Rapportcomiterechtsherstelaanctivd 2015

Page 1

Bestevaerstraat 9 2014 AL Haarlem comiterechtsherstelrvd@gmail.com Aan: Aan: CTIVD, regering, parlement, gemeenteraad, onderzoekers, media

DATUM 15 januari 2015

ONDERWERP Onderzoek Commissie van Toezicht Inlichtingen en Veiligheidsdiensten naar de rechtmatigheid van de inzet van bijzondere middelen van de veiligheidsdiensten jegens de heer Roel van Duijn

INHOUD 1. Rappport ComitĂŠ aan CTIVD dd. 19 augustus 2013 BIJLAGEN: 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.

Bijlage F: kranten artikel over onderzoek CTIVD BVD documenten 1 BVD documenten 2 BVD documenten 3 BVD documenten 4 PID. documenten 1 PID. documenten 2 PID. documenten 3 Doc. Groep IJzerman 1 Doc. Groep IJzerman 2 Doc. Groep IJzerman 3 Doc. Schending Telefoon en Briefgeheim

ComitĂŠ Rechtsherstel Roel van Duijn Eckart Dissen Mr. Erik Olof Wendela de Vries Mr. Hans Gaasbeek Harry Valkenier en Roel van Duijn De strijd van de eenling tegen het onrecht is dezelfde als die van het geheugen tegen de vergetelheid. Milan Kundera


Bestevaerstraat 9 2014 AL Haarlem comiterechtsherstelrvd@gmail.com Aan: Aan de CTIVD Info@ctivd.nl Anna van Saksenlaan 50 2593 HT Den haag

DATUM 19 AUGUSTUS 2013 Geachte heer mr. A.H. van Delden en mevr. Mr. M. Hagens, Hierbij vindt u het rapport van ons eigen onderzoek inzake de inzet van bijzondere middelen door of in opdracht van de BVD tegen Roel van Duijn, in de geest van de opdracht van minister Plasterk aan u. Dit is de electronische versie, voor toezending van de papieren zullen wij weldra zorg dragen. Wij menen er goed aan te doen dit aan u te zenden zodat u het gebruiken kunt als materiaal voor uw eigen onderzoek. Wij stellen prijs op bevestiging van ontvangst en een reactie op het door ons ingebrachte materiaal, of informatie op welke wijze dit in het onderzoek zal worden betrokken. Wij zouden er graag een gesprek met u over willen hebben. Namens ComitĂŠ Rechtsherstel Roel van Duijn en Roel van Duijn

Met vriendelijke groet,

Eckart Dissen Drs. Mr. Erik Olof Wendela de Vries Harry Valkenier Mr. Hans Gaasbeek En Roel van Duijn

De strijd van de eenling tegen het onrecht

is dezelfde als die van het geheugen

tegen de vergetelheid. Milan Kundera


Onderzoek naar de inzet van bijzondere middelen tegen Roel van Duijn

Rapport van: Comité Rechtsherstel Roel van Duijn Aan: CTIVD Inleiding Ingaande op de opdracht van minister Plasterk aan de CTIVD (bijlage a) hebben wij ons aan het werk gezet om het controleerbare antwoord te geven op de onderzoeksvraag die hij stelt. Zijn door de BVD en in opdracht van de BVD tegen Roel van Duijn bijzondere middelen ingezet? Doel van dit stuk is om een bijdrage te leveren aan het onderzoek van de CTIVD en dialoog daarover, met Roel van Duijn en het Comité Rechtsherstel Roel van Duijn. 1

Sinds 1961 heeft de BVD, als spin in het web van de geheime dienst , groeiende belangstelling 2 voor Roel van Duijn gehad. Eerst vanwege zijn leidend aandeel in de Ban-de-Bom-beweging Den Haag (1961-1962), als anarchist en daarna als initiatiefnemer van de Provobeweging (1965-1967). De BVD noemt hem 3 “de ideeënman van Provo“ en verdenkt hem van gewelddadige neigingen . Vervolgens is hij gemeenteraadslid en initiatiefnemer van de “Volksuniversiteit voor sabotage en pseudo-erotiek“ en “Opperkabouter“ (1969 -1974). Dan wethouder, boer, schrijver en weer gemeenteraadslid (1975 2001). De BVD heeft zelf een zeer actief aandeel gehad in signalering, registratie van gegevens over hem in een ˜persoonsdossier”. Dit leidt tot de volgende vragen: 1. Heeft de BVD bijzondere middelen gebruikt om inlichtingen over RvD in te winnen, zoals tegenwoordig opgesomd in de WIV 2002, waar het gaat over de bijzondere bevoegdheden van de inlichtingendiensten (zie bijlage b)? 2. Heeft de BVD daarnaast opdracht gegevens aan PID’n om inlichtingen over “van Duijn en de zijnen“ te verzamelen d.m.v. inzet van bijzondere middelen? 3. Komt dit ook tot uiting in het werk van de Groep IJzerman (1967 – 1971), die sinds 1969 ingedeeld was in de Amsterdamse PID? De nu geldende wetgeving over de bijzondere middelen, op grond van hun bijzondere bevoegdheden van de inlichtingendiensten, bestond in het tijdperk waarin de geheime dienst haar activiteiten jegens RvD ontplooide niet. Er was het KB uit 1950, openbaar gemaakt in 1972. In dit KB werd de taakomschrijving van de BVD uiterst summier gegeven: inlichtingen verzamelen over personen over wie een ernstig vermoeden bestond dat zij een gevaar vormden voor de democratische rechtsorde. ‘Bijzondere middelen’ was geen term die in het KB genoemd werd. Wat allerminst wil zeggen dat zij niet gehanteerd werden. Dit was mede mogelijk omdat er ook de Wet Bijzondere Bevoegdheden Burgerlijk Gezag (WBBBG) uit 1950 gold. In deze wet werd als bijzonder middel o.m. de registratie van staatsgevaarlijke mensen op de Interneringslijst geregeld. Deze lijst werd sinds de start van de “Operatie Diepvries“ door de BVD steeds ‘Diepvrieslijst’ genoemd.

1

In ons stuk gebruiken we het begrip ‘de geheime dienst’ als verzamelbegrip voor alle geheime diensten die actief hebben geobserveerd, geïnfiltreerd, afgeluisterd en geprovoceerd jegens Roel van Duijn. 2 In het vervolg van dit stuk wordt de naam van Roel van Duijn ook afgekort tot RvD. 3 Dit is volstrekt ten onrechte, zoals uit leven en werk van Roel van Duijn en ons onderzoek blijkt, en ook uit alle stukken die door de geheime dienst openbaar, dan wel toegankelijk zijn gemaakt. PAGINA

/42

2


Wij baseren ons onderzoek vrijwel uitsluitend op geschreven bronnen. In hoofdzaak documenten uit het archief van BVD/AIVD, die door RvD zijn opgevraagd in het kader van het inzagerecht zoals dat in de WIV geregeld is . Deze documenten zijn hem door de AIVD verstrekt omdat zij over zijn persoon gaan of omdat zij herleidbaar zijn tot zijn persoon. In dat laatste geval betreft het de bewegingen waartoe RvD het 4 initiatief toe genomen heeft en waarvan hij de leider is geweest: de Ban-de-Bom-beweging Den Haag, Provo en de Kabouterbeweging. Dit criterium van herleidbaarheid tot de persoon is voor dit onderzoek van specifieke betekenis, want het impliceert en bevestigt dat inzet van bijzondere middelen naar een beweging herleidbaar is tot inzet van bijzondere middelen tegen de leider. De uitsluitende beschikbaarheid van schriftelijke bronnen is in ons onderzoek een beperking. Want de praktijk is dat instructies en aanwijzingen heel vaak mondeling gegeven worden. Dat dit gebeurd is, blijkt uit het geregisseerde verband tussen de activiteiten waarvan wij hieronder de papieren neerslag in grote lijnen opgespoord hebben. De mondelinge instructies en afspraken kunnen wij niet naluisteren, maar wel evident maken. De talrijke documenten uit het BVD/AIVD-archief over RvD die gebaseerd zijn op speurwerk in open bronnen laten wij hieronder buiten beschouwing. Die zijn o.m. besproken in “Diepvriesfiguur, geschreven door het object van het BVD-onderzoek (uitgeverij van Praag, 2012).

Hoofdstuk

1. De BVD zelf 2. De PID’n 3. De Groep IJzerman 4. Telefoon afluisteren 5. Brieven openen 6. Ontvoering 7. Eindconclusies Bijlagen a t/m g De documenten waarnaar verwezen wordt

4

Omdat in de stukken van de geheime dienst Roel van Duijn wordt gezien als leider van Provo. Ban de Bom en de Kabouterbeweging, wordt in dit stuk het begrip leider overgenomen, met de kanttekening, dat het daarbij historisch onjuist is om te denken dat het daarbij om een formele positie zou gaan. De genoemde bewegingen kenden geen formeel leiderschap..

PAGINA

/42

3


1.De BVD zelf We gaan nu eerst op zoek naar stukken die door de BVD zelf zijn geproduceerd, geen interne aantekeningen afkomstig uit open bronnen zijnde. De volgnummers der documenten zijn linksonder door ons aangegeven. De met doc – nr aangeduide documenten zijn ook te vinden in de bijlage van “Diepvriesfiguur”.

1. Doc. 2-1 13 juni 1962. Over wijkhoofden Ban-de-Bom groep i.v.m. demonstratie 39 juni 1962 Brief Aan hoofdcommissaris Den Haag. Er is sprake van telefonische communicatie. Waarschijnlijk aan Hoofdcommissaris, inclusief PID, gericht. De antecedenten van RvD zijn in dit verband al nagegaan en geregistreerd door PID en BVD. Uit dit bericht spreekt dat aanwijzingen door de BVD ook mondeling werden gedaan. 2. Doc 3- II ,5 januari 1965 BVD. in deze brief vraagt HBVD de Hoofdcommissaris Rotterdam (PID) hem in kennis te stellen van volledige personalia en politieke antecedenten van RvD en zijn vriend. 3. Doc 3 – V. 30 maart 1965. Brief aan Rotterdamse OvJ over opruiend pamflet van RvD. RvD is geobserveerd tijdens anti-MLF-demonstratie. HBVD suggereert juridische stappen tegen RvD. Uit dit en het vorige bericht blijkt dat de aandacht van de BVD gespitst was op RvD 4. Aankondiging van komende verschijning van het tijdschrift “Provo“, 25 mei 1965.Verkregen via inzage in AIVD/BVD archief. Hoe is het daar terecht gekomen? In dit nog muisstille, embryonale stadium van ˜Provo was er geen enkele publiciteit. Het stencil was in een zeer geringe oplage vervaardigd. 5. Doc 3-VII en 3- VIII. De directeur van de BVD heeft op 14 juli 1965 een bericht gestuurd aan de minister over “nieuwe anarchistische activiteit onder de benaming “Provo““, waarin RvD als leider van deze beweging wordt aangeduid en uitvoerig beschreven als een aanhanger van “geweldscultuur“. RvD zou een bomaanslag op de BVD hebben willen plegen (doc 3-VII en 3- VIII). Dit bericht is doorgestuurd naar de verantwoordelijke gezagsdragers in Amsterdam. Als gevolg daarvan is kort daarna bij RvD huiszoeking geweest en is het eerste nummer van het tijdschrift “Provo“ daar in beslag genomen. We mogen dus aannemen dat het ook gestuurd is naar de PID A’dam. Deze brief met rapport is verstuurd naar: -Minister BiZa (Smallenbroek) -Minister Justitie (Samkalden) -Directeur-generaal Openbare Orde & Veiligheid Via de brief van min. Smallenbroek 5a (doc 3-XIII), als reactie, komt deze brief+rapport minister van Justitite,, Politie, Bur. Nr 570401 kab, Pers. En best. Zaken 6. Beschouwing over politiek extremisme 13 augustus 1965. RvD wordt aangeduid als potentieel gewelddadig en “steeds feller antimaatschappelijk“. In de lijst van opgesomde extremistische organisaties wordt RvD vermeld als de belangrijkste figuur van deze groep. 7. Brief van HBVD aan Hoofdcommissaris Amsterdam 14 october 1965, met dankzegging aan door PID geleverde informatie over de Provo. Als eerste wordt RvD genoemd. Dit is typisch een brief waaruit nauwe samenwerking met PID jegens RvD en provo’s spreekt. Typisch voorbeeld van een brief die telefonisch aangevuld kan zijn geworden met de telefonisch

PAGINA

/42

4


opdracht van BVD aan PID om de provo’s in de gaten te houden, met inzet van observatie en infiltratie. 8. Brief HBVD 11 september 1966. Zie Bijlage ˜B van “Diepvriesfiguur”. Rapport van de BVD over de “Provo’s“, exponent van hedendaags radicalisme onder de jeugd. 1 september 1966. In dit rapport wordt RvD herhaaldelijk geschetst als een gewelddadig ingesteld persoon, Iemand om voor op te passen. Aan Minister Binnenl. Zaken met afschrift P-G’s en CdK’s. Volgens het proefschrift van D. Engelen is ook aan vele andere bestuurders gestuurd. De uitwerking van dit rapport op de lezer kan niet anders zijn geweest dan die van een aanmaning om de persoon van RvD en zijn activiteiten onder een vergrootglas te houden.

9. Aanbieding per brief HBVD 8 december 1966, plus rapport - Doc. 3-XXI Rapport van 8 pagina’s van de BVD over het Provo-concilie in Borgharen met observaties over rol en gedrag van RvD Dit rapport vormt een hard bewijs dat de BVD zelf ook observeerde naar wat RvD en de provo’s uitspookten. De BVD heeft zich daarbij ook bediend van een agent die onder de dekmantel van een actieve provo’s te zijn zelfs in het besloten gedeelte is binnengedrongen en daarvan een verslag voor de BVD heeft gemaakt. 10. Maandbericht van de BVD, october 1966. Vermelding dat RvD deelneemt aan een betoging tegen generaal Von Kielsmansegg, een voormalige nazi. Vermeld wordt dat hij zich niet aan de voorgeschreven leuzen hield , een incident uitlokte en gearresteerd werd. Dit moet slecht observatiewerk geweest zijn van de BVD, want RvD was daarbij volgens hem in het geheel niet aanwezig. 11. Verslag Auroravergadering BVD, 8 – 10 – 1966. Heelsumbijeenkomst met provinciale BVA’s. Met speciale belangstelling voor het “provovraagstuk“. Daar waren dus ook de vertegenwoordigers van PID’s en RID’n. Het ligt in de lijn dat op dit soort bijeenkomsten mondeling door de BVD-mensen, gezien hun toegespitste belangstelling op RvD en Provo, is aangedrongen de provo’s, onder wie RvD, te observeren. 12. Door de AIVD samengevat bericht over komst Belgische provo’s, ontvangst door o.a. RvD. Uit het feit dat dit bericht vanwege bronbescherming door de AIVD niet in z’n geheel (desnoods gewit) ter inzage is gegeven aan RvD leiden wij af dat het hier gaat om een infiltrant – die de bron van de bericht is. Deze infiltrant is hetzij een BVD-agent, hetzij een PID-agent (onder gezag van de BVD) geweest. 13. Een oproep van de BVD-directie om RvD in het oog te houden, is zijn registratie als “Diepvriesfiguur“. (doc. 10 – I t/m 10- IV). Hierin word RvD met deels feitelijk onjuiste en twijfelachtige argumenten geregistreerd als iemand “van wie op grond van zijn antecedenten het vermoeden bestaat dat hij in tijden van binnenlandse moeilijkheden, oorlog of oorlogsgevaar, de openbare orde, rust en veiligheid in gevaar zal brengen“. Dit bericht is doorgestuurd naar Burgemeester van Amsterdam, Hoofdcommissaris van Politie, Commisaris van de Koningin, Procureur-generaal etc. Zie ook het proefschrift van D.Engelen en “Diepvriesfiguur“. Deze registratie en de daaruit voortvloeiende berichten aan de (geheime) politie kan worden beschouwd als een instructie om RvD “in de gaten te houden“ en te observeren.`

PAGINA

/42

5


Het is duidelijk dat de registratie op deze lijst op zichzelf de inzet van een bijzonder middel was, gebaseerd op een bijzondere bevoegdheid uit de Wet Bijzondere Bevoegdheden Burgerlijk Gezag. 14. Doc 3-IXX Uit verslag bespreking minister BiZa en directeur BVD blijkt dat provo’s “binnen enge grenzen“ in de gaten moeten worden gehouden. Dit i.v.m. interne normstellingen van de BVD. 14 a. Interne normstellingen van de BVD inzake het begrip “extremistische stromingen“ Hoort bij brief 868.914 aan min. BiZa Verdam en S-G BiZa. Datum 11 -5- ’67. De al langer geldende normstellingen zijn voorzien van een PS dat gewijd is aan het provotariaat. Het provotariaat wordt ingedeeld in 3 categorieën waarvan de belangrijkste is: “a) Er is een toplaag van naar verhouding intelligente figuren, die idealistisch-filosofisch bevlogen zijn en geïnspireerd worden door algemeen anarchistische denkbeelden.“ Deze categorie… “die van de ideologisch-creatieve figuren, is ook in politiek opzicht van een zeker belang. Deze provo’s hebben als groep geen politieke beginselen, geen program en derhalve geen politieke doeleinden in de eigenlijke zin. Zij worden echter gemotiveerd door een afkeer van de bestaande maatschappelijke orde.“ Zij zijn tegen bestaande gezagsinstituten en tegen het gezag als zodanig. Hun ideologie is verwant aan het anarchisme. Mede gezien het feit, dat ook de methoden, waarvan deze groep zich bedient (of zegt zich te willen bedienen) om haar ideeén te propageren “anarchistisch“ zijn, acht de dienst het zijn taak haar, voor zolang de feiten daartoe aanleiding geven, in het oog te houden.” RvD moet zeker tot deze “figuren“ hebben behoord, daar hij door de BVD herhaaldelijk wordt aangeduid als de “initiatiefnemer“. “het provo-brein‘, “de belangrijkste figuur“ enz. Zie ook bijlage c : “De normen van de BVD”, artikel RvD). Documenten die het bovenstaande ondersteunen zijn voorts: 15a. Uit Auroravergadering 21 maart 1966. Maakt melding van activiteit BOA (het Amsterdamse filiaal van de BVD) aangaande provo’s, ordeverstoring 19 maart. Dit weerspreekt dat BOA de provo’s aan de politie zou overlaten. Naast BVD (Den Haag) en PID hield dus ook BOA zich met provo’s bezig. En uiteraard meer speciaal met hun leider RvD. 5b. Bericht over demonstraties op 19 maart 1966. Dit moet het BOA-bericht zijn waarover HBVD in de Auroravergadering van 21 maart spreekt. Het is gemaakt door een infiltrant die de provo’s in café LUBA afluistert. De provo’s en dus indirect of direct ook de “provobrains”. Deze informatie moet nog de volgende dag aan de BVD-directie zijn bezorgd. 15c. Bericht van 23 maart uit waarschijnlijk dezelfde bron (zelfde lay-out). Moeilijkheden in Provo. Het is gebaseerd op interne gesprekken en moet dus afkomstig zijn van een (BOA-BVD-infiltrant. 15d. 23 maart 1966. Door Provo off-setpers aangeschaft. Hiervoor geldt hetzelfde. Werk van een infiltrant.

16. Doc 4-VII Uit de Aurora-vergadering(BVD-directie) van 5-2-’70. HBVD verzoekt in rapporten aan de regering op te nemen “wat wij weten van de Volksuniversiteit voor Sabotage“ en de sabotagecursussen. Aangezien RvD hierin de leidende figuur was, gaat , betekent dit indirect een verzoek hem in de gaten te houden. 17. Auroravergadering BVD-directie 1966 (datum onleesbaar). Vergadering met p-g’s over “provo-vraagstuk“. Ook weer een voorbeeld van een vergadering waarin de BVD haar wens om provo’s te observeren kan hebben doorgegeven. PAGINA

/42

6


18. Pleitnotitie van AIVD (namens minister BZK) voor rechtbank Den Haag, 11 november 2010.. Onder 6 wordt vermeld dat er ook na 1972 nog twee documenten over RvD zijn, die niet kunnen worden verstrekt. Op blz 3 onder punt 2 staat dat de AIVD documenten over de ontvoering van RvD in 1970 heeft, die men niet wil verstrekken vanwege bronbescherming. 18. Auroravergadering BVD-directie. Beschouwing over ontwikkeling bij kabouters. I.t.t. sommige uitlatingen dat de BVD zich niet met Kabouters bemoeide bevestigt dit nog eens dat men zich wel degelijk bezig hield met kabouters en dus met de “opperkabouter“.

Commentaar: De BVD heeft vanaf januari 1965 een bijzondere belangstelling gehad voor RvD. De periode van alleen open bronnen raadplegen is voorbij. Er wordt een persoonsdossier van hem aangelegd. En er verschijnen brieven van de directie van de BVD over hem waarin regering, justitie en politie worden aangespoord tegen hem in actie te komen. Hard bewijs van daadwerkelijke infiltratie en observatie door de BVD is het verslag van een BVDinfiltrant die het Provoconcilie in 1966 geobserveerd heeft. Daarnaast bevat het BVD-rapport van 11 september 1966 over Provo een kenschets van RvD als gewelddadig ingesteld gevaar een aantal opmerkingen die gebaseerd moeten zijn geweest op (verkeerde) observaties naar zijn persoon. Dat is ook met andere stukken het geval. Belangrijk moment in de reeks van waarschuwingen, beschouwingen en observaties door de BVD vormt de aanbeveling van de BVD om RvD een plaats te geven op de Diepvrieslijst. Dit moet worden beschouwd als een (impliciete) opdracht aan de PID’s om hem, waar hij opduikt, in de gaten te houden. En d.m.v. observaties over hem te rapporteren. De registratie als Diepvriesfiguur is de inzet van een destijds vigerend bijzonder middel, o.g.v. de Wet Bijzondere Bevoegdheden Burgerlijk Gezag. Het lijkt ons de geschiedenis geen recht doen om wel te zoeken naar bijzondere middelen die destijds wettelijk niet omschreven waren en de bijzondere middelen die er wettelijk wèl bestonden terzijde te laten. De AIVD verklaart al deze activiteit van de BVD nu, tegenover de media en in correspondentie met RvD. als een verschijnsel van de tijdgeest van de Koude Oorlog en daarna. Dit geeft blijk van een volstrekt eenzijdige beeld van die tijd, want er zijn ook in diezelfde jaren veel positieve, enthousiaste reacties gekomen op de door RvD aangevoerde bewegingen. Niet alleen van vernieuwers, maar ook van gevestigde autoriteiten (zie bijlage d).

PAGINA

/42

7


2. De PID’n De documenten van de PID’n getuigen van sterke belangstelling voor RvD en krijgen vanaf 1964 het karakter van stelselmatige observatie, Men volgt vrijwel al zijn lezingen door het land. Ook is er sprake van infiltratie. Er is een serie berichten van de PID-Den Haag en de PID-Amsterdam met persoonsbeschrijvingen betreffende RvD. Hij wordt beschreven als een in politiek opzicht verdachte figuur. In het Persoonsdossier van de BVD bevinden zich o.m. deze berichten. Deze berichten zijn wel deels een samenraapsel van informatie uit openbare bronnen, maar niet geheel. Zo wordt hij op gezag van de PID-zelf aangeduid als “provo-brains (document 3 – IX).“Ook wordt bv. op eigen gezag geconcludeerd dat hij “sterk anti-organisatorisch gezind“ is (doc 3 – XVIII). Kennelijk is men ook op straat naar mij op zoek (doc. 3 –XV!). In de daarop volgende jaren worden zijn lezingen in verschillende steden geobserveerd en er worden verslagen van gemaakt door lokale PID-agenten: -9-2-1970 Rijksuniversiteit Groningen (doc 4-X), een niet-openbare gelegenheid. -2-11-1970 TH Twente (doc 4 – XI), ook niet-openbaar-26-2-1973 discussiebijeenkomst “De Geus“, Haarlem (doc 5-II), waar entréegeld werd gevraagd. Ook zijn er de besloten vergaderingen i.v.m. de voorbereiding deelname Tweede Kamerverkiezingen , in 1971. Bijv. Doc. 4-XXIII Zijn inbreng wordt daarin herhaaldelijk weergegeven en becommentarieerd. Een aantal voorbeelden in documenten: 1. Bericht van I.D. Den Haag, 22 december 1964 aan Chef I.D. te Amsterdam, t.g.v. verhuizing RvD 26-12- 1961:“Hij heeft gepost op het Buitenhof“: dit moet op observatie berusten, aangezien deelnemers noch aan politie, noch aan de pers zijn gemeld. 16-12-’62: “hij behoorde tot de ordeverstoorders van de door “Jong Nederland“ gehouden demonstratie bij de Amerikaanse ambassade“: moet berusten op observatie, aangezien RvD noch behoorde tot “Jong Nederland“, noch tot verstoorders van deze demonstratie. Er waren geen media-informaties over de rol van de toen nog onbekende RvD 6-8-1962: “nam deel aan demonstratie voor Amerikaanse ambassade“ enz. Moet eveneens, op dezelfde gronden, op observatie berusten. 2. Bericht ID Amsterdam 30 – 5- 1966 (of den Haag?) “Bezocht in 1965 Pinksterlanddag“: berust op observatie. Daarover was geen mededeling in de pers geweest. ‘Is sterk anti-organisatorisch gezind“: een eigen constatering van de opsteller. 3.Bericht Rijkspolitie Heerenveen aan BVD. 1965. Deelname RvD aan Pinksterlanddagen is kennelijk geobserveerd. 4.Bericht I.D.-Friesland aan BVD,10 juni 1970 .Over anarchistisch congres Appelscha 16-17 mei. Kennelijk van een infiltrant. Hij constateert dat kabouter Roel van Duyn als spreker optrad. Noemt de onderwerpen waarover RvD sprak (Oranjevrijstaat etc.) 5. Een uitvoeriger rapport over hetzelfde anarchistisch congres in Appelscha. Hetzij van een andere PID, hetzij van BVD (niet van Groep IJzerman gezien lay-out). Geobserveerd dat RvD zaterdag 16-5-1970 niet aanwezig was. Geconstateerd werd dat RvD niet in de rede werd gevallen. Dit rapport moet door een infiltrant zijn opgesteld.

PAGINA

/42

8


6 Rapport uit Amsterdams politiearchief uit 1966.. RvD wordt aangeduid als “provo-brains‘ Mogelijk is dit afgeleid uit een open bron. 7. Ander stuk uit A’dams politiearchief. “Op woensdagmiddag 26 februari 1966, te omstreeks 12.40 uur, liepen er in de Hartenstraat (…..) vijf luidruchtig doende, provo-achtig uitziende jonge mensen, van wie één, in lichtbruine démie gekleed, vanuit de verte leek op de bekende Roel VAN DUIJN, achter elkaar lopend, voorover gebogen, handen op elkaars schouders (de zgn carnavalsmars) , verdwenen ze door de deur van Hartenstraat 15, kennelijk een bedrijfsruimten aan de binnenzijde afgeschermd met luxaflex. Hier is gevestigd V.T.C. Stencil en Offset Bureau…” enz. Overduidelijk een geval van observatie. Men heeft uitgekeken naar RvD. Dat hij het waarschijnlijk niet was verandert dat feit niet. 8. Hiroshimaherdenking, 6 aug. 1966 “Opgemerkt werd Roel VAN DUIJN 20-1-1943 bekend)“ Een geval van observatie op straat door PID of BVD. 9. Intern politieblad Den Haag, november 1966. Foto van o.a. RvD. Politiemensen werden aangespoord deze personen te observeren en te arresteren. Deze bron is hetzij de Haagse PID, hetzij de BVD zelf. 10. RP Maastricht . Provoconcilie 12-11-’66. “Roel van Duin wilde geen Duits praten, wel voor 200 gulden.“ Observatie door een infiltrant van het gedrag van RvD in zijn omgang met journalisten en geld. 11. Vrije socialisten, 24 – 10 1969 20 enthousiaste personen aanwezig onder wie: RvD. Er moet een observerend informant of infiltrant aanwezig zijn geweest. 12. Massavergadering ASVA in de Aula. (13 november 1969)) Als woordvoerder wordt geobserveerd RvD, Provo-raadslid. Werk van een infiltrant of informant, die als “student“ in het Universiteitsgebouw was. 13, 28-4-1970, Activistenvergadering ASVA in de Aula. Hier is RvD waargenomen. Idem, zie vorig document. 14. Sabotagetechniek, ID-Amsterdam 27-1-1970 De BVD wordt hier opmerkzaam gemaakt op een door RvD aan de gemeenteraad voorgelegde nota. Weliswaar is deze op zichzelf een open bron, maar wel een zeer ongebruikelijke. 15. Bijeenkomst Amsterdam Kabouterstad, 13 februari 1970. “Om tw luisteren naar de woorden van Roel van DUIN (bek.) en zijn “ministers“. Er wordt ingegaan op de rol van RvD als lijsttrekker, “spion voor de alternatieve staat“, hij “meent geheimen uit de gemeenteraad naar buiten te moeten brengen“. Enzovoort. Observatie, infiltratie. 16. Kabouteractie te Amsterdam – mei 1970. RvD wordt waargenomen bij een verkiezingsactie op het Spui. 17. Kabouters te Amsterdam 29-5-1970 Er wordt een filmer gesignaleerd wiens richtlijnen “door de kabouters voetstoots en zonder enig commentaar worden uitgevoerd.“

PAGINA

/42

9


Deze filmer is Dolf Wieting geweest, geheim agent van de Groep IJzerman. Een infiltrant. Dit bericht is dus niet van de groep IJzerman afkomstig, maar van een andere infiltrant. Deze moet dus van de PID geweest zijn, onder gezag van de BVD. RvD heeft een aanvraag ingediend bij de AIVD, de MIVD en de Amsterdamse politie om inzage in de resultaten van het observatiewerk van agent Wieting in de vorm van foto’s, tapes, films (bijlage e). Wieting is op een foto in “Diepvriesfiguur‘ te zien als “radiojournalist“ met een bandrecorder in een vergadering. Wieting heeft ook bij RvD thuis foto’s gemaakt. Van zijn werk is volgens de diensten niets meer terug te vinden. 18. NOTA - 1970, ondertekend door “E“. Men stelt vast dat RvD lijsttrekker is voor de Kabouters. Hoewel men vermoedelijk het bureau verkiezingen geraadpleegd heeft is de voornaam verkeerd genoteerd (Roelof). Een in dit stadium nog ontoegangkelijke is bron geraadpleegd voor een overigens normale democratische gebeurtenis. 19.”Vredesmarkt” Bijlmer. Aanwezig “Roel van DUYN - opperkabouter“ Een vrij uitvoerige weergave van zijn mening over ontwikkelingshulp. Observatie. 20. Oranje Vrijstaat, 30 – 10 – 1970. Er zijn kabouters die “een hardere koers willen dan Roel van DUYN“. De bron is gewist, maar waarschijnlijk van een informant of infiltrant. Men meet anderen aan RvD, als middelpunt van de attentie. 20. 30 januari 1971, Utrecht. Vergadering Kabouter Aktiecomité Nederland, ter voorbereiding van de landelijke verkiezingen. Van een door ons niet geidentificeerde tak van de inlichtingendiensten. Men stelt de aanwezigheid van RvD direct vast. Hij stelt een lijst van kandidaten voor. Met zichzelf op de laatste plaats. 21.Vergadering kabouters in Utrecht, 13 2 – 1971. Zelfde doel. Opnieuw wordt “Roelof“ vD gesignaleerd. Ook zijn idee voor een campagnevorm: met paard en wagen. 23. Maar er is tenminste nog 1 andere geheim agent aanwezig geweest. Deze agent (zo noemt hij zichzelf), met de naam ‘ Verbinding 19’ moet wel van de PID Utrecht zijn geweest. Hij maakt een uitvoeriger rapport. Op pg. 3 “stelde Roel van DUYN voor de zoveelste keer niet in de tweede kamer te willen zitten. Andere kabouters brachten daar tegen in dat “Roel van Duyn““ a.h.w. een synoniem is voor het begrip “kabouters“. En uit dit oogpunt gezien dient zijn naam in ieder geval als symbolische trekpleister op de lijst te worden vermeld. In hoeverre deze opmerking door Roel zelf is voorgekauwd is moeilijk te zeggen, maar een feit blijft dat Roel van DUYN zelf niet helemaal e ongenegen staat t.o.v. een eventuele 2 -kamerzetel.” De Utrechtse PID moet in dit geval wel haast onder gezag van de BVD hebben gewerkt, aangezien het onderwerp van de vergadering niets met Utrecht, maar alles met landelijke politiek te maken had. Commentaar: In de serie van verslagen van lezingen van RvD valt op dat hij steeds gevolgd is door een serie uiteenlopende agenten, die zich voordeden als studenten of belangstellenden: 24. Verslag Broodje Cultuur TH Twente, 2 november 1970. “Spreker: ‘opperkabouter Roel van DUYN“. 25. Actualiteitencollege Rijksuniversiteit Groningen.

PAGINA

/42

10


26. Discussiebijeenkomst Haarlem 26-2- 1973 Verslag van lezing van RvD, 3 pagina’s. Zeer subjectief. Van een agent die onder dekmantel van belangstellende notities heeft gemaakt. Observatie/infiltratie.

27, Aktie in Bijenkorff – 4-4- 1974 Discussiebijeenkomst. Veel citaten van RvD van de hand van een agent die niet van Groep IJzerman (opgeheven 1971) kan zijn geweest. Verder valt op: Niet alleen bij zijn verhuizing van Den Haag naar Amsterdam kwam er een bericht van PID Den Haag naar PID Amsterdam (zie document 1 in deze serie). Dit is ook gebeurd bij zijn volgende verhuizingen: 28. Van Hoofdcommissaris A’dam aan Hoofdcommisaris Vlagtwedde (Ter Apel), 30 maart 1977 29. Van Inlichtingendienst Vlagtwedde aan Amsterdam, betreft vertrek naar Amsterdam, adres Hakfort 1. “i.a.a.: BVD“ – hetgeen betekent: “in antwoord aan BVD“. Die er kennelijk om verzocht had. Commentaar Deze laatste twee berichten maken het beeld van stelselmatig observeren en door de jaren heen volgen overvloedig compleet. Als toegift : 30. Het document dat getuigt van Het overschrijden van de grens bij Venlo, door RvD en zijn vrouw. Ook in het archief van BVD/AIVD van 21 april 1980. Opmerkingen: Er is door de PID’n systematisch observatie- en infiltratiewerk naar de persoon RvD en de bewegingen die door hem zijn gesticht en geleid gedaan. De aanhoudende observaties bij lezingen op verschillende plaatsen in het land hebben het karakter van volgen. Het is uitermate onwaarschijnlijk dat de PID’n van zoveel verschillende steden en plaatsen allen spontaan op het idee gekomen zijn een infiltrant of informant op zijn activiteiten af te sturen, aangezien de onderwerpen waarover hij sprak niet van alarmerende aard waren. Dit geldt natuurlijk ook voor normale en democratische gebeurtenissen zoals verhuizingen, publicaties en inschrijvingen voor deelname aan verkiezingen.

PAGINA

/42

11


3. Groep IJzerman De Groep IJzerman was een eind 1967 ingestelde geheime politiegroep die vooral tot taak had de politieleiding van informatie te voorzien over de opstandige jongeren in Amsterdam. Het doel ervan was om verstoringen van de openbare orde effectief tegen te kunnen gaan. Het budget werd, buiten medeweten van de gemeenteraad, door de burgemeester geleverd. 1. Op 8 januari 1969 is er een afspraak gemaakt tussen de H.BVD en de Amsterdamse politieleiding. De Groep IJzerman werd onder de PID geplaatst, terwijl het statuut van samenwerking tussen de BVD en de PID zou worden aangepast “aan de zorg voor het verkrijgen van gegevens in het belang van de handhaving van de openbare orde“. De BVD zou de medewerkers van de Groep IJzerman een opleiding geven. De Groep IJzerman heeft zijn rapporten en berichten steeds naar de BVD gezonden. Dit blijkt uit het feit dat RvD een grote hoeveelheid documenten heeft ontvangen uit het BVD/AIVD-archief, die aantoonbaar afkomstig zijn van de Groep IJzerman. In “Diepvriesfiguur“ zijn de activiteiten van de Groep IJzerman uitvoerig beschreven, evenals in het boek “De Groep IJzerman“ van Guus Meershoek. Groot manco van dit laatste boek is wel dat de schrijver zich vrijwel alleen op mondelinge bronnen heeft gebaseerd, omdat hij er niet is geslaagd was de aan de BVD toegestuurde rapportages in handen te krijgen. In het Amsterdams gemeentearchief noch in het Amsterdamse politiearchief is nog een spoor van de Groep IJzerman te vinden. De status en de precieze relatie tot de BVD is daarom een schemergebied. Dat laatste tonen ook de uitspraken van politiespion De Weerdt in ‘Het Parool‘ (24 juli 2009): “Het kan zijn dat ik zonder dat ik het wist voor de BVD werkte“. En: “De BVD bouwde kennelijk verhalen om wat ik meldde“. (bijlage f). 2 Een voorbeeld van de infiltratie door de Groep IJ in de kabouterbeweging van RvD vormen de namen van twee medewerkers in een lijst van medewerkers (februari 1970) van de Publiciteitsdienst van de Oranjevrijstaat. Het zijn Wim de Weerdt en Dolf Wieting. Wim de Weerdt heeft zichzelf de laatste jaren kenbaar gemaakt als ex-geheim agent van de Groep IJzerman. In gesprekken met RvD, o.m. in Het Parool van 24 juli 2009 (bijlage f) en in “Diepvriesfiguur“ heeft hij erkend dat hij ook als “kabouter“ en “vriend“ heeft deelgenomen aan vergaderingen bij RvD thuis en hem daar heeft opgezocht. 3. Verslag van een fractievergadering van Provo, op 29 september 1969 in huize “De Liefde‘. RvD is zojuist tot gemeenteraadslid benoemd en zijn persoon en werk staat centraal. 4 – 6. Verslagen van bijeenkomsten van de “Volksuniversiteit voor sabotage en pseudo-erotiek“, een door RvD opgezette ludieke beweging die uitging van de kracht van geweldloze verdediging en afbraak van militaire legers. De genoemde infiltranten nemen, zoals steeds, deel aan de bijeenkomsten. Zij merken op dat RvD het meest het woord voert en berichten daarover uitvoerig. 7-9. verslagen van drie “Interdepartementale vergaderingen“ van de Oranjevrijstaat, novemberdecember 1970. Deze vergaderingen waren niet openbaar, aangezien ze uitsluitend bestemd waren voor de voornaamste vertegenwoordigers van de verschillende departementen van de kabouterstaat. De infiltranten vermelden als eerste steeds de aanwezigheid van RvD ( abusievelijk “Roelof”). In “Diepvriesfiguur“ is een foto afgedrukt van een van die bijeenkomsten van de Interdepartementale Raad. Men ziet Willem de Weerdt, de man met de snor, prominent aan tafel. 10-13. Notulen die door de kabouters zelf gemaakt zijn van een aantal bijeenkomsten van diezelfde Interdepartementale Raad. Infiltrant Willem de Weerdt (“Willem + Snor“) staat steeds vermeldt als deelnemer. Op 22 juni 1970 lijkt hij een soort zelfrechtvaardiging te hebben geponeerd. “Het ergste wat een actie kan

PAGINA

/42

12


overkomen is dat hij lukt“. Op 6 juli doet hij, wanneer het gaat om protest tegen de ontvoering van de koopavond, een voorstel waarvan de bedoeling niet anders dan verstoring kan zijn geweest. “Willem stelt voor naakt de Bijenkorf binnen te gaan en er gekleed weer uit te komen“.Op 29 juni zegt Willem: “We vergaderen te veel en houden te weinig aksies. Er moeten deze zomer nog aksies komen“. Op andere momenten benadrukt hij het belang van “harde aktie“. 14. Een serie van 37 (36?) verslagen van “volksvergaderingen“ van de Oranjevrijstaat van de kabouters.

Commentaar en analyse Deze serie is niet compleet, aangezien er meer vergaderingen gehouden zijn. Een aantal malen noemen de infiltranten deze vergaderingen nog bijeenkomsten van de “Volksuniversiteit voor sabotage en pseudo-erotiek“. Dat de infiltranten zich concentreren op observaties van RvD blijkt niet uit het feit dat hij het meest geciteerd en beschreven wordt. 29 januari 1970 : “Het Amsterdamse gemeenteraadslid van DUIJN is de grote animator van dit alles. Hij heeft zichzelf dan ook meteen als ambassadeur van de Oranjevrijstaat benoemd“. 18 juni 1970: “Te omstreeks 21.00 uur, kwam van DUIJN op de volksvergadering. Direct vormde zich rond hem een groep waarna zij begonnen te discussiëren over diverse onderwerpen“. 30 juli 1970: “… Van Duijn, net terug van vakantie, was sinds vele weken weer aanwezig op de volksvergadering“. Doorgaans wordt de aanwezigheid van RvD als eerste in het verslag gemeld. De stelselmatigheid van de observaties blijkt misschien nog het duidelijkst uit het feit dat de afwezigheid van RvD in enkele vergaderingen (3 en 11 juni 1970) direct wordt benadrukt. De infiltranten hebben dan naar hem uitgekeken en hem gemist. Opmerking: De agenten van de Groep IJzerman hebben onmiskenbaar observatie- en infiltratiewerk verricht naar de persoon van RvD en zijn omgeving. De vraag kan gesteld worden of het roepen om “arde actie‘, of het doen van voorstellen zoals diefstal in een warenhuis door een van de agenten ‘verstoring‘ kan worden genoemd. . Dat er bijzondere middelen zijn ingezet wordt nog eens onderstreept door de bekentenis van politiespion De Weerdt in ‘Het Parool‘. Letterlijk erkent hij: “In de Karthuizersstraat? Ja, ik ben daar wel geweest, nooit alleen hoor“ (ook bijlage f).

PAGINA

/42

13


4. Briefgeheimschending Brief van Cora, uitnodiging voor vergadering in “De Roode Leeuw“ 21 maart 1970. Om een kandidatenlijst voor de gemeenteraadsverkiezing op te stellen. Cora van der Linden (psychologiestudente, Westerstraat, nabij Karthuizersstraat) was de assistente van RvD. Hoe komt dit briefje, gericht aan een besloten kring van slechts 20 door RvD geselecteerde mensen, in het archief van de BVD/AIVD? Er zijn slechts 3 mogelijkheden: 1/ Een van de adressanten werkte voor BVD/PID. 2/ Cora is informante geworden , maar dat is niet zo. 3/ De brief is in het geheim geopend door BVD/PID. In alle gevallen is er door het doorgeven van de brief naar de BVD, sprake van een vorm van briefgeheimschending.

PAGINA

/42

14


5.Telefoon afluisteren Auroravergadering BVD, 1970. Gesprek PH.BVD met Hoofd verbindingsdienst PTT,over een bezoek van een kabouterdelegatie die opheldering gevraagd had over het afluisteren dan telefoongesprekken tussen kabouters, onder wie RvD. De gesprekken van de kabouters gingen over een fake-demonstratie: een bakfietstocht die zou beginnen op het Frederiksplein. Het doel van de gesprekken was om uit te vinden of het vermoeden juist was dat de telefoongesprekken werden afgeluisterd. Toen de kabouters op het afgesproken moment gingen kijken op het Frederiksplein was daar inderdaad een concentratie van politiemensen, inclusief arrestatiewagens. Deze geschiedenis terug te vinden in zowel “Louter Kabouter‘ , van Coen Tasman, uitgeverij Babylon/De Geus 1996, pg.147/148, als in “Diepvriesfiguur “ van RvD. Hierdoor is komen vast te staan dat kaboutertelefoons, onder wie die van RvD, zijn afgeluisterd door de geheime dienst. Kanttekening: Overigens blijkt uit de opmerking van PH.BVD in dit document dat er op dat moment nog geen wetgeving was ter bescherming van telefoonprivacy. Die zou er pas in 1972 komen.

PAGINA

/42

15


6. Ontvoering In april 1970 is RvD ontvoerd. Het blijft een raadsel waarom tenminste leider van de daders, die al meteen na zijn vrijlating door RvD t.o.v. pers en politie naar waarheid genoemd is nooit gearresteerd en berecht is geworden. Aangifte door RvD, vragen vanuit het parlement, noch de bevestiging van de door RvD genoemde naam van de hoofddader door diens vriend Max Lewin aan politie en justitie vermocht politie en justitie in beweging te brengen. Dit alles is in “Diepvriesfiguur“ uitvoerig en realistisch beschreven. Nu zelfs ook in een boek van de dader, J.Baank: “Bom Onder Metro“. Hoewel dit een smaadschrift is onderschrijft het toch volledig het verslag van RvD in “Diepovriesfiguur“ over de ontvoering (bijlage g). Kan een gemeentepoliticus zomaar ontvoerd worden? Is hij vogelvrij? Het lijkt erop dat deze gedachte bij de geheime dienst, inclusief de BVD, geleefd heeft. Immers, de BVD, als ontvanger van vrijwel alle informatie die door PID en Groep IJzerman, heeft informatie over de ontvoering en de daders verkregen. Het is uit te sluiten dat noch degenen die RVD observeerden, noch degenen die informatie in de extreem-rechtse kring van de daders vergaarden, die gegevens niet aan de BVD hebben doorgespeeld. De AIVD heeft inderdaad voor de rechtbank in Den Haag op 11 november 2010 verklaard documenten over deze zaak te hebben, maar deze niet te willen geven vanwege bronbescherming (zie document 18 in de hierboven behandelde BVD-serie). Was die bron een informant of infiltrant van de geheime dienst? In dat geval had men kunnen volstaan met de bron van het bericht te wissen. Blijkbaar spreekt ook uit de context wie die bron is. Zelfs als die bron geen medewerker van de geheime dienst is geweest, rijst nog de vraag waarom de BVD deze informatie dan niet verstrekt heeft aan politie of justitie. Onnodig te zeggen dat dit de taak van de BVD was. Of was de BVD geneigd de inlichtingen die de dienst over RvD verwierf slechts tegen hem te gebruiken en in geen geval tot zijn hulp? Actief verzuim van het verstrekken van belangrijke informatie bij een wederrechtelijke vrijheidsberoving een volksvertegenwoordiger mag wel geen bijzonder middel in de zin van de wet heten, maar bijzonder is het wel. Wij zijn geneigd dit een extra-bijzonder middel te noemen.

PAGINA

/42

16


7. Eindconclusies 1. In veel documenten in dit onderzoek blijkt dat er bijzondere middelen zijn ingezet tegen Roel van Duijn als persoon en de bewegingen waarvan hij als leider werd gezien. Talloze malen is er sprake van observatie, infiltratie, afluisteren, schending van briefgeheim en provoceren (pogingen om acties met meer geweld uit te voeren), die stuk voor stuk herleidbaar zijn tot de inzet van de geheime dienst. Dit zal ondersteund worden door de tot nu toe geheimgehouden stukken –d.w.z. stukken die niet aan RvD zijn verstrekt, maar waarvan het bestaan wel is. Misschien vormen enkele van de in dit onderzoek getoonde documenten op zichzelf geen direct bewijs van de inzet van bijzondere middelen tegen RvD als persoon, zij vormen dat in samenhang, in een lange serie zeer zeker wel. Iemand die gedurende ongeveer dertig jaar stelselmatig op straat, op openbare en nietopenbare vergaderingen, bij demonstraties, bij zijn lezingen op verschillende plaatsen wordt waargenomen en beschreven in een uitputtende reeks van geheime rapportages is duidelijk object van stelselmatige observatie en volgen geweest. 2. De bijzondere middelen die door de BVD of in opdracht van de BVD zijn ingezet in de kring van Ban-de-Bom-beweging, Provobeweging en Kabouterbeweging kunnen gelden als bijzondere middelen die tegen RvD zijn ingezet, omdat deze bewegingen zijn opgericht en geleid door deze persoon. Voor de AIVD is dit dan ook de reden geweest waarom deze dienst inzage in documenten aangaande deze onderwerpen aan RvD heeft gegeven: omdat deze bewegingen herleidbaat zijn tot zijn persoon (jurisprudentie AIVD). 3. De registratie van RvD als “Diepvriesfiguur“ is een middel uit de Wet Bijzondere Bevoegdheden Burgerlijk Gezag (WBBBG,1950). Evenals in de betreffende artikelen van de tegenwoordige WIV is deze wet gericht op de inzet van bijzondere middelen. Aangezien de WBBBG – en niet de WIV 2002 of een voorloper daarvan - de enige destijds, ten behoeve van de inlichtingendiensten, functionerende wet was waarin sprake was van bijzondere middelen is dus door de registratie op de Diepvrieslijst een wettelijk bijzonder middel tegen RvD ingezet. 4. Het verzuim van de BVD om inlichtingen te verstrekken aan politie en justitie aangaande de ontvoering van RvD mag als de inzet van een extrabijzonder middel worden genoemd.

5

SLOTCONCLUSIE Door de BVD en in opdracht van de BVD zijn tegen Roel van Duijn bijzondere middelen ingezet. De meest voorkomende was ten eerste observatie/volgen, ten tweede infiltratie, ten derde het heimelijk openen van brieven, en ten vierde tappen van de telefoon. Dit is gebeurd door de BVD zelf, door de PID’s -wettelijk onder gezag van de BVD- en ook door de Groep IJzerman.

6. Artikel 31 van de WIV bepaalt dat uitoefening van een van de bijzondere bevoegdheden door de inlichtingendiensten “is slechts geoorloofd, indien de daarmee beoogde verzameling van gegevens niet

o

of niet tijdig kan geschieden door raadpleging van voor een ieder toegankelijke informatiebronnen of van informatiebronnen waarvoor aan de dienst een recht op kennisneming van de aldaar berustende gegevens is verleend.” PAGINA

/42

17


Wij stellen vast dat alle verlangde informatie via de media ruim voorhanden is geweest en door dagelijkse bestudering van open bronnen met gemak had kunnen worden verkregen. De inzet van de bijzondere middelen door de BVD, PID’n en Groep IJzerman is disproportioneel geweest. Er is sprake geweest van een onnodige en voortdurende privacyschending die ook met een beroep op “de tijdgeest“ niet te rechtvaardigen is.

Eckart Dissen Drs. Mr. Erik Olof Wendela de Vries Harry Valkenier Mr. Hans Gaasbeek en Roel van Duijn

Bijlagen: a. Opdracht van minister Plasterk aan CTIVD b. Artikelen WIV (bijzondere bevoegdheden) c. Artikel RvD over interne normstelling van de BVD aangaande Provo. d. Brief RvD aan de N.Ombudsman over de nodige nuancering van “de tijdgeest“. e. Brief RvD aan de AIVD met verzoek inzage te krijgen in de resultaten van het werk van geheim agent Dolf Wieting. f. Fragment “Het Parool“ 24 juli 2009, waarin Willem de Weerdt bekent als politiespion ook bij RvD thuis actief te zijn geweest. g. Artikel prof.dr M.Fennema in “De Volkskrant“ 15-7-2013 over het gebruik van geheime inlichtingen voor particuliere politieke doeleinden.

PAGINA

/42

18


Bijlage a. Retouradres Postbus 20010, 2500 SA Den Ha.e~ 
T.a.v.M r.A .H .D elden

De Commissie van Toezicht betreffende de Inhchtingen~ en Veiligheidsdiensten 2593 HT DEN HAAG

B etreft V erzoek tot instellen onderzoek m et betrekking tot de

Datum 4juni2013 Geachte heer Van Delden,

Onlangs heb ik gesproken met de heer Van Duijn naar aanleiding van zijn verzoeken, vragen en klachten over de handelwijze van de rechtsvoorganger van de Algemene Inlichtingen- en VeilïgheidsdienSt, de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). De heer Van Duijn stelt zich daarbij op het standpunt dat de BVD onrechtmatig en onbehoorlijk jegens hem heeft gehandeld, door hem jarenlang te onderzoeken en in dat kader bijzondere inlichtingenmiddelen tegen hem in te zetten (tappen, observeren, volgen, etcetera). In het hiervoor gemelde gesprek heb ik aangegeven dat hij weliswaar jarenlang de aandacht van de BVD heeft gehad, maar dat nïmmer bijzondere inlichtingenmiddelen door deze dienst jegenshem zijn uitgeoefend. Teneinde deze stelling te laten beoordelen heb ik aan de heer Van Duijn voorgesteld door uw Commissie een onderzoek in te laten stellen naar de vraag of de BVD indertijd bijzondere inlïchtingenmiddelen tegen hem heeft ingezet of niet. Inmiddels heeft de heer Van Duijn mij laten weten, zij het onder mededeling van zijn bedenkingen, akkoord te gaan met dit voorstel. Gelet op het voorgaande wil ik u hierbij verzoeken om een onderzoek in te stellen teneinde vast te stellen of in de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw, door of in opdracht van de BVD, jegens de heer Van Duijn bijzondere inlichtingenmiddelen zijn ingesteld. Onder bijzondere inlichtingenmiddelen moet in dit verband worden verstaan de bijzondere bevoegdheden zoals die in de Wiv 2002 zijn opgenomen. Gelet op de periode waarop het onderzoek ziet, valt dit niet onder de werking van de Wiv 2002, maar ik acht de bevoegdheden van uw Commissie zoals vastgelegd in de Wïv 2002 voor dit onderzoek van overeenkomstige toepassing. Indien u het voor uw onderzoek noodzakelijk acht om gebruik te kunnen maken van expertise die niet in uw Commissie voorhanden is, is dit in beginsel mogelijk. Ik wijs er wel op dat in dat geval een veiligheidsonderzoek O~ het hoogste niveau dient plaats te vinden en er de gebruikelijke geheimhoudingsverklaringdient te worden ondertekend. Europaweg4 Postbus 20010

2711 A H Zoeterm eer

2SoOEAOenHaaçj www.minbzk.nI 1 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

PAGINA

/42

19


Bijlage b . • Artikelen uit WIV 2002, voor zover van toepassing

• • •

Paragraaf 3.2.2. Bijzondere bevoegdheden van de diensten

Artikel 20 1.De diensten zijn bevoegd tot:

o 

a.het observeren en in het kader daarvan vastleggen van gegevens betreffende gedragingen van natuurlijke personen of gegevens betreffende zaken, al dan niet met behulp van observatie- en registratiemiddelen;

b.het volgen en in het kader daarvan vastleggen van gegevens betreffende natuurlijke personen of zaken, al dan niet met behulp van volgmiddelen, plaatsbepalingsapparatuur en registratiemiddelen. 2.De toepassing van observatie- en registratiemiddelen als bedoeld in het eerste lid,

o

onder a, alsmede het aanbrengen van volgmiddelen, plaatsbepalingsapparatuur en registratiemiddelen als bedoeld in het eerste lid, onder b, door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst is, voor zover het gaat om de toepassing dan wel het aanbrengen daarvan in besloten plaatsen die niet in gebruik zijn van het Ministerie van Defensie slechts toegestaan, indien de toestemming daarvoor is verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel, voor zover van toepassing, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. 3.De toepassing van observatie- en registratiemiddelen, bedoeld in het eerste lid, onder a,

o

binnen woningen is slechts toegestaan, indien daarvoor door Onze betrokken Minister schriftelijk toestemming is verleend aan het hoofd van de dienst. In het geval, bedoeld in het tweede lid, wordt, voor zover het woningen betreft, de toestemming verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 4.Het verzoek om toestemming als bedoeld in het derde lid wordt gedaan door het hoofd

o

van de dienst en bevat ten minste:

a.het adres van de woning waarbinnen het middel dient te worden toegepast;

b.een omschrijving van het soort middel dat wordt toegepast;

c.de reden waarom de toepassing van het desbetreffende middel noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 21 1.De diensten zijn bevoegd tot:

o

PAGINA

/42

20


a.de inzet van natuurlijke personen, al dan niet onder dekmantel van een aangenomen identiteit of hoedanigheid, die onder verantwoordelijkheid en onder instructie van een dienst zijn belast met:

1°.het gericht gegevens verzamelen omtrent personen en organisaties die voor de taakuitvoering van een dienst van belang kunnen zijn;

2°.het bevorderen of het treffen van maatregelen ter bescherming van door een dienst te behartigen belangen.

b.het oprichten en de inzet van rechtspersonen ter ondersteuning van operationele activiteiten. 2.Onze betrokken Minister kan daarvoor in aanmerking komende bestuursorganen

o

schriftelijk opdragen die medewerking te verlenen die noodzakelijk is om een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van een aan te nemen identiteit te voorzien. De voor het bestuursorgaan geldende wettelijke voorschriften ter zake van de van deze verlangde werkzaamheden, blijven voor zover deze in de weg staan aan het verrichten van die werkzaamheden buiten toepassing. 3.De natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, onder a, kan bij instructie van de

o

dienst tevens worden belast met het verrichten van handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit, dan wel een strafbaar feit wordt gepleegd. Een instructie als bedoeld in de eerste volzin wordt slechts gegeven, indien een goede taakuitvoering van de dienst dan wel de veiligheid van de betrokken natuurlijke persoon daartoe noodzaakt. 4.De natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, onder a, mag bij de uitvoering van de

o

instructie door zijn optreden een persoon niet brengen tot ander handelen betreffende het beramen of plegen van strafbare feiten, dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht. 5.Bij de instructie, bedoeld in het derde lid, wordt aan de desbetreffende persoon

o

aangegeven:

a.onder welke omstandigheden deze ter uitvoering van de instructie handelingen mag verrichten die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit, dan wel een strafbaar feit wordt gepleegd;

b.de wijze waarop aan de instructie uitvoering dient te worden gegeven, waaronder begrepen de aard van de handelingen, die door de desbetreffende persoon daarbij zullen mogen worden verricht, voor zover deze bij het geven van de instructie zijn te voorzien. 6.De instructie aan de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt

o

schriftelijk vastgelegd.

PAGINA

/42

21


7.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze betrokken

o

Ministers en Onze Minister van Veiligheid en Justitie gezamenlijk, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

a.de voorwaarden waaronder en de gevallen waarin ter uitvoering van een instructie door een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, handelingen mogen worden verricht die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit, dan wel een strafbaar feit wordt gepleegd;

b.de wijze waarop de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid wordt gecontroleerd. 8.Met betrekking tot het oprichten van rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid,

o

onderdeel b, blijft artikel 34, eerste en tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001buiten toepassing.

Artikel 22 1.De diensten zijn bevoegd tot het, al dan niet met behulp van een technisch hulpmiddel:

o 

a.doorzoeken van besloten plaatsen;

b.doorzoeken van gesloten voorwerpen;

c.verrichten van onderzoek aan voorwerpen gericht op het vaststellen van de identiteit van een persoon. 2.De uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, door de Militaire

o

Inlichtingen- en Veiligheidsdienst buiten plaatsen in gebruik van het Ministerie van Defensie, is slechts toegestaan indien de toestemming daarvoor is verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel, voor zover van toepassing, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. 3.Indien dit noodzakelijk is voor het onderzoek van een dienst, kan een bij de toepassing

o

van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, aangetroffen voorwerp voor een beperkte tijd door de desbetreffende dienst worden meegenomen, voor zover onderzoek van het desbetreffende voorwerp ter plaatse van de doorzoeking onmogelijk is en de daarmee beoogde verzameling van gegevens niet op een andere, minder ingrijpende wijze kan worden bewerkstelligd. De desbetreffende voorwerpen worden zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij het belang van een goede taakuitoefening van de dienst zich daartegen verzet of met terugplaatsing geen redelijk belang wordt gediend. 4.Van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder a, mag, voor zover het woningen

o

betreft, slechts gebruik worden gemaakt, indien daarvoor door Onze betrokken Minister schriftelijk

PAGINA

/42

22


toestemming is verleend aan het hoofd van de dienst. Uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder a, door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst met betrekking tot woningen buiten plaatsen in gebruik van het Ministerie van Defensie, is slechts toegestaan, indien de toestemming daarvoor is verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 5.De toestemming, bedoeld in het vierde lid, wordt verleend voor een periode van ten

o

hoogste drie dagen. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing. 6.Het verzoek om toestemming als bedoeld in het vierde lid wordt gedaan door het hoofd

o

van de dienst en bevat ten minste:

a.het adres van de woning die dient te worden doorzocht, en

b.de reden waarom de woning dient te worden doorzocht.

Artikel 23 1.De diensten zijn bevoegd tot het openen van brieven en andere geadresseerde

o

zendingen, zonder goedvinden van de afzender of de geadresseerde, indien de rechtbank Den Haag daartoe, op verzoek van het hoofd van de dienst, een last heeft afgegeven. 2.Voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, is geen toestemming

o

vereist als bedoeld in artikel 19. 3.Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, door het hoofd van de Militaire Inlichtingen- en

o

Veiligheidsdienst ten aanzien van brieven en andere geadresseerde zendingen, waarvan het adres van de afzender of de geadresseerde niet overeenstemt met een adres van een plaats in gebruik van het Ministerie van Defensie, wordt gedaan in overeenstemming met het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. 4.Het verzoek om een last, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste:

o 

a.de naam en het adres van de persoon of instelling, van wie dan wel waarvan brieven of andere geadresseerde zendingen aan deze gericht dan wel van deze afkomstig, dienen te worden geopend;

b.de reden waarom de brieven of andere geadresseerde zendingen dienen te worden geopend. 5.Een last wordt slechts afgegeven, indien dat noodzakelijk is voor een goede uitoefening

o

van de aan de dienst opgedragen taak. 6.Een last, bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven:

o 

a.per brief of andere geadresseerde zending, indien deze reeds in het bezit van de dienst is;

PAGINA

/42

23


b.voor een daarbij te bepalen periode van ten hoogste drie maanden, indien het betreft het openen van brieven of andere geadresseerde zendingen die aan een in de last vermelde instelling van post dan wel vervoer zijn of worden toevertrouwd. 7.De instelling van post dan wel vervoer, bedoeld in het zesde lid, onder b, is gehouden

o

de brieven en andere geadresseerde zendingen, waarop de last betrekking heeft, tegen ontvangstbewijs uit te leveren aan een door het hoofd van de dienst daartoe aangewezen ambtenaar van de dienst. 8.De ambtenaar is gehouden zich jegens de instelling van post dan wel vervoer te

o

legitimeren aan de hand van een door het hoofd van de dienst verstrekt legitimatiebewijs. 9.De diensten dragen zorg dat een door een instelling van post of vervoer uitgeleverde

o

brief of andere geadresseerde zending na onderzoek daarvan, onverwijld aan de desbetreffende instelling ter verzending terug wordt gegeven.

Artikel 25 1.De diensten zijn bevoegd tot het met een technisch hulpmiddel gericht aftappen,

o

ontvangen, opnemen en afluisteren van elke vorm van gesprek, telecommunicatie of gegevensoverdracht door middel van een geautomatiseerd werk, ongeacht waar een en ander plaatsvindt. Tot de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, behoort tevens de bevoegdheid om versleuteling van de gesprekken, telecommunicatie of gegevensoverdracht ongedaan te maken. 2.De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid mag slechts worden uitgeoefend, indien door

o

Onze betrokken Minister daarvoor op een daartoe strekkend verzoek toestemming is verleend aan het hoofd van de dienst. 3.De uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, door de Militaire

o

Inlichtingen- en Veiligheidsdienst met betrekking tot gesprekken, telecommunicatie of gegevensoverdracht door middel van een geautomatiseerd werk, voor zover deze niet plaatsvindt op of met plaatsen in gebruik van het Ministerie van Defensie, is slechts toegestaan, indien de toestemming daarvoor is verleend in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 4.Het verzoek om toestemming, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt gedaan door

o

het hoofd van de dienst en bevat ten minste:

a.een aanduiding van de bevoegdheid die de dienst wenst uit te oefenen en, voor zover van toepassing, het nummer, bedoeld in artikel 1.1, onder bb, van de Telecommunicatiewet;

b.gegevens betreffende de identiteit van de persoon dan wel de organisatie ten aanzien van wie onderscheidenlijk waarvan de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid wordt verlangd;

PAGINA

/42

24




c.de reden waarom uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid wordt verlangd. 5.Indien bij het verzoek om toestemming het nummer, bedoeld in het vierde lid, onder a,

o

nog niet bekend is, wordt de toestemming slechts verleend onder de voorwaarde dat de bevoegdheid slechts mag worden uitgeoefend, zodra het desbetreffende nummer bekend is. De diensten zijn bevoegd tot het gebruik van een technisch hulpmiddel waarmee het nummer, bedoeld in de eerste volzin, kan worden verkregen. De uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in de tweede volzin, door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst buiten plaatsen in gebruik van het Ministerie van Defensie geschiedt in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 6.Indien bij het verzoek om toestemming de gegevens, bedoeld in het vierde lid, onder b,

o

nog niet bekend zijn, wordt toestemming slechts verleend onder de voorwaarde de desbetreffende gegevens zo spoedig mogelijk aan te vullen. 7.Een ieder die kennis draagt ter zake van het ongedaan maken van de versleuteling van

o

gesprekken, telecommunicatie of gegevensoverdracht als bedoeld in het eerste lid, is verplicht het hoofd van de dienst op diens schriftelijk verzoek alle noodzakelijke medewerking te verlenen om deze versleuteling ongedaan te maken. 8.Het derde lid is niet van toepassing ten aanzien van het gericht ontvangen en opnemen

o

van niet-kabelgebonden telecommunicatie die zijn oorsprong of bestemming in andere landen heeft, aan de hand van een technisch kenmerk. Voor zover deze telecommunicatie betrekking heeft op militair berichtenverkeer is geen toestemming vereist als bedoeld in de artikelen 19 en 25, tweede lid.

o

Artikel 28

o

1.De diensten zijn bevoegd zich te wenden tot de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in de zin van deTelecommunicatiewet met het verzoek gegevens te verstrekken over een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. Het verzoek kan slechts betrekking hebben op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen en kan zowel gegevens betreffen die ten tijde van het verzoek zijn verwerkt als gegevens die na het tijdstip van het verzoek worden verwerkt. 2.Onder een gebruiker van telecommunicatie wordt in dit artikel verstaan de natuurlijke

o

persoon of rechtspersoon die met de aanbieder een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van een openbaar telecommunicatienetwerk of de levering van een openbare telecommunicatiedienst, alsmede de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daadwerkelijk gebruik maakt van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst. 3.Voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, is geen

o

toestemming vereist als bedoeld inartikel 19. PAGINA

/42

25


4.Het verzoek wordt schriftelijk gedaan door het hoofd van de desbetreffende dienst en

o bevat:

a.het nummer, bedoeld in artikel 1.1, onder t, van de Telecommunicatiewet, of

b.gegevens betreffende de naam, alsmede de woon- of verblijfplaats van de persoon dan wel de vestigingsplaats van de organisatie van wie onderscheidenlijk waaraan het nummer, bedoeld onder a, toebehoort, en

c.de gegevens die verstrekt dienen te worden, alsmede

d.de periode waarover de gegevens moeten worden verstrekt. 5.Voor zover het verzoek wordt gedaan door het hoofd van de Militaire Inlichtingen- en

o

Veiligheidsdienst ten aanzien van een gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker en die gebruiker zich niet bevindt op een plaats in gebruik bij het Ministerie van Defensie, geschiedt dit in overeenstemming met het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. 6.Op de verstrekking van gegevens ingevolge een verzoek als bedoeld in het eerste lid

o

isartikel 17, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29 1.De diensten zijn bevoegd zich te wenden tot de aanbieders van openbare

o

telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in de zin van de Telecommunicatiewet met het verzoek gegevens te verstrekken terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van telecommunicatie. 2.Onder een gebruiker van telecommunicatie wordt in dit artikel verstaan de natuurlijke

o

persoon of rechtspersoon die met de aanbieder een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van een openbaar telecommunicatienetwerk of de levering van een openbare telecommunicatiedienst, alsmede de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daadwerkelijk gebruik maakt van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst. 3.Voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, is geen

o

toestemming vereist als bedoeld inartikel 19.

o

4.Het verzoek wordt gedaan door of namens het hoofd van de desbetreffende dienst.

o

5.Indien de gegevens, bedoeld in het eerste lid, bij de aanbieder niet bekend zijn en zij nodig zijn voor de toepassing van artikel 25 ofartikel 28 kan de dienst verzoeken dat de aanbieder de verzochte gegevens achterhaalt en verstrekt. De diensten zijn bevoegd tot het gebruik van een technisch hulpmiddel waarmee het nummer, bedoeld in het eerste lid, kan worden verkregen. 6.Op de verstrekking van gegevens ingevolge een verzoek als bedoeld in het eerste of

o

vijfde lid is artikel 17, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

PAGINA

/42

26


Artikel 30 1.De diensten hebben toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs nodig is om:

o 

a.observatie- en registratiemiddelen als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a, aan te brengen;

b.volgmiddelen, plaatsbepalingsapparatuur en registratiemiddelen als bedoeld inartikel 20, eerste lid, onder b, aan te brengen;

c.de bevoegdheid, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder a, uit te oefenen;

d.de bevoegdheid, bedoeld in artikel 24, uit te oefenen;

e.de bevoegdheid, bedoeld in artikel 25, uit te oefenen;

f.met betrekking tot de aldaar aanwezige telecommunicatie-apparatuur de gegevens te verzamelen die noodzakelijk zijn om de bevoegdheid, waarvoor overeenkomstig artikel 25, zesde lid, toestemming is verleend, uit te kunnen oefenen. 2.Voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, is geen toestemming

o

vereist als bedoeld in artikel 19. 3.De uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, is slechts toegestaan door

o

personen die daartoe door het hoofd van een dienst zijn aangewezen. 4.De artikelen 1, eerste, tweede en derde lid, en artikel 2, eerste lid, laatste volzin, van

o

de Algemene wet op het binnentreden zijn niet van toepassing. Onze betrokken Minister of namens deze het hoofd van een dienst is bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, geldt de ingevolge de desbetreffende artikelen gegeven toestemming met betrekking tot de bevoegdheidsuitoefening in woningen, tevens als machtiging in de zin van artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.

Artikel 31 1.De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in deze paragraaf is slechts geoorloofd,

o

indien de daarmee beoogde verzameling van gegevens niet of niet tijdig kan geschieden door raadpleging van voor een ieder toegankelijke informatiebronnen of van informatiebronnen waarvoor aan de dienst een recht op kennisneming van de aldaar berustende gegevens is verleend. 2.Indien is besloten tot het verzamelen van gegevens door uitoefening van een of meer

o

bevoegdheden als bedoeld in deze paragraaf, wordt slechts die bevoegdheid uitgeoefend, die gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van de bedreiging van de door een dienst te beschermen belangen, mede in vergelijking met andere beschikbare bevoegdheden voor de betrokkene het minste nadeel oplevert.

PAGINA

/42

27


3.De uitoefening van een bevoegdheid blijft achterwege, indien de uitoefening ervan voor

o

betrokkene een onevenredig nadeel in vergelijking met het daarbij na te streven doel oplevert. 4.De uitoefening van een bevoegdheid dient evenredig te zijn aan het daarmee beoogde

o doel.

Artikel 32

De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in deze paragraaf wordt onmiddellijk gestaakt, indien het doel waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend is bereikt dan wel met de uitoefening van een minder ingrijpende bevoegdheid kan worden volstaan.

Artikel 33

Van de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in deze paragraaf wordt een schriftelijk verslag gemaakt.

PAGINA

/42

28


Bijlage C De normen van de BVD en Provo Uit “Het gouden nummer“ De nieuwe Linie, 2013 (verschenen in De Volkskrant, juni 2013) In de jaren dat DNL verscheen barstte het van de bange vermoedens over de activiteit van de BVD, maar zonder dat er enig zicht was op de werkelijkheid. Dat kwam ook omdat er geen behoorlijke wettelijke basis voor de geheime dienst was. Er was niets dan een geheim Koninklijk besluit uit 1950, dat bepaalde dat de dienst ‘extremistische groeperingen” in de gaten moest houden. Golden er dan helemaal geen normen voor de Nederlandse veiligheidsdienst? Enkele weken voor de opheffing van Provo, in april 1967, overleggen BVD-baas J.S. Sinnighe Damsté en minister Pieter Verdam, van het kersverse kabinet De Jong. Onderwerp: hoe ver moest de BVD gaan in het bespieden van provo’s? Uit het verslag, dat ik in handen heb gekregen, blijkt dat de BVD-baas van mening was dat Provo eigenlijk niet tot het werkgebied van zijn dienst behoorde, omdat het ‘door het ontbreken van een politieke doelstelling” geen extremistische groepering was, maar dat er toch “binnen enge grenzen” aandacht voor dit verontrustende verschijnsel nodig was. Ja, zegt Verdam, maar hoe eng zijn die grenzen? Sinnighe Damsté belooft hem de “interne normstellingen” van de BVD toe te zenden. Dat document heb ik nu opgevraagd. Het is gedateerd 14 mei 1967, enkele dagen voor de opheffingshappening in het Vondelpark. Waar het wemelde van de geheim agenten in spijkerbroek. Uit het stuk blijkt dat de normstellingen al langer bestonden en vooral betrekking hadden op communisten, Trotskisten, anarchisten en neo-nazi’s. Maar extremisten kunnen zich ook in aanpalende organisaties ophouden, zoals trotskisten in de PSP. En uiteraard moet de dienst dan ook een wakend oog in het zeil houden. “In de praktijk” zegt het stuk “ is het niet altijd eenvoudig om extremistische en niet-extremistische organisaties uit elkaar te houden”. Men raadpleegt in dat geval open bronnen zoals DNL, maar er kan dan ook aanleiding om “op uiterst discrete wijze” zich nader op de hoogte te stellen.”Evenwel slechts als feiten of gegronde vermoedens daartoe aanleiding geven” Na een dikke streep is in het stuk nu, vanwege het gesprek met de minister, een extra paragraaf aan toegevoegd met normen t.a.v. de observatie van Provo. ‘Een actueel voorbeeld van een groepering die niet in zijn geheel als “extremistisch” kan worden gekwalificeerd, maar waarin toch verschillende figuren actief zijn die voorlopig en in zekere mate de aandacht van de dienst eisen, is het “provotariaat”. Provotariaat bestaat uit 3 categorieén: a) Er is een toplaag van naar verhouding intelligente figuren, die idealistisch-filosofisch bewogen zijn en geïnspireerd worden door algemeen anarchistische denkbeelden. b) De categorie van de straatprovocateurs en “happeners”, c) de categorie van de CS-jeugd, straatschenders, nozems etc. ” Hoe gevaarlijk waren nu volgens de BVD deze, geestig genoeg , ‘in verhouding intelligente figuren”? “De laatste twee categorieën zijn vrijwel uitsluitend interessant vanuit het oogpunt van openbare orde. De eerste categorie echter,die van de ideologisch-creatieve figuren, is ook in politiek opzicht PAGINA

/42

29


van een zeker belang. Deze provo’s hebben als groep geen politieke beginselen, geen program en derhalve geen politieke doeleinden in eigenlijke zin. Zij worden echter gemotiveerd door een afkeer van de bestaande maatschappelijke orde. Zij zijn tegen bestaande gezagsinstituten en tegen het gezag als zodanig. Hun ideologie is verwant aan het anarchisme. Mede gezien het feit dat ook de methoden, waarvan deze groep zich bedient (of zegt zich te willen bedienen) om haar ideeén te propageren, ‘anarchistisch’ zijn, acht de dienst het zijn taak haar, voor zolang de feiten daartoe aanleiding geven, in het oog te houden.” Tot enkele dagen voor het einde van Provo (15 mei 1967) hebben zij in strijd met hun eigen normen Provo geobserveerd, ‘op uiterst discrete wijze”. Want we waren volgens hun eigen definitie niet extremistisch slechts ‘radicaal” en “zonder politieke doeleinden” en zelfs ‘zonder politieke beginselen”. Ter rechtvaardiging is er op het allerlaatst nog wat bijgeflanst. Het is duidelijk dat de eigen spelregels in hun wedstrijd tegen de democratiseringsbeweging zijn achteraf aangepast. Het nu ontvangen document met normstellingen van de BVD is gedateerd 11 mei 1967, dus toen de opheffing al lang en breed voorbereid was door de Provo Liquidatie Commissie. Iets wat de BVD uiteraard door haar intensieve speurwerk niet ontgaan was. (Bij de opheffingsbijeenkomst waren tal van geheim agenten in spijkerbroek paraat.) Mij is duidelijk dat de normstellingen al bestonden, maar dat er na het gesprek met de minister (11 april 1967) een extra paragraaf aan toegevoegd is met normen t.a.v. de observatie van Provo. Iets wat toch niet erg nodig meer was, gezien de op handen zijnde opheffing! Het lijkt dus dat die normstelling opgeschreven is om de bestaande praktijk achteraf te rechtvaardigen. Omdat die praktijk wel in strijd was met de voordien bestaande normen, waarin alleen actie tegen “extremistische” organisaties werd gerechtvaardigd. Wat mijn persoon betreft waren geen feiten of gegronde vermoedens die na Provo rechtvaardigden dat de geheime dienst zijn uiterst discrete werkwijze jegens mij nog een kleine dertig jaar heeft voortgezet, zoals ik in mijn boek “Diepvriesfuiguur” heb aangetoond. Na zes jaar observatie van mijn Ban-de-bom- en Provoacties (1961 – 1967) had het ook de BVD duidelijk mogen zijn dat het bij mij zeker niet ging om feiten die in strijd waren met de democratische rechtsorde. Nog altijd zijn doelen en werkwijze van de geheime dienst schemerig. En moet daarom de onderste steen van het in feite normloze verleden boven komen. Roel van Duijn

PAGINA

/42

30


Bijlage d Aan de Nationale Ombudsman Bezuidenhoutseweg 151 2509 AC Den Haag Postbus 93122 2509 AC Den Haag

Amsterdam, 24 september 2012

Geachte heer Brenninkmeijer, ik permitteer mij opnieuw aan u te schrijven, aangezien het al weer bijna een jaar geleden is dat wij een gesprek hadden waarvan de herinnering mij bijblijft. Sprekend over de mogelijkheid van een eigen onderzoek door u, omtrent mijn pijnpunten in het handelen van de BVD, viel toen de opmerking dat de langduigee activiteit van deze geheime dienst jegens mij misschien geplaatst moet worden in de tijdgeest van de Koude oorlog. Dit is een gedachte die mij is blijven bezig houden. Te meer daar ik me er meer dan toen bewust van ben geworden dat een dergelijke ex tunc-redenering te gemakkelijk als een dooddoener kan werken. Weliswaar was het in die jaren zo dat de wettelijke basis van de BVD slechts bestond uit een (tot 1972 geheim) KB dat vaag geformuleerd was, en daardoor de BVD een moeilijk af te grenzen begrensde speelruimte leek te bieden. Dat gegeven was inderdaad een van de tekenen des tijds. Maar in diezelfde tijd golden toch ook, al sinds de dagen van Montesquieu, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Die waren ongeschreven, maar vanuit de jurisprudentie weet u, beter dan ik, dat de daaraan verbonden begrippen van proportionaliteit en subsidiariteit ook toen in de rechtspraak zwaar wogen en praktisch gehanteerd werden. Was de aandacht van de geheime dienst voor mijn persoon vanuit het oogpunt van die algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet buitensporig? Dat is een vraag die klemt. Daarbij komt dat de Europese Commissie voor de Rechten van de mens, die begin jaren negentig het Nederlandse KB, dat de BVD wegens strijd met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (zoals vastgelegd in art.8 EVRM) veroordeeld heeft In de zaak R.V. e.a. tegen Nederland. Dit spoedig gevolgd door het arrest van de Hoge Raad (van Baggum-Valkenier, 1994) dat het KB om diezelfde reden vernietigd heeft. Mijn klacht, dat de ellenlange inbreuk op mijn privacy onrechtmatig was, vindt dus zeker steun in dit arrest van de Hoge Raad. Hoe kan onnodige privacyschending, gedurende decennia, gelegitimeerd worden door een KB dat begin jaren negentig door EcieRM, Hoge Raad en daarna ook regering en parlement - wegens strijd met de bescherming van de privacy - gelegitimeerd worden? Mij lijkt dat dit niet kan, maar zelfs als men blijft volhouden dat men de praktijk van de geheime dienst jegens mij toch met de ogen van enkele decennia voor die veroordeling van het KB moet zien, dan is het essentieel om nauwkeurig te kijken naar de maatstaven en visies die er in de jaren zestig en zeventig heersten. Om zich vervolgens af te vragen of de geheime dienst zich daaraan in mijn geval gehouden heeft. Hopelijk kunt u de volgende reconstructie van de normen van toen bij uw beantwoording van mijn klachtbrief betrekken? De normen van toen

PAGINA

/42

31


Ik reconstrueer daarom hieronder in het kort en zo objectief mogelijk de heersende normen van die tijd t.a.v. anarchisten, Ban-de-Bommers, Provo’s en Kabouters. Het is een onderbouwde poging op basis van de historische documenten. Ik gebruik daarvoor uitlatingen van de leiding van BVD, ustitiefunctionarissen alsook van toppolitici van die tijd. Niet van linkse politici of journaLsten. Bij elk van onderstaande bouwstenen van de reconstructie van beleid en tijdgeest hoort een bijlage met hetzelfde nummer.

ANARCHISTEN BEGIN JAREN ZESTIG. 1. Citaat uit “De geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst”, D. Engelen, SDU 1995, pg 156: De “Vrije Socialisten, zoals de anarchisten in Nederland zich bij voorkeur noemden, speelden in de wereld van het links-extremisme, en a fortiori in de Nederlandse politiek, volgens de dienst “geen rol van betekenis”. * Plichtmatig hield het Maandbericht de lezer * op de hoogte van de ontwikkelingen in het wereldje van het anarchisme * maar tot rapporten aan de minister van Binnenlandse Zaken kwam het niet.” BAN-DE-BOMMERS De niet-communistische anti-atoombombeweging Werd nu en dan onderaan vermeld in de Maand- en Kwartaaloverzichten van de BVD, maar ook kwamen exponenten van deze beweging voor in de verslagen van de BVD over “Nietextremistische groeperingen” , die jaarlijks naar de minister werden gestuurd. Ik leid hieruit af dat de BVD van mening was dat deze organisaties wel aandacht behoefden, maar lang niet op hetzelfde niveau van staatsgevaarlijkheid/extremisme konden worden gesteld als de communisten. 2. Over mijn “openbaarmaking van BB-geheimen” (voor het publiek bedoelde schuilkelders) schrijft het Hoofd van de BVD . Mr. J.M. Sinnighe Damsté op 30 maaart 1965 aan de Rotterdamse OVJ: Dat hier sprake kan zijn van opruiing tot een strafbaar feit, te weten dat van artT. 98 e.v. c.q. art. 272 W.v. s. (Bijlage 2a ) Waarop deze OvJ koel antwoordt dat het hem voorkomst dat dit “uit het oogpunt van beleid ongewenst” is, om publiciteit te voorkomen. (Bijlage 2b ) PROVO 3. - Op 14 juli 1965 stuurt het Hoofd van de BVD een rapport naar de de ministers van BiZa en justitie, alsmede naar de Directeur-generaal voor de Openbare Orde en Veiligheid: NIEUWE ANARCHISTISCHE ACTIVITEITEN ONDER DE BENAMING “PROVO”. Het hoofd van de BVD waarschuwt in dit rapport tegen Provo en tegen mij en mijn “geweldscultus”. Bijlage 3a. Het is vrijwel zeker op grond van de inlichtingen in dit rapport geweest dat het eerste nummer van het tijdschrift ‘Provo dat de Amsterdamse politie op 20 juli (6 dagen na de verzending van het BVDrapport naar o.a. de Amsterdamse p-g) een inval in mijn huis doet en de oploage van het eerste nummer van het tijdschrift “Provo”” in beslag neemt.

PAGINA

/42

32


De Amsterdamse officier van justitie (van Renesse) weet zich er echter niet goed raad mee. Hij schrijft een brief aan de Amsterdamse procureur-generaal om hem uit te leggen dat beter niet tot vervolging kan worden overgegaan. Naast de kinderlijke, onvolgroeide en weinig serieuze indruk die de verdachten maakten, heeft tot bovengaande beslissing meegewerkt dat de onderhavige, overigens kleine groep joingeren er kennelijk op uit is de aandacht te trekken. En in het nieuws te komen , zodat een in dit stadium te ernstig optreden hun streven juist zou bevorderen. Twee jaar later besliste de minister van Justitie dat de inbeslag genomen exemplaren aan mij werden teruggegeven. Bijlage 3b. 4.

Bij zijn aanbieding van de 40-pagina’s dikke analyse van de BVD over het onderwerp Provo, aan de Minister van Binnenlandse Zaken, meldt het hoofd van de BVD (Sinnighe Damsté) op 1 september 1965 dat het verschijnsel Provo moeilijk te overzien is. Een moeilijke omstandigheid is voorts, dat dit verschijnsel zich voordoet in het randgebied van hetgeen normaliter tot de extremistische stromingen kan worden gerekend; wat de provo’s betreft geldt daarenboven, dat de grens tussen politiek activisme en straatschennerij vaak moeilijk te trekken valt. (Bijlage 4a) -

Volgens voormalig BVD-er en BVD-historicus Engelen was dit een genuanceerd rapport (pg 167 van zijn boek). Dat niet lang daarna onderwerp van bespreking was tussen het Hoof van de BVD en de Minister van Binnenlandse zaken en diens S-G. Op 11 – 4- ‘67. Het verslag luidt als volgt: De BVD-activiteit t.a.v. de provo’s is beperkt. De Dienst heeft reeds jaren geleden zichzelf bepaalde limieten gesteld t.a.v. het begrip ‘extremistische stromingen’, genoemd in het KB. Volgens deze zelf opgelegde normen valt de provo-beweging niet tot het werkterrein, omdat omdat een duidelijke politieke doelstelling ontbreekt. In het optreden liggen echter een aantal elementen die die de BVD gemeend heeft te moeten bezien. De conclusie is geworden dat er op dit terrein wel enige activiteit behoort te worden bedreven doch dat deze binnen enge grenzen behoort te worden gehouden. Er moet tenminste een samenhang zijn met een geheime activiteit van een politieke strekking. De minister verklaart zich accoord met de hoofdlijnen van de gedachtengang. Hij wil graagkennisnemen van de interne normstellingen van de BVD. (Bijlage 4b) -

Dit is een aan de rechterzijde iets ingekrompen kopie, die ik zekerheidshalve geverifiëerd heb met behulp van de weergave van hetzelfde stuk in ‘De geaschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst’ van Engelen (pg. 157). Wonderlijk in tegenspraak met het voorgaande is, dat de BVD ongeveer gelijk met de vaststelling van de ‘enge grenzen” mij als een gehard en staatsgevaarlijk persoon voordroeg voor de Interneringslijst. KABOUTERS Wat opvalt is dat de BVD-leiding de Kabouters kennelijk niet tot de “extremistische groeperingen” - die haar doelgroep was - rekende. Want in geen enkele van de Maand- en Kwartaaloverzichten uit de betreffende jaren ( 1970 – 1974) wordt er melding van gemaakt. Terwijl dit toch het vaste overzicht was van verslagen over extremistische groeperingen. Een handige manier om de Maand- en Kwartaaloverzichten te bekijken biedt deze website: http://www.stichtingargus.nl/bvd/index.htm 5.

PAGINA

/42

33


Het commentaar van minister-president Piet de Jong (KVP) op de verkiezingsoverwinning van de kabouters in 1970: Een vleugje parfum in de dagelijkse spruitjeslucht van het politieke gebeuren Joop den Uyl, fractievoorzitter van de PvdA verklaarde de kabouteroverwinning als veroorzaakt “door de sympathie voor hun lieve rvolutiee, maar hij vond wel “het stukje fanatiek anarhisme dat in de beweging schuilt minder pleziewrig”. Haya van Someren-Downer , leidster van de VVD: Ik heb het gevoel dat de mensen een grapje hebben willen uithalen. Maar zij geven weinig houvast voor een gedegen Stadsbestuur. Uitspraken van 5 juni 1970 Geciteerd in ‘Louter Kabouter”, Coen Tasman, uitgeverij Babylon-De Geus 1996 6. -Brief minister H.Beernink (CHU) van Binnenlandse Zaken, 17 maart 1970 Deze brief was de eerste die in dezelfde ludieke stijl was geschreven als de eraan voorafgaande brief die ik aan hem kort daarvoor had geschreven, toen ik hem aanbood “mijn geloofsbrieven als ambasadeur van de OranjeVrijstaat van de Kabouters” te overhandigen: Geachte Heer van Duyn, Het was voor mij een genoegen uw brief dd. 10 februari jl, te ontvangen, niet alleen omdat ik als eerste Minister van Binnenlandse zaken sinds de geboorte van ons Koninkrijk de ervaring had een aanbod tot overhandiging van geloofsbrieven te mogen ontvangen, maar ook omdat daaruit bleek, dat Uw staat-maatschappij zich van goed (volken-)rechtelijke regels en gebruiken wil bedienen. Zoals de historie leert – en zoals U weet hecht ik belang aan de lessen, die voor het toekomstbeleid uit de historie kunnen getrokken - is een goede relatie tussen koninkrijken en de daarin levende kaboutergemeenschappen alleszins mogelijk. Ik moge hier bijvoorbeeld herineren aan het functioneren van de gemeenschap der zeven dwergen in het rijk van de prins van Sneeuwwitje; noch de dwergen zelf noch de hedendaagse geschiedeniscritici hebben in de relatie een vorm van repressieve tolerantie ervaren. Een voorwaarde is uiteraard wel o.a. dat beide partijen op zijn minst elkaars taal verstaan, doch liever nog elkaars taal spreken. Met u ben ik van mening dat dat, indien de sociaal-psychologische, de sociaal-politieke en de sociaal-filosofische problemen zijn opgelost, de functionering van het staatsapparaat principieel zou kunnen worden gewijzigd, , al moet ik daarbij opmerken, dat ik deze problemen gecompliceerder zie dan u in uw brief aangeeft. En hij eindigt: Tenslotte: Uw verzoek de gelegenheid te ontvangen mij U geloofsbrieven aan te bieden meen is een goede grap te mogen beschouwen, aangezien het wel zeer tegen Uw principes zou indruisen, indien ik m bevoegdheden zou aanmatigen , die buiten mijn legale competenties liiggen. Dit laatste neemt uiteraard niet weg, dat ik bereid ben U desgewenst te ontvangen. Het is duidelijk dat de minister, die verantwoordelijk was voor de BVD, de Kabouterbeweging als ludiek beschouwde en zich zelf toe geïnspireerd voelde tot een even ludiek antwoord. Van een verdenking van staatsgevaarlijkheid, extremisme of gewelddadigheid is in zijn brief niets te bespeuren. Dit al tijdens alle ophef van de geheime dienst over mijn “sabotagenota”. 7. Kolderieke figuur: Verslag Actualiteitencollege 9 februari 1970 universiteit groningen

PAGINA

/42

34


Het geheel maakte een ‘koldierieke” indruk Rapport de aanwezige geheim . Bijlage 7a. “Alsof hij in een droomwereld leeft” Verslag van een geheim agent van een lezing van mij, 26 februari 1971 te Haarlem: Sprekend alsof hij in een droomwereld leeft wauwelt van Duyn zonder meer een eind weg Bijlage 7b 8. Aurorabespreking BVD 7 augustus 1970. Ter sprake komt een kabouteractie bij het Vredespaleis in den Haag. H.B wijst erop dat wij geen bijzondere activiteiten t.a.v. de Kabouters ontplooien en dat wij van de actie Vredespaleis niet vooraf op de hoogte waren. Hij meent dat de Politie t.a.v. Kabouters het nodige zou dienen te doen. Deze opvatting van HB bevestigt mijn constatering dat de BVD de Kabouters (in tegenstelling tot de CPN) niet tot de ‘extrremistische groeperingen” rekende. Hoe is het te rijmen dat ondanks deze opvatting van de directie van de BVD de geheime dienst als geheel zo’n lawine van berichten over mij en de Kabouters heeft geproduceerd?

Mijn commentaar op deze reconstructie Uit de documenten komt naar voren dat men in de jaren zestig aarzelde om Ban-de-bommers , anarchisten en provo’s zonder meer tot de “extremistische stromingen” te rekenen. De indruk overweegt dat noch de BVD, noch de politici precies wisten hoe ons in te delen. Dat men ons enige aandacht willde schenken is zo gezien begrijpelijk, al was die aandacht ruim. Bovendien interpreteerde men mijn persoonlijke uitspraken zeer ten onrechte als extremistisch en pro- geweld. De ‘enge grenzen’ aan aandacht voor Provo, waartoe HBVD en de minister besloten, stonden voor infiltranten en informanten wijd open. Helder komt echter uit de brief van minister Beernink (maart 1970) te voorschijn dat hij mij als een ludiek persoon beschouwde, die hij hij in dezelfde geest wilde tegemoet treden en ontvangen. Zijn brief spreekt een taal die het tegenovergestelde is van de geest waarin zijn BVD-chef mij twee jaar daarvoor op de interneringslijst besloot in te vriezen. Er zijn meer brieven van autoriteiten die vanaf 1970 die laten zien dat men mij en de mijnen niet beschouwde als “personen op wie een ernstig vermoeden ruste dat zij het voortbestaan van de democratische rechtsorde in gevaar konden brengen”. Ik noem nog de uitnodiging van prinses Beatrix en prins Claus uit 1971 om op kasteel Drakensteyn in een gezelschap met hen van gedachten te wisselen over de taak van de cultuur in de maatschappij ( Zie pg. 167 van “Diepvriesfiguur”.) Verschillende informanten van de BVD beschouwden, vanaf begin 1970, mij als een kolderieke figuur, iemand die niet serieus te nemen is of in een droomwereld leeft. Dit maakt toch wel heel duidelijk dat ik al die aandacht van de geheime dienst, tot in de jaren tachtig of daarna zelfs, niet waard was? En dat die ook niet in “de” geest van “de” jaren zestig of zeventig was? 1500 A4-tjes over mij, of herleidbaar tot mij, heb ik uit het BVD-archief van de AIVD losgewrikt. Daarnaast bestaat er no een onbekende, maar zeker grote hoeveelheid. Het is buiten alle proporties dat de geheime dienst vanaf 1961 letterlijk duizenden berichten over mij en de mijnen heeft geproduceerd, met zeer uiteenlopende strekking. Soms lasterlijk, soms raillerend, maar alleen al door de kennelijk moeite die voor deze berichten gedaan is altijd

PAGINA

/42

35


belastend. Dat is een aantasting van mijn privacy geweest die niet goed te praten is door te wijzen op de geest van de Koude Oorlog. Er hebben in die decennia verschillende opvattingen bestaan, waarvan vanaf omtrent 1970, maar ook al daarvoor, ondanks alle meningsverschillen als boventoon gold dat ik en de mijnen zeker geen staatsgevaarlijke extremisten waren, maar wel mensen met wie je kon lachen, praten of zelfs dromen over een betere wereld. Ook met de ogen van toen kijkend is mijn conclusie dat de geheime dienst – dat is het netwerk van BVD, PID, Groep IJzerman, LAMID, Dienst van het Koninklijk Huis- een hoeveelheid spionage naar mijn persoon heeft verricht die qua intensiteit en tijdsduur de normen en opvattingen van de gevestigde orde en ook de “enge grenzen” van de BVD zelf vér overschreden heeft. Het contrast tussen de geest die spreekt uit de brief van minister Beernink en de lacherige signalen van informanten/infiltranten komt schrijnend aan het licht in de dagen van de ontvoering (17 april 1970) en doodsbedreiging. Ondanks alle informatie waarover de geheime dienst beschikte heeft zij die niet aangewend om deze zaak op te helderen is zij mogelijk zelf actief bij deze misdaad betrokken geweest. Worstelend met de veranderde tijdgeest heeft de geheime dienst sindsdien zijn penetrante observatie voor onbepaalde tijd voortgezet.

Met vriendelijke groet van Roel van Duijn Tel 020 4704770 Bijlagen: 1 - 8

PAGINA

/42

36


Bijlage e. Aan: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Afdeling KJA (inzagenverzoeken) Postbus 20010 2500 EA Den Haag Onderwerp: verzoek om kopie uit AIVD-archief Geachte Afdeling Inzagenverzoeken, met een beroep op de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) , alsmede op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB), richt ik mij tot u met een verzoek om inzage en/of kopie van de bij of onder de AIVD verzamelde en/of verwerkte foto’s, film- en geluidsopnamen van een geheim agent van de Groep IJzerman. Deze zijn door hem gemaakt in de periode 1969- 1972, betreffende de Kabouterbeweging en mijzelf. Ik vraag dit met het oog op een verfilming van mijn boek “Diepvriesfiguur”, dat onlangs bij uitgeverij van Praag verschenen is. Het materfoto- , film- en geluidsmateriaal is van historisch belang. Dit is een aanvraag om stukken die betrekking hebben op mij of herleidbaar zijn op mij, daar de Groep IJzerman een groep van de Amsterdamse politie is geweest, die zich in de periode 19671973 heeft bezig gehouden met het inwinnen van inlichtingen omtrent opstandige groeperingen, waartoe Provo en de Kabouterbeweging behoorden. Deze beide bewegingen zijn op mijn initiatief ontstaan en ik heb beide groeperingen aangevoerd als activist, redacteur, spreker en gemeenteraadslid. De Groep IJzerman heeft regelmatig mijn persoon in het vizier gehad , zo blijkt uit publicaties en ook mij al door u toegezonden materiaal. Deze laatste ervaring heeft aangetoond dat het door de groep IJzerman geproduceerde materiaal aan de BVD werd doorgestuurd,zodat we ervan uit kunnen gaan dat de nu gevraagde producties zich ook in uw archief bevinden. De bronnen De naam van deze geheim agent was Dolf Wieting. Dit is uit verschillende openbare bronnen bekend. Zijn spionage-activiteiten zijn niet alleen uitgebreid beschreven in mijn bovengenoemde boek, maar ook in “De Groep IJzerman” van de politiehistoricus dr. G.Meershoek (uitgeverij Boom, 2011). In deze studie wordt hij als “Agent Zomer” aangeduid. In het tijdschrift “Ons Amsterdam”, van maart 2011, wordt duidelijk wie er achter dit pseudoniem schuil gaat. Eerder, in 1996, waren enkele van zijn activiteiten al beschreven in het boek “Louter Kabouter” van Coen Tasman (uitgeverij babylon/De Geus). Wieting gaf zich bij zijn activiteiten uit als journalist. Enkele malen heeft hij tegenover ons beweerd medewerker van de VPRO te zijn. Aangezien Wieting voor de Amsterdamse gemeentepolitie werkte ligt het voor de hand dat dit materiaal zich in uw archief bevindt. Dolf Wieting heeft ongeveer 4 jaar voor de Groep IJzerman gewerkt. Vanaf begin 1968 tot en met zomer 1971. De Groep IJzerman bespioneerde t.b.v. de Amsterdamse politie en de BVD verschillende linkse jongerengroepen, waaronder de door mij opgerichte Kabouterbeweging, die op 5 februari 1970 de Oranjevrijstaat heeft gesticht. Het gevraagde materiaal

PAGINA

/42

37


Concreet vraag ik u tenminste om het materiaal dat Wieting geproduceerd heeft bij de volgende gelegenheden: 1. Opnames in de periode eind 1969 t/m maart 1970 gemaakt in de studentensociëteit Akhnaton bij vergaderingen van de door mij opgerichte “Volksuniversiteit voor Sabotoge en Pseudo-erotiek”, een voorloper van de Kabouterbeweging. 2. Film -, foto- en geluidsmateriaal door hem gemaakt op 11 maart 1970 tijdens een kabouteractie bij de Juliana van Stolbergkazerne in Amersfoort, waar Kabouters naartoe getrokken waren om pamfletten te verspreiden over geweldloze defensietechnieken. Volgens de bovenbeschreven bronnen is Wieting daar aanvankelijk gearresteerd, maar onmiddellijk vrijgelaten met teruggave van zijn camera en andere apparatuur. 3. Volgens een rapport van de BVD, afgedrukt in “Diepvriesfiguur” als Document 7-1 heeft Wieting in mei 1970 filmopnames gemaakt van acties van de Kabouterbeweging in het kader van de gemeenteraadsverkiezingen. Citaat uit dit rapport: “Zowel het filmapparaat als de geluidsopnameapparatuur waren van professionele kwaliteit. Opmerkelijk was, dat richtlijnen van deze filmer voetstoots- en zonder enig commentaar uitgevoerd.” Grappig genoeg wist de BVD-er die dit rapport gemaakt heeft dat Wieting ook een geheim agent was. Het rapport is in kopie bijgevoegd (bijlage 1). Ik herinner mij dat Wieting bij deze campagne mij, als lijsttrekker, niet alleen op straat, maar ook bij mij thuis. herhaaldelijk heeft geïnterviewd met zijn filmcamera en bandrecorder. 4.Op de achttiende foto in “Diepvriesfiguur” is te zien hoe Wieting bij het kraken van een langdurig leegstaand pand in de Damstraat door de Kabouterbeweging, op 28 mei 1970, opnamen maakt van een vergadering. Wat is het resultaat daarvan geweest? De foto is bijgevoegd(bijlage 2). 5. Op pg. 86 van “De Groep IJzerman” wordt beschreven dat Wieting veel foto’s gemaakt heeft in het politiek café “De Pieter” in de Pieterspoortsteeg, in Amsterdam, dat vanaf 1968 gediend heeft als een onderkomen voor linkse jongerenbewegingen zoals de Kabouters. 6. Op pagina 94 van dit laatste boek beschrijft de auteur hoe deze geheim agent ontmaskerd werd door een van onze medestanders, Hans Hofman, In 1969. op het moment dat deze met een pistool zwaaide in een café in de Peperstraat. Het was zijn dienstpistool. Wieting ontkende krachtig dat hij een geheim agent was en om Hofman te intimideren schoot hij met een kogel een urinoir van het café kapot. Aangezien Wieting steeds met zijn apparatuur gezien werd, heeft hij waarschijnlijk ook rond deze gebeurtenis opnames gemaakt. Aangezien het in deze brief gevraagde niet valt onder de bepalingen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2011 Afdeling 3, meervoudige kamer (Reg. Nrs: AWB 09/9142 en AWB 10/3637], noch onder de latere uitspraak van de Raad van State in mijn zaak, dient het in deze brief gevraagde opgevat te worden als een nieuw verzoek in het kader van Wiv en Wob. Wellicht ten overvloede vraag ik u om kopieën van alle beschikbare stukken. Bijgesloten vind u een kopie van mijn paspoort (bijlage 3).

PAGINA

/42

38


Gaarne ontvang ik een bevestiging van mijn verzoek. Hoogachtend, Roel van Duijn Ex-politicus en auteur Bakhuizen van den Brinkhof 9 1065 AZ Amsterdam

PAGINA

/42

39


BIJLAGE F) Fragment “Het Parool“ 24 juli 2009, waarin Willem de Weerdt bekent als politiespion ook bij RvD thuis actief te zijn geweest. Deze bijlage is als apart document in de bijlagen toegevoegd.

Bijlage g) Volkskrant, 16 augustus 2013 'Mag je geheime inlichtingen gebruiken voor politieke doeleinden?' OPINIE - Meindert Fennema − 16/08/13, 06:09

© ANP. Oktober 1980: met een uit de grond gerukt verkeersbord rammen vernielzuchtige jongelui 's middags een van de van onbreekbaar glas vervaardigde ruiten van het metrostation Nieuwmarkt uit de sponning. COLUMN Ten tijde van de Nieuwmarktrellen hield het stadsbestuur bewust zaken achter over wie er achter een voorkomen bomaanslag zat. Veel lijkt er helaas niet veranderd in de manier waarop informatie van inlichtingendiensten wordt gebruikt voor politieke doeleinden, schrijft Meindert Fennema. De Amsterdamse metro is vanaf haar begin omstreden geweest. De actievoerders van de Nieuwmarktbuurt verzetten zich halverwege de jaren zeventig tegen de afbraak van hun buurt die het stadsbestuur van Amsterdam nodig vond om de Oostlijn - die vanaf het Amstelstation via de Wibautstraat naar het Centraal Station moet lopen - te laten graven. In de gemeenteraad was links heftig verdeeld over deze plannen. PvdA en CPN waren vóór de metroaanleg. PPR en PSP waren fel tegen. In zijn autobiografie Diepvriesfiguur schetst Roel van Duijn de grimmige stemming binnen het college van burgemeester en wethouders. 

 PAGINA

/42

40


De Nieuwmarktrellen zijn in die tijd ongemeen fel en dreigen uit de hand te lopen. Men vreest nog meer geweld. Dan wordt op 14 februari 1975 bekend dat er een bomaanslag op de metro beraamd is, die op het laatste moment door de politie verijdeld wordt. Het is vlak voor een geplande demonstratie in de Nieuwmarkt en de mislukte bomaanslag wordt door burgemeester Samkalden en de wethouders van PvdA en CPN, maar ook die van de PSP (Huib Riethof), in verband gebracht met de Nieuwmarktactivisten. Zij stellen een verklaring op met die strekking, die PPR-wethouder Van Duijn weigert te ondertekenen. Het verzet in de Nieuwmarktbuurt, schrijven zij, heeft 'kennelijk tevens het oogmerk [...] het stelsel van onze democratie te ondermijnen.' 
 
 Niet veel later wordt bekend dat de bomaanslag het werk is van de rechtsradicale 'groep 7' rond Joop Baank, die voor die mislukte aanslag ook veroordeeld zou worden tot 4 maanden celstraf. Een wel heel lage straf voor een daad van politieke terreur die bedoeld was om de tegenstanders van de metro in diskrediet te brengen. 
 
 Verraad
 Van Duijn laat zien dat burgemeester Samkalden op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat de mislukte bomaanslag niet het werk was van Nieuwmarktactivisten. In een onlangs verschenen biografie van Joop Baanks, Bom onder de metro, geschreven door zijn vrouw Lotte Ruiter, wordt die visie onderschreven. Baank meent dat hij was verraden door Max Lewin, die met de inzichtendiensten samenwerkte, en mogelijk door zijn eigen vrouw. 

 In diezelfde biografie bevestigt Baank - hij had dat al eerder gedaan in een uitzending van Andere Tijden in 2005 - dat hij ook betrokken was bij de ontvoering van Roel van Duijn in april 1970. Hij was toen nog raadslid. De beschrijving die Van Duijn geeft van die ontvoering (hij wordt bij Wustweezel met een dreigbrief uit de auto gezet) stemt vrijwel volledig overeen met die van Baank. Deze is voor die ontvoering nooit veroordeeld. Uit zijn biografie blijkt nu dat hij wel verhoord is, maar ook weer vrijgelaten. Veel werk lijkt de politie er niet van gemaakt te hebben. Baank had een man bij zich die Van Duijn in de auto dwong, en een vrouw, Marie, die als lokvogel dienst deed. Zij had Van Duijn gebeld voor advies. Volgens Baank zaten er zelfs twee vrouwen in de auto waarmee Van Duyn ontvoerd werd. 

 
 Baank doet heel luchtig over de ontvoering van Van Duijn: het was eigenlijk een ludieke actie. Dat hij zelf lid was van een schietvereniging en een prijs van 10.000 gulden had uitgeloofd voor het lijk van Roel van Duijn, moet ook als ludiek worden gezien.

Bewust achterhouden
 Als men beide biografieën naast elkaar legt, krijgt men de indruk dat het politieapparaat niet adequaat handelde en dat de gezagsdragers bereid waren om heel ver te gaan (tot aan het bewust achterhouden van de waarheid over de mislukte bomaanslag) om de kabouter- en de Nieuwmarktbeweging in diskrediet te brengen. 

 H et lezen v inlichtingendiensten niet alleen gebruikt werden om de staatsveiligheid te beschermen, maar ook om politieke tegenstanders uit te schakelen. 
 
 Is er in dat opzicht veel veranderd? Het optreden van Ernst Hirsch Ballin als minister van Justitie wijst daar niet op. In april 2008 maakte hij in de Tweede PAGINA

/42

41


Kamer het verslag van een vertrouwelijk gesprek openbaar tussen het hoofd van de NCTB, Tjibbe Joustra, de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Geert Wilders, om zijn gelijk te bewijzen. Uit dat verslag bleek dat Hirsch Ballin inderdaad gelijk had toen hij beweerde dat Geert Wilders had overwogen om in de film Fitna een Koran te verbranden. Het is de vraag of men die informatie van inlichtingendiensten mag gebruiken voor partijpolitieke doeleinden. 

 Z eker is da burgemeester Samkalden in 1975 het omgekeerde deed: hij hield als hoofd van de politie informatie achter met het doel een politieke tegenstander uit te schakelen. Dat past niet in een rechtstaat, die Samkalden en zijn handlangers zeiden te willen verdedigen.

Meindert Fennema is emeritus hoogleraar politieke theorie. Hij schrijft iedere vrijdag een column voor Volkskrant.nl.

PAGINA

/42

42


f) Fragment “Het Parool“ 24 juli 2009, waarin Willem de Weerdt bekent als politiespion ook bij RvD thuis actief te zijn geweest.

















































































































































































































Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.