Eric Steiner - 'De behouden stilte'

Page 1

D E B E H O U D E N S T I L T E

1 E R I C S T E
I N E R
R O M A N
2

D E B E H O U D E N S T I L T E

Het labyrint van droom en werkelijkheid

Deel 1

De eerste zeven hoofdstukken

R O M A N

Omslag; William Lees Judson (1842-1928), ‘Golden Dream’, fragment.

3 E R I C S T E I N E
R
4

Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn.

Genesis 2, vers 24

Heerlijk land van mijn dromen, ergens hier ver vandaan. Waar ik zo graag wil komen, daar waar geen leed kan bestaan.

De personen die in dit boek handelend optreden, zijn voortgesproten uit de fantasie van de auteur. Overeenkomst met bestaande personen, ware gebeurtenissen en attitudes, was niet te vermijden.

5
Willy Derby, Droomland
6
7 I N H O U D 1. Een plek om tot rust te komen 11 2. Gevangen in een cocon van vissnoer 15 3. Die huishoudster en haar zoon 17 4. Wegwerkzaamheden en kwajongensstreken 18 5. Kruiwagentje draaien 21 6. Net zoiets als goeiedag zeggen 23 7. Het dansend landschap 27 8. Het veld van grafzerken 29 9. Ben je met de fiets of met de auto 33 10. Een van de drie vrouwen met een bolle buik 39 11. De baas en de vraag 44 12. Gedoofd koffievuurtje 49 13. Afscheid 52 14. Heerlijk, heerlijk! 57 15. Met de fiets de hort op 60 16. De huishoudster 65 17. Auditie doen en het toneel verlaten 68 18. Onzin kwakers en nachtbrakers 71 19. Wat je zegt 76 20. Op huis aan 79 21. Welke moeten het zijn 81 22. Twee vrienden en twee zonen 83 23. Als het maar geen Jood is 88 24. De afwas, of toch maar eerst stofzuigen 90 25. Zou je je pet niet eens een keer uitwassen? 92
8 26. Vooruitkomen 94 27. Het huwelijksbed 97 28. De capriolen van Charlie Chaplin en Harold Lloyd 102 29. Biljetten van de bank 106 30. Mandarijntje pellen 110 31. Een beetje frisjes 112 32. Waarschuwing 120 33. Aan de azijn 125 34. Gratis broden voor iedereen 127 35. De solidariteit 130 36. Uit op de totale chaos 134 37. Ongenode gasten 139 38. Eliza gaat in het vervolg maar alleen 142 39. Eliza’s getuigenis 144 40. Lege slaapkamers 147 41. Altijd vol vragen 151 42. Meer been dan rok 154 43. Vastgehecht aan duizenden vishaken 158 44. Eduards grootste verlangen 163 45. Als Eduard niet in huis was geweest 167 46. Rails in de middagzon 171 47. Het Paradijs? 177 48. Opvoeden 182 49. Werkverschaffing 187 50. Daarvoor heb ik haar niet in huis genomen 190 51. Een eigen stek 194 52. Eens flink de waarheid vertellen 196 53. Afscheid van Lea 198 54. …en van Josine 203
9 55. Ze willen weten wat mama maakt 206 56. Wat moet ik nou 210 57. Het rusthuis voor overwerkte huisvrouwen 212 58. Van wie zijn die paarden? 215 59. In de tuin werken, dat is niks voor hem 218 60. Als een tor op zijn rug gekanteld 219 61. In goede handen 223 62. Teleurstelling in de schouders 226 63. Die twee brengen alleen maar verwarring 229 64. De zuigfles 232 65. In de kinderstoel 235 66. Bij de eerstvolgende slingering 237 67. Een bonte avond voor vierhonderd werklozen en zes Duitsers 239 68. Daar kun je mee praten 246 69. Een span van zes witte paarden 248 70. Laat maar komen 251 71. Voor de zekerheid 253 72. Krantje lezen 256 73. Achter het varkenskot 259 74. De oorlog heeft veel veranderd in de mensenhoofden 264 75. Ik weet het niet meer 271 76. Voor niets mijn kop gebroken over al die mooie zinnen 273 77. Dit is de hel 275 78. Een ander huis 277 79. Een laatbloeier met geldingsdrang 280 80. Gods wegen en zegen 283 81. Ze zegt dat ook zij hem niet aanraken mag 285 82. We bogen het hoofd en zeiden niets 289 83. Een emmertje, een hengel, een reiger en een schepnet 295
10 84. De twee portretten boven de schoorsteenmantel 297 85. Het luik naar de zolder 299 86. Reepjes wit 301 87 Mama moet de woorden uit hem trekken 306 88. De koeien en paarden van Jelle Modderkolck junior 308 89. Ka! Kaa! 310 90. De reiger op de oever aan de overkant 311

Een plek om tot rust te komen (Schemerzone)

Daar aan de overkant tussen het riet, die jongen van een jaar of zeventien: iemand met zo’n blondekuif, dat moet Christiaan zijn. Waar is dan zijn broer. Ja, Wouter waar ben je? Sinds ze wat meer naar elkaar zijn toegegroeid, vissen ze altijd samen. Nu zit Christiaan er alleen, emmer naast zich en een eindje van zich af nog vijf andere jongelui met een hengel in de hand.

Wouter is vast de hort op. Ik ken dat van hem. Geen zin meer in zich nog verder als een volwassene te gedragen, zit z’n kop plotseling weer vol malle streken. Heeft wel iets van mij vroeger, maar dan in het kwadraat. Goed dat Christiaan niet met hem mee is, anders ben ik ze straks nog allebei kwijt. Zijn ze door een of andere malloot omvergereden omdat ze maar bleven sarren en weigerden aan de kant te gaan. Of een boer die dacht dat ie met dieven te maken had heeft ze een kogel door het hoofd gejaagd. Je kan het zo gek niet bedenken. En wat moet ik dan? Wat moet ik tegen Greetje zeggen? Dat we onze twee zoons naar het kerkhof kunnen dragen? Dan hebben we allebei geen leven meer.

Hier aan het kanaal, met vijf jongelui en mij in de buurt, zal Christiaan niet zo snel iets overkomen. Ik wou dat ik ogen in mijn rug had. Dan kon ik ook

Wouter in de gaten blijven houden, want natuurlijk wil ik geen van tweeën kwijt. Als God of een of ander mens mij zou dwingen te kiezen, dan zou ik zeggen: Neem dan mij.

11
1.

Christiaan en die vijf jongelui aan de andere overkant, ze zeggen geen woord. En niet een die mij in de gaten krijgt, hun aandacht blijft bij hun dobber.

Het water rimpelt nauwelijks. Vlak erboven zullen ook bij hen her en der insecten zwermen, hier aan mijn oever wemelt het ervan. Een libelle gaat van rietstengel naar rietstengel.

En dat allemaal onder een aangenaam temperatuurtje en een licht bewolkte hemel, die mij m’n kopzorg om Wouter een beetje doet vergeten

Vogels strijkenneeropdeakkervelden. Sprietjes rogge, haveren net boven de grond uitkijkende aardappelplantjes. Verderop grazen in een wei paarden, witte paarden. Er is ook een merrie die een veulen zoogt.

Dit is echt een plek om tot rust te komen.

Het is hier zo broeierig stil dat ik hem al van verre kan horen naderen. Zijn zwaarder wordende klapwieken. Het verandert in een suizen. Hij scheert over mij heen. Wat een brede vleugels! Een reiger. Laag zweeft hij over het water, gaat dan iets omhoog, doet zijn poten naar voren en weer klapwiekend zet hij zich aan de grond, een eindje van Christiaan en de jongelui af. Allemaal kijken ze zijn kant op.

Christiaans dobber schiet onder. ‘Nou moet je snel zijn, jongen! Voordat ie zich losrukt.’

Hij hoort me niet, geniet zichtbaar van de strijd die hij met de vis levert. Zo agressief als dat beest zich gedraagt, al die spartelingen. Als dat geen… Moet je kijken wat voor joekel hij naar binnen haalt! Zeker wel eentje van een halve meter en vijf pond.

Ik ben trots op mijn zoon. Hij houdt hem in de hoogte. De andere jongelui knikken goedkeurend. Het is werkelijk een prachtbeest. Een baars met zo’n zilverachtig blauwe buik, zulke geelachtige flanken met donkere, rechtopstaande strepen en zo’n stekelige rugvin heb ik zelf nog nooit gevangen. En dan moet je bedenken dat ik al vis vanaf het moment dat ik een

12

hengel kan vasthouden zonder door de kracht van een voorntje in het water te plompen.

Christiaan legt het beest in de emmer. Daarna is het voor hem weer genieten van de stilte om zich heen.

Had ik mijn hengel ook maar bij me. En die rust, ik zou hier wel voor altijd willen blijven.

De zon breekt door. Daar waar het water begint te schitteren komt iets aangezwommen, iets ronds. Een otter? Een mensenhoofd, het moet een mens zijn. Wouter?

In de schittering lichten smalle ellebogen op, te smal voor een jongeman. Het hoofd gaat van links naar rechts. Het is een vrouw, een vrouw met donkere haren. Met vlakke handen veegt ze het water en wat haarslierten uit haar gezicht. Ze spuugt een straaltje water uit. Dat blinkend zilver om haar heen, het kost me moeite om haar te herkennen.

‘Greetje, ben jij het? Weet jij waar Wouter uithangt? En je moet hier niet zwemmen, schat. Straks krijg je nog vishaken in je lijf en dan raak je zó verstrikt in de draden. Bovendien, wordt het zo langzamerhand geen tijd dat je naar huis gaat? Om voor het eten te zorgen? Het loopt al tegen vijven.’

Ze glimlacht naar me. En alsof het eten allang klaar is en zij nog tijd te over heeft, gaat ze door met zwemmen. Op haar rug. Net een zeemeermin. Richting overkant. Kan het haar dan echt niks schelen dat ze straks in de vishaken van die jongelui terechtkomt?

Halverwege draait ze zich op haar buik en keert naar mij terug.

Ze staat op uit het water. Het lange witte hemd plakt tegen haar ronde vormen. Door het riet komt ze naar me toe. Ze staat voor me. Haar glimlach wordt stralend, haar gezicht is vlakbij. Zo snel haar haren gedroogd zijn, is dat geen wonder? Ze bewegen op een zuchtje wind.

‘Ik kan hier zwemmen wat ik wil,’ zegt ze. ‘Maar jij niet. En vissen mag je hier ook nog niet, hoe graag je ook zou willen. Jij moet terug, Jacob. En wij

13

blijven hier. Maak je geen zorgen om Wouter. Jij moet terug, want je moet nogwat doen. Jemoet onzedochterover mij vertellen.Als je dat gedaan hebt, zullen we elkaar hier weer zien. Hier op dezelfde plek. Dat beloof ik je.’

Ze keert mij de rug toe en daalt de oever af. Haar hoofd verdwijnt tussen het riet.

14

2. Gevangen in een cocon van vissnoer (1981, woensdag 25 februari)

Ze is weer gaan zwemmen, lijkt nu echt naar de overkant te willen gaan Die zon schittert me nu toch wel iets te fel op het water Ik sluit de ogen voor een tijdje.

Ik heb pijn, overal pijn

Wat doen al die draden aan mijn pols en neus? Het voelt alsof ze met vishaken in me zijn vastgeklemd. Ze moeten eraf. Ik wil met Greetje mee, straks met onze twee zoons een middagje rondrijden in de koets van de burgemeester. Doen alsof we stinkend rijk zijn. Ja, ik weet het: gelukkig zijn is belangrijker. Of nog beter: tevreden. Ik ben niet tevreden. Alles doet me zeer. Die vishaak in mijn neus irriteert me nog het meest. Er is ook een constant piepen.En een eentonigdruppelen, als van eenlekkende waterkraan.

Licht in mijn linkerooghoek. Een deur die open en dicht gaat. Greetje? Ik kan haar niet goed zien, ik heb mijn bril niet op. Ze loopt aan mijn bed voorbij en opent de gordijnen. Waarom draagt ze een witte schort Ik mag hopen dat ze geen baantje als huishoudster heeft aangenomen. Zo arm zijn we nou ook weer niet dat ze buitenshuis zou moeten gaan werken.

Zekijkt mijn kant op.Ik knik haartoe. Ik geloofniet dat zedat heeftgezien. Heb ik wel geknikt? Dat lijkt me een wonder. Ik zit gevangen in een cocon van vissnoer. Zo voelt mijn hele lichaam aan. Nee, ik kan me niet bewegen. Zelfs een vinger strekken lukt amper.

Ze legt een hand op mijn schouder, en ik schiet vol. Het klinkt als een snurk. Is ze daarvan geschrokken? Ze heeft me meteen weer losgelaten. Dan

15

voel ik iets kouds langs mijn slapen gaan en op mijn neus landen. Dat zal dan mijn bril moeten zijn. Maar wie is deze vrouw? Dat is Greetje helemaal niet!

16

3. Die huishoudster en haar zoon (1981, donderdag 26 februari)

Opnieuw beweging aan mijn bed. Bezoek. Die huishoudster en haar zoon Hebben ze ook een naam? Ja Eliza en Eddie De twee E’s. Alsof ik al niet genoeg aan mijn hoofd heb. Eliza met haar levensvragen. En Eduard, Eduard kan soms zo onbezonnen en meegaand zijn, wil Jan en alleman te vriend houden. Het is beter dat ik daar niets over zeg. Anders krijgen we toch weer onenigheid. Hij is al een eindje in de twintig, hij moet zijn eigen boontjes leren doppen. En Eliza, Eliza? Denkt ze nou echt nog steeds dat ik een antwoord zal hebben op al haar vragen? Begrijp me niet verkeerd, Eliza. En ook jij Eduard. Al laat ik het niet altijd blijken, ik houd zielsveel van jullie Maar op dit moment zijn jullie me echt net even iets te veel.

Weet je wat? Ik zal mijn ogen sluiten en doen alsof ik in slaap val. Druipen ze vanzelf af. Kan ook Greetje eens langskomen. Wel zorgen dat ik niet echt in slaap val en weer in zo’n merkwaardige droom terechtkom. Ik heb gedroomd over Christiaan die een baars ving en… Eerst gewoon even een paar minuten de ogen dicht en de oren gespitst houden. Als ik goed luister, zal ik niet in slaap vallen.

Prachtig. Ze zijn al stil.

Geschuifel van het linnen van Eliza’s jurk. De twee stappen die Eduard op de vloer zet. Het is zover. Hun jassen gaan aan, Eduard kucht en Eliza laat een snik. Vreemd mens. Maak je toch niet zo’n zorgen om mij.

Ze zijn weg. Waar blijft Greetje nou? Zou ze soms boos op me zijn? Ik kan het me niet voorstellen. Bij mijn weten heb ik niks verkeerd gedaan.

17

4. Wegwerkzaamheden en kwajongensstreken (1937 & 1920)

In wat voor jaar zouden we leven. 1937? Ja, en ze hebben me zó van mijn bed gelicht en op de straatklinkers gelegd. Een eindje van mij af is de hele rest van de straat opgebroken.

Niet tegen de kuiten van over het trottoir langslopende vrouwen aankijken. Per slot van rekening ben ik getrouwd. Daarbij komt dat de baas een foto van mij aan het maken is. Hoe ik hier lig om wat landmeetkundige werkzaamhedentekunnenverrichten.Watzalik tegenGreetjeendekinderen moeten zeggen als ik die foto aan ze laat zien? Een foto met mijn blik op die vrouwenkuiten?

Hier in Leperta willen ze graag meedoen met het moderne leven. Bij ons in Eikenesch lopen we minstens twintig jaar achter, vooral wat de mode betreft. Bij ons reiken de rokken nog tot de enkels, hier in Leperta... Nee, niet kijken.Voorje’tweet, gaathet rondenheefthetals eendoorhetveenvretend vuurtje Eikenesch bereikt nog voor dat je werkdag erop zit. Maak je door al die verdere roddel kans dat ze je niet langer willen hebben als regisseur van de toneelvereniging.

Ben ze aan het inwerken voor Bouke op Vrijerspad. De twee die ik de hoofdrol heb gegeven blijken toch niet zo geschikt. Ze gedragen zich te ouwelijk, niet schuchter en schutterig genoeg en dat zal met de andere leden precies hetzelfde zijn als ze die rollen zouden krijgen. Er zou fris bloed moeten komen. Ebeltje Verschoor misschien. En Willem Muizenwinkel. Die zijn vanuit zichzelf al een koppel, zonder dat ze het zelf door hebben. Zo’n fantastisch stel om op gepaste afstand een beetje te volgen. Dat draait maar

18

omelkaarheen enraaktvandeeneindeanderemisvatting.Datstelisverliefd met het hart. Het verstand wil er nog niet aan. Het verstand wil vrijheid en plezier.

Dat wilde ik vroeger ook. Vooral plezier.

Met de fiets slingerend over een bruggetje zonder relingen, met op mijn bagagedrager Jelle Modderkolck. Die verloor wel eens zijn evenwicht en plonsde dan mooi de wijk in. Gemeen? Ik? Hij kon zwemmen als een otter. Behalvedieenekeer.Toeniezelfookeenfiets had gekregen enermeetijdens wat onderling gestoei in het water donderde en niet meer boven kwam. Lag ie op de bodem zich in allerlei bochten te wringen met de fiets bovenop hem.

Toen mijn vader me in druipende kleren zag thuiskomen, vroeg hij wat voor kattenkwaad ik nou weer uitgevreten had.

‘Jelle uit de wijk gehaald.’

Ja, ook ik kon zwemmen als een otter. Had ik aan hem te danken, hij daar met zijn strenge en onvriendelijke kop. Mijn vader. Die heeft het me zo’n negen jaar eerder, zo rond m’n zesde, bijgebracht. Daarvóór mocht ik van hem pertinent niet aan de oever van zo’n wijk komen. Ook niet met mijn oudere broer of zussen. ‘Als je te dicht bij de oever komt,’ zei hij, ‘pas maar op. Dan grijpt de boesjeude jou bij de kladden. Of een of ander veengeest. Die sleept je dan mee, zó het water in.’ Kattenkwaad. Zondagsmorgens als een van de eersten de kerk uit, de weg op rennen en me voorbij de bocht in de bosjes verstoppen Rustig afwachten. Geheid dat ze komen, de meisjes, na bijna twee uur kerkdienst met een donderpreek over begeerte en jaloezie, over ‘Gods toorn die komt over de kinderen der ongehoorzaamheid.’ Wat heb ik daarmee te maken? Plezier wil ik.

Daar heb je ze! Ze lopen nogal vreemd. Af en toe staan ze stil, kruisen de benen en zakken met schokjes een beetje door hun knieën. Zijn ze uit de buurt van de grote mensen, dan schieten ze van de weg af de bosjes in. Twee komen

19

er mijn kant op. Als ze lacherig en giebelend hun rokken hebben opgetild en op hun hurken zitten, kruip ik over het kurkdroge zand dichter naar ze toe. Door hun eigen kabaal horen ze mij niet. Dan zijn ze stil. Een eerste straaltje is genoeg. Met een takje tik ik tegen hun billen aan, snel drie keer. – Je zou je er bijna voor schamen nu je als volwassene erop terugkijkt. Maar toen had ik een weer een mooi verhaal waarmee ik Jelle Modderkolck kon overtroeven.

‘Hé, Buck. Ben je met opmeten nou nog niet klaar?’ Dat is de baas. ‘Of verwacht je soms dat ik meer foto’s van je maak? Je kan wel bij het toneel zitten, een filmster ben je nog lang niet. Overeind met die luie reet van je en snel een beetje. Anders komt die weg nooit af. Vertel eens, je was toch niet in dromenland verzeild geraakt, hè?’

Dat zal ik tegen Greetje en de kinderen zeggen als ik ze die foto toegeschoven heb. ‘Kijk, hier ben ik op mijn werk in slaap gevallen.’

Zou Greetje er niet ingetrapt zijn en blijft ze daarom weg?

20

Ik voel een hand op mijn pols. De hand van Eduard. Och, dat ie gekomen is… Hij knikt me toe. Links van hem, meer richting voeteneind, meen ik ook Eliza te zien zitten. Ze zijn wel volhardend in hun belangstelling voor mij en dat strekt ze tot eer.

Ergens op de gang is een karretje met rinkelende kopjes en schoteltjes. En een vrouw die met een krakerige stem zingt: ‘Ik ben vanmorgen vroeg opgestaan, de zon trok op, de dag brak aan.’

Ik ken het. Heb het minstens vijftig jaar niet meer gehoord. Nee, veel langer. En door dat liedje komt het me weer helder voor de geest. Alsof er in al die tussenliggende jaren niets is gebeurd.

Ik lig op mijn rug. Tot aan mijn schouders onder een zak. Een stug aanvoelende, grauwezak. Hij ruikt naartouw. Mijnvoetensteken eronderuit. Kleine voetjes. Ik ben al twee jaar.

Boven mij hangt een boog van aan elkaar genaaide bontgekleurde lappen. Tussen de boog, de zak en mijn voetjes schittert een felblauwe lucht. Lager en dichterbij, zo tussen mijn hielen door, ontdek ik bruine muurtjes. Ze zijn niet recht en er zitten gaten en kieren in. Een eindje ervan af smeult een vuurtje. Witte rook dwarrelt ervan op. Ernaast staat een groen-ijzeren koffiekan. Hier en daar liggen wat jassen op een hoopje.

Waar is mama? Er is wel geroezemoes. Maar ik zie niemand. Waar is mijn mama! Is ze mij vergeten? Ze is vast zonder mij weggegaan.

Ik begin te huilen, eerst zachtjes en dan geleidelijk aan toch luider.

21

‘Ach,ach,’zegtiemand. Ikhoudmijnademin.Dat wasdestemvanmama! Achter mij, schuin achter de lappenboog. ‘Draai jij Jacob even bij?’

Erkomen zompigevoetstappenmijn kant op Inhet felblauwelicht -tussen de boog, de zak en mijn voeten - verschijnt een gestreepte schort met aan beide kanten zwartlange armmouwen. De handen steken er half onderuit. De schort maakt een knik in de breedte, en een gezicht met diepliggende ogen komt voor mij te hangen Het vult het hele gat. Een vrolijk meisjesgezicht. Het glanst en zit vol vegen. Ik herken haar zweetlucht. Het is mijn zus Josine Josine is al veertien. Ze giechelt, kucht en zegt: ‘Zo, kereltje. Kon je ons niet meer in de gaten houden? Moest je daarom gaan huilen? We werken ook zo hard. Wacht maar, dit hebben we zó opgelost.’

Ze grijpt de twee handvaten beet ‘Nou, Daar gaan we.’

Ik hel achterover. Een moeizame draai naar links en ze zet de kruiwagen weer neer. Stapt opzij. Dáár is mama! Tussen twee bruine muurtjes. Met nog heel wat andere mama’s, een paar ouwe kerels, en jongens en meisjes ook. Allemaal staan ze tussen muurtjes voorovergebogen met hun rug knikkende bewegingen te maken. Hun handen zijn tot aan hun polsen, tot over het uiteinde van hun mouwen vuil. Rondom hun oksels en tussen hun schouderbladen zitten donkere plekken. Het zweet drupt van hun neus. Een paar zingen een liedje

‘Ik ben van den morgen vroeg opgestaan, de zon trok op, de dag brak aan.’

Daar is mijn andere zus, Zwaantje, niet ver van mama! Josine gaat naar ze toe. Alles is goed. Nu kan ik weer rustig verder slapengaan.

22

6. Net zoiets als goeiedag zeggen (1981, vrijdag 20 maart & 1979, voorjaar)

Geluiden. Van een of andere vogel Of een aap. Wéér blijk ik ergens anders tezijn. Het is niet meer bij tehouden. Deze keerlijken zeme in een dierentuin te hebben gestopt. Het wordt tijd dat ik mijn ogen open. Was je moe? Was je bang voor wat er werkelijk aan de gang is? Nee, na wat ik allemaal in mijn leven meegemaakt heb zal ik dit ook nog wel kunnen verdragen. Doe dus je ogen maar open, Jacob

Ja. Ja?

Het lukt me niet. Ze lijken dichtgelijmd.

Schiet me iets te binnen. Mijn baas. Mijn baas heeft me betrapt. Dat ik tóch gekeken heb. Naar die vrouwenbenen. Toen ik aan de meisjes dacht die na afloop van de kerkdienst zo nodig moesten. Als getrouwde man doe je dat niet meer, kijken naar andere vrouwen. Vrouwen in mantels en rokken tot aan de kuiten, deukhoedje met een bloem erin op hun hoofd. Waren die mantels, rokkenen hoedjes zonder uitzonderinggrijs? Ofkomt het omdatik diedingen in mijn herinnering zie op oude foto’s. Daarop werd alles na verloop van tijd grijs. Kiekjes met een gekartelde witte rand. Waar zijn ze gebleven Ik zou ze nu graag in handen willen hebben. Om nog meer herinneringen op te kunnen halen.

Sommige herinneringen zijn dichtbij. Alsof ze van gisteren zijn Andere, het gaat menujuist om dieandere. Die ik benvergeten.HeeftTinadie foto’s?

Of anders Eddie wel Ja, Eduard zal ze hebben. Die is met zijn belangstelling voor geschiedenis gek op oude dingen. Heeft de portretten van mijn vader en moeder boven zijn slaapkamerraam hangen, in de originele bruine lijst.

23

Volgens mij zit er wormsteek in. Ik zeg er niks van. Hij moet er zelf maar achter komen.

Twee aparte portretten. Ovaal. Geplakt op een stuk hardboard. Mijn vader Nognooithebik zelfzo gekeken. Van mijnganselevenniet.Metzo’nstrenge en onvriendelijke kop De mond halfopen, de onderlip naar voren. Alsof hij gerend heeft. In zijn ribfluwelen pak. Gerend om me een pakslaag te geven, of om me te zeggen, als mijn ongehoorzaamheid of kattenkwaad minder erg is geweest: ‘Vanavond voor straf met de sokken aan naar bed!’ - Nee, ik denk niet dat hij vlak voor het maken van die foto gerend heeft. Het is gewoon de uitputting. Zijn ganse leven zich afgemat In het veen

Mijn moeder idem dito. Behalve als het tijd werd om een kind ter wereld tebrengen en de weken daarna om ervante herstellen. Haar ronde gezicht met wantrouwige ogen.Wittekapop haarhoofd. Bovenhaarslapen oorijzers.Die zullen wel van koper zijn geweest. Zo rijk hadden we het niet. En die kap, als ze die speciaal voor die foto niet op haar hoofd had gezet en haar haren in een knot of zelfs los had gedragen, dan zou iedere onbekende kunnen beweren datzeeenIndischewas. Datkrijgjemetvergrauwdezwartwit foto’svanjaren her. Een Indische, ja. Zelfs Eduard maakte die opmerking op de dag dat hij die wormstekige lijst tussen afgedankt spul op zolder vandaan had gehaald. Die jongen heeft zo veel verbeelding, dat ie haar voor een Indische laat doorgaan. Komt hem ook wel goed uit. Hij heeft iets met het Oosten. Op zijn bureau staat een beeldje van Boeddha. Ik heb me laten vertellen dat die in staat was om niet te denken. Ik wou dat ik dat op gezette tijden ook kon, op z’n minst minder piekeren.

Die lijst met de portretten van mijn ouders heeft hij dus boven zijn slaapkamerraam gehangen. Een soort ereplaats. De rest van die muur heeft hij leeg gelaten. De drie andere wanden zijn van plint tot plint gevuld met foto’s en fotootjes van popartiesten. De grootste – echt een poster - is van ene Jimi Hendrix.

24

Sinds Eduard naar de middelbare school gaat, doe ik er zo’n beetje elke doordeweekse middag een dutje. Op zijn bed. Daar is het rustiger dan op de bank in de woonkamer of in mijn eigen slaapkamer beneden Daar hoor ik Eliza bezig met haar wasgoed, strijkbout of stofzuiger.

Vanderommel opzijnkamer-depaperassenopzijnbureau,detekeningen en schilderijen die hij aan het maken is, de gitaar die dan hier dan daar staat

trek ik me niets van aan. Liggend op zijn bed hoef ik daar geen zicht op te hebben. Maar die ene foto boven het voeteneind van zijn bed . Een wilde bos haar als van een boesjeude. Woeste ogen en een ongeschoren smoelwerk vol misprijzen. Eduard heeft me verteld dat die vent Joe Cocker heet. Echt een chagrijn dat probeert te verhinderen dat ik in slaap val. Ik heb hem een paar keer op de televisie horen schreeuwen met zijn rauwe stem. Geef mij maar Lou Bandy of Willy Derby. Want die Joe Cocker… Als het me eindelijk is gelukt in slaap te vallen, dan nog probeert ie vat op me te krijgen. Ja, die schreeuwlelijkerd flikt het ‘m zelfs in mijn dromen Zal Eduard toch eens vragen, die vent ergens anders, buiten mijn zichtveld op te hangen.

Dat van die boesjeude - dat ik zo’n woord in de mond durf te nemen Eduard zegt er niets van, kijkt me alleen maar aan met een blik die hij volgens mij afgekeken heeft van het portret van mijn eigen vader. Zo reageert ie ook wanneer ik zeg: ‘Als het maar geen jood is,’ nadat een bezoeker gevraagd heeft: ‘Mag ik binnenkomen?’

Die woorden, dat soort zinnen – ze zitten zo ingebakken in dat domme hoofd van mij dat het eruit is voor ik er erg in heb. Het is voor mij hetzelfde als goeiedag zeggen, een begroeting waar je verder niet bij stilstaat En Eduard, hij weet heus wel hoe ik over Duitsers denk. Nog steeds, ja. Terwijl die oorlog al meer dan dertig jaar voorbij is.

Kijk, dat we twee weken lang de ene helft van onze woning verhuren als zomerverblijf aan een Duits meisje, prima. Ik ben ook wel bereid om aardig tegen haar te zijn En als ze het jaar daarop wil terugkomen, ook prima Als

25

ze ons vervolgens uitnodigt om een keer een dagje bij haar ouders op de boerderij door brengen, daar in Duitsland - en het is maar zo’n dertig kilometer van de grens af - dan knik ik.

De dag breekt aan, ze komt ons halen in haar autootje. Weer knik ik vriendelijk. Dan moet het hoge woord er toch maar eens uit. Dat ik beter thuis kan blijven. Omdat er iets tussen gekomen is. Dat ik de tuin vol onkruid zit. Of omdat ik me niet helemaal in orde voel. Ik ben tenslotte de jongste niet meer

Mijn besluit staat vast, ik ga niet mee. En omdat ze zo blijft aandringen, hoop ik dat ze het volgend jaar afziet van het huren van onze ene woninghelft als zomerverblijf. Ja, laat haar in het vervolg maar wegblijven.

’s Avonds krijg ik van Eliza te horen hoe het is geweest. Dat zij en Eduard gebak met eigen gemaakte slagroom hebben gehad. Dat ze zuurkool op z’n Duits hebben gegeten. Dat ze gastvrij onthaald zijn en verwend. Ik zou bijna denken dat die ouders van dat meisje van plan waren geweest om een verzoening tot stand te brengen tussen ons en dat moffenvolk. Dat hadden die Duitsers ook wel eerder kunnen bedenken. Vóórdat ze hier in veertig de grens overstaken.

Achteraf krijg ik mooi gelijk dat ik thuis ben gebleven. Als Eduard me vertelt wat die lui op hun televisietoestel hebben staan. Het portret van een oom die tijdens het beleg van weet-ik-waar in Rusland omgekomen is van de honger en de kou. Bij ons zijn ook in bepaalde delen van ons land mensen omgekomen van de honger en kou. Maar die zijn niet de oorlog begonnen.

26

7.

Het dansend landschap (1907, juni)

Iemand heeft zacht mijn naam genoemd. Mama. Mama’s gezicht is vlakbij en ook al vol vegen en bezweet. Glimlachend, met de lippen op elkaar – de onderste binnen de bovenste - drukt ze twee keer vlug haar wijsvinger op het puntje van mijn neus. Ik kir van plezier.

Moeizaam komt ze overeind. De aan elkaar genaaide bonte lappen haalt ze boven mij weg, er blijven alleen nog een paar bogen gevlochten wilgentenen over. Ze schuift me verder naar achteren, zet me een beetje rechtop. De bonte lappen legt ze opgevouwen aan mijn voeten. Daarbovenop komen allerlei dingen. Een koffiekan. Een paar tinnen mokken. En twee borden, waartussen vanmorgen op weg hierheen een stapel pannenkoeken gelegen heeft.

Ze pakt de handvaten van de kruiwagen beet En dan dalen de twee bruine muurtjes achter haar naar de aarde toe.

Mama’s begint te lopen. De aarde schuift onder mij, onder de kruiwagen door naar haar toe en verder naar achteren. In mijn rug voel ik het wiel van de kruiwagen rollen. Het rolt en rolt en rolt. En ik ga achteruit, van de muurtjes weg. Weg van de andere mama’s, de ouwe mannen, de jongens en de meisjes. Die zijn voorovergebogen tussen muurtjes aan het werk. Naast Josine en Zwaantje klimt een jochie van een jaar of vijf op het voorste muurtje Hij heeft een strooien grote mensen hoed op zijn hoofd. In het muurtje probeert hij een rietje te steken.

Op elke stap van mama gaat de kruiwagen een beetje op en neer, danst het landschap voor mijn ogen.

27

We gaan tussen twee hoge turfbulten door. Mama draait de kar een andere kant op. We zijn op een wit zandpad gekomen, en verder gaat het. Ik ga nog steeds achteruit. Rechts van mij is een hele tijd een rechte sloot, gevuld met rimpelend bruin water. We nemen opnieuw een bocht. Rechts van mij is nu een nog bredere sloot Pijlrecht Een kanaal. Er drijft een boot in. Die boot ruikt naar touw en teer. Aan de andere kant van het pad zijn turfbulten. Heel veel turfbulten. En groot! Ze lijken op huisjes zonder deuren of ramen. Als de wind even opsteekt, waait er stof vanaf.

Erachter begint het donkere, vlakke land. Geen boom, geen struik. Ver in de brandende zon wiebelen bovenop een bult mensen.

‘Papa, papa!’

‘Ja, papa is daar,’ zegt mama.

Samenmetmijn papastaandaareenstuk ofzes mannen metstokkenlanger dan zijzelf op de bult in te hakken. Ook weet ik dat mijn grote broer Gerard daartussen moet staan

Mama puft. Het kanaal is weg. Het zandpad en de aarde links en rechts van ons gaan omhoog. Links en rechts grote plukken hei. Alsmaar meer hei is er om ons heen. Hier en daar een struik of een boom.

28
29
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.