de Perfecte doos

Page 1

DE PERFECTE DOOS over de architectuur van bedrijfshallen in Nederland

DaF-architecten Paul van der Voort Daan Bakker Catherine Visser Janneke Koppendraaier Tijn Brands Diego Quadrelli Rotterdam, Februari 2005

DaF-architecten Delftsestraat 29b 3013 AE Rotterdam tel: 0102621706 fax: 0104624264 daf@luna.nl www.daf.luna.nl

Deze studie is mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het Stimuleringsfonds voor Architectuur


‘DE PERFECTE DOOS’

INHOUDSOPGAVE

1

INTRODUCTIE

2

DE BETEKENIS VAN DE DOOS

3

HISTORIE - Historische lijnen - Capita Selecta

4

BESCHRIJVING VAN DE HAL - Inhoud van de hal - Constructie - Materiaal en detail - Regelgeving

5

BOUWPROCES

6

TYPOLOGISCHE DEDUCTIE - Hoofdvolume - Doos en bijgebouw - Doos en showroom - Doos en orientatie - Doos en expressie

7

PROJECTDOCUMENTATIES

8

CONCLUSIE LITERATUURLIJST

Daf-Architecten

1

FEBRUARI 2005


2


‘DE PERFECTE DOOS’

INTRODUCTIE

It is the distasteful thing, the thing without much quality, that is the most difficult to connect to (Alison Smithson, Team 10 meetings 1953-1984, Delft ’91) 1

INTRODUCTIE

De aandacht voor de architectuur van bedrijfshallen is minimaal. De bedrijfshal is in principe functioneel en neutraal, zonder karakter zo op het eerste gezicht. Tot enige tijd geleden lagen zij verscholen op de binnenterreinen of achtererven van woningen of weggedoken in het groen. Als je er niets te zoeken had kreeg je ze nooit te zien en zo leidden zij een zeker anoniem bestaan. Echter steeds meer en steeds grotere bedrijfshallen komen steeds vaker vol in het zicht in het landschap te staan, met name langs de Nederlandse snelwegen. Ook krijgen zij meer en meer een openbaar karakter; naast de sporthal heb je de bouwmarkt, klimhal, skihal, meubelhal en karthal. De architectonische motivatie bij de bouw van bedrijfshallen speelt vaak een uiterst kleine rol. Kosten en techniek hebben de overhand. Dit onderzoek richt zich op de standaard bedrijfshal, de bij een systeembouwer te bestellen m3 bedrijfshalruimte die volgens het ‘design and construct’ principe ‘turn key’ geleverd kan worden. De lege hal dus zoals die overal in Nederland in grote aantallen, geruisloos wordt gerealiseerd. Gebouwen voor opslag, (deel)-fabricage, assemblage, verpakking, verwerking van orders, doorvoer en distributie. Juist deze gebouwen lenen zich goed voor prefabricage en worden met opzet zo flexibel mogelijk en dus zo min mogelijk specifiek gepland. Het ligt in het karakter van de huidige mondiale economie en de rol die Nederland daarin als doorvoerland speelt dat het einde van deze bouwproductie nog lang niet in zicht is. Het onderzoek is bedoeld voor opdrachtgevers, gemeenten, bedrijven, ontwerpers en leken die zich bezig houden met het ontwikkelen, ontwerpen of realiseren van een bedrijfsgebouw. Het poogt te komen tot een helder overzicht van de achtergronden van de bedrijfshalarchitectuur, het benoemen van de types die door het land gebouwd worden, het kwalificeren van de mogelijkheden van de architectonische expressie en een beschrijving van de uitdaging die in het ontwerpen van een goed bedrijfsgebouw besloten liggen. Aan de hand van historische en recente voorbeelden wordt één en ander verder inzichtelijk gemaakt. Het onderzoek probeert zich te beperken tot de architectonische vraagstukken. Natuurlijk speelt de planning van de bedrijfsgebouwen en bedrijfsterreinen; de landschappelijke inpassing, bestemmingsplannen etc. een cruciale rol maar hierover is de laatste tijd al veel gepubliceerd. Bijvoorbeeld in het ‘Vademecum voor Bedrijventerreinen’, in het uitgebreide onderzoek ‘Planning van Bedrijventerreinen’ en in de publicatie ‘De Logica van de Lelijkheid’ (zie Daf-Architecten

3

FEBRUARI 2005


4


‘DE PERFECTE DOOS’

INTRODUCTIE

literatuurlijst). Deze publicaties vallen samen met, of zijn ontstaan o.i.v. het project Architectuur & Bedrijventerreinen, één van de 10 grote Projecten uit de vierde Architectuurnota. Maar juist over het vraagstuk van architectuur is weinig geschreven. Deze studie is een invulling van die leemte. De architectuur van bedrijfsgebouwen viel in het verleden alleen te begrijpen vanuit het specifieke product. Doordat productie echter steeds flexibeler en meer fragmentarisch is geworden –veel bedrijven maken slechts deelproducten of assembleren die– is de lege, neutrale doos voor wisselende productie of opslag de meest geëigende vorm geworden voor industriële productie. Daarmee is flexibiliteit in plaats van functionaliteit een belangrijk thema waar we in deze studie op verder zullen gaan; de open plattegrond met een eenvoudige constructie. We kijken ook naar regelgeving, algemene constructieve aspecten, materialen en producten, om hun invloed in de vormgeving te kunnen duiden. In hoofdstuk 2, ‘Doos en betekenis’, maken we een semantische beschouwing over ‘de Doos’. De confrontatie tussen Goethe’s en Schinkel’s Griekse tempel, het concept ‘Bigness’ van Rem Koolhaas, de ‘decorated shed’ van Venturi en de Doos leidt tot de volgende hypothese; De Doos kan in zijn perfecte vierkante abstractie de moderne tempel zijn, een object dat staat voor veranderlijke consumptie of is de meest relevante uiting van moderne technologie in architectuur. In hoofdstuk 3 laten we de stamboom van de doos zien. Zeer diverse gebouwtypes ontwikkelden zich tot de huidige bedrijfshal. Aan de hand van capita selecta betogen we dat de architectuur en constructie zich in wisselwerking met de innovaties van de industriële productie ontwikkelden. Na het eerste grootschalige gebruik van industriële producten bij de bouw van het Crystal Palace stond industriële bouw in de 20ste eeuw in het centrum van de architectonische belangstelling. Bij zowel paleizen voor de arbeider als functionele machines, werd met name de metaforische en maatschappelijke betekenis van industriegebouwen als inspiratiebron gebruikt. Tegenwoordig is industrieel bouwen standaard geworden in de bouw in het algemeen maar vooral in de hallenbouw. De bouw van neutrale hallen is in hoge mate afhankelijk van de productie van gestandaardiseerde bouwelementen en daarmee uit de focus van het architectonisch denken verdwenen. Maar soms is die hyperrationalisatie juist aanjager van innovaties in de architectuur en loopt het bedrijfsgebouw voorop in de ontwikkeling. In hoofdstuk 4, ‘Analyse’, beschrijven we de doos op thema’s. Ondanks zijn neutraliteit wordt de doos gevormd en bepaald door regelgeving, functionaliteit, constructie, materialisatie en bouwproces. Het beschrijven van deze wetmatigheden brengt aan het licht waar de speelruimte zit en geeft antwoord op de vraag waarom de hallen er op een bepaalde manier uitzien. Daf-Architecten

5

FEBRUARI 2005


Foto: Frank Breuer

6


‘DE PERFECTE DOOS’

INTRODUCTIE

In hoofdstuk 5 ‘Bouwproces’ proberen we inzicht te krijgen in hoeverre de bouw van de Nederlandse bedrijfshal met gestandaardiseerde en geprefabriceerde elementen wordt samengesteld en of er sprake zou kunnen zijn van een bouwcatalogus. De vraag wat de rol van de architect kan of moet zijn wordt besproken in een confrontatie tussen Astron, een zeer grote Europese hallenbouwer, en het architectenbureau Cepezed, die zich richt op bouwprod uctontwikkeling. In hoofdstuk 6, ‘Logica van de vorm’, wordt de doos getypcast. Onder andere op basis van de positie van het hoofdgebouw t.o.v. bijgebouwen; de samenstelling en vorm van de hal zelf en de architectonische expressie. Deze deductieve analyse laat, in weerwil van het monotone imago van de doos, de diversiteit en het compositorisch vernuft zien dat op bedrijfsterreinen vaak achter onzorgvuldige materialisatie schuilgaat. De reeks is een pleidooi voor de doos als zorgvuldig te ontwerpen object met veel architectonische mogelijkheden. In hoofdstuk 7, ‘Projectdocumentaties’, worden voorbeelden van hallen getoond met een verwijzing naar de types uit hoofdstuk 5. Het geeft een overzicht van inspirerende bekende en minder bekende ontwerpen die in deze studie aan de orde zijn gekomen en het toont de veelzijdigheid van het onderwerp. Hoofdstuk 8; de conclusie. We constateren dat het onderwerp ‘de doos’ een veel rijker studieonderwerp is dan aanvankelijk gedacht. Daarbij blijkt dat het gebrek aan ontwerp een zekere monumentaliteit niet in de weg staat. De vraag is echter hoe de beleving van hallen niet alleen als iconen langs snelle infrastructuur, maar ook in het tragere domein van woongebied en landschap, een architectonische betekenis kan hebben die verrijkend is en niet verschalend.

Daf-Architecten

7

FEBRUARI 2005


Peastum, ItaliĂŤ. Tekening Kniep 1787

Foto: Frank Breuer

8


‘DE PERFECTE DOOS’

DE BETEKENIS VAN DE DOOS

“Das Land ward immer flacher und wüster, wenige Gebäude deuteten auf kärgliche Landwirtschaf. Endlich, ungewiß, ob wir durch Felsen oder Trümmer führen, konnten wir einige große, länglich viereckige Massen, die wir in der Ferne schon bemerkt hatten, als überbliebene Tempel und Denkmale einer ehemals so prächtigen Stadt unterscheiden. Kniep suchte sich schnell einen Standpunkt, von wo aus das Eigentümliche dieser völlig unmalerischen Gegend aufgefaßt und dargestellt werden könnte. (...) der erste Eindruck konnte nur Erstaunen erregen. Ich befand mich in einer völlig fremden Welt. Da unser Auge an eine schlankere Baukunst gewöhnt ist, erscheinen uns diese stumpfen, kegelförmigen, enggedrängten Säulenmassen lästig, ja furchtbar.” (Goethe “Italienische Reise”, Neapel, 23. März 1787). 2

DE BETEKENIS VAN DE DOOS

Monumenten in het weiland “Iets verderop staat een geweldig grote witte hal. De buitenkant oogt van veraf vervallen en van dichterbij wordt deze indruk bevestigt. De hal is verlaten. In de stalen gevel zitten omroeste gaten waar ooit leidingen naar buiten zijn gekomen of waar de gevel simpelweg doorgeroest is. Voorop de gevel is de bevestigingsplek van een groot reclamebord te zien. Binnen is het een hele grote verlaten en vervallen ruimte. De bedrijvigheid die zich hier af heeft gespeeld heeft zijn sporen nagelaten. Het leegstaan van de hal roept een droevig gevoel op. Een trap leidt ons naar een open gang gedragen door een stalen constructie over de complete lengte van de hal tot waar vroeger het kantoorgedeelte was. Het dak is voorzien van daklichten met kunststof platen die aan alle kanten losgelaten hebben en klapperen in de wind. Oude armaturen van de TL-verlichting hangen nog aan het plafond door de ruimte. De grote rolluiken waar wij door naar binnen zijn gekomen staan gewoon open alsof de laatste dieplader net vertrokken is.” (Janneke over een verlaten bedrijfshal in Etten Leur, november 2004) De hallen uit het werk van de Duitse fotograaf Frank Breuer zijn platte hallen met een klein rafelrandje onbeduidend landschap, die zonder herkenbare schaal, in een onbepaalde tijd en ruimte staan onder een witte, vlakke lucht. De fotograaf staat stil bij een deel van onze wereld waar we zelf met lichte irritatie en opkomende depressie langsrijden. Het zijn foto’s van een hyperrealistische, emotionele leegheid die de uiterste consequentie laten zien van onze culturele productie; die ons de realiteit in al z’n dramatiek tonen. Desondanks hebben ze een schokkende schoonheid. De fotograaf staat stil om ons een moment van bezinning te geven zoals de wandelaars in de romantiek stil stonden bij de ongerepte grootsheid van een natuurlijk tableau. En geconfronteerd met de onmenselijkheid van het tafreel wordt er een sublieme ervaring opgeroepen. Daf-Architecten

9

FEBRUARI 2005


Foto: Frank Breuer

Zeche Zollverein, Kookerei, Essen/Ruhrgebiet

Caspar David Friedrich in Etten Leur..

Bedrijfshal en context

10


‘DE PERFECTE DOOS’

DE BETEKENIS VAN DE DOOS

Een blik naar binnen. Het werk van Breuer toont het veranderde industriële landschap vanaf Ruhrgebiet tot Noordzeekust dat niet langer meer gedomineerd wordt door gasometers en watertorens maar door dozen, logo’s en trademarks. De zichtbare productie is verdwenen, distributie en productie zijn verstopt achter monotone metalen gevels aan de rand van snelweg en stad. De bedrijfslogo’s en reclameobjecten zijn hierin betekenisloze constructies; onbegrijpelijke taal in een land zonder toehoorders. De vervreemding die bedrijfshallen oproepen, is te vergelijken met de sublieme ervaring van Goethe bij het zien van de Griekse tempels van Paestum of de aantrekkingskracht van oude industriegebieden zoals bijvoorbeeld het Emscherpark in het Ruhrgebiet. Het is het schaalverschil, de confrontatie van menselijke schaal en het onmetelijk grote van een overweldigende natuur of van ruïnes uit een vergane cultuur. De ervaring van nietigheid, leegte, de verbazing en de angst, de kleinheid van de mens als individu, leiden tot de introspectie en bespiegelingen van de ziel die volgens de romantici de kern van creatief denken en artistieke expressie zijn. In een Nederland, waar monumentaliteit zeldzaam is, de schaal van steden beheerst is en landschappen gecultiveerd en beteugeld zijn, is het industriële landschap van hallen het enige dat de potentie in schaal en onmetelijkheid heeft om deze sublieme ervaring op te roepen. De rationele parkeervelden, snelwegen en opritten, de lage horizon, de betonterreinen, de grijze lucht, de eindeloze hekwerken, sloten en randwegen met solitaire bushaltes zonder beschutting tegen de meedogenloze wind, de kunstlichtlijnen en kruispunten, het onbestemde groen (de wilde onkruidranden duiden op nonchalance, onbruikbaarheid en ongereptheid); zij zijn de context van de bedrijfshal. Bedrijfshal en industrieel landschap roepen elkaar op. Ze complementeren elkaar. En daar waar gepoogd wordt de wezenloze essentie van die compositie te verzachten en op te fleuren met kunstprojecten aangeharkte perkjes en landschapsontwerp ontstaan de meest tragische beelden. Als titel bij een publicatie van de foto’s in het magazine Carp (26-06-2001) wordt de bedrijfshal het ‘altaar van de moderne mens’ genoemd. Echter naast zijn sublieme leegte, munt de doorsnee bedrijfshal ook uit in expressieve lelijkheid. Weliswaar zou dat na een toekomstig verval verdwijnen en plaats maken voor schoonheid, wanneer de hal een ruïne is, Maar de snelle toename van hallen maakt het wachten tot inlossing van die belofte onmogelijk. Vandaar de poging in deze studie om de bedrijfshal toch te duiden en te benoemen als hedendaags cultureel product waar wellicht veel aan is te verbeteren.

Daf-Architecten

11

FEBRUARI 2005


12


‘DE PERFECTE DOOS’

DE BETEKENIS VAN DE DOOS

Leegte en versiering In het manifest ‘Bigness’ (SMLXL, OMA/Koolhaas/Mau, 1995) schrijft Koolhaas “The containers of Bigness will be landmarks in a post-architectural landscape - a world scaped of architecture in the way Richters paintings are scraped of paint: inflexible, immutable, definitive, forever there, generated through superhuman effort. (...) architects are in the position of Frankensteins creators: instigators of a partly succesful experiment whose results are running amok and are therefore discredited.’ Deze uitspraken zijn bij uitstek van toepassing op onze studie en de bedrijfshal komt hiermee in het hart van het postmoderne debat te staan waarbij planning onzin lijkt, laat staan architectonische heroïek. Een landschap dat beheerst wordt door mondiale krachten van economie, techniek en infrastructuur en dat zich continu verandert en zichzelf opnieuw uitvindt. Een landschap waar continue bouwactiviteit en afbraak plaatsvindt; dat in alle stadia tegelijk is en waarin dus alle tijden door elkaar staan en er van een bij elkaar passende compositie geen sprake meer is. Opgedeeld in losse kavels die door locatie alleen hun waarde hebben en die zich niets aantrekken van de eventuele omgeving. Het is de alom tegenwoordige leegte, de flexibiliteit en tijdelijkheid en de eindeloze reproductie die de belangrijkste problemen vormen voor de architect die een bedrijfshal ontwerpt en waarschijnlijk ook de reden dat hij wordt gepasseerd bij het ontwerp ervan. De ambitie is vaak laag, het programma van eisen ongrijpbaar en aanwezigheid van mensen per m3 klein. Ontwerpaanleidingen vanuit het programma of vanuit het menselijke aspect leveren te weinig op. De stedelijke context biedt evenmin houvast . Hoogstens is de architect een esthetisch consulent die, in een situatie waarbij bouwsysteem en plattegrond al van te voren duidelijk zijn, zich weer richt op de verfraaiing van het bouwwerk. Met beperkte middelen (een voorzetgevel, materiaaladvies, logo-ontwerp of slechts schilderadvies) saust hij een extra laag over de bekende hal die de betekenis van de hal verraden moet. Deze beaux-arts ontwerpmethode levert ons; de hal met klassieke stijlelementen; de high tech hal; de minimale hal; de hal als canvas, de modernistische hal, de hal met gezellig bijgebouw; de geïntegreerde werkhal; de hal met baksteen penanten etc op. Meestal gebouwen in hevige innerlijke tweestrijd; die iets anders proberen te lijken dan ze eigenlijk zijn n.l. een neutraal omhulsel. In hun publicaties ‘Complexity and contradiction in architecture’ (Venturi, 1966) en ‘Learning From Las Vegas’ (Scott-Brown, Venturi, Izenour, 1973) omarmen Venturi en Scott Brown juist deze tweestrijd of beter getraptheid van architectuur. Uitdrukking van het programma was een modernistisch thema. De overeenkomst tussen barokke kerk en de amusementsgebouwen aan Las Vegas-strip hebben daarentegen een vergelijkbare getraptheid; buitenkant heeft niets met de functie van het interieur te maken. Daf-Architecten

13

FEBRUARI 2005


Tekening: Robert Venturi

CoussĂŠe en Goris, productiehal Fractal Building Systems, Roeselare 1998

14


‘DE PERFECTE DOOS’

DE BETEKENIS VAN DE DOOS

Ze zetten zich af tegen de wijze waarop de modernistische doctrine symbool en decoratie uit onze omgeving verwijderd heeft. Voor de modernistische architect kan betekenis niet voortkomen uit symbolen (die worden afgedaan als ‘expressions of re-enforced content’) maar alleen uit de fysieke configuratie van materiaal, vorm en ruimte. Venturi c.s. zien hierin een verlies aan betekenis in architectuur en betwijfelen in hun studies of abstracte vorm genoeg inhoud biedt voor de noodzakelijke culturele expressie. Graffiti’s, reclames, logo’s langs snelwegen, neonwoorden, vlaggen en reclameobjecten die in de gevel staan, verlenen volgens hun architectuur betekenis, net als de sculpturen op de Palladiaanse villa’s. Om de hypocrisie van de modernistische orthodoxie aan te tonen introduceren Venturi c.s. het begrip ’decorated shed’ dat door hen gebruikt wordt in hun apologie voor hun ‘architecture as shelter with symbols on it’, en zetten het tegenover de ‘duck’, het gebouw dat door z’n vorm zegt wat het is (het modernistische gebouw). Learning From Las Vegas ontmaskert het gebouw dat efficiëntie en zakelijkheid probeert uit te stralen (in ons geval het bedrijfgebouw met een hypertechnische, abstracte gevel- als zijnde een ‘duck’ en oppert dat dit slechts één van de manieren is, en misschien niet de beste, om te komen tot betekenisvolle architectuur. Deze wrijving tussen monumentaliteit, hernieuwd modernisme en populaire symboliek tiert welig in het Nederlandse bedrijvenlandschap. Styling: hernieuwde zakelijkheid In Nederland zijn hallenbouw en woningbouw beide belangrijke onderdelen van de particuliere bouwproductie. De twee opgaven zijn in dezelfde context van grotere dichtheid en een cultuur van consensus sterk verschillend. Maarten Delbeke trekt in ‘Dozen en gezichten’ (inleidingtekst bij de publicatie voor de Prijs voor Architectuur van de Provincie West-Vlaanderen 2000) een parallel tussen beiden en komt daarmee op een aantal interessante definities en probleemstellingen. De vergelijking die Delbeke maakt zegt iets over de ambitie en invloed van de opdrachtgever en legt tegelijkertijd de mogelijkheden en beperkingen van de architect bloot; (1) Beiden (huis en bedrijf) hebben te maken met een gebrek aan houvast uit de context zoals dat in een stedelijke situatie wel domineert. Het verschil is echter dat de toekomstige huiseigenaar eerder geneigd is extra architectonische eisen te verlangen dan de bedrijfsopdrachtgever die het toch vooral om efficiëntie en om de kosten gaat. En waar de laatste toch enige expressie verlangt is het een dun laagje. En zo stelt hij; “het gebrek aan context dat bij het ontwerpen van een woning een tekort betekent en door het verlangen van de bouwheer wordt aangevuld, maakt bij het bedrijfsgebouw de kern van de ontwerpopgave uit.” De aanvullende ambitie van de opdrachtgever op de magere contextuele determinanten is dus uiterst miniem en zo heeft de architect een minimale ontwerphouvast. Daf-Architecten

15

FEBRUARI 2005


Het gebouw van CoussĂŠe en Goris dat in 2000 de prijs voor architectuur van de Provincie West-Vlaanderen won, ontsnapt aan dat gevaar door via subtiele en eenvoudige detaillering om te gaan met bouwstructuur en bouwmassa. Het bescheiden constructieve ritme dat wordt opgeroepen door de buiten de gevel geplaatste kolommen veroorzaakt geen constructieve expressie maar is een ďŹ jne, bijna klassicistische geleding van het volume. Binnen geven de gelamineerde gordingen een solide materialiteit.

16


‘DE PERFECTE DOOS’

DE BETEKENIS VAN DE DOOS

(2) De aanvulling die de woningopdrachtgever toevoegt aan de opgave is niet zelden een verlangen naar een ‘elders’, een idylle, een boerderij; een chalet. Bedrijfsgebouwen verwijzen daarentegen steeds vaker alleen naar zichzelf; “Een deel van wat dit beeld wil uitdragen, is intiem gelieerd met het wezen van het bedrijfsleven (en) het is aannemelijk dat de no-nonsense architectuur van een standaard industriegebouw (..) de meest doeltreffende uitdrukking vormt van efficiëntie en deskundig beheer.” Tegelijkertijd moet de uniciteit van de capaciteiten van het bedrijf naar voren worden gebracht en het gebouw is daar uithangbord voor. (3) Desondanks is de woning de ultieme verwezenlijking van een droom die op het kavel zelf gerealiseerd en beleefd moet worden en lijkt dit bij het bedrijf het omgekeerde te zijn. Het moet voor bezoekers en passanten en in brochures die ver in de wereld worden verstuurd, een treffend beeld vormen van het bedrijf. Er is geen wens tot expressie behoudens de verwijzing naar het bedrijf zelf maar dan wel een verwijzing die tot ver in de omtrek en soms over de hele wereld voor iedereen duidelijk moet zijn. In deze drie overwegingen teken zich drie symbolische programma’s voor de architectuur van bedrijfsgebouwen af: Ten eerste geen (beperkende) context, ten tweede een efficiente, moderne bedrijfsvoering en ten derde de representatie van de bedrijfsidentiteit. Er zijn voorbeelden b.v. het werk, Cepezed, Coussée en Goris, Perrault en Foster zoals achter in het boek opgenomen, die er in geslaagd lijken te zijn om met deze drie symbolische programma’s van een groot, leeg gebouw een interessant object te maken. De ontwerpen tonen aan dat inventief materiaalgebruik en rigoureuze technische detaillering een lege hal op een artistiek niveau kunnen tillen. De twee haast tegengestelde thema’s zijn ook bij hun werk aan de orde; enerzijds de fascinatie voor het grote, abstracte volume -een andere dan de menselijke schaal is maatgevend- en anderzijds een fascinatie voor de huid, in zijn tactiele omspannende hoedanigheid. Bij deze projecten lijkt de innerlijke tweestrijd tussen efficiente neutraliteit enerzijds en representatie anderzijds door middel van de technische en economische styling opgelost. Aangaande de minder exclusief vormgegeven bedrijven, die de grote bulk vormen, probeert Sever Severain jr. in 1980 in zijn dissertatie ‘Erscheinungsbild von Industriebauten’ (TU Stuttgard) een brug te slaan tussen de planning en realisering van de gebouwen en de waarneming en beleving ervan. De geschiedenis overziend concludeert hij dat er sinds de industriële revoluties een voortdurende discrepantie is tussen de samenleving en de snelheid van de technische ontwikkeling. Zo wordt de mens steeds geconfronteerd met uit de hand gelopen, lelijk bevonden stedelijkheid. Tegelijkertijd weet de architectuur maar niet de juiste vorm te vinden die recht doet aan de aard van het programma en verliest zich keer op keer in eclecticisme en onnozele versiering. Uiteindelijk is het de civiele techniek die bepalend wordt Daf-Architecten

17

FEBRUARI 2005


Zich baserend op het werk van Christian v. Ehrenfels verdeelt Severain de gebouwen o.a. in 1: typen met hoge mate van repetitie en eenduidigheid (Ganzlichkeit) en 2: typen met een hoge mate van verschil en meerduidigheid (Mannigfaltigkeit). Dit wordt verder genuanceerd door de mate van complexiteit van de betreffende situatie. Het idee is dat er een balans moet zijn tussen de mate van veelvormigheid en eenduidigheid. Een saai en eenduidig volume zou door geleding aan ‘Mannigfaltigkeit’ moeten winnen en een chaotisch bedrijventerrein door organisatie in enkele objecten juist aan ‘Eindeutigkeit.’ Deze benadering tussen fascinatie voor techniek en zakelijkheid en plastische kunst ligt in het verlengde van de Entwurfslehre zoals bij het Bauhaus werd onderwezen.

18


‘DE PERFECTE DOOS’

DE BETEKENIS VAN DE DOOS

voor de vormgeving van de moderne, functionele hal met een constructieftechnische esthetiek. Maar eindeloze herhaling van materiaal en detail, ongebreidelde uitbreiding van bouwvolume en de ondergeschiktheid van esthetische overwegingen hebben het industriegebouw, net als de galerijflat, de onherstelbare slechte reputatie bezorgd. Hij spreekt over een ‘optische Belastung in Lebens- und Arbeitsraum’ (in goed Nederlands horizonvervuiling). Dat natuur opgeofferd moet worden voor welvaart en vooruitgang is onafwendbaar maar, een zodanige meerduidige milieubelasting heeft uiteindelijk ook zijn weerslag in het economische succes. Hij pleit er voor bij de planning van bedrijfsstructuren naast productieëisen, programma, bedrijfsvoering, en uitbreidbaarheid ook aspecten van esthetiek en beleving in te bouwen. Zijn studie probeert een handleiding te geven voor dit aspect maar verliest zichzelf in een wetenschappelijk betoog over vormenleer en perceptie. Het probeert culturele, semantische en artistieke facetten te vatten in wetenschappelijke, meetbare een heden die daardoor verwerkbaar zouden zijn in het proces van realisatie van een bedrijfsgebouw. Conclusie Drie aspecten van de bedrijfshal zijn boven komen drijven. De monumentale potentie van de hal, de hal als een weerspiegeling van techniek, zakelijkheid en efficiëntie en de hal die nieuwe (populaire) betekenis toevoegt aan zijn omgeving en een reclamemedium is. De doos is daarmee vooral een hermetisch object met als context de veranderlijke wereld van imago en productiviteit. Er is geen aansluiting vereist op de ruimtelijke context en het programma is met zijn flexibele efficiëntie geen ruimtelijke opgave. Hierdoor wordt de architect met een gebrek aan houvast geconfronteerd. Een armoede of een bevrijding?

Cepezed

Daf-Architecten

Foto: Frank Breuer

19

FEBRUARI 2005


1

2

3

4

5

AGRARISCHE LIJN

Boerderij bij Halle

K2, bedrijfsloods Dinxperlo

FABRIEKSLIJN

Katoenfabriek Peru

1

2

4

3

v. Nelle fabriek

5 6 20

Bedrijfshal Luxemburg


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

It is strange, our society hasn’t found it: they make planes, they found any kind of technology except how to built a 20th century technology building which is not brick and not concrete. It must exist around the corner... (Aldo van Eyck, Team 10 meeting in Rotterdam, april ‘74) 3

HISTORIE

Historische lijnen Er zijn verschillende lijnen uit de geschiedenis die leiden naar wat wij nu als de bedrijfshal kennen; de agrarische lijn, de fabriekslijn, de handelslijn, de marktlijn en de energielijn. De agrarische lijn; leidend vanuit de boerderij naar de boeren stal naar de agrarische bedrijfshal waarbij natuurlijk onderscheid valt te maken tussen akkerbouw, veeteelt, tuinbouw bloemen- en bollenteelt. De boerderij is het eerste werkgebouw dat in het Nederlandse landschap kwam te staan. In eerste instantie als woon/werkgebouw zoals het bekende ‘loshoes’ waarbij opslag, veestapel en mensen één en dezelfde ruimte deelden. Vanuit daar is de ontwikkeling te schetsen van de loskoppeling van het bedrijfsgedeelte van de woning en een differentiatie tussen bedrijfsgebouwen voor opslag, teelt, veehouderij etc. Uiteindelijk bevinden zich de grote vrijstaande hallen in het landschap. Sommigen direct verbonden aan weiland of teelveld, anderen zoals veilinggebouwen en verpakkingshallen voor agrarische producten, op ander wijze locatiegebonden. Karakteristiek zijn de lange lage schuren met zadeldak maar deze zijn niet noodzakelijk voor de betreffende branche. Er worden even vaak platte dozen gebruikt. Het zadeldaktype lijkt vooral vanwege zijn vermeende landschappelijke karakter ingezet te worden en als passend te worden beschouwd hoewel van oorspronkelijkheid of regiospecifiteit geen sprake meer is. De fabriekslijn; leidend vanuit de eerste door water en windmolens gedreven kleine productie-aan-huis bedrijfjes naar de stoomweverijen en gestapelde fabrieksgebouwen in de steden (die tegelijkertijd ook de motoren van stedelijke ontwikkeling waren) naar de gelijkvloerse productiehallen van vandaag, buiten de centra en in het landschap. Met de steeds verdere specialisering van de arbeid en de toename van mobiliteit valt ook de fabrieksbebouwing in onderdelen uiteen en verspreidt zich in onafhankelijke bedrijven op verschillende ver uit elkaar gelegen locaties. Er zijn nog maar weinig bedrijven waar de pure grondstoffen tot volledig verpakte en consument gerichte eindproducten worden verwerkt. Allerlei specifieke bewerkingen worden in aparte bedrijven gedaan en onder invloed van globale economische krachten worden grondstoffen en halffabrikaten over de aarde Daf-Architecten

21

FEBRUARI 2005


OPSLAGLIJN

1

2

4

3

5

6

1

2

3

4

MARKTLIJN

Markthal Berlijn 22


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

verspreid: allerlei momenten in de productiefase vragen om gebouwen voor doorvoer en opslag. Mede door deze loskoppelingen in het proces van grondstof naar eindproduct, verdwijnt de vanzelfsprekende bouwkundige eenheid die de fabriek en locatie vormden en daarmee de herkenbare identiteit. Vroeger was het voor iedereen duidelijk waar een bouwwerk voor gebouwd werd en wat er binnen gebeurde. Uiterlijk, geur, terrein, aan- en afvoer, en de arbeidsintensiviteit van de productie, (waardoor het in de bedrijven gedurende de dag en de nacht een grote drukte was en iedereen er wel familie of bekenden had die er werkten) verrieden de aard van het bedrijf. Daartegenover zijn de huidige bedrijven verscholen in gelijkaardige, neutrale bouwstructuren waar een enkeling werkt. Aan- en afvoer gebeurt in gesloten wagens. Milieueisen verbieden schadelijke uitstoot en voorkomen vestiging dicht bij de bevolkingscentra. De opslaglijn: Al in de 12e eeuw ontstaan er langs de grachten van de Hollandse steden gebouwen voor opslag en overslag, gecombineerd met woonhuizen. De grote koloniën betekende een enorme expansie van de activiteiten op de kade en een nieuw type gebouw; het pakhuis. Eerst nog vormen zij samen met de woonhuizen de structuur van de 17e eeuwse binnenstad maar met de komst van steeds grotere schepen en stoomschepen werden nieuwe havens in de rivier gegraven speciaal voor de overslag van goederen. De grote betonnen pakhuizen (eerst met baksteen gevelinvulling, later geheel in beton en glas) krijgen namen als Java, Sumatra, Amerika, Las Palmas. In de jaren 30 van de vorige eeuw ontwikkelt het containertransport zich en in 1949 is er de eerste zeecontainer. Nieuwe schepen vragen om weer nieuwe havens, verder weg uit de stad en in Rotterdam ontstaat Europoort waar in 2000 6,5 milj. containers per jaar verhandeld worden. Het einddoel van de container is vervolgens het distributiecentrum. De marktlijn: Vanuit samenkomsten voor handel ontstond de behoefte aan collectieve gebouwen en overkappingen voor de markt. De oude vlees- vishal; de waag e.d. zijn de voorlopers van de huidige veilinghallen en congrescentra; gebouwen voor markten, presentaties en manifestaties die veel publiek trekken. Hieronder vallen ook de megastores IKEA, Gamma, Praxis en dergelijke die de distributiehal promoveerden tot winkel; hem hiermee uit de anonimiteit halend. De openbare hal, die uiteindelijk ook het archetype is voor de hallen voor evenementen, sport en leisure. Hallen die de van oorsprong buitenactiviteiten in ons grillige klimaat onderdak bieden en soms hele (gesimuleerde) landschappen overkappen. De klim-, kart-, of skihal zijn voorbeelden van zulke ultieme geconditioneerde ‘openbare’ ruimtes in een vaak anoniem omhulsel. Energielijn: De energievoorziening was aan het begin van de industriële revolutie geïntegreerd in de fabriek en bepaalde in hoge mate haar locatie en karakteristiek. De chocoladefabriek van Menier werd bijvoorbeeld als een brug Daf-Architecten

23

FEBRUARI 2005


ENERGIELIJN

1

2

3

5

4

7

8 24

6


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

over de rivier gebouwd met een waterrad als aandrijving voor de machines. De schoorsteen van de stoommachine torende boven de weverij uit. De centrale energievoorziening zorgde ook voor compacte bouw in verdiepingen; daarmee werd de aandrijfas zo kort mogelijk gehouden. Sinds industriegebouwen op nutsvoorzieningen worden aangesloten is de energieproductie losgekoppeld van de bedrijfshallen en de noodzaak voor compacte gebouwen weggevallen. Er is wel een tendens om noodvoorziening of groene energieproductie te koppelen aan bedrijfshallen. Opvallend is hoe programma’s die komen van zulke verschillende achtergronden zich allen uiteindelijk ontwikkelden tot hetzelfde rechthoekige en neutrale volume aan de rand van de bebouwde kom, langs de snelweg of in het landschap. Waar vroeger voor elke functie en elke categorie programma een eigen architectonische expressie lijkt te hebben bestaan heerst nu eenvormigheid. Maar de genoemde programma’s hebben een aantal belangrijke overeenkomstige eisen: - ze vragen veel m2/3; - ze vragen een lege, flexibele, zo obstakelloos mogelijke, aaneengesloten ruimte; - ze eisen primaire beschutting tegen regen, zon, wind, inkijk en vandalisme; - ze hebben extra hoogte nodig die de ‘menselijke maat’ ontstijgt; - de techniek van opslag, verwerking of productie zoals kraanbanen, afzuiging en docking is duurder en bepalender dan de bouwkundige techniek; - ze zoeken locatie buiten de stad zonder beperkende en bureaucratische context, goedkope m2 en met veel ruimte voor parkeren. De claim die een specifiek programma op de vorm en de architectuur van het gebouw heeft blijft feitelijk beperkt tot deze eisen. Vandaar de eenvormigheid en anonimiteit. Indien nodig geacht wordt verdere expressie van identiteit dien ten gevolge elders, vaak in twijfelachtige kunstgrepen, gezocht. - het representatieve programma is meestal beperkt tot de uitstraling van dezelfde efficientie, moderniteit en plaatsloosheid die past bij moderne producten en diensten (zie vorig hoofdstuk)

Daf-Architecten

25

FEBRUARI 2005


Brug Coalbrookdale

Vlasspinnerij uit gietijzer

Spinnerij in Lancaster rond 1830

Wereldtentoonstelling Parijs 1889 26

H. Muthesius, Zijdeweverij Neubabelsberg 1912


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

Capita selecta Dit is een verzameling van belangrijke historische momenten die van invloed zijn op de architectuur van de bedrijfshal. Ze zijn een aanvulling op de historische ‘time chart’ van de kaft van dit onderzoek. Als incidenten illustreren en nuanceren ze het schijnbaar logische verhaal van de geschiedenis. Belangrijk startpunt is de samenloop van ontwikkelingen die bekend werd als de industriële revolutie. Technische ontwikkelingen zoals de uitvinding van de stoommachine veranderen de productieverhoudingen en daarmee het aanzien van het land en van de stad. Nieuwe materialen, met name de ontwikkelingen in ijzer en staal openden een wereld van efficiënte constructies en nieuwe infrastructuur bracht voorheen onderling onbereikbare plaatsen in een groter economisch systeem samen. De industriële revolutie betekent voor bedrijfsgebouwen een dubbele herdefiniëring: Het luidt de opkomst van grootschalige fabrieken in én de fabriek zelf is één van de technologische producten van de industriële revolutie. Nieuw materiaal Veel technologische uitvindingen en veranderende productietechnieken hebben direct invloed op de fabriek en het bedrijf. In het begin vooral de energie en constructietechnieken, geleidelijk is de organisatie van het arbeidsen productieproces belangrijker geworden. De toepassing van gietijzer in de bouw, halverwege de 18e eeuw (o.a. door Tredgold, Fairbairn, Strutt en Bage) levert een aantal nieuwe verwerkingsprincipes op die in de traditionele hout- en steenbouwwijze niet mogelijk waren. Een grotere vormvrijheid doordat men de onderdelen in mallen vervaardigen kon en niet afhankelijk was van de vorm van het natuurlijke materiaal. De producten waren identiek, maatvast en eindeloos repeteerbaar. Ze werden in de fabriek vervaardigd en hiermee wordt de bouwplaats meer dan voorheen gescheiden van de productieplaats. In 1797 bouwt Charles Bage een Linnenspinnerij in Ditherington met een gietijzeren skelet over meer verdiepingen, met bakstenen gewelfvloeren en baksteen gevels. De constructie vindt gelijk navolging en verbetering en is het prototype voor de Engelse fabrieksgebouwen uit de vroege 19e eeuw die o.a. door K. F. Schinkel worden bewonderd om hun functionalisme. De gietijzeren brug over de Severn in Coalbrookdale door Thomas F. Pritchard, Abraham Darby en Wilkinson (1779) is een vroeg voorbeeld van een grote overspanning met ijzer maar nog met constructieprincipes van de houtconstructie. De vanuit de wegen- en spoorwegenbouw ontwikkelde techniek voor het maken van grote overspanningen wordt al snel ingezet om in gebouwen grote kolomvrije vloervelden te kunnen maken. De expositiehallen van de latere wereldtentoonstellingen in München en Parijs tonen hiervan extreme voorbeelden. Het toegenomen brandgevaar ten gevolge van schaalvergroting en mechanisatie was een belangrijke reden voor bouwkundige inovatie. Daf-Architecten

27

FEBRUARI 2005


Saulnier, Chocoladefabriek Menier, 1872

Betonconstructie Hennebique

Eugene Freyssinet, hangar Orly 1921

Dagboekschets K.F. Schinkel, Engeland 1928 28


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

Ook veranderde het gebruik van zwaardere machines de eisen aan de constructie. Er kwam behoefte aan open, flexibelere plattegronden, grotere overspanningen en materialen die minder gevoelig zijn voor brand. Dit werd mogelijk gemaakt door de ontwikkeling van ijzer en later staal en gewapend beton. Voor brandpreventie werden ook al vroeg sprinklersystemen ontwikkeld die gebruik maakten van grote en hoge waterreservoirs die in de vormgeving van een fabriekcomplex een belangrijk accent waren. Zo ontstaat rond de helft van de 19e eeuw het typische fabrieksgebouw; rechthoekig met meerdere verdiepingen, een gietijzeren draagconstructie en rijen gelijkvormige ramen binnen een symmetrische gevelopbouw. Ook groeit de vraag naar fabrieksgebouwen van één laag ten behoeve van de zware industrie. Dit ter bevordering van intern transport, onbeperkte mogelijkheden voor de vloerbelasting, snel uit te breiden ruimtes en betere verspreiding van licht door sheddaken en daklichten. In Nederland is deze ontwikkeling te zien bij de stoomweverijen. In Frankrijk wordt pas in 1860/1870 voor het eerst een volledig dragend ijzeren skelet toegepast. Hierna volgt in 1872 de chocoladefabriek Menier in Noisiel-Sur-Marne, van Jules Saulnier. De onderbouw van dit gebouw bestaat uit vier brugpijlers over de rivier de Marne. De fabriek is onmiddellijk beroemd vanwege de revolutionaire constructie hoewel het eclectisch en traditioneel aandoet, met z’n keramische gevelinvullingen tussen het stalen vakwerk, z’n klassieke ramen en oriëntaalse decoratieve elementen. Eerst de toepassing van staal en gewapend beton (Hennebique, 1889) en later van voorgespannen beton (gepatenteerd in 1928 door Freysinnet) werd de motor voor een enorme civiele en industriële bouwproductie. Composiet materialen zoals vezelversterkte beton zijn een meer recent voorbeeld van een ‘revolutie’ in constructiemateriaal. Schinkels Bauakademie Schinkel was geïnspireerd door de fabrieksgebouwen in Manchester die hij in 1828 op zijn beroemde Engeland reis tegenkwam. Hij was door Friedrich Wilhelm III naar Engeland en Frankrijk gestuurd om de nieuwe tendensen in Museumarchitectuur te bestuderen (voor de projecten op het Museumsinsel) maar was vermoeid door het Palladiaanse classicisme van Robert Adam, John Soane en John Nash dat hij zeer kritisch beschrijft. Hij ontwikkelde echter (aangespoord door zijn reisgenoot Peter Christian Beuth die later in Berlijn het Gewerbe-institut oprichtte en ook meewerkte aan de Bauakademie) grote interesse voor de problematiek van de vormgeving van fabrieksgebouwen en de industriële productie. “Es macht einen schrecklich unheimlichen Eindruck, ungeheuere Baumassen nur von einem Werkmeister, ohne Architektur und für’s nackteste Bedurfnis allein und aus rothem Backstein aufgeführt.”30 schrijft hij met enige bewondering als dagboekaantekening onder een vlugge schets. De gebouwen die hij zag waren uiterst zakelijk en functioneel op een streng raster ontworpen dat de plattegrond en de gevel bepaalde. De constructie bestond Daf-Architecten

29

FEBRUARI 2005


K.F. Schinkel, Bauakademie Berlijn, 1936

Joseph Paxton, Crystal Palace, 1851

30


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

uit seriematig gegoten gietijzeren kolommen en balken en de vloerinvulling was elementen van in ijzeren raam geplaatste baksteengewelven. De gevels waren met rode baksteen ingevuld. Deze (niet-)architectuur inspireerde Schinkel in beslissende mate (hoewel hij ook vol afschuw schreef over de arbeidsomstandigheden in zielloze gebouwen zonder schoonheid) voor de ontwerpen voor een Kaufhaus aan Unter den Linden, het Neuen Packhof ontwerp en later de Bauakademie. Interessant is hierbij de programmawisseling die deze constructies ondergingen bij het oversteken van het kanaal. De gebouwen in Berlijn verkregen onder de handen van Schinkel een representatief karakter en werden ingelijfd in Schinkels humanistisch, classicistische architectuur. De tegelijkertijd geïmporteerde nieuwe bouwmaterialen (waaronder Portlandcement) en constructietechnieken waren een novum in de Pruisische bouwpraktijk. De bouw en organisatiewijze van Schinkels Bouwacademie (1832-36) volgt een rationele in plaats van een representatieve opzet. Het is een pragmatisch en flexibel ontwerp, zonder centrale ingang in verband met de ‘valse symmetrie’ die dat zou suggereren; een symmetrie die verder niet in het gebouw aanwezig is, met name vanwege het even aantal traveeën. In de verticale richting is wel gebruik gemaakt van een classicistische opzet. Maar hoewel de steunberen niet constructief zijn vergroten zij een industrieel uiterlijk. The Great Exhibition Joseph Paxton ontwerpt in 1851 de ‘Great Exhibition’, het Crystal Palace, waarbij niet zozeer de constructie als wel de snelheid waarmee gebouwd en afgebroken kon worden en de geringe kosten (tijdelijk bedoeld bouwwerk) centraal stonden. Hiervoor werd een seriematige en machinale productie van bouwonderdelen ontwikkeld die op de bouwplaats in 4 maanden tot een gebouw werden gemonteerd. Een minimale en lichtgewicht constructie ten behoeve van een grote overspanning en veel licht voor de tentoonstelling. De glasplaten werden via een speciaal ontworpen wagentje door monteurs op hun plaats gebracht. Het gebouw was 563 m lang en 124 m breed en was opgebouwd op basis van de maximale maat van een glasplaat (1,2 m). Het had 3300 gietijzeren kolommen en 2224 liggers en werd na demontage in 1852 opnieuw geassembleerd in Hyde Park. Er waren nog ernstige problemen met stabiliteit en warmte uitzetting die de verschillende hallen die in die tijd gebouwd werden zo nu en dan voortijdig lieten instorten. Industrietentoonstellingsgebouwen (München 1853), markthallen, spoorweg- overkappingen (Berlijn 1868 en Parijs 1866) volgden waarbij er een steeds betere afstemming kwam tussen materiaal en constructie-eenheid, en meer gebruik gemaakt werd van vakwerkspanten en integrale oplossingen voor stabiliteit. Ook werd het gietijzer verdrongen door verbindingen met gewalste staalprofielen t.b.v. slankere en veiligere constructies. De bouwplaatsen veranderden in montageplaatsen van pasklaar aangeleverd materiaal. E.e.a. culmineerde in de wereldtentoonstelling van Parijs in 1889 waar niet alleen de Eiffeltoren werd getoond maar ook een aantal indrukwekkende hallen met een Daf-Architecten

31

FEBRUARI 2005


Joseph Paxton, Crystal Palace, 1851

Landhuis wordt industrieel gebouw

Kings Cross Station, London 1850. Exterieur en interieur zijn conicterend qua vormgeving 32


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

ongekende overspanning. De constructie van deze gebouwen uit de hoogtij dagen van de industriële revolutie werd meestal geheel of gedeeltelijk aan het oog onttrokken door allerlei stenen voorportalen en bijgebouwen in eclectische historiserende stijl. De pure consequentie van het industrieel geproduceerde gebouw kon nog niet worden geaccepteerd als permanente monumentale aanwezigheid in de stad. Crystal Palace werd ontwikkeld in samenwerking met engineer Charles Fox op basis van het bouwproductieproces van spoorwegen. Meteen na de bouw ontstond er discussie over de identiteit van het gebouw dat meer een expressie van de bouwwijze was dan iets anders. Meer ‘How’ dan ‘What’, meer ‘Means’ dan ‘End’. John Ruskin noemde het “nothing but a large greenhouse” en Gotfried Semper signaleerde een totale wanorde in de relatie tussen de mens en zijn culturele artefacten, veroorzaakt door de machinale productiewijze. Hij was, en dit was ook een centraal thema voor de Arts en Crafts beweging van onder anderen William Morris, bezorgd over de omkering van zaken waarbij productie niet meer de opheffing van een gebrek tot doel heeft maar, in de moderne consumptie, de productie het gebrek creëert en zich vervolgens verkoopt. The Great Exhibition toonde voor het eerst op grote schaal de door machine geproduceerde goederen voor de nieuwe elite. Ter zelfder tijd ontstond de term ‘Kitsch’ die doelt op de goedkoop geproduceerde en weinig authentieke artefacten waarmee de burgerij zich omringde17. Architectuur versus technologie In 1747 wordt de École des Ponts et Chaussees in Parijs opgericht door Perronet. Dit is de eerste ingenieursopleiding die de scheiding tussen het constructieve en wetenschappelijke in de bouw ten opzichte van de architectuur markeert. Terwijl de architectuur, na de ineenstorting van het ancien regime en de aanvang van de industriële tijd, zichzelf via de Verlichting probeert opnieuw uit te vinden door onder anderen een zoektocht naar het sublieme (Boullee), de dematerialisatie van de massa (Laugier, en uiteindelijk uitkomend bij Paxtons Crystal Palace), neostijlen en eclecticisme, is het in de civiele techniek waar de echte ontwikkeling plaatsvindt. Een vak dat zich voorheen vooral bezig hield met de militaire werken en fortificaties van steden, ontwikkelde zich tot een dynamische professie die zich stortte op met name de infrastructurele projecten (wegen, bruggen, sluizen, kanalen, spoorwegen, aquaducten, dammen, stations) deze aaneenrijgend met en door het landschap. Een nieuwe ruimtelijke visie was het gevolg waarbij de stad uit haar grenzen stroomt en regionale centra ontstaan. Ook betekende het een enorme rationalisatie van het bouwproces en nieuwe vormen van expressie (die vaak dat bouwproces schaamteloos lieten zien). ‘While the traditional object of architecture was to remain static, that of engineering had begun to exert itself as a dynamic force’ (K. Framton, Industrialization and the Crises in Architecture, 1972)15. Het waren deze ontwikkelingen die onder anderen Schinkel het meest fascineerden, toen hij in 1826 door Engeland Daf-Architecten

33

FEBRUARI 2005


Behrens, AEG Turbinefabriek Berlijn 1909

Albert Kahn, Fordfabrieken Michigan 1924

Walter Gropius, Schoenfabriek Fagus in Alfeld 1914

De industriearchitectuur van Fritz Schupp en Martin Kremmer die zij o.a. in het Ruhrgebied bouwden is een wonderlijke combinatie tussen monumentale symboliek en efficientie. Hun werk grijpt terug naar het werk van Behrens i.p.v. naar dat van de modernisten uit hun eigen tijd. Materiaal en constructie komen samen in een haast klassieke orde. Baksteen en glas zijn srak gespannen tussen fijne staalconstructies

Fritz Schupp , schets Westfalenhütte jaren 30

Fritz Schupp en Martin Kremmer, Zeche Zollverein, Essen jaren 30

34


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

reisde. Hij schrijft bijvoorbeeld over de Menai Bridge (1925 Thomas Telford); “this grandiose object!”. Hoewel de wieg van de industriële samenleving zich in Engeland bevond was het in Frankrijk dat vanaf de verlichting er een herwaardering van het architectenvak ontwikkelde. Na de Franse revolutie wordt de Ecole de Polytechnique opgericht die stond voor een maatschappelijk relevante wetenschap en voor een geïntegreerde aard van technische vakken. Architectuur werd hier niet langer als een louter kunstvorm beschouwd maar een rationele wetenschappelijke discipline die functie, ontwerpsystematiek en techniek combineerde. Echter werd de tweespalt tussen architectuur en civiele techniek weer opgevoerd met de oprichting van de Ecole des Beaux Arts (1819), de tweede, meest machtige opleiding in Frankrijk die tot de architectentitel leidde. Beide schoolsystemen en dus ook de discrepantie tussen techniek en rationele productie enerzijds en esthetiek en kunstzinnigheid anderzijds, vormden de grondslag voor het onderwijs door heel Europa. Nieuwe inspiratie uit de industrie Architecten hervinden hun relevantie door de nieuwe techniek tot hun esthetisch en metaforisch credo te verheffen. Siegfried Gideon, de toonaangevende croniqueur van de moderne beweging, bestempeld de ‘oude’ architectuur van de Ecole des Beaux Arts als dubbelzinnig en onecht. De Werkbund (1907) was een initiatief van twaalf kunstenaars en twaalf fabrikanten die zich tot doel stelde een de vorm en kwaliteit van gebruiksartikelen te verbeteren. Vergelijkbaar met de Arts and Craft bewegingen maar dan duidelijk met als onderwerp de industrieel vervaardigde producten, zonder romantisch, aan middeleeuwen en gotiek refererend ideaal. Peter Behrens en Walter Gropius (zijn werknemer) hielden zich intensief bezig met de nieuwe uitdrukking van industrieel vervaardigde producten en materialen. Behrens werd aangesteld als algemeen vormgever bij AEG en ontwierp naast de bekende gebouwen ook producten reclames en brochures. De fabriekshal zelf werd een reclameobject op zich, bedoeld om een groot gebaar te maken als uiting van de prestaties van het bedrijf. Naar binnen toe moesten de arbeiders zich trots verbonden voelen aan het bedrijf met een waardige uitstraling (zie Julius Posener). De Steiff pluche-beren fabriek was kaler en rationeler dan het monumentale werk van Behrens. Maar juist die rationaliteit in combinatie met de lichtheid van de glazen voorhanggevels was uitdrukking van, volgens Gropius een ‘groots idee’ over productieverhoudingen en de waardigheid van arbeid. In zijn eigen fabrieksgebouwontwerp voor Fagus schoenzolen constateerde Gropius een probleem met de moderne bouwmaterialen staal en glas die vanwege hun lichtheid een zeker onstoffelijkheid hadden en aan tactiliteit ontbraken. Met zijn ontwerp poogde hij hen toch ‘de indruk van tastbaarheid’ gegeven te hebben door precieze detailleringen de sculpturaliteit van de gebouwen te benadrukken. Gropius publiceerde in het jaarboek van de Werkbund in 1913 de industriële Daf-Architecten

35

FEBRUARI 2005


Chaplin, ‘Modern Times’

Modern times jaren 90

36


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

architectuur van Noord Amerika met z’n graansilo’s en fabrieken. Ook Le Corbusier verwijst hiernaar in Vers Une Architecture en het is vooral de plastische vorm van de bebouwing die als uitdrukking wordt gezien van een nieuwe architectuur. Mies van de Rohe is later op een andere wijze geïnspireerd n.l. door de industrialisatie van de structuur van de gebouwen en de rationalisatie van de productie en verwerking van bouwelementen. Het bedrijfsgebouw stond middels de Werkbund een korte periode centraal in de discussie over architectuur en maatschappij iets dat z’n vervolg vond in het Bauhaus, de Internationale Stijl en de Nieuwe Zakelijkheid. Productie en arbeid Parallel aan de ontwikkeling van het gebouwtype verandert het arbeidsproces vanaf de industriële revolutie van arbeidsintensief in arbeidsintensief . De slechtbetaalde en ongeschoolde arbeider van de 19de eeuw emancipeerd tot een mondige specialist wiens betrokkenheid bij het bedrijf gestimuleerd moet worden. De ontwikkeling van de organisatie van de productie in de bedrijfshal kan goed in beeld gebracht worden via de auto-industrie. In de Daimler-fabriek was de productie op een gilde-achtige manier georganiseerd waarbij een groepje arbeiders steeds één auto bouwde als een apart werkstuk. Hiervoor moesten ze dan de hele fabriek door om de onderdelen bij elkaar te zoeken, iets wat nogal inefficiënt bleek. De T-Ford fabriek in Detroit werd vanaf 1909 georganiseerd volgens het assemblage principe (oorspronkelijk ontleend uit de bouw). De productie geschiedde in verschillende fasen door toevoeging van gestandardiseerde elementen. De via lopende banden de fabriek doorlopende auto bouwde zich langzaam op terwijl steeds een andere groep arbeiders een ander onderdeel toevoegde. Veel variatie in het aangeboden product was hierbij echter onmogelijk en het werk was geestdodend. De oorlogsindustrie in de VS leidde tot flexibilisering van de assembly line. In de record tijd werden op de werf in Seattle de Liberty schepen geassembleerd terwijl de geprefabriceerde onderdelen en halffabrikaten aangevoerd werden uit hallen in het binnenland van de VS, ver weg van de reikwijdte van de bommen van de Duitse torpedoboten en dichter bij de arbeiders. De decentralisatie van productiemomenten, de ontwikkeling van aparte onderling concurrerende bedrijven voor deelproducten en halffabrikaten, verpakking en transportsystemen en de verbetering van aan- en afvoer is de grondslag voor de ‘lean manufacturing’. Toyota introduceerde met het Toyota production system (TPS) vanaf 1949 een open productieproces, waar in units aan gevarieerde deelproducten gewerkt wordt die afhankelijk van de vraag geassembleerd worden. Hoofddoel is kostenbesparing en flexibilisering van de productie. Om de betrokkenheid van de arbeider bij het product te verhogen en daarmee de productiviteit en kwaliteit op te schroeven werden van af de jaren 70 de auto’s bij Volvo door aparte teams van arbeiders geassembleerd uit geprefabriceerde onderdelen. Een zeker vakwerk is daarmee weer onderdeel Daf-Architecten

37

FEBRUARI 2005


Foster Ass., Reliance Controls, Swindon 1967

Schetsen Norman Foster 38


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

van de arbeid geworden. Maar dat is niet mogelijk voor alle fabrieksarbeid en afhankelijk of men te maken heeft met een stuksproduct, serieproduct of een massaproduct. De groei van een mondiale consumentenmarkt en de technologische flexibilisering van productie veranderen de productie grondig. Van een seriematig en eenvormig product op zeer grote schaal gemaakt gaan producenten steeds meer naar gedifferentieerde productie ‘on demand’, hetgeen bedrijfsrisico’s verkleint en voorraden kan minimaliseren. Zeer veel producten bestaan uit een assemblage van elders geproduceerde halffabrikaten. De kleinschalige en bescheidenere productielijntjes versterken de behoefte aan flexibele, neutrale bedrijfsgebouwen Democratic Pavillion Het nastreven van betere werkomstandigheden en meer betrokkenheid is vanaf de 18de eeuw een belangrijk architectonisch thema voor fabrieksgebouwen. Van de utopische cirkelvormige fabriek van C. L. Ledoux ( Salines in Chaux, 1778) tot de van Nelle-fabriek van de architecten Brinkman en van der Vlugt uit 1927, wordt gepoogd het welzijn van de arbeiders te bevorderen door architectuur. Norman Foster gebruikt opnieuw het geïntegreerde volume om werken te combineren met andere functies. Fosters ideale bedrijfsgebouw is een gebouw dat alle functies in zich opneemt; in één zelfde structuur de productiegedeelten, de opslag en overslag gedeelten en de kantoren. Dit vereist een flexibele opzet waarbij, al na gelang de conjunctuur en de bedrijfsspecifieke ontwikkeling, de programmatische opzet kan worden aangepast en eventueel uitgebreid. Zijn werk evaluerend maar met name de fabriek Reliance Controls, spreekt Foster over een ‘democratic pavillion’ waarmee een hernieuwd idealisme naar voren komt. Integratie; zowel ruimtelijk, programmatisch als sociaal. Een bedrijf waarin de werknemers zowel als de staf gebruik maken van dezelfde faciliteiten en ingangen. Eén dak, één entree. Het dak als democratische metafoor, als paraplu, als reflexie van de hemelkoepel onder welke wij allen gelijk zijn. Dit in tegenstelling tot de Victoriaanse polariteiten tussen staf en productie, voor- en achterkant, schoon en vuil, duur en goedkoop. Het huidige productieproces is rationeler, intelligenter, democratischer en schoner dan voorheen. Later wordt voor de IBM Pilot Head Office ook de integratie van de mainframe computer door het gebouw gemaakt in plaats van in aparte ruimtes. Voor het Renault gebouw wordt het concept van een hal verlaten ten gunste van een doorgaande alles overspannende structuur. Die herkenbaarheid van de structuur is in al zijn projecten aanwezig, ook bij het Reliance Controls project, maar krijgt hier een verdere intellectuele verklaring door de introductie van de ‘universal bay’; de constructie en overspanningmodule waarmee het gebouw is opgebouwd en waarmee het zich verder in het landschap kan uitrollen. Een zekere structuralistische visie met vergelijkbare sociale ambitie, maar dan een die naadloos lijkt aan te sluiten bij de eisen van de moderne Daf-Architecten

39

FEBRUARI 2005


Foster Ass. Sainsbury Center, Norwhich 1974

40


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

productie. Foster is niet de enige die van lichtgewicht staalconstructies, (deels) bestaande uit geprefabriceerde montagebouw elementen, en een uitgekiende huid een idioom voor industriële architectuur ontwikkeld; in 1964 bouwt Ehrenkrantz het SCSD gebouw op de campus van Stanford University (VS). Het is een gebouw dat zich baseert op een standaard Amerikaanse supermarkt; een groot plat dak op stalen kolommetjes, maar die een architectuur weet te bereiken van grote elegantie. De eenvoud van het beeld is het resultaat van een tour de force die strakke uitvoering met de glazen gevels combineert met integratie van airco en andere voorzieningen in het volume van de dakschijf. Men spreekt over een ‘Integrated Design Philosophy, in which social function, structure, services and production methods are tightly integrated into one, indivisible and meticoulously executed whole’ (Foster Works vol. 1) Het is een benadering die verder gaat dan de romantische verbeelding van en verwijzing naar de industriële productie bij Le Corbusier en later Archigram. De serieuze en nauwkeurige aansluiting bij productieproces, arbeidsdynamiek en economische factoren verschilt van de esthetische composities van het Miesiaanse Pavillioen. Het is de beschrijving van een werkelijk functionalistische (functionele) architectuur in de brede zin des woord waarbij de realisatie, het gebruik en het de condities van het gebouw op langere termijn centraal staan. In zekere zin is het een verfijning van het moderne project dat langzaam aan in fase komt met de algemene technische en economische ontwikkeling. Martin Pawly beschrijft in 1989 hoe in de jaren 70 er een bankroet was aan politieke, economische en architectonische ideologie. Het modernisme was onder schot, de Pruitt Igoe gebouwen in NY werden als mislukte projecten opgeblazen, de Suez crises veroorzaakte een desastreus olie-embargo en een enorme economische crisis in de westerse wereld was het gevolg. Dit was de tijd dat Foster ass. z’n eerste projecten wist te realiseren. “In addition to their technological ingenuity, their speed of erection and their economy, their appearance as sometning utterly different to the heavy bréton brut of the final years of public-sector Modern another quality that was unique: they radiated competence, control, performance and beauty in an environment of fear, incompetence, failure and ugliness.” (M.P.) Arbeid en plaats Het integrerend vermogen van de industriële architectuur van Foster e.a. vindt paradoxaal genoeg gelijktijdig plaats met zijn onthechting uit de stedelijke context. Vanaf de gouden eeuw werd brandgevaarlijke of vieze bedrijvigheid uit de woonomgeving geweerd. (Zaanstad is daar een goed voorbeeld van). Op momenten dat bedrijvigheid sterk afhankelijk was van grote massa’s arbeiders, is de fabriek kortstondig onderdeel van de stad geweest. De afhankelijkheid van infrastructuur heeft uiteindelijk gezorgd voor de uittocht naar de periferie .

Daf-Architecten

41

FEBRUARI 2005


42


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

Ebenezer Howard pleit in 1898 met zijn Garden City voor een vergaande zonering van wonen en werken. Hij koppelt industrie aan de stadsrand en aan het spoor. In 1933 op het 4e CIAM congress in Athene wordt het uitgangspunt van de CIAM –het streven naar efficientie van bouwen in een geindustrialiseerde wereld- uitgebreid naar de stedenbouw. In de ‘Functionele Stad’ is de geografische scheiding tussen wonen en werken nodig uit sanitair oogpunt en wordt het belang van infrastructuur benadrukt. In 1943 publiceert de CIAM ‘The Athens Charter’, het manifest van de functionele stad met een beschrijving van grote vrijstaande woonblokken en de groene zones die de functionele scheidingen in de stad bewerkstelligen. Eén en ander stond onder grote invloed van o.a. het plan La Ville Radieuze van Le Corbusier. Dit was voor vele in puin liggende steden van Europa de onderlegger voor wederopbouw en verklaart de huidige organisatie in onze steden met aparte zones voor wonen, winkelen en bedrijven zoals die nog steeds in onze bestemmingsplannen worden vastgelegd. Het adagium van de CIAM volgend -de scheiding tussen wonen en werkenwerden bedrijventerreinen in de afgelopen decennia buiten de stad aangelegd vanwege onder anderen de schadelijke milieufactoren. Doordat de werknemer mobieler werd, was het op afstand plaatsen van dergelijke bedrijven goed mogelijk. In Nederland eerst aan de rand van de stad zoals Overamstel (Amsterdam), Spaanse Polder (Rotterdam) en Lage Weide (Utrecht) en later verder door Nederland in groeikernen als Zoetermeer, Capelle aan den IJssel en Houten. De laatste jaren ontstaan in Nederland zogenaamde ‘corridors’; Lange bedrijfsterreinen langs de snelweg tussen de economische centra. Tussen Eindhoven en ‘s Hertogenbosch bijvoorbeeld is er een bijzonder geslaagd voorbeeld te zien waarbij de snelweg even een uitvergrote winkelstraat wordt (met name door de gelijkvloerse ligging van de weg en bebouwing en het ontbreken van sloten). In de landen om ons heen is een dergelijke inbreuk op het uitzicht vanaf de weg volledig taboe. Het corridor model heeft het afgelopen decennium het aanzicht van ons land radicaal gewijzigd. Congrestie van wegen en het enorme ruimtebeslag dat de bedrijfsterreinen leggen op het grondgebied doen planners pleiten voor de herintegratie van het bedrijfsgebouw in de stad, bij het wonen (compacte stad). Zeker de schonere industrie leent zich daarvoor. Het verstedelijken van industrieterreinen door het toevoegen van woningen, voorzieningen, openbaar vervoer en commerciele functies zorgt ook voor een vervaging van de eenduidige CIAM-zonering. De vergeten symboliek van architectonische vorm Paradoxaal genoeg leidde de zonering van de CIAM -het partijorgaan van de moderne beweging- tot de iconografische verwildering van de industriële zones. Ontglipt aan de aandacht van architecten en overgeleverd aan de beeldtaal van infrastructuur en commercie, verdwenen bedrijfsgebouwen achter neon, reclame versiering. Het volume daarachter bleef de moderne doos. Daf-Architecten

43

FEBRUARI 2005


Wim Quist, DWL Berenplaat Rotterdam, 1959-65

Gele hal in Nieuwegein

Phillip Starck, bedrijfshal Laguiole 1987

44


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

Daarmee is de architectuur van bedrijfshallen gevormd door tegenovergestelde invloeden. De eerste is het modernisme van de academische elite en de tweede de invloed van de populaire smaak (pop) uit de samenleving. De moderne beweging was erin geslaagd om de verworvenheden van de industriële revolutie met de daarbij gepaard gaande maatschappelijke vernieuwing in te zetten en vorm te geven in een nieuw architectonisch elan. Elementen uit de industriële bouw en civiele werken (viaducten, graansilo’s, cruiseschepen, auto-industrie, fabrieken, staalconstructies, machinebouw) werden onderdeel van de architectuur zowel technisch en programmatisch als in stijl en symboliek. Echter, het modernisme kwam het beste tot uiting in institutionele gebouwen, waarbij vooruitgang in de vorm gesymboliseerd werd en niet in bedrijfsgebouwen, waar architectuur als betekenisverlener überhaupt geen rol lijkt te spelen. De architectuur van bedrijfsgebouwen is onafwendbaar modern. Men heeft zich daarbij neergelegd als bij een noodzakelijk kwaad. Schaal, locatie en efficiëntie laten weinig ruimte voor andere experimenten. “an allegedly clean and unbiased process, a theory wherein not only the building appears as if by magic- as a straightforward result of neutral facts at work- but one also where it appears without style and without memory, without symbolic meaning, or meaning of any sort beyond the direct manifestation of its rationality stated social and “functional” determinantes” (Fred Koetter uit Oppositions). Venturi en zijn groep bekritiseren de institutionele en zielloze hegemonie van de moderne architectuur met zijn ontoereikende symbolische en semantische inhoud. De ‘high art’ is volgens hun weer duidelijk aan een populaire impuls toe. Voor hun is de ‘pop-art’ van neon, reclame en versiering de kwaliteit van de perifere gebouwen. Was voor de moderne beweging in 1920 de industriële architectuur de relevante inspiratiebron; voor de architecten van het eind van de 20ste eeuw was diezelfde inspiratiebron een dogmatisch-nostalgisch dictaat waar het gewone volk niets meer van hebben moest. In de overtuiging dat goede architectuur, relevantie architectuur is die altijd eigentijds moet zijn maar ook elementen van regionale of lokale cultuur moet kunnen reflecteren menen zij dat de huidige relevante inspiratiebron die van de ‘commercial strip’ is. De industriële referentie als symbool en esthetiek Dat abstracte moderne architectuur echter veel meer is dan een rationeel product, bewijst de I.I.T. Campus van Mies van der Rohe uit 1945 in Chicago. De dubbelzinnige en mystieke houding van Mies van der Rohe ten aanzien van het modernisme en klassieke orde komt onder andere tot uiting in het gebruik van de I-profielen in de gevel. Bedoeld als ze zijn als uitdrukking van structurele functionaliteit zijn ze feitelijk onnodige versiering. ‘More’ is in dit geval geheel niet ‘less’ en Robert Venturi c.s. leggen in Learning from Las Vegas uit dat de I-profiel een representatie is van ‘eerlijke expressie van Daf-Architecten

45

FEBRUARI 2005


Ludwig Mies van der Rohe, I.I.T. Chicago, 1950-56

Crown Hall

Hoekdetail 46


‘DE PERFECTE DOOS’

HISTORIE

de toen moderne, industriële techniek’; het symbool daarvoor. De klassieke monumentaliteit in het werk van Mies komt in zijn latere werk onomwonden tot uiting. Een wonderlijke symbiose tussen klassieke orde en modern programma en materiaal waarbij het van belang is te beseffen dat het vooral de zwijgende, enigmatische monumenten uit de oudheid, met die onbegrijpelijke schaal waren die Mies fascineerde en niet de humanistische interpretaties daarvan uit de renaissance. Venturi c.s. merkt op dat de referentie die Mies gebruikt voor zijn architectuur van industriële helderheid afgeleid is uit de fabrieksgebouwen van o.a. Albert Kahn, net zoals Le Corbusier elementen van de witte graansilo’s uit de jaren 20 kopieerde. Die referentie heeft een duidelijke symbolische waarde; expressie van vernieuwing, nuchterheid, efficiëntie en functionaliteit toegepast in een andere dan zakelijke context. Zij heeft niet noodzakelijkerwijs te maken met werkelijke efficiëntie of functionaliteit zoals een machine die hebben kan. Meestal is het tegendeel waar. In dat licht valt ook de huidige bedrijfshal te begrijpen met z’n ‘would-be’ expressie van kostengunstige eenvoud, zakelijke nuchterheid en uitgebannen emotie en het verklaart deels de rechthoekige monotone uitvoeringen en het gebruik van schijngevels ter verberging van de noodzakelijke helling van het dak. In zijn essay ‘Generic City’ schetst Koolhaas de betekenis van Mies van de Rohe voor de architectuur van de nieuwe stedelijke situatie, als voorvader van zowel de ‘interessante’ (Friedrichstrasse ontwerp) als de ‘saaie’ (de sublieme hal, bijvoorbeeld de I.I.T. campus) gebouwen die er voorkomen. Daarbij is er met de ontwerpen van Mies iets vergelijkbaars aan de hand als met de schoolontwerpen van Aldo van Eyck. Zij rechtvaardigden en ontketenden een enorme bouwproductie van vergelijkbare architectuur maar van echter een beslist mindere intentie en kwaliteit. Ze werden banaal. Conclusie De industrie als inspirator van moderne architectuur lijkt verworden tot de banale afspiegeling ervan. Het symbolische programma is echter het zelfde gebleven: het bedrijfsgebouw moet moderniteit en efficientie in materiaal en volume uitstralen en een democratische structuur voor de werknemers representeren. Maar een werkelijk industrieel en functioneel gebouw heeft nooit bestaan. De architectuurpolemiek tussen abstract modernisme en integratie van populaire vormgeving is slechts een verschil in stijl.

Daf-Architecten

47

FEBRUARI 2005


48


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

“Het gaat meestal om loodsen, platte dozen van staalplaat met hier en daar een deur, soms een hele rij als het om opslag en distributie gaat (..). Soms zit er een stukje kantoor ingeschoven met nog wat ramen en een deur. Soms wordt nog een ontwerper ingehuurd die een serieuze poging doet om een vlakverdeling te maken met verschillende materialen of alleen in kleur. En dan zijn er de gebouwen die waaraan een accent wordt toegevoegd: een torentje, een pergola, een uitgebouwde kantine of een showroompui.” (N. de Vreeze, directeur Stichting Welstandzorg N-Holland, uit het voorwoord van “De logica van de Lelijkheid”, augustus 2004) 4

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Het interieur van de hal Elke bedrijfshal herbergt een kleine stad met een bevolking, straten en kavels, verkeersregels en belijningen, hoge constructies, bedrijvigheid, tijdscyclus, aanvoer en afvoer. Tussen de dozen, kratten, schappen, stellingen, steigers, machines en lopende banden door rijden pallettrucs, pompwagens, stapelaars, vorkheftrucken, robots en een veelheid aan karretjes en rijdende tafels, trappen en bakken. Voor elk type goed zijn er andere voorzieningen die het opstapelen en vervoeren van aanvoer naar stellingen, naar sorteerbanden, machines, koelboxen, spuitcabines, inpakmachines, ordervoorbereiding en expeditie. Voor het personeel zijn er toiletten, koffietafels, kantines, was- en kleedruimtes, lockers, rookruimtes en kantoortjes. Het een en ander wordt van elkaar gescheiden door roldeuren, loopdeuren, stofdeuren, schuifdeuren, nooddeuren, glaswanden, gaashekken, brandmuren etc. Het bedrijf Jungheinrich met vestigingen door heel Europa levert 34 verschillende transportwagentjes, elk met verschillende opzetstukken, en 12 type stellingen die op zich aanpasbaar en onderling combineerbaar zijn. Verder doen ze in signaleringen, nummering, tussenvloeren en trappen, veiligheidsv oorzieningen, conveyorsytemen (rolbanden). accuopladers en automatische opslagsystemen. Elke doos herbergt weer een andere wereld in het klein.

Daf-Architecten

49

FEBRUARI 2005


Interieur van een willekeurige bedrijfshal

Relatie tussen opzet van de productielijn en de layout van de plattegrond bij een foliefabriek in beieren, Duitsland. 50


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Type bedrijven De verdeling van de opdrachtenportefeuille van het staalconstructiebedrijf Astron naar type opdracht, laat zien welke programma’s er in Nederland in welke verhouding worden gerealiseerd. De beperkte kantoorproductie van het bedrijf is hierbij buiten beschouwing gelaten. Opslag, distributie, veiling Fabriekshal en productie Commercieel (bouwmarkt, meubelzaak) Garagebedrijven Recreatie (skihal, kartbaan, manege) (groeimarkt)

44 % 40 % 10 % 5% 1%

Globaal zijn de bedrijfsfuncties waarvoor de hallen bedoeld zijn onder te verdelen volgens onderstaand schema. De verdeling is noodgedwongen globaal en de onderscheiden zijn soms moeilijk te leggen. Te zien is b.v. dat lichte en middelzware industrie op zich weer in dezelfde categorieën onder te verdelen zijn. bedrijfsgebouwen opslag lichte industrie

productie middelzware industrie

zware industrie

eenvoudige technologie hoog-ontwikkelde technologie serieproductie massaproductie procesmatige productie Bij lichte industrie moet men denken aan confectieateliers, autoreparatiebedrijven, timmerfabrieken, drukkerijen, plaatwerkerijen e.d. in niet te grote standaard bedrijfsgebouwen met een beukmaat van 8-16 m. De hulpmiddelen zijn eenvoudig. Zware industrie huist vaak in een centrale grote hal met zijbeuken die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van grote machines. Vaak zijn er productspecifieke eisen aan vloerbelasting of ruimtehoogte. De kraanbaan die in de constructie geïntegreerd werd, wordt steeds minder gebruikt. Daarvoor in de plaats maakt men gebruik van b.v. autokranen of hydraulische apparatuur. Sommige hallen, zoals de scheepswerf van voorheen Van Giessen De Noord door architect Wim Quist, Daf-Architecten

51

FEBRUARI 2005


Schema van een productieproces

Tabel van de verschillende transportmomenten en mogelijkheden voor verschillende opslagtypen

Distributiecentrum voor fotomaterialen in Scharnhausen, Duistsland.

52


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

kunnen giganties van afmetingen zijn. Bedrijven van hoog ontwikkelde technologie zijn bijvoorbeeld laboratoria, elektronicabedrijven en bedrijven voor medische instrumenten. Vaak kleine gevoelige producten die in een schone en volledig geclimatiseerde ruimte worden vervaardigd en opgeslagen. Overspannings maat is vaak gering en de structuur behoeft ook geen duidelijke richting te hebben. Het verschil in serie- en massaproductie wordt bepaald door de aantallen welke van hetzelfde product worden gemaakt. Massaproductie heeft een ongelimiteerde productie aan bijvoorbeeld auto’s, koelkasten, tv’s etc. volgens een uitgekiende maar inflexibele productielijn waarbij steeds meer met robotica wordt gewerkt, zeker als het precisiewerk betreft. De serieproductie gaat over afzienbare aantallen (soms halffabrikaten) in b.v. de kledingbranche of de meubelindustrie. Sommige producten moeten vele bewerkingen ondergaan wat veel tussenopslag en intern transport betekent. Ook hier onderscheid het zich van de massaproductie die idealiter met een vloeiende assemblyline een continue stroom van producten afzet. Een voorbeeld van procesmatige industrie is de chemische industrie of een frisdranken bedrijf. Het levert vaak een zeer specifieke architectuur op gedomineerd door enorme machinerieën waarin gemengd, gekookt of gedestilleerd wordt. Er naast staat vaak de gewone opslagloods Veranderingen in productieproces Bedrijfsvoering en productieproces hebben over het algemeen een richting afhankelijk van waar de goederen binnen komen, de verschillende productiestadia, eventuele vuile en schone routes, en de aflevering van de goederen. Een ringvormig productieproces zal gebaat kunnen zijn bij een richtingloze hal waarbij hoofddraagstuctuur en overspanning (dwz de liggerlengte en gordinglengte) min of meer gelijk zijn. Bij rechtlijnige afloop zal de hal veel sneller een bepaalde ruimtelijke richting krijgen, zeker als machines als kraanbanen en automatische opslag geïntegreerd worden met de constructie. Ook uitbreidbaarheid in interne flexibiliteit zijn van invloed op de constructie en de interne uitvoering van de hal. De mogelijkheid voor vergroting in de toekomst beïnvloed de organisatie van het interne proces op dit moment omdat ook in de nieuwe situatie aan en afvoer moeten kunnen werken en omdat tijdens de bouw het productieproces niet kan worden verstoord. Veranderingen in productieproces, anticiperen op marktontwikkelingen, veranderde vraag en technische ontwikkeling eist van iedere hal een zekere flexibiliteit die wordt bereikt door een neutrale compositie, vlakke vloeren en ruimere overspanningen. Beiden, flexibiliteit en uitbreidbaarheid zijn aanvullende eisen die aan een programma hangen maar feitelijk inherent zijn in deze branche van gebouwen. Anticiperen op de toekomst betekent voorinvesteringen in uitvoering van gevel en constructie, overdimensionering, demontabele materialen, uitbreidbare draagstructuren. Goede bedrijfsvoering is gebaat bij een snelle doorvoer van goederen. Feitelijk Daf-Architecten

53

FEBRUARI 2005


Details steigerpijpstelling

Pallets en palletopbouw

Verrijdbare stellingkasten

Rolbaansystemen 54


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

is opslag een ongewenste vertraging in het gehele proces. Oplag kost energie, gebouwonderhoud, toezicht, etc. en levert weinig op. Producten kunnen zelfs in waarde verminderen of uit de mode raken. Wat in de hal komt moet er dus zo snel mogelijk weer uit. Er zijn verschillende type’s opslag. Kleinschalige opslag, met veel manuele handelingen; gemechaniseerde opslag met stellingen en hefwagentjes; geautomatiseerde opslag voornamelijk computer gestuurd; bulkopslag in bijvoorbeeld tanks en silo’s, maar ook de opslag van zout en zand; en koelopslag.

Daf-Architecten

55

FEBRUARI 2005


56


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Automatische opslag Veel opslagsystemen zijn volledig geautomatiseerd. In het bedrijf Philip Morris in Bergen op Zoom bijvoorbeeld wordt door middel van een intern, integraal software programma (SAP R) de gehele productie binnen de fabriek zo soepel mogelijk beheerst. Alles is met elkaar verbonden. Een belangrijk onderdeel binnen dit proces is het volautomatische ‘warehouse’, gelegen aan de rand van het fabrieksterrein. Dit magazijn is het werkterrein van één robot. De grote rechthoekige doos is opgebouwd uit 25m hoge constructieve stellingen, waartussen de compacte robot zich manoeuvreert. Die constructie moet uiterst precies zijn en mag niet vervormen onder invloed van de veranderlijke belastingen. De robot heeft weinig werkruimte nodig waardoor de resterende ruimte optimaal kan worden gebruikt als magazijn. De plattegrond bestaat uit lange lanen met stellingen waarlangs de machine zich zowel verticaal als horizontaal zeer snel kan verplaatsen via rail systemen. Door middel van de genoemde software krijgt de robot instructies om pallets met producten te halen op gecodeerde plaatsen en zo ook pallets die vanuit de fabriek aangevoerd worden een gecodeerde plaats te geven. Aan- en afvoer naar de hal verloopt automatisch via lopende band en onbemande voertuigen. Slechts enkele handelingen zijn nog manueel. Waar in het bedrijfsgebouw anders dan het kantoor, de woning of het pretpark de mens meestal niet de eerste of belangrijkste maatgever is van de condities van de ruimte, is hij is voor dit laatste type architectuur volledig irrelevant.

Volautomatische opslag in Lüdenscheid, Duitsland

Daf-Architecten

57

FEBRUARI 2005


58


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Constructie In Nederland wordt bijna 90% van de bedrijfshallen uitgevoerd in staalconstructie hoewel er een opkomst is van uitvoeringen met gelamineerde houten balken (vaak in combinatie met staal of beton). Beide materialen staal en hout, zijn maatvaste bouwproducten die desondanks op het werk nog bewerkingen kunnen ondergaan en die eenvoudig op het werk te monteren zijn met relatief lichte hulpmiddelen. Constructies van prefabbeton zijn vaak duurder en minder flexibel in de verwerking. Bovendien is de eigen belasting van de constructie veel hoger dan bij staal. In omgevingen van zware industrie en van stoffen die agressief zijn voor hout dan wel staal zijn zij echter ideaal en natuurlijk is corrosie geen probleem. Daarbij komt dat met prefabbeton constructies op eenvoudige wijze brandveiligheid is gegarandeerd en ook stabiliteit is op eenvoudige wijze geregeld; het materiaal en zijn bevestiging is stug genoeg om de dwarskrachten te ondervangen. Combinaties van staalprofielen en beton (volgestorte kolommen) verhogen de brandwerendheid van een staalconstructie wat belangrijk is voor meerlaagse bebouwing, beloopbare daken of toekomstige uitbreidingsmogelijkheden. In het werk gestorte betonhallen (schaaldaken e.d.) lijken in Nederland tot het verleden te behoren vanwege de kosten en het weinig flexibele karakter van de constructie. Tent- en pneuconstructies komen sporadisch voor.

Constructierichting, overspanning en spanthoogte bij verschillende dakvormen

Daf-Architecten

59

FEBRUARI 2005


Verschillende haltypen

Constructiehoogte en gebruik

60 Verschillende balktypen


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Constructiehoogte en stramien De functies van de hal bepalen het stramien. Wanneer de aanwezigheid van kolommen acceptabel is of zelfs gewenst kan de constructie slanker blijven. De hal is dan op te bouwen uit verschillende overspanningunits die aan elkaar geschakeld kunnen worden. De grootste overspanning is relatief klein zodat de constructiehoogte beperkt is. Het aantal kolommen neemt af naarmate de behoefte van een obstakelloze ruimte toeneemt. Uiteindelijk ontstaat er de kolomvrije hal die gekenmerkt wordt door zwaardere kolommen en hogere liggers c.q. constructiehoogte. Door aanpassing van de dakvorm kan constructie dikte en dus materiaal worden uitgespaard en bovendien de veranderlijke belasting die op de hal werkt worden gereduceerd. Het bijgevoegde schema toont de wetmatigheid tussen constructiehoogte, stramien en overspanning. Op een hal werken dezelfde verticale en horizontale belastingen als op kleinere constructies. Echter de grootte van de hallen en het feit dat ze vaak in onbeschutte situaties in het landschap voorkomen stellen specifieke eisen aan de constructie. Zo dient de hal door schoren en verbanden niet alleen extra stabiel te zijn (langs-, dwars- en rotatiestabiliteit) maar ook de opwaartse druk die kan ontstaan moet worden opgevangen. De staalconstructies zijn relatief licht en daardoor hiervoor extra gevoelig. De grote dakoppervlaktes stellen meer eisen aan waterafvoer en afschot. Een eenmaal negatief doorbuigend dak kan een bijzonder gevaarlijke situatie veroorzaken waarbij het in korte tijd, onder invloed van de regenval kan bezwijken. Bovendien dienen de hallen voldoende gedilateerd te worden gezien de thermische uitzetting van de materialen die bij grote lengtes grote waarden opleveren. Skelet en integratie Construeren in staal betekent bouwen met een skeletstructuur, dwz een ruimtelijk stelsel van staven in de vorm van kolommen en balken van 2- of 3dimensionale vakwerken, al of niet met spandraden en trekstaven. Het betekent ook dat de constructie per definitie niet ook een scheidende functie heeft, zoals steen en beton dat wel kunnen hebben. De structuur zal altijd moeten worden ingevuld met wand, vloer en plafondmateriaal. Daar tegenover biedt het echter de mogelijkheid om ijle ruimtelijke architectuur te maken waarvan de technische opbouw vaak goed afleesbaar is en de onderdelen perfect op elkaar kunnen worden afgestemd. De open structuur geeft ook de mogelijkheid om installaties, armaturen, bekabelingen en aanvullende constructies in te verwerken. Dit is erg belangrijk omdat in een gemiddelde hal voor opslag of productie er een groot aandeel is aan interne transportbanden, persluchtsystemen, luchtbehandelings elementen etc. Een groot deel van de kosten van een bedrijfsgebouw wordt besteed aan deze ‘service’ technieken die met de bouwstructuur moeten worden gecombineerd.

Daf-Architecten

61

FEBRUARI 2005


Fotoreportage van Aannemingsbedrijf Otte betreffende de opbouw van een hal volgens het Houwer Building Systems systeem waarvoor zij concessiehouder zijn. 62


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Andere determinanten Omdat de hallen onderdeel zijn van bedrijfsvoering en productieprocessen die concurrerend moeten zijn is de economische efficientie van de constructie van groot belang. Daarnaast moet de bouwtijd zo kort mogelijk zijn omdat de noodzaak tot groei soms uitermate acuut is en omdat in de zakenwereld beslissingen nu eenmaal sneller worden genomen dan elders vanwege de razendsnelle ontwikkeling van de markt. Continuë veranderingen in productiemethoden en de steeds kortere levensduur van de productiemiddelen en de aard van de producten vragen daarbij om een flexibele opzet van de hal met een minimaal aantal kolommen en mogelijkheden tot uitbreidingen en inbreidingen. Uit deze overwegingen volgt een hal die een rationele opzet heeft van een aantal gelijkwaardige bouwelementen die oneindig in één of meerdere richtingen kunnen worden geschakeld. Afwijkingen in vorm, maat of stramien zijn niet gewenst. Constructie en gevelbeeld De invloed van de constructie op de vorm en architectuur van de hal is in principe 3-ledig. In eerste instantie bepaalt de constructie de grootte van de volumieke eenheid van de hal die door de (maximale) overspanning en het aantal traveeën wordt gedefinieerd. De constructie verzorgt daarbij een geleding in de hal. Ten tweede geeft de constructie ritme, ruimtelijke verdeling en richting en hiermee vormt het aanleiding voor het gebruik van de hal. Niet alleen is het zo dat de plattegrond vaak alleen bevolkt wordt door de vrijstaande kolommen die aanleiding zijn voor de indeling van de hal, ook wordt de structuur zelf gebruikt om dingen aan te bevestigen, kraan banen, elektrapunten, verlichting etc. Tot slot vindt de bouwstructuur ook zijn weg naar het gevelbeeld. Dat kan op 4 manieren: 1) de constructie ordent het gevelmateriaal d.w.z. de maateenheid ervan. Het bepaalt vaak ook de positie en het ritme van gevelopeningen, bedrijfsdeuren en daklichten tot aan regenpijpen en waterspuwers. 2) Door de positie van de draagstructuur t.o.v. de gevel kan de kolom zelf in de gevel komen (zie de hal van Gousseé en Goris) of anders verraadt het afdekmateriaal van de gevelonderbreking hun plek. De constructie wordt daarmee onderdeel van de gevelcompositie. Het werkt mee met de definiëring van de geometrische verhoudingen, het ordent de maat en introduceert telbaarheid en een schaalverdeling. De hal is niet meer dat ene ongrijpbaar grote volume maar is meetbaar; heeft dichterbij gekomen een extra laag van vormgeving en verhoudingen. Dit is zeg maar de ‘klassieke’ benadering. 3) Vanuit die positie kan de constructie een uiterst expressieve rol gaan spelen. Vergaande voorbeelden hiervan zijn te vinden in het werk van de Daf-Architecten

63

FEBRUARI 2005


1

2

3

64


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

engelse High Tech architecten. De gevel en het bouwvolume spelen daar een secundaire rol zoals ze zijn gespannen onder en tussen de constructie. Die constructie zelf staat als een enorm krachtige sculptuur, als een serie beeldbepalende elementen of als een fijnmazige netwerk vrij in het veld. De verstilde monumentaliteit van het steriele volume heeft plaats gemaakt voor een constructie die meer communiceert; het verklaart het constructief schema dat aan de hal ten grondslag ligt. De architect en ingenieur zijn hier één de zelfde persoon. 4) Tot slot kan de bouwstructuur een modulaire ruimte- en materiaaleenheid worden zoals bijvoorbeeld bij het Renaultgebouw van Foster. De hal is zo groot als dat er ruimte-eenheden nodig zijn en is eenvoudig uitbreidbaar. Dit is het omgekeerde van de hal die door locatiegrenzen wordt bepaald en vervolgens door een aantal constructietraveeën wordt onderverdeeld. Constructie en materiaal werken samen in een principe dat al na gelang de behoefte in alle richtingen groeien kan.

4

Daf-Architecten

65

FEBRUARI 2005


66


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Materiaal en detail Waar constructie, voorzieningen, volume, flexibiliteit en uitstraling bij het ontwerp van de hal de grootste aandacht krijgen is de gevel en haar materialisatie vaak het ondergeschoven kindje. Dat geldt althans voor het grotere deel van de bouwproductie van bedrijfshallen. Men heeft wat men wil en het staat reeds overeind. Er moet alleen nog een flinterdunne huid omheen getrokken worden met hier en daar een gat erin. De gewenste uitbreidbaarheid van de hal neemt al een optie op een aanstaande sloop van de zojuist gerealiseerde gevel. De armoedigheid van materiaal en detail is vaak schrijnend. De enorme gevelvlakken die een gemiddelde bedrijfshal heeft leggen een economische beperking op de uitvoering. Het moet gewoon zo efficiënt mogelijk gemaakt worden. Veel gevels worden in hun verschijning slechts bepaald door een optelling van utilitaire bouwelementen en standaard detailoplossingen met de onvermijdelijke metselwerk plinten, regenpijpen en overstortbakken, loodslabbes, afdekprofielen, ventilatieroosters, aanrijdvoorzieningen etc. In een architectonisch ontwerp zijn echter de uitvoering van de aansluitingen, de technisch-bouwkundige noodzakelijke voorzieningen en hoe het gebouw de hoek om gaat, cruciaal. Op dat niveau wordt de ware aard van het gebouw bepaald en kan een simpele volumetrische opbouw karakter, tactiliteit en betekenis krijgen. Daarbij biedt juist deze opgave met z’n grote hoeveelheid materiaal, z’n herhaling van het detail en de abstractie die dat met zich meebrengt, een grote uitdaging en bijzondere mogelijkheden voor de ontwerper. Gevels De gevel van het bedrijfsgebouw wordt in principe bepaald door verschillende samenwerkende en soms conflicterende thema’s. Ten eerste is daar de functionele kant van de gevel die een weerdicht binnenklimaat creëert ten behoeve van de bescherming van de goederen, het productieproces en de arbeidssituatie. Ten tweede wordt de gevel bepaald door de noodzakelijke openingen voor de aan- en afvoer van goederen, van simpele bedrijfsdeuren tot lange batterijen aan loading docks. Ten derde hebben de mate van openingen voor daglicht en uitzicht een directe invloed op de kwaliteit van de werkomgeving en het welbehagen van de werknemers. Ten vierde kunnen grote transparante vlakken voor een bedrijf ook van belang om zichzelf en de aard van de bedrijfsvoering mee aan de buitenwereld te tonen; open en eerlijk; of als etalage of showroom. Tot slot is de gevel de drager van naamgeving en reclame-uitingen; bij uitstek het medium waarmee de doos z’n expressie en betekenis tonen kan. Daarbij kan de wijze van detailleren en de aard van het materiaal net zo belangrijk zijn om de boodschap voor het voetlicht te brengen als het opplakken van een bedrijfslogo. Daf-Architecten

67

FEBRUARI 2005


Niets

Loadingdocks

Glasgevel

Bandraam

Bedrijfsdeuren

Nooddeur

Pricipes van gevelopeningen

Hal in Schipluiden

Cepezed

Foto: Frank Breuer 68


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Tezamen met de grote repetitie van materiaal en de eenduidige maatstructuur die de constructie levert, vormen op het eerste gezicht deze thema’s de actoren in het concept van materialisatie en detaillering. Bedrijfsprofilering Maarten Delbeke beschrijft hoe een bedrijf met z’n nieuwbouw vooral zichzelf wil tonen en daarmee is de gevel per definitie de reflectie van de gewilde identiteit. Dit lijkt de laatste vijftien jaar steeds belangrijker te zijn geworden. Bedrijven proberen zich steeds meer van elkaar te onderscheiden; zich onderscheidend te profileren, juist via architectuur. De oriëntatie van het gebouw is daarbij van cruciaal belang. De zichtzijde en/of ingangszijde van het gebouw moet vaak aan andere eisen voldoen dan de naar het lege landschap georiënteerde gevel, wat architectonische objecten oplevert met een schizofreen karakter. Daarbij komt dat het Nederlandse landschap zelden leeg is en er dus van minder belangrijke zijden geen sprake zou moeten zijn. Gevels hebben daar een andere context die meer gaat over de specifieke omgeving en de structuur van het landschap dan de herkenbaarheid van het bedrijf. Desondanks is er de laatste jaren een productie van bedrijfsgebouwen op gang gekomen die wel zorgvuldig zijn gedetailleerd en die zich op intelligente wijze voegen in de omgeving. Het projectoverzicht uit dit onderzoek laat enkele markante voorbeelden zien waarbij het bedrijfsgebouw aanleiding is om te experimenteren met nieuwe materialen en nieuwe toepassingen. Juist deze opgave lijkt een motor voor nieuwe ontwikkelingen geworden waarmee een bedrijf zich vereenzelvigen kan en zich kan profileren als innoverend en ‘up to date’. De standaard bedrijfshal met betonstenen plint, met grove, felgekleurde, verticaal toegepaste, stalen meanderprofielen gevel; met een breed afdekprofiel bij de dakaansluiting; met sectionale bedrijfsdeuren; met hier en daar een bandraam; met een ongelijk ritme van plastic regenpijpen; en met een betonstenen kantoorgebouwtje ernaast, krijgt steeds vaker een geraffineerdere uitvoering. Reclame Langs de snelweg heerst er noodgedwongen een dominantie van symbolen over architectonische ruimte. Gebouwen hebben een buitenproportie voorgevel, gedraaid naar de weg, die z’n boodschap naar de voorbijgangers gebaart. “The graphic sign in space has become the architecture of this landscape”, volgens Venturi en Scott Brown. Het klassieke architectonische object, de fysieke omhulling van ruimte, is daaraan ondergeschikt en is gereduceerd tot een louter noodzakelijke, goedkope en vooral neutrale structuur. Reclametekens en merklogo’s zijn niet langer alleen referenties naar de producten die te koop staan. Niet langer zijn ze de louter aanwijzing van de locatie waar het verkocht of geproduceerd wordt. Logo’s op T-shirts en merken op kleding representeren life style en groepsgebondenheid en ze gaan gepaard met een veelheid van associaties die veel verder gaan dan het Daf-Architecten

69

FEBRUARI 2005


70


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

product. De fysieke weergave, de grafiek van het teken, leidt een leven op zich. Het is een eigen esthetica in de zelfstandige wereld van tekens en logo’s waarmee wij omgeven zijn. en waarmee ieder zich om verschillende redenen mee identificeert. Die wereld is vol van betekenissen, parodieën, hybride tekens, dubbelzinnigheid, diepzinnigheid en nonsens zoals taal dat is. Woorden worden embleem en embleem wordt grafisch object zonder nog daadwerkelijk te verwijzen naar het originele product. Het woord Nissan op een van de foto’s van Breuer lijkt een boodschap van een uitgestorven cultuur zoals het zonder toehoorders in het landschap staat. Maar ze moet gezien worden in de context van concurrerende beelden en waarden die aaneengeregen door onze beweging langs de snelweg zinnen vormen. Het is een verzameling kort uitgesproken exclamaties. De sprekers zijn de erehaag van dozen die het landschap verder hun achterwerken tonen. Maar zoals vroeger de molen, kerkspits en watertoren zijn de reclameobjecten ook de oriëntatie tekens van vandaag. Ze bakenen tijd en ruimte af, geven afstanden aan en helpen ons te navigeren door onze omgeving. Toch staat architectuur over het algemeen in een haat-liefde relatie t.o.v. reclamevoeringen. Zeker in ons naar collectiviteit en nuchterheid riekende land waar uitzonderingen eerder verdacht dan interessant zijn. Te excessieve commerciële uitingen worden storend en dus lelijk bevonden. Integratie van reclame-uitingen met architectuur levert meestal een krampachtig resultaat op waarbij één van beide het onderspit moet delven. Óf de architectuur domineert over een zorgvuldig gecontroleerde reclamevoering, of aan het gebouw hangen misplaatste woord- en logoconstructies. Een vrije, zelfregulerende expressie van commerciele tekens wordt niet geaccepteerd. De genadeloze overdaad van reclameboodschappen die de snelwegen in een stad als bijvoorbeeld Mexico City kenmerken en die landschap en architectuur aan zich ondergeschikt maken is te veel van het goede, hoewel sommige gedeelten van de Nederlandse snelwegcorridor hier wel reeds aan doen herinneren. Voorgeschreven uitstralingen Bij de bedrijfsgebouwen ligt dit anders en is reclame veel geaccepteerde dan in de stedelijke context. Desondanks staat in het Beeldplan Forepark (Leidschenveen) dat ”Bedrijfslogo’s en kleuren een ondergeschikte rol zouden moeten spelen bij de architectuur van het gebouw en niet als motief in het ontwerp moeten worden meegenomen. Een wenselijke reclame-uiting dient te worden opgenomen in het ritme van de gevel. (...) De architectuur dient het visitekaartje van het bedrijf te zijn..” Men zoekt over het algemeen naar een terughoudend, zorgvuldig en zakelijke uitstraling van de architectuur en heeft een voorkeur voor ‘moderne’ materialen zo als daar zijn zwart, grijs, antraciet, zilver of metaal met beperkte kleuraccenten en natuurlijk glas en transparantie. Daf-Architecten

71

FEBRUARI 2005


Uit ‘Stedenbouwkundig plan en regiedocument’ voor bedrijventerrein Hoefweg Noord en Zuid, Bleiswijk

72


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

In het Stedenbouwkundig plan voor Bedrijventerrein Hoefweg (gem. Bleiswijk) worden bepaalde gevels, gevels met ‘displaykwaliteit’ genoemd, “(...) een transparante gevel waarachter kantoorruimten, receptie en entree en ruimten als kantines, vergaderzalen en toonzalen te zien zijn. Een (semi-)transparante gevel die zicht geeft op een voor publiek interessant deel van het productie- of arbeidsproces kan ook worden aangemerkt als ‘displaykwaliteit’.” In datzelfde document wordt opgeroepen de gebouwonderdelen van een bedrijf niet in verschillende kleuren en materialen uit elkaar te laten vallen om het zo ‘kleiner van schaal’ te laten lijken. Men wil een eenheid maar geen wit- of pastelkleuren omdat die te veel zouden detoneren in het geheel en de volumes weer ‘groter’ maken dan ze zijn. Over detaillering stelt het rapport: ’Om het zakelijke en modern-bedrijfsmatige karakter van het terrein te benadrukken is een eenvoudige, zakelijke vormgeving van gebouwen en het gebruik van eenvoudige maar duurzame en zorgvuldig gedetailleerde gevels noodzakelijk. Het zorgvuldig gebruik van plaatmaterialen en het bewust investeren in een overzichtelijk aantal goed uitgewerkte detailleringen voor hal- en kantoordeel geniet de voorkeur boven een gebruik van een veelheid van details en materialen.” Via een aantal beeldtypes, afhankelijk van de locatie van het kavel in het plan, wordt er gedetailleerder ingegaan op de aard van de architectuur en de positie van de reclame-uitingen. Bijzonder aspect is dat het terrein grenst aan de nieuwe HSL lijn naar welke het een monumentale ruimte wil zijn. Momenteel zijn de eerste bedrijfsgebouwen er gerealiseerd. Veroudering Een aspect van materialisatie dat nogal eens vergeten wordt is de veroudering en vervuiling. Bernhard Tschumi schrijft in het artikel ‘Architecture and Transgression’ dat in het verval en in de sporen die tijd en klimaat achterlaten op het object, schoonheid schuilt, dat dit ook voor architectuur geldt of beter dat juist hierin de architectuur zich manifesteert. Verroesting, verrotting en verval benadrukken het bestaan van het architectonische object in de wereld van het leven (en de dood). De steriele en klinische, conceptuele ambitie versus de tastbaarheid en ervaarbare daadwerkelijke aanwezigheid. Prachtig verroest staal, verkleurd metselwerk, mossige dakpannen en volwassen groen zijn de ingrediënten van de industriële architectuur die zich een plaats verworven heeft in de rij acceptabele nostalgische objecten in ons landschap, naast de molens, boerderijen, hooibergen, sluizen en bruggen, kerkgebouwen, watertorens en historische dorps- en stadskernen. Het lijkt een onbereikbare status voor het bedrijfsgebouw dat snel en goedkoop in mekaar gezet is en werkelijk niet bedoeld is om lang te blijven staan. Het wordt geassembleerd, uitgebreid, vernieuwd, gedemonteerd en opgedoekt. Maar het is de vraag of in onze cultuur veroudering en verval überhaupt nog mogelijk zijn. Van sommige objecten wel, die algemeen herkend worden als waardevol en historisch, van welke de veroudering zorgvuldig in stand wordt gehouden, maar wel met een netjes aangeharkt gazon er om heen. Daf-Architecten

73

FEBRUARI 2005


Schema van de gevel en dakopbouw van Fosters Sainsbury Center for Visual Arts. Een 230m lange herhaling van dezelfde detaillering

74


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Maar meer recente, generieke objecten krijgen die kans niet meer. Zij maken deel uit van een zich continu veranderende samenstelling van infrastructuur en bebouwing die een perfecte afspiegeling is van de sociaal-economische verhoudingen van het moment. In het kader van de herstructureringen van bedrijfsterreinen die nu overal in Nederland worden besproken is de veroudering van gebouwen en materialen een belangrijk thema. Het herkennen van esthetisch verval en het waarderen van bijzondere, historische elementen of ‘ongelukken’ of gegroeide ongereguleerde activiteiten met een zekere kwaliteit of levendigheid, zijn thema’s die meegenomen zouden moeten worden.

In ‘Die Ecke im Skeletbau’ onderzoekt Hilmar Mund het probleem van de hoekoplossing in de moderne systeembouw in relatie tot het bouwstramien, de dimensionering van de bouwelementen en detaillering. De problematiek van de strijd tussen optische en geometrische belangen en de beëindiging van een structuur voert terug naar de Griekse oudheid en is telkens weer actueel.

Daf-Architecten

75

FEBRUARI 2005


76


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Regelgeving Het bouwbesluit verdeelt de bouwproductie in Nederland volgens gebruiksfuncties. Het bedrijfsgebouw valt in de categorie Industriefunctie: “gebruiksfunctie voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden” en in de categorie Lichte Industriefunctie: “industriefunctie waarin activiteiten plaats vinden, waarbij het verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt”. De voorschriften uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en milieu worden vervolgens aan de hand van de gebruiksfunctie gedefinieerd. De Bezettingsgraad (het aantal personen per m2 oppervlak) voor de industriefunctie is over het algemeen laag (B1) wat een aantal regels m.b.t. behaaglijkheid, daglicht, ventilatie, vluchtwegen en uitzicht minder complex maakt. Daar staat tegenover dat brandgevaarlijkheid en milieubelasting extra aandacht krijgen in de tabellen gezien de vaak brandgevaarlijke massa van opslag en de aanwezigheid van machines. Belangrijke thema’s voor bedrijfsbebouwen - Of er wel of niet een verdieping gebouwd wordt. Dit i.v.m. de mogelijkheid dat er bij brand mensen op de verdieping aanwezig kunnen zijn waardoor de constructie een 120 min. bezwijkweerstand moet hebben. - Hoeveel oppervlak een ononderbroken ruimte heeft. Een brandcompartiment mag niet groter zijn dan 1000m2. Bij overschrijding hiervan zijn technische maatregelen nodig die een gelijkwaardige veiligheid geven als de beperktheid van een compartiment. Bijvoorbeeld door een sprinklerinstallatie, branddeuren die automatisch dichtvallen, gestuurd door een doorgeschakeld alarm etc. - Hoe diep de bebouwing is of te wel hoe groot de vluchtafstand van een persoon in de hal is in geval van brand. Er mag niet meer dan 40m vluchtroute zijn tot aan een ander brandcompartiment in het geval dat iemand 2 kanten op kan vluchten. Bij vluchten naar slechts één kant is dit 15 meter. - Wat voor stoffen er opgeslagen/verwerkt worden en wat de brandlast is per m3 materiaal. Dit kan allerlei zwaardere eisen tot gevolg hebben. - Wat voor stoffen er opgeslagen/verwerkt worden en hun schadelijkheid voor de omgeving van de hal. Te denken valt aan stank- en geluidsoverlast, giftige stoffen, aantrekking van ongedierte, en overlast vanwege transport en de gevaarlijke situaties die daarbij kunnen ontstaan. - Meer recentelijk wordt ook het parkeren een belangrijke determinant van de hal. De parkeernormen worden aangescherpt en parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden. Dit in combinatie met de grondprijzen maakt dat er steeds vaker parkeervoorzieningen onder of op het dak van het gebouw nodig zijn. - De arbowetgeving beschermd de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de werknemers en houdt zich bezig met, werkklimaat, temperatuur, tocht, ventilatie, lichtniveau, beschermende kleding en afgeschermde ruimten voor schadelijke processen. Maar ook geluidsoverlast, nagalm en voorzieningen tegen trillingen en stank komen aan de orde. Daf-Architecten

77

FEBRUARI 2005


Uit ‘Vademecum Bedrijventerreinen’, Stef van der Gaag 2004 78


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

- Om redenen van economische efficiëntie is er behoefte aan een gelijkmatige lux verdeling en gecontroleerde en constante lichtintensiteit. In het recente verleden werden hierdoor vele hallen volledig gesloten uitgevoerd. Voorgeschreven is echter dat in een besloten ruimte waar overdag door iemand gemiddeld meer dan twee uur arbeid wordt verricht, in de uitwendige scheidingsconstructie van de desbetreffende ruimte doorzichtige lichtopeningen moeten worden aangebracht waardoor daglicht kan toetreden. Het oppervlak van die lichtopeningen is 1/20 van het vloeroppervlak. Een en ander heeft te maken met de psychische belasting en desoriëntatie die werknemers kunnen ondervinden in omgevingen zonder uitzicht en met louter kunstlicht. - Verder zijn buitenverlichting en openbare veiligheid van belang. SMP en beeldkwaliteit Een aantal van die zaken en meer, worden vastgelegd in de gemeentelijke bestemmingsplannen waarin over het algemeen de gebruiksfunctie van een terrein is vastgelegd met rooilijnen, kavelgrenzen, de afstand van de bebouwing tot deze grenzen, bebouwingspercentages en aantal bouwlagen. Bedrijven zijn volgens de wet milieubeheer ingedeeld in 6 categorieën, afhankelijk van de mate van belasting. Die categorieën worden in het bestemmingsplan genoemd. In het Stedenbouwkundige Master Plan worden deze zaken verder uitgewerkt en voorzien van bebouwingspercentages, rooilijnen, straatprofielen, parkeernormen, materiaalreferenties, reclamevoorschriften, welstandseisen, ontsluitingen, laden en lossen, regels voor buitenopslag en opstallen, etc. Ook over de positie en aard van de ingangen, expeditie en uitbreidbaarheid worden omschrijvingen gemaakt of regels voor de positie van de kantoorgedeelten en gebouwtypologie en de aard van de terreinverhardingen. Eén en ander kan verder zijn aangevuld met een beeldkwaliteitplan dat voorwaarden en suggesties geeft over architectuur en materiaal en bijvoorbeeld ook voor de welstandscommissie een toetsingskader is. Tot slot is er een mogelijkheid dat de bedrijven samen met de overheid deelnemen in ‘Parkmanagement’, een soort vereniging van eigenaren voor het bedrijventerrein dat zaken van ontwikkeling, kwaliteitscontrole, onderhoud van openbare ruimten, afval, waterhuishouding en duurzaamheid, beveiliging, bewegwijzering en reclameregels onderling afspreekt. In Nederland gaat dit echter voorlopig nog niet zo ver. Al deze gegevens hebben hun invloed op de aard en het uiterlijk van het bedrijfsgebouw. Zij zijn het (wettelijk) kader waarbinnen het ontwerp gebouwd moet worden en een groot deel van de beleving van de architectuur wordt op dit niveau bepaald.

Daf-Architecten

79

FEBRUARI 2005


Interier bedrijfsgeboew Ronic, Cepezed

Daglicht schema’s 80


‘DE PERFECTE DOOS’

BESCHRIJVING VAN DE HAL

Maar.. regelgeving en coördinatie door lokale en landelijke overheden bieden geen garantie voor kwaliteit van de bedrijfshal en zijn omgeving. Ondanks alle wettelijke kaders die vooral op het niveau van de planologie een taak hebben en ondanks de beeldkwaliteitplannen opgesteld door goedbedoelende stedenbouwkundigen, is er veel kritiek op de ongebreidelde en plompverloren groei van het aantal bedrijfsgebouwen en de terreinen daarvoor. De onafhankelijke positie van de gemeentes die met de lucratieve ontwikkeling van bedrijfsterreinen economisch hun slag willen of moeten slaan is hierbij het grootste probleem. In de onderlinge concurrentie bij het aantrekken van bedrijven is van zorgvuldige of visionaire inpassing geen sprake. Bovendien is er geen tijd om op een principiële wijze de conventies van de bureaucratische planning ter discussie te stellen en zo houdt men een rigoureuze scheiding tussen wonen, werken en recreatie in stand en wordt het landschap steeds verder teruggedrongen i.p.v. een integratie na te streven. Het “Vademecum bedrijventerreinen”, “De logica van de Lelijkheid” en “Plannen van Bedrijventerreinen” gaan dieper in op de planologische aspecten van dit onderwerp en op de dubieuze rol die daarbij door de overheden de afgelopen jaren is gespeeld.

Daf-Architecten

81

FEBRUARI 2005


Cepezed: bouwsysteem van geprefabriceerde elementen 82


‘DE PERFECTE DOOS’

BOUWPROCES

“I believe that one way of making Architecture is not to make it, and that, by not making Architecture, we do it a greater service than those who apply their knoweledge to it. A problem was solved then, and the solution still works today, and it seems to me that nobody misses the Architecture that is not there.” (Eusebio Rojas Marcos, engineer voor Alejandro de la Sota). 5

BOUWPROCES

Om inzicht te krijgen in het proces van de totstandkoming van de hal de rol van de architect daarbij in kaart te brengen hebben we contact gezocht met twee bedrijven die een extreem verschillend deel van het bouwspectrum vertegenwoordigen. Ten eerste het bureau Cepezed uit Delft dat in de afgelopen jaren een constante productie van bedrijfsgebouwen realiseerde. Daarnaast het staalbedrijf Astron dat middels een netwerk van lokale dealers een aanzienlijk deel van de Europese hallenproductie voor zijn rekening neemt. Onderstaand komen opdrachtverkrijging, bouworganisatie, ontwerp en uitvoering, productontwikkeling en gebruik aan de orde. Cepezed en de industrieel architect (N.a.v. een gesprek met Ronald Sleurholt, architect bij Cepezed (16-12-04)) Cepezed is een bureau dat zich profileert als een bureau voor architectuur, stedenbouw en industrie. Het bemoeit zich nadrukkelijk met productontwikkeling van bouwmateriaal, in samenwerking met de leveranciers. In de projecten die zij doen wordt vaak de rol van de hoofdaannemer geheel uitgeschakeld en is het het bureau zelf, of het gelieerde bedrijf Bouwteam General Contractors dat de bouw coördineert en de afstemming regelt van de werkzaamheden van de verschillende leveranciers. Men streeft naar een assemblage van alleen geprefabriceerde producten uitgevoerd door specialistische teams. De gebouwen worden meestal opgetrokken in staal vanwege de maatvastheid en de kwaliteit van het in de fabriek, onder geconditioneerde omstandigheden vervaardigde product. Wanneer toch beton wordt toegepast dan altijd prefab. Gevels en daken worden vervolgens uitgevoerd in hoogontwikkelde, geïntegreerde panelen waar isolatie, water/geluiddichtheid, ruimte voor leidingen en bedradingen etc. reeds in zijn opgenomen. Op de bouw wordt een en ander in elkaar geklikt of dichtgesealed. Jan Pesman schrijft in Items 10 over de ‘industrieel architect’, een nieuwe discipline ergens tussen de architect en de industrieel ontwerper. De architect die, juist omdat hij het overzicht over een complex object als een gebouw heeft waar vele verschillende producten samenkomen, dé man/vrouw is om innovaties te initiëren. Die innovatie ligt dan in de integratie van bouwproducten Daf-Architecten

83

FEBRUARI 2005


Cepezed: bouwsysteem van geprefabriceerde elementen 84


‘DE PERFECTE DOOS’

BOUWPROCES

tot een nieuw product of in de betere afstemming van producten onderling. Daarbij is het zaak het ontwerp uiteen te rafelen in op zichzelf staande functionele elementen en een onderscheid te maken tussen het soort element, de vervaardigingtechniek en de seriegrootte. Elk gebouw is een prototype (enkele uitzonderingen daargelaten) maar het valt onder te verdelen in een aantal (geïntegreerde) units die in meer of mindere mate seriematig te produceren zijn. Dat kan een gevelpaneel zijn of een vloerelement of een gehele sanitaire unit met alles erop en er aan. Pesman onderscheidt bij deze de producten die bij het maken van het basisvolume horen en specifieke elementen en toevoegingen. Door het werken met prefabricage, door zelf bouwcoördinator te zijn en door het seriematig produceren van elementen kan een enorme tijdswinst in de bouw worden gerealiseerd en is een uitgekiend ontwerp als dat voor bijvoorbeeld Ronic qua kosten concurrerend met een reguliere hal. Het traditionele bouwproces met de productie op de bouwplaats, de chaos daar, de weersafhankelijkheid, de bouwproblemen, ad hoc oplossingen en ondoorzichtige prijsvorming, staat hierbij ter discussie. “Het organiseren van een gebouw in functionele onderdelen zoals omschreven bij het ontwerpproces van de industrieel architect, vindt zijn weerslag in het bouwproces. Bij elk element wordt een vervaardigingtechniek en materiaal gezocht, afhankelijk van aantal en functie. De aannemer schaart zich met zijn ambachtelijke vervaardigingtechnieken in de rij van fabrikanten met meer geavanceerde technieken. Ook krijgt hij een duidelijk afgebakend gedeelte van het bouwwerk en is niet meer het manusje van alles dat zich met elke fase van de bouw moet bemoeien.” Omgekeerd betekent dit dat in het oeuvre van Cepezed de als ‘traditioneel’ benoemde materialen (baksteen, dakpannen, houten kozijnen) nauwelijks voorkomen en ontegenzeggelijk ontstaat er een beeld van eigentijdse, efficiënte, technische en industriële, architectuur met geraffineerde oplossingen en inventieve details ontleend uit ander disciplines. Niet zelden is het ontwerp van een nieuwe huisvesting bepalend voor een herziening of totale verandering van het productieproces of de organisatiestructuur van het betreffende bedrijf. En omgekeerd wordt die structuur of dat proces in de architectuur gereflecteerd. Zij zijn expressie van elkaar en dus verkrijgt het gebouw een ‘custom made’ kwaliteit, ondanks (maar misschien juist dankzij) de sterke rationalisatie van de bouw. Cepezed streeft nadrukkelijk naar perfectionisme en de industriële uitstraling van de gebouwen is een gevolg van de gehanteerde methode. Geen doel op zich, geen high tech, maar wel een ondubbelzinnige overtuiging.

Daf-Architecten

85

FEBRUARI 2005


Cepezed: gebouwen TGP-post 86


‘DE PERFECTE DOOS’

BOUWPROCES

De hallen van Cepezed lijken contouren te benaderen van een perfecte hal die ongedwongen met de abstractie van het 21eeuwse Hollandse landschap weet om te gaan; die de context nuchter en functioneel analyseert en een logische positie zoekt; die een helder volume is dat, dichterbij gekomen, een humane schaal toont, met bijbehorende sensitieve details en transparanties. Van binnen is een overzichtelijke werkomgeving gecreëerd met natuurlijk invallend licht, uitzicht en overzicht. De dubbele hoogte van de productiegedeelten in de hal garandeert verticale en diagonale ruimtebelevingen die in b.v. reguliere kantoorgebouwen zo schitteren door afwezigheid. De architectuur en de geest die er uit spreekt zijn daarbij de representatie van het bedrijf. Anders dan met geschreven reclame kan een gebouw op verschillende niveau’s het verhaal van de onderneming zijn. Door b.v. terloops de productie te laten zien, door de zorgvuldigheid van het gebouw zelf (ook in de minder belangrijke details), door een gestroomlijnde organisatie te tonen, door betrokkenheid met de arbeidsomstandigheden, door een geïntegreerd en evenwichtig beeld, door een sobere, zakelijke, budgetbewuste uitvoering, door inventieve elementen, etc. Een gebouw als een visitekaartje, als spiegel van het bedrijf, als aquisitorische ambiance. Daardoor kan de reclame subtiel zijn of zelfs geheel afwezig blijven.

Daf-Architecten

87

FEBRUARI 2005


Astron staalbouw 88


‘DE PERFECTE DOOS’

BOUWPROCES

Astron en de (on)mogelijkheid van de seriematige gebouwproductie (N.a.v. een gesprek met Joël Pierson, district manager bij Astron (15-12-04)) De uitgekiendheid van Cepezed’s dozen wordt niet vaak gevraagd bij de ‘gewone’ opslagloods, de functionele plattegrondloze hal die slechts gebruikt wordt voor doorvoer van materiaal, waar geen productie is en waar nauwelijks mensen werken. Daarom zijn er noch in het werk van Cepezed, noch in dat van andere bureau’s veel opdrachten met die opgave. In plaats daarvan tekenen daarvoor enkele grote en vele kleine hallenbouwers van wie sommigen werken met (dealer zijn van) internationale bouwsystemen en leveranciers als Astron uit Luxemburg. Men levert ‘turn key’ projecten en verzorgt alle onderdelen van het bouwproces. Bij hoge uitzondering komt er een architect aan te pas. Astron is een van de grootste staalhallenbouwers in Europa. De basis van het bedrijf is de productie van stalen spanten. De profielen worden samengesteld uit gesneden delen van hoogwaardig staal die in elkaar gelast worden. Deze kunnen meer belasting opnemen en er kunnen spanten gevormd worden die precies het krachtenverloop volgen en zo materiaal uitsparen (constructief ontwerpen). Dit is met name bij grote overspanningen van belang. Men heeft een aantal standaard dakvormen waarbij de helling wordt bepaald door het vereiste afschot. Verder levert Astron stalen gevel- en dak systemen. Astron heeft de capaciteit om 12 hallen van ongeveer 2000 m2 per dag te produceren. De industriële productie van gebouwen, zoals die van schepen of welk ander product dan ook is in europa nooit werkelijk tot stand gekomen. Wel worden de meeste bouwproducten industrieel geproduceerd en zijn er voorbeelden van bouwproductie die een grote mate van seriematigheid vertonen. Maar massa productie van gebouwen, nee. De technieken zijn er wel en de voorbeelden uit de VS (zoals het Lustron systeem uit de jaren 50). Het afzetgebied van europa is echter te versplinterd, de lokale regelgevingen en condities te verschillend en de bouwkavels te amorf (t.o.v. het Amerikaanse grid dat van coast to coast het land rationaliseert) om een rendabele gebouwfabriek op te zetten. Bovendien is er een grote weerstand tegen de eenvormigheid in de gebouwde omgeving. Waar een staalbedrijf als Astron in Amerika via een dikke catalogus, kant en klaar gebouwen afzette bleek voor hun vestiging in Europa een andere strategie nodig, nl. door zich te liëren met lokale bouwondernemingen, hun dealers, die de locatiespecifieke omzetting van het systeem garanderen. Ook betekende dit dat het systeem zelf flexibeler moest worden en moest veranderen van een totaalproduct tot een catalogus van klantgerichte halffabrikaten. Zo blijkt een opzet van een bouwproject voor een bedrijfshal niet veel te verschillen van de reguliere bouw. Wel is er bij de hallenbouw sprake van een hogere mate van standaard oplossingen en veel m2 gelijke gevels en daken. De aard van het programma (opslag; lege, flexibel hal) en het opereren op het scherpst van de snede van rendabelheid en economie, geven weinig Daf-Architecten

89

FEBRUARI 2005


4,2

4,2

9

12

20°

9 4,2

72

12 4,2

72

30

4,2

12

15°

Zadeldak, 3 ronde of H-vormige � tussenkolommen,tapse buitenkolommen� Overspanning: � 36-72�� meter� Hoogte:�� 4,2-9�� meter� Helling:�� 2-33�� graden� Spantafstand:�� 5-12�� meter

30

15°

Zadeldak, 2 ronde of H-vormige � tussenkolommen,tapse buitenkolommen� Overspanning: � 27-72�� meter� Hoogte:�� 4,2-9�� meter� Helling:�� 2-33�� graden� Spantafstand:�� 5-12�� meter

30

30

15

15°

Zadeldak, 1 ronde of H-vormige � tussenkolom, tapse buitenkolommen� Overspanning: � 30-72�� meter� Hoogte:�� 4,2-9�� meter� Helling:�� 2-33�� graden� Spantafstand:�� 5-12�� meter

10°

zadeldak, vrije overspanning, tapse � buitenkolommen� Overspanning: � 15-30/30-60� meter� Hoogte:�� 4,2-9/4,2-12� meter� Helling:�� 2-33/10-30� graden� Spantafstand:�� 5-12�� meter

72

36

6,6

3

6,6

3,3

20

10

5,4

9

20°

Grote vrije overspanning, tapse� buitenkolommen� Overspanning: � 42-72�� meter� Hoogte:�� 5,4-9�� meter� Helling:�� 20�� graden� Spantafstand:�� 5-12�� meter

12

6

15°

Vrije overspanninge, kolommen met � parallelflenzen� Overspanning: � 10-20�� meter� Hoogte:�� 3,3-6,6�� meter� Helling:�� 2-33�� graden� Spantafstand:�� 5-12�� meter

15°

Lessenaarsdak, vrije overspanning, � buitenkolommen met prallelflenzen� Overspanning: � 6-12�� meter� Hoogte:�� 3-6,6�� meter� Helling:�� 2-10�� graden� Spantafstand:�� 5-12�� meter

42

72

Astron: standaard spantafmetingen

Astron: voorzetgevel 90

60


‘DE PERFECTE DOOS’

BOUWPROCES

zadeldak, vrije overspanning, tapse � buitenkolommen� Overspanning: � 15-30/30-60� meter� Hoogte:�� 4,2-9/4,2-12� meter� 2-33/10-30� graden� Helling:�� Spantafstand:�� 5-12�� meter

) 2m

36

30

15 15

(3*5

) 2m

(3*1

72

(6*1

m)

60

30 ) *5m

(6 30

Zadeldak, 2 ronde of H-vormige � tussenkolommen,tapse buitenkolommen� Overspanning: � 27-72�� meter� Hoogte:�� 4,2-9�� meter� Helling:�� 2-33�� graden� Spantafstand:�� 5-12�� meter

Zadeldak, 1 ronde of H-vormige � tussenkolom, tapse buitenkolommen� Overspanning: � 30-72�� meter� Hoogte:�� 4,2-9�� meter� 2-33�� graden� Helling:�� Spantafstand:�� 5-12�� meter

)

72

(6*1

)

2m

2m

72

30

72

72

30

(6*1

27

m) (6*5

30

(6*5

m)

Lessenaarsdak, vrije overspanning, � buitenkolommen met prallelflenzen� Overspanning: � 6-12�� meter� Hoogte:�� 3-6,6�� meter� Helling:�� 2-10�� graden� Spantafstand:�� 5-12�� meter

Zadeldak, 3 ronde of H-vormige � tussenkolommen,tapse buitenkolommen� Overspanning: � 36-72�� meter� Hoogte:�� 4,2-9�� meter� 2-33�� graden� Helling:�� Spantafstand:�� 5-12�� meter

2m

36

)

)

(3*1

2m

84

(7*1

12

72

m)

6

15

(3*5

36 m)

35

(7*5

Vrije overspanninge, kolommen met � parallelflenzen� Overspanning: � 10-20�� meter� Hoogte:�� 3,3-6,6�� meter� Helling:�� 2-33�� graden� Spantafstand:�� 5-12�� meter

Grote vrije overspanning, tapse� buitenkolommen� Overspanning: � 42-72�� meter� Hoogte:�� 5,4-9�� meter� 20�� graden� Helling:�� Spantafstand:�� 5-12�� meter

) 2m

)

36

2m

72

(6*1

20

72

(3*1

m)

10 15

(3*5

42 m)

45

(9*5

Astron: standaard halafmetingen Daf-Architecten

91

FEBRUARI 2005


Astron: standaard materialen 92


‘DE PERFECTE DOOS’

BOUWPROCES

aanleiding voor specifieke oplossingen. Ook is de bouwsnelheid veel hoger dan in andere type gebouwen omdat de behoefte vaak acuut is, afhankelijk van het succes van een bepaald bedrijf en z’n product. Het machinepark van Astron en het netwerk met hun dealers speelt in op deze behoefte aan flexibiliteit. Hierbij heeft de computerbestelling een belangrijke rol. Via een manipuleerbaar digitaal model kan de klant aangeven hoe groot, hoog, veel etc. zijn bedrijfshal moet zijn en ziet gelijk een kostenindicatie op basis van automatisch geproduceerde tekeningen. Die zijn vrijwel direct om te zetten in tekeningen voor bouwaanvraag en bouw, met de bijbehorende berekeningen. Het programma vraagt ook om regiospecifieke gegevens en past de hal per land en klimaatgebied aan aan de daar geldende regels. Ook is er een grote set aan speciale wensen en accessoires. De meeste bestellingen die Astron behandeld worden via dit model gevormd. Astron werkt in de meeste gevallen met lokale aannemers (dealers) die de in de fabriek vervaardigde stalen constructie ter plaatse monteren. Feitelijk is het bedrijf de leverancier van het grootste gedeelte van het gebouw en zijn constructie in een verder reguliere opdrachtsituatie. In minder vaak voorkomende gevallen levert Astron zelf ‘turn key’ zijn projecten op. Het afzetgebied van de fabriek in Diekirch, Luxemburg, is europawijd en in die zin is Astron net zo internationaal opererend als de bedrijven waarvoor de hallen gebouwd worden. Een bedrijf met vestigingen in alle Europese landen kan zo werken met het zelfde systeem, is zeker van een constante kwaliteit en een duidelijke prijs. Uiterlijk, bepaalde uitvoeringen, accessoires passen zich aan de regio aan. Zo wordt b.v. in Nederland meestal met een schijngevel gewerkt om een rechthoekig volume te benaderen, terwijl in andere landen de oorspronkelijke halvorm (zadeldak) geaccepteerd en geprefereerd wordt. Een interessant cultureel fenomeen waarbij het in Nederland lijkt te gaan om de juiste esthetiek van een moderne uitstraling en dus geen schuine daken. Die passen schijnbaar niet bij een goed en efficiënt, eigentijds bedrijf of verwijzen te zeer naar een agrarische structuur. In België, waar alles mag, schijnt vooral de prijs van belang en in Duitsland de eerlijke kwaliteit van het product. Althans zo willen de clichés.

Daf-Architecten

93

FEBRUARI 2005


Astron: standaard details 94


‘DE PERFECTE DOOS’

BOUWPROCES

Conclusie De omvang van het machinepark van Astron en alle specifieke bewerkingen die het staal kan ondergaan maken dat het bedrijf naar eigen zeggen ‘alles’ maken kan. Tevens zijn hun producten met de meeste andere bouwproducten te combineren. Door die flexibiliteit van de productielijn, de uiterst klantgericht benadering, de grootte van het afzetgebied, lokale condities, materialen en regelgevingen en samenwerking met lokale aannemers ontstaat er altijd een specifiek resultaat (weliswaar met enkele herkenbare elementen zoals het Astron zadeldakspant). Van een productie van de bedrijfshal hal volgens een integrale ‘catalogus’ is echter geen sprake. Dat geldt ook voor de bouwproductie van Cepezed hoewel de bijzondere opdracht die zij eind jaren 90 van de TGP Post kregen om hun distributiegebouwen te ontwerpen leidde tot een serie projecten die volgens eenzelfde systeem en vormgeving gebouwd werden. Een bouwcatalogus dus voor een zeer beperkte oplage en voor één klant.

Daf-Architecten

95

FEBRUARI 2005


96


‘DE PERFECTE DOOS’

TYPOPLOGIE

“Though one can not know the truth, man can at least know what he makes himself.” (Hannah Arendt, The human Condition, Chicago ‘58) 6

TYPOLOGISCHE DEDUCTIE

Typereeksen in de architectuur zijn vooral bekend van woningen en boerderijen. O.a. zijn daar de studies van Pierre de Muet (Maniere de Bien Bastir, Parijs 1647) en John Wood (Cottages or Habitations of the Labourer, London 1806) zoals beschreven in het Kant en Klaar Huis (de geweldige Daan Bakker en Christian Rapp); het werk van Jean-Nicolas-Louis Durand (1760-1834) en meer recent bijvoorbeeld de studies uit de serie Pamphlet Architecture door Steven Holl. Een type-onderverdeling doet weinig recht aan de complexiteit van de reële situatie maar is desondanks van groot belang omdat door focus op de basisvormen de complexere vorm beter te begrijpen valt. Daarbij is het een studie die, anders dan het historische gedeelte, niet de hal probeert te verklaren vanuit zijn referentie aan antieke, industriële of moderne tijdperken, maar juist een studie die gebaseerd is op veldwerk; op bekende en minderbekende voorbeelden die in ons land vorkomen. De hier onderliggende reeks probeert meer een (cultureel) verslag te zijn van hetgeen waarmee Nederland geruisloos wordt volgebouwd, daar waar het bedrijfshallen betreft. Dit om onderliggende wetmatigheden en interne relaties van de bouwproductie in beeld te brengen en om tendensen te duiden. De reeks is onvolledig, alleen al door het abstractieniveau. Allerlei sub-types en tussenvormen zijn te bedenken, maar wij laten die verder over aan het voorstellingsvermogen van de lezer. Als geheel toont de reeks de complexiteit en veelvormigheid van het meest rechthoekige object in het Nederlandse landschap. Historisch onderzoek naar het Nederlandse boerderijgebouw levert een uitgebreid scala van namen en typeaanduidingen afhankelijk van type bedrijf, regionale tradities en interpretaties. Sommige benamingen zijn eeuwenoud en in het normale taalgebruik geïntegreerd. Er is een grote herkenning en algemene kennis van en over deze bebouwing en het hoe en waarom van de verschillen. Een dusdanige duiding van de bedrijfshal is nog niet opgesteld maar is van belang voor het begrip en de waardering ervan. Het bedrijfsgebouw behoort immers bij de top 1 van lelijkste gebouwen in het land. De in de volgende pagina’s getoonde typen onderscheiden zich door: 1 2 3 4 5

de vorm van het hoofdvolume, de hal zelf hal en bijgebouw (kantoorgedeelte) hal en etalage / showroom hal en betekenis (de wijze waarop de hal identiteit wordt verleend) hal en oriëntatie / zichtzijde

Daf-Architecten

97

FEBRUARI 2005


98


VORM VAN HOOFDVOLUME

VERZAMELBLAD 99


ZUIVERE HAL

100


HOF TYPEN

Binnenhof hal

U-hal

Patio hal

Gekoppelde hal

101


AGRARISCHE TYPEN

Schuur hal

2 onder 1 kap hal

3 onder 1 kap hal

Rijtjeskap hal

102


OVERDEKT LANDSCHAP

Hoek eruit hal

Verzamel hal

Hybride hal

Doorloop hal

103


SHED TYPEN

Shed hal

Pianoshed hal

Radiaalshed hal

Trapkrimp hal

104


SAMENGESTELDE TYPEN

2 voudige hal

3 voudige hal

Samengestelde hal

Hoge hal

105


106


HOOFDVOLUME EN BIJGEBOUW

VEZAMELBLAD 107


DOOS TYPEN

Zuivere hal

Hooizolder hal

Loshoes hal

108


KRIMP TYPEN

Enkele krimp hal

Dubbele krimp hal

Oldambster hal

109


KOP TYPEN

Kop romp hal

Kop hals romp hal

Kop hals romp hal

Kop hals romp hal

110


HOEK TYPEN

Hoekkantoor hal

Hoek uitgegeten hal

Hoek naast hal

Hoek los hal

111


112


HAAK TYPEN

Winkelhaak hal

T-hal

Kantoor entree hal

Kantoor schijf hal

113


INTERNE TYPEN

Kruk huis hal

Buidel hal

Los in hal

114


DIER TYPEN

SďŹ nx hal

schildpad hal

Slak hal

115


116


HAL EN ETALAGE

Groot raam

Voorgezet

Uitgegeten midden

Hellend vlak

Open hal

Bovenop

Sjiek

Aangeplakt

Uitgegeten hoek

Hellingbaan

Onder luifel

117

Zelfstandig


Open hal

Groot raam

Cepezed

Dordrecht

ENKELE VOORBEELDEN 118


Zelfstandig volume

Onder luifel

VVR Architecten

ENKELE VOORBEELDEN 119

Uitgegeten hoek

Eindhoven


Erich Mendelsohn

120


HAL EN BETEKENIS

BIOTEX

Doos = reclame

Doos = bijgebouw/voorzetgevel

Doos = betekenis

Doos = compositie

Doos = ritme

Doos = constructie

BIOTEX Doos = billboard

Doos = canvas

Doos = doos

Doos = dak

Doos = appendix

Doos = kleur 121 32


BIOTEX

Doos = reclame

Doos = bijgebouw/voorzetgevel

Toverland

Foto: Frank Breuer

BIOTEX 122


BIOTEX

Doos = betekenis

Doos = compositie

BIOTEX Snelders en Snelders

Neutelings Riedijk

123


Doos = ritme

Doos = constructie

BIOTEX

Maaskant

Grimshaw

124


BIOTEX Doos = billboard

Doos = canvas

Cepezed

Feyenoord

125


BIOTEX

Doos = doos

Doos = dak

VVR architecten, Bouwcentrtrum Etten Leur

Hal in Etten Leur

126


BIOTEX

Doos = appendix

Doos = kleur

Coop Himmelblaui, bedrijfshal St. Viet am Glan, Oostenrijk

Blauwe hal, Eindhoven

127


128


HAL EN ORIËNTATIE

Ontsluitingsweg

Entree Ventweg

Snelweg

Ingesloten

Enkele oriëntatie

Ontsluitingsweg

Ontsluitingsweg Entree

Snelweg

Dubbele oriëntatie

Hoek oriëntatie

Ontsluitingsweg

Ontsluitingsweg

Snelweg

Snelweg

Driezijdige oriëntatie

Alzijdige oriëntatie 129


130


‘DE PERFECTE DOOS’

7

PROJECTPAGINA’S

PROJECTPAGINA’S

Dit hoofdstuk bevat een aantal documentaties van bedrijfsgebouwen welke zijn gebruikt in deze studie. Gedeeltelijk zijn de foto’s en tekeningen samengesteld uit de voorhanden zijnde literatuur en publicaties. Het zijn projecten van bekende en minder bekende architecten en van recentere en minder recente datum. Het geheel is op alfabetische volgorde georganiseerd en het is bedoeld als ondersteuning van het beeldmateriaal zoals gebruikt in de tekst. De reeks op zich toont de veelheid van vorm en uitvoering van de bedrijfshal.

Daf-Architecten

131

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

WIEL ARETS Showroom + kantoren, Apeldoorn 1999

Daf-Architecten

132

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

WIEL ARETS Lensvelt kantoor/showroom, Breda 1995

Daf-Architecten

133

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

PETER BEHRENS AEG-turbinefabriek, Berlijn 1908-1909

Daf-Architecten

134

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

BENTHEM EN CROUWEL Mors distrubutiecentrum, Opmeer 1988

Daf-Architecten

135

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

CEPEZED Drukkerij Anker, Lelystad 2002

Daf-Architecten

136

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

CEPEZED Bedrijfsgebouw Ronic, Woerden 2003

Daf-Architecten

137

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

CEPEZED Porsche Kundenzentrum, Stuttgard 2000

Daf-Architecten

138

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

CLAUS EN KAAN Van Schaik bouwbedrijf, Breukelen 2000

Daf-Architecten

139

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

COOP HIMMELBLAU Fabriekscomplex Funder Werk3, St. Veit/Glan 1988-1989

Daf-Architecten

140

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

COUSSÉE & GORIS Fractal Building Systems Roeselare 1998

Daf-Architecten

141

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

FOSTER ASS. Sainsbury centre for Visual Arts, Norwich 1974-1978

Daf-Architecten

142

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

FOSTER ASS. Renault Distribution Centre, Swindon 1980-1982

Daf-Architecten

143

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

FOSTER Reliance control, Swindon (GB) 1965-7

Daf-Architecten

144

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

EUGENE FREYSSINET Luchtschiphangar, Orly 1921-1923

Daf-Architecten

145

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

WALTER GROPIUS Schoenleestenfabriek Fagus, Alfeld/Leine 1910-1914

Daf-Architecten

146

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

HERZOG & DE MEURON Ricola opslaghal, Laufen Zwitserland 1987

Daf-Architecten

147

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

HERZOG & DE MEURON Dominus Winery, Yountville California 1997

Daf-Architecten

148

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

HERZOG & DE MEURON Ricola distributiecentrum, Zwitserland 1991

Daf-Architecten

149

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

HILD UND K Farben Kemeter opslag en verkoophal, Eichstätt Germany 1994

Daf-Architecten

150

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

K2 Bedrijfsloods Dinxperloo, Aalten 2003

Daf-Architecten

151

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

ALBERT KAHN Glasfabriek van Ford-fabrieken Dearborn, Michigan 1924

Daf-Architecten

152

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

GEORG LIPPSMEIER Drukkerij, Nouakchott Mauritanië 1968

Daf-Architecten

153

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

HUIG MAASKANT Tomado fabriek, Etten Leur 1955

Daf-Architecten

154

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

ERICH MENDELSOHN Hoedenfabriek, Luckenwalde 1921-1923

Daf-Architecten

155

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

MIES VAN DER ROHE Convention hall, Chicago 1959

Daf-Architecten

156

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

FLORIAN NAGLER Kaufman Holz AG distributie centrum 1999

Daf-Architecten

157

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

LUIGI NERVI Palazzo del Lavoro, Turijn 1962

Daf-Architecten

158

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

NEUTELINGS RIEDIJK Steunpunt Rijkswaterstaat, Harlingen1986/98

Daf-Architecten

159

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

NEUTELINGS RIEDIJK Veenmans drukkers, Ede 1997

Daf-Architecten

160

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

VAN DEN PAUWERT Power Notiv bedrijfsgebouw, Etten-Leur,

Daf-Architecten

161

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

WIM QUIST Drinkwaterproductiebedrijf Berenplaat, Oud Beijerland, 1959

Daf-Architecten

162

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

AARNO RUUSUVUORI Drukkerij, Tapiola Finland 1964

Daf-Architecten

163

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

SCHMITT UND KASIMIR Glasbedrijf, Leonberg Duitsland 1969

Daf-Architecten

164

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

SNEIDER + SCHUMACHER Erco Leuchten High Bay Storage, Lüdenscheid Germany 2001

Daf-Architecten

165

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

SNELDERS EN SNELDERS Distributiecentrum, Ede 2001

Daf-Architecten

166

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

SUTER & SUTER Bedrijfsgebouw, Mexico 1968

Daf-Architecten

167

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

VVR ARCHITECTEN Bouwcenter Nelemans, Etten-Leur 2003

Daf-Architecten

168

FEBRUARI 2005


‘DE PERFECTE DOOS’

PROJECTPAGINA’S

WILLEMS VAN DEN BRINK Distributiecentrum Kusters, Eindhoven 2001-2003

Daf-Architecten

169

FEBRUARI 2005


170


‘DE PERFECTE DOOS’

8

CONCLUSIE

CONCLUSIE

“The humanist expectation of honesty is doomed, interior and exterior architectures become seperate projects, one dealing with the instability of programmatic and iconographic needs, the other -agent of disinformationoffering the city the apparent stablility of an object” Rem Koolhaas ‘Bigness’ (SMLXL, OMA/Koolhaas/Mau 1995, 010 publishers) Met deze studie hebben we geprobeerd de contouren van de problematiek die zich voordoet bij de architectuur van de bedrijfshal te onderzoeken, hier en daar dieper ingaand op specifieke thema’s. Een uitputtend onderzoek naar de architectuur van het bedrijfsgebouw is dit, edoch niet geworden. De materie is net zo complex en veelzijdig als dat de architectuur dat zelf is. De uiteenlopendheid van de voorbeelden en de typologische iconen laten dat ook zien. Definitieve uitspraken en conclusies hebben hierdoor het gevaar óf te veralgemeniserend te zijn óf juist alleen specifiek geldend voor één of twee gevallen. Of ze zijn ronduit simplistisch, laat staan dat het procédé voor de perfecte hal hieruit te destilleren is. Wij hopen echter dat het beschrijven van het bedrijfsgebouw voor productie en opslag als apart type met een eigen geschiedenis, een eigen referentiekader en een eigen problematiek het begin is van een gevoeligheid bij alle betrokkenen in de bouw met betrekking tot deze architectonische ontwerpopgave. Nieuwe inzichten Het benoemen en rubriceren van de typologische reeksen van volume en volumerelaties moet beschouwd worden als een uitbreiding van het architectonisch vocabulaire. Het legt de architectonische wetmaatigheden bloot die volgen uit standaard combinaties zoals bedrijfshal en kantoor. De constructie heeft altijd een expressieve werking en de architect bepaalt hoe subtiel het ordenend vermogen van de constructie wordt doorgevoerd.Er is een wetmatigheid te herkennen in de verhouding tussen kritieke overspanning en efficiënt materiaalgebruik in de constructie. Elk project krijgt daar mee te maken en een goed begrip hiervan maakt het ontwerpproces gemakkelijker. Daarnaast is elk detail van belang voor definitie die het gebouw van zichzelf maakt. Onbedoeld tonen van technische oplossingen en adhoc bevestigingen zijn vaak zeer storend. Wat niet bedoeld is, zou moeten worden opgenomen in de dikte van vloer, gevel en dak. De steeds verder gaande automatisering en het daarmee gepaard gaande ontbreken van mensen in de hal zorgt voor een gesloten gevel. De desolaatheid die dit veroorzaakt kan doorbroken worden door de gevels open te gooien en de activiteit binnen te laten zien. Ook bij bedrijfshallen is de relatie tussen binnen en buiten van belang om tot een communicatief object te komen. De reden voor het bestaan van het object, de logica ervan, moet uitgedrukt worden zodat het ding z’n stomme expressieloosheid kwijtraakt en begrijpelijk Daf-Architecten

171

FEBRUARI 2005


Bouwcentrum Etten Leur, VVR architecten

Cepezed

foto: Frank Breuer 172


‘DE PERFECTE DOOS’

CONCLUSIE

wordt. Leesbaar; zodat men met interesse kijken kan naar wat er allemaal gebeurt. Zoals je vroeger de havens bezocht om je te verwonderen over de schaal van de bedrijvigheid, zo zou het bedrijfsterrein nog meer een open en toegankelijk gebied moeten worden waar je ook als je niet in zaken bent iets te zoeken hebt. Dit speelt bijvoorbeeld bij de bouwmarkt in Etten Leur, bij de openbaarheid die de IKEA-gebouwen karakteriseert. Verder blijkt ondanks het vergaande gebruik van gestandariseerde bouwelementen die soms meerdere bouwkundige functies tegelijk vervullen, dat er ook bij gebouwen voor werk en industrie van een massageprocuceerde architectuur geen sprake is. De flexibiliteit van de systemen die door leveranciers en bouwondernemingen worden aangeboden, zonder dat dat voor de kostprijs gevolgen heeft, voorkomt dit. Daarbij is er aan de vraagkant geen behoefte aan massaproductie en is de conditie en context waar een gebouw aan moet voldoen, te complex in vergelijking tot andere gebruiksgoederen. Het bedrijfsgebouw heeft in het verleden een belangrijke rol in het centrum van het architectuur debat gespeeld als toonbeeld, symbool en logisch uitvloeisel van een toegejuichte moderne conditie. Het lijkt nu het wegwerpproduct van het modernisme te zijn; een banaal aftreksel. Het is nog steeds een van de weinige gebouwtypes waar functie en uitstraling vragen om een modernistische a-contextuele architectuur. Alhoewel de meeste bedrijfshallen schuine daken hebben ten gevolge van constructie en afwatering, wordt dit meestal achter de rechte gevels van ‘de doos’ verborgen. Het bedrijfsgebouw als brandpunt van vernieuwing Het is daarom goed te beseffen dat de representatie meer dan de uiteindelijk functie van het bedrijfsgebouw bepalend is voor de verschijningsvorm. Maar een serieuze omzetting van het programma naar architectuur kan wel verassende resultaten opleveren zoals het werk van Cepezed laat zien. Dan blijkt plotseling ook dat juist het bedrijfsgebouw als opgave de klassieke verhoudingen in het bouwproces in staat is ingrijpend te vernieuwen. De toekenning van de West-Vlaamse Architectuurprijs 2000 en de Nationale Staalprijs 2004 (hier in Nederland) aan bedrijfsgebouwen illustreert dit. Productinnovatie en nieuwe ontwikkeling in de bouw gaan hier hand in hand en brengen het bedrijfsgebouw in het midden van de discussie over architectuur. En ook de aard van het architectenvak, dat zo uitgehold leek te zijn in deze context, blijkt opeens een onverwachte nieuwe inhoud te kunnen krijgen. De architect die zich direct mengt in de ontwikkeling van het bouwproduct en weer meester wordt over zijn vormgevingsmogelijkheden. Dat geeft hoop voor de toekomst. Herziening van vernieuwing Er is echter meer aan de hand met de verschijning van het bedrijfsgebouw in onze ruimtelijke omgeving. Om de architectuur van de hal te begrijpen moet men haar in verband brengen met de cultuur van de auto, de snelweg, de bomenrij, de geluidswal, de romantiek van de snelweg en het Hollandse Daf-Architecten

173

FEBRUARI 2005


Vooraanzicht, zijaanzicht, achteraanzicht

Structuur van landschapselementen

Wos gebouw, Leidsche Rijn Utrecht, NL Architects 174


‘DE PERFECTE DOOS’

CONCLUSIE

landschap en het wegrestaurant. Dat is de werkelijke context van de hal. Een louter positivistische benadering van de ontwerpopgave, één die functionaliteit en zuiverheid aan een zakelijke identiteit koppelt, schiet in sommige situaties te kort. Essentiële thema’s betreffende de betekenis van het bedrijfsgebouwen als product van onze cultuur en over de wijze waarop die productie een relevante respons vindt in de samenleving blijven onaangeroerd. Hoe leveren de langs de snelweg groeiende dozen een betekenisvol en identificeerbaar beeld op? Onder welke voorwaarden kan die omgeving een werkelijke nieuwe stedelijke ruimte worden die optimaal benut en gewaardeerd wordt? Welke rol speelt de architectuur hierin? Is de conventionele architectuur van efficiëntie en doelmatigheid wel toereikend of is er aanleiding voor een grondige herziening van de architectonische conventie zoals 30 jaar geleden al gesignaleerd door Venturi en Scott Brown. Hoe actueel is die theorie voor de Nederlandse snelwegcorridor nu? De algemene opvattingen over hoe lelijk die omgeving is en de esthetische voorschriften die daartegen worden aangenomen duiden er op dat die discussie nog steeds gevoed moet worden. Twee gezichten Maar waar ‘Learning from Las Vegas’ zich vooral bezig houdt met het perspectief vanuit de weg (de Strip), gaat in Nederland de discussie ook, en misschien met name, over de niet naar de weg gekeerde zijde; de zijde naar het landschap. Daar tonen de hallen slechts hun neutrale en karakterloze achterkanten. En waar die zijde in Las Vegas, ten tijde van de studie, naar de onbevolkte, weinig pittoreske “desert” grenst; naar niets dus, is daar in Nederland altijd een ‘iets’ waarvoor die achterkanten feitelijk een voorkant vormen en die het uitzicht verstoren. En waar het bedrijfsgebouw met z’n tekens, logo’s en strakke vorm langs de hoofdweg z’n juiste context heeft is er vanuit de andere kant juist sprake van een onbegrijpelijke aanwezigheid en een groot contrast met de context. In de foto’s van Frank Breuer is deze context zelfs weggesneden of uiterst minimaal. Het gebouw is uit z’n reeks gehaald en de weg is verdwenen. Zo doet het zich voor naar het landschap, als een vreemd object, als een indringer. Door de grotere dichtheid die Nederland kenmerkt is er ook een grotere dichtheid van conflicterende snelheden en de gebouwen dienen niet alleen de ‘snapshot’ relevantie te hebben van de snelheid en schaal van de auto. Zij moeten ook een zekere landschappelijke kwaliteit tonen voor voetgangers, fietsers en omwonenden. Dus per definitie een meerduidige aard die beide werelden in zich op kan nemen en reflecteren. De materialisatie wordt aan de aandachtszijde van het gebouw gedomineerd door de aanwezige tekens en logo’s. De kwaliteit daarvan bepaalt een groot deel van wat ervaren wordt. De andere zijden van het gebouw spreken alleen door hun materiaal en detaillering. Maar er zijn zeker aanknopingspunten. Wellicht is de regelmaat en eindeloosheid van het gevelmateriaal terug te vinden in de eindeloze aardappelvelden en de weilanden door sloten gekadreerd. Beiden veranderen Daf-Architecten

175

FEBRUARI 2005


176


‘DE PERFECTE DOOS’

CONCLUSIE

onder invloed van het licht, het weer en het jaargetijde. Wij willen hier de tweeslachtigheid van het begrip ‘decorated shed’ benadrukken en deze koppelen aan de tweeslachtigheid van de locatie. Bij de Nederlandse bedrijfshal gaan we uit van een gebouw zonder achterkant maar één met meerdere gezichten en meerdere identiteiten in een dubbelzinnige context. Interessant om hier te noemen is het WOS gebouw van NL architects in Leidsche Rijn. Het gebouw is een vierkante monoliet met een ingedeukt dakvlak en afgeronde hoeken en het staat als een abstract en enigmatisch ding zonder ramen langs de weg. Aan de zijkant blijken bij nadere beschouwing ‘baskets’ gemonteerd en ‘handgrips’ voor ‘mountaineering’ zodat het gebouw een dubbelzinnige tactiliteit verkrijgt. Het is op meerdere wijzen ervaarbaar. De opgave Zo blijkt een in eerste instantie banale opgave als deze lege hal op een artistiek niveau ook een uitdaging voor de ontwerper zijn. Algemene vormgevende technieken worden op de proef gesteld op het moment dat de basisvorm en ambitie van de opgave duidelijk zijn. Dat heeft te maken met de volgende zaken: - de rationele vorm; het platonisch object - een hoog abstractieniveau (weinig ramen en andere indelingen) - eenduidigheid, minimalisme, repetitie en structuur - de grootte: een andere dan de menselijke schaal is maatgevend - een gebrek aan context en dus artistieke vrijheid - extreme expressies aan de zichtzijde is vaak gewenst - minder regelgeving en eisen aan detaillering dan voor gebouwen waar doorgaans mensen verblijven - discipline overscheidende combinaties van architectuur met grafische kunst en eigentijdse beeldcultuur in het algemeen - door de schaal en massaliteit van de hal, wordt een relatief eenvoudige materiaalvoering al snel intrigerend - de over het algemeen snelle bouw en het gebruik van innovatieve en industriele details die representatief zijn voor de branche waarvoor gebouwd wordt. De architect die een opdracht krijgt voor een bedrijfsgebouw weet zich geconfronteerd met een opgave die, gezien de conditie waarin het Nederlandse landschap zich bevindt een grote maatschappelijke relevantie heeft. Het ontwerp zal positie moeten nemen tussen soms banale expressie-wensen van een commercieel bedrijf en de gevoeligheid van de gehavende context. Tegelijkertijd lijkt het de mogelijkheid om te experimenteren met materiaal, detail en vorm.

Daf-Architecten

177

FEBRUARI 2005


178


LITERATUURLIJST

Boeken: Adam J., Hausmann K., J체tner F.: Industrial Buildings. A Design Manual: Birkh채user, Basel 2004 Baart, T.: Bouwlust: NAI Uitgevers, Rotterdam 1999 Bakker, Daan en Rapp, Christian: Het Kant en Klaar Huis: NAi Uitgevers, Rotterdam 1998 Banham, Reyner: The Architecture of the Well Tempered Environment: reader TU Delft Reyner Banham: Theory and Design in the First Machine Age: Preager Publishers, New York 1975 Von Bosse, H.B., Waubke N.V., Grimme R. Mertins J.: Atlas Flache D채cher: Birkh채user, Basel/Boston/Berlin Brawne, M.: Arup Associates: Lund Humphries, London 1983 Carter, P.: Mies van der Rohe at Work: Phaidon, Honk Hong 1999 v. Cruyningen, P. Goueau, J, Grovestins, F, Viersen, A., v. Zuijlen, J.: Het Boerderijen Boek: Waanders, Zwolle 2003 Diamant R.M.E.: Industrialised Building 2: Iliffe Books Ltd, London 1965 Drury J.: Factories Planning, Design and Modernisation: The Architectural Press, London 1981 Foster and planners.: Norman Foster Works 1: Prestel, London 2002 Gaag van der, Stef: Vademecum Bedrijventerreinen: Uitgeverij 010, Rotterdam 2004 Gossel, P., Leuthauser G.: Architectuur van de 20e Eeuw: Taschen, Koln 1991 Hays, K.M. (editor): Oppositions Reader: Princeton Arch. Press, New York 1998 Hildebrand, G.: The Architecture of Albert Kahn: MIT Press, Cambridge 1974 Holl, Steven: Rural & Urban Housing Types in North America: Pamphet Architecture No 9, New York 1982 Ibelings, H.: Claus en Kaan: NAi Uitgevers, Rotterdam 2000 De Jong, T., de Gunst, D.D.: Typologie van Gebouwen: Bedrijsgebouwen: DUP Delft 1989 Hartmann, K., Bollerey, F.: 200 Jahre Architektur: Delft Univesity Press, Delft 1987 R. Koolhaas, B. Mau: SLMXL: 010 Publishers, Rotterdam 1995 Lootsma Bart., Verstegen T. Architectuur in Nederland. Jaarboek 1999/2000: NAI Uitgevers, Rotterdam 2000 E. Louw, B. Needham, H. Olden, C.J. Pen: Planning van Bedrijventerreinen: Sdu uitgevers, Den Haag 2004 Meinsma H.C: De Logica van de Lelijkheid: Stichting Welstandszorg Noord Holland, Alkmaar2004 Mund H.: Die Ecke im Skelettbrau: Wilhelm Ernest and Sohn, Berlin 1980 Neufert, Ernst: Industriebauten: Bauverlag Gmbh, Wiesbaden-Berlin, Vincent Verlag, Hannover Provoost M.: Hugh Maaskant: Uitgeverij 010, Rotterdam 2003 Pundt, Hermann G.: Schinkels Berlin: Haudmann Reprotechnik, Darmstadt 1981 Schramm W.: Lager und Speicher: Bauverlag Smitson, Allison: Team 10 Meetings: Publikatieburo Bouwkunde, Delft 1991 179


S.Severain jr: Erscheiunungsbild von Industriebauten: Krämer Verlag, Stuttgart 1980 Robert Venturi, Denise Scott Brown, Steven Izenour: Learning From Las Vegas, MIT Press 1972-77 W.H. Verburg: Over Spannend Staal: Basisboek: Stichting Kennisoverdracht SG, Rotterdam 1996 Wild F.: Entwurf und Planung, n,1: Callwey, Munchen 1969 Wild F.: Entwurf und Planung, n.5: Callwey, Munchen 1970 Van der Woud, Auke: Wim Quist: Uitgeverij 010, Rotterdam 1989 Zilvold R., Nijhof P.: IndustriÍle Monumenten: Fragment Uitgeverij, Amsterdam 1989 Documentatie: Allucobond: Alluminium sandwichplaten: Info + referentie werken Astron: 101 Building Ideas 10th edition: Info Astron: Bouwtechnisch productoverzicht Astron: Staal hallenbouw: Info, hallen+bouwsystemen Botec: Staal en beton: Info Cepezed: Algemene Projectdocumentatie Gorate Garant: Info Haas Fertigbau: Systeembouw hout: Info Habu Bouwsystemen: Staal dealer/builder van Astron: Info + referentie werken HBD Bouwgroep: Staal, hout systeembouw: Info Kalzip Alluminium: Info Kingspan Isolatiepanelen: Info + referentie werken De Meeuw bouwsystemen: Systeembouw: artikel Metabo B.V. Systeembouw: Info, hallenbouw OTTE Hallenbouw: Info + referentie werken Systabo: Turn-key bouw: Info + referentie werken TB & S Bouw: Staalinfo Vermeulen Systeembouw: Hout, systeembouw: Info + referentie werken

Artikelen: Josine Crone: Design en Build in de Polder: Bouw #2, februari 2002 Delbeke M.: Dozen en Gezichten: uit: Prijs voor Architectuur van de Provincie West-Vlaanderen, Brugge 2001 Marc Dubois: Gebouwen voor industrie: De architect, maart 2002 David Keunig: Slimme architectuur is vanzelf mooi: Detail in Architectuur, maart 2003 Jan Pesman, Cepezed: Een nieuwe discipline, Items 10 K. Van Synghel & A. Apers: Een acropolis voor de vrachtwagen: A-plus, dec/Jan 1997/98 Peter Visser: Bedrijfsgebouw Utrecht: Bouw #10, october 2003 Arbeidsvitamine: Stedenbouw. juni 1998 180


Themanummer “Bedrijfsgebouwen”: De architect, 1988 De Industriële steppe: Carp*, juni 2001 Mooi wonen in een abstracte doos: Bouwen met staal, april 2004 Nationale Staalprijs 2004: Bouwen met staal 180, october 2004 Onderkoelde Perfectie in Garageprototype: Detail in Architectuur, november 2001 Schuur of woning: A-plus, april/Mei 2001 Van staalplaat tot bouwpakket: De architect, september 1989

Publicaties: Stichting Bouwresearch: Techniek in bouw en industrie: uitgave 1984 Gem. Rotterdam/Schiedam: Spaanse Polder 2015: uitgave 2003 Gem. Rotterdam/Schiedam: Naar een nieuw bestemmingsplan voor Spaanse polder en ‘SGraaveland: uitgave 2004 Okra Landschapsarchitecten: Beeldplan Forepark: Gemeente Den Haag / Leidschendam Enno Zuidma stedebouw, Max.1 architectuur en stedebouw, KLOK A en S: Bedrijventereinen Hoefweg noord en zuid, Blijswijk: OBR Rotterdam 2001

181


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.