EHA Magazine #7

Page 1

ECTOR HOOGSTAD ARCHITECTEN

# 07 Najaar 2014

presenteert met trots het Leidse poppodium

GEBR. DE NOBEL

SAMENWERKEN Bouwmanagers over samenwerken met Ector Hoogstad Architecten p. 26

DUURZAAMHEID ‘s Werelds grootste fietsenstalling komt in het centrum van Utrecht p. 34

INTERVIEW Jan Hoogstad over zijn leven in het teken van de architectuur p. 38

INTERIEUR De interieurontwerpers van Ector Hoogstad Architecten p. 48


NAJAAR 2014

VOORAF

6

Samen prachtige nieuwe monumenten uitvinden

4 TEAM De medewerkers van Ector Hoogstad Architecten voorgesteld 6 ONDERWIJS Met twee directrices op bezoek bij hun nieuwe Montessorischolen

Onlangs vroeg een opdrachtgever of we onszelf in vijf begrippen konden typeren. Dat bleek niet eenvoudig. We wilden laten zien wat ons onderscheidt, in één compleet beeld en zonder clichés te gebruiken. Een brainstorm leverde uiteindelijk de korte zin op die nu de titel van deze tekst vormt. Een motto dat staat als een huis en desondanks maar vijf eenvoudige woorden bevat. Elk woord vertegenwoordigt een essentieel onderdeel van onze visie op wat we maken en hoe we dat willen doen. Wie zou er geen monument willen maken? Het betekent dat je erin geslaagd bent iets te scheppen dat geliefd is en gewaardeerd wordt, zozeer zelfs dat we het niet meer zouden willen missen. Ontwerpen beschouwen we daarbij als een vorm van uitvinden: het ambacht waarbij nieuwe en oude problemen worden voorzien van oplossingen die het leven aangenamer, makkelijker, leuker en beter maken. Daarbij gebruiken we alle middelen die ons ter beschikking staan en ontwikkelen we bovendien nieuwe. Dat kunnen ideeën zijn, maar ook typologieën, producten, materialen of werkwijzen. Dat leidt vaak, niet altijd, tot prachtige resultaten die prikkelen door doordachtheid, perfectie, schoonheid en betekenis. En natuurlijk kunnen we dat als architecten niet alleen. We werken uit overtuiging intensief samen met onze opdrachtgevers en de toekomstige gebruikers van onze gebouwen. Graag laten we u zien wat ons het laatste jaar beziggehouden heeft. De voltooiing van nieuwe gebouwen, zoals het popcentrum Gebr. de Nobel in Leiden en twee Montessorischolen met grote onderlinge overeenkomsten én verschillen. We stellen onze interieurarchitecten aan u voor en laten u kennismaken met sommige van onze opdrachtgevers en partners. Met hen praten we over onze samenwerking en de resultaten die dat heeft opgeleverd. In Utrecht bijvoorbeeld, waar de bouw van het grootste fietsparkeergebouw ter wereld nu dan werkelijk is begonnen. Of in Groningen, waar samen met de mensen van de Rijksuniversiteit Groningen hard wordt gewerkt aan het ontwerp voor een nieuwe faculteit Natuurwetenschappen. Ook besteden we aandacht aan de ‘wedergeboorte’ van het VROM-gebouw in Den Haag, inmiddels van de nieuwe werktitel Rijnstraat 8 voorzien. Samen met Jan Hoogstad, OMA en opdrachtgever BAM hebben we gewerkt aan een spectaculair plan voor een nieuwe toekomst als Rijkskantoor. Die ontwikkeling vormde een mooie aanleiding om Jan, tien jaar na zijn terugtreden, nog eens aan het woord te laten. Hij vertelt over zijn jeugd, zijn carrière en zijn ideeën over de toekomst van de architectuur, een onderwerp dat hem vanzelfsprekend blijft bezighouden. Tot slot willen we u uitnodigen om regelmatig onze website te bezoeken. Daar delen we het laatste nieuws over onze projecten en ontwikkelingen rondom het bureau. Namens alle medewerkers van Ector Hoogstad Architecten wensen we u veel leesplezier! Joost Ector en Max Pape

INHOUD

10 RESEARCH De nieuwbouw voor de faculteit TNW van de TU Delft in uitvoering 14 CAMPUS Salomé Bentinck en Joost Ector in gesprek over campusontwerp

18

18 CULTUUR Met Gebr. de Nobel is Leiden een indrukwekkend poppodium rijker 22 CHARRETTE Architect en gebruikers ontwerpen samen aan de nieuwe Zernikeborg 26 SAMENWERKEN Bouwmanagers over samenwerken met Ector Hoogstad Architecten

34

32 RARITEITENKABINET Ontdekkingstocht in het Utrechtse Universiteitsmuseum 34 DUURZAAMHEID ‘s Werelds grootste fietsenstalling komt in het centrum van Utrecht 38 INTERVIEW Jan Hoogstad over zijn leven in het teken van de architectuur 42 TRANSFORMATIE Met BAM en OMA wordt VROM getransformeerd tot Rijkskantoor 48 INTERIEUR De interieurontwerpers van Ector Hoogstad Architecten

42

52 RESEARCH Een hightech trainingsfaciliteit op het Bio Science Park Leiden 54 FEEDBACK De bedrijven in Matrix VI over de ervaringen met hun gebouw 62 PRIKBORD Een selectie van nieuwe projecten in ontwikkeling en in aanbouw


NAJAAR 2014

VOORAF

6

Samen prachtige nieuwe monumenten uitvinden

4 TEAM De medewerkers van Ector Hoogstad Architecten voorgesteld 6 ONDERWIJS Met twee directrices op bezoek bij hun nieuwe Montessorischolen

Onlangs vroeg een opdrachtgever of we onszelf in vijf begrippen konden typeren. Dat bleek niet eenvoudig. We wilden laten zien wat ons onderscheidt, in één compleet beeld en zonder clichés te gebruiken. Een brainstorm leverde uiteindelijk de korte zin op die nu de titel van deze tekst vormt. Een motto dat staat als een huis en desondanks maar vijf eenvoudige woorden bevat. Elk woord vertegenwoordigt een essentieel onderdeel van onze visie op wat we maken en hoe we dat willen doen. Wie zou er geen monument willen maken? Het betekent dat je erin geslaagd bent iets te scheppen dat geliefd is en gewaardeerd wordt, zozeer zelfs dat we het niet meer zouden willen missen. Ontwerpen beschouwen we daarbij als een vorm van uitvinden: het ambacht waarbij nieuwe en oude problemen worden voorzien van oplossingen die het leven aangenamer, makkelijker, leuker en beter maken. Daarbij gebruiken we alle middelen die ons ter beschikking staan en ontwikkelen we bovendien nieuwe. Dat kunnen ideeën zijn, maar ook typologieën, producten, materialen of werkwijzen. Dat leidt vaak, niet altijd, tot prachtige resultaten die prikkelen door doordachtheid, perfectie, schoonheid en betekenis. En natuurlijk kunnen we dat als architecten niet alleen. We werken uit overtuiging intensief samen met onze opdrachtgevers en de toekomstige gebruikers van onze gebouwen. Graag laten we u zien wat ons het laatste jaar beziggehouden heeft. De voltooiing van nieuwe gebouwen, zoals het popcentrum Gebr. de Nobel in Leiden en twee Montessorischolen met grote onderlinge overeenkomsten én verschillen. We stellen onze interieurarchitecten aan u voor en laten u kennismaken met sommige van onze opdrachtgevers en partners. Met hen praten we over onze samenwerking en de resultaten die dat heeft opgeleverd. In Utrecht bijvoorbeeld, waar de bouw van het grootste fietsparkeergebouw ter wereld nu dan werkelijk is begonnen. Of in Groningen, waar samen met de mensen van de Rijksuniversiteit Groningen hard wordt gewerkt aan het ontwerp voor een nieuwe faculteit Natuurwetenschappen. Ook besteden we aandacht aan de ‘wedergeboorte’ van het VROM-gebouw in Den Haag, inmiddels van de nieuwe werktitel Rijnstraat 8 voorzien. Samen met Jan Hoogstad, OMA en opdrachtgever BAM hebben we gewerkt aan een spectaculair plan voor een nieuwe toekomst als Rijkskantoor. Die ontwikkeling vormde een mooie aanleiding om Jan, tien jaar na zijn terugtreden, nog eens aan het woord te laten. Hij vertelt over zijn jeugd, zijn carrière en zijn ideeën over de toekomst van de architectuur, een onderwerp dat hem vanzelfsprekend blijft bezighouden. Tot slot willen we u uitnodigen om regelmatig onze website te bezoeken. Daar delen we het laatste nieuws over onze projecten en ontwikkelingen rondom het bureau. Namens alle medewerkers van Ector Hoogstad Architecten wensen we u veel leesplezier! Joost Ector en Max Pape

INHOUD

10 RESEARCH De nieuwbouw voor de faculteit TNW van de TU Delft in uitvoering 14 CAMPUS Salomé Bentinck en Joost Ector in gesprek over campusontwerp

18

18 CULTUUR Met Gebr. de Nobel is Leiden een indrukwekkend poppodium rijker 22 CHARRETTE Architect en gebruikers ontwerpen samen aan de nieuwe Zernikeborg 26 SAMENWERKEN Bouwmanagers over samenwerken met Ector Hoogstad Architecten

34

32 RARITEITENKABINET Ontdekkingstocht in het Utrechtse Universiteitsmuseum 34 DUURZAAMHEID ‘s Werelds grootste fietsenstalling komt in het centrum van Utrecht 38 INTERVIEW Jan Hoogstad over zijn leven in het teken van de architectuur 42 TRANSFORMATIE Met BAM en OMA wordt VROM getransformeerd tot Rijkskantoor 48 INTERIEUR De interieurontwerpers van Ector Hoogstad Architecten

42

52 RESEARCH Een hightech trainingsfaciliteit op het Bio Science Park Leiden 54 FEEDBACK De bedrijven in Matrix VI over de ervaringen met hun gebouw 62 PRIKBORD Een selectie van nieuwe projecten in ontwikkeling en in aanbouw


4

tEAM

ECtOR HOOGStAD ARCHItECtEN

21

30

29

25

34

46

38

50

51

19 43

03

06

07

08

13

09

02

12

36

27 17

52

35

56

48

15

10

57

45

33

20

18 05

28

24

49

39

32

23

40

53

42 47

01 04

11

14

16

22

31

37

41

44

26

54

55

Fotografie EDItH VERHOEVEN

01 Koert Hougee 02 Bart de Wilde 03 Elia Salcedo Quiles 04 Ana Sanjuan Pau 05 Laurence van Benthem 06 Chris Arts 07 Daniel Diez Ausias

08 Samuel Delgado Vicente 09 Gijs Sanders 10 Cornelia Sailer 11 Marco Verroen 12 Stijn Rademakers 13 Rianne Pape 14 Elisabeth Tukker

15 Eveline van der Grinten 16 Frits Coleo 17 Oscar Backus 18 Esther Bezem 19 Pim Bangert 20 Romke de Haan 21 Guido van Veghel

22 Auzie Triratnamurti 23 Miriam Michon 24 Kees Bongers 25 Jan Pieter Bos 26 MĂŠrit Heinen 27 Max Pape 28 Gijs Weijnen

29 Sandra de Groot 30 Sanne Alblas 31 Paul Sanders 32 Lizanne Warning 33 Stephan Luijks 34 Lonneke Bakkeren 35 Bastiaan van der Sluis

36 Mariana Kolova 37 Nejra Vaizovic 38 Rena Logara 39 Markus Clarijs 40 Koen Klijn 41 Joost Ector 42 Moritz Prophet

43 Lesley Bijholt 44 Job Jalink 45 Laurens Veth 46 Carlo van Gulik 47 Sander Visscher 48 Joost van der Linden 49 Michel van Gageldonk

50 Sander Timmermans 51 Wouter Deen 52 Varsham Boedhoe 53 Erlend van den Bulk 54 Lennaert van Capelleveen 55 Erik de Geus 56 Brigitte Wende

57 Ralph Noordhoek Niet aanwezig op de foto: Sabine Alders Lucia Banos Encabo Romy Berntsen Max Brobbel

Arja Hoogstad Jan Oscar de Klerk Hetty Mommersteeg Ralph Sijstermans Ridwan Tehupelasury Jaap Veldkamp

5


4

tEAM

ECtOR HOOGStAD ARCHItECtEN

21

30

29

25

34

46

38

50

51

19 43

03

06

07

08

13

09

02

12

36

27 17

52

35

56

48

15

10

57

45

33

20

18 05

28

24

49

39

32

23

40

53

42 47

01 04

11

14

16

22

31

37

41

44

26

54

55

Fotografie EDItH VERHOEVEN

01 Koert Hougee 02 Bart de Wilde 03 Elia Salcedo Quiles 04 Ana Sanjuan Pau 05 Laurence van Benthem 06 Chris Arts 07 Daniel Diez Ausias

08 Samuel Delgado Vicente 09 Gijs Sanders 10 Cornelia Sailer 11 Marco Verroen 12 Stijn Rademakers 13 Rianne Pape 14 Elisabeth Tukker

15 Eveline van der Grinten 16 Frits Coleo 17 Oscar Backus 18 Esther Bezem 19 Pim Bangert 20 Romke de Haan 21 Guido van Veghel

22 Auzie Triratnamurti 23 Miriam Michon 24 Kees Bongers 25 Jan Pieter Bos 26 MĂŠrit Heinen 27 Max Pape 28 Gijs Weijnen

29 Sandra de Groot 30 Sanne Alblas 31 Paul Sanders 32 Lizanne Warning 33 Stephan Luijks 34 Lonneke Bakkeren 35 Bastiaan van der Sluis

36 Mariana Kolova 37 Nejra Vaizovic 38 Rena Logara 39 Markus Clarijs 40 Koen Klijn 41 Joost Ector 42 Moritz Prophet

43 Lesley Bijholt 44 Job Jalink 45 Laurens Veth 46 Carlo van Gulik 47 Sander Visscher 48 Joost van der Linden 49 Michel van Gageldonk

50 Sander Timmermans 51 Wouter Deen 52 Varsham Boedhoe 53 Erlend van den Bulk 54 Lennaert van Capelleveen 55 Erik de Geus 56 Brigitte Wende

57 Ralph Noordhoek Niet aanwezig op de foto: Sabine Alders Lucia Banos Encabo Romy Berntsen Max Brobbel

Arja Hoogstad Jan Oscar de Klerk Hetty Mommersteeg Ralph Sijstermans Ridwan Tehupelasury Jaap Veldkamp

5


6

ONDERWIJS

DORDTSE UNITS EN NIJMEEGSE CLUSTERS Het montessorigedachtegoed in ruimte vertaald

Dit jaar zijn maar liefst twee montessorischolen naar ontwerp van Ector Hoogstad Architecten in gebruik genomen. In het voorjaar werd het eerste onderwijsgebouw van het Montessori College in Nijmegen opgeleverd. In de zomer was de beurt aan het Montessori Kindcentrum Mozaïek in Dordrecht. Aan het begin van het nieuwe schooljaar gingen de directrices van beide scholen bij elkaar op bezoek om ervaringen over het ontwerpproces uit te wisselen en om elkaars schoolgebouw te bewonderen. Een wereld van verschil, toch is in beide gebouwen de montessorigedachte voelbaar aanwezig. Fotografie PETRA APPELHOF / EDITH VERHOEVEN

OPGELEVERD

MONTESSORI KINDCENTRUM MOZAïEK IN DORDRECHT Midden in de Dordtse woonwijk Nieuw Krispijn staat het Montessori Kindcentrum Mozaïek. “De bovenbouw is met schoolkamp waardoor het deze week rustiger is dan normaal”, haast directrice Karin Groenendijk zich te zeggen. Terwijl we in de personeelskamer een kop koffie drinken, legt Groenendijk uit dat het Montessori Kindcentrum uit twee gefuseerde basisscholen, een peutervoorschool, een kinderdagverblijf en een buitenschoolse opvang bestaat. Alle instellingen onderschrijven de montessorivisie die gebaseerd is op de onderwijsmethode van pedagoge Maria Montessori (1870–1952) waarin kinderen zich vanzelfsprekend kunnen ontwikkelen. Het motto ‘Help mij het zelf te doen’ vormt de kern van het montessorionderwijs. Volgens Groenendijk is de invloed van de montessorivisie op het ontwerp van het gebouw groot: “In het montessorigedachtegoed is de voorbereide omgeving zeer belangrijk. Die omgeving moet aantrekkelijk en verwelkomend zijn, zodat de kinderen zich uitgedaagd voelen om dingen te doen. Ze hebben de vrijheid om zelf te bepalen wat ze gaan doen en met wie. Daar moest in ons schoolgebouw nadrukkelijk de ruimte voor zijn.” Tijdens de rondleiding laat Groenendijk zien wat met de voorbereide omgeving wordt bedoeld. “We hebben de dagopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar en een voorschool voor peuters van 2 tot 4 jaar. De onderbouw van het basisonderwijs bestaat uit groep 1 en 2, de middenbouw uit groep 3, 4 en 5, en bovenbouw uit groep 6, 7 en 8. Iedere leeftijdsgroep heeft een eigen unit, bestaande uit een aantal groepsruimtes. In de groepsruimtes zijn stamgroepen met elk een eigen juf. De kinderen beginnen ’s ochtends in hun eigen groepsruimte. Daarna gaan de deuren open en kunnen ze in de hele unit werken. Daardoor lopen kinderen uit verschillende groepen door elkaar heen en kunnen makkelijker samenwerken. Je wordt wel in een groep ingedeeld, maar misschien is het veel leuker om met een kind uit de andere groep te werken. Het is een meer organisch geheel.” Projectarchitect Chris Arts legt uit hoe het stamgroepensysteem zich tot de ruimtelijke indeling verhoudt: “We hebben geprobeerd om gangen te vermijden waardoor er zoveel mogelijk ruimtes en

“KINDEREN KUNNEN LEKKER HUN GANG GAAN, ZE KUNNEN ZICH VRIJ VOELEN EN TOCH WORDEN GEZIEN.” KARIN GROENENDIJK

7

suite zijn. Je kunt de schuifdeuren openzetten waardoor grote middengebieden ontstaan. Er zijn nergens doodlopende gangen, je kunt alle kanten op en helemaal rondlopen. Er zijn grote en kleine doorkijkjes.” Groenendijk benadrukt het idee daarachter: “Kinderen kunnen lekker hun gang gaan, ze kunnen zich vrij voelen en toch worden gezien.” Het schoolgebouw in Dordrecht is weliswaar in juli opgeleverd, aan de buitenruimte wordt nog hard gewerkt. Uitgerekend op de dag van ons bezoek wordt de straat voor het schoolgebouw voor autoverkeer afgesloten. Arts grijpt deze gelegenheid aan om het ontwerpconcept uit te leggen: “Het schoolgebouw heeft twee hoofdentrees: een entree voor de fietsers aan de voorzijde en een entree voor de automobilisten aan de achterzijde, omdat per vandaag alleen nog aan de zijkant en de achterkant mag worden geparkeerd.” Groenendijk onderbreekt Arts om te zeggen dat de perenbomen voor de deur per ongeluk zijn gekapt. Uit het veld geslagen reageert Arts: “Op onze ontwerpimpressies staan de perenbomen in bloei, het leek wel een sprookje!” Hij herpakt zich en vervolgt zijn verhaal: “We wilden de nieuwbouw zo compact mogelijk houden. Het schoolgebouw in deze grote tuin werd al snel een villa voor kinderen. Daarom hebben we allerlei villa-thema’s bedacht: een patio, een dakterras, een balkon, een brede trap en een bibliotheek met vides en loges waar zelfs een deejay terecht kan.” Groenendijk: “Die loges zijn meteen omarmd en nu als chill-plekken in gebruik.” Arts: “Het Programma van Eisen zat goed in elkaar. Het was doordacht en met inleving geschreven en gaf veel aanleidingen om leuke dingen te doen. Zo maakten we een vliegende start. Centraal tussen de twee entrees ligt een middengebied met gemeenschappelijke functies zoals de ontmoetingskeuken, de aula en de bibliotheek. Die ruimtes hebben we multifunctioneel gemaakt. De aula kan bijvoorbeeld als theater worden gebruikt als je de tussendeuren naar de gymzaal openzet. We wilden voorkomen dat het gebouw uit twee van elkaar gescheiden verdiepingen zou bestaan. Daarom hebben we vides en brede trappen met tussenverdiepingen gemaakt, zodat de twee verdiepingen toch een continu geheel vormen. De middenbouw en bovenbouw zitten


6

ONDERWIJS

DORDTSE UNITS EN NIJMEEGSE CLUSTERS Het montessorigedachtegoed in ruimte vertaald

Dit jaar zijn maar liefst twee montessorischolen naar ontwerp van Ector Hoogstad Architecten in gebruik genomen. In het voorjaar werd het eerste onderwijsgebouw van het Montessori College in Nijmegen opgeleverd. In de zomer was de beurt aan het Montessori Kindcentrum Mozaïek in Dordrecht. Aan het begin van het nieuwe schooljaar gingen de directrices van beide scholen bij elkaar op bezoek om ervaringen over het ontwerpproces uit te wisselen en om elkaars schoolgebouw te bewonderen. Een wereld van verschil, toch is in beide gebouwen de montessorigedachte voelbaar aanwezig. Fotografie PETRA APPELHOF / EDITH VERHOEVEN

OPGELEVERD

MONTESSORI KINDCENTRUM MOZAïEK IN DORDRECHT Midden in de Dordtse woonwijk Nieuw Krispijn staat het Montessori Kindcentrum Mozaïek. “De bovenbouw is met schoolkamp waardoor het deze week rustiger is dan normaal”, haast directrice Karin Groenendijk zich te zeggen. Terwijl we in de personeelskamer een kop koffie drinken, legt Groenendijk uit dat het Montessori Kindcentrum uit twee gefuseerde basisscholen, een peutervoorschool, een kinderdagverblijf en een buitenschoolse opvang bestaat. Alle instellingen onderschrijven de montessorivisie die gebaseerd is op de onderwijsmethode van pedagoge Maria Montessori (1870–1952) waarin kinderen zich vanzelfsprekend kunnen ontwikkelen. Het motto ‘Help mij het zelf te doen’ vormt de kern van het montessorionderwijs. Volgens Groenendijk is de invloed van de montessorivisie op het ontwerp van het gebouw groot: “In het montessorigedachtegoed is de voorbereide omgeving zeer belangrijk. Die omgeving moet aantrekkelijk en verwelkomend zijn, zodat de kinderen zich uitgedaagd voelen om dingen te doen. Ze hebben de vrijheid om zelf te bepalen wat ze gaan doen en met wie. Daar moest in ons schoolgebouw nadrukkelijk de ruimte voor zijn.” Tijdens de rondleiding laat Groenendijk zien wat met de voorbereide omgeving wordt bedoeld. “We hebben de dagopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar en een voorschool voor peuters van 2 tot 4 jaar. De onderbouw van het basisonderwijs bestaat uit groep 1 en 2, de middenbouw uit groep 3, 4 en 5, en bovenbouw uit groep 6, 7 en 8. Iedere leeftijdsgroep heeft een eigen unit, bestaande uit een aantal groepsruimtes. In de groepsruimtes zijn stamgroepen met elk een eigen juf. De kinderen beginnen ’s ochtends in hun eigen groepsruimte. Daarna gaan de deuren open en kunnen ze in de hele unit werken. Daardoor lopen kinderen uit verschillende groepen door elkaar heen en kunnen makkelijker samenwerken. Je wordt wel in een groep ingedeeld, maar misschien is het veel leuker om met een kind uit de andere groep te werken. Het is een meer organisch geheel.” Projectarchitect Chris Arts legt uit hoe het stamgroepensysteem zich tot de ruimtelijke indeling verhoudt: “We hebben geprobeerd om gangen te vermijden waardoor er zoveel mogelijk ruimtes en

“KINDEREN KUNNEN LEKKER HUN GANG GAAN, ZE KUNNEN ZICH VRIJ VOELEN EN TOCH WORDEN GEZIEN.” KARIN GROENENDIJK

7

suite zijn. Je kunt de schuifdeuren openzetten waardoor grote middengebieden ontstaan. Er zijn nergens doodlopende gangen, je kunt alle kanten op en helemaal rondlopen. Er zijn grote en kleine doorkijkjes.” Groenendijk benadrukt het idee daarachter: “Kinderen kunnen lekker hun gang gaan, ze kunnen zich vrij voelen en toch worden gezien.” Het schoolgebouw in Dordrecht is weliswaar in juli opgeleverd, aan de buitenruimte wordt nog hard gewerkt. Uitgerekend op de dag van ons bezoek wordt de straat voor het schoolgebouw voor autoverkeer afgesloten. Arts grijpt deze gelegenheid aan om het ontwerpconcept uit te leggen: “Het schoolgebouw heeft twee hoofdentrees: een entree voor de fietsers aan de voorzijde en een entree voor de automobilisten aan de achterzijde, omdat per vandaag alleen nog aan de zijkant en de achterkant mag worden geparkeerd.” Groenendijk onderbreekt Arts om te zeggen dat de perenbomen voor de deur per ongeluk zijn gekapt. Uit het veld geslagen reageert Arts: “Op onze ontwerpimpressies staan de perenbomen in bloei, het leek wel een sprookje!” Hij herpakt zich en vervolgt zijn verhaal: “We wilden de nieuwbouw zo compact mogelijk houden. Het schoolgebouw in deze grote tuin werd al snel een villa voor kinderen. Daarom hebben we allerlei villa-thema’s bedacht: een patio, een dakterras, een balkon, een brede trap en een bibliotheek met vides en loges waar zelfs een deejay terecht kan.” Groenendijk: “Die loges zijn meteen omarmd en nu als chill-plekken in gebruik.” Arts: “Het Programma van Eisen zat goed in elkaar. Het was doordacht en met inleving geschreven en gaf veel aanleidingen om leuke dingen te doen. Zo maakten we een vliegende start. Centraal tussen de twee entrees ligt een middengebied met gemeenschappelijke functies zoals de ontmoetingskeuken, de aula en de bibliotheek. Die ruimtes hebben we multifunctioneel gemaakt. De aula kan bijvoorbeeld als theater worden gebruikt als je de tussendeuren naar de gymzaal openzet. We wilden voorkomen dat het gebouw uit twee van elkaar gescheiden verdiepingen zou bestaan. Daarom hebben we vides en brede trappen met tussenverdiepingen gemaakt, zodat de twee verdiepingen toch een continu geheel vormen. De middenbouw en bovenbouw zitten


8

ONDERWIJS

boven, de onderbouw op de begane grond.” Groenendijk: “Eerst leek het mij niet uit te maken, maar achteraf gezien is het heel goed geweest om de bovenbouw naar boven te brengen en de kleintjes beneden.” Arts vult aan: “De kleintjes kunnen vanuit hun unit direct in de tuin spelen, de grotere kinderen op het dakterras. Het ontwerp voor het buitengebied is een avontuurlijke tuin met sluip-door-kruipdoor-mogelijkheden. Er komt een kindvriendelijke erfscheiding rond de school in de vorm van een ligusterhaag. Op het dakterras komt de moestuin. We hebben die ambitie steeds hoog ingezet en er jarenlang hard voor moeten werken om alles voor elkaar te krijgen, maar het is zeker de moeite waard geweest.” MONTESSORI COLLEGE IN NIJMEGEN Enkele weken later brengt Groenendijk een tegenbezoek aan het Montessori College in Nijmegen dat zich bevindt op een voormalig landgoed tussen de beuken en eiken. De landelijke omgeving dringt tot in de kamer van directrice Janneke Stam door. “Hier wordt buiten naar binnen gehaald, in dit gebouw kun je op bijna elke plek buiten zijn”, verzucht ze. Projectarchitect Koen Klijn: “Voor dit ontwerp hebben we de charrette-methode toegepast. We logeerden een paar weken in de buurt en kwamen elke dag op deze plek. Dan krijg je waardering voor de omgeving en ga je bedenken hoe de nieuwbouw daar recht aan kan doen. Dat heeft veel impact gehad. Zo hebben we de opgave veel beter leren kennen.” Stam voegt daaraan toe: “Dat Ector Hoogstad Architecten zich op die manier op de opdracht voorbereiden, vond ik belangrijk. Jullie kwamen steeds binnenlopen en gingen met iedereen in gesprek. Daardoor hebben jullie ervaren wat je niet op papier kunt zetten.”

OPGELEVERD

MONTESSORI KINDCENTRUM MOZAïEK Opdrachtgever Gemeente Dordrecht Oplevering Juli 2014 Bruto vloeroppervlak ca. 2.200 m2 Bouwkundig aannemer Pullen Bouw Dordrecht Adviseur constructies IV Groep Adviseur installaties IV Groep Adviseur bouwfysica Cauberg Huygen Directievoering en toezicht Ingenieursbureau Drechtsteden Nassauweg 94, Dordrecht montessorikindcentrum. opod.nl

9

Klijn beaamt dat: “Tijdens de selectiefase dachten we nog aan twee rechthoekige gebouwen met in het midden een atrium. Tijdens de charrette werd duidelijk dat we iets met de omgeving moesten doen. Het terrein ligt op een geleidelijk oplopende helling, waardoor we terrassen wilden maken. We besloten de bouwvolumes zo te modelleren dat het gebouw een kleinschalig karakter zou krijgen, ook al is het een schoolgebouw voor duizend leerlingen. We hebben niet vier verdiepingen boven elkaar willen plaatsen, maar split-levels ingevoegd. We wilden een vanzelfsprekende routing maken waardoor je alleen korte routes ervaart en niet geneigd bent de lift te nemen. Er stond een bepaald aantal vierkante meters voor de aula die we bij elkaar hadden kunnen voegen om in het midden dat enorme atrium te kunnen maken. Het leek ons beter om die meters te verdelen over een kleinere aula en een binnenstraat. In die binnenstraat krijg je namelijk ook plekken waar de leerlingen in de pauze willen verblijven.” Als we tijdens de middagpauze door het gebouw lopen, zien we dat de leerlingen inderdaad gretig gebruik maken van de trappen in de binnenstraat als hangplek. De rondleiding maakt meteen duidelijk hoe de montessorivisie in de middelbare school werkt. Klijn ontdekte tijdens de charrette in Nijmegen dat veel lessen klassikaal zijn, maar dat er in en buiten de leslokalen ook individueel of in kleine groepen wordt gewerkt. “Tijdens een thematische week zou je van alle lokalen één grote ruimte willen maken. Toen ontstond het idee van clusters die uit vijf lokalen en een gezamenlijke studeerkamer bestaan. Door de glazen wanden en schuifdeuren kunnen de lokalen en de studeerkamer één grote ruimte vormen. De clusters vormen de basis van het ontwerp. Heel vergelijkbaar met de units in Dordrecht.” De directrices beamen dat zonder meer.

Niet alleen de ruimtelijke opzet is kenmerkend voor de montessorigedachte, ook in de uitvoering is de filosofie terug te zien. Stam: “Redenerend vanuit het montessorigedachtegoed hebben we veel nadruk willen leggen op het zintuiglijke. Alle zintuigen dragen bij aan hoe je je in een gebouw voelt. Wij wilden natuurlijk materialen met tactiele kwaliteit toepassen en hebben veel waarde gehecht aan een goede akoestiek.” Klijn: “We vroegen jullie in het begin wat jullie onder duurzaamheid verstaan. Het ging jullie niet alleen om een lage milieulast, maar ook om de lange houdbaarheid van het gebouw. Dat komt overeen met de montessorigedachte dat je met het materiaal vele jaren kan werken. Daarom hebben we solide en degelijke materialen gebruikt, zoals hout en bamboe. Bamboe is bijzonder duurzaam. Het is een gras dat snel groeit. Bovendien wordt het heel hard.” “Wij gebruiken hardgras in plaats van hardhout!” grapt Stam. “De wand langs de binnenstraat is geheel bekleed met bamboeparket. Zelfs de kozijnen en deuren zijn van bamboe. We hebben het geluk dat het gebouw niet van de gemeente is, maar van de school. Dan kun je gemakkelijker eigen keuzes maken. Door een heel gunstige rente hebben we meer kunnen doen dan standaard is voor een schoolgebouw.” Klijn: “Tijdens het ontwerptraject hebben we geanticipeerd op de marktsituatie. Met beredeneerd bouwmanagement en

MONTESSORI COLLEGE NIJMEGEN Opdrachtgever Montessori College Nijmegen Oplevering April 2014 Bruto vloeroppervlak ca. 8.700 m2 Bouwmanagement Royal Haskoning DHV Bouwkundig aannemer Giesbers Nijmegen Adviseur constructies ABT Adviseur installaties Valstar Simonis Adviseur bouwfysica Royal Haskoning DHV Interieurontwerp Ector Hoogstad Architecten i.s.m. clip L2R Kwakkenbergweg 33, Nijmegen montessoricollege.nl

kostendeskundigen bekeken we steeds wat we op dat moment voor het beschikbare geld konden krijgen. In elke fase was eigenlijk sprake van een budgetoverschrijding, maar we wisten steeds dat het onder de marktomstandigheden goed zou komen. Best spannend. Je hebt een lijst paraat met wat je moet doen als het tegenvalt. Die hebben we uiteindelijk nauwelijks hoeven aanspreken. Daarom heeft het gebouw allerlei extra’s zoals betonkernactivering, warmte- en koudeopslag in de bodem, een goede klimaatinstallatie en sedumdaken. Dat was nog een hele uitdaging. In dit gebouw moesten we steeds zoeken naar de balans. Als je buizen in het beton aanbrengt die de gehele constructie van het gebouw koelen of verwarmen, moet je wel oppervlak hebben dat straling kan afgeven. Dan kun je er geen akoestische plafonds onder hangen. Als je de vogels wilt horen fluiten zou je te allen tijde het raam open willen zetten. In principe werkt dat verstorend. Maar vanwege de CO2 schakelingen wordt de installatie automatisch uitgeschakeld als het raam open gaat. Het is wat je noemt een hybride klimaatconcept.” Als we het gehele schoolgebouw hebben gezien, besluit Klijn nog even te kijken hoe de nieuwbouw voor het VMBO vordert. “Straks met vier gebouwen is het Montessori College echt een campus.” Hij lijkt zich er op te verheugen hoe de leerlingen zich straks door het groen en de gebouwen kunnen bewegen. 


8

ONDERWIJS

boven, de onderbouw op de begane grond.” Groenendijk: “Eerst leek het mij niet uit te maken, maar achteraf gezien is het heel goed geweest om de bovenbouw naar boven te brengen en de kleintjes beneden.” Arts vult aan: “De kleintjes kunnen vanuit hun unit direct in de tuin spelen, de grotere kinderen op het dakterras. Het ontwerp voor het buitengebied is een avontuurlijke tuin met sluip-door-kruipdoor-mogelijkheden. Er komt een kindvriendelijke erfscheiding rond de school in de vorm van een ligusterhaag. Op het dakterras komt de moestuin. We hebben die ambitie steeds hoog ingezet en er jarenlang hard voor moeten werken om alles voor elkaar te krijgen, maar het is zeker de moeite waard geweest.” MONTESSORI COLLEGE IN NIJMEGEN Enkele weken later brengt Groenendijk een tegenbezoek aan het Montessori College in Nijmegen dat zich bevindt op een voormalig landgoed tussen de beuken en eiken. De landelijke omgeving dringt tot in de kamer van directrice Janneke Stam door. “Hier wordt buiten naar binnen gehaald, in dit gebouw kun je op bijna elke plek buiten zijn”, verzucht ze. Projectarchitect Koen Klijn: “Voor dit ontwerp hebben we de charrette-methode toegepast. We logeerden een paar weken in de buurt en kwamen elke dag op deze plek. Dan krijg je waardering voor de omgeving en ga je bedenken hoe de nieuwbouw daar recht aan kan doen. Dat heeft veel impact gehad. Zo hebben we de opgave veel beter leren kennen.” Stam voegt daaraan toe: “Dat Ector Hoogstad Architecten zich op die manier op de opdracht voorbereiden, vond ik belangrijk. Jullie kwamen steeds binnenlopen en gingen met iedereen in gesprek. Daardoor hebben jullie ervaren wat je niet op papier kunt zetten.”

OPGELEVERD

MONTESSORI KINDCENTRUM MOZAïEK Opdrachtgever Gemeente Dordrecht Oplevering Juli 2014 Bruto vloeroppervlak ca. 2.200 m2 Bouwkundig aannemer Pullen Bouw Dordrecht Adviseur constructies IV Groep Adviseur installaties IV Groep Adviseur bouwfysica Cauberg Huygen Directievoering en toezicht Ingenieursbureau Drechtsteden Nassauweg 94, Dordrecht montessorikindcentrum. opod.nl

9

Klijn beaamt dat: “Tijdens de selectiefase dachten we nog aan twee rechthoekige gebouwen met in het midden een atrium. Tijdens de charrette werd duidelijk dat we iets met de omgeving moesten doen. Het terrein ligt op een geleidelijk oplopende helling, waardoor we terrassen wilden maken. We besloten de bouwvolumes zo te modelleren dat het gebouw een kleinschalig karakter zou krijgen, ook al is het een schoolgebouw voor duizend leerlingen. We hebben niet vier verdiepingen boven elkaar willen plaatsen, maar split-levels ingevoegd. We wilden een vanzelfsprekende routing maken waardoor je alleen korte routes ervaart en niet geneigd bent de lift te nemen. Er stond een bepaald aantal vierkante meters voor de aula die we bij elkaar hadden kunnen voegen om in het midden dat enorme atrium te kunnen maken. Het leek ons beter om die meters te verdelen over een kleinere aula en een binnenstraat. In die binnenstraat krijg je namelijk ook plekken waar de leerlingen in de pauze willen verblijven.” Als we tijdens de middagpauze door het gebouw lopen, zien we dat de leerlingen inderdaad gretig gebruik maken van de trappen in de binnenstraat als hangplek. De rondleiding maakt meteen duidelijk hoe de montessorivisie in de middelbare school werkt. Klijn ontdekte tijdens de charrette in Nijmegen dat veel lessen klassikaal zijn, maar dat er in en buiten de leslokalen ook individueel of in kleine groepen wordt gewerkt. “Tijdens een thematische week zou je van alle lokalen één grote ruimte willen maken. Toen ontstond het idee van clusters die uit vijf lokalen en een gezamenlijke studeerkamer bestaan. Door de glazen wanden en schuifdeuren kunnen de lokalen en de studeerkamer één grote ruimte vormen. De clusters vormen de basis van het ontwerp. Heel vergelijkbaar met de units in Dordrecht.” De directrices beamen dat zonder meer.

Niet alleen de ruimtelijke opzet is kenmerkend voor de montessorigedachte, ook in de uitvoering is de filosofie terug te zien. Stam: “Redenerend vanuit het montessorigedachtegoed hebben we veel nadruk willen leggen op het zintuiglijke. Alle zintuigen dragen bij aan hoe je je in een gebouw voelt. Wij wilden natuurlijk materialen met tactiele kwaliteit toepassen en hebben veel waarde gehecht aan een goede akoestiek.” Klijn: “We vroegen jullie in het begin wat jullie onder duurzaamheid verstaan. Het ging jullie niet alleen om een lage milieulast, maar ook om de lange houdbaarheid van het gebouw. Dat komt overeen met de montessorigedachte dat je met het materiaal vele jaren kan werken. Daarom hebben we solide en degelijke materialen gebruikt, zoals hout en bamboe. Bamboe is bijzonder duurzaam. Het is een gras dat snel groeit. Bovendien wordt het heel hard.” “Wij gebruiken hardgras in plaats van hardhout!” grapt Stam. “De wand langs de binnenstraat is geheel bekleed met bamboeparket. Zelfs de kozijnen en deuren zijn van bamboe. We hebben het geluk dat het gebouw niet van de gemeente is, maar van de school. Dan kun je gemakkelijker eigen keuzes maken. Door een heel gunstige rente hebben we meer kunnen doen dan standaard is voor een schoolgebouw.” Klijn: “Tijdens het ontwerptraject hebben we geanticipeerd op de marktsituatie. Met beredeneerd bouwmanagement en

MONTESSORI COLLEGE NIJMEGEN Opdrachtgever Montessori College Nijmegen Oplevering April 2014 Bruto vloeroppervlak ca. 8.700 m2 Bouwmanagement Royal Haskoning DHV Bouwkundig aannemer Giesbers Nijmegen Adviseur constructies ABT Adviseur installaties Valstar Simonis Adviseur bouwfysica Royal Haskoning DHV Interieurontwerp Ector Hoogstad Architecten i.s.m. clip L2R Kwakkenbergweg 33, Nijmegen montessoricollege.nl

kostendeskundigen bekeken we steeds wat we op dat moment voor het beschikbare geld konden krijgen. In elke fase was eigenlijk sprake van een budgetoverschrijding, maar we wisten steeds dat het onder de marktomstandigheden goed zou komen. Best spannend. Je hebt een lijst paraat met wat je moet doen als het tegenvalt. Die hebben we uiteindelijk nauwelijks hoeven aanspreken. Daarom heeft het gebouw allerlei extra’s zoals betonkernactivering, warmte- en koudeopslag in de bodem, een goede klimaatinstallatie en sedumdaken. Dat was nog een hele uitdaging. In dit gebouw moesten we steeds zoeken naar de balans. Als je buizen in het beton aanbrengt die de gehele constructie van het gebouw koelen of verwarmen, moet je wel oppervlak hebben dat straling kan afgeven. Dan kun je er geen akoestische plafonds onder hangen. Als je de vogels wilt horen fluiten zou je te allen tijde het raam open willen zetten. In principe werkt dat verstorend. Maar vanwege de CO2 schakelingen wordt de installatie automatisch uitgeschakeld als het raam open gaat. Het is wat je noemt een hybride klimaatconcept.” Als we het gehele schoolgebouw hebben gezien, besluit Klijn nog even te kijken hoe de nieuwbouw voor het VMBO vordert. “Straks met vier gebouwen is het Montessori College echt een campus.” Hij lijkt zich er op te verheugen hoe de leerlingen zich straks door het groen en de gebouwen kunnen bewegen. 


10

RESEARCH

WAPEN IN DE STRIJD OM TOPONDERZOEK Nieuwbouw voor de Faculteit Technische Natuurwetenschappen TU Delft Als onderdeel van Sciencepark Technopolis Delft zal de nieuwe Faculteit Technische Natuurwetenschappen van de TU Delft een verbinding vormen tussen de academische wereld en de bedrijven die zich de komende jaren in Technopolis zullen vestigen. Het complex bestaat voor een groot deel uit zeer geavanceerde laboratoria voor de afdelingen Bionanoscience (BN), Chemical Engineering (ChemE) en Biotechnologie (BT). Het ontwerpwerk zit er grotendeels op en de bouw van het complex aan de Kluyverweg vordert gestaag. Om trillingen tegen te gaan is de locatie omgevormd tot een verkeersvrij park, het Kluyverpark. Beelden ECTOR HOOGSTAD AR CHITECTEN / TU DELFT

IN AANBOUW

11


10

RESEARCH

WAPEN IN DE STRIJD OM TOPONDERZOEK Nieuwbouw voor de Faculteit Technische Natuurwetenschappen TU Delft Als onderdeel van Sciencepark Technopolis Delft zal de nieuwe Faculteit Technische Natuurwetenschappen van de TU Delft een verbinding vormen tussen de academische wereld en de bedrijven die zich de komende jaren in Technopolis zullen vestigen. Het complex bestaat voor een groot deel uit zeer geavanceerde laboratoria voor de afdelingen Bionanoscience (BN), Chemical Engineering (ChemE) en Biotechnologie (BT). Het ontwerpwerk zit er grotendeels op en de bouw van het complex aan de Kluyverweg vordert gestaag. Om trillingen tegen te gaan is de locatie omgevormd tot een verkeersvrij park, het Kluyverpark. Beelden ECTOR HOOGSTAD AR CHITECTEN / TU DELFT

IN AANBOUW

11


12

RESEARCH

IN AANBOUW

Deze spectaculaire, vier verdiepingen tellende centrale hal is tegelijkertijd hoofdverkeersknooppunt en sociaal hart van het gebouw. Hier komen alle verkeersroutes samen en worden gebruikers zichtbaar voor elkaar. Het gebouw brengt mensen op die manier bijeen en zodoende is een organisatie als TNW meer dan een verzameling individuen of afdelingen. De locatie van de verschillende laboratoria binnen de nieuwbouw is bepaald op basis van de gestelde specifieke eisen. De combinatie van al die verschillende laboratoria onder één dak geeft onderzoekers een breed scala aan onderzoeksmogelijkheden en vergroot de kansen op kruisbestuiving tussen verschillende onderzoeksgebieden. Het kent een eenvoudige basisstructuur. De verdiepingen bestaan uit labzones met een indeelbaarheid van 3,6 x 3,6 meter die geschikt zijn voor allerlei laboratoria en practicaruimtes. Tegenover de labzone ligt een kantoorzone, zodat onderzoeksresultaten snel verwerkt kunnen worden. Een belangrijk criterium is de behoefte aan flexibiliteit. De indeling is eenvoudig aan te passen doordat in het ontwerp constructie, installaties en binnenwanden zijn gescheiden. De relatief grote constructieve overspanningen dragen bij aan de indelingsmogelijkheden van de verdiepingen. Het BubbleDeck-vloersysteem heeft een vlakke onderzijde waardoor de constructie geen obstakel vormt voor de kanalen en leidingen in de laboratoria. Bovendien kunnen de vloeren overal dezelfde hoge belasting aan. Binnen deze structuur is er ruimte voor specials, zoals de trillingsarme laboratoria. Deze van zware fundering voorziene labs met een meter dikke betonnen vloerplaten liggen vanzelfsprekend op de begane grond. Ze bieden trillingsarme VC-F en VC-E kwaliteit, een zeldzaamheid in de Randstad. Deze laboratoria kennen tevens een hoge temperatuurstabiliteit. Door de positionering van de platen in het midden van de westvleugel van het gebouw vormt de buitenring een extra buffer tegen trillingen en temperatuurwisselingen. De eerste en tweede verdieping bieden plaats aan verschillende chemische en biologische laboratoria. De laboratoria met de grootste luchtbehoefte, in verband met de vele zuurkasten, bevinden zich direct onder de installatieverdieping. Onderwijsruimten voor practica en studio classrooms grenzen direct aan de centrale hal van het gebouw om intensief gebruikte verkeersroutes kort te houden en ontmoeting te stimuleren.

D

e nieuwbouw is een technisch complex project. Zeer specifieke functionele gebouweisen, zoals trillingsarme vloeren en stabiele temperatuuromstandigheden, worden gecombineerd met de wens voor flexibiliteit. Het is vanwege de snelle wetenschappelijke ontwikkelingen immers onmogelijk nu al te weten welk onderzoek er over tien jaar in dezelfde ruimten zal plaatsvinden. Bovendien is het gebouw straks de werk- en studieplek van meer dan 600 wetenschappers en medewerkers en 800 studenten, die verschillende eisen stellen aan hun gezamenlijke werkomgeving van 30.000 vierkante meter vloeroppervlak. De opgave draait tenslotte om meer dan het eenvoudigweg huisvesten van een functioneel programma. De hedendaagse wetenschap en wetenschappelijk onderwijs hebben een brede kennisuitwisseling als basis. Complexe vraagstukken worden steeds vaker benaderd via een multidisciplinaire aanpak. Minstens zo belangrijk is het om de nieuwbouw optimaal te laten bijdragen aan de vorming van een vakgroepoverstijgende cultuur van kennisdeling en -uitwisseling. Het vinden van de juiste balans tussen de intimiteit van de eigen onderzoeksgroep en de verbondenheid met de gehele universiteitsgemeenschap vormde een integraal onderdeel van de ontwerpopgave. De behoefte om elkaar binnen de faculteit makkelijk te kunnen ontmoeten moest worden gecombineerd met het streven naar kleinschalige, overzichtelijke afdelingen.

ExCELLENT, EFFICIëNT EN INSPIREREND Voor het aantrekken van de allerbeste mensen en ze vervolgens in staat te stellen tot het leveren van wetenschappelijke topprestaties moet het gebouw excellent, efficiënt en inspirerend zijn. Excellent door de hoogwaardige uitrusting en infrastructuur in zowel lab-, onderwijs- als werkomgeving. Efficiënt staat voor gebruiksgemak, comfort en dienstbaarheid, bijvoorbeeld door goede daglichtomstandigheden en optimale relaties tussen kantoor- en labwerkplekken. Inspirerend door mensen actief bij elkaar te brengen en gebruikers tot nadenken uit te dagen. COMPLExITEIT INTEGRAAL DOORGRONDEN De complexiteit vroeg om een integrale aanpak: het gezamenlijk met opdrachtgever, gebruikers en adviseurs doorgronden van het Programma van Eisen en het zoeken naar passende ontwerpalternatieven. Voor iedere opgave koos het team voor de meest logische oplossing die aan alle randvoorwaarden voldeed. Daar zijn verschillende methodieken en ontwerptechnieken voor gebruikt. Het in aanbouw zijnde resultaat lijkt in grote mate vanzelfsprekend en eenvoudig, maar schijn bedriegt. Het gebouw bestaat uit twee vleugels rond een patio. De vleugels komen bij elkaar in een centrale hal die zowel aan de campuszijde als aan de kant van Technopolis de entree van het gebouw vormt.

WISSELWERKING TUSSEN BINNEN EN BUITEN De gevels van labs en kantoren zorgen voor optimale transparantie en vormen kaders voor een zo groot mogelijke wisselwerking tussen binnen en buiten. Het groene polderlandschap speelt een rol in het interieur, terwijl de techniek zich naar buiten toe presenteert. Binnen een raster van wit beton met marmertoeslag, waardoor het beton een lichte schittering krijgt, zijn puien geplaatst van reflecterend blank aluminium. Gedeeltelijk is het glas voorzien van folie met een iriserend effect. Deze folie breekt en reflecteert het licht in verschillende kleuren, afhankelijk van de stand van de zon en de hoek waaronder de gevel wordt bekeken. De indruk van transparantie, reflectie, lichtheid en dynamiek wordt door deze afwerking vergroot: het gebouw verandert voortdurend van aanblik. Het verbindende bouwdeel met de entrees is op maaiveldniveau transparant en uitnodigend. Daarboven zijn horizontale lamellen toegevoegd die zich geleidelijk verdichten tot de gevel van de installatieverdieping. Bovenaan loopt een doorlopende lichtlijn. De binnentuinen zijn belangrijke smaakmakers voor de sfeer in de aangrenzende kantoren, laboratoria en de centrale hal.

FACULTEIT TNW Opdrachtgever Technische Universiteit Delft, FMVG Oplevering Januari 2016 Bruto vloeroppervlak ca. 30.000 m2 Bouwmanagement Aronsohn Management Bouwkundig en installatietechnisch aannemer Bouwcombinatie Hurks-Kuijpers / ULC Adviseur constructies Pieters Bouwtechniek Adviseur installaties Valstar Simonis Adviseur bouwfysica ABT Adviseur trillingen Peutz Directievoering en toezicht Aronsohn Kluyverweg, Delft tudelft.nl

13

SUCCESFACTOREN vOOR EEN GOED GEREGISSEERD PROCES Het gebouw komt tot stand in een strak geregisseerd proces. De belangrijkste succesfactor is de integrale samenwerking van alle stakeholders. Omdat alle ontwerpaspecten nauw samenhangen, was een andere werkwijze niet eens mogelijk. Gezamenlijk zijn alle risico’s geïdentificeerd en maatregelen bedacht om deze risico’s te beheersen. Het gebouw staat of valt met het voldoen aan de zware functionele eisen, zoals op het gebied van trillingen. Trillingen zouden bijvoorbeeld veroorzaakt kunnen worden door onderdelen van de gebouwinstallaties, die doorgegeven worden door de constructie. Daarom moeten alle partijen samen over de integratie van constructies, installaties en bouwkundige voorzieningen kunnen toezien en beslissen. Ook de intensieve communicatie met opdrachtgever en gebruiker is onmisbaar. Input van de gebruikers tijdens het gehele ontwerpproces is cruciaal. De charrette aan het begin van het project en het doorlopende gebruikersoverleg garanderen grote betrokkenheid en zorgen voor een transparant proces. Tijdens de uitvoering hoeft nagenoeg niets gewijzigd te worden. Bij de samenstelling van de teams en tijdens het proces hield de TU Delft de soft skills in het oog. In een aantal participatie-en-feedbacksessies was er aandacht voor persoonlijke verhoudingen en de manier waarop informatie met elkaar is gedeeld. Een derde succesfactor was het werken in één computermodel. Hiermee heeft het team het gebouw in wezen al een keer virtueel, geheel in 3D, gebouwd en konden veel oplossingen in de virtuele praktijk getoetst worden. Vanaf het moment dat de aannemer in het proces werd betrokken, heeft ook hij in het BIM-model gewerkt. Hiermee is de basis gelegd voor een model voor onderhoud en beheer. Het BIM-model zal na oplevering gebruikt worden ten behoeve van de exploitatie. Onderhoudssoftware kan de benodigde informatie importeren en terugplaatsen. Een voorbeeld is de toepassing van slimme componenten in het model, zoals een tl-buis die na twintig jaar vervangen moet worden en door middel van het model een seintje geeft aan de gebouwbeheerder. SAMEN ONTWERPEN EN BOUWEN Het ontwerp is aanbesteed op basis van het DO+. De aannemer (bouwcombinatie Hurks-Kuijpers / ULC) is voorafgaand aan de bouw onderdeel van het ontwerpteam geworden. Het project profiteert op die manier van de expertise van de uitvoerende partijen. De TU Delft verkreeg daarnaast vroegtijdig de zekerheid over de haalbaarheid van de geraamde bouwkosten en planning. Tijdens de besteksfase is van de belangrijkste gebouwonderdelen een mock-up gebouwd. Op de locatie is op ware grootte een gevelfragment gebouwd, zodat deze beoordeeld kan worden. Omwille van de functionele zekerheid is een zogenaamd HR-lab ingericht met alle bijbehorende installaties. In deze opstelling zijn metingen uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de gestelde eisen worden gehaald en of de bouwkundige detaillering in combinatie met een operationele installatie geen onwenselijke trillingen doorgeven. Volgens planning wordt het volledige nieuwe gebouw opgeleverd in 2016. Vanaf dat moment moet het gaan bijdragen aan het verder vergroten van de aantrekkingskracht van TNW, zowel binnen de faculteit als binnen de TU Delft én richting vergelijkbare instituten wereldwijd. Deze selecte groep van internationale topinstituten concurreert binnen een beperkt aanbod zeer fel in de strijd om onderzoeksbudgetten en toponderzoekers. Dit nieuwe gebouw vormt een belangrijk wapen in die strijd. 


12

RESEARCH

IN AANBOUW

Deze spectaculaire, vier verdiepingen tellende centrale hal is tegelijkertijd hoofdverkeersknooppunt en sociaal hart van het gebouw. Hier komen alle verkeersroutes samen en worden gebruikers zichtbaar voor elkaar. Het gebouw brengt mensen op die manier bijeen en zodoende is een organisatie als TNW meer dan een verzameling individuen of afdelingen. De locatie van de verschillende laboratoria binnen de nieuwbouw is bepaald op basis van de gestelde specifieke eisen. De combinatie van al die verschillende laboratoria onder één dak geeft onderzoekers een breed scala aan onderzoeksmogelijkheden en vergroot de kansen op kruisbestuiving tussen verschillende onderzoeksgebieden. Het kent een eenvoudige basisstructuur. De verdiepingen bestaan uit labzones met een indeelbaarheid van 3,6 x 3,6 meter die geschikt zijn voor allerlei laboratoria en practicaruimtes. Tegenover de labzone ligt een kantoorzone, zodat onderzoeksresultaten snel verwerkt kunnen worden. Een belangrijk criterium is de behoefte aan flexibiliteit. De indeling is eenvoudig aan te passen doordat in het ontwerp constructie, installaties en binnenwanden zijn gescheiden. De relatief grote constructieve overspanningen dragen bij aan de indelingsmogelijkheden van de verdiepingen. Het BubbleDeck-vloersysteem heeft een vlakke onderzijde waardoor de constructie geen obstakel vormt voor de kanalen en leidingen in de laboratoria. Bovendien kunnen de vloeren overal dezelfde hoge belasting aan. Binnen deze structuur is er ruimte voor specials, zoals de trillingsarme laboratoria. Deze van zware fundering voorziene labs met een meter dikke betonnen vloerplaten liggen vanzelfsprekend op de begane grond. Ze bieden trillingsarme VC-F en VC-E kwaliteit, een zeldzaamheid in de Randstad. Deze laboratoria kennen tevens een hoge temperatuurstabiliteit. Door de positionering van de platen in het midden van de westvleugel van het gebouw vormt de buitenring een extra buffer tegen trillingen en temperatuurwisselingen. De eerste en tweede verdieping bieden plaats aan verschillende chemische en biologische laboratoria. De laboratoria met de grootste luchtbehoefte, in verband met de vele zuurkasten, bevinden zich direct onder de installatieverdieping. Onderwijsruimten voor practica en studio classrooms grenzen direct aan de centrale hal van het gebouw om intensief gebruikte verkeersroutes kort te houden en ontmoeting te stimuleren.

D

e nieuwbouw is een technisch complex project. Zeer specifieke functionele gebouweisen, zoals trillingsarme vloeren en stabiele temperatuuromstandigheden, worden gecombineerd met de wens voor flexibiliteit. Het is vanwege de snelle wetenschappelijke ontwikkelingen immers onmogelijk nu al te weten welk onderzoek er over tien jaar in dezelfde ruimten zal plaatsvinden. Bovendien is het gebouw straks de werk- en studieplek van meer dan 600 wetenschappers en medewerkers en 800 studenten, die verschillende eisen stellen aan hun gezamenlijke werkomgeving van 30.000 vierkante meter vloeroppervlak. De opgave draait tenslotte om meer dan het eenvoudigweg huisvesten van een functioneel programma. De hedendaagse wetenschap en wetenschappelijk onderwijs hebben een brede kennisuitwisseling als basis. Complexe vraagstukken worden steeds vaker benaderd via een multidisciplinaire aanpak. Minstens zo belangrijk is het om de nieuwbouw optimaal te laten bijdragen aan de vorming van een vakgroepoverstijgende cultuur van kennisdeling en -uitwisseling. Het vinden van de juiste balans tussen de intimiteit van de eigen onderzoeksgroep en de verbondenheid met de gehele universiteitsgemeenschap vormde een integraal onderdeel van de ontwerpopgave. De behoefte om elkaar binnen de faculteit makkelijk te kunnen ontmoeten moest worden gecombineerd met het streven naar kleinschalige, overzichtelijke afdelingen.

ExCELLENT, EFFICIëNT EN INSPIREREND Voor het aantrekken van de allerbeste mensen en ze vervolgens in staat te stellen tot het leveren van wetenschappelijke topprestaties moet het gebouw excellent, efficiënt en inspirerend zijn. Excellent door de hoogwaardige uitrusting en infrastructuur in zowel lab-, onderwijs- als werkomgeving. Efficiënt staat voor gebruiksgemak, comfort en dienstbaarheid, bijvoorbeeld door goede daglichtomstandigheden en optimale relaties tussen kantoor- en labwerkplekken. Inspirerend door mensen actief bij elkaar te brengen en gebruikers tot nadenken uit te dagen. COMPLExITEIT INTEGRAAL DOORGRONDEN De complexiteit vroeg om een integrale aanpak: het gezamenlijk met opdrachtgever, gebruikers en adviseurs doorgronden van het Programma van Eisen en het zoeken naar passende ontwerpalternatieven. Voor iedere opgave koos het team voor de meest logische oplossing die aan alle randvoorwaarden voldeed. Daar zijn verschillende methodieken en ontwerptechnieken voor gebruikt. Het in aanbouw zijnde resultaat lijkt in grote mate vanzelfsprekend en eenvoudig, maar schijn bedriegt. Het gebouw bestaat uit twee vleugels rond een patio. De vleugels komen bij elkaar in een centrale hal die zowel aan de campuszijde als aan de kant van Technopolis de entree van het gebouw vormt.

WISSELWERKING TUSSEN BINNEN EN BUITEN De gevels van labs en kantoren zorgen voor optimale transparantie en vormen kaders voor een zo groot mogelijke wisselwerking tussen binnen en buiten. Het groene polderlandschap speelt een rol in het interieur, terwijl de techniek zich naar buiten toe presenteert. Binnen een raster van wit beton met marmertoeslag, waardoor het beton een lichte schittering krijgt, zijn puien geplaatst van reflecterend blank aluminium. Gedeeltelijk is het glas voorzien van folie met een iriserend effect. Deze folie breekt en reflecteert het licht in verschillende kleuren, afhankelijk van de stand van de zon en de hoek waaronder de gevel wordt bekeken. De indruk van transparantie, reflectie, lichtheid en dynamiek wordt door deze afwerking vergroot: het gebouw verandert voortdurend van aanblik. Het verbindende bouwdeel met de entrees is op maaiveldniveau transparant en uitnodigend. Daarboven zijn horizontale lamellen toegevoegd die zich geleidelijk verdichten tot de gevel van de installatieverdieping. Bovenaan loopt een doorlopende lichtlijn. De binnentuinen zijn belangrijke smaakmakers voor de sfeer in de aangrenzende kantoren, laboratoria en de centrale hal.

FACULTEIT TNW Opdrachtgever Technische Universiteit Delft, FMVG Oplevering Januari 2016 Bruto vloeroppervlak ca. 30.000 m2 Bouwmanagement Aronsohn Management Bouwkundig en installatietechnisch aannemer Bouwcombinatie Hurks-Kuijpers / ULC Adviseur constructies Pieters Bouwtechniek Adviseur installaties Valstar Simonis Adviseur bouwfysica ABT Adviseur trillingen Peutz Directievoering en toezicht Aronsohn Kluyverweg, Delft tudelft.nl

13

SUCCESFACTOREN vOOR EEN GOED GEREGISSEERD PROCES Het gebouw komt tot stand in een strak geregisseerd proces. De belangrijkste succesfactor is de integrale samenwerking van alle stakeholders. Omdat alle ontwerpaspecten nauw samenhangen, was een andere werkwijze niet eens mogelijk. Gezamenlijk zijn alle risico’s geïdentificeerd en maatregelen bedacht om deze risico’s te beheersen. Het gebouw staat of valt met het voldoen aan de zware functionele eisen, zoals op het gebied van trillingen. Trillingen zouden bijvoorbeeld veroorzaakt kunnen worden door onderdelen van de gebouwinstallaties, die doorgegeven worden door de constructie. Daarom moeten alle partijen samen over de integratie van constructies, installaties en bouwkundige voorzieningen kunnen toezien en beslissen. Ook de intensieve communicatie met opdrachtgever en gebruiker is onmisbaar. Input van de gebruikers tijdens het gehele ontwerpproces is cruciaal. De charrette aan het begin van het project en het doorlopende gebruikersoverleg garanderen grote betrokkenheid en zorgen voor een transparant proces. Tijdens de uitvoering hoeft nagenoeg niets gewijzigd te worden. Bij de samenstelling van de teams en tijdens het proces hield de TU Delft de soft skills in het oog. In een aantal participatie-en-feedbacksessies was er aandacht voor persoonlijke verhoudingen en de manier waarop informatie met elkaar is gedeeld. Een derde succesfactor was het werken in één computermodel. Hiermee heeft het team het gebouw in wezen al een keer virtueel, geheel in 3D, gebouwd en konden veel oplossingen in de virtuele praktijk getoetst worden. Vanaf het moment dat de aannemer in het proces werd betrokken, heeft ook hij in het BIM-model gewerkt. Hiermee is de basis gelegd voor een model voor onderhoud en beheer. Het BIM-model zal na oplevering gebruikt worden ten behoeve van de exploitatie. Onderhoudssoftware kan de benodigde informatie importeren en terugplaatsen. Een voorbeeld is de toepassing van slimme componenten in het model, zoals een tl-buis die na twintig jaar vervangen moet worden en door middel van het model een seintje geeft aan de gebouwbeheerder. SAMEN ONTWERPEN EN BOUWEN Het ontwerp is aanbesteed op basis van het DO+. De aannemer (bouwcombinatie Hurks-Kuijpers / ULC) is voorafgaand aan de bouw onderdeel van het ontwerpteam geworden. Het project profiteert op die manier van de expertise van de uitvoerende partijen. De TU Delft verkreeg daarnaast vroegtijdig de zekerheid over de haalbaarheid van de geraamde bouwkosten en planning. Tijdens de besteksfase is van de belangrijkste gebouwonderdelen een mock-up gebouwd. Op de locatie is op ware grootte een gevelfragment gebouwd, zodat deze beoordeeld kan worden. Omwille van de functionele zekerheid is een zogenaamd HR-lab ingericht met alle bijbehorende installaties. In deze opstelling zijn metingen uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de gestelde eisen worden gehaald en of de bouwkundige detaillering in combinatie met een operationele installatie geen onwenselijke trillingen doorgeven. Volgens planning wordt het volledige nieuwe gebouw opgeleverd in 2016. Vanaf dat moment moet het gaan bijdragen aan het verder vergroten van de aantrekkingskracht van TNW, zowel binnen de faculteit als binnen de TU Delft én richting vergelijkbare instituten wereldwijd. Deze selecte groep van internationale topinstituten concurreert binnen een beperkt aanbod zeer fel in de strijd om onderzoeksbudgetten en toponderzoekers. Dit nieuwe gebouw vormt een belangrijk wapen in die strijd. 


14

CAMPUS

MAXIMAAL BIJDRAGEN AAN DAADWERKELIJKE UITWISSELING Een gesprek over campusontwerp in theorie en praktijk In de opdrachtenportefeuille van Ector Hoogstad Architecten speelt de campus een opmerkelijk grote rol. Joost Ector vroeg zich af in hoeverre de in de praktijk opgedane ervaringen van het bureau stroken met het theoretische kader van campusontwikkeling. Aangezien bouwkundige SalomĂŠ Bentinck twaalf jaar lang verantwoordelijk was voor de campusontwikkeling van de Universiteit van Amsterdam en sinds drie jaar bij de faculteit Bouwkunde van de TU Delft onderzoek verricht naar universiteitscampussen, is zij bij uitstek de deskundige met wie Joost graag eens van gedachten wilde wisselen. Fotografie EDITH VERHOEVEN / JOEP JACOBS

INTERVIEW

15


14

CAMPUS

MAXIMAAL BIJDRAGEN AAN DAADWERKELIJKE UITWISSELING Een gesprek over campusontwerp in theorie en praktijk In de opdrachtenportefeuille van Ector Hoogstad Architecten speelt de campus een opmerkelijk grote rol. Joost Ector vroeg zich af in hoeverre de in de praktijk opgedane ervaringen van het bureau stroken met het theoretische kader van campusontwikkeling. Aangezien bouwkundige SalomĂŠ Bentinck twaalf jaar lang verantwoordelijk was voor de campusontwikkeling van de Universiteit van Amsterdam en sinds drie jaar bij de faculteit Bouwkunde van de TU Delft onderzoek verricht naar universiteitscampussen, is zij bij uitstek de deskundige met wie Joost graag eens van gedachten wilde wisselen. Fotografie EDITH VERHOEVEN / JOEP JACOBS

INTERVIEW

15


16

CAMPUS

interview

A

ls voorbereiding op het gesprek heeft Salomé Bentinck de website van Ector Hoogstad Architecten bekeken en haar viel de uitdrukking ‘op het kruispunt van’ op. Joost Ector verduidelijkt de gelaagde betekenis: “Het kruispunt is de plek waar zowel letterlijk als figuurlijk de ontmoeting plaatsvindt. Ik denk dat we decors kunnen scheppen die geëigend zijn voor het ensceneren van die ontmoeting.” Salomé vertelt wat haar motiveert om onderzoek naar campussen te doen. “Kruispunten zijn essentieel, het gaat om routes en bijvoorbeeld transitiezones tussen meer of minder openbaar. Dat zijn interessante plekken, waar veel gebeurt. Alle universiteiten van Nederland proberen met hun gebouwen de ontmoeting te stimuleren, maar er bestaat slechts een vage notie van hoe dat moet. Ik studeer op wat de fysieke voorwaarde zou moeten zijn voor face to face communicatie en hechting aan een campus of aan een universitair gebouw. Je komt makkelijker als je gehecht bent aan de plek door een positieve ervaring. Het is beperkt wat je daar fysiek aan bij kan dragen, maar ik ben wel op zoek naar wat dat zou kunnen zijn.” Als Joost vraagt hoe het met literatuur is gesteld, antwoordt Salomé: “Er bestaat veel literatuur over de geschiedenis van de campusontwikkeling in Amerika en Engeland. Alexandra den Heijer heeft Nederlandse universiteiten voor haar proefschrift geïnventariseerd en een benchmark ontwikkeld. Dat is een interessant overzicht, geen ontwerprichtlijn. Op ontwerpniveau bestaat er in ieder geval heel weinig literatuur. Het ligt in mijn bedoeling om bij te dragen aan met name Programma’s van Eisen. Ik wil geen oplossingen voorschrijven, maar de keuzes en afwegingen die gemaakt moeten worden zou ik transparanter en inzichtelijker willen maken.” Joost: “Vroeger bestonden er universiteitsterreinen, bedrijfsterreinen en ziekenhuisterreinen; tegenwoordig heet zo’n gebied al gauw campus. Wanneer is de campus gangbaar geworden?” Salomé: “Toen ik in 1999 bij de UvA begon, was er bij het Binnengasthuisterrein al sprake van campus. Het gebruik van de term was strikt genomen niet goed. Volgens de Angelsaksische definitie bestaat een campus, dat letterlijk open veld betekent, uit een universiteit met woningen. De universiteit van Virginia in Charlottesville is daarvan het icoon. Deze uit het begin van de negentiende eeuw daterende campus is heel strak georganiseerd. Aan de randen van het grasveld staan neoclassicistische gebouwen waar de professoren met hun studenten woonden. Sinds 1999 werd

“veel dingen hOeven niet Per Se gOed Afgewerkt te wOrden, een beetje rAfeligheid MAg beSt.” SAlOMé BENTINCK

het begrip steeds meer gangbaar. Tegenwoordig noemt iedere projectontwikkelaar een terrein campus. Mij maakt het niet uit of je het campus noemt of terrein, maar het maakt wel uit of er een mix van functies is.” Joost: “Toen terreinen campussen werden, ging dat ook gepaard met de opkomst van een utopische inslag. Door iets campus te noemen, lijkt het ook meteen voor de hand liggend om rondom een bepaald thema een idylle te willen organiseren, het landschap een belangrijkere rol te laten spelen en de buitenwereld min of meer buiten te sluiten.” Salomé: “De UvA noemt het ‘stad als campus’, daarin ligt een zekere verwevenheid met de stad besloten. Het is inderdaad belangrijk om na te denken in welke mate je totale integratie in het stedelijk leven nastreeft of dat je toch een beetje een omgeving voor gelijken wilt maken.” OvergAngSgebieden Joost neemt als praktijkvoorbeeld het DSM-terrein in Geleen, de Brightlands Chemelot Campus, waarvoor het bureau een ontwerp maakt voor een nieuw centraal voorzieningengebouw. “Chemelot is een prachtig voorbeeld van wat tegenwoordig de ‘triple helix’ heet: samenwerkingen tussen overheid, kennisinstituten en bedrijfsleven. Zo’n centraal gebouw moet een maximale bijdrage leveren aan daadwerkelijke uitwisseling. Hoe je dat in de praktijk vormgeeft, is een interessant vraagstuk. We hebben geprobeerd om dat te bereiken door overal overlappen te maken. Tussen het gebouw en het omringende landschap, maar ook in de vorm van fysieke en visuele verbindingen tussen verschillende gebruikers en programmaonderdelen. Bij Chemelot leent het gemêleerde programma zich daar uitstekend voor. Toch mis ik hier ongeprogrammeerde ruimte waar spontane initiatieven een plek kunnen vinden. Het klinkt een beetje hoogdravend, maar ik pleit voor een mentaal zwaartepunt waar mensen zich toe aangetrokken voelen. Dat hoeft geen programmaonderdeel te zijn. Misschien zelfs niet eens een gebouw.” Salomé: “Maar dat is wel lastig. Neem het Amsterdam Science Park, je hebt daar noodgedwongen veel ongedefinieerde ruimte.” Joost: “Daar ontbreekt inderdaad dat zwaartepunt, die plek waar je iedere dag even geweest wilt zijn. De afstanden zijn er te groot en de gebouwen zijn naar binnen gekeerd. Dat zou je sowieso moeten voorkomen.”

Salomé: “Aan de andere kant hebben mensen ook behoefte aan beslotenheid. Uit mijn waarnemingen blijkt dat ze een deur of een duidelijke ingang helemaal niet vervelend vinden. Maar het is wel belangrijk om te weten wat er in een plint gebeurt, want het is niet prettig om langs een dichte gevel te lopen. Het spel met binnen en buiten is belangrijk. Met serres, zoals jullie die regelmatig maken, kun je in een gebouw heel goed gelaagdheid brengen.” Joost: “Wij gebruiken serres inderdaad vaak als overgangsgebied. Daarmee maak je automatisch een groot gebaar dat van buitenaf mensen aantrekt. Het is een logische plek om binnen te komen waar je je even tussen binnen en buiten waant en waar je leuke dingen kunt organiseren.” Salomé: “Een ander voordeel van dat soort ruimte is dat je er de barrière tussen verdiepingen mee kunt doorbreken. Mensen hebben moeite om samen te werken met collega’s die een verdieping lager of hoger zitten. Een atrium kan helpen om dat te vergemakkelijken.” Joost: “Inderdaad. Maar wij vinden het wel belangrijk om onderscheid te maken tussen een serre en een atrium. Een serre richt zich aan een kant op het omringende landschap, het atrium is volledig omsloten door het gebouw. Als derde type kun je ook de patio nog noemen. Elk type heeft zijn eigen psychologie. En een eigen gebruiksaanwijzing; ze moeten slim worden geprogrammeerd en goed worden geïntegreerd in het ruimtelijke verhaal van je gebouw. Anders krijg je van die lege holtes waarin je moederziel alleen over een trap moet terwijl je je in een observatorium waant.” Salomé: “Het is heel belangrijk om dit soort overwegingen naar je opdrachtgever toe expliciet te maken, vooral als er bezuinigd moet worden. In mijn onderzoek vraag ik iedereen waar ze op toevallige wijze de meeste mensen tegenkomen. Dat is in de gangen en in de hal. Mits goed vormgegeven is de tarraruimte, ofwel de onnuttige ruimte, van grote betekenis. Voor een goede afweging is het belangrijk dat opdrachtgevers dat weten.” Joost: “Dat is inderdaad herkenbaar. Opdrachtgevers zijn gevoelig voor zinvol ruimtegebruik. Ze vinden het interessant als een gang kan dubbelen als studielandschap of als overlegplekken.” Salomé: “Gebouw Bouwkunde in Delft is daarvan een goed voorbeeld. Door het concept van de straat gebeurt er veel met die lange, brede gang.” Joost: “De straat en het plein zijn geliefde metaforen voor de rangschikking van activiteiten en ruimtes en een heel effectieve manier om met opdrachtgevers over gebouwen te praten. Maar niet zonder gevaar, want het leidt zo gauw tot een naar binnen gerichte structuur. Funest voor gebouwen die je wilt laten functioneren als mentaal zwaartepunt van een groter geheel zoals een campus.” Salomé: “Dan moet je inderdaad niet alleen over het gebouw nadenken, maar ook over zijn plaats en rol in de omgeving.”

17

Hoe je over de omgeving van het centrale campusgebouw kunt nadenken, demonstreert Joost met het sprekende voorbeeld van de Illinois Institute of Technology in Chicago waar architectenbureau OMA de verkeersstromen van de campus in kaart heeft gebracht en uitgerekend het drukste kruispunt heeft opgenomen in een nieuw gebouw. “Dat campusgebouw is het kruispunt geworden en andersom. Bijna alle wegen van A naar B komen er samen.”

“ik Pleit vOOr een MentAAl zwAArtePUnt wAAr MenSen ziCh tOe AAngetrOkken vOelen.” JOOST ECTOR

rOUteS OPSPAnnen Salomé: “Op de beroemde route van A naar B moet het ook inderdaad gebeuren. De zogenaamde buiken en knopen, daar waar de verkeersstromen pieken en stilstaan, beïnvloeden het loopritme en bepalen het ogenblik om de ander te ontmoeten.” Joost: “Ik probeer die routes eigenlijk altijd op te spannen tussen bestemmingen met echte functionele waarde.” Salomé: “Ik geloof absoluut totaal niet in zitzakruimtes als bestemming. Wetenschappers hebben weinig tijd en geen zin in afleiding, daar zijn ze te gefocust voor. Ze moeten ertoe verleid worden om collega’s te ontmoeten. De Espressobar van Bouwkunde is daarin bijvoorbeeld heel functioneel. Die zit bij een van de belangrijkste entrees. Iedereen komt daar langs of staat in de rij voor de koffie. Je komt daar zoveel mensen tegen.” Joost: “Maar ik moet wel voortdurend uitleggen dat die polen voor het gewenste effect soms juist beter uit elkaar kunnen liggen dan naast elkaar. Binnendoor of buitenom is ook zo’n eeuwige discussie. Het is lastig om mensen te verleiden om in weer en wind van het ene naar het andere gebouw te willen laten lopen, terwijl ik denk dat het soms veel zou kunnen toevoegen.” Salomé: “Dat is inderdaad lastig. Het is al moeilijk om mensen van verschillende verdiepingen te laten samenwerken, laat staan mensen uit verschillende gebouwen. Als je mensen naar buiten stuurt, moet de openbare ruimte écht iets te bieden hebben. In Singapore zag ik wandelpaden met een afdak tegen de felle zon. Het houdt ook de regen tegen. Ik weet niet waarom dat hier niet gebeurt. Misschien is het te kostbaar.” Joost: “Daar raak je de kern van het probleem. Ondanks alle ambities zijn we alleen bereid om voor het meest functionele te betalen. Wat architecten geacht worden voor ontmoeting, campusgevoel en sfeer te doen, komt toch nog vaak voor rekening van hun creativiteit.” Salomé kan daar hartelijk om lachen: “Maar dat is jullie toch wel toevertrouwd? Bovendien hoeft het niet duur te zijn. Veel dingen hoeven niet per se goed afgewerkt te worden, een beetje rafeligheid mag best, een beetje anarchie ook. Dat zijn geweldige impulsen voor de spontaniteit die mensen in een campus zoeken!” 

nieUw CentrUM vOOr de brightlAndS CheMelOt CAMPUS Het Center Court op de Brightlands Chemelot Campus in Geleen vormt straks het centraal gelegen ontmoetingscentrum op de campus. Verbinden en ontmoeten zijn de belangrijkste functies van dit nieuwe gebouw. Twee hoofdentrees bieden de bezoekers toegang tot de centrale hal die wordt vormgegeven als experience center waar nieuwe, op de campus ontwikkelde biobased materialen tentoongesteld worden. Rondom deze hal liggen horecavoorzieningen zoals de espressobar, het zelfbedieningsrestaurant en de club; alle voorzien van een terras op het zuiden met een directe ligging aan het park. De terrassen bevinden zich zowel direct aan het park als op de eerste verdieping en zijn bereikbaar via indrukwekkende tribunetrappen die ook te gebruiken zijn als zitplaats bij evenementen. De espressobar en de club grenzen daarnaast aan het vergadercentrum met centrale meeting area en daarboven het auditorium. Op de tweede en derde verdieping liggen alle onderwijs- en onderzoeksruimten van de Universiteit Maastricht en van CHIll, de Chemelot Innovation and learning labs. Op de bovenste verdiepingen tenslotte komt de kantooromgeving van het DSM Innovation Centre. Onder het Center Court liggen straks nog meer ruimten voor gezamenlijk gebruik: een bezoekersparkeergarage met 100 parkeerplaatsen en een multifunctionele sportzaal. De vorm van het Center Court is een symbiose van twee slingerende volumes die de functies verbinden en ontmoeten symboliseren. Het ene volume is opgebouwd uit horizontale donkere lagen van verschillende steenachtige materialen met elk hun eigen structuur. Het andere volume is regelmatig, verticaal verdeeld en wordt uitgevoerd in licht gekleurd metaal en glas. 


16

CAMPUS

interview

A

ls voorbereiding op het gesprek heeft Salomé Bentinck de website van Ector Hoogstad Architecten bekeken en haar viel de uitdrukking ‘op het kruispunt van’ op. Joost Ector verduidelijkt de gelaagde betekenis: “Het kruispunt is de plek waar zowel letterlijk als figuurlijk de ontmoeting plaatsvindt. Ik denk dat we decors kunnen scheppen die geëigend zijn voor het ensceneren van die ontmoeting.” Salomé vertelt wat haar motiveert om onderzoek naar campussen te doen. “Kruispunten zijn essentieel, het gaat om routes en bijvoorbeeld transitiezones tussen meer of minder openbaar. Dat zijn interessante plekken, waar veel gebeurt. Alle universiteiten van Nederland proberen met hun gebouwen de ontmoeting te stimuleren, maar er bestaat slechts een vage notie van hoe dat moet. Ik studeer op wat de fysieke voorwaarde zou moeten zijn voor face to face communicatie en hechting aan een campus of aan een universitair gebouw. Je komt makkelijker als je gehecht bent aan de plek door een positieve ervaring. Het is beperkt wat je daar fysiek aan bij kan dragen, maar ik ben wel op zoek naar wat dat zou kunnen zijn.” Als Joost vraagt hoe het met literatuur is gesteld, antwoordt Salomé: “Er bestaat veel literatuur over de geschiedenis van de campusontwikkeling in Amerika en Engeland. Alexandra den Heijer heeft Nederlandse universiteiten voor haar proefschrift geïnventariseerd en een benchmark ontwikkeld. Dat is een interessant overzicht, geen ontwerprichtlijn. Op ontwerpniveau bestaat er in ieder geval heel weinig literatuur. Het ligt in mijn bedoeling om bij te dragen aan met name Programma’s van Eisen. Ik wil geen oplossingen voorschrijven, maar de keuzes en afwegingen die gemaakt moeten worden zou ik transparanter en inzichtelijker willen maken.” Joost: “Vroeger bestonden er universiteitsterreinen, bedrijfsterreinen en ziekenhuisterreinen; tegenwoordig heet zo’n gebied al gauw campus. Wanneer is de campus gangbaar geworden?” Salomé: “Toen ik in 1999 bij de UvA begon, was er bij het Binnengasthuisterrein al sprake van campus. Het gebruik van de term was strikt genomen niet goed. Volgens de Angelsaksische definitie bestaat een campus, dat letterlijk open veld betekent, uit een universiteit met woningen. De universiteit van Virginia in Charlottesville is daarvan het icoon. Deze uit het begin van de negentiende eeuw daterende campus is heel strak georganiseerd. Aan de randen van het grasveld staan neoclassicistische gebouwen waar de professoren met hun studenten woonden. Sinds 1999 werd

“veel dingen hOeven niet Per Se gOed Afgewerkt te wOrden, een beetje rAfeligheid MAg beSt.” SAlOMé BENTINCK

het begrip steeds meer gangbaar. Tegenwoordig noemt iedere projectontwikkelaar een terrein campus. Mij maakt het niet uit of je het campus noemt of terrein, maar het maakt wel uit of er een mix van functies is.” Joost: “Toen terreinen campussen werden, ging dat ook gepaard met de opkomst van een utopische inslag. Door iets campus te noemen, lijkt het ook meteen voor de hand liggend om rondom een bepaald thema een idylle te willen organiseren, het landschap een belangrijkere rol te laten spelen en de buitenwereld min of meer buiten te sluiten.” Salomé: “De UvA noemt het ‘stad als campus’, daarin ligt een zekere verwevenheid met de stad besloten. Het is inderdaad belangrijk om na te denken in welke mate je totale integratie in het stedelijk leven nastreeft of dat je toch een beetje een omgeving voor gelijken wilt maken.” OvergAngSgebieden Joost neemt als praktijkvoorbeeld het DSM-terrein in Geleen, de Brightlands Chemelot Campus, waarvoor het bureau een ontwerp maakt voor een nieuw centraal voorzieningengebouw. “Chemelot is een prachtig voorbeeld van wat tegenwoordig de ‘triple helix’ heet: samenwerkingen tussen overheid, kennisinstituten en bedrijfsleven. Zo’n centraal gebouw moet een maximale bijdrage leveren aan daadwerkelijke uitwisseling. Hoe je dat in de praktijk vormgeeft, is een interessant vraagstuk. We hebben geprobeerd om dat te bereiken door overal overlappen te maken. Tussen het gebouw en het omringende landschap, maar ook in de vorm van fysieke en visuele verbindingen tussen verschillende gebruikers en programmaonderdelen. Bij Chemelot leent het gemêleerde programma zich daar uitstekend voor. Toch mis ik hier ongeprogrammeerde ruimte waar spontane initiatieven een plek kunnen vinden. Het klinkt een beetje hoogdravend, maar ik pleit voor een mentaal zwaartepunt waar mensen zich toe aangetrokken voelen. Dat hoeft geen programmaonderdeel te zijn. Misschien zelfs niet eens een gebouw.” Salomé: “Maar dat is wel lastig. Neem het Amsterdam Science Park, je hebt daar noodgedwongen veel ongedefinieerde ruimte.” Joost: “Daar ontbreekt inderdaad dat zwaartepunt, die plek waar je iedere dag even geweest wilt zijn. De afstanden zijn er te groot en de gebouwen zijn naar binnen gekeerd. Dat zou je sowieso moeten voorkomen.”

Salomé: “Aan de andere kant hebben mensen ook behoefte aan beslotenheid. Uit mijn waarnemingen blijkt dat ze een deur of een duidelijke ingang helemaal niet vervelend vinden. Maar het is wel belangrijk om te weten wat er in een plint gebeurt, want het is niet prettig om langs een dichte gevel te lopen. Het spel met binnen en buiten is belangrijk. Met serres, zoals jullie die regelmatig maken, kun je in een gebouw heel goed gelaagdheid brengen.” Joost: “Wij gebruiken serres inderdaad vaak als overgangsgebied. Daarmee maak je automatisch een groot gebaar dat van buitenaf mensen aantrekt. Het is een logische plek om binnen te komen waar je je even tussen binnen en buiten waant en waar je leuke dingen kunt organiseren.” Salomé: “Een ander voordeel van dat soort ruimte is dat je er de barrière tussen verdiepingen mee kunt doorbreken. Mensen hebben moeite om samen te werken met collega’s die een verdieping lager of hoger zitten. Een atrium kan helpen om dat te vergemakkelijken.” Joost: “Inderdaad. Maar wij vinden het wel belangrijk om onderscheid te maken tussen een serre en een atrium. Een serre richt zich aan een kant op het omringende landschap, het atrium is volledig omsloten door het gebouw. Als derde type kun je ook de patio nog noemen. Elk type heeft zijn eigen psychologie. En een eigen gebruiksaanwijzing; ze moeten slim worden geprogrammeerd en goed worden geïntegreerd in het ruimtelijke verhaal van je gebouw. Anders krijg je van die lege holtes waarin je moederziel alleen over een trap moet terwijl je je in een observatorium waant.” Salomé: “Het is heel belangrijk om dit soort overwegingen naar je opdrachtgever toe expliciet te maken, vooral als er bezuinigd moet worden. In mijn onderzoek vraag ik iedereen waar ze op toevallige wijze de meeste mensen tegenkomen. Dat is in de gangen en in de hal. Mits goed vormgegeven is de tarraruimte, ofwel de onnuttige ruimte, van grote betekenis. Voor een goede afweging is het belangrijk dat opdrachtgevers dat weten.” Joost: “Dat is inderdaad herkenbaar. Opdrachtgevers zijn gevoelig voor zinvol ruimtegebruik. Ze vinden het interessant als een gang kan dubbelen als studielandschap of als overlegplekken.” Salomé: “Gebouw Bouwkunde in Delft is daarvan een goed voorbeeld. Door het concept van de straat gebeurt er veel met die lange, brede gang.” Joost: “De straat en het plein zijn geliefde metaforen voor de rangschikking van activiteiten en ruimtes en een heel effectieve manier om met opdrachtgevers over gebouwen te praten. Maar niet zonder gevaar, want het leidt zo gauw tot een naar binnen gerichte structuur. Funest voor gebouwen die je wilt laten functioneren als mentaal zwaartepunt van een groter geheel zoals een campus.” Salomé: “Dan moet je inderdaad niet alleen over het gebouw nadenken, maar ook over zijn plaats en rol in de omgeving.”

17

Hoe je over de omgeving van het centrale campusgebouw kunt nadenken, demonstreert Joost met het sprekende voorbeeld van de Illinois Institute of Technology in Chicago waar architectenbureau OMA de verkeersstromen van de campus in kaart heeft gebracht en uitgerekend het drukste kruispunt heeft opgenomen in een nieuw gebouw. “Dat campusgebouw is het kruispunt geworden en andersom. Bijna alle wegen van A naar B komen er samen.”

“ik Pleit vOOr een MentAAl zwAArtePUnt wAAr MenSen ziCh tOe AAngetrOkken vOelen.” JOOST ECTOR

rOUteS OPSPAnnen Salomé: “Op de beroemde route van A naar B moet het ook inderdaad gebeuren. De zogenaamde buiken en knopen, daar waar de verkeersstromen pieken en stilstaan, beïnvloeden het loopritme en bepalen het ogenblik om de ander te ontmoeten.” Joost: “Ik probeer die routes eigenlijk altijd op te spannen tussen bestemmingen met echte functionele waarde.” Salomé: “Ik geloof absoluut totaal niet in zitzakruimtes als bestemming. Wetenschappers hebben weinig tijd en geen zin in afleiding, daar zijn ze te gefocust voor. Ze moeten ertoe verleid worden om collega’s te ontmoeten. De Espressobar van Bouwkunde is daarin bijvoorbeeld heel functioneel. Die zit bij een van de belangrijkste entrees. Iedereen komt daar langs of staat in de rij voor de koffie. Je komt daar zoveel mensen tegen.” Joost: “Maar ik moet wel voortdurend uitleggen dat die polen voor het gewenste effect soms juist beter uit elkaar kunnen liggen dan naast elkaar. Binnendoor of buitenom is ook zo’n eeuwige discussie. Het is lastig om mensen te verleiden om in weer en wind van het ene naar het andere gebouw te willen laten lopen, terwijl ik denk dat het soms veel zou kunnen toevoegen.” Salomé: “Dat is inderdaad lastig. Het is al moeilijk om mensen van verschillende verdiepingen te laten samenwerken, laat staan mensen uit verschillende gebouwen. Als je mensen naar buiten stuurt, moet de openbare ruimte écht iets te bieden hebben. In Singapore zag ik wandelpaden met een afdak tegen de felle zon. Het houdt ook de regen tegen. Ik weet niet waarom dat hier niet gebeurt. Misschien is het te kostbaar.” Joost: “Daar raak je de kern van het probleem. Ondanks alle ambities zijn we alleen bereid om voor het meest functionele te betalen. Wat architecten geacht worden voor ontmoeting, campusgevoel en sfeer te doen, komt toch nog vaak voor rekening van hun creativiteit.” Salomé kan daar hartelijk om lachen: “Maar dat is jullie toch wel toevertrouwd? Bovendien hoeft het niet duur te zijn. Veel dingen hoeven niet per se goed afgewerkt te worden, een beetje rafeligheid mag best, een beetje anarchie ook. Dat zijn geweldige impulsen voor de spontaniteit die mensen in een campus zoeken!” 

nieUw CentrUM vOOr de brightlAndS CheMelOt CAMPUS Het Center Court op de Brightlands Chemelot Campus in Geleen vormt straks het centraal gelegen ontmoetingscentrum op de campus. Verbinden en ontmoeten zijn de belangrijkste functies van dit nieuwe gebouw. Twee hoofdentrees bieden de bezoekers toegang tot de centrale hal die wordt vormgegeven als experience center waar nieuwe, op de campus ontwikkelde biobased materialen tentoongesteld worden. Rondom deze hal liggen horecavoorzieningen zoals de espressobar, het zelfbedieningsrestaurant en de club; alle voorzien van een terras op het zuiden met een directe ligging aan het park. De terrassen bevinden zich zowel direct aan het park als op de eerste verdieping en zijn bereikbaar via indrukwekkende tribunetrappen die ook te gebruiken zijn als zitplaats bij evenementen. De espressobar en de club grenzen daarnaast aan het vergadercentrum met centrale meeting area en daarboven het auditorium. Op de tweede en derde verdieping liggen alle onderwijs- en onderzoeksruimten van de Universiteit Maastricht en van CHIll, de Chemelot Innovation and learning labs. Op de bovenste verdiepingen tenslotte komt de kantooromgeving van het DSM Innovation Centre. Onder het Center Court liggen straks nog meer ruimten voor gezamenlijk gebruik: een bezoekersparkeergarage met 100 parkeerplaatsen en een multifunctionele sportzaal. De vorm van het Center Court is een symbiose van twee slingerende volumes die de functies verbinden en ontmoeten symboliseren. Het ene volume is opgebouwd uit horizontale donkere lagen van verschillende steenachtige materialen met elk hun eigen structuur. Het andere volume is regelmatig, verticaal verdeeld en wordt uitgevoerd in licht gekleurd metaal en glas. 


18

CULTUUR

“TOFFE ZAAL!

Ik vOEL ‘m wEL!” Gebr. de Nobel is het nieuwe poppodium van Leiden Een echte studentenstad heeft een bloeiende popscene. Zo ook Leiden. Al in 1969 opende aan de Breestraat het ‘Kreatief Sentrum’, dat later omgedoopt werd tot Leids Vrijetijds Centrum. Nu, vijfenveertig jaar later, heeft deze organisatie een gloednieuw gebouw en een nieuwe naam: Gebr. de Nobel. Vernoemd naar de broers die op deze plek in de historische binnenstad ooit een handel in lompen en oude metalen bestierden die in heel Leiden een begrip was. Fotografie PETRA APPELHOF

OPGELEvERD

19


18

CULTUUR

“TOFFE ZAAL!

Ik vOEL ‘m wEL!” Gebr. de Nobel is het nieuwe poppodium van Leiden Een echte studentenstad heeft een bloeiende popscene. Zo ook Leiden. Al in 1969 opende aan de Breestraat het ‘Kreatief Sentrum’, dat later omgedoopt werd tot Leids Vrijetijds Centrum. Nu, vijfenveertig jaar later, heeft deze organisatie een gloednieuw gebouw en een nieuwe naam: Gebr. de Nobel. Vernoemd naar de broers die op deze plek in de historische binnenstad ooit een handel in lompen en oude metalen bestierden die in heel Leiden een begrip was. Fotografie PETRA APPELHOF

OPGELEvERD

19


20

CULTUUR

O

m haar cultuurprofiel te versterken en de binnenstad nog aantrekkelijker te maken, zette de gemeente Leiden haar zinnen op een modern poppodium. Daartoe kocht de gemeente door de jaren heen een aantal panden aan in een bouwblok in de negentiende-eeuwse ring rond de binnenstad, tussen Museum de Lakenhal en cultuurcomplex Scheltema. In dit bouwblok stonden charmante woonhuisjes, maar de onbetwiste parel was het negentiende-eeuwse en voor Leiden zeldzame bakstenen fabriekspand aan de Marktsteeg, destijds gebouwd voor de productie van tras. Ector Hoogstad Architecten werd gevraagd om binnen het ‘zoekgebied’ van dit bouwblok een popcentrum te ontwerpen en daarbij de monumentale panden zo veel mogelijk te hergebruiken. Met het nodige improvisatievermogen resulteerde dat in een plan waarin oud en nieuw elkaar perfect aanvullen, zowel qua functionaliteit als qua sfeer. In het hart van het bouwblok zijn de twee nieuwe concertzalen gesitueerd – een grote zaal voor ruim 700 bezoekers en een kleine voor 200 bezoekers. De zalen worden aan de Marktsteeg geflankeerd door het historische fabriekspand dat nu dienstdoet als entree en foyer. Aan de kant van de Lange Scheistraat is het backstage-programma ondergebracht, deels in nieuwe bouwdelen en deels in een oud woonhuisje aan de Lammermarkt. Rode draad in het ontwerp, zowel voor het interieur als het exterieur, zijn subtiele combinaties van twee tegenstellingen: oud versus nieuw enerzijds en grof versus fijn anderzijds. De tegenstellingen symboliseren historie en toekomst en het brede scala van muziekstijlen. De nieuwe gevels zijn in maat en schaal afgestemd op het ritme van de woonhuizen die hier ooit stonden. Als nieuw gevelmateriaal is gekozen voor cortenstaal dat door zijn dieporanje kleur aansluit bij de tinten van het omringende metselwerk. De hogere delen van het gebouw zijn contrasterend

OPGELEvERD

mUZIEkCEnTRUm GEBR. DE nOBEL Opdrachtgever Gemeente Leiden Oplevering Oktober 2014 Bruto vloeroppervlak ca. 3.000 m2 Bouwkundig aannemer Du Prie Bouw & Ontwikkeling Adviseur constructies IMd Raadgevende Ingenieurs Adviseur bouwfysica DGMR Raadgevende Ingenieurs Adviseur installaties WHR Installatie-adviseurs Adviseur theater techniek pb theateradviseurs Directievoering Ector Hoogstad Architecten Toezicht leovandenboogaardbouwmanagement Marktsteeg 4-6-8, Leiden gebrdenobel.nl

bekleed met zacht glanzend rvs, dat ervoor zorgt dat ze soms spannend reflecteren en dan weer wegvallen tegen de lucht. In het interieur komen dezelfde materialen terug: staal, (bak-) steen en hout. De entree en foyer in het oude fabriekspand worden gedomineerd door de ruwe oude bakstenen gevels en karaktervolle houten spanten. De nieuw toegevoegde elementen bestaan uit dezelfde materialen, maar dan strakker en meer gepolijst. Een grote centrale trappartij dient als tribune voor kleinschalige akoestische optredens, waardoor de foyer een podium wordt. Ook in de zalen zijn de wanden bekleed met combinaties van staal en hout. De kleine zaal wordt gekenmerkt door een clubachtige sfeer en zal worden gebruikt voor dance-acts en beginnende bands. In het gehele complex zijn ingenieuze akoestische maatregelen genomen om geluidshinder voor de omgeving en tussen zalen onderling uit te sluiten. Vooral belangrijk voor de omwonenden, die soms op een afstand van slechts twintig meter van de zalen hun woon- en slaapkamers hebben. Onbetwist hoogtepunt van het gebouw is de grote concertzaal. Met twee U-vormige balkons heeft deze zaal een aangename hoogte en een bijzonder theatrale uitstraling. Voor alle bezoekers is de afstand tot het podium uiterst klein, waardoor een groot gevoel van intimiteit ontstaat wat zowel door het publiek als door artiesten gewaardeerd wordt. De eerste try-outs beloven een fantastische zaalakoestiek. Kenners noemen de zaal nu al één van de beste in Nederland. Leiden is een poptempel rijker. Op 4 december vindt de grote opening plaats, twee dagen later gevolgd door een eerste solo-optreden: de Nederlandse singer-songwriter Blaudzun speelt op 6 december voor een uitverkocht huis. Op de eerste echte reacties moeten we dus nog even wachten, al gaf een Leidse toetsenist onlangs al wel te kennen: “Hier heb je echt een toffe zaal te pakken. Ik voel ‘m wel!” 

21


20

CULTUUR

O

m haar cultuurprofiel te versterken en de binnenstad nog aantrekkelijker te maken, zette de gemeente Leiden haar zinnen op een modern poppodium. Daartoe kocht de gemeente door de jaren heen een aantal panden aan in een bouwblok in de negentiende-eeuwse ring rond de binnenstad, tussen Museum de Lakenhal en cultuurcomplex Scheltema. In dit bouwblok stonden charmante woonhuisjes, maar de onbetwiste parel was het negentiende-eeuwse en voor Leiden zeldzame bakstenen fabriekspand aan de Marktsteeg, destijds gebouwd voor de productie van tras. Ector Hoogstad Architecten werd gevraagd om binnen het ‘zoekgebied’ van dit bouwblok een popcentrum te ontwerpen en daarbij de monumentale panden zo veel mogelijk te hergebruiken. Met het nodige improvisatievermogen resulteerde dat in een plan waarin oud en nieuw elkaar perfect aanvullen, zowel qua functionaliteit als qua sfeer. In het hart van het bouwblok zijn de twee nieuwe concertzalen gesitueerd – een grote zaal voor ruim 700 bezoekers en een kleine voor 200 bezoekers. De zalen worden aan de Marktsteeg geflankeerd door het historische fabriekspand dat nu dienstdoet als entree en foyer. Aan de kant van de Lange Scheistraat is het backstage-programma ondergebracht, deels in nieuwe bouwdelen en deels in een oud woonhuisje aan de Lammermarkt. Rode draad in het ontwerp, zowel voor het interieur als het exterieur, zijn subtiele combinaties van twee tegenstellingen: oud versus nieuw enerzijds en grof versus fijn anderzijds. De tegenstellingen symboliseren historie en toekomst en het brede scala van muziekstijlen. De nieuwe gevels zijn in maat en schaal afgestemd op het ritme van de woonhuizen die hier ooit stonden. Als nieuw gevelmateriaal is gekozen voor cortenstaal dat door zijn dieporanje kleur aansluit bij de tinten van het omringende metselwerk. De hogere delen van het gebouw zijn contrasterend

OPGELEvERD

mUZIEkCEnTRUm GEBR. DE nOBEL Opdrachtgever Gemeente Leiden Oplevering Oktober 2014 Bruto vloeroppervlak ca. 3.000 m2 Bouwkundig aannemer Du Prie Bouw & Ontwikkeling Adviseur constructies IMd Raadgevende Ingenieurs Adviseur bouwfysica DGMR Raadgevende Ingenieurs Adviseur installaties WHR Installatie-adviseurs Adviseur theater techniek pb theateradviseurs Directievoering Ector Hoogstad Architecten Toezicht leovandenboogaardbouwmanagement Marktsteeg 4-6-8, Leiden gebrdenobel.nl

bekleed met zacht glanzend rvs, dat ervoor zorgt dat ze soms spannend reflecteren en dan weer wegvallen tegen de lucht. In het interieur komen dezelfde materialen terug: staal, (bak-) steen en hout. De entree en foyer in het oude fabriekspand worden gedomineerd door de ruwe oude bakstenen gevels en karaktervolle houten spanten. De nieuw toegevoegde elementen bestaan uit dezelfde materialen, maar dan strakker en meer gepolijst. Een grote centrale trappartij dient als tribune voor kleinschalige akoestische optredens, waardoor de foyer een podium wordt. Ook in de zalen zijn de wanden bekleed met combinaties van staal en hout. De kleine zaal wordt gekenmerkt door een clubachtige sfeer en zal worden gebruikt voor dance-acts en beginnende bands. In het gehele complex zijn ingenieuze akoestische maatregelen genomen om geluidshinder voor de omgeving en tussen zalen onderling uit te sluiten. Vooral belangrijk voor de omwonenden, die soms op een afstand van slechts twintig meter van de zalen hun woon- en slaapkamers hebben. Onbetwist hoogtepunt van het gebouw is de grote concertzaal. Met twee U-vormige balkons heeft deze zaal een aangename hoogte en een bijzonder theatrale uitstraling. Voor alle bezoekers is de afstand tot het podium uiterst klein, waardoor een groot gevoel van intimiteit ontstaat wat zowel door het publiek als door artiesten gewaardeerd wordt. De eerste try-outs beloven een fantastische zaalakoestiek. Kenners noemen de zaal nu al één van de beste in Nederland. Leiden is een poptempel rijker. Op 4 december vindt de grote opening plaats, twee dagen later gevolgd door een eerste solo-optreden: de Nederlandse singer-songwriter Blaudzun speelt op 6 december voor een uitverkocht huis. Op de eerste echte reacties moeten we dus nog even wachten, al gaf een Leidse toetsenist onlangs al wel te kennen: “Hier heb je echt een toffe zaal te pakken. Ik voel ‘m wel!” 

21


22

Charrette

WerKWIJZe

23

De tOeKOMStIGe GeBrUIKerS VaN De ZerNIKeBOrG aLS CO-arChIteCt Betrokken samenwerken met de Rijksuniversiteit Groningen

De komende jaren zal op de campus van de Rijksuniversiteit Groningen een nieuw onderkomen voor de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen verrijzen. Voor het gebouw, dat heel toepasselijk vernoemd zal worden naar de Groningse natuurkundige en Nobelprijswinnaar Frits Zernike, maakt Ector Hoogstad Architecten momenteel het ontwerp. De ambities zijn hoog, want het gebouw zal prestigieuze instituten huisvesten. Ook zet de RUG maximaal in op participatie van de toekomstige gebruikers in het ontwerpproces. “Het is een enorme klus, maar de samenwerking verloopt soepel en de onderlinge sfeer is uiterst prettig”, aldus projectarchitect Erik de Geus. Fotografie eDIth VerhOeVeN

r

ien van Uitert, projectmanager namens Vastgoed en Investeringsprojecten van de RUG, wilde dat alle belanghebbenden vanaf de eerste potloodstreep intensief bij het ontwerp betrokken zijn. “Bij ons vorige grote nieuwbouwproject de Linnaeusborg, het onderzoeksgebouw voor Levenswetenschappen, hebben we op basis van een ontwerp de architect gekozen. Het winnende plan was een spraakmakend gebouw dat in die zin uitstekend tegemoet kwam aan het door West 8 opgestelde stedenbouwkundige masterplan en het bijbehorende voor elk gebouw omschreven ‘paspoort’. Vervolgens hebben we veel moeite gehad om de gebruikers goed naar binnen te ‘schoenlepelen’. Dat willen we nu anders aanpakken. Daarom zijn we vanaf het begin nadrukkelijk met z’n drieën opgetrokken; Klaas Stoelwinder namens de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen, Didier Stassen namens het Facilitair Bedrijf en ik namens de afdeling VGI. Zo konden we onze invloed laten gelden. We hebben samen met Roel Smit van Stevens Van Dijck de architect geselecteerd, niet op een ontwerp maar op visie, ervaring en het vermogen tot samenwerking.” Roel schetst de selectieprocedure: “Elk bureau kreeg een dagdeel om in een fictieve ontwerpopgave zijn aanpak te demonstreren. Met z’n vieren hebben we Ector Hoogstad Architecten grondig ondervraagd.” Erik: “Voor het eerst werden we primair beoordeeld op ons vermogen tot samenwerking. Andere opdrachtgevers stellen er hooguit vragen over, maar dit was echt een assessment.” “Het was een zinvolle exercitie”, merkt Didier op. “Er waren duidelijke verschillen in aanpak en communicatie, zowel onderling als in de omgang met de opdrachtgever.” Erik: “De valkuil is om meteen met oplossingen te komen, terwijl de achterliggende vraag was om de opdrachtgever in het proces mee te nemen. We hebben goed nagedacht hoe je dat in zo’n kort tijdsbestek kunt doen. Bovendien moest het aansluiten op onze

werkwijze, want mensen hebben het meteen in de gaten als je niet authentiek bent. We hebben ons er best nerveus over gemaakt.” Rien: “Wat ons aansprak was de volstrekt transparante manier waarop jullie het probleem wisten te ontrafelen en vervolgens hoe Joost Ector al schetsend alle onderdelen op samenhangende wijze weer in elkaar wist te zetten. De keuze voor Ector Hoogstad Architecten was unaniem.” AspEctGROEpEN Allereerst werd nagedacht over de organisatievorm voor het bevragen van de opdrachtgever en gebruikers. Samen met de faculteit zijn aspectgroepen opgezet die elk een eigen thema behartigen, zoals onderwijs, logistiek, kantoren of laboratoria. Klaas: “De faculteit bestaat uit verschillende instituten met een eigen specialisme of een eigen voorkeur qua werkwijze. We hebben daarvan vertegenwoordigers samengebracht in aspectgroepen die we over van alles laten meedenken. Bijvoorbeeld over de juiste labinrichting, maar ook over verschillende thema’s zoals trillingen, magnetisme of infrastructuur van bepaalde gassen. Die thema’s zijn geordend op volgordelijkheid, zodat we op het juiste moment de antwoorden op alle vragen hebben.” Erik: “Het begint met bevragen en ter plekke rondkijken hoe het werkt. Wat wij tekenen komt voort uit wat in die aspectgroepen gezegd wordt in combinatie met onze expertise als ontwerpteam. Uiteindelijk kom je tot een plan waarin iedereen zich kan vinden. Onze gebruikelijke werkwijze van de charrette heeft hier de vorm gekregen van het werken in aspectgroepen. Dat benadert de ideale vorm. Het resulterende voorlopig ontwerp is voor niemand binnen de faculteit een verrassing, want ze hebben het wordingsproces van dichtbij kunnen volgen.” “En ze zijn het ermee eens”, voegt Klaas toe. “De gebruikers zijn beter op de hoogte dan hun directeuren. Het is een compliment dat het zich binnen de organisatie zo makkelijk verspreidt. Dat is een

“Wat ONS aaNSpraK WaS De VOLStreKt traNSparaNte MaNIer WaarOp JULLIe het prOBLeeM WISteN te ONtrafeLeN.” RIEN VAN UITERT

signaal dat we de gebruikers er goed bij hebben betrokken.” “Voor ons is die gebruikersinput bepalend”, Erik komt net uit een overleg over practicumonderwijs en geeft een voorbeeld van de grote betrokkenheid van de gebruikers. “Op basis van onze schetsen voor de onderwijspracticumzalen met zuurkasten en labtafels is in de aspectgroep bekeken hoe het misschien nog beter zou kunnen. Samen hebben we een geoptimaliseerde plattegrond ontwikkeld, die ik weer meeneem als huiswerk voor het ontwerpteam.” “Ze zijn je co-architecten!” merkt Roel schertsend op, om daar vervolgens aan toe te voegen: “Maar ik kan me wel voorstellen dat niet alles altijd binnen het Programma van Eisen past, en dat moet je dan wel met tact en overtuigingskracht brengen.” Erik: “Klopt. Een paar verkeerde opmerkingen en je verliest draagvlak. Trouwens, de reden dat wij het eerder nog niet zo hadden getekend, was een iets andere uitleg van hetzelfde Programma van Eisen.” “Geef nou maar gewoon toe dat het heel creatieve jongens zijn!” zegt Rien plagend. RElAtiEscHEmA Erik: “Zo ontstond ook het vlekkenplan. We willen naar een optimaal flexibel en toekomstbestendig gebouw, maar de plek van elk instituut moet wel kloppen met het relatieschema. De instituten verhouden zich op een bepaalde manier tot elkaar, en die onderlinge verbanden moet de gebouwstructuur kunnen accommoderen. Als resultaat van verschillende sessies hebben we in de eindfase van het voorlopig ontwerp verschillende scenario’s geschetst. Vervolgens hebben de instituten het vlekkenplan in gezamenlijk overleg voltooid.” “En stammenoorlogen zijn uitgebleven!”, constateert Rien tevreden. Roel: “Die onderlinge relaties tussen en binnen de onderzoeksinstituten zijn voor ons nauwelijks te doorgronden.” “Zelfs ik vind dat lastig”, geeft Klaas toe. “Er is veel overlap en op microniveau bestaan er relaties en antirelaties van historische,


22

Charrette

WerKWIJZe

23

De tOeKOMStIGe GeBrUIKerS VaN De ZerNIKeBOrG aLS CO-arChIteCt Betrokken samenwerken met de Rijksuniversiteit Groningen

De komende jaren zal op de campus van de Rijksuniversiteit Groningen een nieuw onderkomen voor de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen verrijzen. Voor het gebouw, dat heel toepasselijk vernoemd zal worden naar de Groningse natuurkundige en Nobelprijswinnaar Frits Zernike, maakt Ector Hoogstad Architecten momenteel het ontwerp. De ambities zijn hoog, want het gebouw zal prestigieuze instituten huisvesten. Ook zet de RUG maximaal in op participatie van de toekomstige gebruikers in het ontwerpproces. “Het is een enorme klus, maar de samenwerking verloopt soepel en de onderlinge sfeer is uiterst prettig”, aldus projectarchitect Erik de Geus. Fotografie eDIth VerhOeVeN

r

ien van Uitert, projectmanager namens Vastgoed en Investeringsprojecten van de RUG, wilde dat alle belanghebbenden vanaf de eerste potloodstreep intensief bij het ontwerp betrokken zijn. “Bij ons vorige grote nieuwbouwproject de Linnaeusborg, het onderzoeksgebouw voor Levenswetenschappen, hebben we op basis van een ontwerp de architect gekozen. Het winnende plan was een spraakmakend gebouw dat in die zin uitstekend tegemoet kwam aan het door West 8 opgestelde stedenbouwkundige masterplan en het bijbehorende voor elk gebouw omschreven ‘paspoort’. Vervolgens hebben we veel moeite gehad om de gebruikers goed naar binnen te ‘schoenlepelen’. Dat willen we nu anders aanpakken. Daarom zijn we vanaf het begin nadrukkelijk met z’n drieën opgetrokken; Klaas Stoelwinder namens de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen, Didier Stassen namens het Facilitair Bedrijf en ik namens de afdeling VGI. Zo konden we onze invloed laten gelden. We hebben samen met Roel Smit van Stevens Van Dijck de architect geselecteerd, niet op een ontwerp maar op visie, ervaring en het vermogen tot samenwerking.” Roel schetst de selectieprocedure: “Elk bureau kreeg een dagdeel om in een fictieve ontwerpopgave zijn aanpak te demonstreren. Met z’n vieren hebben we Ector Hoogstad Architecten grondig ondervraagd.” Erik: “Voor het eerst werden we primair beoordeeld op ons vermogen tot samenwerking. Andere opdrachtgevers stellen er hooguit vragen over, maar dit was echt een assessment.” “Het was een zinvolle exercitie”, merkt Didier op. “Er waren duidelijke verschillen in aanpak en communicatie, zowel onderling als in de omgang met de opdrachtgever.” Erik: “De valkuil is om meteen met oplossingen te komen, terwijl de achterliggende vraag was om de opdrachtgever in het proces mee te nemen. We hebben goed nagedacht hoe je dat in zo’n kort tijdsbestek kunt doen. Bovendien moest het aansluiten op onze

werkwijze, want mensen hebben het meteen in de gaten als je niet authentiek bent. We hebben ons er best nerveus over gemaakt.” Rien: “Wat ons aansprak was de volstrekt transparante manier waarop jullie het probleem wisten te ontrafelen en vervolgens hoe Joost Ector al schetsend alle onderdelen op samenhangende wijze weer in elkaar wist te zetten. De keuze voor Ector Hoogstad Architecten was unaniem.” AspEctGROEpEN Allereerst werd nagedacht over de organisatievorm voor het bevragen van de opdrachtgever en gebruikers. Samen met de faculteit zijn aspectgroepen opgezet die elk een eigen thema behartigen, zoals onderwijs, logistiek, kantoren of laboratoria. Klaas: “De faculteit bestaat uit verschillende instituten met een eigen specialisme of een eigen voorkeur qua werkwijze. We hebben daarvan vertegenwoordigers samengebracht in aspectgroepen die we over van alles laten meedenken. Bijvoorbeeld over de juiste labinrichting, maar ook over verschillende thema’s zoals trillingen, magnetisme of infrastructuur van bepaalde gassen. Die thema’s zijn geordend op volgordelijkheid, zodat we op het juiste moment de antwoorden op alle vragen hebben.” Erik: “Het begint met bevragen en ter plekke rondkijken hoe het werkt. Wat wij tekenen komt voort uit wat in die aspectgroepen gezegd wordt in combinatie met onze expertise als ontwerpteam. Uiteindelijk kom je tot een plan waarin iedereen zich kan vinden. Onze gebruikelijke werkwijze van de charrette heeft hier de vorm gekregen van het werken in aspectgroepen. Dat benadert de ideale vorm. Het resulterende voorlopig ontwerp is voor niemand binnen de faculteit een verrassing, want ze hebben het wordingsproces van dichtbij kunnen volgen.” “En ze zijn het ermee eens”, voegt Klaas toe. “De gebruikers zijn beter op de hoogte dan hun directeuren. Het is een compliment dat het zich binnen de organisatie zo makkelijk verspreidt. Dat is een

“Wat ONS aaNSpraK WaS De VOLStreKt traNSparaNte MaNIer WaarOp JULLIe het prOBLeeM WISteN te ONtrafeLeN.” RIEN VAN UITERT

signaal dat we de gebruikers er goed bij hebben betrokken.” “Voor ons is die gebruikersinput bepalend”, Erik komt net uit een overleg over practicumonderwijs en geeft een voorbeeld van de grote betrokkenheid van de gebruikers. “Op basis van onze schetsen voor de onderwijspracticumzalen met zuurkasten en labtafels is in de aspectgroep bekeken hoe het misschien nog beter zou kunnen. Samen hebben we een geoptimaliseerde plattegrond ontwikkeld, die ik weer meeneem als huiswerk voor het ontwerpteam.” “Ze zijn je co-architecten!” merkt Roel schertsend op, om daar vervolgens aan toe te voegen: “Maar ik kan me wel voorstellen dat niet alles altijd binnen het Programma van Eisen past, en dat moet je dan wel met tact en overtuigingskracht brengen.” Erik: “Klopt. Een paar verkeerde opmerkingen en je verliest draagvlak. Trouwens, de reden dat wij het eerder nog niet zo hadden getekend, was een iets andere uitleg van hetzelfde Programma van Eisen.” “Geef nou maar gewoon toe dat het heel creatieve jongens zijn!” zegt Rien plagend. RElAtiEscHEmA Erik: “Zo ontstond ook het vlekkenplan. We willen naar een optimaal flexibel en toekomstbestendig gebouw, maar de plek van elk instituut moet wel kloppen met het relatieschema. De instituten verhouden zich op een bepaalde manier tot elkaar, en die onderlinge verbanden moet de gebouwstructuur kunnen accommoderen. Als resultaat van verschillende sessies hebben we in de eindfase van het voorlopig ontwerp verschillende scenario’s geschetst. Vervolgens hebben de instituten het vlekkenplan in gezamenlijk overleg voltooid.” “En stammenoorlogen zijn uitgebleven!”, constateert Rien tevreden. Roel: “Die onderlinge relaties tussen en binnen de onderzoeksinstituten zijn voor ons nauwelijks te doorgronden.” “Zelfs ik vind dat lastig”, geeft Klaas toe. “Er is veel overlap en op microniveau bestaan er relaties en antirelaties van historische,


ETEN WAT DE STAD SCHAFT

Uit Je Eigen Stad wil stadsbewoners weer verbinden met het eten dat dagelijks op hun bord belandt. Hoe wordt ons eten geproduceerd? Waar komt het vandaan? En kan wat van ver komt niet ook gewoon dichtbij worden geproduceerd? Met een uitgestrekt akker, viskwekerij, kippenhouderij en paddenstoelenteelt brengt Uit Je Eigen Stad de voedselproductie weer terug

naar de stad. Waarna de oogst wordt verwerkt in het eigen restaurant en in de keukens van andere Rotterdamse horeca én wordt verkocht op de wekelijkse Stadsmarkt. Daarnaast worden er regelmatig workshops, proeverijen, rondleidingen, evenementen en kinderactiviteiten georganiseerd. Meer weten? Kijk op www.uitjeeigenstad.nl

.nl

WerKWIJZe

functionele of technische aard, sommige zelfs onlogisch. Groepen die helium om te koelen gebruiken of een trillingsvrij lab nodig hebben, wil je clusteren.” Didier: “De basiseenheden die op een vergelijkbare manier werken of samenwerken zou je ook bij elkaar willen zetten. Het valt me op dat die kansen nu echt worden gegrepen. De gebruikers denken actief na welke samenwerkingsverbanden ze kunnen aangaan.” Klaas heeft een mooi voorbeeld: “Het Instituut voor Technologie en Management heeft grote aandacht voor onderwijs en vernieuwende onderwijstechnieken. Hun inspirerende visie heeft bij de scheikundige en natuurkundige instituten een verandering in het denken over onderwijs teweeggebracht. ZiGZAGstRUctUUR Twee vroege voorstellen van Ector Hoogstad Architecten maakten op Rien grote indruk. “Door de nieuwbouw naar het oosten te verschuiven, hoeven twee onderdelen van de oudbouw pas later gesloopt te worden. Daarmee werd een organisatorisch en logistiek probleem getackeld, en werd het project een stuk hanteerbaarder. Het tweede was de analyse die ze hadden gemaakt van alle mogelijke structuren van de hoofdcontour van de nieuwbouw. Ik zie Klaas en mij nog tussen wel vijftig van die piepschuimmodellen zitten, dat vond ik zo leuk! Uiteindelijk is het een zigzagstructuur geworden. Gezien alle eerdere stappen was het voor ons een logische vorm die de efficiency en functionaliteit optimaal ondersteunt.” Erik: “Het gebouw rolt natuurlijk niet als resultaat van alle randvoorwaarden uit de computer, het moet nog steeds ontworpen worden. De voorgestelde verschuiving resulteerde in een langwerpige ondiepe kavel. Je wilt iedereen van ruimte en licht en lucht voorzien, en met zo’n repeterende zigzag kan dat uitstekend. De structuur geeft overal uitzicht op ofwel de campus, ofwel op het achterliggend natuurgebied. Aan de kant van de campus hebben we

ZerNIKeBOrG Opdrachtgever Rijksuniversiteit Groningen Oplevering 2021 Bruto vloeroppervlak 50.000 m2 Bouwmanagement Stevens Van Dijck Adviseur constructies ABT-Wassenaar vof Adviseur bouwfysica DGMR Adviseur installaties Arcadis Adviseur labinrichting Prinzen advies, dr. Heinekamp Benelux Zernike Campus, Groningen rug.nl

25

de plint uitgewerkt tot een langgerekte publieke passage die uitloopt in een groot atrium. Dat lag voor de hand, maar het was nog geen onderdeel van het Programma van Eisen. De universiteit heeft er goed aan gedaan om daar extra budget voor beschikbaar te stellen.” Klaas beaamt: “De combinatie van een atrium met een grote auditoriumzaal vlak bij de entree is ideaal voor het organiseren van grote evenementen.” De hoofdentree was volgens Roel een gevoelig punt: “Een van de eisen was dat de hoofdentree aan het Science Square, tussen de Linnaeusborg, de Bernoulliborg en de nog te bouwen Energy Academy Europe kwam te liggen.” “Jullie hebben dat probleem slim opgelost”, merkt Rien op. “Feitelijk is de hele westkant van het gebouw één lang entreegebied met drie ingangen waardoor het voorlopig ontwerp zonder discussies over de hoofdentree is goedgekeurd. We kunnen nu de volgende stap maken.” Roel: “Vanwege de gefaseerde bouw loopt de planning tot 2021. Dat is lang. Eigenlijk bouwen we niet voor de huidige gebruikers, maar voor de toekomstige gebruikers. Hoe we het gebouw enerzijds flexibel kunnen houden en anderzijds met de wensen en eisen van de huidige gebruikers rekening kunnen houden, beschouw ik als een uitdaging. Hoe geven we voortschrijdend inzicht een plek in de tweede fase?” De Geus: “Wat zijn nu zes, zeven jaar? Het bestaande gebouw is nu op, maar heeft toch veertig jaar goed gefunctioneerd. Sommige prachtig in hout uitgetimmerde labzalen zijn al veertig jaar onveranderd, je kan er zo een museum van maken. Onder flexibiliteit verstaan wij vooral het maken van heldere en ruimtelijk sterke structuren die zo min mogelijk gebruiksmogelijkheden uitsluiten. Ik maak mij daar eigenlijk geen zorgen over.” Rien: “Je kan ook niet veel meer doen dan alle beschikbare kennis en creativiteit mobiliseren om tot een zo doordacht mogelijk plan te komen. Daar zetten we dus, met alle betrokkenen, zwaar op in.” 


ETEN WAT DE STAD SCHAFT

Uit Je Eigen Stad wil stadsbewoners weer verbinden met het eten dat dagelijks op hun bord belandt. Hoe wordt ons eten geproduceerd? Waar komt het vandaan? En kan wat van ver komt niet ook gewoon dichtbij worden geproduceerd? Met een uitgestrekt akker, viskwekerij, kippenhouderij en paddenstoelenteelt brengt Uit Je Eigen Stad de voedselproductie weer terug

naar de stad. Waarna de oogst wordt verwerkt in het eigen restaurant en in de keukens van andere Rotterdamse horeca én wordt verkocht op de wekelijkse Stadsmarkt. Daarnaast worden er regelmatig workshops, proeverijen, rondleidingen, evenementen en kinderactiviteiten georganiseerd. Meer weten? Kijk op www.uitjeeigenstad.nl

.nl

WerKWIJZe

functionele of technische aard, sommige zelfs onlogisch. Groepen die helium om te koelen gebruiken of een trillingsvrij lab nodig hebben, wil je clusteren.” Didier: “De basiseenheden die op een vergelijkbare manier werken of samenwerken zou je ook bij elkaar willen zetten. Het valt me op dat die kansen nu echt worden gegrepen. De gebruikers denken actief na welke samenwerkingsverbanden ze kunnen aangaan.” Klaas heeft een mooi voorbeeld: “Het Instituut voor Technologie en Management heeft grote aandacht voor onderwijs en vernieuwende onderwijstechnieken. Hun inspirerende visie heeft bij de scheikundige en natuurkundige instituten een verandering in het denken over onderwijs teweeggebracht. ZiGZAGstRUctUUR Twee vroege voorstellen van Ector Hoogstad Architecten maakten op Rien grote indruk. “Door de nieuwbouw naar het oosten te verschuiven, hoeven twee onderdelen van de oudbouw pas later gesloopt te worden. Daarmee werd een organisatorisch en logistiek probleem getackeld, en werd het project een stuk hanteerbaarder. Het tweede was de analyse die ze hadden gemaakt van alle mogelijke structuren van de hoofdcontour van de nieuwbouw. Ik zie Klaas en mij nog tussen wel vijftig van die piepschuimmodellen zitten, dat vond ik zo leuk! Uiteindelijk is het een zigzagstructuur geworden. Gezien alle eerdere stappen was het voor ons een logische vorm die de efficiency en functionaliteit optimaal ondersteunt.” Erik: “Het gebouw rolt natuurlijk niet als resultaat van alle randvoorwaarden uit de computer, het moet nog steeds ontworpen worden. De voorgestelde verschuiving resulteerde in een langwerpige ondiepe kavel. Je wilt iedereen van ruimte en licht en lucht voorzien, en met zo’n repeterende zigzag kan dat uitstekend. De structuur geeft overal uitzicht op ofwel de campus, ofwel op het achterliggend natuurgebied. Aan de kant van de campus hebben we

ZerNIKeBOrG Opdrachtgever Rijksuniversiteit Groningen Oplevering 2021 Bruto vloeroppervlak 50.000 m2 Bouwmanagement Stevens Van Dijck Adviseur constructies ABT-Wassenaar vof Adviseur bouwfysica DGMR Adviseur installaties Arcadis Adviseur labinrichting Prinzen advies, dr. Heinekamp Benelux Zernike Campus, Groningen rug.nl

25

de plint uitgewerkt tot een langgerekte publieke passage die uitloopt in een groot atrium. Dat lag voor de hand, maar het was nog geen onderdeel van het Programma van Eisen. De universiteit heeft er goed aan gedaan om daar extra budget voor beschikbaar te stellen.” Klaas beaamt: “De combinatie van een atrium met een grote auditoriumzaal vlak bij de entree is ideaal voor het organiseren van grote evenementen.” De hoofdentree was volgens Roel een gevoelig punt: “Een van de eisen was dat de hoofdentree aan het Science Square, tussen de Linnaeusborg, de Bernoulliborg en de nog te bouwen Energy Academy Europe kwam te liggen.” “Jullie hebben dat probleem slim opgelost”, merkt Rien op. “Feitelijk is de hele westkant van het gebouw één lang entreegebied met drie ingangen waardoor het voorlopig ontwerp zonder discussies over de hoofdentree is goedgekeurd. We kunnen nu de volgende stap maken.” Roel: “Vanwege de gefaseerde bouw loopt de planning tot 2021. Dat is lang. Eigenlijk bouwen we niet voor de huidige gebruikers, maar voor de toekomstige gebruikers. Hoe we het gebouw enerzijds flexibel kunnen houden en anderzijds met de wensen en eisen van de huidige gebruikers rekening kunnen houden, beschouw ik als een uitdaging. Hoe geven we voortschrijdend inzicht een plek in de tweede fase?” De Geus: “Wat zijn nu zes, zeven jaar? Het bestaande gebouw is nu op, maar heeft toch veertig jaar goed gefunctioneerd. Sommige prachtig in hout uitgetimmerde labzalen zijn al veertig jaar onveranderd, je kan er zo een museum van maken. Onder flexibiliteit verstaan wij vooral het maken van heldere en ruimtelijk sterke structuren die zo min mogelijk gebruiksmogelijkheden uitsluiten. Ik maak mij daar eigenlijk geen zorgen over.” Rien: “Je kan ook niet veel meer doen dan alle beschikbare kennis en creativiteit mobiliseren om tot een zo doordacht mogelijk plan te komen. Daar zetten we dus, met alle betrokkenen, zwaar op in.” 


26

SAMENWERKEN

“BIJ ECTOR HOOGSTAD ARCHITECTEN ZIE IK DE BALANS TUSSEN DIVERGEREN EN CONVERGEREN TERUG” De organisatie en werkwijze van het bureau

WERKWIJZE

Bouwmanagers werken als gedelegeerden van opdrachtgevers met veel verschillende architectenbureaus samen en zijn daarom als geen ander in staat om de organisatie en werkwijze van al die bureaus met elkaar te vergelijken en te doorgronden. Ector Hoogstad architecten hechten veel waarde aan de professionele organisatie en werkwijze van hun bureau. Zakelijk directeur Max Pape en bureaucoördinator gijs Weijnen vroegen drie bouwmanagers waarmee ze momenteel samenwerken naar hun mening. Patrick van den Boom van aronsohn Management raadgevende ingenieurs, roel smit van stevens Van Dijck en Hans Voorberg van icsadviseurs wisselden ervaringen uit over deze samenwerkingen. Fotografie PETRA APPELHOF

27


26

SAMENWERKEN

“BIJ ECTOR HOOGSTAD ARCHITECTEN ZIE IK DE BALANS TUSSEN DIVERGEREN EN CONVERGEREN TERUG” De organisatie en werkwijze van het bureau

WERKWIJZE

Bouwmanagers werken als gedelegeerden van opdrachtgevers met veel verschillende architectenbureaus samen en zijn daarom als geen ander in staat om de organisatie en werkwijze van al die bureaus met elkaar te vergelijken en te doorgronden. Ector Hoogstad architecten hechten veel waarde aan de professionele organisatie en werkwijze van hun bureau. Zakelijk directeur Max Pape en bureaucoördinator gijs Weijnen vroegen drie bouwmanagers waarmee ze momenteel samenwerken naar hun mening. Patrick van den Boom van aronsohn Management raadgevende ingenieurs, roel smit van stevens Van Dijck en Hans Voorberg van icsadviseurs wisselden ervaringen uit over deze samenwerkingen. Fotografie PETRA APPELHOF

27


WERKWIJZE

H Bij Sparta doen we geen business maar zaken. In plaats van een meeting kom je elkaar gewoon tegen. En Return on Investment is bij ons waar voor je geld. Dit is het Kasteel. De beste plek in Rotterdam om zaken te doen en pure ondernemers te ontmoeten. Een plek die 125 jaar traditie en sfeer ademt, maar die van alle moderne gemakken is voorzien. Het Kasteel en Sparta heten u van harte welkom. Neem voor meer informatie contact op per mail via commercie@sparta-rotterdam.nl of bel 010 890 92 99.

et gesprek begint met de vraag hoe de aanbestedingen zijn verlopen waarbij de keuze op Ector Hoogstad Architecten is gevallen en waar de bouwmanagers op hebben gelet bij de selectie van de architect. Roel let in eerste instantie op de soort opgave. “Wil de opdrachtgever een iconisch gebouw of heeft functionaliteit de hoogste prioriteit? In tweede instantie kijk ik naar wat het bureau achter zijn naam heeft staan qua referentieprojecten en capaciteit. Het Natuuren Scheikundegebouw voor de Rijksuniversiteit Groningen was een bijzondere aanbestedingsprocedure, omdat het criterium ‘samenwerking’ nadrukkelijk aan de orde werd gesteld. Door een audit merkte ik dat Ector Hoogstad Architecten niet alleen goed luisterde, maar zij wisten de opdrachtgever ook heel goed te bevragen. Dat was van doorslaggevend belang.” Waar je bij de selectie van de architect op zou willen letten, is de eerste vraag die Hans aan zijn opdrachtgever stelt. “Ik probeer er achter te komen wat hij bedoelt en dat filter ik naar heldere criteria. Uiteindelijk moet het klikken tussen opdrachtgever en architect. Voor het Merlet College in Cuijk hebben wij de architectenselectie niet begeleid. Voor het Da Vinci College in Roosendaal hebben we de gangbare route van de aanbesteding doorlopen. De opdrachtgever en de gebruikers hebben Ector Hoogstad Architecten gekozen. Op die keuze heb ik inhoudelijk geen invloed gehad, ik heb alleen het proces begeleid en de juiste omstandigheden gecreëerd.” Patrick heeft evenmin de ambitie om het inhoudelijke proces tussen opdrachtgever en architect te beïnvloeden. “Ik ben voornamelijk betrokken bij functionele gebouwen. Voor de faculteit Technische Natuurwetenschappen van de TU in Delft en DIFFER op het terrein van de TU in Eindhoven werk ik samen met Ector Hoogstad Architecten. De opdrachtgever heeft uiteindelijk zelf de architect gekozen. Met het ontwerpproces bemoei ik me wel. Op dat gebied adviseer ik de opdrachtgever in de selectieprocedure. Omdat er op tijd een product geleverd moet worden, vind ik het belangrijk dat er een professionele organisatie achter de architect staat. Met Ector Hoogstad Architecten heb ik met een zeer ervaren team te maken.”

ONTWERPOPGAVE EN PROCES Max legt uit hoe het bureau is georganiseerd. “Ector Hoogstad Architecten heeft een zakelijk directeur en een architect-directeur die gelijkwaardig zijn. Deze organisatiestructuur weerspiegelt de verhouding tussen ontwerp- en proceskant van het bureau, die

“ONZE ORGANISATIE STRUCTUUR WEERSPIEGELT DE VERHOUDING TUSSEN ONTWERPEN PROCESKANT VAN HET BUREAU, DIE TWEE ASPECTEN ZIJN GELIJKWAARDIG” MAX PAPE

29

zijn ook gelijkwaardig. Hoe ervaren jullie die organisatiewijze?” Patrick: “Het proces is misschien wel net zo belangrijk als de ontwerpopgave. Dat hebben jullie professioneel georganiseerd. Aan de proceskant heb ik te maken met Max en een tweede projectleider, aan de ontwerpkant met Joost Ector en een tweede projectarchitect. Mijn bureau is ook in zo’n tandemconstructie georganiseerd, zoals bij veel managementbureaus het geval is. Het grote voordeel daarvan is dat de continuïteit veel beter is gegarandeerd. Als zakelijk directeur ben je op de hoogte van alle projecten van enige omvang, zodat je snel kunt bijsturen op het moment dat er iets dreigt te ontsporen. Dat heeft beslist toegevoegde waarde.” “Die organisatiewijze heeft nog een extra dimensie”, voegt Roel toe. “Binnen het bureau bestaat op die manier ook een balans tussen de creatieve mensen en de technische mensen. Een dergelijke organisatie is niet uniek voor een architectenbureau, maar wel onderscheidend. Bij sommige bureaus slaat de balans te nadrukkelijk door naar de kunstzinnige kant, waarmee de kans op technisch minder goede en onderhoudsintensieve ontwerpen groot is.” “Het is inderdaad niet uniek’, weet Hans. “Er zijn meer bureaus op die manier georganiseerd. Maar ik vind die horizontale balans tussen het ronde en vierkante denken belangrijker dan de verticale balans tussen de senior en junior. Die balans tussen divergeren en convergeren, dat zie ik terug bij Ector Hoogstad Architecten. Daar was ik in het begin wel huiverig voor. Je wilt geen luchtkastelen, maar een te praktische instelling levert natuurlijk geen spannend gebouw op. Door een goede balans binnen het bureau kun je ontwerp en proces intern doorspreken en afwegen. Vanaf het begin van het ontwerpproces van het Da Vinci College kwam de tweede projectarchitect van Ector Hoogstad Architecten vaak alleen langs. Daar was ik van onder de indruk en heb dat in eigen huis als voorbeeld gesteld. Het is inderdaad niet nodig om altijd met z’n tweeën overal naar toe te gaan. Ik vind dat een goed voorbeeld van efficiëntie.” ANDERE ExPERTISE Het gesprek komt op de geïntegreerde contracten. Max stelt vast dat zijn bureau binnen de nieuwe contractvormen gaandeweg een ander soort gesprekspartner geworden is en vraagt de bouwmanagers hoe zij dat ervaren. Roel reageert verdeeld enthousiast: “Mijn bureau doet veel Design & Build en organiseert de aanbesteding meestal ergens tussen het voorlopig ontwerp en definitief ontwerp. De architect heeft


WERKWIJZE

H Bij Sparta doen we geen business maar zaken. In plaats van een meeting kom je elkaar gewoon tegen. En Return on Investment is bij ons waar voor je geld. Dit is het Kasteel. De beste plek in Rotterdam om zaken te doen en pure ondernemers te ontmoeten. Een plek die 125 jaar traditie en sfeer ademt, maar die van alle moderne gemakken is voorzien. Het Kasteel en Sparta heten u van harte welkom. Neem voor meer informatie contact op per mail via commercie@sparta-rotterdam.nl of bel 010 890 92 99.

et gesprek begint met de vraag hoe de aanbestedingen zijn verlopen waarbij de keuze op Ector Hoogstad Architecten is gevallen en waar de bouwmanagers op hebben gelet bij de selectie van de architect. Roel let in eerste instantie op de soort opgave. “Wil de opdrachtgever een iconisch gebouw of heeft functionaliteit de hoogste prioriteit? In tweede instantie kijk ik naar wat het bureau achter zijn naam heeft staan qua referentieprojecten en capaciteit. Het Natuuren Scheikundegebouw voor de Rijksuniversiteit Groningen was een bijzondere aanbestedingsprocedure, omdat het criterium ‘samenwerking’ nadrukkelijk aan de orde werd gesteld. Door een audit merkte ik dat Ector Hoogstad Architecten niet alleen goed luisterde, maar zij wisten de opdrachtgever ook heel goed te bevragen. Dat was van doorslaggevend belang.” Waar je bij de selectie van de architect op zou willen letten, is de eerste vraag die Hans aan zijn opdrachtgever stelt. “Ik probeer er achter te komen wat hij bedoelt en dat filter ik naar heldere criteria. Uiteindelijk moet het klikken tussen opdrachtgever en architect. Voor het Merlet College in Cuijk hebben wij de architectenselectie niet begeleid. Voor het Da Vinci College in Roosendaal hebben we de gangbare route van de aanbesteding doorlopen. De opdrachtgever en de gebruikers hebben Ector Hoogstad Architecten gekozen. Op die keuze heb ik inhoudelijk geen invloed gehad, ik heb alleen het proces begeleid en de juiste omstandigheden gecreëerd.” Patrick heeft evenmin de ambitie om het inhoudelijke proces tussen opdrachtgever en architect te beïnvloeden. “Ik ben voornamelijk betrokken bij functionele gebouwen. Voor de faculteit Technische Natuurwetenschappen van de TU in Delft en DIFFER op het terrein van de TU in Eindhoven werk ik samen met Ector Hoogstad Architecten. De opdrachtgever heeft uiteindelijk zelf de architect gekozen. Met het ontwerpproces bemoei ik me wel. Op dat gebied adviseer ik de opdrachtgever in de selectieprocedure. Omdat er op tijd een product geleverd moet worden, vind ik het belangrijk dat er een professionele organisatie achter de architect staat. Met Ector Hoogstad Architecten heb ik met een zeer ervaren team te maken.”

ONTWERPOPGAVE EN PROCES Max legt uit hoe het bureau is georganiseerd. “Ector Hoogstad Architecten heeft een zakelijk directeur en een architect-directeur die gelijkwaardig zijn. Deze organisatiestructuur weerspiegelt de verhouding tussen ontwerp- en proceskant van het bureau, die

“ONZE ORGANISATIE STRUCTUUR WEERSPIEGELT DE VERHOUDING TUSSEN ONTWERPEN PROCESKANT VAN HET BUREAU, DIE TWEE ASPECTEN ZIJN GELIJKWAARDIG” MAX PAPE

29

zijn ook gelijkwaardig. Hoe ervaren jullie die organisatiewijze?” Patrick: “Het proces is misschien wel net zo belangrijk als de ontwerpopgave. Dat hebben jullie professioneel georganiseerd. Aan de proceskant heb ik te maken met Max en een tweede projectleider, aan de ontwerpkant met Joost Ector en een tweede projectarchitect. Mijn bureau is ook in zo’n tandemconstructie georganiseerd, zoals bij veel managementbureaus het geval is. Het grote voordeel daarvan is dat de continuïteit veel beter is gegarandeerd. Als zakelijk directeur ben je op de hoogte van alle projecten van enige omvang, zodat je snel kunt bijsturen op het moment dat er iets dreigt te ontsporen. Dat heeft beslist toegevoegde waarde.” “Die organisatiewijze heeft nog een extra dimensie”, voegt Roel toe. “Binnen het bureau bestaat op die manier ook een balans tussen de creatieve mensen en de technische mensen. Een dergelijke organisatie is niet uniek voor een architectenbureau, maar wel onderscheidend. Bij sommige bureaus slaat de balans te nadrukkelijk door naar de kunstzinnige kant, waarmee de kans op technisch minder goede en onderhoudsintensieve ontwerpen groot is.” “Het is inderdaad niet uniek’, weet Hans. “Er zijn meer bureaus op die manier georganiseerd. Maar ik vind die horizontale balans tussen het ronde en vierkante denken belangrijker dan de verticale balans tussen de senior en junior. Die balans tussen divergeren en convergeren, dat zie ik terug bij Ector Hoogstad Architecten. Daar was ik in het begin wel huiverig voor. Je wilt geen luchtkastelen, maar een te praktische instelling levert natuurlijk geen spannend gebouw op. Door een goede balans binnen het bureau kun je ontwerp en proces intern doorspreken en afwegen. Vanaf het begin van het ontwerpproces van het Da Vinci College kwam de tweede projectarchitect van Ector Hoogstad Architecten vaak alleen langs. Daar was ik van onder de indruk en heb dat in eigen huis als voorbeeld gesteld. Het is inderdaad niet nodig om altijd met z’n tweeën overal naar toe te gaan. Ik vind dat een goed voorbeeld van efficiëntie.” ANDERE ExPERTISE Het gesprek komt op de geïntegreerde contracten. Max stelt vast dat zijn bureau binnen de nieuwe contractvormen gaandeweg een ander soort gesprekspartner geworden is en vraagt de bouwmanagers hoe zij dat ervaren. Roel reageert verdeeld enthousiast: “Mijn bureau doet veel Design & Build en organiseert de aanbesteding meestal ergens tussen het voorlopig ontwerp en definitief ontwerp. De architect heeft


Het voordeligste zakelijke pakket voor zzp’ers Met knab Zakelijk krijg je als zzp’er alles wat je nodig hebt om je bankzaken goed te regelen. voor een vast, laag bedrag per maand ontvang je: • 1.000 transacties per jaar gratis • Rente op je spaar- én betaalrekening • Zoveel zakelijke (spaar)rekeningen als je maar nodig hebt, zonder extra kosten

Knab Zakelijk kost €5 per maand. Starters krijgen bovendien de eerste 90 dagen gratis.

EindElijk EEn Bank in jouw voordEEl

Ga naar knab.nl/zakelijk en bereken wat jij bespaart met knab Zakelijk.

WERKWIJZE

dan het abstracte idee van de opdrachtgever uitgewerkt en dat kunnen we als concreet idee aanbesteden. Het grote voordeel daarvan is dat de aannemer verantwoordelijk is voor het verdere traject. Maar over DBFMO heb ik ernstige twijfels. De componenten Finance- en Operate kun je beter separaat bij de markt neerleggen. Bij geïntegreerde contracten beperkt de rol van de architect zich vaak tot de uitwerking van VO+ of DO-. Daarna wordt hij een soort supervisor over de kwaliteit. Dat betekent dat in dat geval een deel van het werk van de architect naar de aannemer verschuift. Ik houd de architect liever aan onze kant als onafhankelijke adviseur.” “Dat is inderdaad een fundamentele discussie”, meent Gijs. “Die draait om het formuleren van de juiste selectiecriteria. Want wat is de kwaliteit van een aannemer? Kan hij ontwerpen, is hij goed in het uitwerken van het concept of ligt zijn expertise met name in het realiseren? De kwaliteit van het eindresultaat wordt hiervan afhankelijk.” Patrick richt zijn aanpak op de traditionele rol van het ontwerpteam. “Ik wil dat de architect in die rol de belangen van onze opdrachtgever blijft behartigen. Maar we halen wel bewust de uitvoerende partijen eerder aan tafel voor het gezamenlijk maken van het bestekontwerp, zodat we ook zijn kennis mee kunnen nemen in het ontwerpproces. Ik vind het van belang dat de aannemer zich voor de start van de bouw committeert aan het ontwerp. De keuzes die je in de bestekfase maakt, hebben invloed op het toekomstig onderhoud. Mijn opdrachtgevers zijn zich bewust van de steeds belangrijker wordende Maintenance-component. Met die kennis kun je je als architectenbureau in de toekomst onderscheiden.” Gijs: “Daar heb je een andere expertise voor nodig. De Maintenancecomponent is niet iets dat de architect van nature beheerst. Zeker niet als je het in de tijd uitzet. Dat we daar zolang niet naar hebben omgekeken, er zijn ongelooflijk grote bedragen mee gemoeid.” DRAAGVLAK EN BETROKKENHEID Hans werkt nauwelijks met geïntegreerde contracten. “Dat sluit minder goed aan bij de sector waarin ik werk en waar het vooral

Stomerijservice op kantoor Mantelzorg voor senioren- Studentchauffeur woningen

Elektrische shuttle voor uw kantoorpand

Jeeves levert duurzame vervoersoplossingen, gastvrijheid rondom de entree van ziekenhuizen en aanvullende mantelzorg voor senioren. Steupelstraat 40

T 010 - 43 33 921

3065 JE

E info@jeeves.nl

Rotterdam

W www.jeeves.nl

Jeeves is onderscheiden voor echt maatschappelijk ondernemen: Nieuwe Held 2012

Genomineerde:

“HET PROCES IS MISSCHIEN WEL NET ZO BELANGRIJK ALS DE ONTWERPOPGAVE” PATRICK VAN DEN BOOM

31

gaat om draagvlak en om betrokkenheid van de gebruikers. Je kunt niet volstaan met in het begin alles vastomlijnd te formuleren en het dan over de heg te gooien. Communicatie met gebruikers is veel belangrijker. Het project is pas een succes als de gebruikers en beheerder tevreden zijn. Een belangrijk selectiecriterium is dat een architectenbureau daar een goede visie op heeft. Veel bureaus zeggen dat ze communicatie heel belangrijk vinden, maar uiteindelijk vinden ze het lastig en tijdrovend. Daarin weet Ector Hoogstad Architecten zich positief te onderscheiden. Bij het Da Vinci College waren de opdrachtgever en ik aangenaam verrast. Een architect die luistert. Een architect die niet alleen van buiten naar binnen denkt, maar ook van binnen naar buiten.” Patrick kan daarover meepraten en is eveneens voorstander van de betrokkenheid van de gebruikers: “In Delft hebben we een charrette gehouden. Daar was een gebruikersgroep met hoogleraren die logischerwijs het onderste uit de kan wilden op het gebied van onderzoek. Dan moet je met de architect de vraag achter de vraag zien te achterhalen. Maar ook het luisteren door de architect naar de overige adviseurs vind ik belangrijk. Als iedereen betrokken en gerespecteerd wordt en z’n kennis mag inbrengen, gaat iedereen net wat harder lopen en krijg je een beter eindresultaat.” “Precies, je moet eigenaarschap creëren!”, valt Hans Patrick bij. “Dat project moet staan als een huis, want het moet honderd jaar mee kunnen. Dat is meteen ook de crux; je zoekt aansluiting bij de huidige gebruikers, maar die zijn over een paar jaar weg. Hoe zie je dan de toekomst?” Roel: “Bij veel gebouwen zijn de eindgebruikers bekend, dus praten met die eindgebruikers is de rode draad. En soms moet je de wensen niet honoreren, bijvoorbeeld als dat negatief zou zijn voor de toekomstwaarde van het gebouw. Gebruikers willen dat het gebouw perfect is voor hun context, maar wij blikken alvast tien jaar vooruit. Bij Ector Hoogstad Architecten durven ze vanuit hun kennis tegengas te geven. En omdat ze het proces goed organiseren, wordt dat geaccepteerd.” 


WERKWIJZE

dan het abstracte idee van de opdrachtgever uitgewerkt en dat kunnen we als concreet idee aanbesteden. Het grote voordeel daarvan is dat de aannemer verantwoordelijk is voor het verdere traject. Maar over DBFMO heb ik ernstige twijfels. De componenten Finance- en Operate kun je beter separaat bij de markt neerleggen. Bij geïntegreerde contracten beperkt de rol van de architect zich vaak tot de uitwerking van VO+ of DO-. Daarna wordt hij een soort supervisor over de kwaliteit. Dat betekent dat in dat geval een deel van het werk van de architect naar de aannemer verschuift. Ik houd de architect liever aan onze kant als onafhankelijke adviseur.” “Dat is inderdaad een fundamentele discussie”, meent Gijs. “Die draait om het formuleren van de juiste selectiecriteria. Want wat is de kwaliteit van een aannemer? Kan hij ontwerpen, is hij goed in het uitwerken van het concept of ligt zijn expertise met name in het realiseren? De kwaliteit van het eindresultaat wordt hiervan afhankelijk.” Patrick richt zijn aanpak op de traditionele rol van het ontwerpteam. “Ik wil dat de architect in die rol de belangen van onze opdrachtgever blijft behartigen. Maar we halen wel bewust de uitvoerende partijen eerder aan tafel voor het gezamenlijk maken van het bestekontwerp, zodat we ook zijn kennis mee kunnen nemen in het ontwerpproces. Ik vind het van belang dat de aannemer zich voor de start van de bouw committeert aan het ontwerp. De keuzes die je in de bestekfase maakt, hebben invloed op het toekomstig onderhoud. Mijn opdrachtgevers zijn zich bewust van de steeds belangrijker wordende Maintenance-component. Met die kennis kun je je als architectenbureau in de toekomst onderscheiden.” Gijs: “Daar heb je een andere expertise voor nodig. De Maintenancecomponent is niet iets dat de architect van nature beheerst. Zeker niet als je het in de tijd uitzet. Dat we daar zolang niet naar hebben omgekeken, er zijn ongelooflijk grote bedragen mee gemoeid.” Draagvlak en betrokkenheid Hans werkt nauwelijks met geïntegreerde contracten. “Dat sluit minder goed aan bij de sector waarin ik werk en waar het vooral

“Het proces is misschien wel net zo bElangrijk als de ontwerpopgave” Patrick van den Boom

31

gaat om draagvlak en om betrokkenheid van de gebruikers. Je kunt niet volstaan met in het begin alles vastomlijnd te formuleren en het dan over de heg te gooien. Communicatie met gebruikers is veel belangrijker. Het project is pas een succes als de gebruikers en beheerder tevreden zijn. Een belangrijk selectiecriterium is dat een architectenbureau daar een goede visie op heeft. Veel bureaus zeggen dat ze communicatie heel belangrijk vinden, maar uiteindelijk vinden ze het lastig en tijdrovend. Daarin weet Ector Hoogstad Architecten zich positief te onderscheiden. Bij het Da Vinci College waren de opdrachtgever en ik aangenaam verrast. Een architect die luistert. Een architect die niet alleen van buiten naar binnen denkt, maar ook van binnen naar buiten.” Patrick kan daarover meepraten en is eveneens voorstander van de betrokkenheid van de gebruikers: “In Delft hebben we een charrette gehouden. Daar was een gebruikersgroep met hoogleraren die logischerwijs het onderste uit de kan wilden op het gebied van onderzoek. Dan moet je met de architect de vraag achter de vraag zien te achterhalen. Maar ook het luisteren door de architect naar de overige adviseurs vind ik belangrijk. Als iedereen betrokken en gerespecteerd wordt en z’n kennis mag inbrengen, gaat iedereen net wat harder lopen en krijg je een beter eindresultaat.” “Precies, je moet eigenaarschap creëren!”, valt Hans Patrick bij. “Dat project moet staan als een huis, want het moet honderd jaar mee kunnen. Dat is meteen ook de crux; je zoekt aansluiting bij de huidige gebruikers, maar die zijn over een paar jaar weg. Hoe zie je dan de toekomst?” Roel: “Bij veel gebouwen zijn de eindgebruikers bekend, dus praten met die eindgebruikers is de rode draad. En soms moet je de wensen niet honoreren, bijvoorbeeld als dat negatief zou zijn voor de toekomstwaarde van het gebouw. Gebruikers willen dat het gebouw perfect is voor hun context, maar wij blikken alvast tien jaar vooruit. Bij Ector Hoogstad Architecten durven ze vanuit hun kennis tegengas te geven. En omdat ze het proces goed organiseren, wordt dat geaccepteerd.” 


32

RARITEITENKABINET

INSPIRATIE

33

DE SCHATKAMER VAN UTRECHT Op ontdekkingstocht in het depot van het Universiteitsmuseum Op de Uithof, de campus van de Universiteit Utrecht, wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een nieuw onderwijscentrum voor de Bètafaculteiten. In dit project heeft Ector Hoogstad Architecten drie gebouwen geclusterd tot één integraal complex: het karakteristieke donkeroranje Minnaertgebouw (ontworpen door Neutelings Riedijk Architecten), het Buys Ballot laboratorium en een transparant nieuw bouwdeel met studielandschappen en practicumruimtes. Op verschillende plaatsen in het gebouw worden grote vitrines geplaatst die als ‘rariteitenkabinet’ zullen worden ingericht met verzamelingen van voorwerpen uit de rijke collectie van het Universiteitsmuseum Utrecht. Het depot van dit museum is een ware schatkamer, met talloze historische objecten variërend van skeletten tot papier-maché bloemmodellen en van tandartsstoelen tot zeldzame mineralen. Fotografie PETRA APPELHOF


32

RARITEITENKABINET

INSPIRATIE

33

DE SCHATKAMER VAN UTRECHT Op ontdekkingstocht in het depot van het Universiteitsmuseum Op de Uithof, de campus van de Universiteit Utrecht, wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een nieuw onderwijscentrum voor de Bètafaculteiten. In dit project heeft Ector Hoogstad Architecten drie gebouwen geclusterd tot één integraal complex: het karakteristieke donkeroranje Minnaertgebouw (ontworpen door Neutelings Riedijk Architecten), het Buys Ballot laboratorium en een transparant nieuw bouwdeel met studielandschappen en practicumruimtes. Op verschillende plaatsen in het gebouw worden grote vitrines geplaatst die als ‘rariteitenkabinet’ zullen worden ingericht met verzamelingen van voorwerpen uit de rijke collectie van het Universiteitsmuseum Utrecht. Het depot van dit museum is een ware schatkamer, met talloze historische objecten variërend van skeletten tot papier-maché bloemmodellen en van tandartsstoelen tot zeldzame mineralen. Fotografie PETRA APPELHOF


34

DUURZAAMHEID

IN AANBOUW

35

UTRECHT KRIJGT DE GROOTSTE FIETSENSTALLING TER WERELD Knooppunt Stationsplein Oost

Sinds kort heeft ector hoogstad architecten een satellietkantoor in utrecht. Vanaf de vierde verdieping in het hoog catharijne-complex kijkt het kantoor uit op de binnenstad met het gloednieuwe tivoliVredenburg, in de verte de domtoren en rondom een immense bouwput. in het kader van cu2030 gaat het gehele stationsgebied op de schop. er komt een nieuw stadskantoor, het water in de catharijnesingel wordt teruggebracht, winkelcentrum hoog catharijne krijgt een nieuwe hoofdentree, het station krijgt een nieuwe hal en aan weerszijden twee nieuwe pleinen. ector hoogstad architecten maakte het ontwerp voor Stationsplein Oost, het plein aan de kant van de binnenstad, dat het grote fietsgebruik in utrecht op ingenieuze wijze combineert met de verschillende vormen van openbaar vervoer. daarmee is Stationsplein Oost meer dan een plein; door de fietsenstalling voor 12.500 fietsen is het een voorbeeldig duurzaam mobiliteitsplan. Beelden ECTOR HOOGSTAD AR CHITECTEN

V

oor dit gesprek schuiven namens de gemeente Utrecht projectleider Rutger Siderius en van Ector Hoogstad Architecten projectarchitect Stijn Rademakers en projectleider Ralph Sijstermans aan in het Utrechts kantoor. Sijstermans legt uit waarom het satellietkantoor geen overbodige luxe is. “Ector Hoogstad Architecten is hoofdopdrachtnemer, we hebben ruim honderd deelopdrachten. Dat komt door de spilfunctie van Stationsplein Oost binnen de totale werking van het stationsgebied. In fysiek en organisatorisch opzicht raakt het alle omliggende projecten waardoor onderlinge afstemming voortdurend noodzakelijk is. Het is niet zo dat er steeds een aanvullende vraag bij komt, maar dat elke beslissing de context verandert. Daarom fragmenteren we het proces bewust in periodes die te overzien zijn. De omvang en complexiteit van deze opdracht vergt intensieve communicatie met alle betrokken partijen. Dan is het verstandig dat je met een kleine groep overal bovenop zit.” Hoe complex de opdracht voor Stationsplein Oost is, blijkt uit de voorgeschiedenis die Siderius schetst. “Voor dit grootschalige stationsgebied is tien jaar geleden een masterplan en structuurplan opgesteld. Het stationsgebied is onderverdeeld in deelgebieden. Door de nauwe relatie tussen het station en winkelcentrum Hoog Catharijne is Stationsplein Oost het meest complexe deelgebied. De gemeente wil het station en winkelcentrum namelijk loskoppelen omdat er aantrekkelijke routes via het maaiveld naar de binnenstad moeten komen.” OnderhandelingSprOduct Rademakers vult aan: “Vanuit het station gaan mensen naar de binnenstad of naar de Jaarbeurs. Als je de loopstromen bestudeert zie je dat 95 procent door het winkelcentrum loopt. Soms lekt er iets weg via het Moreelse Park of via de andere kant richting


34

DUURZAAMHEID

IN AANBOUW

35

UTRECHT KRIJGT DE GROOTSTE FIETSENSTALLING TER WERELD Knooppunt Stationsplein Oost

Sinds kort heeft ector hoogstad architecten een satellietkantoor in utrecht. Vanaf de vierde verdieping in het hoog catharijne-complex kijkt het kantoor uit op de binnenstad met het gloednieuwe tivoliVredenburg, in de verte de domtoren en rondom een immense bouwput. in het kader van cu2030 gaat het gehele stationsgebied op de schop. er komt een nieuw stadskantoor, het water in de catharijnesingel wordt teruggebracht, winkelcentrum hoog catharijne krijgt een nieuwe hoofdentree, het station krijgt een nieuwe hal en aan weerszijden twee nieuwe pleinen. ector hoogstad architecten maakte het ontwerp voor Stationsplein Oost, het plein aan de kant van de binnenstad, dat het grote fietsgebruik in utrecht op ingenieuze wijze combineert met de verschillende vormen van openbaar vervoer. daarmee is Stationsplein Oost meer dan een plein; door de fietsenstalling voor 12.500 fietsen is het een voorbeeldig duurzaam mobiliteitsplan. Beelden ECTOR HOOGSTAD AR CHITECTEN

V

oor dit gesprek schuiven namens de gemeente Utrecht projectleider Rutger Siderius en van Ector Hoogstad Architecten projectarchitect Stijn Rademakers en projectleider Ralph Sijstermans aan in het Utrechts kantoor. Sijstermans legt uit waarom het satellietkantoor geen overbodige luxe is. “Ector Hoogstad Architecten is hoofdopdrachtnemer, we hebben ruim honderd deelopdrachten. Dat komt door de spilfunctie van Stationsplein Oost binnen de totale werking van het stationsgebied. In fysiek en organisatorisch opzicht raakt het alle omliggende projecten waardoor onderlinge afstemming voortdurend noodzakelijk is. Het is niet zo dat er steeds een aanvullende vraag bij komt, maar dat elke beslissing de context verandert. Daarom fragmenteren we het proces bewust in periodes die te overzien zijn. De omvang en complexiteit van deze opdracht vergt intensieve communicatie met alle betrokken partijen. Dan is het verstandig dat je met een kleine groep overal bovenop zit.” Hoe complex de opdracht voor Stationsplein Oost is, blijkt uit de voorgeschiedenis die Siderius schetst. “Voor dit grootschalige stationsgebied is tien jaar geleden een masterplan en structuurplan opgesteld. Het stationsgebied is onderverdeeld in deelgebieden. Door de nauwe relatie tussen het station en winkelcentrum Hoog Catharijne is Stationsplein Oost het meest complexe deelgebied. De gemeente wil het station en winkelcentrum namelijk loskoppelen omdat er aantrekkelijke routes via het maaiveld naar de binnenstad moeten komen.” OnderhandelingSprOduct Rademakers vult aan: “Vanuit het station gaan mensen naar de binnenstad of naar de Jaarbeurs. Als je de loopstromen bestudeert zie je dat 95 procent door het winkelcentrum loopt. Soms lekt er iets weg via het Moreelse Park of via de andere kant richting


36

DUURZAAMHEID

IN AANBOUW

voorontwerp, maar dat strandde tijdens het kwaliteitsoverleg. Het stedenbouwkundige verhaal was toen nog niet sterk genoeg.” Siderius nuanceert: “Met het ontwerp waren ze het wel eens, maar de samenhang tussen de verschillende ontwikkelingen in dit gebied moest nog een plek in het stedenbouwkundig plan krijgen.” grOOtS gebaar Rademakers: “Corio had voor zichzelf een atrium bedacht, maar dat grootse gebaar bleek niet te werken. We hebben het plein langer gemaakt en er zit nu een knik in de straat. Door die knik is het station beter zichtbaar en ontstond er ruimte voor horecaterrassen op de zon. Dat verbetert de kwaliteit van het plein aanzienlijk. Bovendien kunnen we nu veel meer bovengronds oplossen. Dat zijn van die fijne momenten in de ontwerptraject, zo’n moment waarop we alle tegenstijdige belangen konden uitlijnen. Een kantelpunt in het proces waardoor alles gemakkelijker werd. Dit ontwerp rolde er bij alle goedkeurende instanties zo doorheen.” Het grootse gebaar van Corio komt terug in het circa dertig meter hoge transparante dak dat Stationsplein Oost zal markeren. Een iconisch ontwerp? Rademakers geeft toe dat het dak in een groot deel van de binnenstad beeldbepalend zichtbaar zal zijn, maar het iconische zit volgens hem desondanks niet in het dak. “Iconisch aan het ontwerp is de organisatie, het systeem van de stalling. Dat heeft als diagram wel iets iconisch.” Sijstermans valt zijn collega Rademakers bij: “Het is nooit ons uitgangspunt geweest om een iconisch ontwerp te maken, maar om een goed functionerend nieuw stationsplein te realiseren. Alleen refereren aan dat dak doet het ontwerp voor Stationsplein Oost echt tekort. Voor Siderius had het dak niet gehoeven: “Ook dat is een onderhandelingsresultaat. Corio wil een bepaald comfortniveau zodat reizigers nog steeds relatief comfortabel van het station naar het winkelcentrum kunnen lopen, niet meer en niet minder. Ik vind het meest sprekende van dit ontwerp de geïntegreerde aanpak en oplossing van alle knelpunten, zoals de expeditie van het station, het fietsparkeerprobleem, de aanlanding richting maaiveld. Dat is de grootste prestatie van dit ontwerp.” 

STATIONSpLEIN OOST Opdrachtgever Gemeente Utrecht Oplevering 2018 Bruto vloeroppervlak ca. 20.000 m2 Bouwkundig aannemer BAM Civiel regio Noordwest, BAM Utiliteitsbouw regio Midden Adviseur constructies, installaties, terrein, civiel, verkeer / logistiek Royal Haskoning DHV Adviseur (steden)bouwfysica en brandveiligheid DGMR Raadgevende Ingenieurs Landschapsarchitect Buro Sant & Co Adviseur lichtontwerp Arup Adviseur bouwkosten Multical Directievoering en toezicht bbn adviseurs Stationsplein Oost, Utrecht cu2030.nl

“ICONISCH AAN HET ONTWERp IS DE ORGANISATIE EN HET SySTEEM VAN DE STALLING.” STIJN RADEMAKERS Vredenburg. Ook als je naar een van de iconen van de stad wilt, de Domtoren of TivoliVredenburg, moet je eerst 500 meter door het winkelcentrum. Ik begrijp heel goed dat de gemeente inzet op aantrekkelijke alternatieve routes via het maaiveld. Zelfs als die maar door 20 procent worden gebruikt in plaats van de 5 procent van nu, heeft het winkelcentrum nog altijd een enorme bezoekersstroom. Terwijl de binnenstad er enorm van zal opknappen.” Belegger Corio, eigenaar van Hoog Catharijne, stond bijzonder kritisch tegenover dit plan. Over de aansluiting van station naar Hoog Catharijne bestond veel wrijving; de stationstraverse is immers de levensader van Hoog Catharijne. Siderius: “Het meest kritische punt was de expeditie van het station. De winkels op het station moeten ook geëxpedieerd worden. Omdat ProRail, Corio en de gemeente verschillende belangen hebben, moest er een plan komen waarin we alle belangen zo goed mogelijk konden borgen. Dat betekende veel overleg waarbij we in mogelijkheden en oplossingen probeerden te denken en niet al vooraf een standpunt innamen. Pas dan kom je tot de beste ontwerpbeslissing. De werkwijze van Ector Hoogstad Architecten ondersteunde dat volledig. Die aanpak heeft geholpen om het proces in gang te houden en dat is de reden waarom we tot dit draagvlak zijn gekomen. Eigenlijk is het ontwerp een onderhandelingsproduct met een uitstekend resultaat waarin iedereen zich kan vinden.” Over de totstandkoming van het ontwerp zegt Siderius: “In april 2010 hebben we alle partijen bij elkaar gezet om tot de uitgangspunten voor een gedragen plan te komen. Er was nog altijd sprake van een fietsflat boven het busstation, we bedachten tijdens deze sessie een fietsparkeergarage onder een verhoogd plein. Binnen vijf minuten hadden we de kaders voor het huidige plan. Een jaar later konden we met de architectenselectie beginnen en daar

“ER MOEST EEN pLAN KOMEN WAARIN WE ALLE BELANGEN ZO GOED MOGELIJK KONDEN BORGEN.” RUTGER SIDERIUS

kwam Ector Hoogstad Architecten als beste uit.” Rademakers had niet verwacht dat Ector Hoogstad Architecten deze opdracht zou krijgen. “Voor de meeste Europese aanbestedingen proberen we ons via een eerste ronde heel gericht en strategisch te kwalificeren. Heel soms doen we ook aan iets mee ondanks dat ons profiel misschien niet direct lijkt op het gevraagde profiel. Bij Stationsplein Oost hadden we onze bedenkingen, maar we besloten het toch te proberen.” Rademakers wendt zich tot Siderius: “Waarom hebben jullie ons eigenlijk gekozen?” Siderius: “Omdat jullie de beste integrale oplossing boden, onze vraag en zorgen begrepen, en bereid waren om te luisteren. Jullie bieden alle betrokken partijen daadwerkelijk een podium voor hun ideeën en belangen in het ontwerptraject.” Aanvankelijk bestond er discussie of een ontwerpende of construerende partij nodig was. Vooral in de eerste fase van het project bleek de juistheid van de keuze voor ontwerpers. Siderius: “Ector Hoogstad Architecten heeft er op een ontwerpende, meer abstracte manier naar gekeken. Ze kwamen eerst met vragen, niet meteen met technische oplossingen.” Rademakers: “Tijdens de ontwerpfase zijn we lang bezig geweest met het specificeren van de vraagstelling, die was nog niet voldoende helder. Er bestond nog geen duidelijk beeld van de kansen en kwaliteiten. Zover was dat denken nog niet. Een deel zat in het masterplan vervat, maar het was eigenlijk niet echt duidelijk waar het ontwerp aan moest voldoen. We wisten dat we een fietsenstalling voor 12.500 fietsen zouden maken en dat het opgetilde maaiveld de fietsenstalling een ondergronds karakter zou geven. Dat is een risico, omdat de overbouwingen in dit gebied een geschiedenis hadden van lage kwaliteit. Dan weet je dat je kwaliteit moet toevoegen. Binnen drie maanden hadden we het

37


36

DUURZAAMHEID

IN AANBOUW

voorontwerp, maar dat strandde tijdens het kwaliteitsoverleg. Het stedenbouwkundige verhaal was toen nog niet sterk genoeg.” Siderius nuanceert: “Met het ontwerp waren ze het wel eens, maar de samenhang tussen de verschillende ontwikkelingen in dit gebied moest nog een plek in het stedenbouwkundig plan krijgen.” grOOtS gebaar Rademakers: “Corio had voor zichzelf een atrium bedacht, maar dat grootse gebaar bleek niet te werken. We hebben het plein langer gemaakt en er zit nu een knik in de straat. Door die knik is het station beter zichtbaar en ontstond er ruimte voor horecaterrassen op de zon. Dat verbetert de kwaliteit van het plein aanzienlijk. Bovendien kunnen we nu veel meer bovengronds oplossen. Dat zijn van die fijne momenten in de ontwerptraject, zo’n moment waarop we alle tegenstijdige belangen konden uitlijnen. Een kantelpunt in het proces waardoor alles gemakkelijker werd. Dit ontwerp rolde er bij alle goedkeurende instanties zo doorheen.” Het grootse gebaar van Corio komt terug in het circa dertig meter hoge transparante dak dat Stationsplein Oost zal markeren. Een iconisch ontwerp? Rademakers geeft toe dat het dak in een groot deel van de binnenstad beeldbepalend zichtbaar zal zijn, maar het iconische zit volgens hem desondanks niet in het dak. “Iconisch aan het ontwerp is de organisatie, het systeem van de stalling. Dat heeft als diagram wel iets iconisch.” Sijstermans valt zijn collega Rademakers bij: “Het is nooit ons uitgangspunt geweest om een iconisch ontwerp te maken, maar om een goed functionerend nieuw stationsplein te realiseren. Alleen refereren aan dat dak doet het ontwerp voor Stationsplein Oost echt tekort. Voor Siderius had het dak niet gehoeven: “Ook dat is een onderhandelingsresultaat. Corio wil een bepaald comfortniveau zodat reizigers nog steeds relatief comfortabel van het station naar het winkelcentrum kunnen lopen, niet meer en niet minder. Ik vind het meest sprekende van dit ontwerp de geïntegreerde aanpak en oplossing van alle knelpunten, zoals de expeditie van het station, het fietsparkeerprobleem, de aanlanding richting maaiveld. Dat is de grootste prestatie van dit ontwerp.” 

STATIONSpLEIN OOST Opdrachtgever Gemeente Utrecht Oplevering 2018 Bruto vloeroppervlak ca. 20.000 m2 Bouwkundig aannemer BAM Civiel regio Noordwest, BAM Utiliteitsbouw regio Midden Adviseur constructies, installaties, terrein, civiel, verkeer / logistiek Royal Haskoning DHV Adviseur (steden)bouwfysica en brandveiligheid DGMR Raadgevende Ingenieurs Landschapsarchitect Buro Sant & Co Adviseur lichtontwerp Arup Adviseur bouwkosten Multical Directievoering en toezicht bbn adviseurs Stationsplein Oost, Utrecht cu2030.nl

“ICONISCH AAN HET ONTWERp IS DE ORGANISATIE EN HET SySTEEM VAN DE STALLING.” STIJN RADEMAKERS Vredenburg. Ook als je naar een van de iconen van de stad wilt, de Domtoren of TivoliVredenburg, moet je eerst 500 meter door het winkelcentrum. Ik begrijp heel goed dat de gemeente inzet op aantrekkelijke alternatieve routes via het maaiveld. Zelfs als die maar door 20 procent worden gebruikt in plaats van de 5 procent van nu, heeft het winkelcentrum nog altijd een enorme bezoekersstroom. Terwijl de binnenstad er enorm van zal opknappen.” Belegger Corio, eigenaar van Hoog Catharijne, stond bijzonder kritisch tegenover dit plan. Over de aansluiting van station naar Hoog Catharijne bestond veel wrijving; de stationstraverse is immers de levensader van Hoog Catharijne. Siderius: “Het meest kritische punt was de expeditie van het station. De winkels op het station moeten ook geëxpedieerd worden. Omdat ProRail, Corio en de gemeente verschillende belangen hebben, moest er een plan komen waarin we alle belangen zo goed mogelijk konden borgen. Dat betekende veel overleg waarbij we in mogelijkheden en oplossingen probeerden te denken en niet al vooraf een standpunt innamen. Pas dan kom je tot de beste ontwerpbeslissing. De werkwijze van Ector Hoogstad Architecten ondersteunde dat volledig. Die aanpak heeft geholpen om het proces in gang te houden en dat is de reden waarom we tot dit draagvlak zijn gekomen. Eigenlijk is het ontwerp een onderhandelingsproduct met een uitstekend resultaat waarin iedereen zich kan vinden.” Over de totstandkoming van het ontwerp zegt Siderius: “In april 2010 hebben we alle partijen bij elkaar gezet om tot de uitgangspunten voor een gedragen plan te komen. Er was nog altijd sprake van een fietsflat boven het busstation, we bedachten tijdens deze sessie een fietsparkeergarage onder een verhoogd plein. Binnen vijf minuten hadden we de kaders voor het huidige plan. Een jaar later konden we met de architectenselectie beginnen en daar

“ER MOEST EEN pLAN KOMEN WAARIN WE ALLE BELANGEN ZO GOED MOGELIJK KONDEN BORGEN.” RUTGER SIDERIUS

kwam Ector Hoogstad Architecten als beste uit.” Rademakers had niet verwacht dat Ector Hoogstad Architecten deze opdracht zou krijgen. “Voor de meeste Europese aanbestedingen proberen we ons via een eerste ronde heel gericht en strategisch te kwalificeren. Heel soms doen we ook aan iets mee ondanks dat ons profiel misschien niet direct lijkt op het gevraagde profiel. Bij Stationsplein Oost hadden we onze bedenkingen, maar we besloten het toch te proberen.” Rademakers wendt zich tot Siderius: “Waarom hebben jullie ons eigenlijk gekozen?” Siderius: “Omdat jullie de beste integrale oplossing boden, onze vraag en zorgen begrepen, en bereid waren om te luisteren. Jullie bieden alle betrokken partijen daadwerkelijk een podium voor hun ideeën en belangen in het ontwerptraject.” Aanvankelijk bestond er discussie of een ontwerpende of construerende partij nodig was. Vooral in de eerste fase van het project bleek de juistheid van de keuze voor ontwerpers. Siderius: “Ector Hoogstad Architecten heeft er op een ontwerpende, meer abstracte manier naar gekeken. Ze kwamen eerst met vragen, niet meteen met technische oplossingen.” Rademakers: “Tijdens de ontwerpfase zijn we lang bezig geweest met het specificeren van de vraagstelling, die was nog niet voldoende helder. Er bestond nog geen duidelijk beeld van de kansen en kwaliteiten. Zover was dat denken nog niet. Een deel zat in het masterplan vervat, maar het was eigenlijk niet echt duidelijk waar het ontwerp aan moest voldoen. We wisten dat we een fietsenstalling voor 12.500 fietsen zouden maken en dat het opgetilde maaiveld de fietsenstalling een ondergronds karakter zou geven. Dat is een risico, omdat de overbouwingen in dit gebied een geschiedenis hadden van lage kwaliteit. Dan weet je dat je kwaliteit moet toevoegen. Binnen drie maanden hadden we het

37


38

JAN HOOGSTAD

INTERVIEW

39

Jan Hoogstad (1930) kan terugkijken op een indrukwekkende loopbaan als architect. Aan de vooravond van de transformatie van het voormalige ministerie van vrOm in Den Haag, zijn magnum opus, vertelt hij in dit interview over zijn jeugd in rotterdam Zuid en wat hem ertoe bracht architect te worden. Het ontstaan van zijn bureau plaatst hij tegen de achtergrond van de wederopbouw van rotterdam. Hij blikt terug op de succesvolle overname van zijn bureau door Joost Ector en max Pape. En tussen alle bedrijven door laat Hoogstad zijn gedachten gaan over de ware betekenis van architectuur. Fotografie LEO DEN OuDEN / OSSIP VAN DuIVENBODE / JER OEN MuSCH / SYBOLT VOETEN

JEUGD OP ZUID Mijn familie komt uit Rotterdam Zuid. Daar woonden we tussen de Brabanders die een inkomen probeerden te verdienen als sjouwer in de haven. Sommigen begonnen een tuinderij, zoals de familie Van der Vorm, of een aannemerij zoals de families Dura en Van Eesteren. Het was pioniersarbeid, die mensen moesten vechten voor hun bestaan. Grootvader van moeders kant had een welvarend waterbouwbedrijf. Hij heeft de Waalhaven helpen uitgraven. Grootvader van vaders kant had een sleperij en een handel in zand en grind. Zijn bedrijf had op het hoogtepunt wel zestig paarden, een hoefsmederij en wagenmakerij. Mijn vader kon goed leren en moest daarom naar de kweekschool. Hij kwam alleen nooit voor de klas, want hij moest bij mijn grootvader de boekhouding doen. Ik ben tussen paarden en zandtrechters opgegroeid en had een eigen werkplaats achter in de tuin. Van gespaard zakgeld kocht ik gereedschap om scheepsmodellen te maken. Hout bewerken was mijn lust en mijn leven. Ik wilde graag timmerman worden en dan het liefst jachtenbouwer. In de oorlog maakte ik modellen van oorlogsschepen en jachtvliegtuigen waarbij grammofoonnaalden als geschuttorens dienden. Dat was mijn manier om de oorlog te verwerken. Ik was een tamelijk introvert jongetje. In mei 1940 bombardeerden de Duitsers de havens. Vanuit ons huis hadden we uitzicht op Vliegveld Waalhaven. Daar stonden de barakken van de piloten. De Duitsers bombardeerden die barakken. Ik zag gewonde piloten bij ons in de straat en ik herinner me dat ze in elkaar werden geslagen. Een grote kraan van de SHV werd met dynamiet opgeblazen. Dat waren enorme explosies. Met een vriendje zat ik op het dak van ons huis te kijken naar waar de bommen vielen. Daar ging ik vrij nuchter mee om en raakte er niet van in paniek. Ik ben één keer van streek geweest toen ik van de Ambachtsschool op weg naar huis was. Op de hoek van de Pleinweg waren tien mensen gefusilleerd. Dat heb ik gezien. Niet de fusillade, maar ik zag de soldaten controleren of die mensen echt dood waren, anders kregen ze nog een schot in de nek. Ik heb toen niemand verteld waarom ik zo van streek was.

“DE RATIONELE OPGAVE HEB IK ALTIJD GEVOELSWAARDE TOEGEDICHT” Interview met Jan Hoogstad

ArcHItEct wOrDEn Het verwondert me dat mijn ouders het goed vonden dat ik naar de Ambachtsschool ging en niet naar de middelbare school, want ik kon best aardig leren. Ze herkenden mijn ambitie om verder te komen en ik mocht bijlessen nemen om toelatingsexamen voor de HTS te kunnen doen. Na bijlessen in meetkunde, algebra en Nederlands werd ik toegelaten en met negentien jaar was ik de jongste afstudeerder. Docent Jan Doets wees me op de mogelijkheid van de opleiding tot architect aan de Academie voor Bouwkunst. Maar ik was voorbestemd om in het familiebedrijf te komen. Mijn vader wilde dat ik de leiding zou nemen over het nieuwe bedrijf in fabricage en levering van transportbeton voor de wederopbouw van Rotterdam. Toen ik mijn vader vertelde dat ik architect wilde worden zei hij: “Na al het kruipend gedierte en schadelijke insecten schiep God ook nog de architecten”. Bij ons in de familie waren geen architecten. De wereld van architectuur was voor mij volstrekt nieuw. Op de Academie voor Bouwkunst kregen we les van de architecten voor wie we overdag werkten, zoals Bakker, Van den Broek en Bakema, Groosman, Maaskant en Van Tijen, Jos en Leo de Jonge, en Rietveld. Zij vertegenwoordigden een variant van de architectuurstroming die tussen de twee wereldoorlogen furore maakte: het functionalisme. Met de omarming hiervan trad de architectuur toe tot de ijzeren wetmatigheid van het materialisme. Het succes waarmee het functionalisme aansloeg was begrijpelijk. Er moest veel worden gebouwd en het opdrachtgeverschap was in handen van beleggers, pensioenfondsen, banken, projectontwikkelaars en

“TOEN IK MIJN VADER VERTELDE DAT IK ARCHITECT WILDE WORDEN zEI HIJ: “NA AL HET KRuIPEND GEDIERTE EN SCHADELIJKE INSECTEN SCHIEP GOD OOK NOG DE ARCHITECTEN.”

woningbouwverenigingen. Goed of slecht werd voornamelijk beoordeeld op grond van maakbaarheid, bruikbaarheid en rendement. Dat architectuur gevoelswaarden kan bepalen en emoties kan oproepen, verdween achter de horizon. Tijdens het eerste studiejaar kreeg ik architectuurtheorie van Barend van Veen die me kennis liet maken met Heidegger. Ik wilde meer filosofie in het curriculum en nam het op me de studium generale te organiseren. Hella Haasse kwam spreken, evenals Corrie Hartong die ik uitnodigde om binnen het thema “ruimte, tijd, beweging” iets te vertellen over de relatie tussen architectuur en dans. Filosoof Bernard Delfgaauw vertelde over Vincent van Gogh. De eerste hoogleraar industriële vormgeving, Eschauzier, hield een betoog over de Porsche die toen net was uitgekomen en zestienduizend gulden kostte. Een groot schandaal volgens Eschauzier, want een Volkswagen van viereneenhalfduizend gulden reed even goed en je betaalde dus elfeneenhalfduizend gulden voor het vormpje. De belangstelling voor filosofie zit in mijn nerven. Dat heb ik van huis uit meegekregen. Thuis stonden Jacob van Lennep en de Confessiones van Augustinus in de boekenkast. Naast mijn praktijk is de belangstelling voor filosofie altijd gebleven. wEDErOPbOUw vAn rOt tErDAm Van 1952 tot 1959 werkte ik voor Maaskant en Bakker. Tijdens de lessen van Herman Bakker moesten we plannetjes tekenen. Na zijn eerste college vroeg hij me of ik zin had om bij hem te komen werken. Bakker is wat in de vergetelheid geraakt, maar hij heeft een duidelijk stempel op Rotterdam gedrukt. Ik tekende voor Bakker de Maastorenflat in een weekend. Onder mijn leiding tekenden vijftien tekenaars de plattegronden en de doorsnedes. De Leuvenflat heb ik ook bij Bakker getekend. Het blokje met maisonnettes tussen de Botersloot en de Pannekoekstraat en aan de Hoogstraat heb ik ook ontworpen. Peter Stam, de zoon van Lotte Stam-Beese, was een vriendje van me. Peter werkte eerst bij Bakker en later als calculator bij Van der Vorm die na de oorlog een aannemersbedrijf was begonnen. Peter kon op een blocnotevelletje uitrekenen wat een gebouw ging kosten. Zijn moeder werkte aan het stedenbouwkundig plan voor Hoogvliet en Peter bracht het winkelcentrum bij Van der Vorm binnen. Samen met Bakker heb ik het winkelcentrum gemaakt. Dat wekte jaloezie, want de meeste studiegenoten begonnen met een keukenkastje voor een tante. Ik denk dat ze het als kruiwagen zagen, omdat Van der Vorm familie van me was en bij ons ondergedoken had gezeten. Het winkelcentrum in Hoogvliet is het enige wat ik voor Van der Vorm heb gemaakt. Ook aan Maaskant heb ik veel te danken. Ik zie het nog voor me, hij hing z’n jasje over een stoel en tekende in een middag dat beroemde perspectief van de flats achter de Lijnbaan. Tegen Krijgsman en Bakker zei hij: “Zo wil ik dat het er uit ziet”. Er werd geen uur aan vergaderd, het was een mededeling. Maaskant maakte ik mee als docent, als leermeester, als bestuurslid, en als indirecte opdrachtgever. Hij was bevriend met Moret, van accountantskantoor Moret & Limperg die in Rotterdam Alexander een nieuw kantoorgebouw nodig had. Maaskant kon het niet maken om die opdracht aan te nemen en adviseerde Moret om mij als architect te vragen. Ik herinner me dat Maaskant zei: “Hoogstad, maak er wat van, joh!” Wat mij verbaasde was de macht die stedenbouwkundigen in die tijd bij de architectenkeuze hadden. Van Traa dicteerde dat Van den Broek de Lijnbaan maakte, en Maaskant de flats erachter. Van Traa had een lijstje met A- en B-architecten. De Kraaijvangers zaten op het kantelpunt. Van Traa had zijn rechterhand Fledderus beloofd dat hij De Doelen mocht maken. Fledderus was een gezaghebbende figuur en had een vlotte babbel. Maar Evert en


38

JAN HOOGSTAD

INTERVIEW

39

Jan Hoogstad (1930) kan terugkijken op een indrukwekkende loopbaan als architect. Aan de vooravond van de transformatie van het voormalige ministerie van vrOm in Den Haag, zijn magnum opus, vertelt hij in dit interview over zijn jeugd in rotterdam Zuid en wat hem ertoe bracht architect te worden. Het ontstaan van zijn bureau plaatst hij tegen de achtergrond van de wederopbouw van rotterdam. Hij blikt terug op de succesvolle overname van zijn bureau door Joost Ector en max Pape. En tussen alle bedrijven door laat Hoogstad zijn gedachten gaan over de ware betekenis van architectuur. Fotografie LEO DEN OuDEN / OSSIP VAN DuIVENBODE / JER OEN MuSCH / SYBOLT VOETEN

JEUGD OP ZUID Mijn familie komt uit Rotterdam Zuid. Daar woonden we tussen de Brabanders die een inkomen probeerden te verdienen als sjouwer in de haven. Sommigen begonnen een tuinderij, zoals de familie Van der Vorm, of een aannemerij zoals de families Dura en Van Eesteren. Het was pioniersarbeid, die mensen moesten vechten voor hun bestaan. Grootvader van moeders kant had een welvarend waterbouwbedrijf. Hij heeft de Waalhaven helpen uitgraven. Grootvader van vaders kant had een sleperij en een handel in zand en grind. Zijn bedrijf had op het hoogtepunt wel zestig paarden, een hoefsmederij en wagenmakerij. Mijn vader kon goed leren en moest daarom naar de kweekschool. Hij kwam alleen nooit voor de klas, want hij moest bij mijn grootvader de boekhouding doen. Ik ben tussen paarden en zandtrechters opgegroeid en had een eigen werkplaats achter in de tuin. Van gespaard zakgeld kocht ik gereedschap om scheepsmodellen te maken. Hout bewerken was mijn lust en mijn leven. Ik wilde graag timmerman worden en dan het liefst jachtenbouwer. In de oorlog maakte ik modellen van oorlogsschepen en jachtvliegtuigen waarbij grammofoonnaalden als geschuttorens dienden. Dat was mijn manier om de oorlog te verwerken. Ik was een tamelijk introvert jongetje. In mei 1940 bombardeerden de Duitsers de havens. Vanuit ons huis hadden we uitzicht op Vliegveld Waalhaven. Daar stonden de barakken van de piloten. De Duitsers bombardeerden die barakken. Ik zag gewonde piloten bij ons in de straat en ik herinner me dat ze in elkaar werden geslagen. Een grote kraan van de SHV werd met dynamiet opgeblazen. Dat waren enorme explosies. Met een vriendje zat ik op het dak van ons huis te kijken naar waar de bommen vielen. Daar ging ik vrij nuchter mee om en raakte er niet van in paniek. Ik ben één keer van streek geweest toen ik van de Ambachtsschool op weg naar huis was. Op de hoek van de Pleinweg waren tien mensen gefusilleerd. Dat heb ik gezien. Niet de fusillade, maar ik zag de soldaten controleren of die mensen echt dood waren, anders kregen ze nog een schot in de nek. Ik heb toen niemand verteld waarom ik zo van streek was.

“DE RATIONELE OPGAVE HEB IK ALTIJD GEVOELSWAARDE TOEGEDICHT” Interview met Jan Hoogstad

ArcHItEct wOrDEn Het verwondert me dat mijn ouders het goed vonden dat ik naar de Ambachtsschool ging en niet naar de middelbare school, want ik kon best aardig leren. Ze herkenden mijn ambitie om verder te komen en ik mocht bijlessen nemen om toelatingsexamen voor de HTS te kunnen doen. Na bijlessen in meetkunde, algebra en Nederlands werd ik toegelaten en met negentien jaar was ik de jongste afstudeerder. Docent Jan Doets wees me op de mogelijkheid van de opleiding tot architect aan de Academie voor Bouwkunst. Maar ik was voorbestemd om in het familiebedrijf te komen. Mijn vader wilde dat ik de leiding zou nemen over het nieuwe bedrijf in fabricage en levering van transportbeton voor de wederopbouw van Rotterdam. Toen ik mijn vader vertelde dat ik architect wilde worden zei hij: “Na al het kruipend gedierte en schadelijke insecten schiep God ook nog de architecten”. Bij ons in de familie waren geen architecten. De wereld van architectuur was voor mij volstrekt nieuw. Op de Academie voor Bouwkunst kregen we les van de architecten voor wie we overdag werkten, zoals Bakker, Van den Broek en Bakema, Groosman, Maaskant en Van Tijen, Jos en Leo de Jonge, en Rietveld. Zij vertegenwoordigden een variant van de architectuurstroming die tussen de twee wereldoorlogen furore maakte: het functionalisme. Met de omarming hiervan trad de architectuur toe tot de ijzeren wetmatigheid van het materialisme. Het succes waarmee het functionalisme aansloeg was begrijpelijk. Er moest veel worden gebouwd en het opdrachtgeverschap was in handen van beleggers, pensioenfondsen, banken, projectontwikkelaars en

“TOEN IK MIJN VADER VERTELDE DAT IK ARCHITECT WILDE WORDEN zEI HIJ: “NA AL HET KRuIPEND GEDIERTE EN SCHADELIJKE INSECTEN SCHIEP GOD OOK NOG DE ARCHITECTEN.”

woningbouwverenigingen. Goed of slecht werd voornamelijk beoordeeld op grond van maakbaarheid, bruikbaarheid en rendement. Dat architectuur gevoelswaarden kan bepalen en emoties kan oproepen, verdween achter de horizon. Tijdens het eerste studiejaar kreeg ik architectuurtheorie van Barend van Veen die me kennis liet maken met Heidegger. Ik wilde meer filosofie in het curriculum en nam het op me de studium generale te organiseren. Hella Haasse kwam spreken, evenals Corrie Hartong die ik uitnodigde om binnen het thema “ruimte, tijd, beweging” iets te vertellen over de relatie tussen architectuur en dans. Filosoof Bernard Delfgaauw vertelde over Vincent van Gogh. De eerste hoogleraar industriële vormgeving, Eschauzier, hield een betoog over de Porsche die toen net was uitgekomen en zestienduizend gulden kostte. Een groot schandaal volgens Eschauzier, want een Volkswagen van viereneenhalfduizend gulden reed even goed en je betaalde dus elfeneenhalfduizend gulden voor het vormpje. De belangstelling voor filosofie zit in mijn nerven. Dat heb ik van huis uit meegekregen. Thuis stonden Jacob van Lennep en de Confessiones van Augustinus in de boekenkast. Naast mijn praktijk is de belangstelling voor filosofie altijd gebleven. wEDErOPbOUw vAn rOt tErDAm Van 1952 tot 1959 werkte ik voor Maaskant en Bakker. Tijdens de lessen van Herman Bakker moesten we plannetjes tekenen. Na zijn eerste college vroeg hij me of ik zin had om bij hem te komen werken. Bakker is wat in de vergetelheid geraakt, maar hij heeft een duidelijk stempel op Rotterdam gedrukt. Ik tekende voor Bakker de Maastorenflat in een weekend. Onder mijn leiding tekenden vijftien tekenaars de plattegronden en de doorsnedes. De Leuvenflat heb ik ook bij Bakker getekend. Het blokje met maisonnettes tussen de Botersloot en de Pannekoekstraat en aan de Hoogstraat heb ik ook ontworpen. Peter Stam, de zoon van Lotte Stam-Beese, was een vriendje van me. Peter werkte eerst bij Bakker en later als calculator bij Van der Vorm die na de oorlog een aannemersbedrijf was begonnen. Peter kon op een blocnotevelletje uitrekenen wat een gebouw ging kosten. Zijn moeder werkte aan het stedenbouwkundig plan voor Hoogvliet en Peter bracht het winkelcentrum bij Van der Vorm binnen. Samen met Bakker heb ik het winkelcentrum gemaakt. Dat wekte jaloezie, want de meeste studiegenoten begonnen met een keukenkastje voor een tante. Ik denk dat ze het als kruiwagen zagen, omdat Van der Vorm familie van me was en bij ons ondergedoken had gezeten. Het winkelcentrum in Hoogvliet is het enige wat ik voor Van der Vorm heb gemaakt. Ook aan Maaskant heb ik veel te danken. Ik zie het nog voor me, hij hing z’n jasje over een stoel en tekende in een middag dat beroemde perspectief van de flats achter de Lijnbaan. Tegen Krijgsman en Bakker zei hij: “Zo wil ik dat het er uit ziet”. Er werd geen uur aan vergaderd, het was een mededeling. Maaskant maakte ik mee als docent, als leermeester, als bestuurslid, en als indirecte opdrachtgever. Hij was bevriend met Moret, van accountantskantoor Moret & Limperg die in Rotterdam Alexander een nieuw kantoorgebouw nodig had. Maaskant kon het niet maken om die opdracht aan te nemen en adviseerde Moret om mij als architect te vragen. Ik herinner me dat Maaskant zei: “Hoogstad, maak er wat van, joh!” Wat mij verbaasde was de macht die stedenbouwkundigen in die tijd bij de architectenkeuze hadden. Van Traa dicteerde dat Van den Broek de Lijnbaan maakte, en Maaskant de flats erachter. Van Traa had een lijstje met A- en B-architecten. De Kraaijvangers zaten op het kantelpunt. Van Traa had zijn rechterhand Fledderus beloofd dat hij De Doelen mocht maken. Fledderus was een gezaghebbende figuur en had een vlotte babbel. Maar Evert en


40

JAN HOOGSTAD

Herman Kraaijvanger hadden tegelijkertijd van de burgemeester dezelfde opdracht gekregen. Fledderus en de Kraaijvangers hebben uiteindelijk samen De Doelen gemaakt. Daar is een harmonieuze samenwerking uit ontstaan. Ik stond niet met iedereen op goede voet. Aan de prijsvraag voor het winkelcentrum in Ridderkerk deden Van den Broek en Bakema, Leo de Jonge, David Zuiderhoek en ik mee. Ik won die prijsvraag. Er zou een supermarkt in komen en Groosman, die zich hoofdarchitect van Albert Heijn noemde, chanteerde de projectontwikkelaar. Als hij die opdracht niet zou krijgen, zou Albert Heijn niet komen. De deken van de BNA heeft Groosman toen tot de orde geroepen. Groosman betuigde zijn spijt, maar kreeg ondertussen wel de opdracht. EIGEn bUrEAU Ik had vrij snel een bloeiend bureau. Mijn eerste opdracht was een kantoor voor mijn vader aan de Brielselaan en daarna het tweede kantoor in de Opijnenstraat aan de Maashaven. Daar zat het familiekapitaal in. Eigenlijk is het verbazingwekkend dat ik alle vrijheid kreeg, want mijn ouders waren conservatieve mensen. In het kantoor in de Opijnenstraat had ik een kantine gemaakt. Modernist als ik was, moesten en zouden de werklui een eigen kantine hebben om hun brood op te eten. Maar ze kwamen er nooit, ze bleven met hun broodtrommel op de bok zitten. Dus vestigde ik mijn bureau maar in die kantine. Halverwege de jaren zestig is het bureau naar de binnenstad verhuisd: eerst naar de Hoogstraat, toen de Oppert, de Wijnhaven en uiteindelijk naar de Westerkade. In 1969 werd ik genomineerd om hoogleraar in Delft te worden. Ik was toen bezig met het gebouw De Klerk in de Spaanse Polder. Daar had Bakema vreselijk de pest over in, want hij had aan de Binnenweg het gebouw van De Klerk gemaakt. Tijdens een openbare discussie over de kandidaten stond Bakema op en zei: “Ik ken Hoogstad niet, maar zijn gebouw in de Spaanse Polder laat een overwaardering van het detail zien en het is dieptreurig”. De voorzitter van het college van bestuur riep Bakema en mij bijeen en vroeg of Bakema het woord ‘dieptreurig’ had gebruikt. Bakema verweerde zich met: “Ik zei: het liep keurig”. Uiteindelijk werd Oudejans hoogleraar. Misschien is het m’n redding geweest, want ik was er vast een hoop tijd mee kwijtgeraakt. In de jaren zestig en zeventig deed ik veel mee aan prijsvragen. Voor het stadhuis in Amsterdam kreeg ik de vijfde prijs en voor Centre Pompidou in Parijs een eervolle vermelding. In 1973 deed ik

01

INTERVIEW

“NIET ééN VAN MIJN WINNENDE ONTWERPEN IS uITGEVOERD, MAAR zE zIJN WEL BEPALEND GEWEEST VOOR DE OPVATTINGEN VAN MIJN BuREAu.”

mee aan een besloten prijsvraag voor het Wereldhandelscentrum in Rotterdam. Die prijsvraag heb ik gewonnen. Dat vind ik nog steeds het beste plan dat ik heb gemaakt. Niet één van mijn winnende ontwerpen is uitgevoerd, maar ze zijn wel bepalend geweest voor de opvattingen van mijn bureau. Mijn bureau zat in de jaren zeventig behoorlijk in de lift. Dat kwam door een synthese van filosofie en een praktische instelling. Ik ben niet iemand die een zweverig architectenverhaal houdt, want daar heb ik vreselijk de pest aan. Je moet een opdrachtgever serieus nemen als hij miljoenen aan je overdraagt. Je moet zorgen dat je binnen de financiële grenzen en binnen de gestelde tijd blijft. Wel heb ik altijd naar de wisselwerking tussen praktische instelling en een filosofisch verhaal gezocht. Ik heb de rationele opgave altijd gevoelswaarde toegedicht. Dus als ze me voor een rationalist houden, dan is dat voor de helft waar. In 1973 had ik een bureau met vijftien man personeel, waaronder twee jonge architecten, Schulze en Van Tilburg. Ik vond dat ze het verdienden om in het colofon genoemd te worden. Ze zijn begonnen als medewerkend architect. In 1977 ontmoette ik Adriaan van der Staay op een feest. Al pratende kwam Van der Staay op het idee om AIR op te richten. We hebben architecten en schrijvers naar Rotterdam gehaald en die excursies laten houden in de binnenstad. Het ging bij AIR ook om de sociale betekenis van het vak. Door AIR leerde ik Carel Weeber kennen. Weeber had ruzie met Bakema, dus we hadden wat gemeen. Weeber wilde voor zichzelf beginnen. Hij kon zijn eigen bureau in mijn bureau krijgen. Daarna werd het Hoogstad Weeber Schulze en Van Tilburg en hadden we alles bij elkaar zo’n dertig werknemers. Weeber zette zich af tegen de Nieuwe truttigheid, en ik ook. Onze collega’s beschouwden ons als misdadigers, maar we hebben het overleefd. Samen met Weeber heb ik goede dingen gedaan, maar op den duur isoleerde hij zich steeds meer en gaf in 1987 te kennen dat hij alleen verder wilde. Dat was het begin van het uiteenvallen van het bureau. Ik had het bestuur van het bureau zo georganiseerd dat ik de vrijheid had researchprojecten te ontwikkelen. Zo kon ik tijd en geld besteden aan gekke dingen, zoals muziek en architectuur. Eigenlijk zou elk zichzelf respecterend bureau zo’n researchtak moeten hebben. De ontwikkeling van het vocabulaire van het vak wordt ermee gediend. Het had in de huidige zoektocht naar identiteit de trend van hoe gekker hoe mooier misschien kunnen voorkomen. Alleen de écht begenadigde vormgever kan op zijn intuïtie vertrouwen.

02

03

04

01 Centre Pompidou, Parijs Prijsvraagontwerp 1973 02 Woonhuis Molendijk, Rhoon Oplevering 1960 03 Stadhuis Lelystad Oplevering 1982 04 Wereldhandelsgebouw, Rotterdam Prijsvraagontwerp 1973 05 Nationaal Muziekkwartier, Enschede Oplevering 2008 06 Westerlaancluster, Rotterdam Oplevering 2005 (laagbouw Vopak), 2007 (parkeergarage), 2012 (Westerlaantoren)

05

StEDEnbOUw Ik heb een paar stedenbouwkundige plannen gemaakt. Begin jaren zeventig meende ik dat Rotterdam veel te wijd van opzet was; het zwom in de ongevormde ruimte. Daar heb ik een verhaal over geschreven dat ik samen met Saskia Stuiveling, beleidsmedewerker van burgemeester Van der Louw, omgewerkt heb naar een beleidsnota die veel invloed heeft gehad op het programcollege. Het Waterverband was een plan voor de verdichting van de binnenstad van Rotterdam, een wandelroute met woningbouw langs het water tussen de Rotte en de Maas. De stadsverdichting kwam toen net op gang. Het heeft ook lelijke dingen veroorzaakt, zoals die paviljoens op de Coolsingel. In Rotterdam is genoeg middelmatigheid, maar het grote en het kleine ontbreekt. De wegen zijn naar verhouding veel te breed. Van Traa wilde het Weena 68 meter breed maken, net zo breed als de Champs Élysées. Maar het Weena heeft slechts tien procent van de lengte van de Champs Élysées. In 1989 heb ik een plan gemaakt om het Weena tot 35 meter te versmallen. Dat werd uiteindelijk 45 meter. Ze doen hier altijd alles half. Terwijl een smalle weg het profiel van zo’n boulevard veel mooier maakt. Rotterdam heeft ook mooie stukken. Pas zag ik hoe Dijkzigt wordt verdicht. Daar loopt een nieuwe binnenstraat doorheen. Ik had er eerst een hard hoofd in, maar wat Kees Kaan samen met EGM heeft gedaan, is van wereldniveau. Ik ben benieuwd hoe de Markthal is geworden. Volgens mij is het een goed voorbeeld van een architectonisch archetype – ik heb vreselijk de pest aan het woord icoon – waar als het ware een invulling is bijgesleept. Als je een puur functionele analyse maakt van zoveel vierkante meter woningen en zoveel vierkante meter markt, dan kom je hier nooit op uit. Dat vind ik knap van MVRDV. OvErnAmE vAn HEt bUrEAU Ector Hoogstad Architecten houdt zich op een totaal andere manier met architectuur bezig dan MVRDV. Het bureau zet de oorspronkelijke formule en identiteit voort. En nog steeds slepen ze interessante opdrachten binnen en ontwerpen ze daarvoor gebouwen van een hoog niveau. Ik zie ook nog steeds een grote aandacht voor architectonische kwaliteit in combinatie met een praktische inslag. De overname is goed verlopen. Het was een risico, want de meeste overnames mislukken, maar ik ben blij dat het bij ons goed gegaan is. Joost en Max hebben het bureau in 2002 in een keer overgenomen. Ik had langer actief willen blijven, maar mijn terugtreden diende zich vrij bruusk aan en eerder dan we gepland hadden. Ik kwam vermoeid terug uit Hongkong, had slecht geslapen en struikelde, waardoor ik mijn patellapees scheurde. De operatie mislukte. Sindsdien kan ik niet meer lopen en moest ik afscheid nemen van het bureau. Eigenlijk was dat maar goed ook. Als het geleidelijk was gegaan, had ik me toch maar met alles blijven bemoeien. Het verbaast me wel hoor, dat ik er inmiddels zo makkelijk over denk. Toen ik wegging, telde het bureau ongeveer dertig man. Nu, ondanks de crisis, meer dan zeventig. Kennelijk hebben ze een goed antwoord op wat de markt vraagt. Bovendien zijn ze gewoon nog steeds zakelijk, zoals ik ook altijd een zakelijke instelling heb gehad. Mijn vaders zand- en grindhandel moest de crisis van de jaren dertig zien te verduren. Het was armoe troef. Die crisis heeft aan mijn

41

06

“IK DENK DAT JE VAN GOEDEN HuIzE MOET KOMEN WIL JE AuTONOME ARCHITECTuuR MAKEN DIE zICH GEEN LAzER VAN DE OPDRACHTGEVER EN DOELGROEP AANTREKT.”

zakelijke instelling bijgedragen. Je moet altijd zorgen dat er omzet is. Die zakelijke kant heeft het bureau tijdens de crisis van de jaren tachtig ook gered. Wat tijdens een crisis belangrijk is, is dat mensen zich veilig voelen bij het bureau. vISIE OP DE tOEKOmSt Ik ben mijn leven als architect aan het afronden, maar ik heb nog wel ideeën over waar het in de architectuur naar toe moet, in de sfeer van wat Peter Sloterdijk propageert. Het is een andere manier van denken dan dat van Popper en Wittgenstein, de grondleggers van het functionalisme. De bakermat van de behoefte aan architectuur is geborgenheid. De mate van geborgenheid is bepalend voor de manier waarop je analyseert. Niet op een logische manier, maar op een ontologische manier. Dat betekent dat je in sferen denkt. Wil je een open, helder, complex, dominant of ondergeschikt gebouw? Daar begin je mee in elke opgave. Uit de beelden die in je voorstellingsvermogen ontstaan maak je een keuze. Via de betekenis van ontologie kom je bij de inhoudelijke, sociologische kant van de architectuur. De ene keer maak je een expressief gebouw en de andere keer een introvert gebouw. Dat moet een bewuste keuze zijn waar je goed met je opdrachtgever over praat. Ik denk dat je van goeden huize moet komen wil je autonome architectuur maken die zich geen lazer van de opdrachtgever en doelgroep aantrekt. Dan moet je een archetypisch gebouw ontwerpen. Die architecten zijn er wel, vanaf Vitruvius kun je een hele lijst maken. Architectuur maakt het leven op een bepaalde manier mogelijk en onmogelijk. Toen architecten in de jaren zeventig hun verhaal gingen houden, heb ik als lid van de International Academy over de hele wereld lezingen gehouden, van Buenos Aires tot Boston, van Moskou tot Rome en van Stockholm tot Tokio. Het centrale thema was architectuur en emotie, dat ging er in als koek. Het zijn een stuk of vier publicaties geweest waarin ik mijn filosofie naar buiten heb gebracht. In 1980 schreef ik Ruimte, Tijd, Beweging. Het gaat in de architectuur om ruimtelijke werking. Dat is voor veel mensen iets vaags. Hoe schrijf je een verhaal over ruimtelijke werking? Als ik op het strand sta en ik zie de einder, dan is dat ruimtelijke werking. Als ik de Notre-Dame in Parijs door de vrij lage ingang binnenga en ik hoor het koor zingen, dan hou ik geen droge ogen. Dat is ruimtelijke werking. Hoe garandeer je nu dat een ruimte zo’n stemming heeft? Dan zit je op een vrij vaag gebied. Ik heb er altijd naar gestreefd om de ruimte in dienst van de mensen zijn werk te laten doen. Als ik om me heen kijk naar nieuwe architectonische productie, lijkt het overduidelijk dat men zoekt naar een vervolg op de rationele architectuur. We zullen afscheid moeten nemen van het functionalisme, omdat het geen ruimtelijke manier van denken is. Functionalisme is analytisch denken en schiet tekort als het over architectuur gaat. Denken in verhoudingen is immers iets anders dan denken in relaties. Die omschakeling is een bewust proces. Verhoudingen zoeken emotie op. Dat is een wereld waar we nauwelijks iets van weten. Sartre schreef nog vóór de jaren zestig van de vorige eeuw over emotie en dronkemansgepraat. In 1986 schreef Nico Frijda er een standaardwerk over waar de architectuur niet in voorkomt. Welke emoties tot het domein van de architectuur horen blijft een interessante vraag en het zoeken naar een antwoord erop een uitdaging. Ik denk dat er werk aan de winkel is. 


40

JAN HOOGSTAD

Herman Kraaijvanger hadden tegelijkertijd van de burgemeester dezelfde opdracht gekregen. Fledderus en de Kraaijvangers hebben uiteindelijk samen De Doelen gemaakt. Daar is een harmonieuze samenwerking uit ontstaan. Ik stond niet met iedereen op goede voet. Aan de prijsvraag voor het winkelcentrum in Ridderkerk deden Van den Broek en Bakema, Leo de Jonge, David Zuiderhoek en ik mee. Ik won die prijsvraag. Er zou een supermarkt in komen en Groosman, die zich hoofdarchitect van Albert Heijn noemde, chanteerde de projectontwikkelaar. Als hij die opdracht niet zou krijgen, zou Albert Heijn niet komen. De deken van de BNA heeft Groosman toen tot de orde geroepen. Groosman betuigde zijn spijt, maar kreeg ondertussen wel de opdracht. EIGEn bUrEAU Ik had vrij snel een bloeiend bureau. Mijn eerste opdracht was een kantoor voor mijn vader aan de Brielselaan en daarna het tweede kantoor in de Opijnenstraat aan de Maashaven. Daar zat het familiekapitaal in. Eigenlijk is het verbazingwekkend dat ik alle vrijheid kreeg, want mijn ouders waren conservatieve mensen. In het kantoor in de Opijnenstraat had ik een kantine gemaakt. Modernist als ik was, moesten en zouden de werklui een eigen kantine hebben om hun brood op te eten. Maar ze kwamen er nooit, ze bleven met hun broodtrommel op de bok zitten. Dus vestigde ik mijn bureau maar in die kantine. Halverwege de jaren zestig is het bureau naar de binnenstad verhuisd: eerst naar de Hoogstraat, toen de Oppert, de Wijnhaven en uiteindelijk naar de Westerkade. In 1969 werd ik genomineerd om hoogleraar in Delft te worden. Ik was toen bezig met het gebouw De Klerk in de Spaanse Polder. Daar had Bakema vreselijk de pest over in, want hij had aan de Binnenweg het gebouw van De Klerk gemaakt. Tijdens een openbare discussie over de kandidaten stond Bakema op en zei: “Ik ken Hoogstad niet, maar zijn gebouw in de Spaanse Polder laat een overwaardering van het detail zien en het is dieptreurig”. De voorzitter van het college van bestuur riep Bakema en mij bijeen en vroeg of Bakema het woord ‘dieptreurig’ had gebruikt. Bakema verweerde zich met: “Ik zei: het liep keurig”. Uiteindelijk werd Oudejans hoogleraar. Misschien is het m’n redding geweest, want ik was er vast een hoop tijd mee kwijtgeraakt. In de jaren zestig en zeventig deed ik veel mee aan prijsvragen. Voor het stadhuis in Amsterdam kreeg ik de vijfde prijs en voor Centre Pompidou in Parijs een eervolle vermelding. In 1973 deed ik

01

INTERVIEW

“NIET ééN VAN MIJN WINNENDE ONTWERPEN IS uITGEVOERD, MAAR zE zIJN WEL BEPALEND GEWEEST VOOR DE OPVATTINGEN VAN MIJN BuREAu.”

mee aan een besloten prijsvraag voor het Wereldhandelscentrum in Rotterdam. Die prijsvraag heb ik gewonnen. Dat vind ik nog steeds het beste plan dat ik heb gemaakt. Niet één van mijn winnende ontwerpen is uitgevoerd, maar ze zijn wel bepalend geweest voor de opvattingen van mijn bureau. Mijn bureau zat in de jaren zeventig behoorlijk in de lift. Dat kwam door een synthese van filosofie en een praktische instelling. Ik ben niet iemand die een zweverig architectenverhaal houdt, want daar heb ik vreselijk de pest aan. Je moet een opdrachtgever serieus nemen als hij miljoenen aan je overdraagt. Je moet zorgen dat je binnen de financiële grenzen en binnen de gestelde tijd blijft. Wel heb ik altijd naar de wisselwerking tussen praktische instelling en een filosofisch verhaal gezocht. Ik heb de rationele opgave altijd gevoelswaarde toegedicht. Dus als ze me voor een rationalist houden, dan is dat voor de helft waar. In 1973 had ik een bureau met vijftien man personeel, waaronder twee jonge architecten, Schulze en Van Tilburg. Ik vond dat ze het verdienden om in het colofon genoemd te worden. Ze zijn begonnen als medewerkend architect. In 1977 ontmoette ik Adriaan van der Staay op een feest. Al pratende kwam Van der Staay op het idee om AIR op te richten. We hebben architecten en schrijvers naar Rotterdam gehaald en die excursies laten houden in de binnenstad. Het ging bij AIR ook om de sociale betekenis van het vak. Door AIR leerde ik Carel Weeber kennen. Weeber had ruzie met Bakema, dus we hadden wat gemeen. Weeber wilde voor zichzelf beginnen. Hij kon zijn eigen bureau in mijn bureau krijgen. Daarna werd het Hoogstad Weeber Schulze en Van Tilburg en hadden we alles bij elkaar zo’n dertig werknemers. Weeber zette zich af tegen de Nieuwe truttigheid, en ik ook. Onze collega’s beschouwden ons als misdadigers, maar we hebben het overleefd. Samen met Weeber heb ik goede dingen gedaan, maar op den duur isoleerde hij zich steeds meer en gaf in 1987 te kennen dat hij alleen verder wilde. Dat was het begin van het uiteenvallen van het bureau. Ik had het bestuur van het bureau zo georganiseerd dat ik de vrijheid had researchprojecten te ontwikkelen. Zo kon ik tijd en geld besteden aan gekke dingen, zoals muziek en architectuur. Eigenlijk zou elk zichzelf respecterend bureau zo’n researchtak moeten hebben. De ontwikkeling van het vocabulaire van het vak wordt ermee gediend. Het had in de huidige zoektocht naar identiteit de trend van hoe gekker hoe mooier misschien kunnen voorkomen. Alleen de écht begenadigde vormgever kan op zijn intuïtie vertrouwen.

02

03

04

01 Centre Pompidou, Parijs Prijsvraagontwerp 1973 02 Woonhuis Molendijk, Rhoon Oplevering 1960 03 Stadhuis Lelystad Oplevering 1982 04 Wereldhandelsgebouw, Rotterdam Prijsvraagontwerp 1973 05 Nationaal Muziekkwartier, Enschede Oplevering 2008 06 Westerlaancluster, Rotterdam Oplevering 2005 (laagbouw Vopak), 2007 (parkeergarage), 2012 (Westerlaantoren)

05

StEDEnbOUw Ik heb een paar stedenbouwkundige plannen gemaakt. Begin jaren zeventig meende ik dat Rotterdam veel te wijd van opzet was; het zwom in de ongevormde ruimte. Daar heb ik een verhaal over geschreven dat ik samen met Saskia Stuiveling, beleidsmedewerker van burgemeester Van der Louw, omgewerkt heb naar een beleidsnota die veel invloed heeft gehad op het programcollege. Het Waterverband was een plan voor de verdichting van de binnenstad van Rotterdam, een wandelroute met woningbouw langs het water tussen de Rotte en de Maas. De stadsverdichting kwam toen net op gang. Het heeft ook lelijke dingen veroorzaakt, zoals die paviljoens op de Coolsingel. In Rotterdam is genoeg middelmatigheid, maar het grote en het kleine ontbreekt. De wegen zijn naar verhouding veel te breed. Van Traa wilde het Weena 68 meter breed maken, net zo breed als de Champs Élysées. Maar het Weena heeft slechts tien procent van de lengte van de Champs Élysées. In 1989 heb ik een plan gemaakt om het Weena tot 35 meter te versmallen. Dat werd uiteindelijk 45 meter. Ze doen hier altijd alles half. Terwijl een smalle weg het profiel van zo’n boulevard veel mooier maakt. Rotterdam heeft ook mooie stukken. Pas zag ik hoe Dijkzigt wordt verdicht. Daar loopt een nieuwe binnenstraat doorheen. Ik had er eerst een hard hoofd in, maar wat Kees Kaan samen met EGM heeft gedaan, is van wereldniveau. Ik ben benieuwd hoe de Markthal is geworden. Volgens mij is het een goed voorbeeld van een architectonisch archetype – ik heb vreselijk de pest aan het woord icoon – waar als het ware een invulling is bijgesleept. Als je een puur functionele analyse maakt van zoveel vierkante meter woningen en zoveel vierkante meter markt, dan kom je hier nooit op uit. Dat vind ik knap van MVRDV. OvErnAmE vAn HEt bUrEAU Ector Hoogstad Architecten houdt zich op een totaal andere manier met architectuur bezig dan MVRDV. Het bureau zet de oorspronkelijke formule en identiteit voort. En nog steeds slepen ze interessante opdrachten binnen en ontwerpen ze daarvoor gebouwen van een hoog niveau. Ik zie ook nog steeds een grote aandacht voor architectonische kwaliteit in combinatie met een praktische inslag. De overname is goed verlopen. Het was een risico, want de meeste overnames mislukken, maar ik ben blij dat het bij ons goed gegaan is. Joost en Max hebben het bureau in 2002 in een keer overgenomen. Ik had langer actief willen blijven, maar mijn terugtreden diende zich vrij bruusk aan en eerder dan we gepland hadden. Ik kwam vermoeid terug uit Hongkong, had slecht geslapen en struikelde, waardoor ik mijn patellapees scheurde. De operatie mislukte. Sindsdien kan ik niet meer lopen en moest ik afscheid nemen van het bureau. Eigenlijk was dat maar goed ook. Als het geleidelijk was gegaan, had ik me toch maar met alles blijven bemoeien. Het verbaast me wel hoor, dat ik er inmiddels zo makkelijk over denk. Toen ik wegging, telde het bureau ongeveer dertig man. Nu, ondanks de crisis, meer dan zeventig. Kennelijk hebben ze een goed antwoord op wat de markt vraagt. Bovendien zijn ze gewoon nog steeds zakelijk, zoals ik ook altijd een zakelijke instelling heb gehad. Mijn vaders zand- en grindhandel moest de crisis van de jaren dertig zien te verduren. Het was armoe troef. Die crisis heeft aan mijn

41

06

“IK DENK DAT JE VAN GOEDEN HuIzE MOET KOMEN WIL JE AuTONOME ARCHITECTuuR MAKEN DIE zICH GEEN LAzER VAN DE OPDRACHTGEVER EN DOELGROEP AANTREKT.”

zakelijke instelling bijgedragen. Je moet altijd zorgen dat er omzet is. Die zakelijke kant heeft het bureau tijdens de crisis van de jaren tachtig ook gered. Wat tijdens een crisis belangrijk is, is dat mensen zich veilig voelen bij het bureau. vISIE OP DE tOEKOmSt Ik ben mijn leven als architect aan het afronden, maar ik heb nog wel ideeën over waar het in de architectuur naar toe moet, in de sfeer van wat Peter Sloterdijk propageert. Het is een andere manier van denken dan dat van Popper en Wittgenstein, de grondleggers van het functionalisme. De bakermat van de behoefte aan architectuur is geborgenheid. De mate van geborgenheid is bepalend voor de manier waarop je analyseert. Niet op een logische manier, maar op een ontologische manier. Dat betekent dat je in sferen denkt. Wil je een open, helder, complex, dominant of ondergeschikt gebouw? Daar begin je mee in elke opgave. Uit de beelden die in je voorstellingsvermogen ontstaan maak je een keuze. Via de betekenis van ontologie kom je bij de inhoudelijke, sociologische kant van de architectuur. De ene keer maak je een expressief gebouw en de andere keer een introvert gebouw. Dat moet een bewuste keuze zijn waar je goed met je opdrachtgever over praat. Ik denk dat je van goeden huize moet komen wil je autonome architectuur maken die zich geen lazer van de opdrachtgever en doelgroep aantrekt. Dan moet je een archetypisch gebouw ontwerpen. Die architecten zijn er wel, vanaf Vitruvius kun je een hele lijst maken. Architectuur maakt het leven op een bepaalde manier mogelijk en onmogelijk. Toen architecten in de jaren zeventig hun verhaal gingen houden, heb ik als lid van de International Academy over de hele wereld lezingen gehouden, van Buenos Aires tot Boston, van Moskou tot Rome en van Stockholm tot Tokio. Het centrale thema was architectuur en emotie, dat ging er in als koek. Het zijn een stuk of vier publicaties geweest waarin ik mijn filosofie naar buiten heb gebracht. In 1980 schreef ik Ruimte, Tijd, Beweging. Het gaat in de architectuur om ruimtelijke werking. Dat is voor veel mensen iets vaags. Hoe schrijf je een verhaal over ruimtelijke werking? Als ik op het strand sta en ik zie de einder, dan is dat ruimtelijke werking. Als ik de Notre-Dame in Parijs door de vrij lage ingang binnenga en ik hoor het koor zingen, dan hou ik geen droge ogen. Dat is ruimtelijke werking. Hoe garandeer je nu dat een ruimte zo’n stemming heeft? Dan zit je op een vrij vaag gebied. Ik heb er altijd naar gestreefd om de ruimte in dienst van de mensen zijn werk te laten doen. Als ik om me heen kijk naar nieuwe architectonische productie, lijkt het overduidelijk dat men zoekt naar een vervolg op de rationele architectuur. We zullen afscheid moeten nemen van het functionalisme, omdat het geen ruimtelijke manier van denken is. Functionalisme is analytisch denken en schiet tekort als het over architectuur gaat. Denken in verhoudingen is immers iets anders dan denken in relaties. Die omschakeling is een bewust proces. Verhoudingen zoeken emotie op. Dat is een wereld waar we nauwelijks iets van weten. Sartre schreef nog vóór de jaren zestig van de vorige eeuw over emotie en dronkemansgepraat. In 1986 schreef Nico Frijda er een standaardwerk over waar de architectuur niet in voorkomt. Welke emoties tot het domein van de architectuur horen blijft een interessante vraag en het zoeken naar een antwoord erop een uitdaging. Ik denk dat er werk aan de winkel is. 


42

TRANSFORMATIE

IN AANBOUW

43

“HET METROPOLITANE IS WEER OPGEFLAKKERD” Herziening van het VROM-gebouw tot flexibel rijkskantoor Bij de oplevering was het voormalige VROM-gebouw zijn tijd ver vooruit. De serretypologie en het duurzaamheidsconcept waren vernieuwend en invloedrijk. Nu wordt Rijnstraat 8 getransformeerd tot een flexibel ‘rijkskantoor’, geschikt voor meerdere ministeries en andere organisaties. Om verleden en toekomst van dit karakteristieke gebouw optimaal met elkaar te verbinden hebben OMA, BAM, Ector Hoogstad Architecten en de oorspronkelijke architect Jan Hoogstad, toenadering tot elkaar gezocht, wat heeft gezorgd voor een winnend en opnieuw vernieuwend plan. Beelden OMA / FAZ KEUZENKAMP


42

TRANSFORMATIE

IN AANBOUW

43

“HET METROPOLITANE IS WEER OPGEFLAKKERD” Herziening van het VROM-gebouw tot flexibel rijkskantoor Bij de oplevering was het voormalige VROM-gebouw zijn tijd ver vooruit. De serretypologie en het duurzaamheidsconcept waren vernieuwend en invloedrijk. Nu wordt Rijnstraat 8 getransformeerd tot een flexibel ‘rijkskantoor’, geschikt voor meerdere ministeries en andere organisaties. Om verleden en toekomst van dit karakteristieke gebouw optimaal met elkaar te verbinden hebben OMA, BAM, Ector Hoogstad Architecten en de oorspronkelijke architect Jan Hoogstad, toenadering tot elkaar gezocht, wat heeft gezorgd voor een winnend en opnieuw vernieuwend plan. Beelden OMA / FAZ KEUZENKAMP


44

TRANSFORMATIE

IN AANBOUW

JAN HOOgstAD “Destijds had ik mijn bedenkingen om zo’n groot kantoorgebouw te ontwerpen. Er zou een gigantische hoeveelheid mensen in dat gebouw gaan werken, ik kreeg het al benauwd als ik er alleen maar aan dacht. Het kantoorgebouw was destijds misschien wel het saaiste gebouwtype dat er bestond. In een gebouw moet je altijd weten waar je bent en hoe je ergens komt. De lay-out van het gebouw moet je kunnen begrijpen en onthouden. Ook het belang van je kunnen thuis voelen in een gebouw mag je niet onderschatten. Het concept ontstond toevallig. Ik liep door de Indische buurt van Den Haag waar veel woningen serres hebben en zag nieuwe mogelijkheden voor dit principe. De nieuwe ruimtecategorie die ik daarmee in de ruimtelijke hiërarchie van het kantoorgebouw heb geïntroduceerd helpt het gebouw overzichtelijk te houden. Het was een bijzondere, zware opdracht, het heeft er zelfs naar uitgezien dat het niet gebouwd zou worden. Secretaris-generaal van het Ministerie van VROM, Wolter Lemstra, stak er gelukkig z’n nek voor uit en stuurde me naar Amerika. Als ze het daar een goed plan vonden, dan zou het in Nederland ook wel lukken. De huidige verbouwing van het VROM-gebouw was een openbare aanbesteding. Samen met Joost en Max heb ik me hier aanvankelijk tegen verzet en een advocaat in de arm genomen die van mening was dat we een goede zaak hadden. Maar gaandeweg bleek dat de wet geen mogelijkheden biedt om betrokkenheid bij een ontwerpproces af te dwingen, alleen mogelijkheden om achteraf bezwaar te maken tegen verminking van je ontwerp. Ik had weinig zin om lijdzaam toe te moeten zien hoe anderen mijn werk beschadigen en dan pas te mogen protesteren. Ik ben nu 84 en heb nog flink wat energie, maar het leek me niks om tien jaar procederend door te brengen en te moeten wachten op een uitspraak. De twee afgevallen ontwerpen van Kees Kaan en Benthem Crouwel heeft niemand me nog laten zien. Ik hoor geruchten dat in één ontwerp de serres zelfs helemaal gesneuveld zijn. Ik was bang voor ofwel een overdreven pragmatische ofwel een overdreven esthetische benadering. Ik ben erg blij dat onze samenwerking met OMA het winnende plan opgeleverd heeft, want het is misschien wel het enige bureau dat het VROM-gebouw écht begrijpt. Dat heb ik ze ook geschreven. Op het boekje waarin OMA het ontwerp voor de transformatie presenteert, staat een diagram dat precies overeenkomt met een kleine maquette die ik voor het VROM-gebouw heb gemaakt. Voor het congrescentrum en de bestuurspleinen is een meer volumineuze ruimte nodig. Dat is een ander ruimtelijk stelsel dan een kantoorgebouw. Die aanpassingen konden beperkt blijven tot de kop van het gebouw en daarmee wordt het andere gedeelte als het ware opgewaardeerd. OMA heeft natuurlijk de eindverantwoordelijkheid voor het plan, maar dat ze ons daar zo intensief bij betrokken hebben en zelfs een gezamenlijke ontwerpverantwoording hebben willen schrijven vind ik heel sympathiek.” JOOst EctOR “De manier waarop de Rijksgebouwendienst met Jan is omgegaan vond ik echt schokkend. De overheid heeft besloten dat overheidsgebouwen volgens het DBFMO-principe moeten worden gerealiseerd. Dat houdt in dat consortia in concurrentie een bieding mogen doen op een opdracht die werkelijk alles omvat: financiering, ontwerp, realisatie, onderhoud en exploitatie – en dat over een periode van dertig jaar. Dan krijg je volledig dichtgetimmerde contracten en procedures. Bij nieuwbouw is dat al lastig, maar bij bestaande gebouwen helemaal. Een nog levende oorspronkelijke architect wordt dan een hindernis. Terwijl iedereen voortdurend lovend was over de cultuurhistorische waarde van het gebouw. Dan is het toch juist een kans om de oorspronkelijke maker in de toekomst ervan te betrekken? Ik snap heus wel dat ze Jan niet konden vragen om het complete ontwerp voor de revitalisatie te maken, maar ze hadden hem wel zijn visie op de toekomst van het gebouw kunnen vragen of een masterplan op laten stellen. Ook kregen we steeds te horen dat Ector Hoogstad Architecten gewoon mee kon dingen naar de opdracht en dat we vast wel door partijen benaderd zouden worden om mee in te schrijven. Vreemd, want hoe kun je nou tegelijk deelnemer aan een aanbesteding zijn en vasthouden aan het recht om bezwaar te maken tegen de plannen van anderen? Aanvankelijk zijn we door niemand benaderd. We waren besmet, leek het, we werden uit de weg gegaan. OMA en BAM zagen gelukkig het licht. Daar bedachten ze dat als ze met Jan en ons zouden samenwerken, er straks een plan zou liggen

waar niemand bezwaar tegen zou aantekenen. Dat is voor de opdrachtgever een zekerheid. Op voorwaarde dat we serieus bij het ontwerp betrokken zouden worden, wilden we medewerking aan het plan verlenen. Dat we ons op deze manier met OMA konden associëren was voor mij het eerste lichtpuntje in een slepend proces. OMA en BAM hebben gesnapt dat dit voor iedereen belangrijk was. Daar was moed voor nodig. Ze hebben het aangedurfd en dat is beloond. Wat mij tijdens de ontmoeting met Ellen van Loon en Rem Koolhaas trof, was het grote respect dat zij voor het gebouw hebben en het niveau waarop ze het gebouw begrijpen. VROM was vanaf het begin een on-Nederlands gebouw waarin over allerlei dingen groot en structureel werd gedacht. Er is geen bureau beter in staat om zich daar te kunnen inleven dan OMA. Als je het over metropolitan architecture hebt, dan was VROM daar in Nederland destijds het meest sprekende voorbeeld van, misschien nog steeds wel. Wat mij tijdens de samenwerking opviel is dat de mensen van OMA en wij op dezelfde golflengte communiceren. OMA is ook een bureau met een sterke en nuchtere Rotterdamse inslag. We moesten eerst wel een beetje zoeken; samenwerken tussen architecten is vaak moeilijk. Maar we stonden niet tegenover elkaar, we stonden samen ergens voor. Dat heeft geleid tot een fantastisch ontwerp. Echt een herziening van het gebouw. Het metropolitane van het VROM-gebouw is weer opgeflakkerd. De helderheid van het gebouw is een andere, maar onverminderd sterk. Het ontwerp voegt een nieuwe dimensie toe aan de grootsheid die het VROM-gebouw altijd al heeft gehad.” EllEN VAN lOON (OMA) “De transformatie van het VROM-gebouw is een openbare aanbesteding met een heel vervelende voorgeschiedenis. Wij vonden het niet terecht dat de oorspronkelijke architect niet bij de procedure werd betrokken. Het VROM-gebouw is immers Jan Hoogstads belangrijkste gebouw, hij is daar emotioneel sterk mee verbonden. Wij waren in dubio over onze deelname en hebben er intensief over gesproken. Maar we vinden het gebouw vanwege zijn rationaliteit zo interessant en spannend, dat we uiteindelijk toch besloten om mee te doen. Omdat die vervelende voorgeschiedenis ons dwars zat, wilden we toenadering zoeken. Gelijktijdig zochten Jan, Joost en Max toenadering tot ons. In zekere zin was dat toeval. Wij kregen een brief met de mededeling ‘als één bureau iets met het VROM-

“BIJ PROJECTEN VAN DIT FORMAAT MOET JE ALS ARCHITECT NIET DENKEN DAT JE ALLES ZELF KUNT OPLOSSEN.” ELLEN VAN LOON

45

gebouw kan, is OMA het’. Daar waren we vereerd mee en we waren ook heel blij dat het ijs was gebroken. Ons bureau heeft nog nooit iets met Jan of zijn bureau gedaan, dus wisten we niet wat we van de samenwerking konden verwachten. Je weet niet in hoeverre de oorspronkelijke ontwerper verandering toelaat. Ik heb pasgeleden de Kunsthal verbouwd en merkte dat Rem zich emotioneel verbonden voelt met dat gebouw. Het hoeft niet slecht te zijn voor een gebouw als een ander er eens naar kijkt. Dat was ook mijn gevoel bij het VROM-gebouw. Wij hebben een aantal gesprekken met Jan en Joost gehad. Tijdens het eerste gesprek hadden we al een vrij duidelijk idee wat we wilden gaan doen. Daar heeft Jan naar gekeken en hij was het er in principe mee eens. We hebben de plint van het gebouw opnieuw georganiseerd, de doorgang breder gemaakt, de vierde verdieping twee keer zo hoog gemaakt. Het bleek overigens dat hij dat idee voor die hoge vierde verdieping vroeger ook al heeft gehad. Er was eigenlijk maar één onderdeel in het ontwerp waar discussie over bestond. We hebben een volledig glazen kop bedacht. Jan twijfelde of dat niet een meer massieve kop moest zijn. Dus we zaten een tijdje op twee sporen. Op een gegeven moment zei hij dat we maar moesten doen wat ons het beste leek. De uiteindelijke oplossing voor de kop hebben we samen bedacht. Ik kan me het moment nog herinneren dat wij tijdens het proces iets anders met de kop hadden gedaan, waar wij ook niet echt gelukkig mee waren. Tijdens een gesprek hebben we met z’n drieën die kop gekraakt. De uiteindelijke kop, de interne werking daarvan, is echt een gezamenlijk product. We zijn puzzelend begonnen. We hebben een paar keer in het gebouw rondgelopen. Dan zie je wat er niet goed is. De puzzelstukjes waren onze probleemstellingen. Dat puzzelt zich op een gegeven ogenblik aan elkaar. Dankzij de helderheid van het gebouw was dat snel rond. Het gebouw laat zich goed analyseren. Dat is de kracht van het bestaande gebouw. Dit gebouw heeft behoefte aan uitzondering in plaats van repetitie, want er is al genoeg repetitie. Maar wel zoveel repetitie laten bestaan dat de ziel van het gebouw blijft. Dat is een balans die je moet zien te vinden. De kwaliteit zit ‘m in dit gebouw in de verticale relatie, veel minder in de horizontale relatie. In het uiteindelijke ontwerp hebben we de horizontale relatie bovenop de verticale relatie gelegd. Dit gebouw is gedacht als een diagram, zo moet je het ook bekijken. We hebben alle decoratieve kleuraccenten uit het gebouw gehaald, zodat het


44

TRANSFORMATIE

IN AANBOUW

JAN HOOgstAD “Destijds had ik mijn bedenkingen om zo’n groot kantoorgebouw te ontwerpen. Er zou een gigantische hoeveelheid mensen in dat gebouw gaan werken, ik kreeg het al benauwd als ik er alleen maar aan dacht. Het kantoorgebouw was destijds misschien wel het saaiste gebouwtype dat er bestond. In een gebouw moet je altijd weten waar je bent en hoe je ergens komt. De lay-out van het gebouw moet je kunnen begrijpen en onthouden. Ook het belang van je kunnen thuis voelen in een gebouw mag je niet onderschatten. Het concept ontstond toevallig. Ik liep door de Indische buurt van Den Haag waar veel woningen serres hebben en zag nieuwe mogelijkheden voor dit principe. De nieuwe ruimtecategorie die ik daarmee in de ruimtelijke hiërarchie van het kantoorgebouw heb geïntroduceerd helpt het gebouw overzichtelijk te houden. Het was een bijzondere, zware opdracht, het heeft er zelfs naar uitgezien dat het niet gebouwd zou worden. Secretaris-generaal van het Ministerie van VROM, Wolter Lemstra, stak er gelukkig z’n nek voor uit en stuurde me naar Amerika. Als ze het daar een goed plan vonden, dan zou het in Nederland ook wel lukken. De huidige verbouwing van het VROM-gebouw was een openbare aanbesteding. Samen met Joost en Max heb ik me hier aanvankelijk tegen verzet en een advocaat in de arm genomen die van mening was dat we een goede zaak hadden. Maar gaandeweg bleek dat de wet geen mogelijkheden biedt om betrokkenheid bij een ontwerpproces af te dwingen, alleen mogelijkheden om achteraf bezwaar te maken tegen verminking van je ontwerp. Ik had weinig zin om lijdzaam toe te moeten zien hoe anderen mijn werk beschadigen en dan pas te mogen protesteren. Ik ben nu 84 en heb nog flink wat energie, maar het leek me niks om tien jaar procederend door te brengen en te moeten wachten op een uitspraak. De twee afgevallen ontwerpen van Kees Kaan en Benthem Crouwel heeft niemand me nog laten zien. Ik hoor geruchten dat in één ontwerp de serres zelfs helemaal gesneuveld zijn. Ik was bang voor ofwel een overdreven pragmatische ofwel een overdreven esthetische benadering. Ik ben erg blij dat onze samenwerking met OMA het winnende plan opgeleverd heeft, want het is misschien wel het enige bureau dat het VROM-gebouw écht begrijpt. Dat heb ik ze ook geschreven. Op het boekje waarin OMA het ontwerp voor de transformatie presenteert, staat een diagram dat precies overeenkomt met een kleine maquette die ik voor het VROM-gebouw heb gemaakt. Voor het congrescentrum en de bestuurspleinen is een meer volumineuze ruimte nodig. Dat is een ander ruimtelijk stelsel dan een kantoorgebouw. Die aanpassingen konden beperkt blijven tot de kop van het gebouw en daarmee wordt het andere gedeelte als het ware opgewaardeerd. OMA heeft natuurlijk de eindverantwoordelijkheid voor het plan, maar dat ze ons daar zo intensief bij betrokken hebben en zelfs een gezamenlijke ontwerpverantwoording hebben willen schrijven vind ik heel sympathiek.” JOOst EctOR “De manier waarop de Rijksgebouwendienst met Jan is omgegaan vond ik echt schokkend. De overheid heeft besloten dat overheidsgebouwen volgens het DBFMO-principe moeten worden gerealiseerd. Dat houdt in dat consortia in concurrentie een bieding mogen doen op een opdracht die werkelijk alles omvat: financiering, ontwerp, realisatie, onderhoud en exploitatie – en dat over een periode van dertig jaar. Dan krijg je volledig dichtgetimmerde contracten en procedures. Bij nieuwbouw is dat al lastig, maar bij bestaande gebouwen helemaal. Een nog levende oorspronkelijke architect wordt dan een hindernis. Terwijl iedereen voortdurend lovend was over de cultuurhistorische waarde van het gebouw. Dan is het toch juist een kans om de oorspronkelijke maker in de toekomst ervan te betrekken? Ik snap heus wel dat ze Jan niet konden vragen om het complete ontwerp voor de revitalisatie te maken, maar ze hadden hem wel zijn visie op de toekomst van het gebouw kunnen vragen of een masterplan op laten stellen. Ook kregen we steeds te horen dat Ector Hoogstad Architecten gewoon mee kon dingen naar de opdracht en dat we vast wel door partijen benaderd zouden worden om mee in te schrijven. Vreemd, want hoe kun je nou tegelijk deelnemer aan een aanbesteding zijn en vasthouden aan het recht om bezwaar te maken tegen de plannen van anderen? Aanvankelijk zijn we door niemand benaderd. We waren besmet, leek het, we werden uit de weg gegaan. OMA en BAM zagen gelukkig het licht. Daar bedachten ze dat als ze met Jan en ons zouden samenwerken, er straks een plan zou liggen

waar niemand bezwaar tegen zou aantekenen. Dat is voor de opdrachtgever een zekerheid. Op voorwaarde dat we serieus bij het ontwerp betrokken zouden worden, wilden we medewerking aan het plan verlenen. Dat we ons op deze manier met OMA konden associëren was voor mij het eerste lichtpuntje in een slepend proces. OMA en BAM hebben gesnapt dat dit voor iedereen belangrijk was. Daar was moed voor nodig. Ze hebben het aangedurfd en dat is beloond. Wat mij tijdens de ontmoeting met Ellen van Loon en Rem Koolhaas trof, was het grote respect dat zij voor het gebouw hebben en het niveau waarop ze het gebouw begrijpen. VROM was vanaf het begin een on-Nederlands gebouw waarin over allerlei dingen groot en structureel werd gedacht. Er is geen bureau beter in staat om zich daar te kunnen inleven dan OMA. Als je het over metropolitan architecture hebt, dan was VROM daar in Nederland destijds het meest sprekende voorbeeld van, misschien nog steeds wel. Wat mij tijdens de samenwerking opviel is dat de mensen van OMA en wij op dezelfde golflengte communiceren. OMA is ook een bureau met een sterke en nuchtere Rotterdamse inslag. We moesten eerst wel een beetje zoeken; samenwerken tussen architecten is vaak moeilijk. Maar we stonden niet tegenover elkaar, we stonden samen ergens voor. Dat heeft geleid tot een fantastisch ontwerp. Echt een herziening van het gebouw. Het metropolitane van het VROM-gebouw is weer opgeflakkerd. De helderheid van het gebouw is een andere, maar onverminderd sterk. Het ontwerp voegt een nieuwe dimensie toe aan de grootsheid die het VROM-gebouw altijd al heeft gehad.” EllEN VAN lOON (OMA) “De transformatie van het VROM-gebouw is een openbare aanbesteding met een heel vervelende voorgeschiedenis. Wij vonden het niet terecht dat de oorspronkelijke architect niet bij de procedure werd betrokken. Het VROM-gebouw is immers Jan Hoogstads belangrijkste gebouw, hij is daar emotioneel sterk mee verbonden. Wij waren in dubio over onze deelname en hebben er intensief over gesproken. Maar we vinden het gebouw vanwege zijn rationaliteit zo interessant en spannend, dat we uiteindelijk toch besloten om mee te doen. Omdat die vervelende voorgeschiedenis ons dwars zat, wilden we toenadering zoeken. Gelijktijdig zochten Jan, Joost en Max toenadering tot ons. In zekere zin was dat toeval. Wij kregen een brief met de mededeling ‘als één bureau iets met het VROM-

“BIJ PROJECTEN VAN DIT FORMAAT MOET JE ALS ARCHITECT NIET DENKEN DAT JE ALLES ZELF KUNT OPLOSSEN.” ELLEN VAN LOON

45

gebouw kan, is OMA het’. Daar waren we vereerd mee en we waren ook heel blij dat het ijs was gebroken. Ons bureau heeft nog nooit iets met Jan of zijn bureau gedaan, dus wisten we niet wat we van de samenwerking konden verwachten. Je weet niet in hoeverre de oorspronkelijke ontwerper verandering toelaat. Ik heb pasgeleden de Kunsthal verbouwd en merkte dat Rem zich emotioneel verbonden voelt met dat gebouw. Het hoeft niet slecht te zijn voor een gebouw als een ander er eens naar kijkt. Dat was ook mijn gevoel bij het VROM-gebouw. Wij hebben een aantal gesprekken met Jan en Joost gehad. Tijdens het eerste gesprek hadden we al een vrij duidelijk idee wat we wilden gaan doen. Daar heeft Jan naar gekeken en hij was het er in principe mee eens. We hebben de plint van het gebouw opnieuw georganiseerd, de doorgang breder gemaakt, de vierde verdieping twee keer zo hoog gemaakt. Het bleek overigens dat hij dat idee voor die hoge vierde verdieping vroeger ook al heeft gehad. Er was eigenlijk maar één onderdeel in het ontwerp waar discussie over bestond. We hebben een volledig glazen kop bedacht. Jan twijfelde of dat niet een meer massieve kop moest zijn. Dus we zaten een tijdje op twee sporen. Op een gegeven moment zei hij dat we maar moesten doen wat ons het beste leek. De uiteindelijke oplossing voor de kop hebben we samen bedacht. Ik kan me het moment nog herinneren dat wij tijdens het proces iets anders met de kop hadden gedaan, waar wij ook niet echt gelukkig mee waren. Tijdens een gesprek hebben we met z’n drieën die kop gekraakt. De uiteindelijke kop, de interne werking daarvan, is echt een gezamenlijk product. We zijn puzzelend begonnen. We hebben een paar keer in het gebouw rondgelopen. Dan zie je wat er niet goed is. De puzzelstukjes waren onze probleemstellingen. Dat puzzelt zich op een gegeven ogenblik aan elkaar. Dankzij de helderheid van het gebouw was dat snel rond. Het gebouw laat zich goed analyseren. Dat is de kracht van het bestaande gebouw. Dit gebouw heeft behoefte aan uitzondering in plaats van repetitie, want er is al genoeg repetitie. Maar wel zoveel repetitie laten bestaan dat de ziel van het gebouw blijft. Dat is een balans die je moet zien te vinden. De kwaliteit zit ‘m in dit gebouw in de verticale relatie, veel minder in de horizontale relatie. In het uiteindelijke ontwerp hebben we de horizontale relatie bovenop de verticale relatie gelegd. Dit gebouw is gedacht als een diagram, zo moet je het ook bekijken. We hebben alle decoratieve kleuraccenten uit het gebouw gehaald, zodat het


46

WERKEN

IN AANBOUW

gereduceerd wordt tot dat zwart-witte diagram, tot de essentie van het gebouw. Na afloop hoorden we van Joost dat hij aangenaam verrast was door de samenwerking. We hebben ontdekt dat onze bureaus weliswaar verschillen, maar ook zeer veel overeenkomsten hebben. Het uiteindelijke resultaat van de samenwerking is complementair, dat heeft grote toegevoegde waarde. Ik ben er sowieso van overtuigd dat je bij projecten van dit formaat als architect niet moet denken dat je alles zelf kunt oplossen. We hebben met Jan over het gebouw gepraat en zijn daar samen uitgekomen. Ik was trouwens ook gewoon benieuwd naar zijn ideeën en verhalen. Als het VROM-gebouw is gestript, ontdaan van alle opsmuk en daar in zijn pure vorm staat, zou ik heel graag met Jan door het gebouw gaan. Naar dat moment kijk ik echt uit!”

monograph

theory

design landscape

monograph

photography

technique

art

garden

voor inspiratie en informatie op het gebied van architectuur, stedenbouw, landschap en design

www.naibooksellers.nl | info@naibooksellers.nl | t: +31(0)10 4401203

cOR NOtENBOOM (BAM, ONtWERPMANAgER NAMENs HEt cONsORtIUM) “Zodra de Rijksgebouwendienst dit project op de markt zette, hebben Jan Hoogstad en Joost Ector de publiciteit gezocht. Ze waren niet gelukkig met de manier waarop de Rijksgebouwendienst met het VROM-gebouw omging. Wij hebben ons dat van het begin af aan gerealiseerd en vonden ook dat je dit gebouw niet zo maar over kan laten aan de eerste de beste architect en zijn aannemer, of aan marktpartijen. Het VROM-gebouw is een eenheid. Als je het gebouw gaat transformeren moet je het als een geheel beschouwen en er niet een programmaatje zus of zo in op willen lossen. Het begint met heel consciëntieus kijken, je moet weten wat het gebouw kan hebben. Vanwege de aard van het gebouw wilde OMA dit project graag doen. Maar ze stonden er ook aarzelend in vanwege de voorgeschiedenis van de aanbestedingsprocedure. Vanuit eigen beweging vonden Ellen van Loon en Rem Koolhaas dat ze er iets mee moesten doen. Tegelijkertijd schreef Jan Hoogstad het

VROM Opdrachtgever BAM Utiliteitsbouw Oplevering Eind 2016 Bruto vloeroppervlak ca. 85.000 m2 Consortium wordt gevormd door OMA, BAM PPP, BAM Utiliteitsbouw, BAM Techniek en ISS Facility Services Ontwerpende partijen OMA in samenwerking met Ector Hoogstad Architecten, BAM Advies & Engineering, Valstar Simonis, DGMR en Level Acoustics Rijnstraat 8, Den Haag rijksoverheid.nl

47

bureau een brief en dat leidde tot een gesprek bij hem thuis. Dat werd een gedenkwaardige bijeenkomst. Rem Koolhaas wist dat het penthouse van Jan Hoogstad een verbouwing is van een gebouw dat oorspronkelijk is ontworpen door Dirk Roosenburgh, de grootvader van Rem Koolhaas. Jan Hoogstad heeft zelf het ontwerp voor die verbouwing gemaakt. Dus toen we boven kwamen en ons vergaapten aan het schitterende uitzicht over de Maas en de havens van Rotterdam, viel Rem Koolhaas onmiddellijk met de deur in huis: ‘Nou Jan, met jouw gebouw in Den Haag zijn we minder ingrijpende dingen van plan dan jij met dit gebouw hebt gedaan’. We moesten daar allemaal hartelijk om lachen en dat zette de toon. Dan weet je dat je gelijkwaardige partijen bent. We hebben ten aanzien van het verwachtingenmanagement wel een aantal dingen duidelijk afgesproken, zo moet het onmiskenbaar zijn wie de regie in het proces houdt. Als buitenstaander heb ik geobserveerd dat tussen OMA en Jan Hoogstad groot wederzijds respect bestond. Vanuit OMA het respect voor de oorspronkelijke ontwerper, en bij Jan Hoogstad voor het ontwerp van OMA. Jan Hoogstad begreep dat OMA met hart en ziel in die transformatie zit en hij durfde het op cruciale momenten los te laten. Dat vond ik bijzonder aan het proces. De momenten dat Joost Ector hier aan tafel aanschoof waren buitengewoon zinvol. Hij kent het gebouw en Jan Hoogstad goed en dat heeft het ontwerpteam erg geholpen. Door die gesprekken ontdekten we dat Jan Hoogstad als ontwerper ook met bepaalde dingen heeft geworsteld; dingen die extreem goed zijn gegaan, maar ook dingen die gewoon zijn beloop hebben gehad. Ik werk nu bijna twee jaar met OMA samen en beschouw ze als goede professionals die weten welk kaliber mensen er in elke fase van het proces moeten zitten. Elke fase vraagt een bepaalde aanpak. Dat mag ook wel eens gezegd worden, want veel mensen denken dat OMA uit artiesten bestaat die een kunstje doen en vanwege de naam overal mee wegkomt.” 


46

WERKEN

IN AANBOUW

gereduceerd wordt tot dat zwart-witte diagram, tot de essentie van het gebouw. Na afloop hoorden we van Joost dat hij aangenaam verrast was door de samenwerking. We hebben ontdekt dat onze bureaus weliswaar verschillen, maar ook zeer veel overeenkomsten hebben. Het uiteindelijke resultaat van de samenwerking is complementair, dat heeft grote toegevoegde waarde. Ik ben er sowieso van overtuigd dat je bij projecten van dit formaat als architect niet moet denken dat je alles zelf kunt oplossen. We hebben met Jan over het gebouw gepraat en zijn daar samen uitgekomen. Ik was trouwens ook gewoon benieuwd naar zijn ideeën en verhalen. Als het VROM-gebouw is gestript, ontdaan van alle opsmuk en daar in zijn pure vorm staat, zou ik heel graag met Jan door het gebouw gaan. Naar dat moment kijk ik echt uit!”

monograph

theory

design landscape

monograph

photography

technique

art

garden

voor inspiratie en informatie op het gebied van architectuur, stedenbouw, landschap en design

www.naibooksellers.nl | info@naibooksellers.nl | t: +31(0)10 4401203

cOR NOtENBOOM (BAM, ONtWERPMANAgER NAMENs HEt cONsORtIUM) “Zodra de Rijksgebouwendienst dit project op de markt zette, hebben Jan Hoogstad en Joost Ector de publiciteit gezocht. Ze waren niet gelukkig met de manier waarop de Rijksgebouwendienst met het VROM-gebouw omging. Wij hebben ons dat van het begin af aan gerealiseerd en vonden ook dat je dit gebouw niet zo maar over kan laten aan de eerste de beste architect en zijn aannemer, of aan marktpartijen. Het VROM-gebouw is een eenheid. Als je het gebouw gaat transformeren moet je het als een geheel beschouwen en er niet een programmaatje zus of zo in op willen lossen. Het begint met heel consciëntieus kijken, je moet weten wat het gebouw kan hebben. Vanwege de aard van het gebouw wilde OMA dit project graag doen. Maar ze stonden er ook aarzelend in vanwege de voorgeschiedenis van de aanbestedingsprocedure. Vanuit eigen beweging vonden Ellen van Loon en Rem Koolhaas dat ze er iets mee moesten doen. Tegelijkertijd schreef Jan Hoogstad het

VROM Opdrachtgever BAM Utiliteitsbouw Oplevering Eind 2016 Bruto vloeroppervlak ca. 85.000 m2 Consortium wordt gevormd door OMA, BAM PPP, BAM Utiliteitsbouw, BAM Techniek en ISS Facility Services Ontwerpende partijen OMA in samenwerking met Ector Hoogstad Architecten, BAM Advies & Engineering, Valstar Simonis, DGMR en Level Acoustics Rijnstraat 8, Den Haag rijksoverheid.nl

47

bureau een brief en dat leidde tot een gesprek bij hem thuis. Dat werd een gedenkwaardige bijeenkomst. Rem Koolhaas wist dat het penthouse van Jan Hoogstad een verbouwing is van een gebouw dat oorspronkelijk is ontworpen door Dirk Roosenburgh, de grootvader van Rem Koolhaas. Jan Hoogstad heeft zelf het ontwerp voor die verbouwing gemaakt. Dus toen we boven kwamen en ons vergaapten aan het schitterende uitzicht over de Maas en de havens van Rotterdam, viel Rem Koolhaas onmiddellijk met de deur in huis: ‘Nou Jan, met jouw gebouw in Den Haag zijn we minder ingrijpende dingen van plan dan jij met dit gebouw hebt gedaan’. We moesten daar allemaal hartelijk om lachen en dat zette de toon. Dan weet je dat je gelijkwaardige partijen bent. We hebben ten aanzien van het verwachtingenmanagement wel een aantal dingen duidelijk afgesproken, zo moet het onmiskenbaar zijn wie de regie in het proces houdt. Als buitenstaander heb ik geobserveerd dat tussen OMA en Jan Hoogstad groot wederzijds respect bestond. Vanuit OMA het respect voor de oorspronkelijke ontwerper, en bij Jan Hoogstad voor het ontwerp van OMA. Jan Hoogstad begreep dat OMA met hart en ziel in die transformatie zit en hij durfde het op cruciale momenten los te laten. Dat vond ik bijzonder aan het proces. De momenten dat Joost Ector hier aan tafel aanschoof waren buitengewoon zinvol. Hij kent het gebouw en Jan Hoogstad goed en dat heeft het ontwerpteam erg geholpen. Door die gesprekken ontdekten we dat Jan Hoogstad als ontwerper ook met bepaalde dingen heeft geworsteld; dingen die extreem goed zijn gegaan, maar ook dingen die gewoon zijn beloop hebben gehad. Ik werk nu bijna twee jaar met OMA samen en beschouw ze als goede professionals die weten welk kaliber mensen er in elke fase van het proces moeten zitten. Elke fase vraagt een bepaalde aanpak. Dat mag ook wel eens gezegd worden, want veel mensen denken dat OMA uit artiesten bestaat die een kunstje doen en vanwege de naam overal mee wegkomt.” 


48

INTERIEUR

“HET INTERIEUR IS DE GEBRUIKERSINTERFACE VAN HET GEBOUW” De interieurontwerpers van Ector Hoogstad Architecten Het interieur van een gebouw raakt gebruikers letterlijk het meest. Of het nu een woning, een kantoorgebouw, een theater of laboratorium betreft, het draait altijd om sfeer. Een begrip dat zich niet eenvoudig laat omschrijven, maar waarvan de lading door iedereen moeiteloos wordt aangevoeld. Bij Ector Hoogstad Architecten vinden ze dat gebouwontwerp en interieurontwerp naadloos in elkaar moeten overgaan. Daarom beschikt het bureau over een eigen groep met deskundige interieurontwerpers. In een gesprek met de ontwerpers bleek sfeer een sleutelbegrip. Hoewel het samenhangt met lastig grijpbare begrippen als smaak, associaties en identiteit, laat het zich met sterke concepten desondanks vatten en sturen. Fotografie EDITH VERHOEVEN

WERKWIJZE

49


48

INTERIEUR

“HET INTERIEUR IS DE GEBRUIKERSINTERFACE VAN HET GEBOUW” De interieurontwerpers van Ector Hoogstad Architecten Het interieur van een gebouw raakt gebruikers letterlijk het meest. Of het nu een woning, een kantoorgebouw, een theater of laboratorium betreft, het draait altijd om sfeer. Een begrip dat zich niet eenvoudig laat omschrijven, maar waarvan de lading door iedereen moeiteloos wordt aangevoeld. Bij Ector Hoogstad Architecten vinden ze dat gebouwontwerp en interieurontwerp naadloos in elkaar moeten overgaan. Daarom beschikt het bureau over een eigen groep met deskundige interieurontwerpers. In een gesprek met de ontwerpers bleek sfeer een sleutelbegrip. Hoewel het samenhangt met lastig grijpbare begrippen als smaak, associaties en identiteit, laat het zich met sterke concepten desondanks vatten en sturen. Fotografie EDITH VERHOEVEN

WERKWIJZE

49


50

INTERIEUR

WERKWIJZE

51

OvEr SmAAk vAlt prImA tE prAtEn Geen opdracht is hetzelfde. Elisabeth: “Het ene project loopt heel grillig en het andere kan je bijna op een lijn uitzetten. Dat ligt aan de complexiteit, maar ook aan hoe de opdrachtgever zijn rol invult. De ene opdrachtgever laat het aan ons over omdat hij nog geen concrete ideeën heeft. De andere opdrachtgever wil heel duidelijk richting geven en er zijn stempel op drukken. Het exterieur is voor veel opdrachtgevers te abstract, daar gaan ze vaak zonder meer in mee. Als je op het interieur inzoomt en een impressie laat zien, krijg je al snel te horen dat hij het geen mooie stoel vindt of niet van die kleur houdt. Het interieur is de schaal waar mensen vertrouwd mee zijn en vaak een uitgesproken mening over hebben.” Joost voegt daar aan toe: “Als het over sfeer gaat, weten mensen vaak niet wat ze werkelijk vinden, of ze vinden het lastig om hun associaties en gevoelens onder woorden te brengen. Ze zijn er eenvoudigweg niet in getraind. Het vocabulaire en referentiekader zijn ontoereikend en dan komen snel de vertrouwde oneliners en bijbehorende vooroordelen naar boven: beton is koud, hout is warm, bont is vrolijk, enzovoort. Ik probeer dat graag te doorbreken en echt in gesprek te gaan over de inhoud, smaak te relativeren en te kijken naar wat werkt en wat niet.” Arja: “Ook daar is het concept belangrijk: met een sterk concept kun je niet alleen zelf betere keuzes maken, maar je kunt ook de opdrachtgever overtuigen. Dan heeft het niet meer te maken met of je die stoel wel of niet in je eigen huis zou willen zetten of wat je persoonlijke lievelingskleur is. Het is de kunst om te proeven wat een opdrachtgever zoekt en hoe wij daar met onze expertise en creativiteit het goede antwoord op kunnen geven.”

D

e reden om van interieurontwerp zo’n belangrijk thema voor het bureau te maken, kwam voort uit een gevoel van gemis. Joost Ector: “Het viel me op dat onze vroegere gebouwen eigenlijk geen écht ontworpen interieur hadden. Hooguit waren de kleuren van vloeren en wanden bepaald, en was er nagedacht over de juiste plafonds. Goed beschouwd is het interieur juist de gebruikersinterface van je gebouw - waar het gebouw je letterlijk raakt. Vanuit die gedachte kun je het belang van een perfect en volledig interieurontwerp niet overschatten. Daaruit ontstond de noodzaak van een eigen interieurontwerpafdeling.” Bastiaan van der Sluis duidt de bredere context: “Interieurontwerp is gaandeweg los komen te staan van het vak architectuur. Door de overheersende aandacht voor iconische exterieurs is het interieur ondergeschoven geraakt. Maar als je dicht bij de gebruiker wilt komen, speelt uitgerekend het interieur daarin een grote rol. Zeker als het naadloos aansluit op de architectuur. Nu de gebruiker weer centraal staat, wordt het interieurontwerp meer op waarde geschat.”

“MENSEN WIllEN ZICHZElF KUNNEN HERKENNEN IN DE MANIER WAAROp ZE WONEN, WERKEN OF lEREN.”

SfEEr En SAmEnHAng “Dat is echt een maatschappelijke trend”, constateert Elisabeth Tukker. “Ook in de samenleving zie je dat interieurontwerp weer belangrijk wordt gevonden. Vroeger bestonden kantoorgebouwen uit gangen met kamertjes waarin bureaus en stoelen stonden. Dat kon je mooi of lelijk vinden en het had ontegenzeglijk een bepaalde efficiëntie, maar nu gaat het meer over beleving. Vanwege de belevingswaarde en alle positieve effecten die daaruit voortkomen, zoals meer productiviteit, meer creativiteit en minder verzuim, moet een omgeving aantrekkelijk en inspirerend zijn. Wat altijd al gold voor woon- en zorgomgevingen, namelijk welzijn in de breedste zin van het woord, wordt nu ook omarmd door scholen en bedrijven. Zo halen ze de beste mensen binnen en zorgen ze ervoor dat mensen het beste uit zichzelf kunnen halen.” Pim Bangert refereert aan een film over het door Herman Hertzberger ontworpen Centraal Beheer. “In de jaren zeventig namen mensen van alles mee naar hun werk: van kamerplanten tot cavia’s. Je mocht je eigen invulling geven aan je werkplek. Tegenwoordig heb je het nieuwe werken en ben je als ontwerper de aangewezen persoon om verschillende sferen te maken.” Daar voegt Sabine Alders aan toe: “Sfeer is gekoppeld aan functie. Je weet dat mensen op de ene plek geconcentreerd moeten werken en op andere plekken het hoofd helemaal leeg moeten kunnen maken. Dan heb je een andere sfeer nodig.” Arja Hoogstad: “In dit vak heb je de taak om ervoor te zorgen dat mensen zich thuis voelen, ook al hebben ze misschien geen vaste eigen plek en mag de cavia niet meer mee. Mensen willen zichzelf

ARJA HOOGSTAD

kunnen herkennen in de manier waarop ze wonen, werken of leren.” Volgens Elisabeth is dat de grootste uitdaging van het nieuwe werken, waarin de werknemer vaak geen vaste werkplek meer heeft. “Die waaier aan sferen en belevingen moet je dus goed zien te krijgen. Je moet diversiteit maken zonder de coherentie te verliezen en er tegelijk voor zorgen dat mensen niet eens meer de behoefte voelen om van alles naar binnen te slepen. Want samenhang en regie zijn echt belangrijk voor een optimaal eindresultaat.” Dat coherente beeld begint met een goede organisatie van de ruimte, in alle drie dimensies. Arja: “Daar moet je goed over nadenken. Als je aan het ontwerpen bent, heb je met veel elementen rekening te houden. Die probeer je te beheersen, te stroomlijnen en de juiste plek te geven. En tot in de details: vergeet je na te denken over prullenbakken, staan de gangen van een kantoorgebouw binnen de kortste keren vol met van die blauwe Van Gansewinkelcontainers.” Elisabeth houdt zich in principe bezig met alles wat met interieur te maken heeft: “Van het lichtontwerp tot de plek waar een tafel en een stoel komen te staan en hoe die tafel en stoel er uit moeten zien. Dat gaat altijd in samenspraak met de projectarchitect. We vullen elkaar als architecten en interieurarchitecten voortdurend aan en houden elkaar scherp.” Pim: “Dat is ook de meerwaarde van onze aanpak. Er is geen wisseling van de wacht, je hoeft als interieurontwerper niet aan de slag in een gebouw dat er al staat, ook al is het net nieuw. Nu ondersteunen we elkaar en wordt er al in een vroeg stadium gekeken naar alle consequenties van verschillende ontwerpopties. Die integrale gedachte is erg belangrijk, want behalve gebruiksvriendelijkheid en esthetiek kent ons vak ook belangrijke andere dimensies als duurzaamheid en exploitatie. We doen dus veel meer dan alleen kleuren en meubels, zoals sommige mensen wel eens denken.” Daar doet Sabine nog een schepje bovenop: “Interieurontwerp gaat ook over het representeren van identiteit. Omdat ik me binnen het bureau zowel met communicatie als met interieurontwerp bezighoud, is me opgevallen dat er een inhoudelijke overlap tussen die twee disciplines bestaat. Communicatie is een tweedimensionale vertaling van identiteit, het interieur is daarvan een driedimensionale vertaling.” Arja, gespecialiseerd in kleur- en materiaalkeuze, beaamt dat maar wil er wel aan toevoegen dat kaders belangrijk zijn. “Ik kan wel van alles en nog wat gaan verzinnen, maar het gaat er uiteindelijk om dat onze ideeën bruikbaar en dienstbaar zijn, dus werken we vanuit een conceptuele basis. Opdrachtgevers vragen tenslotte onze professionele steun om sfeer en samenhang in het interieur te brengen. Die samenhang moet daarom een duidelijke kern hebben.”

“INTERIEURONTWERp GAAT OOK OVER HET REpRESENTEREN VAN IDENTITEIT.” SABINE ALDERS EErSt gOED luIStErEn, DAn vErtAlEn Samen met Arja heeft Sabine aan onderwijsgebouw Orion in Wageningen gewerkt. “Het begint met overleggen met opdrachtgevers en gebruikers. Dat levert een schat aan informatie op. In het begin moet je dus veel tijd investeren in goed luisteren. Tijdens de overleggen over sfeer en identiteit kwamen we met allerlei gebruikers in aanraking; van facilitaire medewerkers, studenten, tot corporate communicatie. Als je vervolgens met een slimme vertaling komt, heb je meteen een gigantisch draagvlak.” Arja: “Leuk zijn de overeenkomsten tussen verschillende projecten. Wij maken de laatste tijd veel laboratoriumgebouwen. Het is opvallend dat mensen die in een lab werken vaak in een kleurrijke omgeving zouden willen werken in plaats van altijd maar wit en clean. Omdat ze een witte jas over hun eigen kleding moeten dragen en soms ook nog hoofbedekking en handschoenen is hun persoonlijke identiteit eigenlijk niet meer aan de orde en moet je zoeken naar een herkenbare gezamenlijke identiteit.” Elisabeth: “Voor het ontwerp van Center Court op de Brightlands Chemelot Campus in Geleen heeft de opdrachtgever nadrukkelijk aangegeven dat hij de bosrijke, natuurlijke omgeving graag in het interieur doorgezet wil zien worden als vertaling van het feit dat de chemie voor Chemelot steeds vaker bio-based is. De verbinding van de natuur en de wereld van wetenschap en industrie werd toen een heel bruikbaar uitgangspunt.” Sabine: “Inspiratie kan echt overal vandaan komen: van de opdrachtgever en de gebruikers, aanknopingspunten in het gebouw, duurzaamheid, de omgeving. En als ik het niet meer weet, ga ik even naar het museum.” Ector: “Gebruikskunst moet steeds het doel zijn. Het verschil tussen een goed en een slecht ontwerp, ook als het om een interieur gaat, is de potentie om dierbaar te worden. Al het andere zal altijd domweg gebruiksvoorwerp blijven. Een goed ontwerp beschikt niet alleen over utilitaire en technische lagen, maar geeft ook het oog en het hoofd iets om mee te spelen. Dat is onze meerwaarde voor onze opdrachtgevers; dat we al die lagen maximale lading weten te geven.” 


50

INTERIEUR

WERKWIJZE

51

OvEr SmAAk vAlt prImA tE prAtEn Geen opdracht is hetzelfde. Elisabeth: “Het ene project loopt heel grillig en het andere kan je bijna op een lijn uitzetten. Dat ligt aan de complexiteit, maar ook aan hoe de opdrachtgever zijn rol invult. De ene opdrachtgever laat het aan ons over omdat hij nog geen concrete ideeën heeft. De andere opdrachtgever wil heel duidelijk richting geven en er zijn stempel op drukken. Het exterieur is voor veel opdrachtgevers te abstract, daar gaan ze vaak zonder meer in mee. Als je op het interieur inzoomt en een impressie laat zien, krijg je al snel te horen dat hij het geen mooie stoel vindt of niet van die kleur houdt. Het interieur is de schaal waar mensen vertrouwd mee zijn en vaak een uitgesproken mening over hebben.” Joost voegt daar aan toe: “Als het over sfeer gaat, weten mensen vaak niet wat ze werkelijk vinden, of ze vinden het lastig om hun associaties en gevoelens onder woorden te brengen. Ze zijn er eenvoudigweg niet in getraind. Het vocabulaire en referentiekader zijn ontoereikend en dan komen snel de vertrouwde oneliners en bijbehorende vooroordelen naar boven: beton is koud, hout is warm, bont is vrolijk, enzovoort. Ik probeer dat graag te doorbreken en echt in gesprek te gaan over de inhoud, smaak te relativeren en te kijken naar wat werkt en wat niet.” Arja: “Ook daar is het concept belangrijk: met een sterk concept kun je niet alleen zelf betere keuzes maken, maar je kunt ook de opdrachtgever overtuigen. Dan heeft het niet meer te maken met of je die stoel wel of niet in je eigen huis zou willen zetten of wat je persoonlijke lievelingskleur is. Het is de kunst om te proeven wat een opdrachtgever zoekt en hoe wij daar met onze expertise en creativiteit het goede antwoord op kunnen geven.”

D

e reden om van interieurontwerp zo’n belangrijk thema voor het bureau te maken, kwam voort uit een gevoel van gemis. Joost Ector: “Het viel me op dat onze vroegere gebouwen eigenlijk geen écht ontworpen interieur hadden. Hooguit waren de kleuren van vloeren en wanden bepaald, en was er nagedacht over de juiste plafonds. Goed beschouwd is het interieur juist de gebruikersinterface van je gebouw - waar het gebouw je letterlijk raakt. Vanuit die gedachte kun je het belang van een perfect en volledig interieurontwerp niet overschatten. Daaruit ontstond de noodzaak van een eigen interieurontwerpafdeling.” Bastiaan van der Sluis duidt de bredere context: “Interieurontwerp is gaandeweg los komen te staan van het vak architectuur. Door de overheersende aandacht voor iconische exterieurs is het interieur ondergeschoven geraakt. Maar als je dicht bij de gebruiker wilt komen, speelt uitgerekend het interieur daarin een grote rol. Zeker als het naadloos aansluit op de architectuur. Nu de gebruiker weer centraal staat, wordt het interieurontwerp meer op waarde geschat.”

“MENSEN WIllEN ZICHZElF KUNNEN HERKENNEN IN DE MANIER WAAROp ZE WONEN, WERKEN OF lEREN.”

SfEEr En SAmEnHAng “Dat is echt een maatschappelijke trend”, constateert Elisabeth Tukker. “Ook in de samenleving zie je dat interieurontwerp weer belangrijk wordt gevonden. Vroeger bestonden kantoorgebouwen uit gangen met kamertjes waarin bureaus en stoelen stonden. Dat kon je mooi of lelijk vinden en het had ontegenzeglijk een bepaalde efficiëntie, maar nu gaat het meer over beleving. Vanwege de belevingswaarde en alle positieve effecten die daaruit voortkomen, zoals meer productiviteit, meer creativiteit en minder verzuim, moet een omgeving aantrekkelijk en inspirerend zijn. Wat altijd al gold voor woon- en zorgomgevingen, namelijk welzijn in de breedste zin van het woord, wordt nu ook omarmd door scholen en bedrijven. Zo halen ze de beste mensen binnen en zorgen ze ervoor dat mensen het beste uit zichzelf kunnen halen.” Pim Bangert refereert aan een film over het door Herman Hertzberger ontworpen Centraal Beheer. “In de jaren zeventig namen mensen van alles mee naar hun werk: van kamerplanten tot cavia’s. Je mocht je eigen invulling geven aan je werkplek. Tegenwoordig heb je het nieuwe werken en ben je als ontwerper de aangewezen persoon om verschillende sferen te maken.” Daar voegt Sabine Alders aan toe: “Sfeer is gekoppeld aan functie. Je weet dat mensen op de ene plek geconcentreerd moeten werken en op andere plekken het hoofd helemaal leeg moeten kunnen maken. Dan heb je een andere sfeer nodig.” Arja Hoogstad: “In dit vak heb je de taak om ervoor te zorgen dat mensen zich thuis voelen, ook al hebben ze misschien geen vaste eigen plek en mag de cavia niet meer mee. Mensen willen zichzelf

ARJA HOOGSTAD

kunnen herkennen in de manier waarop ze wonen, werken of leren.” Volgens Elisabeth is dat de grootste uitdaging van het nieuwe werken, waarin de werknemer vaak geen vaste werkplek meer heeft. “Die waaier aan sferen en belevingen moet je dus goed zien te krijgen. Je moet diversiteit maken zonder de coherentie te verliezen en er tegelijk voor zorgen dat mensen niet eens meer de behoefte voelen om van alles naar binnen te slepen. Want samenhang en regie zijn echt belangrijk voor een optimaal eindresultaat.” Dat coherente beeld begint met een goede organisatie van de ruimte, in alle drie dimensies. Arja: “Daar moet je goed over nadenken. Als je aan het ontwerpen bent, heb je met veel elementen rekening te houden. Die probeer je te beheersen, te stroomlijnen en de juiste plek te geven. En tot in de details: vergeet je na te denken over prullenbakken, staan de gangen van een kantoorgebouw binnen de kortste keren vol met van die blauwe Van Gansewinkelcontainers.” Elisabeth houdt zich in principe bezig met alles wat met interieur te maken heeft: “Van het lichtontwerp tot de plek waar een tafel en een stoel komen te staan en hoe die tafel en stoel er uit moeten zien. Dat gaat altijd in samenspraak met de projectarchitect. We vullen elkaar als architecten en interieurarchitecten voortdurend aan en houden elkaar scherp.” Pim: “Dat is ook de meerwaarde van onze aanpak. Er is geen wisseling van de wacht, je hoeft als interieurontwerper niet aan de slag in een gebouw dat er al staat, ook al is het net nieuw. Nu ondersteunen we elkaar en wordt er al in een vroeg stadium gekeken naar alle consequenties van verschillende ontwerpopties. Die integrale gedachte is erg belangrijk, want behalve gebruiksvriendelijkheid en esthetiek kent ons vak ook belangrijke andere dimensies als duurzaamheid en exploitatie. We doen dus veel meer dan alleen kleuren en meubels, zoals sommige mensen wel eens denken.” Daar doet Sabine nog een schepje bovenop: “Interieurontwerp gaat ook over het representeren van identiteit. Omdat ik me binnen het bureau zowel met communicatie als met interieurontwerp bezighoud, is me opgevallen dat er een inhoudelijke overlap tussen die twee disciplines bestaat. Communicatie is een tweedimensionale vertaling van identiteit, het interieur is daarvan een driedimensionale vertaling.” Arja, gespecialiseerd in kleur- en materiaalkeuze, beaamt dat maar wil er wel aan toevoegen dat kaders belangrijk zijn. “Ik kan wel van alles en nog wat gaan verzinnen, maar het gaat er uiteindelijk om dat onze ideeën bruikbaar en dienstbaar zijn, dus werken we vanuit een conceptuele basis. Opdrachtgevers vragen tenslotte onze professionele steun om sfeer en samenhang in het interieur te brengen. Die samenhang moet daarom een duidelijke kern hebben.”

“INTERIEURONTWERp GAAT OOK OVER HET REpRESENTEREN VAN IDENTITEIT.” SABINE ALDERS EErSt gOED luIStErEn, DAn vErtAlEn Samen met Arja heeft Sabine aan onderwijsgebouw Orion in Wageningen gewerkt. “Het begint met overleggen met opdrachtgevers en gebruikers. Dat levert een schat aan informatie op. In het begin moet je dus veel tijd investeren in goed luisteren. Tijdens de overleggen over sfeer en identiteit kwamen we met allerlei gebruikers in aanraking; van facilitaire medewerkers, studenten, tot corporate communicatie. Als je vervolgens met een slimme vertaling komt, heb je meteen een gigantisch draagvlak.” Arja: “Leuk zijn de overeenkomsten tussen verschillende projecten. Wij maken de laatste tijd veel laboratoriumgebouwen. Het is opvallend dat mensen die in een lab werken vaak in een kleurrijke omgeving zouden willen werken in plaats van altijd maar wit en clean. Omdat ze een witte jas over hun eigen kleding moeten dragen en soms ook nog hoofbedekking en handschoenen is hun persoonlijke identiteit eigenlijk niet meer aan de orde en moet je zoeken naar een herkenbare gezamenlijke identiteit.” Elisabeth: “Voor het ontwerp van Center Court op de Brightlands Chemelot Campus in Geleen heeft de opdrachtgever nadrukkelijk aangegeven dat hij de bosrijke, natuurlijke omgeving graag in het interieur doorgezet wil zien worden als vertaling van het feit dat de chemie voor Chemelot steeds vaker bio-based is. De verbinding van de natuur en de wereld van wetenschap en industrie werd toen een heel bruikbaar uitgangspunt.” Sabine: “Inspiratie kan echt overal vandaan komen: van de opdrachtgever en de gebruikers, aanknopingspunten in het gebouw, duurzaamheid, de omgeving. En als ik het niet meer weet, ga ik even naar het museum.” Ector: “Gebruikskunst moet steeds het doel zijn. Het verschil tussen een goed en een slecht ontwerp, ook als het om een interieur gaat, is de potentie om dierbaar te worden. Al het andere zal altijd domweg gebruiksvoorwerp blijven. Een goed ontwerp beschikt niet alleen over utilitaire en technische lagen, maar geeft ook het oog en het hoofd iets om mee te spelen. Dat is onze meerwaarde voor onze opdrachtgevers; dat we al die lagen maximale lading weten te geven.” 


52

RESEARCH

in AAnBOUW

53

TRAinEn in EEn mAATpAk Biotech Training Facility in Leiden Als deelnemer aan een multidisciplinair Design & Build-team onder leiding van BAM Utiliteitsbouw won Ector Hoogstad Architecten een tender voor een kleine maar bijzondere hightech trainingsfaciliteit op het Leidse Bio Science Park. In de toekomst worden in dit gebouw wetenschappers na hun universitaire opleiding voorbereid op zeer specifieke werkzaamheden in de wereld van het farmaceutisch onderzoek. Het team won de opdracht met een voorstel dat het resultaat was van een volledig integrale ontwerpaanpak. Het resulterende plan is op een slimme en efficiënte manier op maat gemaakt naar de wensen en eisen van de toekomstige gebruikers. Bovendien kan het zeer snel worden gerealiseerd.

L

eiden Bio Science Park is een toonaangevend wetenschapscluster met een kleine honderd bedrijven en instituten die zich bezig houden met biomedische wetenschap. Het Bio Science Park is onderdeel van de campus van de Universiteit Leiden en huisvest behalve multinationals en gerenommeerde internationale onderzoeksinstituten ook tal van start-ups en kleine bedrijven. Die mix van klein en groot, de nabijheid van zowel fundamenteel als toegepast onderzoek, productie en zelfs het Leids Universitair Medisch Centrum, maken het tot een omgeving waarin wetenschap en bedrijfsleven op het gebied van biomedische life sciences elkaar optimaal kunnen stimuleren. Eén van de belangrijkere synergievoordelen van deze onderlinge nabijheid is de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd en kundig personeel. Hierin gaat de nieuwe Biotech Training Facility (BTF) een grote rol spelen. Weliswaar leveren de Universiteit Leiden en andere onderwijsinstellingen uitstekende academici af, toch bestaat er een kloof tussen de academische vorming en de praktijk van farmaceutische productie en ontwikkeling. Dit wordt normaal gesproken opgelost door nieuw personeel binnen een bedrijf verder te trainen en hen de praktijkprocedures op de werkvloer eigen te laten maken. De BTF gaat een alternatieve brug vormen tussen onderwijs en bedrijfsleven door op het Science Park tailor-made trainingen aan te bieden zonder dat hiervoor de eigen faciliteiten van het bedrijf gebruikt hoeven te worden. Het gebouw bestaat ruwweg uit twee delen. In het onderste deel bevinden zich alle gebruiksfuncties. Het bovenste deel kent een vrijwel gelijkwaardig volume voor de techniek. Deze heldere scheiding tussen functies komt terug in de vormgeving van het gebouw. De bouwdelen worden in verschillend materiaal uitgevoerd. Het onderste deel bestaat uit een vliesgevel. Deze vliesgevel creëert vanuit de belangrijkste gebruiksfuncties een goed uitzicht op het

BiO TRAining FACiLiTy LEidEn Opdrachtgever Leiden Bio Science Park Foundation Oplevering 2015 Bruto vloeroppervlak ca. 2.500 m2 D&B onder leiding van BAM Utiliteitsbouw, BAM Techniek Adviseur constructies Smit Westerman Adviseur bouwfysica Nieman RI Adviseur installaties Valstar Simonis Adviseur cleanrooms Interflow Bio Science Park, Leiden leidenbiosciencepark.nl

omringende landschap en zorgt ervoor dat daglicht ruimschoots binnenvalt. Er is in dit deel van het gebouw dan ook sprake van een behaaglijke en zakelijke werkomgeving. Het techniekdeel kent een industriële, stalen gevel waarin zich slechts plaatselijk enkele raamstroken bevinden. Ter hoogte van de entree aan de Galileiweg volgt de vliesgevel een iets kleinere bocht dan de staalgevel waardoor een overstek boven de entree ontstaat. De cleanroom vormt het hart van de BTF. Hier vindt het daadwerkelijk praktijkonderwijs plaats, dat vanaf een omloop door grotere groepen studenten of bezoekers kan worden geobserveerd. Een cleanroom is een zeer hoogwaardige laboratoriumfaciliteit met extreem weinig stofdeeltjes en micro-organismen in de lucht. Dit wordt bereikt door grote hoeveelheden sterk gefilterde lucht door het lab te pompen en door de schone ruimtes op overdruk te houden. De ruimte is alleen bereikbaar via sluizen waarin de mensen die er werken speciale kleding aantrekken. De sluizen voorkomen dat huidschilfers, haren en stofdeeltjes de labomgeving kunnen verontreinigen. Om een dergelijk gebouw in gebruik te kunnen nemen, moet aan een groot aantal complexe voorwaarden worden voldaan: de hele faciliteit moet uitgebreid gevalideerd worden. Leiden Bio Science Park heeft deze bouwopgave als een Design & Build-vraag in de markt gezet. Ector Hoogstad Architecten is de architect in een team dat naast BAM Utiliteitsbouw en installatieadviseur Valstar Simonis nog samenwerkt met verschillende specialisten, onder meer op het gebied van cleanrooms. Door een volledig integrale aanpak voor te stellen waarin op meerdere momenten in het proces een aantal trajecten gelijktijdig kunnen plaatsvinden, was een zeer korte doorlooptijd tot aan de uiteindelijke oplevering mogelijk. In minder dan twee jaar tijd vanaf de start van het ontwerp is de BTF volledig gebruiksklaar; de bouw is inmiddels gestart. 


52

RESEARCH

in AAnBOUW

53

TRAinEn in EEn mAATpAk Biotech Training Facility in Leiden Als deelnemer aan een multidisciplinair Design & Build-team onder leiding van BAM Utiliteitsbouw won Ector Hoogstad Architecten een tender voor een kleine maar bijzondere hightech trainingsfaciliteit op het Leidse Bio Science Park. In de toekomst worden in dit gebouw wetenschappers na hun universitaire opleiding voorbereid op zeer specifieke werkzaamheden in de wereld van het farmaceutisch onderzoek. Het team won de opdracht met een voorstel dat het resultaat was van een volledig integrale ontwerpaanpak. Het resulterende plan is op een slimme en efficiënte manier op maat gemaakt naar de wensen en eisen van de toekomstige gebruikers. Bovendien kan het zeer snel worden gerealiseerd.

L

eiden Bio Science Park is een toonaangevend wetenschapscluster met een kleine honderd bedrijven en instituten die zich bezig houden met biomedische wetenschap. Het Bio Science Park is onderdeel van de campus van de Universiteit Leiden en huisvest behalve multinationals en gerenommeerde internationale onderzoeksinstituten ook tal van start-ups en kleine bedrijven. Die mix van klein en groot, de nabijheid van zowel fundamenteel als toegepast onderzoek, productie en zelfs het Leids Universitair Medisch Centrum, maken het tot een omgeving waarin wetenschap en bedrijfsleven op het gebied van biomedische life sciences elkaar optimaal kunnen stimuleren. Eén van de belangrijkere synergievoordelen van deze onderlinge nabijheid is de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd en kundig personeel. Hierin gaat de nieuwe Biotech Training Facility (BTF) een grote rol spelen. Weliswaar leveren de Universiteit Leiden en andere onderwijsinstellingen uitstekende academici af, toch bestaat er een kloof tussen de academische vorming en de praktijk van farmaceutische productie en ontwikkeling. Dit wordt normaal gesproken opgelost door nieuw personeel binnen een bedrijf verder te trainen en hen de praktijkprocedures op de werkvloer eigen te laten maken. De BTF gaat een alternatieve brug vormen tussen onderwijs en bedrijfsleven door op het Science Park tailor-made trainingen aan te bieden zonder dat hiervoor de eigen faciliteiten van het bedrijf gebruikt hoeven te worden. Het gebouw bestaat ruwweg uit twee delen. In het onderste deel bevinden zich alle gebruiksfuncties. Het bovenste deel kent een vrijwel gelijkwaardig volume voor de techniek. Deze heldere scheiding tussen functies komt terug in de vormgeving van het gebouw. De bouwdelen worden in verschillend materiaal uitgevoerd. Het onderste deel bestaat uit een vliesgevel. Deze vliesgevel creëert vanuit de belangrijkste gebruiksfuncties een goed uitzicht op het

BiO TRAining FACiLiTy LEidEn Opdrachtgever Leiden Bio Science Park Foundation Oplevering 2015 Bruto vloeroppervlak ca. 2.500 m2 D&B onder leiding van BAM Utiliteitsbouw, BAM Techniek Adviseur constructies Smit Westerman Adviseur bouwfysica Nieman RI Adviseur installaties Valstar Simonis Adviseur cleanrooms Interflow Bio Science Park, Leiden leidenbiosciencepark.nl

omringende landschap en zorgt ervoor dat daglicht ruimschoots binnenvalt. Er is in dit deel van het gebouw dan ook sprake van een behaaglijke en zakelijke werkomgeving. Het techniekdeel kent een industriële, stalen gevel waarin zich slechts plaatselijk enkele raamstroken bevinden. Ter hoogte van de entree aan de Galileiweg volgt de vliesgevel een iets kleinere bocht dan de staalgevel waardoor een overstek boven de entree ontstaat. De cleanroom vormt het hart van de BTF. Hier vindt het daadwerkelijk praktijkonderwijs plaats, dat vanaf een omloop door grotere groepen studenten of bezoekers kan worden geobserveerd. Een cleanroom is een zeer hoogwaardige laboratoriumfaciliteit met extreem weinig stofdeeltjes en micro-organismen in de lucht. Dit wordt bereikt door grote hoeveelheden sterk gefilterde lucht door het lab te pompen en door de schone ruimtes op overdruk te houden. De ruimte is alleen bereikbaar via sluizen waarin de mensen die er werken speciale kleding aantrekken. De sluizen voorkomen dat huidschilfers, haren en stofdeeltjes de labomgeving kunnen verontreinigen. Om een dergelijk gebouw in gebruik te kunnen nemen, moet aan een groot aantal complexe voorwaarden worden voldaan: de hele faciliteit moet uitgebreid gevalideerd worden. Leiden Bio Science Park heeft deze bouwopgave als een Design & Build-vraag in de markt gezet. Ector Hoogstad Architecten is de architect in een team dat naast BAM Utiliteitsbouw en installatieadviseur Valstar Simonis nog samenwerkt met verschillende specialisten, onder meer op het gebied van cleanrooms. Door een volledig integrale aanpak voor te stellen waarin op meerdere momenten in het proces een aantal trajecten gelijktijdig kunnen plaatsvinden, was een zeer korte doorlooptijd tot aan de uiteindelijke oplevering mogelijk. In minder dan twee jaar tijd vanaf de start van het ontwerp is de BTF volledig gebruiksklaar; de bouw is inmiddels gestart. 


54

FEEDBACK

IN GEBRUIK

55

“HIER WORDT DE TOEKOMST VAN NEDERLAND UITGEDACHT” Innovatieve ondernemers over Amsterdam Science Park en Matrix VI

A

msterdam Science Park is de laatste jaren uitgegroeid tot een vooraanstaand centrum van wetenschap en technologie. In elkaars nabijheid bevinden zich hier onderwijs- en onderzoekinstituten voor bètawetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA), van NWO en kennisintensieve bedrijven. Matrix Innovation Center draagt bij aan valorisatie van wetenschappelijk onderzoek door kantoor- en laboratoriumruimte aan startende en doorgroeiende kennisintensieve bedrijven te verhuren in een van de vijf bedrijfsverzamelgebouwen op het Science Park. De nieuwste aanwinst, gebouw Matrix VI, is door Ector Hoogstad Architecten ontworpen en is sinds mei 2013 in gebruik. Verschillende hoogwaardige kennisintensieve bedrijven hebben inmiddels hun weg naar het bedrijfsverzamelgebouw gevonden.

Fotografie PETRA APPELHOF / EDITH VERHOEVEN

MATRIx INNOVATION CENTER Robert Paul Balder en Raymond Hogerwerf van Matrix Innovation Center voeren het dagelijks beheer over de vijf Matrix-gebouwen in Amsterdam Science Park. Balder en Hogerwerf houden kantoor in Matrix VI en zijn zeer te spreken over het nieuwe gebouw. “Dit is een van onze mooiste gebouwen; het is licht en ruim.

MATRIx VI Opdrachtgever Amsterdam Science Park C.V. Oplevering Januari 2013 Bruto vloeroppervlak ca. 6.000 m2 Bouwkundig aannemer Sprangers Bouwbedrijf Adviseur constructies IMd Raadgevende Ingenieurs Adviseur installaties Deerns Raadgevende Ingenieurs Adviseur bouwfysica en brandveiligheid MoBius Consult Directievoering en toezicht Oostelbos Van den Berg Science Park 408, Amsterdam scienceparkamsterdam.nl

Een fijne omgeving om in te werken. Matrix VI is nu anderhalf jaar open en we merken dat de campusgedachte hier nog beter werkt dan in de andere bedrijfsverzamelgebouwen. Hier kun je elkaar ontmoeten in de horeca Meet & Eat. Door kantooren laboratoriumruimte aan start-ups te verhuren, probeert Matrix Innovation Center bij te dragen aan de ontwikkeling van bedrijvigheid. We merken dat veel bedrijven zich hier vestigen vanwege de faciliteiten en de algehele sfeer die bepaald wordt door de reeds aanwezige bedrijven en door de bètafaculteit van de UvA. Maar er zijn ook bedrijven die bewust kiezen voor een bedrijfsverzamelgebouw in Amsterdam Science Park om met gelijkgestemde ondernemingen onder een dak te zitten. Elk bedrijf heeft zo z’n eigen beweegredenen. Van de mogelijkheden die Amsterdam Science Park biedt, wordt nog onvoldoende maar gelukkig wel steeds meer gebruik gemaakt. Het Innovation Lab Chemistry Amsterdam (ILCA) is daarbij een echte aanwinst. ILCA trekt start-ups aan die gebruik willen maken van de faciliteiten die de universiteit aanbiedt voor deze geselecteerde groep van chemiebedrijven. Startende bedrijven die zelf niet over de financiële middelen beschikken om dure apparatuur aan te schaffen, kunnen deze faciliteiten gebruiken.”


54

FEEDBACK

IN GEBRUIK

55

“HIER WORDT DE TOEKOMST VAN NEDERLAND UITGEDACHT” Innovatieve ondernemers over Amsterdam Science Park en Matrix VI

A

msterdam Science Park is de laatste jaren uitgegroeid tot een vooraanstaand centrum van wetenschap en technologie. In elkaars nabijheid bevinden zich hier onderwijs- en onderzoekinstituten voor bètawetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA), van NWO en kennisintensieve bedrijven. Matrix Innovation Center draagt bij aan valorisatie van wetenschappelijk onderzoek door kantoor- en laboratoriumruimte aan startende en doorgroeiende kennisintensieve bedrijven te verhuren in een van de vijf bedrijfsverzamelgebouwen op het Science Park. De nieuwste aanwinst, gebouw Matrix VI, is door Ector Hoogstad Architecten ontworpen en is sinds mei 2013 in gebruik. Verschillende hoogwaardige kennisintensieve bedrijven hebben inmiddels hun weg naar het bedrijfsverzamelgebouw gevonden.

Fotografie PETRA APPELHOF / EDITH VERHOEVEN

MATRIx INNOVATION CENTER Robert Paul Balder en Raymond Hogerwerf van Matrix Innovation Center voeren het dagelijks beheer over de vijf Matrix-gebouwen in Amsterdam Science Park. Balder en Hogerwerf houden kantoor in Matrix VI en zijn zeer te spreken over het nieuwe gebouw. “Dit is een van onze mooiste gebouwen; het is licht en ruim.

MATRIx VI Opdrachtgever Amsterdam Science Park C.V. Oplevering Januari 2013 Bruto vloeroppervlak ca. 6.000 m2 Bouwkundig aannemer Sprangers Bouwbedrijf Adviseur constructies IMd Raadgevende Ingenieurs Adviseur installaties Deerns Raadgevende Ingenieurs Adviseur bouwfysica en brandveiligheid MoBius Consult Directievoering en toezicht Oostelbos Van den Berg Science Park 408, Amsterdam scienceparkamsterdam.nl

Een fijne omgeving om in te werken. Matrix VI is nu anderhalf jaar open en we merken dat de campusgedachte hier nog beter werkt dan in de andere bedrijfsverzamelgebouwen. Hier kun je elkaar ontmoeten in de horeca Meet & Eat. Door kantooren laboratoriumruimte aan start-ups te verhuren, probeert Matrix Innovation Center bij te dragen aan de ontwikkeling van bedrijvigheid. We merken dat veel bedrijven zich hier vestigen vanwege de faciliteiten en de algehele sfeer die bepaald wordt door de reeds aanwezige bedrijven en door de bètafaculteit van de UvA. Maar er zijn ook bedrijven die bewust kiezen voor een bedrijfsverzamelgebouw in Amsterdam Science Park om met gelijkgestemde ondernemingen onder een dak te zitten. Elk bedrijf heeft zo z’n eigen beweegredenen. Van de mogelijkheden die Amsterdam Science Park biedt, wordt nog onvoldoende maar gelukkig wel steeds meer gebruik gemaakt. Het Innovation Lab Chemistry Amsterdam (ILCA) is daarbij een echte aanwinst. ILCA trekt start-ups aan die gebruik willen maken van de faciliteiten die de universiteit aanbiedt voor deze geselecteerde groep van chemiebedrijven. Startende bedrijven die zelf niet over de financiële middelen beschikken om dure apparatuur aan te schaffen, kunnen deze faciliteiten gebruiken.”


56

FEEDBACK

VAN LOON CHEMICAL INNOVATIONS BV Sander van Loon levert met VLCI als extern laboratorium Research & Development services aan de formuleringsindustrie. “We helpen bedrijven bij productontwikkeling op het gebied van verzorgingsproducten, verven en huishoudelijke producten door grondstoffen tot een product te mengen. We helpen met het selecteren van de ingrediënten die je bijvoorbeeld achter op een shampoofles ziet staan. Onze robot mengt op kleine schaal grondstoffen, dus per dag kun je zo’n honderd verschillende producten maken. In die zin leveren we een product dat bedrijven verder kunnen testen of in productie kunnen nemen. Ons bedrijf zit hier voornamelijk vanwege de goede faciliteiten. In dit gebouw waren de laboratoriumruimtes al aanwezig. Het is een enorme toestand als je die zelf moet inrichten. En wat een mooi gebouw, de looks doen het ‘m wel! Door de grote ramen en de glazen wanden is het heel licht. Het gebruiken van bedrijfsruimte in het Science Park is ook goed voor de marketing. Dat weegt zwaarder dan de mogelijkheid om met de universiteit samen te werken. In het begin heb ik wel gebruik gemaakt van de faciliteiten die de onderzoeksinstituten bieden, maar tegenwoordig is dat niet meer aan de orde. De campusgedachte in het gebouw werkt wel, in ieder geval op deze derde verdieping is aardig wat interactie. Al is het maar omdat de werknemers van de verschillende bedrijven op deze verdieping met elkaar lunchen. We werken niet samen, maar wisselen wel ervaringen uit. Ik ben de ondernemer van dit bedrijf, dus het is interessant om met de eigenaren van die andere bedrijven te praten. Op deze verdieping zit een bedrijf dat zich met polymeren bezighoudt, dat ligt enigszins in het verlengde van onze werkzaamheden. Ik houd alle mogelijkheden open. De deuren van onze ruimtes staan altijd open. Dat illustreert wel de sfeer op deze verdieping. Ik weet niet hoe het op de andere verdiepingen is, want ik kan daar niet komen. Op zich wel begrijpelijk, want we zijn allemaal met onderzoek bezig en iedereen heeft zo z’n geheimen.” VANCIS Paul van Roozendaal geeft onmiddellijk toe dat zijn bedrijf Vancis een vreemde eend in de bijt is. “Vancis is een ICT-dienstverlener. Wij hebben twee datacenters waar klanten hun infrastructuur kunnen onderbrengen. Vanuit daar bieden wij cloud computing, dat betekent dat klanten aangeven zoveel rekencapaciteit, zoveel bandbreedte en zoveel opslag nodig te hebben, en dat zelf ook grotendeels kunnen managen. Daarnaast bieden wij managed services. Dat betekent dat wij een groot deel van de infrastructuur en IT-beheer van klanten uit handen nemen. Wij zijn voortgekomen uit de Stichting Academisch Rekencentrum Amsterdam (SARA), bekend van de supercomputer van Nederland. De vroegere eigenaren van SARA waren de UvA en de VU. Die zijn met SARA begonnen op het Science Park. Een belangrijk deel van onze klanten komt uit de onderwijs- en onderzoeksector en zit hier in de buurt. Wij doen ook aan knowledge transfer. Als universiteiten en onderzoeksinstellingen slimme dingen bedenken waarvan wij vermoeden dat daar wel eens een markt voor zou kunnen zijn, dan proberen wij dat te kapitaliseren. Dat gaat overigens niet vanzelf. Je moet daar wel een beetje achteraan, want de meeste onderzoekers zijn daar niet zo mee bezig. Op het Science Park zitten wij daar tussenin en dat praat een stuk makkelijker. Hier wordt de toekomst van Nederland uitgedacht. Amsterdam Science Park is dus wel onze natuurlijke biotoop. Veel aansluiting met de andere bedrijven hebben we niet, maar ik wilde graag in dit mooie, lichte gebouw zitten. Ik houd erg van glas, beton en hout. Het uitzicht op het Amsterdam-Rijnkanaal is prachtig. Je kunt voor de deur parkeren. Het is een bijzondere omgeving met interessante mensen, Nobelprijswinnaars zelfs. Toen ik ontdekte dat deze etage nog vrij was, heb ik de directeur van Matrix Innovation Center gevraagd of wij er tijdelijk in mochten trekken. De andere bedrijven in dit gebouw hebben qua business meer met elkaar te maken. De campusgedachte werkt echter nog niet goed genoeg. Er zijn wel veel initiatieven om dat werkende te krijgen en het laatste half jaar zijn daar al flinke stappen in gezet. De campus is nog heel jong, maar ik zie de mogelijkheden wel.”

IN GEBRUIK

57

MITOx TRIAL MANAGEMENT Theo Bosse legt uit dat Mitox Trial Management onderzoek doet naar de neveneffecten van bestrijdingsmiddelen in land- en tuinbouw. “Bestrijdingsmiddelen worden gemaakt om bepaalde plagen onder controle te krijgen. Wij kijken naar het effect ervan op andere organismen. Om het milieu te sparen, mogen bestrijdingsmiddelen niet al te veel schade aan nuttige organismen toebrengen. Omdat het bedrijfsleven over onze kennis wil beschikken is Mitox Trial Management opgericht. Op zich maakt het niet uit waar we zijn gevestigd. Onze opdrachtgevers zitten niet in de buurt. Dat zijn meestal buitenlandse multinationals. Dat we hier zitten heeft met onze historie te maken. Mitox Trial Management komt voort uit het biologisch onderzoek van de UvA. In de jaren tachtig vielen we nog onder de vakgroep Populatiebiologie. We maakten gebruik van de laboratoria en het kassencomplex van de universiteit. Helemaal in het begin was dit terrein, dat toen nog geen Science Park heette en ook geen campus was, alleen voor biologie. We hebben in heel wat gebouwen op dit terrein gewerkt: eerst in verschillende gebouwen van de UvA, vanaf 2004 in gebouw Matrix V en vervolgens in Matrix VI. We hebben nu ruime laboratoriumruimtes die royaal zijn ingedeeld. Naast de faciliteiten in Matrix VI hebben we ook een vestiging in Frankrijk waar veel laboratorium- en veldonderzoek wordt gedaan. In Amsterdam ligt de nadruk op verwerking en analyse van monsters die tijdens studies worden verzameld. In onze labs in Matrix VI staan vooral microscopen waarmee de monsters worden onderzocht. Op het Science Park is er contact met mensen van de vroegere vakgroep van de UvA waar Mitox uit is voortgekomen. In gebouw Matrix VI is er eigenlijk alleen contact met Fokker Aerostructures, die op dezelfde verdieping is gevestigd.” UBIQ Alfred Nijkerk is de CEO van een bedrijf dat reagentia voor oncologisch onderzoek maakt. “Een reagens is een chemisch stofje dat gebruikt wordt bij experimenten. In oncologisch onderzoek wil je bijvoorbeeld weten of een bepaald enzym in een cel iets wel of niet doet en daar bedenk je een experiment voor. Wij maken reagentia voor een heel specifiek onderdeel van dat hele grote kankeronderzoeksveld. Binnen dat specifieke onderdeel wordt een bepaald soort eiwit bestudeerd dat betrokken is bij allerlei processen die fout of goed kunnen gaan en daarmee kankergroei kunnen stimuleren of remmen. Met speciale technologie maken we die reagentia. Het is voortgekomen uit onderzoek van het Nederlands Kanker Instituut (NKI). Het heeft jaren geduurd voordat we deze reagentia konden maken en inmiddels is die techniek uitontwikkeld. We hebben daar een licentie op genomen en zijn dit bedrijf gestart om reagentia te kunnen verkopen. Het is wetenschappelijke kennis die gevaloriseerd wordt. De winst die we maken met de verkoop van reagentia investeren we in de ontwikkeling van geneesmiddelen. We hebben daar natuurlijk niet genoeg geld voor, maar we kunnen wel significante stappen zetten. Daar vragen we matching financiering voor aan of gaan partnerships aan. De meeste geneesmiddelen die door de grote pharmabedrijven op de markt worden gebracht, zijn bedacht in kleine ventures zoals het onze. UbiQ bestaat sinds eind 2010. Voorheen zaten we in de bezemkast van het NKI. Zodra we salarissen en huur konden betalen, zijn we op zoek gegaan naar eigen bedrijfsruimte. Vanwege de wereldfaam van het NKI wilde ik dicht in de buurt blijven, maar dat kon helaas niet. Het Amsterdam Science Park was eigenlijk de enige logische optie. Onze klanten zijn grote bedrijven, een bedrijfsruimte in het Science Park komt goed over. Hier zijn een paar goede beslissingen genomen: er is geld geïnvesteerd in mooie gebouwen en er zijn studenten hier naar toe gehaald. Daardoor is er reuring; het sportcentrum is tot middernacht open en die horecajongens doen het goed met Polder. Het Science Park heeft daardoor een studentikoze sfeer gekregen, dat vind je niet op een industrieterrein. In dit gebouw doe je wel eens wat samen. Het is gezellig om bij elkaar te zitten, maar heel erg veel heb je niet aan elkaar. Je leent wel eens een buisje, je haalt wel eens wat kennis of vloeibaar stikstof weg. De campusgedachte wordt wat dat betreft hier te veel geromantiseerd.”


56

FEEDBACK

VAN LOON CHEMICAL INNOVATIONS BV Sander van Loon levert met VLCI als extern laboratorium Research & Development services aan de formuleringsindustrie. “We helpen bedrijven bij productontwikkeling op het gebied van verzorgingsproducten, verven en huishoudelijke producten door grondstoffen tot een product te mengen. We helpen met het selecteren van de ingrediënten die je bijvoorbeeld achter op een shampoofles ziet staan. Onze robot mengt op kleine schaal grondstoffen, dus per dag kun je zo’n honderd verschillende producten maken. In die zin leveren we een product dat bedrijven verder kunnen testen of in productie kunnen nemen. Ons bedrijf zit hier voornamelijk vanwege de goede faciliteiten. In dit gebouw waren de laboratoriumruimtes al aanwezig. Het is een enorme toestand als je die zelf moet inrichten. En wat een mooi gebouw, de looks doen het ‘m wel! Door de grote ramen en de glazen wanden is het heel licht. Het gebruiken van bedrijfsruimte in het Science Park is ook goed voor de marketing. Dat weegt zwaarder dan de mogelijkheid om met de universiteit samen te werken. In het begin heb ik wel gebruik gemaakt van de faciliteiten die de onderzoeksinstituten bieden, maar tegenwoordig is dat niet meer aan de orde. De campusgedachte in het gebouw werkt wel, in ieder geval op deze derde verdieping is aardig wat interactie. Al is het maar omdat de werknemers van de verschillende bedrijven op deze verdieping met elkaar lunchen. We werken niet samen, maar wisselen wel ervaringen uit. Ik ben de ondernemer van dit bedrijf, dus het is interessant om met de eigenaren van die andere bedrijven te praten. Op deze verdieping zit een bedrijf dat zich met polymeren bezighoudt, dat ligt enigszins in het verlengde van onze werkzaamheden. Ik houd alle mogelijkheden open. De deuren van onze ruimtes staan altijd open. Dat illustreert wel de sfeer op deze verdieping. Ik weet niet hoe het op de andere verdiepingen is, want ik kan daar niet komen. Op zich wel begrijpelijk, want we zijn allemaal met onderzoek bezig en iedereen heeft zo z’n geheimen.” VANCIS Paul van Roozendaal geeft onmiddellijk toe dat zijn bedrijf Vancis een vreemde eend in de bijt is. “Vancis is een ICT-dienstverlener. Wij hebben twee datacenters waar klanten hun infrastructuur kunnen onderbrengen. Vanuit daar bieden wij cloud computing, dat betekent dat klanten aangeven zoveel rekencapaciteit, zoveel bandbreedte en zoveel opslag nodig te hebben, en dat zelf ook grotendeels kunnen managen. Daarnaast bieden wij managed services. Dat betekent dat wij een groot deel van de infrastructuur en IT-beheer van klanten uit handen nemen. Wij zijn voortgekomen uit de Stichting Academisch Rekencentrum Amsterdam (SARA), bekend van de supercomputer van Nederland. De vroegere eigenaren van SARA waren de UvA en de VU. Die zijn met SARA begonnen op het Science Park. Een belangrijk deel van onze klanten komt uit de onderwijs- en onderzoeksector en zit hier in de buurt. Wij doen ook aan knowledge transfer. Als universiteiten en onderzoeksinstellingen slimme dingen bedenken waarvan wij vermoeden dat daar wel eens een markt voor zou kunnen zijn, dan proberen wij dat te kapitaliseren. Dat gaat overigens niet vanzelf. Je moet daar wel een beetje achteraan, want de meeste onderzoekers zijn daar niet zo mee bezig. Op het Science Park zitten wij daar tussenin en dat praat een stuk makkelijker. Hier wordt de toekomst van Nederland uitgedacht. Amsterdam Science Park is dus wel onze natuurlijke biotoop. Veel aansluiting met de andere bedrijven hebben we niet, maar ik wilde graag in dit mooie, lichte gebouw zitten. Ik houd erg van glas, beton en hout. Het uitzicht op het Amsterdam-Rijnkanaal is prachtig. Je kunt voor de deur parkeren. Het is een bijzondere omgeving met interessante mensen, Nobelprijswinnaars zelfs. Toen ik ontdekte dat deze etage nog vrij was, heb ik de directeur van Matrix Innovation Center gevraagd of wij er tijdelijk in mochten trekken. De andere bedrijven in dit gebouw hebben qua business meer met elkaar te maken. De campusgedachte werkt echter nog niet goed genoeg. Er zijn wel veel initiatieven om dat werkende te krijgen en het laatste half jaar zijn daar al flinke stappen in gezet. De campus is nog heel jong, maar ik zie de mogelijkheden wel.”

IN GEBRUIK

57

MITOx TRIAL MANAGEMENT Theo Bosse legt uit dat Mitox Trial Management onderzoek doet naar de neveneffecten van bestrijdingsmiddelen in land- en tuinbouw. “Bestrijdingsmiddelen worden gemaakt om bepaalde plagen onder controle te krijgen. Wij kijken naar het effect ervan op andere organismen. Om het milieu te sparen, mogen bestrijdingsmiddelen niet al te veel schade aan nuttige organismen toebrengen. Omdat het bedrijfsleven over onze kennis wil beschikken is Mitox Trial Management opgericht. Op zich maakt het niet uit waar we zijn gevestigd. Onze opdrachtgevers zitten niet in de buurt. Dat zijn meestal buitenlandse multinationals. Dat we hier zitten heeft met onze historie te maken. Mitox Trial Management komt voort uit het biologisch onderzoek van de UvA. In de jaren tachtig vielen we nog onder de vakgroep Populatiebiologie. We maakten gebruik van de laboratoria en het kassencomplex van de universiteit. Helemaal in het begin was dit terrein, dat toen nog geen Science Park heette en ook geen campus was, alleen voor biologie. We hebben in heel wat gebouwen op dit terrein gewerkt: eerst in verschillende gebouwen van de UvA, vanaf 2004 in gebouw Matrix V en vervolgens in Matrix VI. We hebben nu ruime laboratoriumruimtes die royaal zijn ingedeeld. Naast de faciliteiten in Matrix VI hebben we ook een vestiging in Frankrijk waar veel laboratorium- en veldonderzoek wordt gedaan. In Amsterdam ligt de nadruk op verwerking en analyse van monsters die tijdens studies worden verzameld. In onze labs in Matrix VI staan vooral microscopen waarmee de monsters worden onderzocht. Op het Science Park is er contact met mensen van de vroegere vakgroep van de UvA waar Mitox uit is voortgekomen. In gebouw Matrix VI is er eigenlijk alleen contact met Fokker Aerostructures, die op dezelfde verdieping is gevestigd.” UBIQ Alfred Nijkerk is de CEO van een bedrijf dat reagentia voor oncologisch onderzoek maakt. “Een reagens is een chemisch stofje dat gebruikt wordt bij experimenten. In oncologisch onderzoek wil je bijvoorbeeld weten of een bepaald enzym in een cel iets wel of niet doet en daar bedenk je een experiment voor. Wij maken reagentia voor een heel specifiek onderdeel van dat hele grote kankeronderzoeksveld. Binnen dat specifieke onderdeel wordt een bepaald soort eiwit bestudeerd dat betrokken is bij allerlei processen die fout of goed kunnen gaan en daarmee kankergroei kunnen stimuleren of remmen. Met speciale technologie maken we die reagentia. Het is voortgekomen uit onderzoek van het Nederlands Kanker Instituut (NKI). Het heeft jaren geduurd voordat we deze reagentia konden maken en inmiddels is die techniek uitontwikkeld. We hebben daar een licentie op genomen en zijn dit bedrijf gestart om reagentia te kunnen verkopen. Het is wetenschappelijke kennis die gevaloriseerd wordt. De winst die we maken met de verkoop van reagentia investeren we in de ontwikkeling van geneesmiddelen. We hebben daar natuurlijk niet genoeg geld voor, maar we kunnen wel significante stappen zetten. Daar vragen we matching financiering voor aan of gaan partnerships aan. De meeste geneesmiddelen die door de grote pharmabedrijven op de markt worden gebracht, zijn bedacht in kleine ventures zoals het onze. UbiQ bestaat sinds eind 2010. Voorheen zaten we in de bezemkast van het NKI. Zodra we salarissen en huur konden betalen, zijn we op zoek gegaan naar eigen bedrijfsruimte. Vanwege de wereldfaam van het NKI wilde ik dicht in de buurt blijven, maar dat kon helaas niet. Het Amsterdam Science Park was eigenlijk de enige logische optie. Onze klanten zijn grote bedrijven, een bedrijfsruimte in het Science Park komt goed over. Hier zijn een paar goede beslissingen genomen: er is geld geïnvesteerd in mooie gebouwen en er zijn studenten hier naar toe gehaald. Daardoor is er reuring; het sportcentrum is tot middernacht open en die horecajongens doen het goed met Polder. Het Science Park heeft daardoor een studentikoze sfeer gekregen, dat vind je niet op een industrieterrein. In dit gebouw doe je wel eens wat samen. Het is gezellig om bij elkaar te zitten, maar heel erg veel heb je niet aan elkaar. Je leent wel eens een buisje, je haalt wel eens wat kennis of vloeibaar stikstof weg. De campusgedachte wordt wat dat betreft hier te veel geromantiseerd.”


IN GEBRUIK

59

FOKKER AEROSTRUCTURES Wim Sloetjes van Fokker Aerostructures werkt aan de ontwikkeling van een prototype van de E-Lighter, een draagbare generator die diesel omzet naar elektriciteit. De lichtgewicht-generator is speciaal bedoeld voor soldaten die een groeiende behoefte aan elektriciteit hebben, omdat ze steeds geavanceerdere elektronica met zich meedragen. “Het begint met een idee, je knutselt wat en uiteindelijk laat je onderdelen maken en zet je een generator in elkaar. We bouwen nu een volgende generatie die gekwalificeerd moet worden. Het moet seriematig te maken zijn. De generator zal in de Fokker-vestiging in Hoogeveen in productie worden genomen. De erfpacht van ons pand op het Oosterburgereiland werd beëindigd, daarom moesten we op zoek naar andere huisvesting. Omdat wij laboratoriumruimte met een zuurkast nodig hebben, kwam een gewoon bedrijfspand niet in aanmerking. Bovendien wil Fokker niet voor vijf jaar aan een contract vastzitten. Matrix VI kwam als beste uit de bus. Het is echt een bedrijfsverzamelgebouw. De ruimtes zijn heel flexibel. Startende bedrijven hebben in het begin weinig ruimte nodig, zodra ze groeien kunnen ze hier meer ruimte huren. Het is een fijn gebouw om in te werken. Echt prachtig afgewerkt met al dat eikenhout. En het is zo mooi licht. De zonwering is wel iets te transparant. Als de zon opkomt, zet ik er even een flipover voor. Maar dat duurt hooguit een half uur. We hebben puur naar een geschikte ruimte gezocht. Daar zit geen idee van uitwisseling met de universiteit of met andere bedrijven achter. Tot dusverre hebben we ook geen aanknopingspunten met andere bedrijven, zelfs niet met de universiteit. Ze zijn daar wel bezig met materialen die in de buurt komen van onze kernmaterialen, maar er is weinig interesse in de thermo-elektrische toepassing. Op dit moment zijn we niet echt uit op ontwikkeling van betere materialen. Zodra dat aan de orde is en wij baat zouden hebben bij onderzoek, dan zouden we zeker wel het gesprek willen aangaan.”

Bemiddeling van modelleurs voor bouw en techniek. Op zoek naar een baan of project? Op zoek naar een modelleur? Kijk op www.bim-jobs.nl vraag informatie op via info@bim-jobs.nl of bel 010 - 341 24 80

PHARMA HOLLAND CONSULTANCy Jan-Paul van de Velde en zijn collega’s zijn consultants in de life sciences, met name op het gebied van Research & Development. “Voorheen werkten we bij Solvay Pharmaceuticals en zaten in farmaceutisch onderzoek en ontwikkeling. Het plan was om een open innovatie bedrijventerrein te beginnen, vergelijkbaar met het Pivot Park in Oss. Daar waren we ver mee; we zouden een deel van het Solvay-terrein in Weesp krijgen en hadden al afspraken met de gemeenten Weesp en Amsterdam en de provincie. Dat idee moesten we echter terzijde schuiven, omdat Solvay Pharmaceuticals door de Amerikaanse firma Abbott is overgenomen en de afdeling Research & Development werd gesloten. Kort daarna hebben we dit bedrijf opgericht en zijn we naar Amsterdam Science Park verhuisd. Voor onze klanten en prospects is het wel belangrijk dat we hier bedrijfsruimte hebben, het Science Park heeft een goede uitstraling. Onze opdrachtgevers zijn ondernemingen en organisaties die zich richten op het gebied van life sciences, met name op Research & Development van geneesmiddelen. Bijvoorbeeld uit de recruitment, die mensen moeten zoeken voor farmaceutische bedrijven en een algemeen beeld willen hebben van wat je nodig hebt om van een idee tot een drug te komen. Daar hebben we een cursus voor ontwikkeld. Meestal gaan we naar de bedrijven toe om de cursus te geven, maar soms doen we dat hier. Wij hebben door onze vestiging op het Amsterdam Science Park daadwerkelijk nieuwe klanten gevonden, dus de openinnovatiegedachte werkt hier wel. Toch zijn er relatief weinig life science en farmaceutische bedrijven. In Leiden en Oss zouden wij veel meer contacten kunnen leggen. Wat ik heel handig vind, is dat we toegang tot de bibliotheek van de UvA hebben. Dat scheelt aanzienlijk in kosten om aan wetenschappelijke literatuur te komen. Matrix VI is een goed gebouw waar het plezierig werken is. De faciliteiten zijn goed, vooral het restaurant en de vergaderruimtes. Omdat we vaak op locatie werken, zouden we wel meer flexplekken willen zien. Wij gaan regelmatig naar de door Matrix georganiseerde netwerkborrels en -bijeenkomsten. De contacten met andere bedrijven zijn goed, toch is van open innovatie niet echt sprake. Maar dat is ook erg moeilijk, hoor.” 


IN GEBRUIK

59

FOKKER AEROSTRUCTURES Wim Sloetjes van Fokker Aerostructures werkt aan de ontwikkeling van een prototype van de E-Lighter, een draagbare generator die diesel omzet naar elektriciteit. De lichtgewicht-generator is speciaal bedoeld voor soldaten die een groeiende behoefte aan elektriciteit hebben, omdat ze steeds geavanceerdere elektronica met zich meedragen. “Het begint met een idee, je knutselt wat en uiteindelijk laat je onderdelen maken en zet je een generator in elkaar. We bouwen nu een volgende generatie die gekwalificeerd moet worden. Het moet seriematig te maken zijn. De generator zal in de Fokker-vestiging in Hoogeveen in productie worden genomen. De erfpacht van ons pand op het Oosterburgereiland werd beëindigd, daarom moesten we op zoek naar andere huisvesting. Omdat wij laboratoriumruimte met een zuurkast nodig hebben, kwam een gewoon bedrijfspand niet in aanmerking. Bovendien wil Fokker niet voor vijf jaar aan een contract vastzitten. Matrix VI kwam als beste uit de bus. Het is echt een bedrijfsverzamelgebouw. De ruimtes zijn heel flexibel. Startende bedrijven hebben in het begin weinig ruimte nodig, zodra ze groeien kunnen ze hier meer ruimte huren. Het is een fijn gebouw om in te werken. Echt prachtig afgewerkt met al dat eikenhout. En het is zo mooi licht. De zonwering is wel iets te transparant. Als de zon opkomt, zet ik er even een flipover voor. Maar dat duurt hooguit een half uur. We hebben puur naar een geschikte ruimte gezocht. Daar zit geen idee van uitwisseling met de universiteit of met andere bedrijven achter. Tot dusverre hebben we ook geen aanknopingspunten met andere bedrijven, zelfs niet met de universiteit. Ze zijn daar wel bezig met materialen die in de buurt komen van onze kernmaterialen, maar er is weinig interesse in de thermo-elektrische toepassing. Op dit moment zijn we niet echt uit op ontwikkeling van betere materialen. Zodra dat aan de orde is en wij baat zouden hebben bij onderzoek, dan zouden we zeker wel het gesprek willen aangaan.”

Bemiddeling van modelleurs voor bouw en techniek. Op zoek naar een baan of project? Op zoek naar een modelleur? Kijk op www.bim-jobs.nl vraag informatie op via info@bim-jobs.nl of bel 010 - 341 24 80

PHARMA HOLLAND CONSULTANCy Jan-Paul van de Velde en zijn collega’s zijn consultants in de life sciences, met name op het gebied van Research & Development. “Voorheen werkten we bij Solvay Pharmaceuticals en zaten in farmaceutisch onderzoek en ontwikkeling. Het plan was om een open innovatie bedrijventerrein te beginnen, vergelijkbaar met het Pivot Park in Oss. Daar waren we ver mee; we zouden een deel van het Solvay-terrein in Weesp krijgen en hadden al afspraken met de gemeenten Weesp en Amsterdam en de provincie. Dat idee moesten we echter terzijde schuiven, omdat Solvay Pharmaceuticals door de Amerikaanse firma Abbott is overgenomen en de afdeling Research & Development werd gesloten. Kort daarna hebben we dit bedrijf opgericht en zijn we naar Amsterdam Science Park verhuisd. Voor onze klanten en prospects is het wel belangrijk dat we hier bedrijfsruimte hebben, het Science Park heeft een goede uitstraling. Onze opdrachtgevers zijn ondernemingen en organisaties die zich richten op het gebied van life sciences, met name op Research & Development van geneesmiddelen. Bijvoorbeeld uit de recruitment, die mensen moeten zoeken voor farmaceutische bedrijven en een algemeen beeld willen hebben van wat je nodig hebt om van een idee tot een drug te komen. Daar hebben we een cursus voor ontwikkeld. Meestal gaan we naar de bedrijven toe om de cursus te geven, maar soms doen we dat hier. Wij hebben door onze vestiging op het Amsterdam Science Park daadwerkelijk nieuwe klanten gevonden, dus de openinnovatiegedachte werkt hier wel. Toch zijn er relatief weinig life science en farmaceutische bedrijven. In Leiden en Oss zouden wij veel meer contacten kunnen leggen. Wat ik heel handig vind, is dat we toegang tot de bibliotheek van de UvA hebben. Dat scheelt aanzienlijk in kosten om aan wetenschappelijke literatuur te komen. Matrix VI is een goed gebouw waar het plezierig werken is. De faciliteiten zijn goed, vooral het restaurant en de vergaderruimtes. Omdat we vaak op locatie werken, zouden we wel meer flexplekken willen zien. Wij gaan regelmatig naar de door Matrix georganiseerde netwerkborrels en -bijeenkomsten. De contacten met andere bedrijven zijn goed, toch is van open innovatie niet echt sprake. Maar dat is ook erg moeilijk, hoor.” 


ImmobilienStandard

I8 WIEN

Sa./So./Mo., 19./20./21. April 2014

ARBEITSPLATZGESTALTUNG UND IHRE AUSWIRKUNG AUF DAS WOHLBEFINDEN DER MITARBEITER

Schöner picknicken, produktiver arbeiten Die Gestaltung des Büros und Arbeitsplatzes hat direkt Auswirkung auf die Leistungsfähigkeit der Mitarbeiter. Das bestätigen zahlreiche Studien, aber auch Projekte wie etwa das neu gestaltete IMD-Office in Rotterdam. Wojciech Czaja In der Mittagspause sitzen sie auf der Blumenwiese und essen Sandwiches und frittierte Kroketten. Was auf den ersten Blick aussieht wie ein zeitgenössisches Gastronomiekonzept à la „Heuriger goes factory“, ist in Wirklichkeit das neue Headquarter des Rotterdamer Bauunternehmens IMD. „Früher sind wir in einem ganz normalen Bürohaus in der Stadt gesessen“, sagt Remko Wiltjer, Geschäftsführer des auf Gewerbeimmobilien und Structural Engineering spezialisierten Bauträgers IMD Raadgevende Ingenieurs. „Und irgendwie hat immer etwas gefehlt, denn die Einzigartigkeit unserer Firma hat sich in der Architektur in keiner Weise niedergeschlagen.“ Das ist heute anders. Seit letztem Jahr arbeiten die rund 40 Angestellten von IMD in einer alten, umfunktionierten Fabrikhalle im alten Persoonshaven in Rotterdam Zuid. Bis in die Achtzigerjahre wurde hier noch Stahl gewalzt. Die groben Stahlträger an der Decke, die gläsernen Oberlichten und die von oben herabhängenden Kranhaken zeugen noch von dieser Zeit. Ergänzt wird das von den Ector Hoogstad Architecten entwickelte Office-Konzept von simplen, hölzernen Büroboxen, die außen mit Polycarbonat ummantelt sind. Das Material, das in den Niederlanden meist für Gewächshäuser verwendet wird, dient zugleich als effiziente Low-Cost-Wärmedämmung. „Genau das ist der Clou an diesem Revitalisierungsprojekt“, erklärt Architekt Joost Ector, der auch einen Großteil der Büromöbel mitgeplant hat. „Durch die Raum-inRaum-Konfiguration war es möglich, mit günstigen Materialien zu bauen und die thermische Hülle auf ein Minimum zu reduzieren.“ Dadurch habe man genug Budget gehabt, um sich bei den Pausenräumen und informellen MeetingPoints auszutoben.

Schöner Arbeitsplatz: In der neuen IMD-Bürozentrale in Rotterdam sind die Mitarbeiter zufriedener und auch produktiver. Mit Erfolg. „Die Atmosphäre am Arbeitsplatz hat sich vollkommen geändert“, meint IMD-Chef Wiltjer. „Ich habe nun das Gefühl, dass meine Leute lockerer und gelassener geworden sind. Gleichzeitig aber sind sie engagierter und effizienter als zuvor. Der Output – das kann ich schwarz auf weiß bestätigen – ist deutlich höher als im alten Bürogebäude in der Innenstadt.“ Die Picknickbänke im Erdgeschoß und die künstliche, zu Teppichen geknüpfte Blumenwiese am Boden tragen dazu bei.

Produktive Ästhetik Und das ist kein Zufall. Denn Wohlbefinden am Arbeitsplatz ist nicht nur subjektives Empfinden, sondern auch objektiv messbar. Zahlreiche Studien, vor allem aus der Schweiz und den USA, beschäftigen sich intensiv mit den Zusammenhängen zwischen Bürogestaltung, persönlichem Wohlbefinden und Leistungsfähigkeit, von der letztendlich auch der Arbeitgeber profitiert. Im Klartext: Schöne Büros fördern Wohlbefinden, Zufriedenheit und Identität und spornen die Angestellten zu mehr Leistung an. Schlechte Büros hingegen sorgen beim Personal für Unzufrieden-

heit, Aggression, körperliche Beschwerden und Leistungsrückgang sowie für eine Zunahme des Krankenstands. Eine der womöglich radikalsten Untersuchungen, die sich mit dem Wohlbefinden des Mitarbeiters und der Auswirkung auf seine Arbeitsleistung befassen, wurde 1996 an der University of Texas in Austin, USA, durchgeführt. Nancy Kwallek, Leiterin des Design Programme, ließ 90 professionelle Sekretärinnen eine Woche lang in unterschiedlich gestalteten Einzelarbeitszimmern gegeneinander antreten und prüfte deren Produktivität in Maschinschreiben und Lektorieren. Das Ergebnis nach vier Arbeitstagen: Die Arbeitsleistung in den farbig gestalteten Räumen war – abhängig vom Farbton – um bis zu sechs Prozent höher als in einem vergleichbaren weißen Arbeitszimmer. Am schlechtesten abgeschnitten haben Grau und Beige. „Es gibt bereits eine ganze Reihe von Unternehmen, die Architektur und Arbeitsplatzgestaltung sehr bewusst einsetzen, um sich als attraktiver Arbeitgeber zu positionieren“, meint Riklef Rambow, Architekturpsychologe und Leiter des Berliner Unternehmens Psy-

Plan. „Für viele Arbeitnehmer ist das sicherlich nicht das wichtigste Kriterium, aber mir sind Fälle bekannt, wo bei gleichwertigen Arbeitsbedingungen, Gehaltsvorstellungen und Aufstiegschancen die Gestaltung des Arbeitsplatzes sehr wohl eine entscheidende Rolle gespielt hat.“

Bürodesign als „Bonbon“ Sibylla Amstutz, Leiterin des Bereichs „Human Building“ im Kompetenzzentrum Typologie & Planung in Architektur (CCTP) an der Hochschule Luzern, ist sich dessen sicher, dass die Arbeitsplatzgestaltung in Zukunft an Bedeutung gewinnen wird: „Für viele Unternehmen ist es zunehmend schwierig, qualifizierte und motivierte Mitarbeiterinnen und Mitarbeiter zu rekrutieren“, sagt sie. „Sie sind gezwungen, all ihre Ressourcen zu mobilisieren und den Interessenten entsprechende Bonbons anzubieten.“ Eine Möglichkeit, auf sich aufmerksam zu machen, ist die Attraktivität des Arbeitsplatzes. Wie groß der Gestaltungsspielraum ist, beweisen die großen Konzerne wie etwa Google, Facebook, Ebay oder Airbnb. „Die großen Unternehmen schaffen Arbeitsumge-

Fotos: Petra Appelhof

bungen, die die Tätigkeiten bestmöglich unterstützen und die Arbeitnehmer respektieren und motivieren. Das Wichtigste ist, unterschiedliche Orte zur individuellen Rekreation vorzusehen.“ So wie zum Beispiel im neuen IMDOffice in Rotterdam, wo den Mitarbeitern die Auswahl zwischen vielen unterschiedlichen Raumqualitäten geboten wird.

„Die individuelle Note“ Ein schöner, optimal gestalteter Arbeitsplatz ist übrigens nicht nur Wunschdenken, sondern auch Gesetz. Seit 1. Jänner 2013 fordert das Österreichische ArbeitnehmerInnenschutzgesetz (ASchG) eine angemessene Gestaltung des Arbeitsplatzes und des Arbeitsmilieus. Dazu zählen unter anderem Ergonomie und Raumpsychologie sowie nicht zuletzt die Möglichkeit, dem eigenen Arbeitsplatz eine persönliche und individuelle Note zu verleihen. Darüber hinaus ist der Arbeitgeber verpflichtet, die Zufriedenheit der Mitarbeiter sowie die psychische und physische Belastung, der sie ausgesetzt sind, regelmäßig zu evaluieren. So weit die Theorie. Die Praxis hinkt dem hinterher. Die Realität sieht vielerorts anders aus.

Provisionsfreie Geschäftslokale

„Ladenzeile Boulevard“ „Mautner Markhof-Gründe“, Bauplatz 5, 1110 Wien

www.wiensued.at

Standard EXKLUSIV BÜRO- UND GESCHÄFTSFLÄCHEN

von ca. 72 bis ca. 432 m2 zu mieten oder kaufen Wasser- und Stromanschlüsse sowie PKWStellplätze sind vorhanden, Heizung erfolgt über Fernwärmeanschluss. • Miete ab EUR 700,• Kauf ab EUR 195.433,• EKZ: 59 kWh/m2 a

INFORMATION: „Wien-Süd“ 1230 Wien, Untere Aquäduktgasse 7

www.architecten.nl

Frau Johanna Kriz, Tel.: DW -428 E-Mail: j.kriz@wiensued.at

Symbolbild, Änderungen vorbehalten. Visualisierung: www.schreinerkastler.at

01 866 95-0


ImmobilienStandard

I8 WIEN

Sa./So./Mo., 19./20./21. April 2014

ARBEITSPLATZGESTALTUNG UND IHRE AUSWIRKUNG AUF DAS WOHLBEFINDEN DER MITARBEITER

Schöner picknicken, produktiver arbeiten Die Gestaltung des Büros und Arbeitsplatzes hat direkt Auswirkung auf die Leistungsfähigkeit der Mitarbeiter. Das bestätigen zahlreiche Studien, aber auch Projekte wie etwa das neu gestaltete IMD-Office in Rotterdam. Wojciech Czaja In der Mittagspause sitzen sie auf der Blumenwiese und essen Sandwiches und frittierte Kroketten. Was auf den ersten Blick aussieht wie ein zeitgenössisches Gastronomiekonzept à la „Heuriger goes factory“, ist in Wirklichkeit das neue Headquarter des Rotterdamer Bauunternehmens IMD. „Früher sind wir in einem ganz normalen Bürohaus in der Stadt gesessen“, sagt Remko Wiltjer, Geschäftsführer des auf Gewerbeimmobilien und Structural Engineering spezialisierten Bauträgers IMD Raadgevende Ingenieurs. „Und irgendwie hat immer etwas gefehlt, denn die Einzigartigkeit unserer Firma hat sich in der Architektur in keiner Weise niedergeschlagen.“ Das ist heute anders. Seit letztem Jahr arbeiten die rund 40 Angestellten von IMD in einer alten, umfunktionierten Fabrikhalle im alten Persoonshaven in Rotterdam Zuid. Bis in die Achtzigerjahre wurde hier noch Stahl gewalzt. Die groben Stahlträger an der Decke, die gläsernen Oberlichten und die von oben herabhängenden Kranhaken zeugen noch von dieser Zeit. Ergänzt wird das von den Ector Hoogstad Architecten entwickelte Office-Konzept von simplen, hölzernen Büroboxen, die außen mit Polycarbonat ummantelt sind. Das Material, das in den Niederlanden meist für Gewächshäuser verwendet wird, dient zugleich als effiziente Low-Cost-Wärmedämmung. „Genau das ist der Clou an diesem Revitalisierungsprojekt“, erklärt Architekt Joost Ector, der auch einen Großteil der Büromöbel mitgeplant hat. „Durch die Raum-inRaum-Konfiguration war es möglich, mit günstigen Materialien zu bauen und die thermische Hülle auf ein Minimum zu reduzieren.“ Dadurch habe man genug Budget gehabt, um sich bei den Pausenräumen und informellen MeetingPoints auszutoben.

Schöner Arbeitsplatz: In der neuen IMD-Bürozentrale in Rotterdam sind die Mitarbeiter zufriedener und auch produktiver. Mit Erfolg. „Die Atmosphäre am Arbeitsplatz hat sich vollkommen geändert“, meint IMD-Chef Wiltjer. „Ich habe nun das Gefühl, dass meine Leute lockerer und gelassener geworden sind. Gleichzeitig aber sind sie engagierter und effizienter als zuvor. Der Output – das kann ich schwarz auf weiß bestätigen – ist deutlich höher als im alten Bürogebäude in der Innenstadt.“ Die Picknickbänke im Erdgeschoß und die künstliche, zu Teppichen geknüpfte Blumenwiese am Boden tragen dazu bei.

Produktive Ästhetik Und das ist kein Zufall. Denn Wohlbefinden am Arbeitsplatz ist nicht nur subjektives Empfinden, sondern auch objektiv messbar. Zahlreiche Studien, vor allem aus der Schweiz und den USA, beschäftigen sich intensiv mit den Zusammenhängen zwischen Bürogestaltung, persönlichem Wohlbefinden und Leistungsfähigkeit, von der letztendlich auch der Arbeitgeber profitiert. Im Klartext: Schöne Büros fördern Wohlbefinden, Zufriedenheit und Identität und spornen die Angestellten zu mehr Leistung an. Schlechte Büros hingegen sorgen beim Personal für Unzufrieden-

heit, Aggression, körperliche Beschwerden und Leistungsrückgang sowie für eine Zunahme des Krankenstands. Eine der womöglich radikalsten Untersuchungen, die sich mit dem Wohlbefinden des Mitarbeiters und der Auswirkung auf seine Arbeitsleistung befassen, wurde 1996 an der University of Texas in Austin, USA, durchgeführt. Nancy Kwallek, Leiterin des Design Programme, ließ 90 professionelle Sekretärinnen eine Woche lang in unterschiedlich gestalteten Einzelarbeitszimmern gegeneinander antreten und prüfte deren Produktivität in Maschinschreiben und Lektorieren. Das Ergebnis nach vier Arbeitstagen: Die Arbeitsleistung in den farbig gestalteten Räumen war – abhängig vom Farbton – um bis zu sechs Prozent höher als in einem vergleichbaren weißen Arbeitszimmer. Am schlechtesten abgeschnitten haben Grau und Beige. „Es gibt bereits eine ganze Reihe von Unternehmen, die Architektur und Arbeitsplatzgestaltung sehr bewusst einsetzen, um sich als attraktiver Arbeitgeber zu positionieren“, meint Riklef Rambow, Architekturpsychologe und Leiter des Berliner Unternehmens Psy-

Plan. „Für viele Arbeitnehmer ist das sicherlich nicht das wichtigste Kriterium, aber mir sind Fälle bekannt, wo bei gleichwertigen Arbeitsbedingungen, Gehaltsvorstellungen und Aufstiegschancen die Gestaltung des Arbeitsplatzes sehr wohl eine entscheidende Rolle gespielt hat.“

Bürodesign als „Bonbon“ Sibylla Amstutz, Leiterin des Bereichs „Human Building“ im Kompetenzzentrum Typologie & Planung in Architektur (CCTP) an der Hochschule Luzern, ist sich dessen sicher, dass die Arbeitsplatzgestaltung in Zukunft an Bedeutung gewinnen wird: „Für viele Unternehmen ist es zunehmend schwierig, qualifizierte und motivierte Mitarbeiterinnen und Mitarbeiter zu rekrutieren“, sagt sie. „Sie sind gezwungen, all ihre Ressourcen zu mobilisieren und den Interessenten entsprechende Bonbons anzubieten.“ Eine Möglichkeit, auf sich aufmerksam zu machen, ist die Attraktivität des Arbeitsplatzes. Wie groß der Gestaltungsspielraum ist, beweisen die großen Konzerne wie etwa Google, Facebook, Ebay oder Airbnb. „Die großen Unternehmen schaffen Arbeitsumge-

Fotos: Petra Appelhof

bungen, die die Tätigkeiten bestmöglich unterstützen und die Arbeitnehmer respektieren und motivieren. Das Wichtigste ist, unterschiedliche Orte zur individuellen Rekreation vorzusehen.“ So wie zum Beispiel im neuen IMDOffice in Rotterdam, wo den Mitarbeitern die Auswahl zwischen vielen unterschiedlichen Raumqualitäten geboten wird.

„Die individuelle Note“ Ein schöner, optimal gestalteter Arbeitsplatz ist übrigens nicht nur Wunschdenken, sondern auch Gesetz. Seit 1. Jänner 2013 fordert das Österreichische ArbeitnehmerInnenschutzgesetz (ASchG) eine angemessene Gestaltung des Arbeitsplatzes und des Arbeitsmilieus. Dazu zählen unter anderem Ergonomie und Raumpsychologie sowie nicht zuletzt die Möglichkeit, dem eigenen Arbeitsplatz eine persönliche und individuelle Note zu verleihen. Darüber hinaus ist der Arbeitgeber verpflichtet, die Zufriedenheit der Mitarbeiter sowie die psychische und physische Belastung, der sie ausgesetzt sind, regelmäßig zu evaluieren. So weit die Theorie. Die Praxis hinkt dem hinterher. Die Realität sieht vielerorts anders aus.

Provisionsfreie Geschäftslokale

„Ladenzeile Boulevard“ „Mautner Markhof-Gründe“, Bauplatz 5, 1110 Wien

www.wiensued.at

Standard EXKLUSIV BÜRO- UND GESCHÄFTSFLÄCHEN

von ca. 72 bis ca. 432 m2 zu mieten oder kaufen Wasser- und Stromanschlüsse sowie PKWStellplätze sind vorhanden, Heizung erfolgt über Fernwärmeanschluss. • Miete ab EUR 700,• Kauf ab EUR 195.433,• EKZ: 59 kWh/m2 a

INFORMATION: „Wien-Süd“ 1230 Wien, Untere Aquäduktgasse 7

www.architecten.nl

Frau Johanna Kriz, Tel.: DW -428 E-Mail: j.kriz@wiensued.at

Symbolbild, Änderungen vorbehalten. Visualisierung: www.schreinerkastler.at

01 866 95-0


62

PRIKBORD

VERWACHT

01

03

02

63

01 KONINKLIjKE AuRIS GROEP ROTTERDAM De Koninklijke Auris Groep krijgt een nieuw audiologisch centrum en bestuursbureau.

02 DE ROOI PANNEN BREDA Transformatie van de monumentale Seeligkazerne tot nieuw onderkomen voor onderwijsinstelling De Rooi Pannen.

03 MERLETCOLLEGE CUIJK Een nieuw schoolgebouw voor 1200 vmbo/mavo en havo / vwo-leerlingen op een locatie aan de Maas.

04 ROYAL COSuN DINTELOORD Ontwerp van een nieuw innovatiecentrum voor de agro-industriële coöperatie Royal Cosun.

05 FOM DIFFER CAMPUS TU EINDHOVEN 04

Het Dutch Institute for Fundamental Energy Research verhuist in 2015 naar een nieuw gebouw op de campus van de TU Eindhoven.

05

06 ERASMuS MC ROTTERDAM Grootschalige herontwikkeling van de medische faculteitstoren van het Erasmus MC.

07 MINNAERTGEBOuW UTRECHT DE UITHOF Renovatie van het Minnaertgebouw als onderdeel van een nieuw onderwijscentrum voor de faculteiten Geo- en Bètawetenschappen.

08 BREDA VOORuIT! BREDA Vijftig huurwoningen met commerciële plint en horecapaviljoen in uitvoering tegenover de nieuwe stationsterminal.

COLOFON

06

07

08

Uitgave EHA Magazine # 07 Productie Ector Hoogstad Architecten Datum November 2014 Coverfoto Gebr. de Nobel, Petra Appelhof Ontwerp en redactie Ector Hoogstad Architecten Tekst Evelien van Es Fotografie Petra Appelhof, Ossip van Duivenbode, Joep Jacobs, Faz Keuzenkamp, Jeroen Musch, Office for Metropolitan Architecture, Leo den Ouden, Technische Universiteit Delft, Edith Verhoeven Sybolt Voeten Oplage 3500 exemplaren Drukwerk GTV Drukwerk Project Management bv Contact Ector Hoogstad Architecten, Laanslootseweg 1, Postbus 818, 3000 AV Rotterdam, tel. 010 440 21 21

VOLG ONS VIA… ectorhoogstad.com Volg ons op Twitter Like ons op Facebook Bezoek ons Youtubekanaal Pin ons op Pinterest


62

PRIKBORD

VERWACHT

01

03

02

63

01 KONINKLIjKE AuRIS GROEP ROTTERDAM De Koninklijke Auris Groep krijgt een nieuw audiologisch centrum en bestuursbureau.

02 DE ROOI PANNEN BREDA Transformatie van de monumentale Seeligkazerne tot nieuw onderkomen voor onderwijsinstelling De Rooi Pannen.

03 MERLETCOLLEGE CUIJK Een nieuw schoolgebouw voor 1200 vmbo/mavo en havo / vwo-leerlingen op een locatie aan de Maas.

04 ROYAL COSuN DINTELOORD Ontwerp van een nieuw innovatiecentrum voor de agro-industriële coöperatie Royal Cosun.

05 FOM DIFFER CAMPUS TU EINDHOVEN 04

Het Dutch Institute for Fundamental Energy Research verhuist in 2015 naar een nieuw gebouw op de campus van de TU Eindhoven.

05

06 ERASMuS MC ROTTERDAM Grootschalige herontwikkeling van de medische faculteitstoren van het Erasmus MC.

07 MINNAERTGEBOuW UTRECHT DE UITHOF Renovatie van het Minnaertgebouw als onderdeel van een nieuw onderwijscentrum voor de faculteiten Geo- en Bètawetenschappen.

08 BREDA VOORuIT! BREDA Vijftig huurwoningen met commerciële plint en horecapaviljoen in uitvoering tegenover de nieuwe stationsterminal.

COLOFON

06

07

08

Uitgave EHA Magazine # 07 Productie Ector Hoogstad Architecten Datum November 2014 Coverfoto Gebr. de Nobel, Petra Appelhof Ontwerp en redactie Ector Hoogstad Architecten Tekst Evelien van Es Fotografie Petra Appelhof, Ossip van Duivenbode, Joep Jacobs, Faz Keuzenkamp, Jeroen Musch, Office for Metropolitan Architecture, Leo den Ouden, Technische Universiteit Delft, Edith Verhoeven Sybolt Voeten Oplage 3500 exemplaren Drukwerk GTV Drukwerk Project Management bv Contact Ector Hoogstad Architecten, Laanslootseweg 1, Postbus 818, 3000 AV Rotterdam, tel. 010 440 21 21

VOLG ONS VIA… ectorhoogstad.com Volg ons op Twitter Like ons op Facebook Bezoek ons Youtubekanaal Pin ons op Pinterest



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.