Editie 5

Page 1

Student 2e Master

KALFjes

&

Thomas Cantraine

Het is normaal, en ook wel boeiend, dat recent verleden met een vertraging van een goede generatie wordt herontdekt. Toen ik deze zomer in de auto de laatste single van de Editors hoorde, dacht ik ook dat Echo and the Bunnymen een nieuwe plaat hadden gemaakt. Maar misschien is de huidige interesse voor, en omarming van het postmodernisme wel een soort compensatie. Dat architectuur poreus was, en wij vaderloos, hing samen met de indruk dat de architectuur in crisis verkeerde. Lokaal, omdat er in België geen goede architectuur scheen te bestaan; internationaal, omdat er tegen de jaren 1990 allerlei moderne en postmoderne paradigma’s tegen de klippen waren gelopen. Met de jaren is het besef gekomen dat er wel degelijk heel wat werd afgebouwd tussen 1945 en 1980. Niet in het minst veel van de gebouwen waartussen we zijn opgegroeid maar waar in geen enkele publicatie iets over te vinden was (dat manco wordt inmiddels aan hoog tempo verholpen). Een automatische aversie voor sommige vormentalen sloeg om in een fascinatie voor een praktijk die zich wel degelijk beroept op referenties (uit de geschiedenis, maar ook van leermeesters) en zelfbewust met diezelfde vorm bezig is. Dat valt uiteraard toe te juichen, omdat het architecturale blikveld op die manier in allerlei richtingen verbreedt. Maar het blijft soms toch wel even slikken wanneer we ook in oog staan met het werk van een van onze herontdekte vaderen.

KOEtjes

In zekere zin zijn wij vaderloos opgegroeid. Met ‘wij’ bedoel ik veel van de mensen die nu aan de vakgroep les geven en in de jaren 1980–90 architectuuronderwijs hebben genoten. We kregen toen op geen enkele manier de indruk dat we in een traditie stapten, of dat hoorden te doen. We werden geconfronteerd een buitengewoon interessant referentiekader dat was opgebouwd rond Koolhaas, Eisenman, Rossi en nog enkele andere cruciale architecten. Dat kader was (godzijdank) slechts zijdelings gebonden aan de lokale situatie of geschiedenis, maar het omvatte relatief weinig referenties uit de periode 1950–70. We vonden die architectuur toen eigenlijk ook niet interessant; zelfs Stirling en Venturi niet. Dankzij Mil De Kooning werden we ons bewust van belangrijke binnenlandse architectuur van na WOII, maar die leek meer op een reeks idiosyncratische oeuvres dan op een representatieve sample van een grotere productie. De grenzen van de ‘architectuur’ zelf waren erg poreus, en we zochten even gretig referenties in literatuur of beeldcultuur als in gebouwen of architectenoeuvres.

Prof. Maarten Delbeke Architectuurtheorie I

Vaderliefde

Koppijn

Af en toe kan een mens op reis, een architect kan er nog wat uit leren. Zo was ik een tijdje geleden —ondertussen drie jaar merk ik tot mijn verbazing— op citytrip in Amsterdam. Wat ik me nog het meest van al herinner is de opluchting die ik voelde toen er een onmenselijk lange rij voor de deur van dat ene wassenbeeldenmuseum pronkte: dit vormde het doorslaggevende argument dat ik nodig had om mijn reisgenote te overtuigen er weg te blijven! Ik heb nooit begrepen wat er nu zo speciaal is aan zo goed mogelijk nagemaakte beelden van zo goed mogelijk geconstrueerde/ gespeelde/fake televisiepersonages die enkel bestaan uit oppervlakkigheden. Er zal waarschijnlijk wel een uitleg aan te geven zijn, dat we ons op die manier dichter bij de sterren voelen en hopen dat de glitter en glamour een beetje afschijnt op onze dagdagelijkse sleur of iets in die aard? Ons hotel lag eventjes buiten Amsterdam, in Zaandam. Zoals dat gaat met hotels, ben je toch steeds lichtjes opgewonden om de kamer te zien. Ook al weet je eigenlijk dat je er een standaard bed met standaard nachtlampjes en een print van een bekend schilderij te zien zal krijgen. Wat je niet helemaal op voorhand kan weten, is wat je door het gat in de buitenmuur te zien zal krijgen—tenzij je meer betaalt voor Zeezicht of iets dergelijks. Dus trok ik gauw de gordijnen open om te weten wat het raam voor ons in petto had. Het zicht was er eentje om de leuze die de meeste mannen zo haten/vrezen te rechtvaardigen: “Vanavond niet schat, ik heb koppijn.” Ook al was het toen nog maar middag. We werden namelijk met onze neus op een groen postmodern monster geduwd. Zo eentje waarbij de architect stiepelzat moet geweest zijn toen hij het tekende. Diepgaand onderzoek van 10 seconden leert me dat de groene kwark het Inntel Hotel is, en zelfs op de pagina voor “postmoderne architectuur” van wikipedia prijkt: een collage van typisch Hollandse huisjesgevels. Op reis naar Amsterdam, logeren in Zaandam en kijken op Disneydam. Behalve de gevel is er niets speciaals aan het gebouw —een beetje zoals de beelden van de beelden van personage's die in het wassenbeeldenmuseum staan. Pel de huid er van en je kijkt op een stapeling van standaardverdiepingen, niets dan oppervlakkigheid. Op zich is het wel nog een boeiend idee om een hotel te zien als een stapeling van huizen, het kan een heel boeiende oefening zijn met nog boeiendere resultaten. Maar dan is een referentie zoals de Villa Ter Beuken en het Ordosproject van Architecten De Vylder Vynck Taillieu wel wat meer waard—al krijg je als je te lang naar de plannen kijkt ook wel wat hoofdpijn...

KOERANT

Editoriaal

De editoriaal schrijven. Het lijkt een verplicht nummertje te zijn. Eigenlijk heeft het wel nog wat weg van het dankwoord dat we bijvoorbeeld (zullen) schrijven bij een thesis: het lijkt nogal snel een cliché (ook al bedanken we onze ouders niet in deze editoriaal). Graag willen we deze keer wel wat bedankingen opsommen. Want zoals je al gezien hebt aan het fantastische ontwerp van deze Koerant, hebben we dit keer een thema. De eerste keer in onze vreselijk korte geschiedenis. Dit thema is er gekomen door het enthousiasme van enkele studenten, waarvoor dank! Verder bedanken we graag ons grafische team dat weer een fantastische achterflap uit haar mouw heeft geschud, bedankt Bram en Lize! En ook aan Veerle een bedanking, voor de pomokoekop. Bedankt aan alle schrijvers die hun schaarse tijd toch investeren in het produceren van boeiende teksten, en bedankt aan Maarten Delbeke voor zijn tijd tussen de reizen en lezingen door om een column af te leveren. En omdat we nu toch bezig zijn: bedankt mama’s en papa’s, grootmoeders en grootvaders (ook al werken jullie niet in het atelier om onze troep op te ruimen). Iemand moet de cliché’s in stand houden! Cliché’s, dat sluit goed aan bij het thema. Maar al te vaak is pomo gewoon een cliché om mee te lachen, al dan niet met het schaamrood op de wangen voor bepaalde dingen die nooit een bouwvergunning hadden mogen krijgen. Dat het thema Postmodernisme is geworden, daar kan je voor of tegen zijn. Maar dat is uiteraard zo bij het gevaarlijk thema als het Postmodernisme. Wat niet wegneemt dat deze Koerant vol staat met uiterst boeiende teksten! Kijk maar snel verder en je zal zien dat er weer heel wat te lezen valt! Veel plezier ermee, Groetjes van de Redactiekoeien.

Achterflap

Agenda

Studentenpublicaties

16 19 20

Ode aan Micheal Graves De Praatstoel: LOW- Architecten

Dromerij

Postmodern Lekkers

Beeld om beeld

10 14

Pomo in China Pomo in Johannesburg Vandenhove en kunst Eclecticisme Een Vlaamse Straat Schweinenbraten en Adolf Loos Haha Zaha

Vitrine

Windhaan

2 6

december 2013

editieV


2

WINDHAAN

KOERANT

“Maquette 1:1 Golfclubhaus, in Krefeld door Robbrecht & Daem”

N LE U AL GE ND AR IS CH

Pieter De Walssche

Ter vervanging van de vaste rubriek ‘Win en fail van de maand’, richt ik hier de nieuwe vaste rubriek ‘Nu al legendarisch’ op, dit minstens één editie lang. Hoe kan men het legendarisch-zijn van een project beter peilen, dan door het te vergelijken met een algemeen aanvaarde legende? Ik neem de proef op de som door de gelijkenissen te markeren tussen de één-op-één maquette van het ontwerp van Mies’ Golfclubhaus en diens Barcelona paviljoen. Eerste gelijkenis, ik heb ze allebei nooit gezien. Én dat staat me niet in de weg te menen ze beide naar behoren te kennen en te hebben doorgrond. Zeker voor onze legende van de dag is dat verwonderlijk, ik heb er namelijk geen les of toelichting over gekregen. Toegegeven, we werden er wel mee om de oren geslagen in de vakliteratuur en de architectuurmedia ter lande. Bereid u voor op een korte passage van jaartallen en rekensommetjes. Beide ontwerpen van Ludwig Mies van der Rohe dateren van rond 1930. De opdracht voor het Barcelona paviljoen kreeg Mies in 1928, het Golfclubhaus ontwierp hij in 1930. Geboren, geconcipieerd met slechts 2 jaar verschil. Beide projecten werden ingehuldigd in de maand mei (weliswaar met een aantal decennia ertussen). Geen van beide stond langer dan een jaar overeind. Barcelona werd ingehuldigd op 27 mei 1929 en afgebroken in januari 1930, de Krefeldmaquette werd geopend op 26 mei 2013 en neergehaald in november 2013. Geleefd en vervolgens gestorven, een levensduur met 2 maanden verschil. Wie goed heeft opgelet in lessen over architectuurgeschiedenis, kent de populaire theorie over het Barcelona paviljoen. Niet alleen de meesterlijke

collage van materialen en architecturale vernieuwde ruimtelijkheid verlenen het gebouw zijn plek in de geschiedenis, ook put het voor zijn historisch belang uit de mythevorming die is ontstaan door zijn korte leven. Het materiaalgebruik in de maquette van Robbrecht en Daem is (naar verluidt) verbluffend en de ruimte Miesiaans gevangen en bevrijd. Het ding staat ook niet meer recht en slechts enkelen hebben het met eigen ogen aanschouwd. De gelijkenissen tussen het Barcelona paviljoen en de Krefeldmaquette zijn opmerkelijk en verdacht. En daarom: de maquette 1:1 Golfclubhaus door Robbrecht en Daem, nu al legendarisch.

“Het Sterrenalfabet van E.L.T. Mesens” Jelmer Daelman & Lies Quatanne

Vrijdag 1 november werd een uitgelezen dag om in het kader van het keuzevak ‘Fundamenten van de moderne en actueel beeldende kunst’ een cultureel uitstapje te maken naar onze geliefde koninklijke badstad, Oostende. Het Mu.Zee, bekend om zijn unieke collectie Belgische kunst en tevens geprezen voor zijn uiterst originele naam, huisde aldaar de tentoonstelling ‘Het sterrenalfabet van E.L.T. Mesens. Dada en surrealisme in Brussel, Parijs en Londen’. Voor wie in de nabije toekomst een bezoekje plant aan het Mu.Zee en daar geconfronteerd wordt met een acute dorst - bijvoorbeeld omdat een van je medereizigers je een hele omweg heeft laten maken in een poging een besluit te trekken of de Sint-Petrus-énPauluskerk (jawel) gebouwd is in gotisch of neogotische stijl - adviseren we één adres: Charlie’s Bistro. Deze dorst hoeft natuurlijk niet acuut te zijn, je kan gerust bij Charlie terecht omdat je dient te wachten op een veronderstelde medereiziger die helaas door

haar wekker sliep en daarom alleen achter komt. Tenslotte vormt de bistro een ideale plek om je drang naar mosselen te verdringen - verdorie, mosselen zijn duur in Oostende - en jezelf te overtuigen om het dan maar bij een klein hapje te laten. Uiteindelijk zal blijken dat zelfs aan dit hapje een uitzinnig prijskaartje vast hangt. Maar goed, een woordje over de tentoonstelling. Edouard Léon Théodore Mesens is naast zijn werk als componist, muziekcriticus, dichter, fotograaf, collagemaker, uitgever, vormgever, opsteller van manifesten en galeriehouder, vooral bekend als een groot tentoonstellingsmaker. De jonge Mesens had een passie voor dadaïsme, die hij vooral uitte in poëzie en composities. Naast de link met het dadaïsme werd hij later ook als de verbindingsman tussen de surrealisten gezien. Mesens speelde een cruciale rol in de ontwik-

keling van het surrealisme in België en Europa. Zo is hij diegene die René Magritte zijn internationale bekendheid geeft en Engeland laat kennismaken met het surrealisme. Later in zijn carrière wordt Mesens directeur van The London Gallery waar hij bevriende kunstenaars hun werk laat tentoonstellen. Via Mesens zijn collages, geschriften en publicaties bracht de tentoonstelling het fascinerende verhaal van het dadaïsme en het surrealisme in Brussel, Parijs en Londen. De tentoonstelling werd opgevat als een chronologisch parcours dat ingedeeld werd volgens de voornaamste steden waar de E.L.T Mesens vertoefd en gewerkt heeft. Het bood een blik op zijn leven aan de hand van werken van hemzelf – vooral bestaande uit collages – en van voorname tijdsgenoten zoals Picasso, Dali, Magritte, Tanguy en Delvaux.


KOERANT

WINDHAAN

“Ciurlionis— Dromen van Litouwen” Veerle Van Lysebettens What’s in a name of beter nog nomen est omen. De naam Ciurlionis is al even geheimzinnig en mystiek als zijn werk. Ciurlionis is de Spilliaert van Litouwen, maar dan echter wel in gekleurde versie en minder melancholisch. Bekend in eigen land, onbekend bij ons, is Ciurlionis kunstenaar in de brede zin van het woord. Hij is componist en schilder. Op beide vlakken scheerde hij hoge toppen. Voor zijn land was hij vooral een pionier, voor ons vandaag (als je gaat kijken natuurlijk) een inspiratie. De tentoonstelling over zijn werk, die als de Koerant op tijd uitkomt nog één week loopt, omvat schilderijen, gedichten, foto’s en muziek. Vooral dit laatste is prachtige geïntegreerd in de tentoonstelling met een fantastische scenografie. Zijn dromerige muziek sluit aan bij het houten bos die de volledige middenzalen bedekt. Ze verbinden de andere zalen waar zijn werk hangt. Het is altijd aan te raden, als architect in spé, om naar de opbouw van een tentoonstelling te kijken. Je moet dit immers ook kunnen, of je zou dit ook moeten kunnen als je later actief wordt als architect. Scenografie is een opleiding op zich als we het hebben over theatervormgeving, maar in dit geval kan een vormgeving van een tentoonstelling ook aan een architect gevraagd worden. De opbouw in het msk is misschien wat te dromerig

voor sommigen, te symbolisch voor anderen, maar ze omarmt de zielskracht van Ciurlionis werk en trekt het op naar een hoger niveau. Elke opbouw van eender welke tentoonstelling zou dit moeten, de opbouw geeft meestal een tweede interpretatie aan een werk of speelt op zodanige wijze in op het werk, dat het werk alleen maar sterker wordt. Het werk van Ciurlionis is dan ook zeer sterk. Als je tentoonstelling rondwandelt zal je zien dat zijn werken op karton of papier geschilderd zijn met tempera. Hij had bijna geen geld en tempera (eigeel met pigment) op karton is nu eenmaal een hele goedkope manier om te werken. Deze goedkope ondergrond zorgt er natuurlijk voor dat de werken zeer tactiel zijn en jammergenoeglijk zeer vergankelijk (wat je hier en daar al aan de doffere kleuren kan zien) maar de gekleurde Spillieart blijft de moeite waard om te gaan bezoeken. Als je naar de tentoonstelling gaat, kijk ook eens hoe een werk gemaakt is. Hoe hij bijvoorbeeld een nachtlandschap schildert, hoe hij een licht schildert, hoe hij gras schildert, enz.. Het kan je helpen bij het maken van eigen grafisch werk. Zijn werk is zeer toegankelijk daarvoor. Ga dus en geniet van de tentoonstelling.

“Speeltijd, een kritische pauze” Pieter De Walsche

Het boek ‘SPEELTIJD, een kritische pauze. Processen van eindwerken in architectuur’ is het zelfverklaarde stiefbroertje van het Architectuurboek Vlaanderen N°10 ‘Radicale Gemeenplaatsen. Europese architectuur uit Vlaanderen’. Het resulteerde uit de samenwerking van 7 studenten uit verschillende Vlaamse architectuuropleidingen. Net als zijn Grote Broer werpt het zijn licht op de architectuurproductie in Vlaanderen. In tegenstelling tot deze laatste bundelt het geen onroerend goed, maar wel papieren architectuur, in zijn geval eindwerken. SPEELTIJD incorporeert 9 inspirerende architectuureindwerken en vertelt over architectuur met verschillende benaderingen, percepties, maak- en leerprocessen. Hierop hou ik het wat zuiver informatieve beschrijving betreft. Meer valt te lezen in bovenvermelde uitgave. De rest van mijn 400 (507, sorry redactie!) woorden zal ik gebruiken voor een summiere terugblik op mijn persoonlijke verrijking én met een vooruitzicht op de mogelijk gelijkaardige toekomst van een onbekende. SPEELTIJD ontstond vanuit de vage vraag van het VAi ”iets te doen met het Architectuurboek” die ze lanceerden in de verschillende architectuuropleidin-

gen. Ahja, het moest ook klaar zijn tegen 13 oktober, Dag van de Architectuur. Aanvankelijk zou ik er niet op ingaan, het hele ding was immers onduidelijk en de tijd om iets goeds te doen, was er niet. Haast per ongeluk dan toch in deSingel terecht gekomen, met vrienden meegegaan ofzo? Nuja, die Christoph Grafe was eigenlijk wel boeiend en die andere 6 leken pit te hebben. Grafe boeiend, maar zijn vraag -of voorstel?- nog altijd heel erg vaag. Met z’n zevenen bekeken we hoe “iets te doen met het Architectuurboek”. Bij zomerweer kwamen we een paar keer samen, iedereen had zijn deel van het plan uitgevoerd. Een proces; het bekijken en verwerken van thesismateriaal en zodoende selectiecriteria vaststellend, ging van start. Er werd veel vergaderd, gediscussieerd, afgewogen, gedachten scherp gesteld. We hadden ook veel ideeën over hoe het ding eruit moest zien, maar hoe gaat dat eigenlijk, zo’n boek maken? Ondertussen een grafisch ontwerper gevonden en gepraat met Grafe over het maken van boeken. Er is een verschil tussen digitaal printen en offset drukken, bij die laatste heb je katernen (dat zijn zo van die kleine bundeltjes die zich laten samenbinden tot een boek. Omdat ze op één groot vel worden geprint en daarna geplooid en versneden, bestaat een katern altijd uit een veelvoud van 8 pagina’s ). De opgebouwde expertise in het opstellen van ‘correcte mails met slagkracht’ kwam goed van pas in de zoektocht naar sponsors, contact met scholen en het verkrijgen van het atelier van de Vlaams Bouwmeester voor onze boekvoorstelling. Vele vergaarde vaardigheden later zijn we een zelfgebakken boek rijker en geweldig benieuwd naar wat het ding teweeg kan brengen. Voortijdig zelfreflecterend merken we dat we pardoes een autonoom platform hebben opricht dat zich ongepland strategisch tussen alle opleidingen, het VAi, de Vlaamse Bouwmeester, … heeft opgesteld. De toekomst van deze nieuwe speelruimte is erg troebel, maar ook zichtbaar en nabij. Het ding kan blijven bestaan, maar hoe dragen we het over? Over aanpak zijn we in beraad en we hopen op, wordt vervolgd…

#pomo

3


4

WINDHAAN

KOERANT

Landschappen - Bureau Bas Smets in DeSingel Astrid Ghyselen

Landschappen is het eerste retrospectief van Buro Bas Smets, een relatief jong landschaps bureau voor landschapsarchitectuur dat zowel in België als in buitenland toonaangevende projecten heeft gerealiseerd. De tentoonstelling is opgevat als een reflectie rond de eigen methodiek en toont hoe Vlaanderen-‘een land zonder landschap’-een beslissende impact heeft gehad op dit bureau. Valt een ontwerpproces rationeel te onleden in stapsgewijze etappes? Hoe gaan we om met landschap in de Vlaamse context ‘het land zonder landschap’?

opeenvolgende stappen: kader, lezing, exemplarisch landschap, figuur, schriftuur, perceptie en embleem. Als bezoeker zwerf je tussen zeven rijen van zeven panelen en krijg je de vrijheid om jezelf een weg te banen. Je kunt de zeven projecten per stap beschouwen of je kunt tussen de panelen door meanderen en één project stapsgewijs volgen. De achterkant van de panelen is spiegelend uitgevoerd zodat je in deze

©Filip Dujardin

©Filip Dujardin

Land zonder Landschap Het VAI zet dit jaar het thema landschap in de kijker. Nagenoeg tegelijk met de Vlaams-Brusselse Dag van de Architectuur die dit jaar in het teken van Bloeiende Landschappen stond, werd in de Antwerpse Kunstcampus deSingel de tentoonstelling ‘landschappen’ geopend. Bij de inleidende lezing, start Bas Smets met een beeld van het Vlaamse landschap en doopt het al snel om tot ‘land zonder landschap’. Het vlakke Vlaanderen is een amalgaam van geprivatiseerde eigendommen, uitbreidende infrastructuur en groeiende landbouw waarin geen collectief beeld bestaat over het eigen territorium. Omgaan met de Vlaamse conditie vereist een zekere vorm van ‘verbeelding’om ‘nieuwe landschappen’ te kunnen ontwerpen. De tentoonstelling is dan ook opgebouwd uit twee delen: ‘landschap verbeelden’ en ‘landschap maken’. Landschap verbeelden Een eerste ruimte van de tentoonstelling tracht de ontwerpmethodiek van Buro Bas Smets weer te geven aan de hand van zeven projecten in zeven

Do M

iLe ’s

DOnderdag MIddag LEzingen De DOMILE’s, een initiatief van DLK om onze geliefde proffen, begeleiders en andere vakgroepsleden een podium aan te bieden waar ze hun eigen werk kunnen tonen. De lezingen hebben een jokerweekachtig sfeertje: grasmatten, stoelen en zetels, broodjes... Geen clean aditoriumgevoel, maar een knusse gezelligheid waarin we onze lesgevers vanuit een ander perspectief te zien krijgen. Het is zeer verhelderend om te zien waar ze mee bezig zijn, een laat ons eerlijk zijn, ook gewoon ‘leuk’. Als studenten tonen wij dagelijks ons werk aan hen. De omkering die de DoMiLes min of meer teweegbrengen in dit stramien valt zeer te genieten. Zeker met een broodje in de hand en een grasmat onder de voeten. Hopelijk komen er nog heel wat andere DoMiLe’s, en is naast de interesse van studenten ook de interesse van vakgroepleden gewekt. In wat volgt hebben we reeds een kleine neerslag van de afgelopen lezingen.

kijkrichting flarden van verschillende ontwerpstappen kunt opvangen. Op die manier wordt de lineariteit van de opgezette methodiek gerelativeerd. Landschap maken Eens de grote zaal doorkruist, kom je terecht in een lage ruimte waar foto’s van 15 gerealiseerde projecten worden geprojecteerd. De projecten doorlopen alle schalen van het landschapsontwerp, van de private tuin via de publieke ruimte tot de aanleg van parken, naast het landschap als filmdecor. Hier komen de

©Filip Dujardin

materialiteit, de seizoenswerking, de kleuren en de vegetatie tot expressie. Landschappen en de landschapsdiscipline Een wandeling doorheen ‘Landschappen’ is een esthetische ervaring waarin je kennis maakt met inspirerend werk. Niettemin kan de opzet van deze tentoonstelling in vraag gesteld worden. De projecten worden gepresenteerd binnen een methodisch kader dat is opgebouwd uit een geijkt aantal stappen. Vertrekpunt is ‘het land zonder landschap’ dat daarna stapsgewijs wordt getransformeerd tot ‘het ideale landschap’. Op die manier lijkt de landschapsontwerper naar voren geschoven te worden als Messias die het collectief onvermogen tot het creëeren van een landschap moet overbruggen. Hier zou ook een minder moraliserende en meer fragielere houding mogelijk zijn die vertrekt vanuit het besef dat je afhankelijk bent van de bestaande conditie. De beslissing om de landschapspraktijk vanuit een zekere autonomie te beschrijven, laat bovendien vele aspecten van de discipline buiten beeld. Bij landschapsontwerp wordt bij uitstek gehandeld vanuit een multidisciplinair kader; veel projecten draaien rond compromissen. In deze tentoonstelling blijft de scharnier tussen theorie en praktijk in nevel gehuld. Dit verklaart waarom de twee delen van de tentoonstelling , ‘landschap verbeelden’ en ‘landschap maken’, zo los op elkaar aansluiten. Bovenstaande kritiek staat echter los van de kwaliteit van het gepresenteerde werk. Ik moet onmiskenbaar toegeven dat ik overdonderd was door de kwaliteit van de cartografie en de gerealiseerde projecten. Ik kan enkel vraagtekens plaatsen bij de manier waarop de landschapsdiscipline hier naar voren wordt geschoven. Eindigen doe ik dus met een warme oproep om je richting de Singel te begeven en zelf kennis te maken met het werk van Bas Smets.

De tentoonstelling ‘Landschappen’ van Bas Smets loopt nog tot 5 januari 2014 in de Singel Antwerpen, wo > zo 14 > 18 uur en bij voorstellingen 19 > 23 uur, gesloten ma/di en feestadagen, toegangsprijs: 5 Euro.


KOERANT

WINDHAAN BLAF

Kris

Peter Kemme

Jona Moereels

het geheugen blijven plakken. Het bestaat uit een structurele schil waar een woning in is geschoven en waarin in de toekomst andere woningen denkbaar zijn. De ‘gladde’ binnenkant die voor deze flexibiliteit nodig is duwt de dragende lijnen naar buiten waardoor de structuur voor toekomstige verbouwers zeer leesbaar is. Dit creëert samen met het gebruik van gerecycleerde baksteen een tijdloos karakter (of zoals hij het zelf noemde, een nieuwe ruïne), maar laat vooral zien dat een ecologisch argument ook bevrijdend kan werken. Daarnaast zijn de projecten van BLAF een subtiele commentaar in en op de context van de Vlaamse sprawl. En met die twee thema’s vormden ze een heerlijk down-to-earth contragewicht voor andere, stedelijkere en/of conceptuelere DoMiLe’s.

DDM

Stijn Van de Putte

Gallery Valerie Traan

Tijl

Leendert De Vos & Marrije Vanden Eynde Tijl vatte de lezing aan met een anekdote over de huidige opdracht van het tweede jaar architectuurontwerp. Dit omvat het ontwerpen van 6 woonentiteiten en een dokterspraktijk tussen twee rijhuizen, gelegen aan de visserij. Een van de studenten had hem gevraagd waarom ze elke week zich op één bepaald aspect van het ontwerp moesten focussen. Is het niet veel praktischer om alles samen te benaderen en zo oog te hebben op het grote geheel? Geïntrigeerd door deze vraag stelde hij de lezing samen. Hij illustreerde aan de hand van drie “vrienden” en zijn eigen werk wat een mogelijke visie op deze stelling was. Vooral een voorbeeld uit zijn eindwerk toonde treffend aan wat de absurde gevolgen hiervan konden zijn. Het was een oefening van Philibert de l’Orme om een balkon te ontwerpen. Dit enkel in snede en plan waardoor het resultaat volledig vreemd was aan de werkelijkheid. (zie afbeelding) Verder legde hij een link met zijn eigen werk, waarbij onder meer het systematisch gebruik van kruisvorm in zijn plannen en het loskomen van de gevel van het grondplan aan bod kwamen.

Gallery Valerie Traan

De kunst is zonder vooroordelen naar een lezing te gaan. Alle verwachtingen van je afgooien, colaatje bestellen aan de bar, jezelf languit op een stoel nestelen en je oren spitsen. Maar toegegeven: wanneer Dirk De Meyer, dé man van Architectuurgeschiedenis 1, voor jou als spreker staat, heeft je onderbewuste zelve misschien wel al enkele scenario’s voor ogen. Zou hij het hebben over hoe de inventiviteit van Brunelleschi nog steeds relevant is voor de hedendaagse architectuur? Of hoe de creativiteit van Palladio een ware inspiratiebron kan zijn? Niets van dat! Professor De Meyer liet zijn klassieke vrienden thuis en gaf een lezing over zijn architectuurpraktijk pur sang. Plantekeningen uit lang vervlogen tijden - toen het potlood nog geen plaats had moeten ruimen voor AutoCAD - en dia’s van verfijnde houten maquettes wekten verwondering bij het talrijke en ongetwijfeld kritische publiek. De man overtuigde dat architectuur begin jaren ’90 niet noodzakelijk gelijk staat aan kitscherige kleuren en blinkende oppervlakken en dat een sterk ontwerp - winkel, woning of luifel - van alle tijden is. De Italiaanse inspiratie bleek nooit veraf, ook al hoeft dat niet altijd expliciet uitgesproken. Weer een cliché dat de baan moet ruimen: een theoreticus is niet per definitie praktijkvreemd. Integendeel. Gelukkig maar!

’s

Ik ben waarschijnlijk niet de enige die bij het horen van de term ‘ecologie’ meestal de aandacht verliest uit pure frustratie jegens uit de hand lopende muurdiktes en met name het vak Bouwfysische Aspecten van Gebouwen. Des te aangenamer is het als er een lezing wordt gegeven waarin de problematiek frontaal wordt aangepakt op een fundamentelere wijze dan een louter technisch verhaal. Lieven Nys, medeoprichter van BLAF architecten, slaagde erin met een (hoe kan het ook anders) gerecycleerde presentatie. In dat thema is vooral de DNA-woning in Asse in

iLe

het recente ontwerp voor de binnenkoer van ‘Gallery Valerie Traan’, een kleine designgallerie in Antwerpen. Het tuinontwerp bestond uit een genuanceerde behandeling van een beperkt materiaalpalet, wat het ontwerp een eenvoud (om niet te conflicteren met de tentoongestelde objecten) en rijkdom moest geven. Dit project werd gepubliceerd in KNACK Weekend, wat leidde tot een stortvloed aan aanvragen voor kopieën en de bedenking van Kris of zo’n publicatie in ‘lifestyle-magazines’ niet betekent dat hij alsnog aan het vervallen is in de banale ontwerpbenadering waardoor hij de architectuur in vluchtte, en het tijd wordt om de handdoek in de ring te werpen. Naast een portretschets van de eigen praktijk, was deze presentatie ook een opstapje naar twee andere thema’s. Enerzijds legde het verschillende verhouding tussen het tuinontwerp en de architectuur bloot: de fricties die op de ontwerpen voor Beel zitten en aspecten van de architectuur zowel relativeren, expliciteren als bekritiseren; het samensmelten van de twee disciplines in het totaalontwerp van de Heuvellandcompetitie; het ontwerp op subtielere schaal waardoor het misschien van loutere diensbaarheid verdacht zou kunnen worden, in het geval van de gallerietuin. Maar misschien nog aanweziger in de presentatie, was de angst voor de architectuur uit ‘de boekskes’. Sluiten de criteria van de ‘lifestylewereld’ (wat ‘de mensen’ willen, wat verkoopt) en die van de ‘architectuurcultus’ (wat architecten ‘interessant’ vinden) elkaar werkelijk volledig uit?

M Do

Het is alweer enkele weken geleden, die eerste lezing. Gelukkig beschik ik over enkele krabbels die me meteen terug voeren naar die wondermooie middag van culinaire hoogstand, een betoverende omgeving (die grasmatten doen het toch telkens weer), en Kris Coremans. In een gulle geste beantwoordde Kris de vraag om eigen werk te presenteren met een persoonlijke reflectie over zijn carrière als ontwerper, te beginnen bij de studententijd. Deze werd gepresenteerd als een dwarsdoorsnede van de eigen praktijk, met ‘tuinontwerp’ als snedeas (Kris was landschapsontwerper, alvorens zich uit angst om een ‘buxusnicht’ te worden in de opleiding ingenieur-architect te storten), opgespannen tussen openlijk ‘kritische’ ontwerpen uit zijn studententijd en genuanceerder recent werk Het eerste project was een tuinontwerp voor een vrijstaande woning, ontworpen door Stéphane Beel in een ‘banale villawijk’. Het ontwerp draaide grotendeels om de omgang van zowel architectuur als tuin met deze context, en vormde daardoor meteen een kritiek op Beel’s gebouwontwerp. Met een inkapseling van de villa (uit desinteresse eerder dan een beschermende reflex) door een collage van gemuteerde typische villawijk-objecten (een verkreukelde haag, een opgeblazen muurtje van ardeense steen,...) werd de absurde relatie architectuur-villawijk bruut blootgelegd. Via drie andere projecten, chronologisch en tezelfdertijd ook inhoudelijk geordend (hoewel dit natuurlijk een geconstrueerd kan zijn), werd de rit beëindigd met

5


6

vitrine

KOERANT

Pomo in China Hong Wan Chan

Hier ben ik weer, om geheel in lijn met het thema inderdaad een beetje over postmoderne speeltjes in China te vertellen. Of toch niet? Verborgen schatten heb ik eigenlijk tot nog toe niet kunnen spotten, waarschijnlijk mede doordat ik maar weinig van de architectuurschool kan wijken door enorme hoeveelheden werk en twee studiobegeleidingen per week – dat laatste is van het eerste jaar architectuur geleden... Voor we beginnen: wat heeft de koe toch met het postmodernisme? In de jaren dat ik bij de koe zat, heb ik dat woord telkens opnieuw horen vallen – men zou haast denken dat Mil ons in dat eerste jaar bezweerd heeft met zijn architectuuractualia, bekeerd heeft tot een nieuw geloof, of toch ons een mild obsessieve fascinatie heeft meegegeven. Maar zoals ik al zei, heb ik nog geen verrassende ontdekkingen gedaan, het volstaat natuurlijk wel om gewoon wat rond te wandelen in een van Beijings districten om de impact van de postmodernistische stroming op de Chinese grootstad op te merken. Met een beetje achtergrondkennis weten we dat tijdens de jaren 50 tot 70 er, buiten de radicale heraanleg van het Tiananmenplein, vooral woonblokken zijn neergepoot. Toen in 1976 Deng Xiaoping – na wat struggles – het roer overnam en qua economie compleet stuurboord gooide, had men de boot van het modernisme al lang gemist. Maar niet getreurd, pomo kwam tot de redding! Het Chinese postmodernisme zit vervat in een streven naar moderniteit – een mechanisme dat de vooruitgang toont maar tegelijk de Chinese identiteit dient te bestendigen. Publicaties en tentoonstellingen over het westerse pomo openen de ogen van menig architect. Maar ongelukkigerwijs schieten tijdens deze moderniseringsgolf slechts platte afkooksels hiervan uit de grond. Maar belangrijker is wat het postmodernisme voor de eenheid van de staat heeft kunnen betekenen. Daarenboven dienen we de hedendaagse architectuur vanuit deze traditie te benaderen, als een reactie op een formalistisch bouwen. Maar doch schuilt in beide dezelfde problematiek. Zowel het pomo als de hedendaagse productie trachten een antwoord te bieden op een modern – doch ook contextueel – bouwen. Maar wat is context? Op welke schaal dreigt lokaliteit plots globaliteit te worden? Minder abstract: China schijnt de gehele

Maillen Hotel door Urbanus Architecture - de Chinese landschapstraditie in actie

maatschappij te willen homogeniseren om tot de verbeelding van een harmonieuze eenheid te kunnen komen. Of misschien nog minder abstract: Wat is contextgebonden ontwerpen? Het land is gigantisch, het bestaat uit verschillende volkeren. Is dan contextueel bouwen kijken naar de buurt, de stad, de regio, de provincie, of het land? Momenteel bouwt zelfs de avant-garde refererend aan een algemene Chinese cultuur. Het wordt als een deken over het hele land gegooid. Architectuur wordt gebruikt om een verbeelde eenheid tot stand te brengen, want de grenzen van een land kunnen niet gekend worden – enkel ingebeeld. Om een voorbeeld te geven, zoeken ontwerpers naar een bouwen gegrond in dé Chinese identiteit. De landschapstraditie vormt hierbij een focaal punt; architecten gebruiken ongeacht de geografische ligging van het project de tuin en het landschapsschilderij als referentie. Een week geleden heb ik bij onze buren – Peking University – nog een lezing met bijbehorende eendaagse tentoonstelling specifiek over het gebruik van landschap in hedendaagse architectuur bijgewoond. Het valt me steeds meer op hoezeer deze homogeniteit die ik voor mijn vertrek naar Beijing vooronderstelde, door mijn verblijf hier in vraag wordt gesteld. Er is werkelijk een wereld van verschil tussen het noorden en in het zuiden – waar mijn roots liggen. Hier eten ze liever noedels dan rijst!

Fulushou Hotel met zwembad!

Dus ook architecten vallen regelrecht in deze val – die bewust of onbewust door de regering uitgezet werd, een poging de homogeniteit van een verenigd Chinees volk te doen uitschijnen. Is het daarom dat de term critical regionalism door vele Chinese

architecten als een ontoepasselijke benoeming voor hun werk beschouwd wordt? Omdat die kritikaliteit inderdaad niet wenselijk is binnen de bevraging van wat een territorium betekenen mag?

Voor we beginnen: wat heeft de koe toch met het postmodernisme? In de jaren dat ik bij de koe zat, heb ik dat woord telkens opnieuw horen vallen – men zou haast denken dat Mil ons in dat eerste jaar bezweerd heeft met zijn architectuuractualia, bekeerd heeft tot een nieuw geloof, of toch ons een mild obsessieve fascinatie heeft meegegeven. Vragen zonder antwoorden. Kauw er maar even op, ze zijn even geldig voor andere landen. Om de honger voor spektakel dan toch te stillen: een hotel in de vorm van Fulushou – een trio Chinese goden die respectievelijk geluk, voorspoed en een lang leven symboliseren. En nog iets dat ik zeker nog wilde zeggen: je leert een mooie heldere dag met blauwe lucht en witte wolkjes pas echt appreciëren eens je in Beijing hebt gewoond. En hé, die platte pomo gebouwen blijken dan ineens ook lichter verteerbaar.


KOERANT

Being on an exchange in Johannesburg, a Belgian student tends to search for architectural delights as well as its hideous counterparts. One couldn’t wish for a better writing companion than the recently graduated South African architect and housemate Philippa van Ryneveld, to battle this great adventure...

Once upon a time1, on a built island completely separated from any other part of Johannesburg, rose the mighty horror of gambling: the colossal R 1.4 billion leisure village of ‘Montecasino’. “Only in Fourways can you enjoy a view of 15th century Tuscany,” said advertisements at its opening. This architectural extravaganza—an Italian fortress surrounded by busy roads—houses everything from a central casino, to smaller shops, to luxurious hotels and restaurants. The walls, painted craftily in aged yellows and oranges, are punctured by small rectangular openings and occassionaly touch the sky with its turrets. An open piazza is reminiscent of Sienna while the arches of the parking garage resemble Roman aquaducts and the grand entrance staircase could be found in the foyer of any major Venetian palazzo. Every hour, “gonging” sounds ring out from large speakers while a decorative bell hangs still in the massive clock tower. And amidst these absurdities, well-dressed Jo’burgers chat enthusiastically, saunter along the cobbled streets and dine on tasty meals. This undoubtedly leads to the first question: why choose an Italian styled building? The postmoderns were obsessed with the abstract notion of taste and a nostalgic glorification of pre-modern architecture.

vitrine

The 15th century Tuscan style of Montecasino therefore comes as no surprise. It swept in with an excessive wave of neo-Renaissance buildings in Johannesburg, creating for itself an ‘other’ world separated from its urban geographic context. Both the aesthetic and spatial expression blends with the escapist culture which the metropolis produces. By allowing one to forget everyday life and momentarily exist in an imagined world, the shop-owners and casino managers capitalise on fictitious wealth. In a world of fantasy, anything is possible! Montecasino thus creates an artificial realm with its origins not in Tuscany, but rather in Disneyland. This is evident in the commercialism of its décor, where you wander through as an exquisite actor. The only thing that grants you upholding power is the amount of money that can prolong your stay. The place doesn’t resemble a paradise; it forms a mere mask for profit and loss. To lose any sense of reality: that is the agenda of the glitter and bling. In his seminal volume ‘Learning from Las Vegas’, Robert Venturi pleaded: “we shall argue for the symbolism of the ugly and ordinary in architecture and for the particular significance of the decorated shed with a rhetorical front and conventional behind for architecture as shelter with symbols on it.”2 Montecasino was constructed as a vast steel frame to which mock facades (which have nothing to do with the functionality of the building’s interior) were clipped. These decorations consist of 6 predefined and scene-selected modules of the Tuscan style, which were arranged according to the architects’

taste. Here one can already question the role of the architect: Bentel Abramson & Partners. The power and demise of postmodernism seems to be linked with the designer’s code. This methodology forms a series of preset conditions and decisions. As a result, the architect doesn’t conceptualize the spatial poetry, but sculpts respected references into an unintended pastiche, degrading itself into a master of kitch or a passive puppet in the clutches of capitalism. It also becomes obvious that ‘image’ was central to the postmodern philosophy. The ‘fleeting or uneducated’ observer could not understand the intelligent designs of modern architecture. As such, it was the desire of Montecasino to create a recognisable icon: an over-romanticized Italian village. In fact, the idea of imagery and decoration extends to the interiors where the casino and surrounding shops are conceptualized as a continuous cobbled street along which laminated shop windows are located. Clotheslines full of exaggerated, voluptuous garments connect with stuffed pigeons lining iron balconies, rubber ducks follow their stuffed mother in the coin enriched fountain and ceiling frescoes divide the whole fairytale into a true day and night rhythm. Only the lack of life-size fluffy characters can be considered a disappointment.

Actually not that long ago, the complex was erected in the year 2000. VENTURI, Robert & SCOTT BROWN, Denise & IZENOUR, Steven; ‘Learning from Las Vegas’, MIT Press, Cambridge, Massachusetts, U.S.A., 1972, p.90. 1 2

7


8

vitrine

KOERANT

Vandenhove en de kunst: een geslaagd huwelijk Pepa De Maesschalck

“(…) zoals Benjamin zegt: wonen is sporen achterlaten. Wat mijn werk met kunstenaars betreft: de eersten die sporen achterlaten zijn precies die kunstenaars. Hun sporen zijn bevoorrecht, want het zijn die van een dialoog tussen de architect en de schilder.” (Charles Vandenhove) Hoewel de Belgische architect Charles Vandenhove niet in de postmodernistische stroming gecategoriseerd wilt worden, kan men moeilijk ontkennen dat hij vele aspecten van het postmodernisme approprieert. Denk bijvoorbeeld maar aan de ionische zuil à la Venturi die hij integreert in zijn ontwerp voor de sociale woonwijk Hors Chateau te Luik. Gevormd op La Cambre ontwikkelde hij een grote bewondering voor modernisten zoals Mies Van der Rohe of Victor Bourgeois, die tevens zijn docent was, maar keek, net zoals vele postmodernisten, zeer kritisch tegenover de functionalistische doctrine. Hij ging zijn eigen weg op, een weg waarbij de beeldende kunsten een prominente rol speelt in zijn architectuur. Vandenhove’s liefde voor de beeldende kunst vindt een plaats in zijn architectuur. Al vanaf het begin van zijn loopbaan tracht hij kunstwerken in zijn ontwerpen te integreren. Zo bracht hij zelf geometrische muurschilderingen in de stijl van Mondriaan en Vantongerloo aan in de hal en de leefruimte van één van zijn eerste bouwprojecten, Huis Spitz-Lahaye (1955)

Sol LeWitt, Centre Hospitalier Universitaire de Liège (1962 – 1986), Sart-Tilman

te Kiewit dat hij samen met zijn studiegenoot Lucien Kroll verwezenlijkte. Later nodigt hij voorname kunstenaars onder wie Daniel Buren, Sol LeWitt, Olivier Debré, Niele Toroni, Luis Feito, Claude Viallat en Robert Barry, uit een heuse samenwerking aan te gaan. Hier vinden twee discours terug hun samenhang. De inbreng van de kunstenaars wordt een essentieel onderdeel van zijn gebouwen, maar de artiesten krijgen nooit vrij spel. Vandenhove blijft steeds de ‘maître d’œuvre’. De kunst sluit aan bij de architectuur, als een soort decor, een bekleding van de architectonische ruimte. Vandenhove zou willen “dat hun werk zich, net als in de Renaissance, zou verbinden met het mijne. Dat het ene niet zonder het andere zou kunnen.” De breuk tussen kunst en architectuur is volgens de architect ontstaan op het moment dat men kunst ging verheerlijken. Het moment dat kunst autonoom werd, werd ze afgesneden van het leven en de context. Hij stelt dan ook dat

Daniel Buren en Giulio Paolini, Koninklijk Salon Munstschouwburg (1984 – 1986), Brussel

Niele Toroni, Jacques Charlier, Claude Viallat, Daniel Buren, Jean-Charles Blais en Marthe Wéry, Centre Hospitalier Universitaire de Liège (1962 -1986), Sart-Tilman

kunst vandaag te veel besloten zit in musea en tracht met zijn projecten de beeldende kunst weer in het dagelijkse leven te trekken. Zoals Adorno het in zijn bekende essay ‘Valéry Proust Museum’ verwoordde: “Museum and mausoleum are connected by more than phonetic association.” Vandenhove geeft de hedendaagse kunst als het ware een maatschappelijke betekenis. Hij sluit aan bij de ideologie van kunstenaars als Buren, Benjamin Buloch of Ludger Gerdes, die niet meer in de autonomie van de kunst geloven en buiten de museummuren willen treden om te breken met het taboe rond decoratieve kunsten. Ook Toroni sluit zich hierbij aan wanneer hij de decoratieve functie bejubelt: “De schrik van de kunstenaar: niets anders te zijn dan decorateur. Overtuiging van de decorateur: volwaardig kunstenaar te zijn. Valse problemen. Destijds heeft men ongetwijfeld aan Pierro della Francesca voorgesteld om het koor van de San Francesco te Arezzo te decoreren en heeft men hem zelfs het thema opgelegd, de legende van het Heilig Kruis. Hij heeft het aanvaard. Bekijk maar het resultaat. Het is decoratie. Leve de decoratie!” Niet iedereen deelt deze visie, in tegendeel. Vele kunstenaars weigerde bijvoorbeeld een samenwerking met Vandenhove omdat ze vonden dat hun werk enkel op bevoorrechte plaatsen tot hun recht komt. De wandbekleding in Vandenhoves magnus opus, het Centre Hospitalier Universitaire de Liège (1962 - 1986) in Sart-Tilman, vormt de perfecte illustratie bij de gedachten dat kunst de architectonische ruimte kan aankleden waardoor het onderscheid tussen de twee discours wordt opgeheven. Voor dit ambitieus project schakelde hij de kunstenaars Jean-Charles Blais, Daniel Buren, Jacques Charlier, Olivier Debré, Jo Delahaut, Sol LeWitt, André Romus, Niele Toroni, Claude Viallat, Marthe Wéry en Léon Wuidar in om elk voor hun eigen gangennetwerk de lambriseringspanelen te decoreren. Deze geëmailleerde staalplaten als gedecoreerde lambriseringen keren later als een rode draad doorheen heel zijn œuvre terug, zoals in zijn Théâtre des Abbesses (1986) te Parijs en Maison Heureuse van Ans (1989) te Luik. Een ander interessant project is zijn ontwerp voor de hal en het Koninklijk Salon van de Brusselse Munstschouwburg (1984 – 1986) waar hij twee kunstenaars telkens in dialoog laat treden. In de hal staat het zwart-witte lijnenspel van SolLewitt op de vloer in fel contrast met de vrije kleurspatten die Sam Francis op het plafond aanbracht. In het Koninklijk Salon ontstaat er een dialoog tussen de marmeren strepen van Buren op de vloer en wanden en het driedimensionaal lijnenspel in de ruimte tussen twee

beelden van Giulio Paolini. Naast een grote kunstliefhebber was Vandenhove samen met zijn vrouw Jeanne ook een groot kunstverzamelaar, hoewel hij zelf stelt dat: “Je ne suis pas collectionneur. Je suis obsédé par le travail des peintres – ce n’est pas pareil.” Hij had nooit de intentie een collectie aan te leggen. Deze is ‘natuurlijk’ gegroeid als gevolg van de vele ontmoetingen met diverse kunstenaars en de fascinatie voor het kunstwerk. Zijn architectuurbureau in Hôtel Torrentius en zijn eigen woning in Luik herbergden dan ook meer dan 200 kunstwerken daterend van de jaren 1950 tot nu. De verzameling toont de fascinatie van het echtpaar voor gestuele en expressieve kunst

Sol LeWitt en Sam Francis, Hal Munstschouwburg (1984 – 1986), Brussel

zoals de werken van CoBrA (Asger Jorn, Alechinsky, Christian Dotremont), action painting (Georges Mathieu), het tachisme (Henri Michaux) alsook materiekunst (Tàpies). In 2012 besloot de architect zijn collectie aan de Universiteit Gent te schenken. Bovendien zal hij naast de iconische boekentoren van Henri Van de Velde een paviljoen optrekken dat dienst zal doen als ruimte voor tentoonstellingen, onderzoek en conferenties in verband met architectuur en kunst. Deze schenking zal in de toekomst heel wat interessant onderzoekmateriaal bieden voor de vakgroepen Architectuur & Stedenbouw en Kunstwetenschappen. Bibliografie Adorno, Theodor W. “Valéry Proust Museum.” In Prisms, 173 – 185. Cambridge: The MIT Press, 1983. Bekaert, Geert, Bart Verschaffel, en Chris Decron. Charles Vandenhove. Art and Architecture. Doornik: La Renaissance du Livre, 1998. Huys, Chantal, en Françoise Osteaux. Collectie collection Jeanne & Charles Vandenhove. Tielt: Lannoo, 2013. Verschaffel, Bart. “Charles Vandenhove – maître d’œuvres.” De Witte Raaf, 148 (2010).


KOERANT

vitrine

9

Eclecticisme Bram Denkens

Een tijd geleden las ik ergens dat de opera binnenkort een plein rijker wordt. Sterker nog, men gaat het kruispunt tussen de Meir en de Frankrijklei volledig autovrij maken. Auto’s, metro’s en parkeerplaatsen zouden onder het nieuwe groene kruispunt verdwijnen. Het nieuw groen zou zo als organiserend gewricht de Meir en de Keyserlei, die tot voor kort zelf nog een volledig makeover kreeg, annexeren. Er wordt al lang geijverd voor een groene vinger tussen het traject Groenplaats-Meir-Keyserlei-Centraal Station, maar tot op heden was er buiten enkele twijgjes en een symbolisch zonnebloemperkje naast de Frankrijklei nog niet veel van in huis gekomen. Dit gezegd zijnde, zou ik mijn verhaal enkele tientallen meters verder willen vervolgen: het Astridplein. Ze heeft enkele jaren geleden een transformatie ondergaan en valt zo te plaatsen in de resem recente operaties van Antwerpen. Deze ruimte heeft mij altijd mateloos gefascineerd vanwege zijn complexe en ambigue atmosfeer. Het is één van de belangrijkste knopen van Antwerpen, een poort tot de stad als het ware, en het wordt tezelfdertijd ervaren als één van de zwakst ontworpen pleinen van Vlaanderen. Bij het bespreken van deze omgeving met buurtbewoners weerklinkt er herhaaldelijk een bitterheid tegenover de interventies en een bijna perverse nostalgie jegens wat ooit was. Men spreekt over het prachtige Neo-Byzantijns pand dat plaats heeft moeten maken voor de kille, koperkleurige Antwerp Tower naast de opera, over de befaamde Cinema Rubens –de eerste bioscoop in Antwerpen met Panavisiondie ingewisseld is voor een generisch bureaucomplex waar o.a. de getuigen van Jehovah onderdak vinden, over het

Antwerpen, kan men de postmodernistische concepten van Venturi’s Learning from Las Vegas (cf. The Decorated Shed) goed toepassen. Heel de stationsbuurt is namelijk beladen met schreeuwerige identiteiten, wat een bijna anekdotische ruimte genereert. Tijdens de ‘gloriedagen’ van het Astridplein kon men naar de majestueuze bioscoop Royale Cinéma gaan, de dag vandaag bevindt er zich naast de Koningin Elisabethzaal een pornografische hommage aan deze bioscoop: Cinema Royale, zo valt te lezen op de neonverlichting aan de gevel. Hier draait men de XXX-versies van de blockbusters uit de UGC iets verderop (lees: Hairy Potter). Links van Michael Graves’ postmodernistisch spektakel staan twee stenen leeuwen, die het begin van Chinatown, de Van Wezenbeekstraat, inluiden. Sinds kort heeft het stedelijk bestuur beslist deze kwaliteit uit te spelen voor toeristische doeleinden en heeft men een Torri (vreemd genoeg een shintoïstische poort) naast de leeuwen geplaatst. Chinatown kan nu, met zijn copieuze hoeveelheid aan clichés, ook aanspraak maken op het kijkspel van het Astridplein. Op het hoekperceel hierover bevindt zich –verbazingwekkend genoeg- de thuishaven van de Vlaams nationalisten, Café Josef. Waar de ramen van het gebouw meestal geblin-

adembenemend Art Deco hotel aan De Keyserlei, waar nu de veel bezochte Mediamarkt huist en daarbij ook het kleurrijke Astridplein, waar nu een halve werf, verkaveld in enkele groenperceeltjes, zijn plaats heeft gevonden. Het is een interessante gedachte hoe de stad bij veel mensen nog in andere gedaantes voortleeft. De stedelijke omgeving van vandaag is sowieso een palimpsestisch decor, maar bij velen leeft ook de geest van verloren gebouwen voort. Bij het Astridplein was dit vroeger veel minder het geval, de omgeving was veel coherenter en droeg een zekere prestige. Men kwam toe in de grote gietijzeren galerij van het centraal station, werd verwelkomd door de grote stenen klok, men liep van de grote trappen in de kolossale foyer en belandde vandaar op het Astridplein: een ruimte ontworpen in Franse

stijl en bezaaid met kleurrijk boeket van bloemen, maar ook een ruimte waarop talrijke grote entiteiten bijeen kwamen. De Koninklijke zoo met zijn stenen kioskeningang, geborduurd met goudkleurige mozaïek, en tot op heden één van de bekendste dierentuinen ter wereld, de Koningin Elisabeth zaal, waar destijds Edith Piaff, Stanley Davis en Lisa Minelli courant optraden, de Billard Palace met de meest legendarisch biljard kampioenschappen van Vlaanderen en uiteraard de ‘spoorwegkathedraal’ zelf, die gelijktijdig met het Astridplein in 1904 door de Brugse architect Louis Delacenserie werd geformuleerd. Doorheen de tijd heeft de stad zich echter uitgebreid en hebben verschillende werelden zich in deze buurt genesteld. Het Astridplein is geconvergeerd van een prestigieuze poort naar het Antwerps centrum tot een podium, waar verschillende extravagante entiteiten het tegen elkaar op nemen. Eén van de meest aanwezige voorbeelden is het schril contrast tussen het Centraal Station en de postmodernistisch blokkendoos van Michael Graves. Het zijn als het ware allebei gebouwen, die de eclectische stijl van hun tijd omarmen. Het Astrid Park Plaza Hotel recupereert zodoende het concept van de gotische pinakel, de cirkelvormige kajuitraampjes en de Venetiaanse loggia en knalt dit alles samen tot een exuberant staaltje postmodernisme. In tegenstelling tot de meeste plaatsen in het gotische centrum van

deerd zijn door posters van ‘vlaamsche helden’, zoals Pieter De Coninck en Filip De Winter. Merkwaardig is dat het Astridplein zelf een vrij somber en simpel ontwerp kent. Men heeft een mineraal plein voor het station aangelegd met hier en daar een spontane fontein, vervolgens de gevaarlijke trambocht behouden en het eilandje verkaveld op Vlaamse wijze (elk paviljoentje zijn eigen kavel). Alhoewel het plein niet van veel agreatie mag genieten, is het opperen van bescheiden architectuur misschien wel een gepast antwoord. Op die manier houdt het plaats en ruimte vrij voor het schouwspel van de vele identiteiten. Zo bivakkeren ook de seizoensgebonden Sinksenfoor rekwisieten op het Astridplein, zoals het panoramische reuzenrad, het monsterachtige springkasteel en de smoutebollenkraampjes. De vermenging van activiteiten, culturen, agenda en stijlen zorgen voor een eclectische en zelfs hybride ruimte, die opvallend veel analogieën met een miniatuurpretpark deelt: een eigen dierentuin, postmodernistische kastelen, Japanse kitschpoorten en de jaarlijkse Samson & Gert shows in de Koningin Elisabethzaal. Al deze karakteristieken maken het Astridplein, dat door de ene als guur, onveilig en verpauperd en door de andere als hip, multicultureel en avontuurlijk wordt omschreven, één van de meest interessantste plekken van de Koekestad.




12 vitrine

KOERANT

Een Vlaamse straat Astrid Ghyselen

Postmodernisme in Vlaanderen?! We denken in eerste instantie aan vrij weerzinwekkende gebouwen met historische referenties zoals de kredietbank in Molenbeek van Bureau Jaspers, het fortisgebouw in Brussel van Michael Graves of het Zuidcomplex in Gent van bureau Bontinck. Bij de keuze om ‘postmodernisme’ als centraal thema te nemen voor deze koerant, dreigt het gevaar in een ironische bui met zuilmotieven en classicistische dakvormen te beginnen gooien. Het zou echter wat kort door de bocht zijn het postmodernisme in Vlaanderen volledig te vereenzelvigen met commerciële architectuur waarin publieke en stedelijke relevantie volledig genegeerd worden. In een poging om het postmodernisme in Vlaanderen niet enkel als historiserende stijl te beschouwen, presenteren we je een Vlaamse straat: een opeenstapeling van verschillende houdingen die vanuit een postmodern gedachtengoed kunnen worden belicht. De Strada Novissima In 1980 werd op de allereerste architectuurbiënnale van Venetië, de Strada Novissima opgetrokken. Het was een ‘fictieve’ straat bestaande uit twintig houten gevels ontworpen door hedendaagse architecten. Achter de historiserende façades gaat pluralisme, identiteitscrisis en complexiteit schuil1. De straat wordt gevormd door een opeenstapeling van architecturale houdingen en kan zo symbool staan voor de postmoderne conditie die sinds de jaren ’70 haar intrede doet. Deze conditie is gegroeid vanuit het besef dat de architectuur niet in staat is om de samenleving op een vanzelfsprekende en aanvaarde wijze vorm te geven. Dit besef genereert een architectuurcrisis waarin verschillende vragen oprijzen. Kan het isolement van de architectuur doorbroken worden? Kan de architectuur opnieuw stedelijke relevantie krijgen? Christophe Van Gerrewey beschrijft de architecturale cultuur op de biënnale van 1980 als het volgt: ‘Vanuit het besef niet in staat te zijn de samenleving te bouwen en ingrijpend te veranderen, is de architectuurwereld op zichzelf teruggeplooid, en heeft ze een niche geconstrueerd waarbinnen het experiment voluit werd toegestaan, waar de architect niet alleen maar ‘een god is in zijn eigen gedachten’ en de impasse kan bezweren.’ 1  Christophe VAN GERREWEY, ‘De architecturale verbeelding tussen 1975 en 1980’, in De witte Raaf, editie 155, januari-februari 2012

De Vlaamse straat De Vlaamse straat zet een aantal architecturale houdingen naast elkaar. Sommigen van deze houdingen lijken vrij expliciet postmodern, andere benaderingen laten zich moeilijk labelen door één etikette. Het is dan ook zo dat weinig architecten in het Vlaamse landschap zichzelf onverbloemd tot het postmodernisme zullen rekenen. Bekaert stelt in een interview met Christophe van Gerrewey over postmodernisme in de architectuur dat ‘De architectuur –en al zeker de architectuur in België-zich niet in een beperkt aantal ‘grote verhalen’ laat classificeren. (...) De architectuur zal altijd blijven ontsnappen, zelfs aan de etiketten postmodernistisch of postmodern.1 In dit artikel trachten we de classificatie van de Vlaamse postmoderne architectuur dan ook uit de weg te gaan. Een overzicht van wat in de Vlaamse straat te vinden is, hoopt erin te slagen het perspectief rond ‘postmodernisme in Vlaanderen’ iets te verbreden maar ambieert tegelijkertijd niet volledig te zijn. 1  Christophe VAN GERREWEY, ‘De architecturale verbeelding tussen 1975 en 1980’, in De witte Raaf, editie 155, januari-februari 2012

Linkergevel (van voor naar achter): Marie-José Van Hee, woning Lowie-Derks, Gent, 1983-1986 De complexe ruitmelijke gelaagdheid, het gesloten, massieve volume en de verspringing in schaal geven deze woning een geheel andere karakter dan de transparantie en openheid die de moderne architectuur nastreeft. 1 Jo Crepain, woning De Wachter, ’s Gravenwezel, 1982-1984 In deze ‘roze tempel’ wordt gezocht naar een hedendaagse interpretatie van de Griekse tempelarchitectuur. De woning is samengesteld uit drie ‘huis’-volumes die aan elkaar gerelateerd worden door middel van een patio en een smal, hoog volume dat de circulatieruimtes bevat.2 1  Hilde HEYNEN, ‘Het postmodernisme en de Vlaamse architectuur, in Vlaanderen, Jaargang 44, 2  Hilde HEYNEN, ‘Het postmodernisme en de Vlaamse architectu-

Robbrecht en Daem/Marie-José Van Hee, stadshal, Gent, 2012 De stadshal refereert in haar vormentaal aan de spitse daken van de omringende bebouwing en tracht de vooroorlogse ruimtelijke indeling in drie pleinen opnieuw te herstellen. Het gebouw roept verschillende beelden op: een schapenstaal, een moderne kathedraal, een overdekte marktplaats, een loods. Rechtergevel (van voor naar achter) Groep planning, uitbreiding kantoorgebouw DVV met aansluitend een wooncomplex, Brussel, 19881995 Vanuit de vaststelling dat de moderne architectuur de leefbaarheid van de steden zou bedreigen, wordt gepleit voor een reconstructie van de stad. Groep planning zet hier een postmoderne vormentaal in om een overgang tussen kantoorarchitectuur en woongebouwen te verwezenlijken. Vormelijke kenmerken van de 19de-eeuwse stad worden geherinterpreteerd om herkenbaarheid en communicatie na te streven. Lucien Kroll, La Mémé, Woluwe, 1969-1974 Kroll tracht het isolement van de architectuur te doorbreken door in te zetten op een participatieve architectuur. Het gebouw kwam tot stand binnen een intensieve samenwerking tussen ontwerpers en toekomstige bewoners. AWG(Bob Van Reeth), zuiderterras, Antwerpen. Dit café-restaurant vormt een belangrijk herkenningspunt op de kaaien en het eindpunt van de wandelterassen. Het volume is vrij robuust en massief terwijl het interieur wordt gekenmerkt door een spel van transparantie en spiegelingen. De vormgeving bevat art déco-elementen maar verwijst ook naar maritieme motieven. ur, in Vlaanderen, Jaargang 44,


KOERANT

vitrine 13

Erasmus aan de TU München: over Schweinenbraten en Adolf Loos Jasper Caenepeel

Op Erasmus vertrekken naar München is, bouwkundig uitgedrukt, in één klap de grond vanonder je eigen voeten voelen weggraven en daarna zelf terug een fundering opbouwen. Laat het meteen duidelijk zijn: Duitse Erasmusfunderingen bestaan niet enkel uit oktoberfest, vakantie uitstapjes met bijhorende facebookkiekjes, wurst mit sauerkraut, schweinenbraten mit knödel en liters Augustiner Bräu. Er zijn ook een aantal zaken die je als (facebook) vriend meestal niet te zien krijgt. Schweinenbraten mit knödel hoort ook tot deze categorie omdat het gerecht een laag ‘instagram gehalte’ heeft. De architectuurstudio is een ander voorbeeld vooral omdat goede vriendin Ellen me er ooit nogal uitdrukkelijk op wees dat foto’s op facebook van ontwerpen ‘not done’ zijn. Zo moet ik dus op zoek naar een ‘ander’ medium om het thuisfront op de hoogte te brengen van het educatieve reilen en zeilen hier in München. Vele zaken worden in de opleiding hier anders aangepakt en net dat maakt de Erasmuservaring zo interessant. Het gaat meestal niet om ‘beter dan’ of ‘slechter dan’ in Gent. Wel om ‘anders dan’ in Gent. Zo zijn de Duitsers op vlak van materiaal om maquettes te bouwen goed voorzien en dat is zachtjes uitgedrukt: 8 plotters met elk een eigen papiersoort (en een eigen dolkomische naam zoals ‘Drucky Luke’, ‘Roboplot’, ‘Dagobert Druck’, …) 2 A3-printers, 4 Lasercutters, een heuse woodworkshop, CNC freesmachine… Dit alles is vrij te gebruiken en staat 24/24u ter beschikking. Bijzonder handig als je ’s nachts nog iets moet afwerken. Kleine nuancering: er wordt verwacht dat je van dit alles gebruik maakt en dat de maquettes tip top zijn afgewerkt. Bovendien kan je hier een argument als ‘Inge was gesloten’ niet op tafel gooien. Ten gevolge van de vele aanwezige middelen is de output hier dan ook behoorlijk indrukwekkend te noemen. Een van de grootste pluspunten van de opleiding in München is dat vele studio’s een eigen werkruimte voor de studenten ter beschikking stellen. Inderdaad: 24/24u geopend. In groepen van ongeveer 30 personen werk je hier naast elkaar in één atelier aan een project. Je leert dus ook continu uit het werk van

andere studenten. En je kot lijkt niet op een rommelig filiaal van Brico of Gamma.

ons kennismaken met de interessante ruimtelijkheid en opbouw van hun woningen in de stadsrand.

Met de keuze voor een studio kies je ook onmiddellijk voor het thema én de werkwijze opgelegd door de organiserende professoren. Ikzelf koos voor de enorm interessante, doch héél intensieve studio ‘Städtebau und Wohnungswesen’ van Stephen Bates en Bruno Krucker. Drie dagen per week staan twee assistenten ter beschikking met tutorials en gesprekken om je ontwerpproces te begeleiden. Door deze continue, intense begeleiding is er niet veel kans om van je ontwerpspoor af te dwalen en kostbare tijd te verliezen. Daar tegenover staat dat er wordt verwacht dat je om de twee weken een presentatie over je ontwerp klaar hebt voor de beide professoren. Deze presentatie is vergelijkbaar met de Gentse jury waarbij, naast een maquette, ook presentatie, plannen en tekeningen grafisch op punt moeten staan.

Het middel bij uitstek voor het ontwerpend onderzoek zijn maquettes. Dat deze manier van werken aan de TUM ernstig wordt genomen is mij, na het horen van onze opdracht, onmiddellijk duidelijk geworden: jury 1 op schaal 1/100, jury 2 op schaal 1/50, jury 3 op schaal 1/20 en daarna alle schalen tegelijkertijd. Tijdens onze eerste week moesten we een bestaande ruimte fotograferen, onderzoeken en nabouwen op schaal 1/10. Daarna moesten we onze maquette opnieuw fotograferen. Deze foto moest een exacte reproductie zijn van de eerder genomen foto. Het doel van deze opdracht was: aantonen dat het mogelijk is een onderzoek naar atmosfeer te voeren aan de hand van maquettes en dat maquettefoto’s ook als ‘visualisaties’ kunnen worden ingezet.

Dit semester koos de studio als thema het verdichten van de Weense binnenstad aan de hand van ‘rooftop housing’ bovenop oude gebouwen. De invulling loopt van het bedenken en de materialisatie van een kamer tot het hertekenen van de stad. We zijn gestart bij de meest bekende exportproducten van Wenen naast de ‘Wiener Schnitzel’: de realisaties van de architecten Adolf Loos en Joseph Frank. Een vierdaagse studiereis, van ochtendgloren tot nachtelijk bezoek aan de ‘American Bar’ van Adolf Loos, liet

“Haha Zaha” Hong Wan Chan

Onlangs, door een toevalligheid –of door het noodlot, het is hoe je het bekijkt– ben ik bij Zaha Beijing langsgeweest. Het hoofd van deze tak was een praatgrage Amerikaan die ons de werking van Zaha Hadid in China wilde tonen. Waarom ook niet? Mentaal had ik me al op afschuwelijke interieur voorbereid, gedomineerd door allerlei kronkels en gesmolten zwarte kaas. Maar eigenlijk was het een saai, of misschien eerder een doodnormaal, architectenkantoor. Dat terzijde, kregen we na een zeer lange uiteenzetting over het project dat onze beste architect aan het leiden was – waarbij ik eigenlijk ook in slaap was gevallen, mijn excuses, maar ik had de nacht ervoor nauwelijks geslapen door een van de weinige activiteiten waarvoor ik nog een ononderbroken concentratie kan opbrengen, namelijk romans lezen – ook een glimp van de bouwwerf te zien. De bedoeling was ook het eigenlijke terrein op te gaan, maar dat liet het drukke schema van onze gids niet meer toe. Nadien vroeg mijn studiegenoot –een architectuurleek– wat ik van het project en de uitleg vond, wetende dat ik uiterst kritisch zou reageren op een ontwerp van Zaha– wat zij trouwens helemaal niet slecht noch lelijk bevond. Alleszins begon ik uit te halen naar het project– en Zaha: achteloze starchitects, lelijk, lelijk, lelijk! Toen daagde het tot me: ik veracht Zaha’s ontwerpen, maar

op welke manier? Waarom? Toen schoten woorden tekort om uit te leggen waar deze haast instinctieve haat voor haar curvilineaire knutsels vandaan kwam. Het kostte me moeite om een nadere uitleg te geven die niet met het esthetische te maken had. Alleszins, het was er uiteindelijk wel uitgekomen – achteloze inplanting, weinig kennis en begrip van context en lokaliteit, gebrek aan gevoeligheid, blablabla. Maar dat doet er niet toe. Wat ik bedoel is, het is tijd om te formuleren waarom we een project absoluut afschuwelijk vinden. Los van stijl, los van een ijdel smaakoordeel, los van algemene vooronderstellingen en tendensen. Want hierin schuilt het gevaar van een al te gemakkelijk waardeoordeel. Neem tijd, tijd om te kijken. Voor je het weet, ben je een Zaha fan – knipoog. Meer over dit gebouw? Zie ook Koerant Editie 1: Ctrl + China

Af en toe ga je jezelf toch afvragen of de TUM niet wat te veel focust op presentaties en tot in de puntjes afgewerkte documenten… Gelukkig is er dan het architectuurcafé op de 5de verdieping van de universiteit waar je, met een cappuccino in de hand en een prachtig uitzicht over de stad München, even je zorgen en je vermoeidheid kan vergeten. Of het Hofbräuhaus in de oude binnenstad natuurlijk… Tschüss!


14 dromerij

Wegdromen met Michael Graves Laurien De Decker

KOERANT


KOERANT

dromerij 15

De Praatstoel: Tom Hindryckx (Low Architecten) Xander Denduyver

Tom Hindryckx en Stijn Cockx staan samen aan het hoofd van Low Architecten. Een jong Antwerps bureau dat meermaals in de spotlights kwam met hun Alpha Tower die opduikt naast het Brusselse Noordstation. Tom nam plaats op onze stoel . Waarom bent u architectuur gaan studeren? Vanuit de fascinatie voor steden en de architectuur die daar voorkomt. Ik wandelde iedere ochtend van het Centraal station tot de Marollen, langs de Kunstberg, de Albertina, restanten van een stadspoort, etc. De modernistische gebouwen die je daar tegenkomt van Brunfaut, Horta en andere meesters zijn inspirerend en wellicht onbewust bepalend geweest bij de keuze om architectuur te gaan studeren. Welk vak was uw absolute favoriet op school? Architectuurtheorie was een openbaring, dat was het vak dat mogelijk het meest aansloot bij de keuze om architectuur te gaan studeren. Vakken zoals hogere wiskunde en fysica ervaarde ik vooral de eerste jaren eerder als een noodzakelijk kwaad. In mijn ogen was het onnodige ballast bij de ontwerpateliers die wel interessant waren. Later werd me de zin van dergelijke vakken me iets duidelijker. Zijn er ervaringen uit uw studietijd die u zijn bijgebleven en waar u vaak nog eens aan terugdenkt? Absoluut, ik denk nog vaak terug aan het aantal dagen en uren dat we in Leuven in het Kasteel van Arenberg spendeerden. Daar leerde je heel goed wat niet-efficiënt werken was, maar tegelijkertijd creëerde het een enorm groepsgevoel waar vrij snel hechte vriendschappen uit groeiden. Welke skills zijn er belangrijk die je ontwikkelt tijdens je studententijd? Het samenwerken op zich. Samenwerken om een project of ontwerp naar een ‘next level’ te brengen. Om het sterker, zuiverder en krachtiger te formuleren.

ontwerpers inspirerend geweest —of zijn ze dat nog steeds. Dat gaat heel breed. Charlotte Perriand, Gio Ponti, Carlo Molino, Izosaki, Sejima, Fujimoto, Xaveer de Geyter, etc. zijn stuk voor stuk helden, maar anderzijds kan het werk van Dan Graham, Anish Kapour, Ugo Rondinone of Ernesto Neto me

Welke tools past u het liefst toe bij het ontwerpen van een project? Welke aanpak hanteert u bij de start van een nieuwe opdracht? We werken meestal rond 1 schema, schets of maquette die we proberen te realiseren. Als dat lukt, na 2, 3 jaar – want architectuur is een traag processgeeft dat enorm veel voldoening.

Huis voor Patrick

misschien nog meer inspireren. Wat zijn in uw ogen goede en beloftevolle Belgische architectuurbureaus? Welk project van een andere Belgische architect vindt u een schot in de roos? Moeilijke vraag, ik heb veel bewondering voor het werk van XDGA —omdat hun werk net niet“belgisch” is. XDGA is één van de weinige bureaus die het belgische verhaal overstijgen en zijn voor mij net daardoor beloftevol. Ik kijk erg uit naar de Provincietoren in Antwerpen en naar het Rogierplein in Brussel. Wat zijn volgens u de meest geslaagde buitenlandse architectuurprojecten? Uit welke buitenlandse architecten haalt u inspiratie? Ik heb een sterke bewondering voor Niemeyers werk uit de jaren 60 en 70. Als je je realiseert dat zo iemand tegelijkertijd een gebouw ontwerpt als de Copan Building in Sao Paolo, het hooggerechtsgebouw in Brasilia én tegelijkertijd dat schattig kerkje aan het meer van Pampulha… Ik hou eigenlijk wel van dat Brasiliaans modernisme. Naast Niemeyer was er natuurlijk ook Burle Marx, Athos Bulcao, etc ontwerpers die zijn werk gewoon versterken.

Van wie heeft u tot nu toe het meest geleerd op architecturaal vlak? Moelijk te vatten in een paar namen. Wat interessant is aan architectuur, is dat je mogelijk nooit volleerd bent, en dat de manier waarop je met architectuur omgaat ook groeit en evolueert. Wij staan met ons kantoor LOW architecten afkerig tegenover dogmatisch denken en dat schept een enorme vrijheid. Deze aanpak laat ook toe om werk van anderen met een open vizier te benaderen. In die zin zijn er veel Huis in het bos, Oud-Turnhout

Godefriuskaai, Antwerpen

ding ziet staan, met zijn bakramen die alle richtingen uitkijken, een belangrijk project voor ons kantoor geweest.

Op welke zelf gerealiseerde projecten bent u het meest fier? Op een woning die we realiseerden in een bos. Het grondplan is als een zeester, en lijkt een vreemd object, maar in realiteit is het een ongelofelijk serene woning, georganiseerd rond een 5-hoekige patio, van waaruit je voortdurend in relatie leeft met de buitenruimte. Niet op zo een evidente manier waarbij een glasplaat binnen van buiten scheidt… maar door de vorm van de zeester ontstaat een evenwicht tussen natuur en woning, heel aangenaam en intrigerend om in te wonen. Daarnaast is het champagnekleurig kantoorgebouw dat je vanaf de Noord-Zuid verbin-

Alpha Tower, Brussel

Waar spendeert u buiten de noeste arbeid als architect graag uw vrije tijd aan? De afwisseling van een dansvoorstelling in de Singel met een aflevering van de om voor mij onbegrijpelijke reden afgevoerde scripted-realityreeks ‘Achter gesloten deuren’ houdt me overeind… Van welk gebouw was u het meest onder de indruk toen u het bezocht? Ontwijfeld het ‘Louisiana Museum of contemporary art’ net buiten kopenhagen, met werk van Lichtenstein, Warhol en Picasso, etc. Het gebouw is betoverend en een mooi voorbeeld van hoe een bestaand historisch waardevol huis is uitgebreid met wandelgangen die verschillende ruimtes verbindt en daardoor ook voortdurend zichten biedt op de beeldentuin, de zee, etc. Minutenlang heb ik daar naar Palette of Colors staan kijken van Richter, een eigenzinnige ordening van 1025 kleurvlakjes. Bent u een POMO-lover of kan het u niet bekoren? Zo ja, van welk postmodernistisch gebouw of architect krijgt u een architecturaal orgasme? Vanuit ons kantoor kijken we uit op het Hotel Astrid Plaza van Michael Graves. Wat de man bezielt heeft vraag ik me elke dag af, er wordt gezegd dat hij zelf ook schrok toen hij (voor het eerst) in Antwerpen was op de opening van het hotel. In welke stad was u graag opgegroeid? Het Manhattan ten tijde van Don Draper en de zijnen. Tot slot, vul aan: Indien ik de kans krijg zou ik graag eens ... ontwerpen/bouwen. Een parenclub. Het was ooit bijna zover …


16 studentenpublicaties

KOERANT

1e Oe Ba fe ch ni ng 1

De Studentenpublicaties. De plek waar het resultaat van al dat gezweet en gezwoeg in de kijker gezet wordt. Een viering van de beste projecten van uiteenlopende opdrachten over alle jaren. Handig om te bestuderen, en gewoon leuk om te weten!

Atelier 1 geeft haar studenten al enkele jaren als opdracht om een hol, of een grot te ontwerpen in een gegeven foamblok. Dit jaar vielen de volgende projecten op.

Se Faire Jour—Klaas De Jonge

1e Oe Ba fe ch ni ng 2

Als personage beeldde ik mij het mannetje van uit het verhaal in van Kafka, iemand die altijd alleen is en dit ook niet erg vind, iemand die zoveel mogelijk onder de grond wil blijven, weg van de buitenwereld. Ik heb gekozen om een duidelijk door de mens bewerkte grot te maken die toch de vorm en het karakter van een natuurlijk gevormde grot bewaard.

Poco Loco—Louis Van Der Soest

Voor de opdracht van het hol wou ik een zo zuiver en eenvoudig mogelijk ontwerp maken. Daarom heb ik ervoor gekozen om mijn ontwerp op te bouwen rond een driedelige structuur. Deze driedeligheid bestaat uit een toegangsopening, een vierkante vuurplaats en een slaapplek. Door de verdere ruimte ook geen specifieke functie te geven, is het gebruik van het hol zo veelzijdig mogelijk. In het hol kan werkelijk alles gebeuren, zelf de zotste dingen.

Studenten werden gevraagd om één toegewezen wooneenheid uit een reeks met een nieuwe schilzijgevels en dakvlak- uit te rusten. De schil omhult een interieur en maakt een specifieke plaats geschikt voor bewoning. Het omhulsel beschermt het binnen tegen de schadelijke invloeden van buitenaf: regen, wind, felle zon, lawaai, inkijk. Het buiten wordt ingekaderd, het land tot landschap omgevormd. De schil bepaalt de verschijningsvorm en stelt het gebouw in de omgeving aanwezig.

In een hol binnenspringen geen rare bewegingen. Je wordt meteen geconfronteerd met een aantal ruimtes met verschillende beleving en belichting. Eerst is er een zitruimte, waar je voor de laatste keer van de hemel en zon kan genieten. Daarna verdwijnt de licht in de nauwe gangen totdat je in een slaap/rustruimte komt die verrassend indirect verlicht is. Het einde is in de stilte maar toch niet in de donker, waar je je verborgen, toch veilig voelt.

Vlakkenstructuur, tweede natuur—Brecht Scheelen Het ontwerp gaat uit van een zeer eenduidige intentie: vlakken wanden die, horizontaal of verticaal geplaatst, een ruimte definiëren en structureren. Hierbij heb ik mij geïnspireerd op het Country brick house(1925, nooit gerealiseerd) van Mies van der Rohe. Door een variatie in lengte en hoogte zorgen de wande voor een verschil in ruimtebeleving en het mogelijke gebruik ervan. Daarnaast wordt ermee ingespeeld op de relatie interieurexterieur: enerzijds een groot contact met de omgeving, anderzijds een sterke afscherming voor de intieme activiteiten. Tenslotte creëert een aantal gedeelde buitenwanden een visuele eenheid van buitenaf, maar daarentegen een intieme beleving voor de bewoner met alsnog een grote openheid naar de omgeving toe.

Contrapunt—Charles De Muynck De basisconstellatie is opgebouwd uit vier wooneenheden en wordt verankerd door enkele cilindrische volumes.

Voor de woning plaats ik een dun bos jonge berken, op het eerste zicht willekeurig, maar toch zo geplaatst dat er wegen ontstaan richting de individuele ingangen. De clustervormige groepering van de cilinders werpt zijn reflectie op de boominplanting. Dit lijnenspel spreidt een gefilterd licht op de constellatie en biedt eveneens een vorm van afscherming tegenover de snelweg. Het horizontale wordt merkbaar in de aanzichten. De twee units hebben een lang, balkvormig uiterlijk, waarbij het interieur zich tussen het boven- en ondervlak bevindt, licht drijvend op het maaiveld. De harmonie tussen beide polen komt tot uiting in de bedekking van de glasgevels: schermen met translucente zeilen voorzien de hele voorzijde via een railsysteem van een extra schil. Deze dynamische velums verhogen de privacyfactor voor de zuidelijke patio’s en het interieur, maar zorgen toch voor de nodige lichtinval.

A Walk Through Silence & Light—Velika Yankova

Between 2 lines—Winke Meyvaert Transparantie was iets wat ik vanaf het begin wou nastreven. Dit deed ik onder andere door de woningen twee meter boven het straatniveau te tillen. Hierdoor werd het pastoraal landschap, dat in contrast staat met de autostrade, zichtbaar voordat je de woning betreed. De cirkelvormige ruimtes waren een sterkte die ik wou benadrukken. Dit door ze vrij te laten staan in de woningen en door ze op verschillende manier te belichten. Scheerlicht langs de buitenkant of de binnenkant, benadrukt de ronde vorm en een koepel verlicht de hele ruimte binnenin. De vier woningen zijn ook verbonden met twee grote lijnen, dit om een geheel te krijgen. Toch blijven de individuele woningen zichtbaar door de repetitieve niveauverschillen.


KOERANT

studentenpublicaties 17

Atelier 2

Thomas Stoffelen Ik ben vertrokken vanuit de bouwblok typologie die kenmerkend is voor Ledeberg, één van de meest dense woongebieden rond Gent. In het bouwblok konden de dertig woningen als rijhuizen geplaatst worden met elk hun voordeur aan de straatkant. Het geheel lijkt heel gesloten van buitenaf, maar via doorgangen is de binnenkant volledig publiek toegankelijk. Hier bevindt zich de overdekte markt die deels onder de woningen geïntegreerd zit en waarvan de dakstructuur de woningen voorziet van een tweede buitenruimte. De markt omsluit een centrale groenzone, deze ingesloten ruimte biedt een reactie op de enorme openheid van het Ledebergplein aan de andere kant van de kerk. Waarneming & Beeldende Media II

Marieke Blanchart Twee woontorens geschakeld met een markthal leek een interessant uitganspunt voor het ontwerp op de Ledebergsite. De torens hebben een kleine footprint waardoor veel vrije ruimte overblijft. De Markthal, commercieel trefpunt voor de mens krijgt een dubbele functie: onderaan markthal, erboven een publiek park. De torens en de markthal ontlenen hun vorm aan de constructie van stedenbouwkundige lijnen uit de site met inachtaming van de omliggende ruimte die hierbij ontstaat. De torens zijn gebaseerd op een grid op menselijke schaal, dat doorloopt tot op het maaiveld, daartegenover staat de markthal met cassettenplafond die een veel grotere schaal kent.

Sarah Nys De te integreren markthal is hier opgevat om dagelijks te functioneren en niet enkel op zondag. De markt krijgt vorm als een verbreding van het voetpad, waar achter het ritme van houten poorten een permanente opslagplaats voorzien is voor de marktkramers. Het wonen gebeurt erboven en een schets van de snede is hierbij van belang: de meter hoogteverschil in het terrein wordt aangewend om een fietsenstalling en daarboven een hoger gelegen binnentuin te genereren. Via deze binnentuin worden reeds 13 van de woningen bediend. De woningen functioneren in split-level en de hoeken van het bouwblok worden aangewend voor een vlotte circulatie naar de overige woonunits.

Vic Bogaert Door een 30-tal woonunits op te hangen tussen 10 spanten is het maaiveld achter de kerk volledig vrij voor publieke activiteiten. In het zuidelijk deel van het perceel ontstaat een lage, intieme plaats waar de circulatie naar de units zich bevindt. De markt vindt plaats in de hoge, open hal ernaast. De units hebben een private buitenruimte en kunnen daarenboven nog genieten van een prachtig uitzicht over de stad in een 13 meter hoge tuin.

Jan Spitaels Het nieuwe woon- en marktprogramma ligt in het verlengde van de Sint-Lievenskerk, trekt zich dus terug t.o.v. de overliggende straatgevels, waardoor de straten een ruimer statuut krijgen. De gaanderij vormt, naast haar functie als markthal en passage, een suggestieve omsluiting van drie verschillende buitenruimten, die onderling worden onderbroken door twee meergezinswoningen. De helling van 1 meter in het terrein wordt opgevangen in het exterieure centrum van het complex, zodat deze een fysieke, in hoogte variërende, drempel wordt toegekend.

Amy Gorissen – Petrus Kemme – Lode Lefevre – Lies Quatanne

Er wordt een spiegel te geplaatst op de lange as van de ellips. De spiegel stopt onder de ellipsvormige balk die op de zuilen rust, zodat aan weerszijden een poort naar de achterste ruimte ontstaat. Deze ruimte wordt verduisterd door de spiegel en toont de zware constructie die de illusie overeind houdt, analoog aan de leugens die Iago construeert om Othello te manipuleren. De balken vullen de arcades tussen de zuilen aan tot de randen van de spiegel en benadrukken zo wat deze helft van de ellips van de andere onderscheidt. Daartegenover staat de halve ellips waar door het spiegelvlak de illusie van een perfect symmetrische ellips ontstaat, representatief voor de schijnwerkelijkheid van de verhalen van Iago. Het contrast met de donkere helft wordt opgedreven doordat de spiegel het daglicht en de dynamiek van de straat uitvergroot.

Thomas De Brabander - Aurélien Goemaere - Emiel Govaert

Misleiding is de rode draad doorheen Shakespeares tragedie ‘Othello’. Het ontwerp van de scène voor het ‘theatrale object’ Othello in het elliptische peristilium van de Gentse Opera berust dan ook op de principes van de optische illusie. In de bestaande ruimte van het peristilium wordt op twee plaatsen een dubbele spiegelconstructie, waarbij de ene spiegel een halfdoorlaatbare is, geplaatst. Hierdoor wordt een virtuele ellipsvormige ruimte gecreëerd, waarvan de planfiguur gebaseerd is op die van de bestaande ruimte. Tussen de spiegels worden twee halve Dorische zuilen met verschillende hoogte geplaatst (refererend aan de orde in de Opera), waarvan de kleinste een halve boog ondersteunt. Door de spiegels wordt dit herhaald in een schijnbaar ellipsvormige colonnade. Bezoekers kunnen zich niet alleen achter de constructie bewegen om de illusie te doorprikken, ze kunnen zich ook tussen de spiegels verplaatsen, en er zelf aan deelenemen.

ch I Ba M I 3e &B W

Naar aanleiding van de uitvoering van Otello (Giachino Rossini, 1816, naar het toneelstuk van Shakespeare) in de Vlaamse Opera komend voorjaar, worden de studenten gevraagd een installatie te ontwerpen die het ‘theatrale object’ Othello representeert. De locatie hiervoor is het peristilium van de opera; een ellipsvormige ruimte die vroeger dienst deed als uitstapplaats voor de bourgeoisie. Na de eerste fase, waarin de ruimte wordt gedocumenteerd, wordt de installatie ontworpen en gepresenteerd met bijzondere aandacht voor het medium ‘collage’.

ch Ba r II 2e telie A

De eerste ontwerpopdracht van het tweede jaar vond plaats in deelgemeente Ledeberg. De uitdaging bestond erin het bouwblok achter de kerk op lederberg plein te vervangen door dertig wooneenheden en een overdekte markthal. Hierbij kwamen vragen en antwoorden naar boven in verband met de relatie tussen de verschillende programma’s en hoe dit voldoende en kwalitatieve plaats kan genereren voor zowel private, collectieve als publieke ruimte. Het gebrek aan ruimte vroeg immers een slimme stapeling en aaneenschakeling te verzinnen die de grens tussen het wonen en de markt niet te scherp, maar ook niet te zwak afbakende. Na enkele weken ploeteren kwamen onder andere deze exemplaren de creatieve productielijn afgerold.


S Jo tudi de hn o S ad So om fri an er en e: s d N° 2

18 studentenpublicaties

KOERANT

Bert De Roo Binnen de studio van Dirk Somers wenden we de architecturale elementen van John Soane aan om te ontwerpen. Het enige doel is het verrijken van de eigen architecturale taal. Het programme, een columbarium, een excuus om met architectuur bezig te zijn. Vanuit het kerhof leiden twee trappen naar beneden. Tussen de graven daal je af en treed je binnen in een huis van kamers, een oneindige enfilade waar de doden thuis zijn. Iedere kamer heeft zijn eigen muur, zijn eigen structuur, zijn eigen ritme, kortom zijn eigen persoonlijke logica.Broederlijk staan ze naast elkaar en samen schikken ze zich naar het perceel. Er is wat geduw en getrek waardoor opportuniteiten ontstaan zoals extra verbindingen en zichten,... Één kamer is niet echt een kamer, ze heeft geen ritme, geen afwerking. Ze is proportieloos. Hier kom je niet op bezoek, maar neem je afscheid. Staan de deuren van deze ruimte open dan ademt het grondplan. Is deze ruimte in gebruik en staan de deuren dus dicht, dan merk je dit in het volledige gebouw De kamers zijn steeds met elkaar verbonden. Ter hoogte van deze openingen botsen de verschillende ritmes. Deuren en ramen lijnen niet altijd mooi op, kolommen staan in de weg,... Soms wil een kamer een deur maar wil zijn buur, binnen zijn eigen logica, daar liever een raam of zelf helemaal niets. Het is een zichtbaar gevecht waar slechts zéér zelden een winnaar te bespeuren valt. Soms overlappen twee kamers deels. Het ritme van de ene kamer treed zo de andere binnen. In gebruik vervagen de kamers hierdoor maar in leesbaarheid blijven ze steeds even duidelijk zichzelf.

St

ud Co io R h . ho ous De og in Me bo g i ye uw n r

Niene Beke & Marie Lievrouw

De opdracht is om een onderzoek te doen naar cohousing in hoogbouw. Die cohousing zien wij op verschillende schalen. Op de site plaatsen we 8 torens die een buitenruimte delen. Deze worden per 2 of 3 gegroepeerd rond een plein in relatie met publieke functies . Elke toren wordt opgebouwd uit een aantal groepen die telkens bestaan uit verschillende units. Deze laatste delen een collectieve ruimte. Ook in de units zelf is cohousing mogelijk. De 3 pleinen hebben telkens een ander karakter. Zo is het eerste plein (naar de buurt gericht met bijvoorbeeld een winkel in de sokkel. Parkeren gebeurt op het maaiveld onder een groen dek waarin openingen voorzien zijn zodat het parkeren aangenaam wordt. Het tweede plein is gericht naar de Park & Ride en bevat een tramhalte. Het centrale thema van dit plein is “transit”. Er is ook een crèche aanwezig met beschutte buitenruimte. Deze sluit aan bij een sportveld als patio in het dek. We verkrijgen dus op het maaiveld een interessante frictie tussen de verschillende functies. In het derde plein nemen we de reeds aanwezige laagbouw op. Zoals eerder vermeld bestaat de toren zelf uit verschillende groepen die duplexen zijn. Ook de units zelf zijn duplexen en worden geschakeld rond een collectieve ruimte. Er zijn verschillende configuraties van units moge-

lijk die boven elkaar gestapeld worden. De collectieve ruimte bestaat uit twee niveaus verbonden door een vide. Op de verschillende niveaus is er een ander soort collectiviteit. Elke unit heeft op beide niveaus een toegang. Bovenaan is er een eerder private toegang waarbij er niet veel contact is met de kleine gemeenschappelijke ruimte. Onderaan is er de mogelijkheid om een deel van de unit open te zetten naar de grotere gemeenschappelijke ruimte, waardoor die deels kan toegeëigend worden. Dubbelhoge terrassen zorgen voor veel licht. Elke unit heeft bovendien minstens 2 oriëntaties. Panoramische zichten worden mogelijk door de afwezigheid van hoekkolommen doordat er gewerkt wordt met een ophangconstructie.


KOERANT

agenda 19 W I S S E L L A N D - 12/1

De toekomst van de kust laat niemand onverschillig. De mogelijkheden spreken tot de verbeelding, niet alleen van beleidsmakers en kunstenaars, maar van iedereen. Het Vlaams Architectuurinstituut nodigde vijf jonge ontwerpteams uit die hun verbeelding op dit dynamische landschap de vrije loop laten.

T R E I B 19:00 11/12 The Woodland Cemetery: A Landscape of Narrative and Memory Marc Treib Marc Treib is Professor Emeritus aan de Unitversity of California, Berkely, en een gerenommeerde landschaps- en architectuurcriticus. Op 11 december brengt hij een lezing over Skogkyrkogården in Enskede, een begraafplaats ontworpen door Gunnar Asplund en Sigurd Lewerentz en misschien wel het meest geslaagde landschapsontwerp van de twintigste eeuw. De lezing begint om 19:00 in de Jozef Plateauzaal

Lopende tentoonstellingen:

CINE - KOE

- 5/1/14 Landschappen: Bas Smets, deSingel , Antwerpen

sem. 2 Majolica

- 5/1/14 Projecties: Breuckland. De voorstad, deSingel , Antwerpen - 12/1/14 Wisselland. Toekomstvisies tussen zee en land, Cultuurcentrum Scharpoord, Knokke-Heist

Rosmary’s Baby

M

Il Sorpasso

Chungking Express

Dodes’ka-den

Woman in the dunes

- 19/1/14 Studio Mumbai, L’espace Architecture de La Cambre - 26/1/14 EXPO Xaveer De Geyter Architects, CIVA, Brussel - 28/2/14 XX MODELS. YOUNG BELGIAN ARCHITECTURE, Bozar, Brussel - 28/3/14 Herneming ‘Gent Wereldtentoonstelling 1913. Gijs Van Vaerenbergh’, AG SOB, Kluizenzaal, Binnenkort: Coming soon

19/12/14 LUC DELEU - T.O.P. OFFICE (BE), STUK, Leuven 6/3/14 CONSTRUIRE, STUK, Leuven Te doen

Colofon

19/1/14 De traagstad: Wilrijk als nieuwe voorstad; 24-uren ontwerpworkshop deSingel Antwerpen

Layout Thomas Cantraine, Xander Denduyver, Bas Goethals & Bram Vandemoortel

12/12/13 De Grote Architectuur- en Kunstquiz 2013, Zoo van Antwerpen

Grafisch ontwerp Laurien De Decker, Bram Denkens, Lize Nevens & Veerle Van Lysebettens

Met de tentoonstelling ‘Pasticcio - Continuïteit in de Europese architectuur’ brengen we een groep van zeven hedendaagse Europese architecten samen die buiten de mainstream werken. De tentoonstelling is een kritiek op het verlies van kwaliteit en intimiteit als gevolg van de mondialisering. Ze wil aantonen hoe krachtig en divers hedendaagse architectuur op dit probleem kan reageren op voorwaarde dat ze op continuïteit en een gemeenschappelijke cultuur gebaseerd is. Sir John Soane treedt op als achtste architect van het collectief.

11/12/14 Marc Treib: Leing Woodland Cemetry, Plateau, aud tbc

Eindredactie Thomas Cantraine Bram Vandemoortel

21/1 - 8/6

21/2/14 - 8/6/14 Pasticcio - Continuïteit in de Europese architectuur, deSingel , Antwerpen

Colofon

P A S T I C C I O



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.