE BEWEGINGEN

186

6.3. DE VOLKSHOGESCHOLEN

188

6.4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN

189

7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW

191

8. TEWERKSTELLING

193

9. HET ADVIESSTELSEL

195

10. STANDPUNTEN FOV

197

11. HETE THEMA’S

199

11.1. INTERCULTURALISEREN EN DIVERSITEIT

199

11.2. VRIJWILLIGERSBELEID

202

11.3. AUTEURSRECHTEN

209

11.4. DE KLEINE ERKENNING

213

11.5. HET PARTICIPATIEDECREET

214

11.6. STATUUT VAN DE REISBUREAUS

218

11.7. VERENIGINGSLOKALEN

220

11.8. DE VERENIGDE VERENIGINGEN EN DE ONDERSTEUNING VAN HET MIDDENVELD

223

11.9. ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING

226

11.10. EVC EN HET PORTFOLIOPROJECT

228

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 161


162 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


INLEIDING

INLEIDING Dit deel focust op het beleid dat in de referteperiode van het parlementaire jaar 2007-2008 voor en over de sociaal-culturele volwassenensector is gevoerd. We focussen hierbij op de verschillende actoren. We proberen de lezer (het personeel van de sociaal-culturele volwassenenorganisaties, een bestuurder, ja zelfs een kabinetsmedewerker, ambtenaar of een geïnteresseerde buitenstaander) mee te laten kijken in de beleidsontwikkelingen van alle dag. Wie werkt op het Kabinet van de minister van Cultuur voor de sociaal-culturele sector, welke ambtenaren maken het mooie weer, welke politici tonen een levendige belangstelling voor ons werk, zijn er voor onze sector relevante adviezen afgeleverd door de adviesraden? Wat zijn de hete thema’s in het beleid ten aanzien van onze sector? Vragen die in dit deel een antwoord krijgen. We streven een zo groot mogelijke volledigheid na. Toch is het een afweging geweest welke items we aan bod moesten laten komen. Uiteindelijk kozen we ervoor sterk in te zoomen op het Kabinet van de minister van Cultuur, het Agentschap SociaalCultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen en het Vlaams Parlement. We laten zien welke beslissingen werden genomen, welke omzendbrieven verstuurd en welke parlementaire vragen gesteld. We nemen zowel de hele sector als de verschillende werksoorten in ogenschouw. Daarnaast hebben we ook aandacht voor de manier waarop de FOV en het steunpunt SoCiuS in de beleidscontext een rol spelen. We eindigen met een overzicht van zogenaamde hete thema ’s. Daar laten we zien hoe in de Vlaamse, maar ook federale beleidscontext allerlei thema ’s te berde werden gebracht die van rechtstreeks belang zijn voor de sociaal-culturele volwassenenorganisaties. In dit deel verwijzen we courant naar relevante brondocumenten. Deze documenten zijn opgenomen op de CD-ROM bij dit boek.

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 163


1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR 1. De Minister en zijn Kabinet In het parlementair jaar 2007-2008 is Bert Anciaux minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel. Guy Redig is sedert eind december 2006 zijn kabinetschef. In het Kabinet doen zich in het voorbije parlementair jaar enkele kleine verschuivingen voor (voor de huidige kabinetssamenstelling zie doc. 1). Dirk Verbist, raadgever op het Kabinet, schuift in de loop van deze legislatuur door van verantwoordelijke voor de sociaal-culturele organisaties naar verantwoordelijke voor cultuurparticipatie. Zijn verantwoordelijkheid voor de sociaal-culturele sector wordt gedurende een beperkte periode overgenomen door Kim Van Campenhout, die op haar beurt korte tijd nadien wordt opgevolgd door Malika Abbad. Dirk Verbist leidt evenwel gedurende de hele periode de onderhandelingen over de evaluatie van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Voor migrantenorganisaties en interculturaliteit is Söhret Yildirim verantwoordelijk, terwijl het project ‘Samen Vereenvoudigen’ wordt opgevolgd door Inge Loodsteen.

2. Beleidsnota Cultuur Bij het begin van een nieuwe regeerperiode dienen de leden van de Vlaamse Regering hun zogenaamde beleidsnota’s in bij het Vlaams Parlement. Een beleidsnota is een document waarin een minister aangeeft hoe hij of zij voor zijn of haar bevoegdheden het regeerakkoord zal realiseren in de loop van de legislatuur. De beleidsnota’s geven dus de grote strategische keuzen en opties van het beleid voor de duur van de regeerperiode weer. Het indienen van beleidsnota’s is vastgelegd in het reglement van het Vlaams Parlement. De nota’s worden ingediend bij de voorzitter van het Vlaams Parlement. In de weken volgend op de indiening worden ze besproken en wordt erover gestemd. Bij het begin van de huidige legislatuur van het Vlaams Parlement (2004), schreef cultuurminister Bert Anciaux (VlaamsProgressieven) een beleidsnota over het beleidsdomein Cultuur (zie doc. 2). Deze beleidsnota omvat ook keuzen en opties voor het beleid voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. In zijn beleidsnota focuste de minister onder andere sterk op de uitvoering van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, de uitdagingen op het vlak van (cultuur)participatie van kansengroepen, de mogelijkheden voor migrantenverenigingen.

3. Beleidsbrieven Een beleidsbrief is een overzicht door elke Vlaamse minister van de manier waarop de begroting uitgevoerd wordt voor zijn of haar beleidsdomeinen tijdens het lopende begrotingsjaar en van het beleid dat hij of zij tijdens het volgende begrotingsjaar wil voeren. Een beleidsbrief bevat ook een overzicht van de manier waarop de regering het regeerakkoord, de beleidsnota’s en de resoluties en moties van het Parlement heeft uitgevoerd. Elke minister dient één of meer beleidsbrieven in, voor de domeinen waarover hij of zij bevoegd is. Beleidsbrieven worden samen met het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting ingediend. De beleidsbrieven worden besproken in de commissie die bevoegd is voor het domein van de beleidsbrief, samen met het gedeelte van het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting waarvoor diezelfde commissie bevoegd is. In het jaar waarin de regering wordt benoemd, moet zij geen beleidsbrieven indienen, wel beleidsnota’s. Ook de minister van Cultuur schrijft jaarlijks een beleidsbrief, de zogenaamde ‘beleidsbrief Cultuur’. Deze beleidsbrief omvat ook de keuzes en opties voor het beleid voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk voor dat jaar. In zijn Beleidsbrief 2008 - Beleidsprioriteiten 2007-2008 (zie doc. 3 en 4) blikt de minister in 111 pagina’s terug op de realisaties in 2007 en ontvouwt hij zijn plannen voor 2008. Alle beleidsvelden (sociaal-cultureel werk, kunsten en erfgoed) komen aan bod. Voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk beslaan de opties slechts een paar bladzijden. Met de aangekondigde (en spoedig te verwachten) aanpassing van het decreet lijkt de minister zijn beleidsvisie op deze sector af te ronden. Administratieve vereenvou164 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


1. MINISTER ANCIAUX, ZIJN KABINET EN DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

diging en aandacht voor interculturaliteit springen als supplementaire aandachtspunten in het oog. Rond de bovenbouw zullen “in samenhang met de sector eventuele sporen worden verkend�.

Documenten 1. Samenstelling van het kabinet van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel 2. Beleidsnota 2004 - 2009 Cultuur van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel 3. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 31 oktober 2007 4. Verslag bespreking Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 15 (2007-2008) - Nr. 6-D (uittreksel p. 20-39) 29 november 2007

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 165


2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR Een minister wordt niet alleen bijgestaan door een kabinet maar ook door de overheidsadministratie. In de voorbije tijd deden zich in deze administratie ingrijpende wijzigingen voor.

1. Gevolgen van Beter Bestuurlijk Beleid In het jaar 2000 startte de Vlaamse Regering met het project Beter Bestuurlijk Beleid (BBB). Met het project wou de toenmalige regering een meer transparante structuur uittekenen voor de Vlaamse overheid en met dit nieuwe overheidsapparaat beter inspelen op de maatschappelijke noden en verwachtingen van de burger. Om dit te realiseren werden voor de bestuurlijke organisatie dertien homogene beleidsdomeinen vastgelegd. Deze dertien beleidsdomeinen hebben dezelfde interne structuur. Een beleidsdomein bestaat uit een departement, dat de beleidsvoorbereiding en de beleidsondersteuning verzorgt, en verschillende verzelfstandigde agentschappen. Deze agentschappen verzorgen beleidsuitvoerende taken. Er zijn twee soorten agentschappen: intern verzelfstandigde agentschappen (IVA) en extern verzelfstandigde agentschappen (EVA). In het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media (zie doc. 1) situeert zich het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media. Het departement wordt geleid door Christine Claus. Daarnaast zijn er twee IVA’s zonder rechtspersoonlijkheid: Kunsten en Erfgoed, met als administrateur-generaal Jos Van Rillaer, en Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, met als administrateur-generaal An Vrancken. Het departement en deze beide IVA’s vormen samen het Vlaams Ministerie van Cultuur, Jeugd, Sport en Media. De managers of topambtenaren van het departement en de agentschappen (ook Bloso en de Regulator voor de Media) vormen samen de beleidsraad van de Administratie Cultuur, Jeugd, Sport en Media. De beleidsraad is het forum waar het politieke en het administratieve domein elkaar ontmoeten en waar ze overleggen om de politieke beleidsvoering door de regering te ondersteunen. Dit overleg wordt mede geïnspireerd door de beleidsadviezen over strategische beleidsaangelegenheden door de SARC (Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media).

2. Het Intern Verzelfstandigd Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen Het Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen (zie doc. 2) telt bijna 100 personeelsleden en beheert een budget van ongeveer 194 miljoen euro aan beleidskredieten. Het Agentschap heeft als missie het stimuleren van een rijk en gedifferentieerd aanbod aan sociaal-culturele activiteiten die op niet-commerciële basis worden georganiseerd, ter bevordering van de algemene ontwikkeling van alle burgers - kinderen, jongeren en volwassenen - en ter verhoging van de maatschappelijke en culturele participatie. In het voorbije jaar werd gezocht naar een leidend ambtenaar voor het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk. De vacature had het over een goede manager met een brede en vernieuwende visie, die gewoon is te onderhandelen en een groot team aan te sturen. Als verwachte competenties werd in de oproep een indrukwekkend lijstje opgesomd: voortdurend verbeteren, samenwerken, klantgerichtheid, betrouwbaarheid, conceptueel denken (visie), overtuigingskracht, besluitvaardigheid, 360°-inlevingsvermogen, richting geven, organisatiebetrokkenheid en delegeren. Het gaat om een mandaatfunctie voor 6 jaar, die in principe eenmaal hernieuwbaar is. In afwachting van de definitieve benoeming van de nieuwe administrateur-generaal functioneert Gilbert Van Houtven, uittredend hoofd van de Afdeling Volksontwikkeling en Bibliotheekwerk, als waarnemend administrateur-generaal. Hij doet dit tot aan zijn pensioen (eind januari 2008). An Vrancken, voorheen personeelsverantwoordelijke bij de KVLV - Vrouwen met Vaart, volgt hem per 1 maart 2008 op. An Vrancken is geen onbekende bij de FOV. Zij was van in den beginne betrokken bij de oprichting van de belangenorganisatie. Sedert 2001 zat zij de bijeenkomsten van de FOV-werkgroep Verenigingen voor. Reeds van bij de start van de FOV maakte zij deel uit van de Raad van Bestuur van de organisatie.

166 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


2. MINISTER ANCIAUX EN ZIJN ADMINISTRATIE VOOR DE SOCIAAL-CULTURELE SECTOR

3. Het team Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk Binnen het IVA Sociaal-Cultureel Werk staat het team Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk in voor de gelijknamige sector. Het team kent ook wat verschuivingen (zie doc. 3). Teamverantwoordelijke is nog steeds Luc Goossens, die eveneens instaat voor de opvolging van de Vlaamse interprofessionele akkoorden. Noemi De Clercq en Marie-Anne Van Hijfte zijn de verantwoordelijken voor de volkshogescholen, vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen, syndicale vormingsinstellingen, federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap, gespecialiseerde vormingsinstellingen en internationale culturele samenwerking. Joris Smeets doet de opvolging van de sociaal-culturele verenigingen en migrantenverenigingen. De sociaal-culturele bewegingen worden opgevolgd door Evita Dhaenens en Katrien Callewaert. Elke Verhaeghe is de verantwoordelijke voor de amateurkunsten, terwijl Bart De Boiserie instaat voor de opvolging van het participatiedecreet en de Vlaamse Gebarentaal.

Documenten 1. Organogram van het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media 2. Agentschap Sociaal-Cultureel Werk: opdrachten 3. Samenstelling van het team Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 167


3. HET VLAAMS PARLEMENT, COMMISSIE CULTUUR

3. HET VLAAMS PARLEMENT, COMMISSIE CULTUUR 1. Vlaams Parlement Het Vlaams Parlement is de vergadering van Vlaamse volksvertegenwoordigers, die door de burgers om de vijf jaar worden verkozen. Het parlement heeft een wetgevende macht en legt de spelregels voor iedereen vast in decreten. Het parlement keurt elk jaar de begroting goed en controleert de werking van de regering.

2. Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media EĂŠn van de commissies in het Vlaams Parlement is de Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (ook wel kortweg: Commissie Cultuur). Een commissie is een vergadering van een beperkt aantal volksvertegenwoordigers. Elke commissie bestaat in de regel uit vijftien vaste en vijftien plaatsvervangende leden, verdeeld volgens de sterkte van de fracties. Elke commissie kiest een voorzitter die de vergaderingen samenroept en voorzit (zie doc. 1). De commissies hebben als belangrijkste taak het decreetgevende werk van het Vlaams Parlement voor te bereiden. Een commissie kan ook hoorzittingen organiseren om zich beter te informeren over alle aspecten van een voorstel of ontwerp. Elke commissie controleert ook het beleid van de Vlaamse Regering. Zij beschikt daartoe over een aantal controlemogelijkheden. De volksvertegenwoordigers kunnen een vraag om uitleg stellen aan een minister over een actueel en concreet probleem. Een volksvertegenwoordiger die een uitgebreider probleem van algemeen belang ter sprake wil brengen, kan een interpellatie houden. Interpellaties kunnen aanleiding geven tot het indienen van een motie van wantrouwen of een met redenen omklede motie waarover in de plenaire vergadering wordt gestemd (zie doc. 2). De Commissie Cultuur hield zich in de voorbije periode meer dan eens bezig met het sociaal-cultureel volwassenenwerk. In andere delen van het beleidsjaarboek gaan we nader in op deze werkzaamheden. We stippen aan dat vooral de begrotingsbesprekingen, de besprekingen van de beleidsbrieven en de behandeling van de problematiek van subsidies en indexering de parlementsleden bezig hield (zie doc. 3).

Documenten 1. Samenstelling van de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media 2. Opdracht van de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media 3. Bespreekpunten van de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media tijdens de periode 2007-2008

168 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


4. HET DECREET VOOR HET SCVW

4. HET DECREET VOOR HET SCVW 1. De weg naar een aangepast decreet In het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk werd bepaald dat het decreet vóór 30 juni 2007 door de Vlaamse Regering zou geëvalueerd worden. Ter voorbereiding van deze evaluatie werden de belangenbehartiger FOV, het steunpunt SoCiuS en de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding begin 2007 voor overleg door het Kabinet uitgenodigd. Er werden inhoudelijke werkgroepen gevormd, die zich vooral bezig hielden met gesprekken over een nieuw evaluatiesysteem en over de beoordelingselementen, waaraan de werking van de organisaties zou worden getoetst. De eigenlijke onderhandelingen over wijzigingen aan het decreet worden gevoerd tussen de FOV en de overheid (Kabinet en Administratie). Uiteindelijk vinden 17 onderhandelingsgesprekken plaats. Het overleg krijgt zijn beslag in een politiek meerderheidsoverleg eind 2007. Op 21 december 2007 wordt de tekst van een ‘voorstel van decreet tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk’ bij het Vlaams Parlement ingediend (zie doc. 1). Het voorstel draagt de handtekeningen van Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven), Paul Delva en Dirk de Kort (beiden CD&V), Dany Vandenbossche (sp.a), Herman Schueremans (Open Vld) en Piet De Bruyn (N-VA).

2. Hoorzitting in de Commissie Cultuur De Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media houdt op 12 februari 2008 een hoorzitting over de ingediende wijziging van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie doc. 2). Vertegenwoordigers van de FOV, SoCiuS, het Rekenhof en de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding komen er aan het woord. De FOV kiest ervoor om het bestaande decreet te evalueren en dus trouw te blijven aan de contouren en de basisopties van het decreet van 2003. “De sector is in voortdurende ontwikkeling, maar deze ontwikkeling heeft ook nood aan een relatief stabiel beleidskader zodat nieuwe opportuniteiten zich in de luwte van een stabiele regelgeving kunnen ontwikkelen”, aldus Peter Warson, voorzitter van de FOV. Hij benadrukt in zijn tussenkomst dat deze decreetwijziging een groot draagvlak heeft. De 128 FOV-lidorganisaties werden - via het maandelijkse vergadersysteem van de FOV - op systematische wijze geconsulteerd. Hugo De Vos, directeur van de FOV, vermeldt de positieve verworvenheden, geeft duiding bij enkele technische onjuistheden, vraagt naar vier concrete amendementen en uit tenslotte enkele bekommernissen. In de loop van zijn betoog snijdt hij nog even de blijvende pijnpunten aan. De invulling die in de regelgeving gegeven wordt aan niet-formele educatie is te strikt. Heel wat praktijken die aansluiten bij de sociaal-culturele methodiek worden door deze strikte invulling uitgesloten. SoCiuS formuleerde het eerder als volgt: “Nog altijd wordt de niet-formele educatie in hoofdzaak in het decreet gerelateerd aan de heilige drievuldigheid ‘autonome levenssfeer’, ‘vrijwillige deelname’ en ‘open aanbod’. In het wijzigingsdecreet stellen de indieners terecht dat het aansluiten bij de leefwereld van de mensen een ultiem uitgangspunt is. Het aanspreken en activeren van individuen en groepen in één of meerdere bestaansdimensies en in hun diverse leefsituaties valt niet helemaal te rijmen met deze drievuldigheid. Ons inziens vormt de omschrijving van de sociaal-culturele methodiek, de educatieve functie en het informeel leren, voldoende duidelijk waar het sociaal-cultureel volwassenenwerk zich onderscheidt van de formele educatie.” De FOV vindt het geen goede zaak dat bewegingen niet erkend worden. In het verslag van het Rekenhof over de subsidiebepaling in het kader van het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie doc. 3) wordt dit knelpunt ook aanhangig gemaakt. SoCiuS onderstreept het belang van voldoende middelen voor vernieuwing en experimenten. Jos Pauwels, voorzitter van SoCiuS, wijst erop dat het huidige decreet sterk uitgaat van een sectorale benadering en dat dit nog wordt versterkt door de decreetwijziging. “Dit kan gevolgen hebben voor de gemeenschappelijkheid of de sokkel en het draagvlak voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Niet in wat ons onderscheidt, maar in wat ons bindt, kan de kracht van het sociaal-cultureel volwassenenwerk liggen.” BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 169


4. HET DECREET VOOR HET SCVW

Het Rekenhof formuleert twee - terechte - bedenkingen bij het wijzigingsdecreet. Er is geen procedure voorzien waardoor het ingediende beleidsplan kan worden goedgekeurd of afgekeurd. Het Rekenhof betreurt eveneens dat er tijdens de lopende beleidsperiode geen mogelijkheid is om in te grijpen indien het beleidsplan niet wordt uitgevoerd. Jan De Braekeleer toetst, als vertegenwoordiger van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en als voorzitter van de Commissie Volksontwikkeling, de ingediende tekst (1) aan het advies betreffende de evaluatie van het decreet van 4 april 2003, goedgekeurd in de vergadering van 22 november 2006, en (2) aan de evaluatie door de Commissie Volksontwikkeling van de voorlopige versie van de voorliggende tekst van 23 april 2007. Hij stipt aan welke aanbevelingen gerealiseerd zijn, welke onvoldoende gerealiseerd zijn en welke niet gerealiseerd zijn. Hij zet de positieve elementen, de tekorten en de bezorgheden op een rij.

3. Bespreking in de Commissie Cultuur Op donderdag 14 februari 2008 wordt het ‘voorstel van decreet tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk’ in de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement goedgekeurd (zie doc. 4). De verschillende politieke partijen sommen de positieve en negatieve punten van de decreetwijziging op. Algemeen wordt gereageerd op de beperkende invulling van de niet-formele educatie. Jos Stassen (Groen!), voormalige indiener van het decreet, geeft weer dat - in de huidige context van een beter budgettair gesternte - het sociaal-cultureel volwassenenwerk een kans gemist heeft om haar positie ten aanzien van de formele educatie te versterken. Ook het gebrek aan een erkenning bij de bewegingen, blijft voor hem onderwerp van discussie. Tijdens de bespreking wordt het rapport van het Rekenhof over de subsidiebepaling in het sociaal-cultureel volwassenenwerk aangehaald als een interessant onderzoek waarin de tekortkomingen zijn geïnventariseerd die een efficiënte en objectieve subsidiebepaling bemoeilijken. Als belangrijke positieve evoluties worden ondermeer aangestipt: het nieuwe evaluatiesysteem toegespitst op de beoordeling van de reële werking van de organisaties, de vermindering van de planlast, de decretale verankering van het informele leren en de oplossing van de onrechtstreekse subsidiëring voor de FOV (zie ook deel 7). Paul Delva (CD&V) nodigt de sector uit om, na een periode van decretale rust na de goedkeuring van het wijzigingsdecreet, na te denken over de positionering van de sector in een veranderende samenleving. Ook het in kaart brengen van de effecten van de sector wint steeds meer aan belang. Gegevensregistratie wordt hiertoe als een verdienstelijk instrument aangehaald. Op de vraag van Jos Stassen (Groen!) over het vervolg van het indexprobleem antwoordt minister van Cultuur Anciaux dat hij voor eind februari bij de begrotingscontrole een voorstel zal formuleren dat een antwoord moet bieden aan het indexprobleem. Na de hoorzitting van 12 februari 2008 over de decreetwijziging worden nog vier amendementen ingediend (zie doc. 5). Op die manier wordt tegemoet gekomen aan het probleem van de syndicale vormingsinstellingen en de vormingsinstellingen voor personen met een handicap, waarbij de verhoging van hun subsidie-enveloppe omwille van de jaarlijkse indexering aanleiding zou geven tot een verplichte meerprestatie van urenprogramma’s. De Commissie Cultuur keurt deze vier amendementen unaniem goed. Het decreet wordt door de meerderheid, bij drie onthoudingen van de oppositie, goedgekeurd. De reflectietermijn wordt met unanimiteit weggestemd. Op die manier kan de decreetwijziging in versneld tempo door het Vlaams Parlement worden goedgekeurd. De meerderheid stuurt ook aan op een snelle goedkeuring van de uitvoeringsbesluiten. Tot slot geeft minister van Cultuur, Bert Anciaux, aan dat de decreetwijziging vlot is gerealiseerd dankzij de constructieve samenwerking tussen de verschillende partners: Kabinet, Administratie, FOV en SoCiuS. Hij stipt nog vier aandachtspunten aan: (1) de publieke erkenning van het sociaal-cultureel volwassenenwerk die ruimte biedt voor het informele leren, (2) het belang van een evaluatieprocedure waarin zowel de sector, de overheid en de Administratie hun rol opnemen, (3) de decretale verankering van de maatschappelijke rol van het sociaal-cultureel volwassenenwerk en (4) een tendens van nabijheid en afstand tussen de sector en de overheid. Meer afstand omdat de overheid de keuzes van de organisaties respecteert. Meer nabijheid omdat de overheid steeds beter zicht wil krijgen op de sector door haar in kaart te brengen en beleidsprioriteiten voorop te stellen. 170 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


4. HET DECREET VOOR HET SCVW

4. Plenaire goedkeuring Tijdens de plenaire zitting van het Vlaams Parlement op woensdag 5 maart wordt het wijzigingsdecreet voor de sociaal-culturele volwassenensector goedgekeurd (zie doc. 6). Het decreet wordt aangenomen met 76 stemmen voor en 28 onthoudingen van de Vlaams Belang-fractie. De verschillende fracties in het parlement spreken unisono hun waardering voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk uit en blijken over het algemeen behoorlijk tevreden met het vernieuwde decreet. Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven) benadrukt het “onwaarschijnlijke belang” van het verenigingsleven voor Vlaanderen en toont zich met name tevreden over de meer transparante en eenvoudige beoordelingsprocedures die nu in het decreet vervat zijn. Hilde De Lobel (Vlaams Belang) licht toe waarom haar fractie zich zal onthouden bij de stemming over het decreet. Het ontbreken van de mogelijkheid om bewegingen te erkennen en de vermeende vaagheid van sommige termen in het decreet zijn voor haar fractie een struikelblok. Ook de mogelijkheid tot subsidiëring van engagementen ten aanzien van de beleidsprioriteiten van de Vlaamse Regering zijn in de ogen van het Vlaams Belang een vorm van opgelegde gezagstrouw. Ten slotte hekelt de fractie de in hun visie onbeperkte uitzonderingsmaatregelen voor migrantenverenigingen. Paul Delva stelt namens de CD&V dat dit decreet geen eindpunt is en dat er rekening gehouden moet worden met de resterende bekommernissen van de FOV. Hij pleit ook voor een spoedige en correcte uitvoering van het decreet met vooral een juiste indexering van de subsidie-enveloppen, want “indexering is geen gunst, maar een recht”. Jos Stassen (Groen!) is tevreden met het resultaat, maar toont zich bezorgd over de toekomst van de sector. In zijn ogen is de interesse van de politiek voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk aan het tanen. Hij roept dan ook op om de sector te steunen tijdens de middelendebatten in de volgende legislaturen. Piet De Bruyn (N-VA) looft op zijn beurt de democratische en participatieve wijze waarop het decreet tot stand gekomen is. Hij kadert de voorbije en toekomstige samenwerking, uitwisseling en interactie tussen sector en overheid binnen de goede voornemens die eerder, eind 2006, in het charter tussen de Vlaamse overheid en het middenveld waren opgenomen. De Bruyn pleit tenslotte voor een consequente budgettaire vertaling van de maatschappelijke waardering voor de sector. Op 14 maart 2008 wordt het wijzigingsdecreet door de Vlaamse Regering bekrachtigd (deze datum wordt de officiële datum van het wijzigingsdecreet). De tekst verschijnt op 10 september 2008 eindelijk in het Belgisch Staatsblad (zie doc. 7). Vertaalproblemen hebben voor een grote vertraging gezorgd. De Vlaamse Codex publiceert begin oktober 2008 de gecoördineerde versie van het decreet (zie doc. 8). De Vlaamse Codex bevat de geconsolideerde Vlaamse wetgeving sedert 1 januari 1976. De samenstellers van de Vlaamse Codex merken zelf op dat deze teksten geen officiële bekendmaking zijn in de zin van de grondwet. Alleen de publicaties in het Belgisch Staatsblad hebben een officieel karakter. Toch biedt de Vlaamse Codex een goed hulpmiddel om een decreet of een besluit van de Vlaamse Regering juist te hanteren. Het decreet van 4 april 2003 is intussen liefst vier keer gewijzigd. Dit gebeurde door het programmadecreet van 19 december 2003 en de decreten van 7 mei 2004, 2 juni 2006 en tenslotte het ingrijpende wijzigingsdecreet van 14 maart 2008.

5. Een totaal nieuw uitvoeringsbesluit De overheid start begin november 2007 met een overleg met de sector over het uitvoeringsbesluit waarin de bepalingen uit het nieuwe decreet worden geconcretiseerd. Het overleg resulteert in de opmaak van een ontwerp van uitvoeringsbesluit bij het decreet. De Vlaamse Regering maakt de keuze om een volledig nieuw uitvoeringsbesluit uit te vaardigen, zodat zich geen probleem van coördinatie van teksten stelt zoals bij de decreetwijziging. In het uitvoeringsbesluit zijn ondermeer (gemeenschappelijke) bepalingen opgenomen over het beleidsplan, de visitatie en visitatiecommissie, de adviescommissie voor de behandeling van de subsidieaanvragen van de bewegingen en de beroepscomBELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 171


4. HET DECREET VOOR HET SCVW

missie voor de behandeling van de bezwaarschriften. Bij het verrichten van de visitatie zal het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk gebruik maken van een evaluatiemodel (zie doc. 9). Dit evaluatiemodel moet de organisaties toelaten zich op een gedegen manier te oriënteren op de kernpunten van het decreet (accent op de werking, voortgangsrapportering, continue evaluatie door de overheid en een cyclisch evaluatiebezoek). De minister van Cultuur legt in het late voorjaar van 2008 het ontwerpbesluit voor de uitvoering van het decreet voor het sociaalcultureel volwassenenwerk voor aan de pas geïnstalleerde Sectorraad voor Sociaal-Cultureel Werk. Tijdens een van de eerste bijeenkomsten van deze sectorraad wordt een advies uitgewerkt (zie doc. 10). In het eerste advies van de Sectorraad worden weinig fundamentele opmerkingen gemaakt over het ontwerpbesluit. Uiteindelijk wordt vooral gefocust op de datum voor het indienen van het beleidsplan. De Sectorraad stelt hier drie data voor: vóór 1 april 2010 bij de bewegingen, vóór 1 juni 2010 voor de volkshogescholen, de syndicale vormingsinstellingen en de instellingen werkend voor personen met een handicap en vóór 1 oktober voor de verenigingen en de gespecialiseerde vormingsinstellingen. Net voor het zomerreces 2008 keurt de Vlaamse Regering de uiteindelijke ontwerptekst goed en legt ze de tekst voor advies voor aan de Raad van State. Op 5 september keurt de Vlaamse Regering het besluit definitief goed (zie doc. 11). De tekst van het besluit wijkt nauwelijks af van de ontwerptekst. Op basis van de opmerkingen van de Raad van State wordt verduidelijkt dat de aangeboden reactietijd van tien werkdagen om dossiers eventueel te vervolledigen, begint te lopen vanaf de kennisgeving door de overheid, waarbij de datum van de poststempel bepalend is. Ook wordt nader omschreven wat gebeurt wanneer de werking van een volkshogeschool niet voldoet en de overheid in een vervanging voorziet. Het besluit treedt in werking vanaf 15 september 2008.

6. Visitaties In uitvoering van het decreet en het uitvoeringsbesluit wordt in de zomer 2008 gewerkt aan de samenstelling van de visitatiecommissie. Vanaf september 2008 tot mei 2009 zal een visitatiecommissie immers een bezoek brengen aan alle erkende en gesubsidieerde organisaties. Deze commissie is paritair samengesteld en bestaat uit maximaal twee vertegenwoordig(st)ers van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk en twee externe deskundigen. De lijst van externe visitatoren wordt in augustus 2008, na een voordracht vanwege de FOV, door minister van Cultuur Anciaux vastgelegd (zie doc. 12).

Documenten 1. Voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 1 20 december 2007 2. Verslag hoorzitting over het voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaalcultureel volwassenenwerk Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008

172 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


4. HET DECREET VOOR HET SCVW

Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 3 26 februari 2008 3. Verslag van het Rekenhof over de subsidiebepaling in het kader van het sociaal-cultureel volwassenenwerk Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 37 - D (2007-2008) -Nr.1 2 januari 2008 4. Verslag bespreking voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 4 27 februari 2008 5. Voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk Amendementen Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 2 14 februari 2008 6. Verslag plenaire bespreking voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaalcultureel volwassenenwerk Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk Plenaire Nr. 30 (uittreksel p. 16-23) 5 maart 2008 7. Decreet houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk Belgisch Staatsblad, Nr. 277, 10 september 2008 (uittreksel p. 47.071-47.081) 8. Gecoรถrdineerde versie van het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk Vlaamse Codex 19 september 2008 9. Evaluatiemodel ten gerieve van de visitatiecommissie 10. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk 28 april 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 173


4. HET DECREET VOOR HET SCVW

11. Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaalcultureel volwassenenwerk 5 september 2008 12. Lijst van externe visitatoren in de visitatiecommissie

174 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


5. HET GELD VOOR HET SCVW

5. HET GELD VOOR HET SCVW 5.1. REGULIERE SUBSIDIES Het is even wennen bij de nieuwe indeling van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Vanaf het jaar 2008 wordt de begroting opgesplitst per beleidsdomein. De begroting van het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM) is nu gebundeld en onderverdeeld in 8 stukjes. Elk onderdeel van de cultuursector heeft een eigen begrotingsprogramma. Een apart programma is er ook voor de werking van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk. Het wordt puzzelen om het budget 2008 te vergelijken met de begrotingscijfers van de voorbije jaren. Uit de cijfers blijkt dat het hele cultuurdomein goed is voor 899 miljoen euro (nietgesplitste kredieten). In luikje D van het beleidsdomein CJSM (zie doc. 1) vinden we de cijfers voor het sociaal-cultureel werk voor volwassenen. De ‘klassieke’ begrotingsposten voor de subsidiëring van het sociaal-cultureel volwassenenwerk, de amateurkunsten en de uitvoering van het lokaal cultuurbeleid vinden we er terug. Nieuw zijn een resem posten in verband met cultuurparticipatie. In afwachting van de realisatie van het participatiedecreet vond reeds een zekere bundeling plaats van de budgetten die in het kader van het participatiebeleid worden uitgegeven. Het programma Sociaal-Cultureel Werk voor Volwassenen krijgt in totaal 167,3 miljoen euro. De initiële cijfers voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk ogen enigszins verrassend. Voor het tweede jaar op rij worden de subsidies ter uitvoering van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk opgesplitst in aparte allocaties per werksoort. Opmerkelijk is dat alleen de werksoort Verenigingen een stijging kent ten overstaan van de cijfers van 2007. Bij de instellingen en de bewegingen is sprake van een daling. Dit vindt zijn verklaring in een aantal verschuivingen van organisaties (onder andere De Rode Antraciet) naar andere begrotingsposten. Ook de middelen voor de bovenbouw stijgen enigszins. Dit is het geval voor de FOV. Met de stijging realiseert minister Anciaux een inhaalbeweging, waartoe hij zich had geëngageerd, om de FOV-subsidies dichter te laten aansluiten bij de betoelaging die in het FOV-decreet is voorzien. In het voorjaar 2008 vindt een eerste begrotingscontrole plaats (zie doc. 2). De drie basisallocaties voor de uitvoering van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk krijgen een toefje geld bij. Op basis van de behoeften wordt 500.000 euro verdeeld over de drie werksoorten. Dit gebeurt “in het kader van een betere ondersteuning van het sociaal-cultureel volwassenenwerk”. De werksoort Verenigingen krijgt 244.000 euro bijkomende middelen, de werksoort Instellingen 217.000 euro en de werksoort Bewegingen 39.000 euro. Daarnaast wordt bijkomend nog 250.000 euro bijkomende middelen voorzien voor het initiëren van projecten bij de verenigingen (zie ook deel 6.1). In de toelichting bij de begrotingsaanpassing wordt dit als volgt gemotiveerd: “Het aanwenden van een vernieuwende en originele invalshoek bij de ontwikkeling van culturele projecten kan de betrokkenheid van een breed publiek doen toenemen en bijdragen aan een boeiend en gevarieerd cultureel landschap. De verenigingen kunnen hierin een belangrijke rol spelen door een divers en vernieuwend aanbod van culturele activiteiten te ontwikkelen. Als ze het experiment niet schuwt en kiest voor een creatieve benadering, kan de vereniging een verdieping en verbreding van haar werking tot stand brengen en zo de culturele competentie van de deelnemers en deelhebbers verhogen. Projecten met een focus op originaliteit, kracht, vernieuwing en voorbeeldfunctie dienen net daarom gestimuleerd te worden.” De cijfers in de begroting 2008 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk laten zich als volgt lezen:

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 175


5. HET GELD VOOR HET SCVW

BC11 2008 in 1000 €

2008 in 1000 €

2007

Verenigingen

22.181

21.687

21.244

allocatie Instellingen

19.967

19.750

20.114

Bewegingen

3.647

3.608

3.612

SoCiuS

1.507

1.507

1.497

FOV

287

287

260

Kwasimodo

300

300

297

Een grote brok van het budget gaat naar subsidies in het kader van de uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA) voor het sociaal-cultureel werk. Naast de gebruikelijke subsidies kreeg het merendeel van de erkende en/of gesubsidieerde sociaal-culturele organisaties in de voorbije jaren ook wat extra-middelen toegeschoven in het kader van de uitvoering van de zogenaamde Vlaamse Intersectorale Akkoorden voor de social-profitsector (VIA). Voor de verenigingen gaat het om 357.845 euro, voor de instellingen om 326.367 euro, voor de bewegingen om 60.774 euro, SoCiuS 23.940 euro, Kwasimodo 3.123 euro en de FOV 2.029 euro. Vooral het akkoord van 29 maart 2000 (VIA 2) zorgde voor een gevoelige toename van de middelen. De algemene doelstelling van de VIA-bepalingen bestaat er immers in het statuut van de werknemers die actief zijn in de social-profitsector, inzonderheid de werknemers uit de sociaal-culturele sector, te optimaliseren. De Vlaamse Regering en de sociale partners verbonden er zich toe om in een gezamenlijk overleg een aantal maatregelen uit te werken en uit te voeren. Tijdens de uitvoeringsperiode van het VIA 2 werden op deze manier collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten binnen het Paritair Comité 329 voor de sociaal-culturele sector. Er werden middelen vrijgemaakt om de invoering van deze overeenkomsten te ondersteunen. Zo kenden we nieuwe regelingen op het vlak van de loonharmonisatie (loonvoorwaarden, eindejaarstoelage), extra-verlof voor oudere werknemers, tussenkomsten voor vorming en managementondersteuning. Op 8 mei 2005 werd een nieuw akkoord afgesloten tussen regering en sociale partners. Dit VIA 3 loopt vanaf 2006 tot 2010/2011 en heeft drie luiken: uitbreidingsbeleid (bijkomende tewerkstelling), koopkrachtverhoging (met uitbouw van een tweede pensioenpijler en een eindejaarspremie) en kwaliteitsverbetering (managementondersteuning en werkdrukvermindering). In de maanden en jaren nadien zullen ook voor de uitvoering van het nieuwe akkoord nieuwe CAO’s worden afgesloten. Voor de uitvoering van het hele akkoord heeft de Vlaamse Regering een bedrag van ongeveer 190 miljoen euro voorzien.

Documenten 1. Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008 Vlaams Parlement Zittijd 2007-2008 Stuk 15 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 188-191) 19 oktober 2007 2. Ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008 Vlaams Parlement Zittijd 2007-2008 Stuk 19 A (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 38-39) 22 februari 2008

1 BC1: eerste begrotingscontrole

176 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


5. HET GELD VOOR HET SCVW

5.2. SUBSIDIELIJN PARTICIPATIEPROJECTEN 1. Subsidielijn participatieprojecten In afwachting van het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet vaardigt minister Anciaux op 10 januari 2008 een tijdelijk reglement uit voor de subsidiëring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugdwerk en sport (of kortweg participatieprojecten) (zie doc. 1). Voor 2008 is hiervoor 1,8 miljoen euro voorzien. Het reglement voorziet subsidies voor projecten die de drempels voor de participatie van kansengroepen aan cultuur, jeugdwerk of sport verlagen. De volgende groepen komen in aanmerking: personen in armoede, gedetineerden, personen met een handicap, gezinnen met kinderen, personen met een etnisch-cultureel diverse afkomst. Aanvragen van verenigingen die al structureel gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid komen niet in aanmerking. Het reglement voorziet hierop twee uitzonderingen: projecten voor gedetineerden en uitzonderlijke projecten. Het uitzonderlijke karakter van een project moet gemotiveerd worden vanuit drie invalshoeken: uitzonderlijk voor het participatiebeleid, uitzonderlijk voor de vereniging en uitzonderlijk voor de sector waarin de vereniging actief is. Dirk de Kort (CD&V) informeert tijdens de bijeenkomst van 22 mei 2008 van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement naar de stand van zaken van de eerste subsidieronde ‘participatieprojecten’ (zie doc. 2). Volgens minister Anciaux werden 219 aanvragen ingediend. De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk brengt op 5 juni 2008 een advies uit over het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet (zie doc. 3). Het advies bevat suggesties ter verbetering van de subsidielijn ‘participatieprojecten’. Op 18 juli 2008 keurt de Vlaamse Regering het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet goed (zie doc. 4). Het tijdelijk reglement ‘participatieprojecten’ blijft van kracht tot eind 2008. Het reglement wordt via het uitvoeringsbesluit lichtjes gewijzigd.

2. Het lottoreglement verdwijnt Het reglement voor de subsidiëring van participatie-, experimentele, uitzonderlijke en bijzondere projecten, en hobbyverenigingen verdwijnt in 2008 (zie ook deel 11.4). Dirk de Kort (CD&V) interpelleert minister Anciaux hierover op 22 mei 2008 tijdens de vergadering van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement. Deze subsidielijn, het zogenaamde ‘lottoreglement’, wordt slechts gedeeltelijk vervangen door het participatiedecreet. Dirk de Kort (CD&V) vraagt tijdens de commissievergadering (zie doc. 2) aan minister Anciaux waarom, als het lottoreglement toch verdwenen is, er nog een bedrag op die begrotingspost is voorzien. Minister Anciaux zegt hierover: “Ik heb bij de begrotingsopmaak voor dit jaar de allocatie 33.80 op het programma HC bewust blijven voorzien, hoewel er bij voorbaat geen reglement of decreet meer aan verbonden werd. Ik was me immers bewust van het feit dat het Participatiedecreet dit en volgend jaar in een overgang zou moeten worden toegepast. Dat betekent dat het belangrijk is om juist tijdens zo’n periode in een beperkte buffer te voorzien van waaruit eventueel kan worden bijgestuurd.” Met andere woorden, de allocatie voor het voormalige subsidiereglement waar veel sociaal-culturele organisaties inkomsten uit konden putten, doet nu dienst als een soort reservepotje. Het lottoreglement omvatte onder andere de subsidiëring van participatie- en experimentele projecten. Dirk de Kort (CD&V) vraagt op 6 maart 2008 schriftelijk aan minister Anciaux welke participatie- en experimentele projecten in 2007 gesubsidieerd werden. De minister geeft een duidelijk overzicht van de projecten, de aanvragers en de toegekende subsidies. De sociaal-culturele volwassenensector is in het overzicht goed vertegenwoordigd (zie doc. 5).

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 177


5. HET GELD VOOR HET SCVW

Documenten 1. Reglement voor de subsidiĂŤring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugdwerk of sport 10 januari 2008 2. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de lottosubsidies aan culturele instellingen en organisaties Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk C254 - CUL29 (uittreksel p. 1-5) 22 mei 2008 3. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit betreffende de uitvoering van het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport 5 juni 2008 4. Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de uitvoering van het decreet van 18 januari 2008 houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport Belgisch Staatsblad, Nr. 250, 19 augustus 2008 (uittreksel p. 43.719-43.729) 5. Schriftelijke vraag van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de loterijsubsidies 2007 Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Schriftelijke vraag nr. 64 aan minister Bert Anciaux (2007-2008) 6 maart 2008

178 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


5. HET GELD VOOR HET SCVW

5.3. DE INDEXERING 1. Uitbetaling saldo 2006 Organisaties die gesubsidieerd worden door het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, krijgen hun subsidies in schijven uitbetaald. Elk jaar wordt de subsidie-enveloppe in 4 voorschotten en een saldo uitgekeerd. De subsidie-enveloppen worden jaarlijks geïndexeerd en over die indexering is al heel wat te doen geweest. De FOV krijgt tijdens de zomer van 2007 een stortvloed van bezorgde reacties van FOV-leden. De zomerse briefwisseling van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk was immers raak. Alle organisaties krijgen een melding over het uit te keren saldo van de subsidies 2006. Uit de brief blijkt dat de toegekende subsidie-enveloppe voor het jaar 2006 geïndexeerd werd met 4,715%. Enige duiding wordt niet gegeven, maar duidelijk is dat de overheid haar decretale verplichtingen voor het jaar 2006 niet kan nakomen. Artikel 47 van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk bepaalt dat de subsidie-enveloppen van alle organisaties vanaf 1 januari 2003 gekoppeld worden aan het prijsindexcijfer dat “berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het Koninklijk Besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.” De gezondheidsindex met andere woorden. De FOV protesteert met klem tegen de financiële aderlating. Het is een vorm van onbehoorlijk bestuur dat de rechtmatige middelen niet beschikbaar zijn. De organisaties vervullen hun maatschappelijke taak in ruil voor het aanwenden van overheidsmiddelen. Door de onvolledige betoelaging wordt de contractuele verbintenis eenzijdig door de overheid verbroken. De FOV dringt bij minister Anciaux en bij het Vlaams Parlement aan om het tekort te compenseren.

2. 56 indexen Op 4 oktober 2007 stelt Jos Stassen (Groen!) in de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement een vraag om uitleg. Twee parlementairen van de meerderheid, Dany Vandenbossche (sp.a) en Paul Delva (CD&V) springen hem bij. Minister Anciaux repliceert met een zeer gedetailleerd en technisch antwoord (zie doc. 1). Volgens hem houdt artikel 47 van het decreet in dat een specifieke en door Financiën vastgelegde indexformule wordt toegepast voor de sociaal-culturele volwassenensector. In de Vlaamse Gemeenschap zouden 56 verschillende indexen worden toegepast, verschillend naargelang van sommige bepalingen in decreten en reglementen. In de sociaal-culturele volwassenensector wordt de subsidie-enveloppe opgesplitst in een loonkrediet en een werkingskrediet. Op beide kredieten wordt een verschillend indexeringspercentage toegepast. In globo wordt de enveloppe jaarlijks met 1,78125% geïndexeerd. Volgens de minister resulteert de toepassing van deze zogenaamde ‘gecorrigeerde gezondheidsindex’ in de vaststelling dat de organisaties in de periode 2004-2006 iets meer dan 100.000 euro teveel aan subsidies kregen. Volgens de FOV, die de zuivere toepassing van de gezondheidsindex voorstaat, zou integendeel een goeie 300.000 euro te weinig zijn uitgekeerd. De FOV is van oordeel dat het decreet ondubbelzinnig bepaalt dat de gezondheidsindex moet worden toegepast. De FOV blijft insisteren op een duidelijke en correcte indexering. Tijdens de eerste controle van de begroting 2008 gaat de Commissie Cultuur verder in op de problematiek. Een beperkte verhoging van de budgetten voor de verenigingen, instellingen en bewegingen is ontoereikend voor een juiste toepassing van de index. Dany Vandenbossche (sp.a) zegt dit met zoveel woorden tijdens de commissievergadering (zie doc. 2). Minister Anciaux blijft echter vaag over zijn concept van indexering en laat verstaan dat hij reeds de nodige inspanningen heeft geleverd en dat een verdere verhoging van de middelen politiek moeilijk te realiseren zou zijn: “Dat wordt een politiek gevecht. (...) De spelregels van de begroting 2008 liggen nu eenmaal vast, (...) het totale debat over de indexering zal waarschijnlijk in 2009 gevoerd moeten worden.”

3. Toch gezondheidsindex Via een brief van 19 juni 2008 dringt het FOV-bestuur nogmaals bij minister Anciaux aan op een juiste indextoepassing (zie doc. 3). De minister slaagt er uiteindelijk in om de indexproblematiek op te lossen (zie doc. 4). In een brief aan de FOV deelt hij mee BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 179


5. HET GELD VOOR HET SCVW

dat de indexering voor het jaar 2007 zal verlopen op basis van de gecorrigeerde gezondheidsindex en vanaf 2008 op basis van de gezondheidsindex. Zoals gevraagd zullen de subsidievoorschotten vanaf het najaar 2008 eveneens ge誰ndexeerd worden. In het ontwerp van begrotingsdecreet, dat naar aanleiding van de tweede controle van de begroting 2008 van de Vlaamse Gemeenschap wordt ingediend, zijn de middelen voorzien om de gezondheidsindex toe te passen.

Documenten 1. Vraag om uitleg van Jos Stassen aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over het uitbetalen van het saldo 2006 aan de organisaties in het sociaal-cultureel werk Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk C7 - CUL1 (uittreksel p. 3-9) 4 oktober 2007 2. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008 Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 19 A (2007-2008) - Nr. 3 - D 10 april 2008 3. Brief van de FOV aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de indexproblematiek 19 juni 2008 4. Brief van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, aan de FOV, over de indexproblematiek 14 juli 2008

180 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


5. HET GELD VOOR HET SCVW

5.4. FISCALE ATTESTEN Organisaties kunnen, onder bepaalde voorwaarden en mits een erkenning van de overheid, belastingvrije giften innen. Concreet krijgen de organisaties in dat geval een vergunning om fiscale attesten uit te reiken aan hun schenkers. Het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk verplichtte de vormingsinstellingen en de vormingsdiensten voor personen met een handicap zich te federeren. Deze federatievorming maakt het nu echter onmogelijk om als federatie, óf als organisatie behorende tot een federatie, fiscale attesten voor belastingvrije giften uit te reiken. De argumentatie hiervoor is tweeledig: enerzijds werken de federaties zelf niet rechtstreeks met de doelgroep en anderzijds ontvangen de gefedereerde organisaties geen rechtstreekse subsidiëring van de Vlaamse overheid. Jenne De Potter (CD&V) en Luk Van Biesen (Open Vld) dienen - op vraag van de FOV - elk een gelijkaardige vraag in over deze problematiek. De vragen worden behandeld in de Commissie Financiën en Begroting van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Doordat de vraag van Jenne De Potter eerder geagendeerd wordt dan de vraag van Van Biesen, trekt deze laatste zijn vraag in. Staatssecretaris Bernard Clerfayt (FDF) beantwoordt op 23 april 2008 De Potters vraag in naam van minister van Financiën Didier Reynders (MR) (zie doc. 1). Hij erkent het probleem en belooft met de betrokken administraties en minister Anciaux contact op te nemen. Op 29 mei 2008 publiceert het Belgisch Staatsblad de namen van de organisaties die een erkenning of een verlenging van een erkenning kregen voor het uitreiken van fiscale attesten voor belastingvrije giften (zie doc. 2). Onder hen zijn vier FOV-lidorganisaties (Vaka, PRH, KVG-Vorming en Universiteit Vrije Tijd). De erkenning komt rijkelijk laat: de toegewezen erkenningen hebben onder andere betrekking op het jaar 2007. Naast deze vier organisaties wachten een behoorlijk aantal FOV-lidorganisaties op een erkenning of een verlenging van een erkenning voor 2007 en 2008. Het uitblijven van een dergelijke erkenning ontneemt de organisaties de mogelijkheid om een beroep te doen op extra middelen.

Documenten 1. Vraag om uitleg van Jenne De Potter aan minister Reynders, federaal vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, over het krijgen van een erkenning voor het uitreiken van fiscale attesten voor belastingvrije giften door vormingsinstellingen voor personen met een handicap Kamer van Volksvertegenwoordigers Commissie Financiën en Begroting Zitting 2007-2008 Stuk CRIV 52 COM 181 (uittreksel p. 1-3) 23 april 2008 2. Koninklijk Besluit van 20 mei 2008 tot erkenning van culturele instellingen voor de toepassing van artikel 104, 3°, d, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (1) Belgisch Staatsblad, Nr. 160, 29 mei 2008 (uittreksel p. 27.379-27.383)

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 181


6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW 6.1. DE LANDELIJKE VERENIGINGEN Sociaal-culturele verenigingen zijn netwerken van lokale afdelingen of groepen. Een afdeling of groep kan worden gezien als een duurzame en zelforganiserende verzameling van vrijwilligers die verantwoordelijkheid opnemen voor de bestuurlijke en inhoudelijke werking van (een afdeling van) een vereniging. De vrijwilligers worden vanuit een landelijk en eventueel een regionaal secretariaat ondersteund door een of meerdere professionele medewerkers. In 2007 zijn 56 organisaties door de minister van Cultuur erkend en gesubsidieerd als sociaal-culturele vereniging. Samen groeperen ze zo’n 15.395 lokale afdelingen of kernen, een gemiddelde van ongeveer 50 afdelingen per gemeente. In 2007 ontvangt één vereniging een startsubsidie.

1. Experimentenregeling Voldoende ruimte voor experiment en vernieuwing. Daar drong de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding tijdens de hoorzitting in februari 2008 over het ingediende wijzigingsdecreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, op aan (zie doc. 1). Minister Anciaux reserveert die ruimte alvast voor de werksoort Verenigingen. Hij schrijft in de aangepaste begroting van 2008, bovenop de reguliere subsidiëring alvast een zogenaamde experimentenpot van 250.000 euro in (zie doc. 2 en 3). Met deze experimentenpot wil minister Anciaux de landelijke verenigingen stimuleren om antwoorden te vinden op volgens de minister belangrijke uitdagingen, waaronder: - de evolutie in het afdelingswerk en de vergrijzing - de aansluiting tussen het volwassenenwerk en het jeugdwerk - de aansluiting bij nieuwe lokale initiatieven Minister Anciaux gaat er tijdens de bespreking van de begrotingscontrole van uit dat het gewijzigde decreet voldoende rechtsgrond biedt voor dit bijkomende initiatief; iets wat Paul Delva (CD&V) betwijfelt (zie doc. 3). De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk dringt in een brief van 25 juni 2008 aan op de uitbreiding van de (gesubsidieerde) experimenteermogelijkheid naar alle werksoorten. De Raad vraagt in de brief ook naar het aangekondigde reglement voor de experimentenregeling (zie doc. 4). In de loop van augustus wordt een ontwerpreglement aan de Sectorraad overgemaakt. In artikel 2 van het ontwerp is sprake van een voorzien bedrag van 500.000 euro (zie doc. 5). De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk geeft op 4 september 2008 een positief advies over het reglement. Naast een aantal suggesties voor tekstverbetering blijft de Sectorraad erop aandringen dergelijke projectregelingen in te bedden in de reguliere decreten en het projectensysteem uit te breiden naar alle werksoorten (zie doc. 6).

2. Migrantenverenigingen 14 van de 56 verenigingen zijn zogenaamde migrantenverenigingen. De migrantenverenigingen zitten momenteel in een overgangsperiode. Tegen de derde beleidsperiode (2011-2015) moeten ook zij volledig voldoen aan de erkennings- en subsidiecriteria van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Deze voorwaarden houden onder meer in dat ze de norm 182 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

moeten halen van minimum 50 afdelingen, gespreid over ten minste drie provincies, met binnen elke provincie minstens tien afdelingen. Deze norm kunnen migrantenverenigingen op eigen kracht of via een samenwerkingsverband bereiken. Op de FOV-werkgroepvergadering van de migrantenverenigingen van 25 februari 2008 zijn vertegenwoordigers van het kabinet van Minister Anciaux en de Administratie aanwezig. Zij beantwoorden vragen over de resterende jaren van deze beleidsperiode en de volgende beleidsperiode. De vragen en de antwoorden worden later op de website van de Administratie gepubliceerd (zie doc. 7). SoCiuS start in het voorjaar van 2008 een begeleidingstraject voor het voorbereiden van het erkenningsdossier. Wat de subsidiëring betreft, bestaat de jaarlijkse subsidie-enveloppe voor de migrantenverenigingen vanaf 2004 tot en met 2010 uit twee delen. Enerzijds is er de basissubsidie op basis van (de groei van) het aantal afdelingen en anderzijds is er een aanvullende subsidie van 30% (zie doc. 8). Deze extra middelen worden in 2007 en 2008 aan kadervorming besteed.

3. Omzendbrieven verantwoordingsstukken Verenigingen De verenigingen moeten voor het eerst een voortgangsrapport en niet langer een jaarverslag en een jaarplan indienen (zie doc. 9). De overheid verwacht een stand van zaken over de uitvoering van het beleidsplan in het voorbije jaar en een vooruitblik op de geplande uitvoering van het beleidsplan in het komende jaar. Hierbij wordt gevraagd wijzigingen ten opzichte van het beleidsplan aan te duiden en te motiveren. De beoordelingselementen (uit het decreet van 2003) moeten worden besproken in een afzonderlijk deel. De Administratie vraagt in de omzendbrief uitdrukkelijk om zich ook te verhouden ten aanzien van ‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’ (zie ook deel 11.1). Organisaties die een remediëringstraject doorlopen, worden verzocht aan te geven op welke wijze zij in 2007 dit traject hebben uitgevoerd en op welke wijze zij dit zullen doen in 2008. Migrantenverenigingen De landelijk erkende migrantenverenigingen moeten zoals voorheen een jaarverslag en een jaarplan opstellen. Voor hen verandert er niets (zie doc. 10).

Documenten 1. Verslag hoorzitting over het voorstel van decreet - van Bart Caron, Paul Delva, Dany Vandenbossche, Herman Schueremans, Piet De Bruyn en Dirk de Kort - houdende wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaalcultureel volwassenenwerk Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 1481 (2007-2008) - Nr. 3 (uittreksel p. 7) 26 februari 2008 2. Toelichtingen bij de aanpassing van de middelenbegroting en de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 183


6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008 Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 17 (2007-2008) - Nr. 1-B (uittreksel p. 121) 3 maart 2008 3. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008 Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 19-A (2007-2008) - Nr. 3-D (uittreksel p. 6-9) 10 april 2008 4. Brief van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk van 25 juni 2008 over financiële ondersteuning van projecten van sociaalculturele verenigingen 5. Ontwerp van reglement voor de financiële ondersteuning van projecten van sociaal-culturele verenigingen augustus 2008 6. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het reglement voor de financiële ondersteuning van projecten van sociaal-culturele verenigingen 4 september 2008 7. Document met vragen van de migrantenverenigingen en antwoorden van de overheid gepubliceerd op de website van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk 8. Brief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de migrantenverenigingen over de opmaak van de Begroting 2008 20 december 2007 9. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de verenigingen over de in te dienen verantwoordingsstukken 19 december 2007 10. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de migrantenverenigingen over de in te dienen verantwoordingsstukken 19 december 2007

Aanvullend document 11. Schriftelijke vraag van Cathy Berx aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over (het aantal afdelingen van) de migrantenverenigingen Vlaams Parlement Zitting 2007-2008

184 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

Schriftelijke vraag nr. 104 aan minister Bert Anciaux (2007-2008) 18 september 2007 Met bijlage bij het antwoord van de minister

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 185


6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

6.2. DE BEWEGINGEN 52 organisaties (eerder gesubsidieerd in het kader van het oude dienstendecreet van 1995) dienden in 2004 een aanvraag in om een subsidie als beweging te krijgen voor de beleidsperiode 2005-2009. In juni 2004 werden 29 organisaties geselecteerd, die vanaf 1 januari 2005 gesubsidieerd werden als beweging. Uitzonderlijk konden nieuwe organisaties voor 1 januari 2005 nog een aanvraag indienen. Uit de 7 extra aanvragen werden in 2005 drie bewegingen geselecteerd voor subsidiëring voor de beleidsperiode 2006-2009. In 2007 wordt de beweging Plattelandsontwikkeling ontbonden. Dit brengt het aantal gesubsidieerde bewegingen vandaag op een totaal van 31. 29 bewegingen bevinden zich in 2007 in het derde jaar van hun eerste beleidsperiode 2005-2009. Deze beleidsperiode is intussen met een jaar verlengd tot 2010. Drie bewegingen bevinden zich in het tweede jaar van hun eerste beleidsperiode. De Adviescommissie is voor de werksoort Bewegingen niet meer samengekomen. De omzendbrief van 19 december 2007 (zie doc. 1) vermeldt de concrete richtlijnen voor de opmaak van de verantwoordingsdocumenten voor de besteding van de subsidie-enveloppe. In 2008 dienen de organisaties voor het eerst een voortgangsrapport (in de plaats van een jaarverslag en een jaarplan) in bij de Administratie. De bewegingen moeten in een afzonderlijk deel van het voortgangsrapport de in 2007 en 2008 ondernomen acties in relatie tot de decretale beoordelingselementen bespreken. De bewegingen moeten ook extra aandacht besteden aan diversiteit en interculturaliteit in het bijzonder (zie ook deel 11.1). Het Rekenhof doet een onderzoek naar de subsidiebepaling voor organisaties in het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie doc. 2). Het Rekenhof toetst de naleving van de reglementering aan de hand van een dossieronderzoek, aangevuld met interviews met de Administratie. Het verslag van het Rekenhof aan het Vlaams Parlement levert opmerkelijke commentaar bij de subsidiëring van de verenigingen, de landelijke vormingsinstellingen en vooral de bewegingen. Zo preciseert het uitvoeringsbesluit bij het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk volgens het Rekenhof onvoldoende de scheiding tussen de bevoegdheden van de Adviescommissie en de Administratie. Het Rekenhof merkt op dat de Administratie zich strikt heeft beperkt tot de beoordelingselementen die het uitvoeringsbesluit haar heeft toevertrouwd en zo de decretaal opgelegde beoordelingscriteria over de helderheid en transparantie van de beleidsplannen oningevuld laat. De band tussen de motivering van de Adviescommissie en de voorgestelde subsidiestijging of -daling wordt in het verslag omschreven als “niet rechtlijnig”. Ook de onmogelijkheid om tijdens de beleidsperiode op te treden bij een gebrekkige uitvoering van het beleidsplan of bij het niet voldoen aan bepaalde subsidievoorwaarden, ervaart het Rekenhof als een duidelijke tekortkoming. Het Rekenhof stipt aan dat een (tijdelijke) erkenning van de bewegingen soelaas zou brengen. Joris Van Hauthem (Vlaams Belang) stelt, naar aanleiding van het onderzoek van het Rekenhof, minister van Cultuur Bert Anciaux drie schriftelijke vragen ter verduidelijking (zie doc. 3, 4 en 5). Hij wijst de minister vooral op een gebrek aan motivering en transparantie bij de behandeling van dossiers in het verleden.

Documenten 1. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk Voor Jeugd en Volwassenen aan de bewegingen over de in te dienen verantwoordingsstukken 19 december 2007 2. Verslag van het Rekenhof over de subsidiebepaling in het kader van het sociaal-cultureel volwassenenwerk Vlaams Parlement

186 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

Zitting 2007-2008 Stuk 37-D (2007-2008) - Nr. 1 2 januari 2008 3. Schriftelijk vraag van Joris Van Hauthem aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de opmerkingen van het Rekenhof Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Schriftelijke Vraag nr. 100 aan minister Bert Anciaux (2007-2008) 11 april 2008 4. Schriftelijk vraag van Joris Van Hauthem aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de opmerkingen van het Rekenhof Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Schriftelijke Vraag nr. 101 aan minister Bert Anciaux (2007-2008) 11 april 2008 5. Schriftelijk vraag van Joris Van Hauthem aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de opmerkingen van het Rekenhof Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Schriftelijke Vraag nr. 102 aan minister Bert Anciaux (2007-2008) 11 april 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 187


6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

6.3. DE VOLKSHOGESCHOLEN In Vlaanderen zijn er 13 regionaal gespreide volkshogescholen. Volkshogescholen zijn pluralistische organisaties die een aantal opdrachten vervullen inzake niet-formele educatie. Volgens het decreet van 4 april 2003 voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk hebben de volkshogescholen vier opdrachten (art. 20 §1, 2°): “1. in de regio een eigen aanbod hebben inzake niet-formele educatie 2. een programma-aanbod spreiden over de regio 3. het aanbod van andere culturele aanbieders van niet-formele educatie in de regio coördineren en afstemmen, op voorwaarde dat het gaat om territoriaal duidelijk aanwijsbare initiatieven die op een gestructureerde, bestendige en systematische wijze een educatief aanbod met regionale en subregionale uitstraling organiseren 4. het gecoördineerde en afgestemde aanbod bekend maken bij het brede publiek” Elke volkshogeschool vervult deze opdrachten met eigen accenten. De omzendbrief van 17 december 2007 van de Administratie vermeldt de concrete richtlijnen omtrent het insturen van het voortgangsrapport 2007-2008 en de financiële verslagen (afrekening en begroting) (zie doc. 1). De volkshogescholen moeten voor het eerst een voortgangsrapport indienen en niet langer een jaarverslag en een jaarplan. In een afzonderlijk deel moeten ze zich verhouden ten aanzien van de decretale beoordelingselementen. De Administratie vraagt uitdrukkelijk om zich - in het kader van het Actieplan Interculturaliseren - ook te verhouden ten aanzien van ‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’ (zie ook deel 11.1). In het Actieplan Interculturaliseren wordt van de volkshogescholen immers verwacht dat zij een intercultureel beleid voeren dat is afgestemd op de etnisch-culturele samenstelling van de bevolking van hun werkingsgebied. Tegen juni 2008 moeten de raden van bestuur van de volkshogescholen bijvoorbeeld bestaan uit een percentage bestuurders met een etnisch-cultureel diverse achtergrond dat in verhouding staat tot de bevolking in hun werkingsgebied. In januari 2008 publiceren onderzoekers van de VUB (Vrije Universiteit Brussel), in opdracht van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk, het adviesrapport ‘Eigenschappen en positie van niet-formele educatie in het sociaal-cultureel volwassenenwerk’ (zie doc. 2). Dit rapport reikt denkkaders aan, verkent een aantal pistes met het oog op een verdere legitimering van de sector en wordt eveneens als achtergrond gebruikt voor een onderzoek over de volkshogescholen. In 2008 start immers een onderzoek, eveneens besteld door het Agentschap, dat meer duidelijkheid moet bieden omtrent de gemeenschappelijke positionering, afstemming en beleidsvoering van de regionale volkshogescholen. Het HIVA (Hoger Instituut voor de Arbeid), de VUB en de Hogeschool Gent tekenden gezamenlijk in op deze onderzoekopdracht. Eind 2008 wordt dit onderzoek afgerond.

Documenten 1. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de volkshogescholen over de in te dienen verantwoordingsstukken 17 december 2007 2. Adviesrapport: “Eigenschappen en positie van niet formele educatie in het sociaal-cultureel volwassenenwerk” VUB, Faculteit voor Psychologie en Educatiewetenschappen, vakgroep Agogische Wetenschappen Prof.dr. T. Vanwing, P. Meurs, T. Buffel, Prof. dr. K. Lombaerts, Prof. dr. W. De Pauw Januari 2008

188 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

6.4. DE LANDELIJKE VORMINGSINSTELLINGEN De landelijke vormingsinstellingen maken - samen met de volkshogescholen - deel uit van de werksoort Vormingsinstellingen. De landelijke vormingsinstellingen bestaan uit 19 gespecialiseerde vormingsinstellingen, 4 vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep, 3 syndicale vormingsinstellingen en 1 federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap. De vormingsinstellingen voor een bijzondere doelgroep bestaan op hun beurt uit drie vormingsinstellingen voor personen met een handicap en één vormingsinstelling voor gedetineerden, De Rode Antraciet. Deze laatste organisatie wordt niet langer gesubsidieerd in het kader van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Vanaf 1 januari 2008 wordt deze organisatie immers ondergebracht bij het participatiedecreet. De gespecialiseerde vormingsinstellingen ontvangen op 17 december 2007 een omzendbrief van het Agentschap SociaalCultureel Werk (zie doc. 1). Deze omzendbrief bevat concrete richtlijnen omtrent het in te dienen voortgangsrapport 2007-2008 en de financiële verslagen (afrekening en begroting). De organisaties moeten voor het eerst een voortgangsrapport indienen en niet langer een jaarverslag en een jaarplan. In een afzonderlijk deel van hun rapport moeten ze zich verhouden ten aanzien van de decretale beoordelingselementen. De Administratie vraagt uitdrukkelijk om zich ook te verhouden ten aanzien ‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’ (zie ook deel 11.1). Dit is merkwaardig omdat dit een beoordelingselement is waartegenover de gespecialiseerde vormingsinstellingen zich pas volgende beleidsperiode moeten verhouden. Ook over de samenwerking met de volkshogescholen moeten de gespecialiseerde vormingsinstellingen rapporteren. Aan de organisaties met een remediëringstraject wordt gevraagd aan te geven hoe met de remediëring werd omgegaan in het afgelopen jaar en hoe dit zal gebeuren in het komende jaar. Hoewel het remediëringstraject geen directe financiële consequenties meer heeft, vraagt de Administratie wel uitdrukkelijk aan te geven hoe met de opmerkingen van de adviescommissie en de Administratie rekening wordt gehouden. Een licht afwijkende omzendbrief wordt op 17 december 2007 verzonden naar de syndicale vormingsinstellingen (zie doc. 2). Zij moeten hun inspanningen ten aanzien van ‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’ niet beschrijven. De vormingsinstellingen voor personen met een handicap en Vijftact (de federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap) ontvangen eveneens op 17 december 2007 een omzendbrief (zie doc. 3 en 4). Deze organisaties hoeven geen afzonderlijk deel in te dienen over de beoordelingselementen. Pas vanaf 2011 moeten ze zich - voor het eerst - verhouden ten aanzien van de beoordelingselementen. De administratie vraagt niet aan te geven welke inspanningen ze leveren ten aanzien van ‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’.

Documenten 1. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de erkende gespecialiseerde vormingsinstellingen over de in te dienen verantwoordingsstukken 17 december 2007 2. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de syndicale vormingsinstellingen over de in te dienen verantwoordingsstukken 17 december 2007 3. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de vormingsinstellingen voor

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 189


6. DE DIVERSE WERKSOORTEN IN HET SCVW

personen met een handicap over de in te dienen verantwoordingsstukken 17 december 2007 4. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan Vijftact over de in te dienen verantwoordingsstukken 17 december 2007

190 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW

7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW 1. De perikelen in de bovenbouw In het parlementaire werk in de periode 2007-2008 noteren we expliciete aandacht voor de drie organisaties in de bovenbouw van het sociaal-cultureel volwassenenwerk (SoCiuS, FOV en Kwasimodo). SoCiuS (zie doc. 1 en 2), als steunpunt actief binnen de sector, komt enigszins in het oog van de storm, naar aanleiding van allerlei geruchten over de herschikking van de bovenbouw. Tijdens de onderhandelingen over de evaluatie van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk wordt de FOVdelegatie geïnformeerd over de plannen van de overheid om in te grijpen in de structuur van de bovenbouw. De voorstellen van de overheid worden opgehangen aan een passage in het regeerakkoord : “We evalueren de volledige bovenbouw in cultuur (administratie, adviesraden en steunpunten), met het oog op de onderlinge taakafbakening, meerwaarde voor het veld zelf en mogelijke synergieën.” Ook de rechtstreekse betoelaging van de FOV zou in het kader van de evaluatie worden geregeld. In het voorjaar 2007 worden de directies en voorzitters van Kwasimodo en SoCiuS en de FOV-onderhandelaars door de overheid geïnformeerd over mogelijke denkpistes rond de hervorming van de bovenbouw. Vanuit de FOV wordt nadrukkelijk gesteld dat alle voorstellen op hun merites voor de sector en voor de FOV zouden getoetst worden. Bij de overheid wordt aangedrongen na te gaan of de denkpistes een echt politiek draagvlak hebben en ervoor te zorgen dat de beleidsinstanties van de betrokken steunpunten (SoCiuS en Kwasimodo) volledig zouden worden geïnformeerd over de plannen. Voor de FOV zijn dit essentiële randvoorwaarden. Op 27 augustus 2007 wordt een drastisch voorstel van herstructurering voorgelegd aan de FOV. Voor de FOV is het voorstel onbespreekbaar. Het staat haaks op de uitgangspunten en beantwoordt niet aan de geschetste randvoorwaarden. Het voorstel wordt vervolgens ingetrokken. Een vraag om uitleg (zie doc. 3) van Jos Stassen (Groen!) over de aangekondigde afschaffing van SoCiuS creëert duidelijkheid over het dossier van de bovenbouw. Het dossier rond de bovenbouw wordt alvast afgesplitst van de evaluatie van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven) en Dany Vandenbossche (sp.a) toeren een tijdje als ‘verkenners’ om de hete bovenbouwbrij. Zij gaan bij de bovenbouworganisaties na of er een draagvlak is voor een of andere herstructurering. Begin 2008 sluiten zij hun verkenningsopdracht met een eindrapport af (zie doc. 4). Het is duidelijk dat er zonder instemming van de betrokkenen geen wijziging aan de bovenbouw wordt aangebracht.

2. De rechtstreekse subsidiëring van de FOV De FOV (zie doc. 5) heeft in het voorbije parlementair jaar de handen vol met beleidszaken. De decreetevaluatie en de voorbereiding van de decreetwijziging slorpen heel wat tijd en energie op. In 2008, wanneer de decreetwijziging wordt gerealiseerd, wordt de FOV van nabij bij het parlementaire werk betrokken. De FOV blijft eveneens in de parlementaire belangstelling in het kader van het eigen subsidiedossier. Naar jaarlijks gebruik is eind 2007 opnieuw een amendement nodig bij het programmadecreet 2008 om de rechtstreekse betoelaging van de FOV mogelijk te maken. Het FOV-decreet van 2001 bepaalt immers dat de subsidies voor de FOV in de vorm van een soort trekkingsrecht worden toegekend. De FOV-subsidie wordt berekend in de vorm van een percentage van het subsidiebedrag dat aan de leden van de FOV wordt toegekend. Dit bedrag gaat naar de organisatie, die het op haar beurt doorstort aan de FOV. Deze ‘omwegconstructie’ werd sedert de goedkeuring van het decreet eenmaal toegepast. Handig was dit niet. De Administratie moest voor de FOV-subsidie meer dan honderd subsidiebesluiten klaarmaken, de FOV kon op haar beurt bij de organisaties achter ‘haar’ geld hengelen. Vanaf 2003 werd elk jaar een aantal politici bereid gevonden om bij het programmadecreet van het volgende jaar een amendement in te dienen, waarbij de rechtstreekse betoelaging van de FOV werd geregeld. Eind 2007 waren de parlementsleden Paul Delva (CD&V), Bart Caron (Spirit/VlaamsProgressieven), Dany Vandenbossche (sp.a), Herman Schueremans (Open Vld) en Jos Stassen (Groen!) bereid hun handtekening te plaatsen onder het ‘klassiek’ FOV-amendement (zie doc. 6 en 7). In de toelichting BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 191


7. DE BELANGENBEHARTIGING EN ONDERSTEUNING IN HET SCVW

bij hun amendement kondigen de indieners evenwel aan dat een meer definitieve oplossing voor de FOV-subsidiĂŤring gewenst is. De wijziging aan het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk zou worden aangegrepen om voor eens en altijd met de omwegconstructie komaf te maken. Dit gebeurt effectief. De artikels over de erkennings- en subsidiecriteria voor de FOV worden uit het FOV-decreet gelicht en ingeschreven in het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Meteen wordt de ingewikkelde FOV-subsidieconstructie een stukje geschiedenis.

Documenten 1. Missie van SoCiuS, website SoCiuS (www.socius.be) 2. Samenstelling van de Algemene Vergadering en Raad van Bestuur van SoCiuS 3. Vraag om uitleg van Jos Stassen aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over het voornemen om het Steunpunt voor Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk SoCiuS af te schaffen Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk C19 - CUL2 (uittreksel p. 11-13) 11oktober 2007 4. Voorstel organisatie bovenbouw sociaal-cultureel volwassenenwerk Bart Caron en Dany Vandenbossche 28 januari 2008 5. Samenstelling van de Raad van Bestuur en het Dagelijks Bestuur van de FOV 6. Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008 - Amendement voorgesteld door de heren Paul Delva, Dany Vandenbossche, Bart Caron, Herman Schueremans en Jos Stassen Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1368 (2007-2008) - Nr. 4 (uittreksel p. 3) 22 november 2007 7. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008. Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 1368 (2007-2008) - Nr. 9 (uittreksel p. 3-4) 4 december 2007

192 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


8. TEWERKSTELLING

8. TEWERKSTELLING Op het vlak van nieuwe sociale verplichtingen voor de werkgevers in de sociaal-culturele sector is er in de referteperiode weinig nieuws te melden. Er worden immers binnen het Paritair Comité 329.1 slechts 2 nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten: een CAO van 18 juni 2008 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid genaamd ‘sociaal fonds 329.01 tot aanvullende financiering tweede pensioenpijler‘ en de vaststelling van zijn statuten (zie doc. 1) en een andere CAO van 18 juni 2008 ‘betreffende de middelen voor het wegwerken van anomalieën inzake tewerkstelling in de socioculturele sector’ (zie doc. 2).

1. VIA-middelen De organisaties worden voor het overige geconfronteerd met een late uitbetaling van de VIA-middelen. Die middelen vloeien voort uit een aantal Vlaamse Intersectorale Akkoorden (VIA) die tussen de overheid en de sociale partners werden afgesloten (zie ook deel 5.1). Voor veel organisaties betekent de uitbetaling van deze middelen een kluwen, dat moeilijk te ontrafelen is. Voor de uitvoering van VIA 2 betreft het middelen voor loonharmonisering, vorming, managementondersteuning en extra-verlof (voor oudere werknemers). In VIA 3 worden de middelen besteed aan een verhoging van de eindejaarspremie, kwaliteitsverbetering, uitbreidingsbeleid en de uitbouw van een pensioenfonds. De uitgaven voor VIA 3 worden in de tijd gespreid.

2. Ex-DAC-werknemers Net voor de invoering van het nieuwe decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk werden de personeelsleden, ressorterend onder de regels van het Derde Arbeidscircuit (DAC) geregulariseerd. Het DAC-decreet van 7 mei 2004 gaf een wettelijke onderbouw aan de DAC-regularisering en stelde een verdere normalisering in het verschiet. Met de regularisering van de DAC’ers in 2002 kregen de betrokken werknemers een normaal arbeidsstatuut en werden zij voortaan minimaal verloond op basis van de geldende loonschalen in de sociaal-culturele sector. De normalisering houdt in dat vanaf de start van de volgende beleidsperiode (2011-2015) de toewijzing van een aanvullende tewerkstelling in de sector moet verlopen op basis van objectieve parameters. Dit houdt de mogelijkheid in dat organisaties die in het verleden DAC-personeelsleden tewerkstelden eventueel personeel moeten inleveren en andere organisaties dan weer middelen zullen toegekend krijgen om aanvullende tewerkstelling te realiseren. De regeling van deze toewijzing van middelen moet gebeuren op basis van een wettelijke beschikking (decreet of besluit) die twee jaar voorafgaand aan de nieuwe beleidsperiode moet zijn gerealiseerd. Vermits deze periode eind 2008 afloopt, wordt hierover in de loop van het voorjaar 2008 uitgebreid overleg gepleegd. Na consultatie van de achterban, talloze gesprekken en overlegmomenten, leggen de FOV en de sociale partners eind juni 2008 een voorstel voor aan minister van Cultuur Anciaux (zie doc. 3). In het voorstel wordt een nieuw verdelingsschema uitgewerkt, waarbij alle erkende en gesubsidieerde organisaties bij de aanvullende tewerkstelling betrokken worden. Er wordt gezocht naar verdelingscriteria die tegemoetkomen aan de grote verscheidenheid van organisaties in de sociaal-culturele volwassenensector. Bovendien wordt veel zorg besteed aan de organisaties die op basis van het herverdelingsvoorstel personeel zullen moeten inleveren. Deze inlevering wordt in de tijd gespreid. De vijf ondertekenaars dringen bij minister Anciaux aan op flankerende maatregelen ten gunste van personeelsleden die per 1 januari 2011 niet langer als geregulariseerde DAC’er aan de slag kunnen blijven. De minister wordt uitgenodigd om vanaf het najaar hierover een gesprek aan te gaan met de sociale partners. Geregulariseerde DAC’ers die vóór 2002 in dienst waren bij hun huidige werkgever behouden in alle geval die gesubsidieerde werkplaats, tot wanneer zij hun huidige werkgever verlaten. De afwikkeling van de normalisatie bij de organisaties, actief in het lokaal cultuurbeleid, verloopt evenwel niet probleemloos. Dany Vandenbossche (sp.a) stelt hierover, hierin bijgetreden door Paul Delva (CD&V) en Jos Stassen (Groen!), een vraag aan minister van BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 193


8. TEWERKSTELLING

Cultuur Anciaux (zie doc. 4). De minister houdt zich evenwel op de vlakte, omdat een aantal betrokken organisaties een rechtsgeding tegen de overheid hebben ingeleid bij de Raad van State.

3. Tewerkstellingscijfers Tot dusver ontbreekt het de sector aan ‘harde’ cijfers over de tewerkstelling in de sociaal-culturele volwassenensector. De FOV poogt deze lacune op te vullen. Een eerste onderzoek over de tewerkstellingscijfers 2007 vindt plaats in de loop van 2008. In het tweede deel van dit boek (zie aldaar) worden de resultaten gepubliceerd.

Documenten 1. Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 juni 2008 tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 april 2008 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid genaamd “sociaal fonds 329.01 tot aanvullende financiering tweede pensioenpijler” en de vaststelling van zijn statuten 2. Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 juni 2008 betreffende de middelen voor het wegwerken van anomalieën inzake tewerkstelling in de socioculturele sector 3. FOV-standpunt over de DAC-normalisering, mede onderschreven door ACLVB, BBTK-ABVV, LBC en Sociare 23 juni 2008 4. Vraag om uitleg van Dany Vandenbossche aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de geregulariseerde ex-DAC’ers in de sector van het lokaal cultuurbeleid Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk C7 - CUL1 (uittreksel p. 9) 4 oktober 2007

194 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


9. HET ADVIESSTELSEL

9. HET ADVIESSTELSEL Binnen het cultuurbeleid is het gebruikelijk dat de voorbereiding van dit beleid gepaard gaat met een advisering door geëigende adviesorganen. De cultuurpactwetgeving maakt die advisering overigens dwingend. Voor de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk zijn de adviezen van de Raad voor Cultuur en van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk relevant. In de loop van 2008 brengen deze raden een aantal adviezen uit met belang voor de sociaal-culturele sector.

1. Raad voor Cultuur De SARC (Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media) kreeg op 14 maart 2008 een groen licht van de Vlaamse Regering. De SARC is een afzonderlijke rechtspersoon. Binnen zijn structuur is er een algemene raad, een vast bureau (zie doc. 1) en vier sectorraden, namelijk een sectorraad voor Kunsten en Erfgoed, een sectorraad voor Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, een sectorraad voor Sport en een sectorraad voor Media. De Algemene Raad zorgt voor de conceptualisering van het cultuurbeleid door de beleidsvelden in een samenhangende context en in een ruimer maatschappelijk kader te plaatsen. De Algemene Raad geeft advies over alle thema’s die meerdere beleidsvelden aanbelangen. Hij verzorgt ook de interne coördinatie van de adviezen van de sectorraden. In zijn eerste advies toonde de SARC zich positief over de intentie van de overheid om de middelen van de DAC-regularisering in de sociaal-culturele volwassenensector toe te voegen aan de reguliere middelen voor de organisaties (zie doc. 2).

2. Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk De vier sectorraden zijn autonoom bevoegd en geven rechtstreeks adviezen over hun specifiek beleidsveld. In deze raden zetelen telkens 19 leden. De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk (voor Jeugd en Volwassenen) telt 8 onafhankelijke deskundigen, 9 vertegenwoordigers van het middenveld en 2 leden namens de Vlaamse Jeugdraad (zie doc. 3). Voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk zetelen 5 leden. De FOV had voorgesteld om de diverse werksoorten aan bod te laten komen. Minister Anciaux is daarop ingegaan. Op voordracht van de FOV zetelen: Peter Warson (verenigingen), Jan De Braekeleer (instellingen), Kristien Vermeersch (bewegingen), Ria Van Asch (volkshogescholen) en Hugo De Vos (algemeen). Voor al deze leden is een plaatsvervang(st)er aangeduid. Via de vertegenwoordig(st)ers van het middenveld zijn ook nog de sectoren jeugd, amateurkunsten, bibliotheken en cultuur- en gemeenschapscentra in de Sectorraad vertegenwoordigd. Net zoals de SARC bracht ook de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk een aantal adviezen uit, met relevantie voor de sociaalculturele volwassenensector. Dit was het geval voor een advies over het uitvoeringsbesluit bij het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk (zie doc. 4), over het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet (zie doc. 5 ), over het reglement voor de subsidiëring van verenigingslokalen (zie doc. 6) en over de experimentenregeling voor sociaal-culturele verenigingen (zie doc. 7).

Documenten 1. Samenstelling van de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Media en Sport (SARC) 2. Advies van de SARC over het voorontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2008 1 juli 2008 3. Samenstelling van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk 4. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 195


9. HET ADVIESSTELSEL

uitvoering van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk 28 april 2008 5. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport 5 juni 2008 6. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het reglement subsidiĂŤring verenigingslokalen 5 juni 2008 7. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het reglement voor de financiĂŤle ondersteuning van projecten van sociaal-culturele verenigingen 4 september 2008

196 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


10. STANDPUNTEN FOV

10. STANDPUNTEN FOV 1. Decreetwijziging Zoals het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 2003 voorschreef, moest de uitvoering van het decreet voor het sociaal-cultureel werk vóór 30 juni 2007 geëvalueerd worden. De FOV heeft, anticiperend op de overheidsevaluatie, met de organisaties van de sector een grondige evaluatie van het decreet doorgevoerd. De FOV-organisaties kregen daarbij de kans om hun bevindingen bij de toepassing van het decreet te formuleren, te expliciteren en met hun collega-organisaties te bediscussiëren. Uit dit intensieve overlegproces distilleerde het FOV-bestuur op 17 november 2006 een standpunt (zie doc. 1). De FOV bezorgde haar standpunt aan de minister van Cultuur en zijn Kabinet, de leden van het Vlaams Parlement, inzonderheid de leden van de Commissie Cultuur, en de Administratie (inzonderheid de medewerkers van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk). Aan het standpunt gaat een beknopte samenvatting vooraf (zie doc. 2), waarin de (34) aandachtspunten uit het standpunt op een puntige manier zijn samengebracht. Drie aandachtspunten hebben betrekking op de subsidieprocedure. 6 punten hebben te maken met de erkenningscriteria, 3 aandachtspunten gaan over de decretale functie, 5 aandachtspunten over de subsidiebedragen, 8 over de adviescommissie en administratie. Tenslotte zijn 8 aandachtspunten gewijd aan de samenwerking, integrale kwaliteitszorg (IKZ), registratie, opvolging en onderzoek. In de loop van 2007 is het FOV-standpunt van 17 november 2006 over de evaluatie van het decreet het leidmotief bij de besprekingen van het nieuwe decreet. Op 14 september 2007 analyseert het Bestuur van de FOV de resultaten van de onderhandelingen. De Raad van Bestuur legt de conclusies vast in een kort en krachtig bijkomend standpunt. De Raad bevestigt de afwijzing van de voorstellen rond de bovenbouw, maar insisteert tezelfdertijd op een snelle realisatie van de voorstellen voor de diverse werksoorten (zie doc. 3).

2. DAC-normalisering Op 23 juni 2008 bezorgt de FOV, samen met de sociale partners, een standpunt over de DAC-normalisering (zie doc. 4) (zie ook deel 8.1). In het voorstel wordt een nieuw verdelingsschema uitgewerkt, waarbij alle erkende en gesubsidieerde organisaties bij de aanvullende tewerkstelling betrokken worden. Er werd gezocht naar verdelingscriteria die tegemoetkomen aan de grote verscheidenheid van organisaties in de sociaal-culturele volwassenensector. Bovendien wordt veel zorg besteed aan de organisaties die op basis van het herverdelingsvoorstel personeel zullen moeten inleveren. Deze inlevering wordt in de tijd gespreid. De vijf ondertekenaars dringen bij minister Anciaux aan op flankerende maatregelen ten gunste van personeelsleden die per 1 januari 2011 niet langer als geregulariseerde DAC’er aan de slag kunnen blijven. De minister wordt uitgenodigd om vanaf het najaar hierover een gesprek aan te gaan met de sociale partners. Geregulariseerde DAC’ers die vóór 2002 in dienst waren bij hun huidige werkgever behouden in alle geval die gesubsidieerde werkplaats, tot wanneer zij hun huidige werkgever verlaten.

Documenten 1. FOV-standpunt betreffende de evaluatie van het decreet - integrale versie 17 november 2006 2. FOV standpunt betreffende de evaluatie van het decreet - beknopte versie 17 november 2006

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 197


10. STANDPUNTEN FOV

3. FOV-standpunt betreffende de wijziging van het decreet 14 september 2007 4. FOV-standpunt over de DAC-normalisering, mede onderschreven door ACLVB, BBTK-ABVV, LBC en Sociare 23 juni 2008

198 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

11 HETE THEMA’S 11.1. INTERCULTURALISEREN EN DIVERSITEIT 1. Het Actieplan Interculturaliseren Op 26 februari 2008 vindt de tweede Actiedag Interculturaliseren plaats met als thema ‘Van praktijk naar interactie’. Minister Anciaux stelt er een stand van zaken voor van de realisatie van het ‘Actieplan Interculturaliseren van en voor Cultuur, Jeugdwerk en Sport’ (zie doc. 1). De uitvoering van het Actieplan wordt ondersteund door het Kennisknooppunt Interculturaliseren via de website www.interculturaliseren.be. Het knooppunt werd opgericht in de schoot van de Afdeling Beleid van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media. De site komt in de loop van februari 2008 online. De minister stelt in februari 2008 ook de campagne ‘Iedereen kan zetelen’ voor. Via de campagne streeft de minister naar meer diversiteit in advies- en beleidsorganen van de Vlaamse overheid (zie doc. 2). Uit een enquête blijkt dat de concretisering van het Actieplan nog niet voor alle organisaties duidelijk is. Daarom wordt vanuit het Kennisknooppunt Interculturaliseren een informatiemoment ingericht in de loop van de maand mei 2008. Het Europees Jaar van de Interculturele Dialoog is in juli 2008 halfweg. De Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement krijgt op 3 juli tijdens een hoorzitting een stand van zaken over de realisaties op Europees en op Vlaams niveau. Tijdens deze hoorzitting worden de initiatieven van cultuurminister Anciaux in een bredere, Europese context geplaatst (zie doc. 3).

2. Interculturaliteit als beoordelingselement Minister Anciaux beklemtoont tijdens de Actiedag in zijn speech dat de notie ‘interculturaliteit’ in zo goed als alle decreten als beoordelingselement is opgenomen. “Daarmee vragen we aan onze organisaties om een reflectie te maken over hoe zij de komende jaren aandacht willen besteden aan interculturaliteit, hoe zij die aandacht wensen te concretiseren in hun activiteiten, programma en producties en hoe zij etnisch-culturele diversiteit in hun bestuur, vrijwilligersploeg en hun personeel willen realiseren.” De minister voegt hieraan toe dat “de inhoud en het resultaat van deze denkoefening uiteraard blijft behoren tot de absolute autonomie van elke instelling.” Vanaf de volgende beleidsperiode wordt het beoordelingselement ‘diversiteit met specifieke aandacht voor interculturaliteit’ voor alle werksoorten van het sociaal-cultureel volwassenenwerk van kracht. Via de omzendbrieven over de verantwoordingsstukken (zie doc. 4, 5 en 6) worden organisaties, met een verwijzing naar het Actieplan, nu reeds verzocht aan te geven hoe zij in 2008 diversiteit, met specifieke aandacht voor interculturaliteit, zullen aanpakken. Dit geldt voor de werksoorten Verenigingen, Bewegingen en Gespecialiseerde Vormingsinstellingen. Van de volkshogescholen wordt, conform het Actieplan, meer verwacht. Zij moeten een intercultureel beleid voeren dat is afgestemd op de etnisch-culturele samenstelling van de bevolking van hun werkingsgebied. Tegen juni 2008 moeten de raden van bestuur van de volkshogescholen bijvoorbeeld bestaan uit een percentage bestuurders met een etnisch-cultureel diverse achtergrond dat in verhouding staat tot de bevolking in hun werkingsgebied. De omzendbrieven voor de syndicale vormingsinstellingen, de vormingsinstellingen voor personen met een handicap en Vijftact, bevatten geen expliciete richtlijnen over diversiteit.

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 199


11. HETE THEMA’S

3. Beleidsbrief en middelen In de Beleidsbrief Cultuur 2007-2008 zegt de minister de middelen, vrijgemaakt voor interculturaliseren, met behoud van het bijzondere oormerk, op te nemen in het participatiedecreet (zie doc. 7). In het uitvoeringsbesluit van het participatiedecreet (zie ook deel 11.5) staat te lezen: “Er wordt naar gestreefd om minstens de helft van het bedrag, vermeld in artikel 21 van het decreet, te voorzien voor op interculturaliteit gerichte projecten.” Volgens artikel 21 van het decreet wordt jaarlijks een bedrag van 1,8 miljoen euro voorzien voor zogenaamde ‘participatieprojecten’ (zie ook deel 5.2). Aanvragen van verenigingen die al structureel gesubsidieerd worden door de Vlaamse overheid komen niet in aanmerking voor deze subsidies. Hierop zijn twee uitzonderingen: projecten voor gedetineerden en uitzonderlijke projecten. Het uitzonderlijke karakter van een project moet gemotiveerd worden vanuit drie invalshoeken: uitzonderlijk voor het participatiebeleid, uitzonderlijk voor de vereniging en uitzonderlijk voor de sector waarin de vereniging actief is. Het participatiedecreet is van kracht vanaf 2008. Omdat het pas laat volledige uitvoering krijgt, wordt begin 2008 ook nog een tijdelijk reglement uitgevaardigd (zie doc. 8). In het Actieplan van 2006 staat ook te lezen dat 10% van alle projectsubsidies wordt voorbehouden voor interculturele projecten (zie doc. 9). Minister Anciaux geeft op 6 maart 2008 op vraag van Paul Delva een overzicht van de besteding van het voorziene budget voor het diversiteitsbeleid in 2007 (zie doc. 10).

Documenten 1. Persmededeling van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media over de Actiedag Interculturaliseren 26 februari 2008 2. Persmededeling van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel over de campagne ‘Iedereen kan zetelen’ 15 februari 2008 3. Verslag hoorzitting over de interculturele dialoog Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 1826 (2007-2008) - Nr. 1 9 september 2008 4. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de verenigingen over de in te dienen verantwoordingsstukken 19 december 2007 5. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk Voor Jeugd en Volwassenen aan de bewegingen over de in te dienen verantwoordingsstukken 19 december 2007 6. Omzendbrief van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen aan de erkende gespecialiseerde vormingsinstellingen over de in te dienen verantwoordingsstukken

200 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

17 december 2007 7. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 10) 31 oktober 2007 8. Reglement voor de subsidiĂŤring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugdwerk of sport 10 januari 2008 9. Vlaams Actieplan Interculturalisering van, voor en door Cultuur, Jeugdwerk en Sport (uittreksel p. 35-36) 20 februari 2008 10. Schriftelijke vraag van Paul Delva aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de subsidies 2007 voor een diversiteitsbeleid Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Schriftelijke vraag nr. 75 aan minister Bert Anciaux (2007-2008) 6 maart 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 201


11. HETE THEMA’S

11.2. VRIJWILLIGERSBELEID 1. Vrijwilligerswet De wet betreffende de rechten van vrijwilligers is een federale materie. De wet is van kracht sinds 1 augustus 2006, met uitzondering van de bepalingen inzake verzekeringen en aansprakelijkheid. Deze traden in voege op 1 januari 2007. 1.1 Onkostenvergoeding De wet betreffende de rechten van vrijwilligers regelt onder meer de kostenvergoedingen voor vrijwilligers. De tekst voorziet, twee jaar na de inwerkingtreding van de wet, een evaluatie van het deel over de kostenvergoedingen door de Nationale Arbeidsraad. Op 12 februari 2008 zegt de minister van Sociale Zaken, Laurette Onkelinx, in antwoord op een parlementaire vraag van Sonja Becq (CD&V), dat zij deze evaluatie nog niet heeft ontvangen (zie doc. 1). Daarnaast richt ook de Hoge Raad voor Vrijwilligers een werkgroep inzake de vergoedingen in. Het maximumbedrag van de vergoedingen en de onmogelijkheid om een reële vergoeding te combineren met een forfaitaire vergoeding staan hier centraal. De Raad brengt op 6 mei 2008 een advies uit aan Joëlle Milquet, Minister van Werk en Gelijke Kansen (zie doc. 2). In een wetsvoorstel van 9 april 2008, ingediend door Sonja Becq, wordt ook gepleit voor het optrekken van de maximale forfaitaire onkostenvergoedingen (zie doc. 3).

Documenten 1. Vraag om uitleg van Sonja Becq aan minister Laurette Onkelinx, federaal minister van Sociale Zaken, over vrijwilligerswerk Kamer van Volksvertegenwoordigers Commissie Sociale Zaken Zitting 2007-2008 Stuk CRIV 52 COM 096 (uittreksel p. 5-7) 12 februari 2008 2. Advies van de Hoge Raad voor Vrijwilligers aan minister Joëlle Milquet, federaal minister van Werk en Gelijke Kansen over de terugbetaling van onkosten en vergoedingen voor vrijwilligerswerk 6 mei 2008 3. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers wat de onkostenvergoeding en het vrijwilligersverlof betreft Ingediend door Sonja Becq e.a. Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008 Stuk DOC 52 1045/001 9 april 2008

202 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

1.2 Vrijwilligerswerk voor niet-Belgen De wet betreffende de rechten van de vrijwilligers trad op 1 augustus 2006 in werking. De nieuwe wet wilde vrijwilligerswerk voor vreemdelingen (ruimer) toegankelijk maken. De Federale Regering kan dit eenvoudig regelen via een Koninklijk Besluit, maar na twee jaar is het KB nog niet verschenen. Hierdoor blijft een grote groep buitenlanders uitgesloten van vrijwilligerswerk (cfr. de arbeidskaartreglementering). Bij inbreuken op deze wet zijn geen sancties voorzien voor de vrijwilliger, maar wel voor de organisatie die deze vrijwilliger inschakelt. Organisaties kunnen op deze manier ongewild en/of onbewust in de fout gaan. Over het uitblijven van het Koninklijk Besluit inzake buitenlandse vrijwilligers worden, voorlopig zonder veel resultaat, regelmatig parlementaire vragen gesteld aan de minister van Werk, Josly Piette (zie doc. 4, 5 en 6). Het Vlaams Minderhedencentrum en Vluchtelingenwerk Vlaanderen lanceren een platformtekst die door tal van organisaties wordt onderschreven (zie doc. 7). Op 6 maart 2008 maken zij de tekst over aan het kabinet van de minister van Werk, Josly Piette. Het kabinet van de minister formuleert in de loop van de maand maart een eigen voorstel (zie doc. 8). Dit voorstel gaat voor advies naar de Hoge Raad voor Vrijwilligers en naar de Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers. Midden april engageert de nieuwe minister voor Werk en Gelijke Kansen, Joëlle Milquet, zich in haar beleidsbrief (zie doc. 9) tot het vinden van een oplossing voor het probleem. Zij belooft de tekst van haar voorganger in een wetsontwerp om te zetten van zodra de gevraagde adviezen worden afgeleverd. Het advies van de Hoge Raad voor de Vrijwilligers wordt op 6 mei 2008 via brief doorgestuurd naar minister Milquet. Het officiële advies verschijnt later, samen met een document dat de context van het advies schetst (zie doc. 10). Er wordt negatief geadviseerd over het voorstel van het kabinet Piette. De Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers brengt geen advies uit. Op 1 juli 2008 dient Nahima Lanjri (CD&V) een wetsvoorstel in om de kwestie te regelen (zie doc. 11). Dit wetsvoorstel zal pas in het komende parlementaire jaar kunnen worden besproken.

Documenten 4. Vraag om uitleg van Nahima Lanjri aan minister Josly Piette, federaal minister van Werk over vrijwilligerswerk door buitenlanders Senaat Plenaire vergadering Stuk 4-15 (uittreksel p. 77-79) Zitting 2007-2008 31 januari 2008 5. Vraag om uitleg van Hilâl Yalçin aan minister Josly Piette, federaal minister van Werk over het uitblijven van het koninklijk besluit inzake ‘buitenlandse vrijwilligers’ Kamer van Volksvertegenwoordigers Commissie Sociale Zaken Zitting 2007-2008 Stuk CRIV COM 107 (uittreksel p. 13-15) 19 februari 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 203


11. HETE THEMA’S

6. Vraag om uitleg van Hilâl Yalçin aan minister Josly Piette, federaal minister van Werk over de buitenlandse vrijwilligers Kamer van Volksvertegenwoordigers Commissie Sociale Zaken Zitting 2007-2008 Stuk CRIV COM 144 (uittreksel p. 18-19) 11 maart 2008 7. Platformtekst Vluchtelingenwerk Vlaanderen en het Vlaams Minderhedencentrum “Vrijwilligerswerk voor vreemdelingen: naar een duidelijk en werkbaar kader” maart - april 2008 8. Voorstel van het kabinet van minister Josly Piette, federaal minister van Werk, om vrijwilligerswerk voor vreemdelingen toegankelijk te maken maart 2008 9. Algemene beleidsnota, Deel Werk van Joëlle Milquet, federaal vice-eerste minister en minister van Werk en Gelijke kansen Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008 Stuk DOC 52 0995/017 (uittreksel p. 59-60) 15 april 2008 10. Advies van de Hoge Raad voor Vrijwilligers aan minister Joëlle Milquet, federaal minister van Werk en Gelijke Kansen over vrijwilligerswerk en vreemdelingen 6 mei 2008 11. Wetsvoorstel tot het toegankelijk maken van vrijwilligerswerk voor vreemdelingen Ingediend door Nahima Lanjri e.a. Senaat Zitting 2007-2008 Stuk 4-840/1 1 juli 2008

1.3 Wetsvoorstel onbetaald vrijwilligersverlof Op 22 oktober 2007 dient Wouter Beke (CD&V) een wetsvoorstel in (zie doc. 12). Dit voorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds in 2006 in de Senaat werd ingediend en pleit voor een regeling waarbij bestuursleden van een vrijwilligersorganisatie een onbetaald vrijwilligersverlof kunnen opnemen van maximaal twee halve dagen per maand. Het voorstel wordt opnieuw ingediend op 9 april 2008 door Sonja Becq (zie doc. 13). Het dossier is momenteel hangend in de Kamer.

Documenten 12. Wetsvoorstel houdende invoeging van een artikel 12 bis in de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwil-

204 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

ligers Ingediend door Wouter Beke e.a. Senaat Zitting 2007-2008 Stuk 4-316/1 22 oktober 2007 13. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers wat de onkostenvergoeding en het vrijwilligersverlof betreft Ingediend door Sonja Becq e.a. Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008 Stuk DOC 52 1045/001 9 april 2008

2. Gratis provinciale vrijwilligersverzekering In 2007 wordt de gratis provinciale vrijwilligersverzekering gelanceerd. Verenigingen kunnen via de provincies en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (voor Brussel) jaarlijks een 100-tal ‘gratis vrijwilligersdagen’ aanvragen. De middelen voor de gratis verzekering zijn afkomstig uit de pot van de Nationale Loterij. Naast de burgerlijke aansprakelijkheid worden ook lichamelijke ongevallen gedekt en is rechtsbijstand voorzien. Chokri Mahassine (sp.a) vraagt zich in januari 2008 af of een modelpolis niet als subsidievoorwaarde bij verenigingen kan worden opgenomen. Minister Anciaux reageert terughoudend. De minister is wel voorstander van een uitbreiding van het systeem naar het meer gestructureerde en georganiseerde vrijwilligerswerk (zie doc. 14). In april 2008 ontstaat onduidelijkheid op het federale niveau. In een verdelingsvoorstel voor de middelen van de Nationale Loterij zou de vrijwilligersverzekering geschrapt zijn. Didier Reynders, federaal minister van Financiën, bevoegd voor de verdeling van de Loterijmiddelen, geeft niet thuis. Zolang de verdeling niet besproken is op de ministerraad, is er geen beslissing gevallen, aldus de minister. De minister wordt door verschillende parlementsleden bestookt met vragen (zie doc. 15, 16, 17 en 18). Ook minister Anciaux wordt over het dossier bevraagd (zie doc. 19). De uiteindelijke beslissing valt op 22 juli 2008 op de ministerraad. Voor de vrijwilligersverzekering wordt 850.000 euro voorzien (zie doc. 20).

Documenten 14. Vraag om uitleg van Chokri Mahassine aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de gratis verzekering voor vrijwilligers Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk C118 - CUL13 (uittreksel p. 1-3) 24 januari 2008 15. Samengevoegde vragen om uitleg van Meyrem Almaci, Georges Gilkinet, Sonja Becq, Clotilde Nyssens, Bruno Tuybens aan minister Didier Reynders, federaal vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen,

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 205


11. HETE THEMA’S

over de besteding van de middelen van de Nationale Loterij en de financiering van de provinciale verzekering voor vrijwilligers Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008 Commissie Financiën en Begroting Stuk CRIV 52 COM 159 (uittreksel p. 2-6) 15 april 2008 16. Schriftelijke vraag van Meyrem Almaci aan minister Didier Reynders, federaal vice-eersteminister en minister van Financieën en Institutionele Hervormingen, over de gratis verzekering voor vrijwilligers Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008 Schriftelijke vraag nr. 27 aan minister Didier Reynders (2007-2008) Stuk QRVA 52 015 (uittreksel p. 2.711-2.712) 28 april 2008 17. Vraag om uitleg van Bruno Tuybens aan minister Didier Reynders, federaal vice-eerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, over het subsidieverdelingsplan van de Nationale Loterij Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008 Plenaire vergadering Stuk CRIV 52 PLEN 045 (uittreksel p. 29-30) 19 juni 2008 18. Samengevoegde vragen om uitleg van Georges Gilkinet en Bruno Tuybens aan minister Didier Reynders, federaal viceeerste minister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, over de ondersteuning van het verenigingsleven door de Nationale Loterij en over de kritiek van regeringspartij cdH inzake de vertraging voor het vastleggen van het subsidieverdelingsplan van de Nationale Loterij Kamer van Volksvertegenwoordigers Commissie Financiën en Begroting Zitting 2007-2008 Stuk CRIV 52 COM 276 (uittreksel p. 28-32) 25 juni 2008 19. Vraag om uitleg van Bart Van Malderen aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over een gratis collectieve verzekering voor het vrijwilligerswerk Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk C200 - CUL22 (uittreksel p. 1-3) 10 april 2008 20. Persbericht van de federale ministerraad over het voorlopig verdelingsplan van de subsidies van de Nationale Loterij 22 juli 2008

206 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

Aanvullende documenten 21. Schriftelijke vraag van Georges Gilkinet aan staatssecretaris Bruno Tuybens, federaal staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, toegevoegd aan de minister van Begroting en Consumentenzaken, over de Provinciale verzekering vrijwilligerswerk Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008 Schriftelijke vraag nr. 9 aan staatssecretaris Bruno Tuybens (2007-2008) Stuk QRVA 52 004 (uittreksel p. 211-214) 6 september 2007 22. Vraag van Jean-Marc Delizée aan staatssecretaris Bruno Tuybens, federaal staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, toegevoegd aan de minister van Begroting en Consumentenzaken, over de concrete invulling door de provincies van de verzekering lichamelijke schade voor vrijwilligers Kamer van Volksvertegenwoordigers Commissie Infrastructuur, Verkeer en Overheidsbedrijven Zitting 2007-2008 Stuk CRIV 52 COM 043 (uittreksel p. 26-29) 10 december 2007

3. Vrijwilligersbeleid door de Vlaamse overheid Op 21 maart 2007 keurt het Vlaams Parlement unaniem de resolutie betreffende een duurzaam ondersteunend en flankerend beleid voor het vrijwilligerswerk goed (zie doc. 23). Dirk de Kort (CD&V) vraagt minister Anciaux op 13 maart 2008 naar een stand van zaken van de uitvoering van de resolutie (zie doc. 24). De minister verwijst in zijn antwoord onder meer naar de inspanningen die geleverd worden via regelgeving, in het bijzonder het participatiedecreet, de samenwerking met de Verenigde Verenigingen en het afgesloten Actieplan, een (op te starten) lokalenfonds, de campagne ‘Samen Vereenvoudigen’, de steun aan het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk en het EVC-project van SoCiuS en het Steunpunt Jeugd. De minister meldt ook een vervolgstudie besteld te hebben inzake verzekeringen en vrijwilligerswerk.

Documenten 23. Voorstel van resolutie - van Sabine Poleyn, Els Robeyns, Steven Vanackere, Joris Vandenbroucke, Kris Van Dijck en Herman Schueremans - betreffende een duurzaam ondersteunend en flankerend beleid voor het vrijwilligerswerk in de jeugd-, sport- en cultuursector - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 919 (2005-2006) - Nr. 4 21 maart 2007 24. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minster Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de aangekondigde maatregelen ter ondersteuning van het verenigingsleven

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 207


11. HETE THEMA’S

Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk C176 - CUL19 (uittreksel p. 14-17) 13 maart 2008

208 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

11.3. AUTEURSRECHTEN 1. Billijke vergoeding De billijke vergoeding is een vergoeding voor uitvoerende artiesten en muziekproducenten. Dit zijn de zogenaamde nevenrechten. De vergoeding is verschuldigd bij het afspelen van muziek in openbare plaatsen. Zij wordt geïnd en beheerd door beheersvennootschappen. 1.1 Tarifering: een federale materie De tarieven van de billijke vergoeding worden bepaald door een (paritaire) commissie. In deze commissie zetelen vertegenwoordigers van de beheersvennootschappen en de belangenorganisaties van de gebruikers. Eind 2006 werden de tarieven voor de polyvalente zalen en jeugdhuizen met 10% verhoogd. Deze beslissing gold voor één jaar. In 2007 zou opnieuw over de tarieven onderhandeld worden. Door de aanslepende regeringsvorming kan de regering in het najaar 2007 echter enkel over lopende zaken beslissen. De voorzitter van de commissie stelt daarom voor om de gelding van de huidige tarieven met één jaar te verlengen. De Commissie keurt dat voorstel op 6 december 2007 unaniem goed (zie doc. 1). De tarieven worden uiteraard wel geïndexeerd. De beheersvennootschappen zijn vragende partij om in het najaar van 2008 te onderhandelen over een fundamentele aanpassing van de tarieven. 1.2 Financiële tussenkomst door de Vlaamse overheid In uitvoering van het regeerakkoord keurt de Vlaamse Regering op 19 juli 2007 een overeenkomst met de beheersvennootschappen goed. De Vlaamse overheid neemt de kosten van de billijke vergoeding op zich als het gaat om occasionele, kleinschalige evenementen van lokale groeperingen, verenigingen en vrijwilligersinitiatieven (zie doc. 2). De minister van Cultuur voorziet voor 2007 en 2008 een bedrag van 250.000 euro. Er zou binnen de regering ook een akkoord zijn om dit bedrag in 2009 te laten groeien tot 550.000 euro (zie doc. 3). De aanvraag voor een tussenkomst van de Vlaamse overheid kan gebeuren via de website www.debillijkevergoeding.be/vlaanderen. Deze webstek is sinds 4 september 2007 operationeel. Vanuit het middenveld (het Intersectoraal Overleg Cultuur, ISOC) is er kritiek op de gebruiksvriendelijkheid van de website en zijn er vragen bij de juistheid van de tarieven die op de website gehanteerd worden. Het ISOC beslist de website niet te promoten bij de achterban. Er volgt overleg tussen de overheid, de beheersvennootschappen en het ISOC. Omwille van het uitblijven van tastbaar resultaat, laat het ISOC de overheid, tien maanden na de lancering van de website, weten niet langer aan het overleg te willen deelnemen. De Vlaamse overheid wil toch meer bekendheid geven aan de tussenkomst voor de billijke vergoeding. Zij sluit een overeenkomst met de Verenigde Verenigingen (zie doc. 4). De Verenigde Verenigingen lanceert in juni 2008 de campagne ‘Een gat in je budget?’. 1.3 Uradex volgt Uradex op Uradex, de beheersvennootschap bevoegd voor de inning van de billijke vergoeding, verloor in 2006 haar vergunning. Er werd in een overgangsperiode van twee jaar voorzien. Deze overgangsperiode loopt eind februari 2008 af. Het is de bevoegdheid van de nieuwe minister van Economie, Sabine Laruelle, om de nieuwe erkenning te verlenen. Op 21 februari 2008 wordt de beslissing van de minister in het Staatsblad gepubliceerd: Uradex volgt Uradex op (zie doc. 5). Minister Laruelle kondigt via een persbericht van 19 februari 2008 aan een protocolakkoord met SABAM, Simim en Uradex te zullen ondertekenen (zie doc. 6). Dit akkoord zou op termijn een serieuze vereenvoudiging van de aangifte, facturatie en inning van BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 209


11. HETE THEMA’S

de rechten verbonden aan het gebruik van muziek in het openbaar kunnen betekenen. Het protocol ligt, na de vorming van de regering Leterme I, (nog steeds ongetekend) op tafel bij minister van Ondernemen en Vereenvoudigen, Vincent Van Quickenborne. De realisatie van een unieke aangifte SABAM-billijke vergoeding is wel opgenomen in zijn beleidsnota (zie doc. 7). Jef Van den Bergh (CD&V) stelt op 4 maart 2008 vast dat de problemen bij Uradex over transparante uitbetalingen nog niet opgelost zijn. Een snelle rekensom naar aanleiding van het antwoord van minister Laruelle in de Commissie Bedrijfsleven van de Kamer van Volksvertegenwoordigers over de uitbetalingen door Uradex, wijst volgens Jef Van Den Bergh uit dat Uradex nog steeds op een pot van 60 miljoen euro zit. Hij verwacht volledige duidelijkheid tegen het einde van 2008 (zie doc. 8). Ondertussen krijgt Belartis, een nieuw opgerichte vennootschap, nog steeds geen nieuws over haar aanvraag van vergunning voor de inning van de billijke vergoeding.

2. Controle op de beheersvennootschappen Bart Tommelein (Open Vld) dient eind 2007 een wetsvoorstel in tot wijziging van het auteursrecht en de naburige rechten (zie doc. 9). Tijdens een hoorzitting op 3 juni 2008 over het voorstel wordt vernomen dat een ander, meer omvattend wetsontwerp, opnieuw zal worden ingediend. Dit wetsontwerp over de controle op de beheersvennootschappen zit al gedurende twee legislaturen in de wachtkamer (zie doc. 10). De Raad voor de Intellectuele Eigendom is bezig met een advies over dit ontwerp. Het advies mag verwacht worden begin september 2008. In het najaar zou het ontwerp dan eindelijk in de bevoegde Kamercommissie worden besproken. Het wetsontwerp is voor de sector belangrijk omdat het garanties kan bieden op een betere en meer transparante werking van de beheersvennootschappen. Ook in de beleidsnota van minister Van Quickenborne staat het herstructureren en versterken van de controledienst van de beheersvennootschappen als prioritair in 2008 aangemerkt (zie doc. 11).

Documenten 1. Koninklijk Besluit van 20 december 2007 houdende de algemeen bindend verklaring van de beslissing van 6 december 2007 inzake de billijke vergoeding verschuldigd voor de mededeling van fonogrammen in polyvalente zalen, jeugdhuizen en culturele centra evenals bij gelegenheid van tijdelijke activiteiten binnen en buiten, genomen door de commissie bedoeld in artikel 42 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten Belgisch Staatsblad, Nr. 373, 31 december 2007 (uittreksel p. 66.180) 2. Toelichting bij de derdebetalersregeling, gepubliceerd op de website van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, Afdeling Jeugd 3. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 37-39) 31 oktober 2007 4. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse

210 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008 Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 19-A (2007-2008) - Nr. 3-D (uittreksel p. 4-6) 10 april 2008 5. Ministerieel Besluit van 18 februari waarbij een beheersvennootschap van rechten wordt gemachtigd haar werkzaamheden op het nationale grondgebied uit te oefenen Belgisch Staatsblad, Nr. 55, 21 februari 2008 (uittreksel p. 10.842-10.844) 6. Persmededeling van Minister Laruelle over de billijke vergoeding 19 februari 2008 7. Algemene beleidsnota van minister Vincent Van Quickenborne, federaal minister van Ondernemen en Vereenvoudigen Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008 Stuk DOC 52 0995/018 (uittreksel p. 3, 9-11) 14 april 2008 8. Vraag om uitleg van Jef Van den Bergh aan minister Sabine Laruelle, federaal minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw, over de inning en uitbetaling van naburige rechten door Uradex Kamer van Volksvertegenwoordigers Commissie Bedrijfsleven, Middenstand en Landbouw Zitting 2007-2008 Stuk CRIV 52 COM 131 (uittreksel p. 10-13) 4 maart 2008 9. Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten inzake de billijke vergoeding en de werking van de beheersvennootschappen Ingediend door Bart Tommelein en Ludo Van Campenhout Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008 Stuk DOC 52 0529/001 11 december 2007 10. Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten wat het statuut en de controle op de vennootschappen voor het beheer van de rechten betreft Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2005-2006 Stuk DOC 51 2481/001 11 mei 2006 11. Algemene beleidsnota van minister Vincent Van Quickenborne, federaal minister van Ondernemen en Vereenvoudigen Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 211


11. HETE THEMA’S

Stuk DOC 52 0995/018 (uittreksel p. 3, 6) 14 april 2008

Aanvullende documenten 12. Vraag om uitleg van Liesbeth Van der Auwera aan minister Marc Verwilghen, federaal minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, over de billijke vergoeding Kamer van Volksvertegenwoordigers Commissie Bedrijfsleven, Middenstand en Landbouw Zitting 2007-2008 Stuk CRIV 52 COM 034 (uittreksel p. 4-5) 27 november 2007 13. Vraag om uitleg van Bart Tommelein aan minister Sabine Laruelle, federaal minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw, over de SABAM-tarieven Kamer van Volksvertegenwoordigers Commissie Bedrijfsleven, Middenstand en Landbouw Zitting 2007-2008 Stuk CRIV 52 COM 108 (uittreksel p. 1-3) 19 februari 2008

212 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

11.4. DE KLEINE ERKENNING Het reglement voor de subsidiëring van participatie-, experimentele, uitzonderlijke en bijzondere projecten, en hobbyverenigingen verdwijnt in 2008 (zie ook deel 5.2). Dirk de Kort (CD&V) bevraagt minister Anciaux hierover op 22 mei 2008 tijdens de vergadering van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement (zie doc. 1). Deze subsidielijn, het zogenaamde ‘lottoreglement’, wordt slechts gedeeltelijk vervangen door het participatiedecreet. De ‘kleine erkenning’ (officieel: ‘subsidies wegens algemeen cultureel belang’) wordt niet opgenomen in het participatiedecreet en is dus samen met het lottoreglement verdwenen. Die ‘kleine erkenning’ maakt het mogelijk dat organisaties zonder structurele subsidie van de Vlaamse overheid, maar wel met een bovenlokale culturele meerwaarde, toch een bescheiden landelijke erkenning krijgen. De minister belooft tijdens de interpellatie de subsidies voor ‘de kleine erkenning’ verder te organiseren en een budget te voorzien via de tweede begrotingscontrole van 2008.

Document 1. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de lottosubsidies aan culturele instellingen en organisaties Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk C254 - CUL29 (uittreksel p. 1-5) 22 mei 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 213


11. HETE THEMA’S

11.5. HET PARTICIPATIEDECREET 1. Een nieuw decreet Het participatiedecreet (of voluit: het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport) beoogt zoveel mogelijk burgers te laten ‘deelnemen’ en ‘deelhebben’ aan sport, cultuur en jeugdwerk in Vlaanderen. Heel wat mensen participeren niet of onvoldoende aan het reguliere cultuur-, jeugdwerk- en sportaanbod: ze ervaren participatiedrempels. Deze drempels zijn van diverse aard en vragen een specifieke aanpak. Het reguliere sport-, cultuur- en jeugdwerkaanbod is - volgens minister Anciaux - ontoereikend om deze drempels weg te werken. Het participatiedecreet richt zich daarom op een aantal ‘kansengroepen’ die een zekere ‘uitval’ vertonen bij hun deelname aan sport, jeugdwerk en cultuur en die ‘maatwerk’ vereisen. Volgende kansengroepen worden onderscheiden: personen met een handicap, mensen in armoede, gedetineerden, personen met een diverse etnisch-culturele achtergrond en gezinnen met kinderen. Het participatieluik zit nu verspreid in bestaande decreten, aparte reglementen en ad-hocbeslissingen. Deze ‘wildgroei’ wil de minister ‘ordenen’ en in een decreet verankeren. Het decreet heeft een flankerende functie en is opgevat als een ondersteuning van bestaande decreten. In de Beleidsbrief Cultuur 2007-2008 (zie doc. 1) wordt heel wat aandacht besteed aan de uitleg, de intenties en de doelstellingen van het participatiedecreet. Drie doelstellingen van het participatiedecreet worden vermeld en uitgewerkt: - een groter en meer divers publieksbereik - het verhogen van de culturele competentie - de verbreding van het cultuurbegrip zelf

2. De afgelegde weg Op 29 augustus 2007 brengt de Raad voor Cultuur een advies (zie doc. 3) uit over het voorontwerp van het participatiedecreet (zie doc. 2). De Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding brengt eveneens een advies uit op 19 september 2007 (zie doc. 4). Het participatiedecreet wordt op 9 januari 2008 goedgekeurd door het Vlaams Parlement (zie doc. 5 en doc. 6) en treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 januari 2008. Voorafgaand aan deze plenaire goedkeuring vindt op 18 december 2007 in de Commissie Cultuur een hoorzitting plaats (zie doc. 7) en wordt het ontwerp van decreet besproken en gestemd (zie doc. 8). Enkele zaken vallen hierbij op: - De Rode Antraciet (een vormingsinstelling voor een bijzondere doelgroep) wordt niet langer gesubsidieerd in het kader van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. De organisatie krijgt een plaats in het participatiedecreet - de subsidiëring van een ‘bijzonder cultuuraanbod’ maakt voortaan deel uit van het participatiedecreet. De Vlaamse overheid stimuleert cultuurparticipatie en de spreiding van culturele initiatieven door een deel van de uitkoopsom van een voorstelling terug te betalen - de hobbyverenigingen en participatieprojecten worden niet langer gesubsidieerd door het ‘lottoreglement’ (of voluit: het reglement ter subsidiëring van participatie-, experimentele, uitzonderlijke en bijzondere projecten en hobbyverenigingen), maar wel in het kader van het participatiedecreet In afwachting van het uitvoeringsbesluit worden twee tijdelijke reglementen uitgevaardigd: een reglement voor participatieprojecten (zie doc. 9) en een reglement voor de titel van cultuurgemeente of sportgemeente (zie doc. 10). 214 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

De Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk brengt op 5 juni 2008 een advies (zie doc. 12) uit over het ontwerp van uitvoeringsbesluit (zie doc. 11). Na advies van de Raad van State wordt op 18 juli 2008 het uitvoeringsbesluit bij het participatiedecreet goedgekeurd door de Vlaamse Regering (zie doc. 13).

3. Parlementaire vragen Over het participatiedecreet worden enkele voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk relevante parlementaire vragen gesteld. Tijdens de vergadering van de Commissie Cultuur van het Vlaams Parlement van 16 januari 2008 vindt een bespreking plaats van ’het ontwerp van beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en het Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) SociaalCultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen voor de periode 2008-2010’. Dirk de Kort (CD&V) vraagt tijdens deze commissievergadering aan minister Anciaux welk(e) IVA(’s) verantwoordelijk is (zijn) voor de uitvoering van het participatiedecreet (zie doc. 14). De minister antwoordt dat het IVA Sociaal-Cultureel Werk instaat voor de coördinatie. Paul Delva (CD&V) bevraagt minister Anciaux tijdens de vergadering van de Commissie Cultuur van 6 maart 2008 over het uitblijven van de uitvoeringsbepalingen bij het participatiedecreet (zie doc. 15). Paul Delva wijst erop dat de tijdelijke reglementen worden ingevoerd zonder enig advies van de bevoegde adviesorganen. Bovendien zijn de tijdstippen voor het indienen van een dossier voor beide reglementen erg krap. De minister antwoordt dat voldoende inspanningen zijn geleverd om de reglementen tijdig bekend te maken. Dirk de Kort (CD&V) informeert tijdens de bijeenkomst van 22 mei 2008 in de Commissie Cultuur naar de stand van zaken van de eerste subsidieronde ‘participatieprojecten’ (zie doc. 16). Volgens minister Anciaux werden 219 aanvragen ingediend. De minister belooft spoedig de geselecteerde projecten bekend te maken.

Documenten 1. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 16-22) 31 oktober 2007 2. Voorontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport 29 juni 2007 3. Advies van de Raad voor Cultuur over het voorontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport 29 augustus 2007 4. Advies van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding over het voorontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport 19 september 2007 5. Ontwerp van decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur,

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 215


11. HETE THEMA’S

jeugdwerk en sport - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering Vlaams Parlement Plenaire vergadering Zitting 2007-2008 Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 6 9 januari 2008 6. Memorie van Toelichting bij het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport 9 januari 2008 7. Verslag hoorzitting over het ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 3 18 december 2007 8. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 4 18 december 2007 9. Reglement voor de subsidiĂŤring van projecten ter bevordering van de participatie van kansengroepen in cultuur, jeugdwerk of sport 10 januari 2008 10. Reglement voor de kandidaatstelling cultuurgemeente en sportgemeente van Vlaanderen 25 februari 2008 11. Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport voorjaar 2008 (niet gedateerd) 12. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van besluit betreffende de uitvoering van het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport 5 juni 2008 13. Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de uitvoering van het decreet van 18 januari 2008 houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport Belgisch Staatsblad, Nr. 250, 19 augustus 2008 (uittreksel p. 43.719-43.729) 14. Verslag gedachtewisselingen over het ontwerp van beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en het Intern Ver-

216 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

zelfstandigd Agentschap Kunsten en Erfgoed voor de periode 2008-2010 en over het ontwerp van beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en het Intern Verzelfstandigd Agentschap Sociaal-Cultureel Werk Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 1496 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 4-5) 18 januari 2008 15. Vraag om uitleg van Paul Delva aan minster Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over het uitblijven van uitvoeringsbepalingen bij het Participatiedecreet Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk C165 - CUL18 (uittreksel p. 20-21) 6 maart 2008 16. Vraag om uitleg van Dirk de Kort aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de lottosubsidies aan culturele instellingen en organisaties Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk C254 - CUL29 (uittreksel p. 1-5) 22 mei 2008

Aanvullende documenten 17. Ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 1 14 november 2007 18. Ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport - Amendementen Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 2 13 december 2007 19. Ontwerp van decreet houdende de bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport - Amendement, voorgesteld na indiening verslag Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1439 (2007-2008) - Nr. 5 9 januari 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 217


11. HETE THEMA’S

11.6. STATUUT VAN DE REISBUREAUS Het nieuwe decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus (zie doc. 1) bepaalt dat ”organisaties die reisbureau-activiteiten uitsluitend uitoefenen met niet-commerciële doeleinden en binnen het kader van hun onderwijzende taak of van hun jeugd-, sport-, cultuur-, welzijns-, gezondheids- of volwassenenwerk” vrijgesteld zijn van vergunningsplicht. Op 20 juli 2007 keurt de Vlaamse Regering het uitvoeringsbesluit (zie doc. 2) goed, maar het besluit geeft geen verduidelijking bij de decretale bepaling over de vrijstelling voor de sociaal-culturele sector. Decreet en besluit treden in werking op 1 september 2007. Het decreet voorziet de oprichting van het Adviescomité van de reisbureaus. Dit comité heeft als taak advies te verstrekken over de maatregelen ter uitvoering van het decreet en de voorstellen tot schorsing of intrekking van de vergunning of toestemming. De leden van het Adviescomité worden op 25 september 2007 bij ministerieel besluit benoemd (zie doc. 3). De sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk is echter niet vertegenwoordigd in het comité. De sociaal-culturele organisaties zijn nochtans zeer belangrijke organisatoren én kopers van reizen. De FOV vraagt minister van Toerisme Geert Bourgeois dan ook deze lacune te verhelpen en stelt voor Michel Vandendriessche (Vakantiegenoegens/Pasar) alsnog als effectief of waarnemend lid aan het comité toe te voegen (zie doc. 4). De minister antwoordt op 9 april 2008 dat, indien zich een vervanging in het comité aandient, hij niet zal nalaten een vertegenwoordiger uit het sociaal-cultureel volwassenenwerk als lid te overwegen. Een waarnemend statuut zou, nog volgens de minister, niet mogelijk zijn (zie doc. 5). In juli 2008 verneemt de FOV langs informele weg dat het Adviescomité een advies voorbereidt, met als objectief de vrijstellingsregel voor de sociaal-culturele verenigingen sterk in te perken. De FOV richt op 10 juli 2008 opnieuw een schrijven aan minister Bourgeois (zie doc. 6) met de dringende vraag hierover correct geïnformeerd te worden en betrokken te worden bij deze besprekingen, die duidelijk de sector van het sociaal-cultureel volwassenenwerk aanbelangen. Op 17 juli 2008 ontvangt de FOV een antwoord van minister Geert Bourgeois (zie doc. 7). De minister bevestigt in zijn brief dat het Adviescomité hem op 29 mei 2008 een advies bezorgde over de toepassing van de vrijstellingsregeling. Minister Bourgeois schrijft dat hij het advies niet aanvaardt “omdat het in strijd is met de geest van het decreet. De memorie van toelichting van het decreet is duidelijk wat betreft de interpretatie van het artikel m.b.t. de vrijstellingen.” De minister benadrukt in zijn brief de rol van Toerisme Vlaanderen: “Niettegenstaande er vrijstellingen zijn verleend, zal Toerisme Vlaanderen er nauw op toe zien en waar nodig zullen misbruiken worden aangepakt. Met het handhavingsbeleid beschikt Toerisme Vlaanderen over de instrumenten om hierin op te treden.”

Documenten 1. Decreet van 2 maart 2007 houdende het statuut van de reisbureaus Belgisch Staatsblad, Nr. 106, 5 april 2007 (uittreksel p. 19.283-19.286) 2. Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2007 tot uitvoering van het decreet van 2 maart 2007 betreffende het statuut van de reisbureaus Belgisch Staatsblad, Nr. 260, 4 september 2007 (uittreksel p. 45.947-45.956)

218 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

3. Ministerieel Besluit van 25 september 2007 houdende de benoeming van de leden van het Adviescomité van de reisbureaus Belgisch Staatsblad, Nr. 298, 12 oktober 2007 (uittreksel p. 53.172-53.173) 4. Brief van de FOV aan minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de samenstelling van het Adviescomité van de reisbureaus 31 maart 2008 5. Brief van minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, aan de FOV, over de samenstelling van het Adviescomité van de reisbureaus 9 april 2008 6. Brief van de FOV aan minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de inperking van de vrijstellingsregeling voor sociaal-culturele verenigingen 10 juli 2008 7. Brief van minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, aan de FOV, over de inperking van de vrijstellingsregeling voor sociaal-culturele verenigingen 15 juli 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 219


11. HETE THEMA’S

11.7. VERENIGINGSLOKALEN 1. Subsidies voor eenmalige infrastructuurwerken aan verenigingslokalen Bij de controle van de begroting 2008 van de Vlaamse Gemeenschap in maart 2008 (zie doc. 1) wordt bekend dat minister Anciaux via een aanpassing van de begroting 1 miljoen euro reserveert voor subsidiëring van verfraaiings- en renovatiewerken van verenigingslokalen. De volgende maanden wordt aan een subsidiereglement gewerkt om de verdeling van de middelen te organiseren. Eind mei 2008 is het ontwerp van subsidiereglement klaar (zie doc. 2). Het ontwerpreglement stelt dat de te subsidiëren infrastructuurwerken moeten leiden tot een kwaliteitsverbetering bij de verenigingslokalen op het vlak van een of meer van de volgende elementen: beschikbaarheid, toegankelijkheid, inrichting van de directe omgeving, hygiëne en sanitair, isolatie, energiebesparing, veiligheid, inbraak- en vandalismepreventie, een meer efficiënt gebruik van de natuurlijke hulpbronnen. Omwille van de krappe deadlines die in het reglement worden voorzien, vraagt de minister aan de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk een spoedadvies over het ontwerpreglement. De Sectorraad levert op 5 juni 2008 zijn advies af bij de minister (zie doc. 3). Op 18 juni publiceert de minister het definitieve reglement (zie doc. 4). Zoals blijkt uit de tekst van het reglement en uit zijn antwoord op een vraag van Tinne Rombouts (CD&V) tijdens de plenaire zitting van het Vlaams Parlement die dag (zie doc. 5), kwam de minister in enige mate tegemoet aan de opmerkingen van de raad. In navolging van het advies van de Sectorraad worden in de eerste subsidieronde enkel werken gefinancierd aan verenigingslokalen die hoofdzakelijk worden gebruikt door kinderen of jongeren. Bovendien wordt de deadline voor het indienen van een subsidiedossier verlaat (15 september) en wordt het bedrag van de minimaal vereiste investering verlaagd (15.000 euro). 70% van het investeringsbedrag kan worden gesubsidieerd, met een maximum van 20.000 euro. De aanbeveling van de raad om in de eerste ronde(s) de subsidies te richten op projecten rond de veiligheid van verenigingslokalen wordt door de minister niet gevolgd. De minister belooft ook de communicatie rond het reglement naar behoren te voeren. Zeker nu de dossiers tijdens de - met name voor jongeren drukke - zomerperiode opgemaakt en ingediend moeten worden en de timing zeer krap is, is een goede communicatie onontbeerlijk. Zowel de eigen kanalen van de Administratie als deze van het Steunpunt Jeugd, de Jeugdraad en de Verenigde Verenigingen zullen ingeschakeld worden om het initiatief de nodige bekendheid te geven.

2. Veiligheid van verenigingslokalen Zoals ook door de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk werd opgemerkt, is er bij bepaalde segmenten van het verenigingsleven (met name de jeugdsector) een prangende nood aan (brand)veilige verenigingslokalen. Ook minister Anciaux heeft in zijn Beleidsbrief 2007-2008 (zie doc. 6 en 7) aandacht voor de problematiek. De minister kondigt een kortlopend onderzoek aan naar, en een rondetafelgesprek over, de algemene veiligheid van de verenigingslokalen binnen de sectoren Cultuur, Jeugdwerk en Sport. Doel is zicht te krijgen op welke overheid waarvoor bevoegd is in deze materie, de problematiek in kaart te brengen en hiaten in de regelgeving op te lijsten. Dit moet uitmonden in een antwoord op de vraag of er nood is aan bijkomend regelgevend initiatief. Op basis daarvan wil minister Anciaux een actieplan ontwikkelen, dat, afhankelijk van de budgettaire consequenties, in 2009 al via experimenten een aanzet moet krijgen. Tinne Rombouts (CD&V) vraagt minister Anciaux in februari 2008 schriftelijk naar de voortgang van zijn beloften (zie doc. 8). De minister antwoordt dat de resultaten van het onderzoek nog niet bekend zijn en dat hij de resultaten afwacht om verdere initiatieven te ontplooien. De minister overweegt wel een Vlaams modelreglement te ontwerpen. Dit reglement moet vermijden dat de wirwar aan regelgeving over veiligheid en aan andere voorschriften nog groter wordt. De minister verzekert dat hij in dat geval overleg zal plegen met alle relevante sectoren. 220 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

Documenten 1. Toelichtingen bij de aanpassing van de middelenbegroting en de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008 Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 17 (2007-2008) - Nr. 1-B (uittreksel p. 118-119) 3 maart 2008 2. Ontwerp van subsidiereglement voor de toekenning van een subsidie ter ondersteuning van eenmalige infrastructuurwerken aan verenigingslokalen mei 2008 3. Advies van de Sectorraad Sociaal-Cultureel Werk over het ontwerp van subsidiereglement voor de toekenning van een subsidie ter ondersteuning van eenmalige infrastructuurwerken aan verenigingslokalen 5 juni 2008 4. Subsidiereglement voor de toekenning van een subsidie ter ondersteuning van eenmalige infrastructuurwerken aan verenigingslokalen 18 juni 2008 5. Actuele vraag van Tinne Rombouts aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de subsidiereglementen voor infrastructuurwerken aan verenigingslokalen en aan particuliere sportinfrastructuur Vlaams Parlement Plenaire vergadering Zitting 2007-2008 Stuk Plenaire 47 (uittreksel p. 5-8) 18 juni 2008 6. Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 van minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 1417 (2007-2008) - Nr. 1 (uittreksel p. 34) 31 oktober 2007 7. Verslag bespreking Beleidsbrief Cultuur - Beleidsprioriteiten 2007-2008 Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 15 (2007-2008) - Nr. 6-D (uittreksel p. 10) 29 november 2007 8. Schriftelijke vraag van Tinne Rombouts aan minister Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de brandveiligheid van verenigingslokalen Vlaams Parlement

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 221


11. HETE THEMA’S

Zitting 2007-2008 Schriftelijke vraag nr. 56 aan minister Bert Anciaux (2007-2008) 27 februari 2008

222 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

11.8. DE VERENIGDE VERENIGINGEN EN DE ONDERSTEUNING VAN HET MIDDENVELD 1. Versterking en ondersteuning van het middenveld op Vlaams niveau: de Verenigde Verenigingen De Verenigde Verenigingen is een samenwerkingsverband van en voor middenveldorganisaties in Vlaanderen. Het is geen structuur die boven het maatschappelijk middenveld zweeft. De lidorganisaties maken immers zelf de Verenigde Verenigingen tot wat ze is: een sterk netwerk en een mondig en invloedrijk platform (zie doc. 1). De Verenigde Verenigingen zette in 2007-2008 opnieuw in op 2 sporen: een campagneluik en de aanwezigheid van de Verenigde Verenigingen op het politieke forum. 1.1 Het campagneluik van de Verenigde Verenigingen In de zomer van 2007 organiseert de Verenigde Verenigingen ‘De Zomer van je Dromen’, het sluitstuk van de ‘Kom uit uw Kot’campagne. ‘Kom uit uw Kot’ is een campagne die de sociale samenhang wil bevorderen en de participatie aan het verenigingsleven op lokaal vlak wil stimuleren. Met ‘De Zomer van je Dromen’ lanceert het platform een oproep om originele ideeën in te zenden om samen met anderen van de zomer 2007 een droomzomer te maken. De beste ideeën krijgen van de Verenigde Verenigingen ondersteuning bij de uitvoering. Het initiatief wordt een succes en krijgt ruime media-aandacht. Op 24 november 2007 culmineert de ‘Kom uit uw Kot’-campagne met de Dag van de Verenigingen onder de noemer ‘Kom uit uw Kot en ... steek je licht op!’. Op het programma staan een verenigingenmarkt, interactieve infosessies en debatten. Bij de eerste begrotingscontrole van 2008 voorziet minister Anciaux via een begrotingsaanpassing 100.000 euro voor een nieuwe campagne van de Verenigde Verenigingen (zie doc. 2 en 3). De nieuwe campagne, ‘Yesss’, zal de bijdrage van het verenigingsleven aan het persoonlijk en maatschappelijk geluk in de verf zetten. Zo willen de Verenigde Verenigingen meer mensen warm maken voor participatie aan het verenigingsleven. In de zomer van 2008 worden diverse acties met de verenigingen en de media voorbereid. De campagne zal in het najaar van 2008 van start gaan. 1.2 Het politieke forum en de Verenigde Verenigingen De ondertekening van het charter met de Vlaamse overheid in 2006 betekende de start voor het uitdiepen van het engagement tussen het middenveld en de Vlaamse Regering (zie doc. 4). Overheid en middenveld willen samen werken aan een aantal uitdagingen die alle verenigingen aanbelangen. De opvolging hiervan gebeurt via een halfjaarlijks overleg. Een eerste overleg vindt plaats op 10 december 2007. Een delegatie van de Verenigde Verenigingen bereikt met de vertegenwoordigers van vijf kabinetten (ministers Peeters, Anciaux, Vanackere, Van Brempt en Keulen) een akkoord over een actieplan. De Vlaamse Regering neemt haar tijd om het actieplan eerst binnen de regering te operationaliseren en tot concrete afspraken komen (zie doc. 5). Op 23 mei 2008 is het dan zover: het actieplan wordt als mededeling voorgelegd aan de Vlaamse Regering (zie doc. 6). Het bevat vier grote thema’s vertaald in concrete acties:

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 223


11. HETE THEMA’S

- rond het bevorderen van de sociale cohesie - in het kader van diversiteit - rond participatie en actief burgerschap - ter ondersteuning van het vrijwilligerswerk De tweede overlegbijeenkomst op 2 juni 2008, geeft een overzicht van wat er de afgelopen zes maanden rond de actiepunten gebeurde (zie doc. 7).

2. Versterking en ondersteuning van het middenveld op federaal niveau Volgens het federale regeerakkoord van 20 maart 2008 (zie doc. 8) wil de regering Leterme I een versterking van het sociaal weefsel nastreven, onder meer via het verenigingsleven en het vrijwilligerswerk. Het regeerakkoord Leterme I spreekt bovendien van het uitbouwen van een “‘formeel partnerschap’ in de vorm van een charter dat de rol van het middenveld, de autonomie van de verenigingen, de versterking van de participatieve democratie, de aanmoediging van vrijwilligerswerk en de rol van het verenigingsleven in de dienstverlening aan de burger erkent.” Enkele dagen vóór de bekendmaking van het regeerakkoord, op 10 maart 2008, wordt een opmerkelijke resolutie ingediend (zie doc. 9). De indieners, Jean-Luc Crucke en Pierre-Yves Jeholet (MR), pleiten voor een jaarlijks debat over het verenigingsleven in België en het belang van een goede en betrouwbare gegevensverzameling over de verenigingssector. De resolutie is duidelijk ingegeven als reactie op het ‘Excellence for non profit’-initiatief, een betwistbaar onderzoek over deugdelijk bestuur in het verenigingsleven, dat onder andere ook door de Verenigde Verenigingen op de korrel wordt genomen (zie doc. 10).

Documenten 1. Historiek, Missie & Doelstellingen en Structuur van de Verenigde Verenigingen 2. Toelichtingen bij de aanpassing van de middelenbegroting en de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008 Vlaams Parlement Zitting 2007-2008 Stuk 17 (2007-2008) - Nr. 1-B (uittreksel p. 120-121) 3 maart 2008 3. Verslag bespreking ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008 Vlaams Parlement Commissie Cultuur Zitting 2007-2008 Stuk 19-A (2007-2008) - Nr. 3-D (uittreksel p. 6) 10 april 2008 4. Charter met wederzijdse engagementen afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de organisaties verenigd in de Verenigde Verenigingen 10 november 2006

224 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

5. Vraag om uitleg van Piet De Bruyn aan minister Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, over de opvolging van het zogenaamde charter met wederzijdse engagementen, afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de organisaties verenigd in de Verenigde Verenigingen Vlaams Parlement Commissie voor Algemeen Beleid, FinanciĂŤn en Begroting Zitting 2007-2008 Stuk C180 - FIN9 (uittreksel p. 1-2) 18 maart 2008 6. Actieplan 2008-2009 ter uitvoering van het Charter met wederzijdse engagementen afgesloten tussen de Vlaamse Regering en de organisaties verenigd in de Verenigde Verenigingen 15 mei 2008 7. Verslag vergadering Overlegforum Vlaamse Regering - de Verenigde Verenigingen 2 juni 2008 8. Regeerakkoord Leterme I, hoofdstuk 6 20 maart 2008 9. Voorstel van resolutie teneinde beter rekening te houden met de Belgische verenigingssector Ingediend door Jean-Luc Crucke en Pierre-Yves Jeholet Kamer van Volksvertegenwoordigers Zitting 2007-2008 Stuk DOC 52 0961/001 10 maart 2008 10. E-mail van de Verenigde Verenigingen aan Excellence for non profit juni 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 225


11. HETE THEMA’S

11.9. ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING 1. Samen Vereenvoudigen De campagne ’Samen Vereenvoudigen’ startte in oktober 2006 en is een initiatief van de Vlaamse ministers Bourgeois en Anciaux, de Verenigde Verenigingen, de Vlaamse Ombudsdienst, de Dienst Wetsmatiging en de Vlaamse Infolijn. De bedoeling van het initiatief is werk te maken van een vermindering, vereenvoudiging en vooral een verbetering van de regels voor het verenigingsleven en de vrijwilligers. Het eindrapport van de campagne wordt op 20 juli 2007 aan de Vlaamse Regering voorgesteld (zie doc. 1). Knelpunten op het lokale niveau worden doorgegeven aan de VVSG, de koepelorganisatie van de Vlaamse gemeentebesturen en OCMW’s, en de VVP, Vereniging van de Vlaamse Provincies. Administratieve lasten die een oplossing op het federale niveau vereisen, worden doorgegeven aan de bevoegde federale dienst. Joke Schauvliege (CD&V) vraagt in november 2007 de minister van Administratieve Vereenvoudiging, Geert Bourgeois, naar het beloofde actieplan op Vlaams niveau (zie doc. 2). Op de website van de Dienst Wetsmatiging verschijnt in de loop van 2008 een stand van zaken over vier thema’s: milieu, jeugd, ‘Vlaanderen feest’ en sport (zie doc. 3). De voortgang wordt maandelijks geüpdatet.

2. Administratieve lasten regelgeving De campagne ‘Samen Vereenvoudigen’ en het bijhorende actieplan maken deel uit van een groter geheel. Vlaanderen wil een topregio worden wat betreft lage administratieve lasten. Daarom beslist de Vlaamse Regering op 29 juni 2007 over te gaan tot het meten van de administratieve lasten verbonden aan alle Vlaamse regelgeving en tot het formuleren van reductiedoelstellingen tegen eind 2008. De regering opteert in december 2007 voor een gefaseerde aanpak. Zes voortrekkers, waaronder het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk, voeren een nulmeting uit in de periode september 2007 - april 2008. De resultaten van de nulmeting van de voortrekkers worden op 13 juni 2008 aan de Vlaamse Regering voorgesteld (zie doc. 4). De FOV formuleert in haar berichtgeving enkele kritische bedenkingen bij het rapport. Het totaal van de gemeten administratieve lasten wordt uitgedrukt in geld. Voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk zou dit neerkomen op 6.610.651 euro. Het decreet op het sociaal-cultureel volwassenenwerk is volgens dit onderzoek goed voor 28,8% van het voornoemde bedrag. In een nota aan de Vlaamse Regering over het voorontwerp van het uitvoeringsbesluit bij het wijzigingsdecreet op het sociaalcultureel werk, refereert minister Anciaux aan de nulmeting. De lastenverlaging die gepaard gaat met de jongste decreetwijziging wordt geraamd op 40% of een gemiddelde lastenverlaging van 27.289 euro.

Documenten 1. Rapport “Samen Vereenvoudigen: thema Verenigingen” Dienst Wetsmatiging 2. Vraag om uitleg van Joke Schauvliege aan minister Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, over de vermindering, vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving voor het vereni-

226 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

gingsleven en de vrijwilligers Vlaams Parlement Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden Zitting 2007-2008 Stuk C14 - BIN1 (uittreksel p. 1-3) 9 oktober 2007 3. Stand van zaken ”Samen Vereenvoudigen: resultaten van thematische werkgroepen” Dienst Wetsmatiging 4. Rapport “Meting administratieve lasten Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen” Dienst Wetsmatiging Agentschap Sociaal Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen Brussel, 26 mei 2008

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 227


11. HETE THEMA’S

11.10. EVC EN HET PORTFOLIOPROJECT 1. Erkennen van competenties Het erkennen van competenties (kennis,vaardigheden en attitudes) die via informele circuits verworven worden, is in Vlaanderen een belangrijk te ontwikkelen terrein. Voorlopig worden vooral competenties, verworven via de initiële schoolse vorming erkend. Wat iemand kan en kent, wordt evenwel ook in grote mate bepaald door de ervaringen die men opdoet op de werkplek, in de vrije tijd, in gezinsverband, door zelfstudie of het volgen van bijkomende opleidingen. Dit zijn de zogenaamde elders of eerder verworven competenties. Het sociaal-cultureel werk bekleedt een unieke positie omwille van de sleutelcompetenties die er verworven kunnen worden. Het sociaal-cultureel werk zorgt ook voor een aanvulling op de eenzijdigheid van een educatief beleid dat overwegend gericht is op de arbeidsmarkt. Binnen het sociaal-cultureel volwassenenwerk wordt nagedacht over de wenselijkheid van een eigen EVC-verhaal. De sector heeft reeds kunnen proeven van concrete resultaten uit EVC-pilootprojecten, zoals het erkennen van competenties bij reisleiders/ gidsen en de erkenning van competenties bij bestuursvrijwilligers.

2. EVC-procedures Om de competenties, buiten de schoolbanken verworven, te erkennen, bestaat een EVC-procedure of erkenning van verworven competenties. In het licht van de nieuwe kenniseconomie, het sneller verouderen van kennis en de mobiliteit op de arbeidsmarkt wordt het alsmaar belangrijker om kennis en competenties van mensen in een brede betekenis te vatten en zichtbaar te maken. De wijziging van het decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk maakt, mede op vraag van de FOV, mogelijk dat de erkende sociaal-culturele volwassenenorganisaties leerbewijzen, functiebewijzen en competentiebewijzen afleveren.

3. Portfolioproject Het portfolioproject gaat van start op 1 maart 2008 en loopt tot 28 februari 2010. Het is een gezamenlijk project van SoCiuS en het Steunpunt Jeugd met als doel het ontwikkelen en introduceren van een portfolio-instrument voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk en het jeugdwerk. Beide steunpunten willen met het portfolio de erkenning en de waardering van verworven competenties bevorderen. Het sociaal-cultureel werk en het jeugdwerk creëren immers heel wat kansen en mogelijkheden om competenties te verwerven en te ontwikkelen die zowel binnen als buiten de context van de vrije tijd zeer waardevol kunnen zijn. Het portfolio wordt een laagdrempelig instrument voor het verzamelen en ordenen van allerlei documenten waarop verworven competenties vermeld staan. Op deze manier worden mensen zich bewust van de verworven competenties. Het is ook een ’tool’ om competenties aan te tonen aan zowel zichzelf (bijvoorbeeld in functie van het opstellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan) als aan anderen (bijvoorbeeld bij een sollicitatie of bij het aanvragen van een verkorte studieduur). Voor het welslagen van dit project is het belangrijk dat een breed draagvlak aanwezig is bij de sociaal-culturele volwassenenorganisaties en de organisaties uit het jeugdwerk. De FOV-organisaties worden bijgevolg via werkgroepen bij het project betrokken. De FOV volgt de ontwikkelingen op het vlak van competenties, kwalificaties en EVC-procedures van nabij op. Vanaf het najaar 2008 wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een FOV-standpunt over EVC.

228 | BELEIDSJAARBOEK 2007-2008


11. HETE THEMA’S

BELEIDSJAARBOEK 2007-2008 | 229


230 | BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk


BOEKSTAVEN 2008 Het stavenboek van het sociaal-cultureel volwassenenwerk | 231


Een uitgave van: Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk FOV vzw Gallaitstraat 86 bus 12 1030 Brussel Tel. 02/244.93.39 Fax 02/244.93.31 info@fov.be www.fov.be Bijdragen: Karine Cleynhens Nele Cornelis Sam Deckmyn Hugo De Vos Liesbeth De Winter Claire Luyten Dirk Van Aerschot Eindredactie: Sam Deckmyn Met medewerking van de FOV-lidorganisaties CD-ROM: Sam Deckmyn Multidisc Vormgeving: Mieke Smalle www.mmmieke.be Druk: Sintjoris, Merendree Brussel, november 2008


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.