Violet, hoofdstuk 6

Page 1

6 Violet

De regen striemde nog steeds over het glas toen ik wakker werd. Buiten was het donker en de deken die ik van het bed had gehaald was van mijn schouders gegleden en lag in een knoedel op de grond. Er gleden een paar druppels water over mijn wang toen ik die losmaakte van het vensterglas, dat beslagen was door mijn adem. Mijn handen gingen naar mijn hals. Vampiers. Het was allemaal te gek voor woorden. Toch kun je het niet ontkennen, zei het stemmetje, en ik schudde mijn hoofd in een poging het met andere gedachten te overstemmen. Buiten gleden een paar regendruppels vanaf de bovenkant van het kozijn naar beneden. Ik knipperde. Drup, drup, drup. Achter mijn gesloten oogleden kon ik een bevlekt lichaam op de straatstenen zien liggen. Nee, ik kan het niet ontkennen. Ik wil het ook niet ontkennen. Als ik dat zou doen, zou dat betekenen dat een mens dát een ander mens had aangedaan. Vampiers zijn monsters. Monsters doen monsterlijke dingen. Mensen niet. Op de klok naast me zag ik dat het vijf uur ’s morgens was. Ik wreef in mijn ogen en besefte dat ik in geen jaren zo vroeg was opgestaan en dat er nu een nieuwe dag moest zijn aangebroken, de eerste augustus. Eén dag. Eén dag zou voor de politie lang genoeg zijn om getuigen te vinden, een zoektocht op touw te zetten en uit te komen bij mij. Er waren bewijzen te over. De vrienden met wie ik omging. Mijn hoge hakken. De man die voor mijn vader werkte had me zelfs gezien. Toch had hij geen poot uitgestoken. Een ongemakkelijk gevoel verbreidde zich door mijn borstkas. Stel nou dat hij van de vampiers op de hoogte was geweest? Had hij zich op afstand gehouden omdat hij zijn eigen leven niet in de waagschaal wilde stellen? Het was niet zo vergezocht dat mensen binnen de regering van de vampiers zouden weten; er moest toch iemand van hen weten. Maar als hij ervan wist en toch niets had gedaan, betekende dat dan dat ze niet naar me op zoek zouden gaan? Ik wilde er niet over nadenken. Mijn vader zou me komen zoeken. Mijn vader zou me niet in de steek laten, zelfs niet als het om vampiers ging. Of toch wel? zei het stemmetje in mijn hoofd. Ik wierp een blik op Lyla’s briefje, op het tapijt. Ik pakte het op en las het nog een keer door. Ze had geschreven dat het me vrijstond om door het huis te dwalen en ik wilde ontzettend graag het vuil van mijn voeten wassen. Ik legde het briefje neer en haastte me naar de deur, terwijl ik een van de sandwiches – die nu uitgedroogd en oudbakken waren – in mijn mond propte. Met mijn oor plat tegen de deur gedrukt bleef ik staan luisteren. Aan de andere kant leek het stil, maar de deur was van hout en waarschijnlijk dik, zodat ik er niet van op aankon. Ik haalde diep adem, deed hem open en trof de gang verlaten aan. Een stukje verderop zag ik in de tegenoverliggende muur een andere deur, die vast en zeker naar de badkamer leidde waar Lyla het over had gehad. Daar weer tegenover, in de muur aan dezelfde kant als ‘mijn’ kamer, was een stel dubbele deuren. Ze waren bekleed met panelen en zouden onopvallend in de wand zijn opgegaan als ze niet iets naar achteren in een nisje waren geplaatst. Aan weerszijden hingen twee gaslampen in houders, hoewel ze niet brandden en de gang alleen werd


verlicht door het daglicht dat naar binnen viel vanaf de andere kant van de gang. Voorzichtig stapte ik het vertrek uit, gespannen en klaar om als het moest meteen mijn kamer weer in te schieten. Er kwam niemand en ik begon me al te ontspannen; ik waagde het zelfs mijn hand om een van de deurknoppen te slaan. Die voelde glad aan en werd bij mijn aanraking meteen warm, als glas, hoewel hij er hetzelfde uitzag als het marmer beneden. Ik legde mijn andere hand om de knop van de tweede deur en draaide eraan. De linkerknop ging rond en liet moeiteloos een klikje horen, maar in de rechterknop was geen beweging te krijgen. De linkerdeur zwaaide een fractie open. Ik staarde ernaar. Zou ik? De verleiding was groot, maar mijn nieuwsgierigheid zou me vast slecht bekomen. Net toen ik de deur weer wilde sluiten, hoorde ik voetstappen op de trap. Mijn hart hamerde en ik glipte snel door de deuren heen. Terwijl ik die zo zachtjes mogelijk sloot, bleef ik de knop vasthouden, zodat hij niet vanzelf kon draaien, en klikte hem dicht. Als versteend bleef ik staan wachten, en pas toen alles weer stil werd stond ik mezelf toe het vertrek in me op te nemen. Dat was gigantisch – een stuk groter dan de kamer waarin ik had geslapen. Alle wanden waren met hout bekleed, en de ene kant werd in beslag genomen door een diepzwart hemelbed van smeedijzer en de andere kant door een open haard. Boven de schoorsteenmantel, die bezaaid lag met tijdschriften, hing een schilderij van een man en een vrouw. De man leek op Kaspar, al zag hij er ouder uit. De vrouw naast hem was waarschijnlijk zijn echtgenote, want de man had zijn hand op haar blote schouder gelegd. Ze zat op een kruk en haar smaragdgroene japon omsloot een welgevormd lichaam. Haar donkere kastanjebruine krullen reikten helemaal tot aan haar middel, dat zo smal was dat ze haast wel een korset moest dragen. Haar ogen waren groot en helder, met precies dezelfde kleur en glans als haar jurk. Maar wat me het meest opviel was haar huid: terwijl die van haar man er bleek en papperig uitzag, had haar teint een zweem van olijfbruin, al werden haar ogen, die diep in hun kassen lagen, omlijst door donkerpaarse kringen – ze was zonder twijfel een vampier. Zo zachtjes als ik kon trippelde ik om het bed heen, waarbij ik bijna struikelde over een gitaar die eronder uitstak. Een luchtstroom speelde om mijn enkels en toen ik bij de haard was gekomen bewogen de zwarte draperieën die de geopende openslaande deuren omgaven. Een ongemakkelijk gevoel kroop over mijn armen omhoog. Je laat de deuren alleen open als je niet ver uit de buurt bent. De lampen die her en der in de kamer stonden waren ook aan gelaten, hoewel het eerste daglicht al door de bomen filterde en over het terrein viel. Terwijl ik mezelf dwong om rustig te blijven, ging ik op mijn tenen staan en streek met een vinger over het doek van het schilderij. Er zat een dikke laag stof op en toen ik het afveegde, warrelde het in vlokken omlaag; het rook sterk naar muskus, vermengd met de geur van duur reukwater die toch al in de lucht hing. Hoestend en proestend wapperde ik met mijn handen. Ik kan wel zien – of liever: ruiken – waarom de deuren open zijn gelaten. Ik pakte een van de tijdschriften op om er het stof mee weg te vegen, maar toen ik zag wat er op de cover stond, liet ik het blozend vallen, omdat tot me


doordrong wiens kamer dit moest zijn. ‘Verdorie,’ zei ik zachtjes, achterwaarts naar de deur lopend. Ik nam niet de moeite om te checken of er iemand aan de andere kant was, maar tuimelde zo ongeveer naar buiten en schoot meteen door een andere deur de badkamer in. Met een klap viel hij achter me dicht en tot mijn opluchting zag ik dat er een zware grendel op zat, die ik dichtschoof. Toen ik me omdraaide, werd ik weer getroffen door alle luxe. Bijna het hele vertrek was bekleed met rood marmer, zelfs het bad. De douche had royale afmetingen; er zouden wel drie mensen onder kunnen staan zonder dat ze bewegingsruimte tekortkwamen. Het was er ook brandschoon. Nergens zag ik een oude tandenborstel of een uitgeknepen tube tandpasta liggen. Ik morrelde wat aan de douchekranen, waarvan ik niet helemaal begreep hoe ze werkten, totdat er water uit de douchekop kwam. Ik begon me uit te kleden, maar toen ik in de spiegel een glimp van mezelf opving staakte ik mijn bewegingen. Ik zag er niet uit. Mijn haar leek wel onder stroom te hebben gestaan en er zaten kleine takjes tussen de klitten. Op mijn hals zaten talloze sneetjes en schrammen, en mijn gezicht zat onder de modder, vermengd met uitgelopen make-­‐up. Met de rest van mijn lichaam was het al niet veel beter gesteld. Opgedroogd bloed vormde korstjes op mijn armen; mijn voeten waren bruin en bemodderd, en ik besefte dat ik vast een uur in de wind stonk. Maar mijn ogen zagen er het allerbelabberdst uit: oud en vermoeid, alsof ze getuige waren geweest van honderd jaar ellende in plaats van twee dagen. Ik schudde mijn hoofd en wendde me vol walging en woede af. Ik deed de rest van mijn kleren uit, stapte onder de douche en liet het water over mijn pijnlijke spieren stromen. Toen het water niet meer warm aanvoelde op mijn huid, kwam ik onder de douche vandaan. Ik pakte een handdoek, droogde me af en trok het tshirt en de spijkerbroek weer aan. Ik wrong zo veel mogelijk water uit mijn haar en glipte terug naar ‘mijn’ kamer, waar ik verstijfde toen ik zag dat er iemand binnen was geweest en had opgeruimd. De deken die ik de vorige dag van het bed had gepakt was daar weer op neergelegd en de lakens waren ingestopt. Het bord met eten was weggehaald, en alsof dat een teken was begon mijn maag meteen te knorren. Ik besteedde er geen aandacht aan en liet me op het bed zakken. Maar het werd alleen maar erger, en ik besefte dat ik Lyla zou moeten gaan zoeken om nog wat te eten te krijgen. Zij leek me de kwaadste niet, maar toch was het geen prettig vooruitzicht. Buiten op de gang was het nog steeds rustig, hoewel ik het idee had dat dat niet kwam doordat iedereen sliep. Ik passeerde de dubbele deuren, bloedzenuwachtig omdat dat Kaspars kamer moest zijn. Boven aan de trap gekomen wilde ik me vooroverbuigen om de butler te vragen waar Lyla was. Net op dat moment kwam beneden Fabian door de gang aanlopen. Ik schoot weer omhoog en wilde me alweer terugtrekken in de schaduwen, maar hij zag me en glimlachte. ‘Môge,’ zei hij opgewekt terwijl hij bleef staan. Ik reageerde niet, maar liep terug naar de balustrade en wierp hem een behoedzame blik toe. ‘Honger?’ vroeg hij. Zodra hij iets over eten zei begon mijn maag weer te knorren en


hij grinnikte. ‘Vast wel. Kom maar mee, dan gaan we op zoek naar iets te eten voor je.’ Hij gebaarde dat ik hem moest volgen en zette koers naar de deur van de woonkamer. Toen ik niet achter hem aan kwam, bleef hij, weer met een glimlach, staan. ‘Ik doe je heus niks. Dat beloof ik.’ Hij kwam oprecht op me over en ik klom de trap af en voegde me bij hem. Hij opende de deur en ging me door de woonkamer heen voor naar een andere deur. Het was net of ik door een tijdsluis stapte. Terwijl de hal bij de hoofdingang eruitzag alsof er in geen honderden jaren iets aan was veranderd, was het gangetje waar we nu doorheen liepen heel modern, en toen we de keuken binnenkwamen zag ik overal roestvrij staal en glazen werkvlakken, kastjes en tafels, al bestond de vloer uit hetzelfde marmer als de ingang. Fabian liep om de ontbijtbar heen en begon de kasten te doorzoeken. ‘Hou je van toast?’ vroeg hij, met zijn hoofd boven het tafelblad uit. Ik knikte en hees me op een kruk. ‘Dan maken we toast,’ zei hij, terwijl hij een paar sneetjes bruinbrood in een broodrooster stopte. Ik sloeg hem gade terwijl hij uit een andere kast een bord pakte, gefascineerd door zijn vloeiende bewegingen. Hij onderschepte mijn blik. ‘Hé, ik weet ook wel dat ik bloedstollend knap ben, maar je hoeft niet zo te staren.’ Er verscheen een brede glimlach op zijn gezicht en hij knipoogde. Ik kreeg een kop als een biet en sloeg mijn ogen neer, waarna ik ze meteen weer opsloeg. ‘Ik staarde niet.’ Hij stak zijn handen in de lucht en grinnikte. ‘Vast niet. Maar fijn om je weer te horen praten. Op mij kom je niet over als een schuchter type.’ Daar heeft hij gelijk in, dacht ik. Meestal ben ik helemaal niet verlegen, maar ja, meestal word ik ook niet gevangengehouden door vampiers. Ik bleef naar hem kijken terwijl hij de deur van de koelkast opentrok en daar de boter uit haalde. Voordat hij hem weer dichtdeed, ving ik een glimp op van verscheidene grote flessen met een rode vloeistof erin die er niet uitzag als wijn. Ik huiverde. ‘Sorry dat ik niets beters te bieden heb dan toast, maar hier bewaren we alleen snacks,’ babbelde hij, terwijl hij boter op het brood smeerde, dat aan de randjes verbrand was. ‘De bedienden koken meestal beneden als we echt iets willen eten, anders dan bloed.’ Hij schoof het bord naar me toe, keek even naar mijn gezicht en zei toen: ‘Oké, je hebt vragen.’ Ik knikte, bijtend op mijn onderlip. ‘Mogen er dan vragen gesteld worden?’ Heel even streek er iets van twijfel over zijn gezicht, maar die was al snel weer verdwenen. ‘Natuurlijk,’ antwoordde hij. Ik bleef even zwijgen, terwijl ik in gedachten repeteerde wat ik wilde gaan zeggen. Hij zei niets, schonk een glas sap in en schoof ook dat naar me toe. ‘Dit is allemaal echt, hè?’ Hij plantte zijn ellebogen op de bar en liet zijn kin op zijn handen rusten, terwijl hij me even geboeid opnam als ik hem had opgenomen. ‘Jazeker. Hoezo?’ ‘Ik wil niets van dit alles geloven, maar dat doe ik wel. Ik heb te veel gezien om er geen geloof aan te hechten.’ Ik trok aan een lok van mijn haar en tuurde naar de patronen op de marmeren vloer. ‘Hoeveel mensen hebben jullie om het leven gebracht?’ ‘Ik weet niet of ik jou dat wel moet vertellen,’ mompelde hij.


‘Hoeveel?’ vroeg ik nog eens. ‘Honderden, duizenden misschien... Ik ben de tel kwijtgeraakt,’ zei hij. Ik voelde mijn ogen groot worden en boog me van hem weg. Zoveel? Hij schudde zijn hoofd. ‘Kijk me niet zo aan. Zo’n gek aantal is dat niet, gezien het feit dat ik tweehonderd-­‐en-­‐een ben.’ Het kalme blauw van zijn ogen loste op en werd zwart. ‘En de anderen?’ wist ik fluisterend uit te brengen; mijn stem klonk hees terwijl ik mijn afgrijzen probeerde te bedwingen. ‘Kaspar duizenden en Cain een stuk of dertig, maar dat is alleen omdat hij nog niet volledig ontwikkeld is. Van de anderen weet ik het niet precies.’ Mijn vingers grepen de rand van de stalen eetbar vast en verwarmden het plekje dat ze aanraakten. ‘Kunnen jullie geen donorspul drinken?’ ‘Jawel, hoor.’ ‘Maar in plaats daarvan kiezen jullie ervoor mensen te doden.’ ‘Nee,’ snauwde hij, en ik schrok van de plotselinge verandering in zijn stem. ‘We kiezen ervoor bij mensen te drinken. We zijn er niet op uit ze te doden.’ ‘Aha, ik snap het,’ zei ik zachtjes. ‘Was dat het plan toen jullie al die mensen op Trafalgar Square om zeep hielpen? Want het zag er in mijn ogen niet naar uit dat jullie alleen maar een glaasje kwamen halen.’ Zijn wenkbrauwen gingen omlaag. ‘Dat was anders.’ ‘O ja?’ Hij gaf geen antwoord en ik at verder van mijn toast. Omdat ik me ervan bewust was dat hij me gadesloeg, boog ik mijn hoofd en verstopte me achter mijn haar, dat weer droog begon te worden en kleine krulletjes vormde. Ik verkilde bij de gedachte dat hij over mensen die hij had gedood kon praten alsof ze alleen maar getallen waren, en geen mensen die dierbaren hadden en hoop en dromen koesterden. Ik kreeg het er nog kouder van dat hij blijkbaar mijn goedkeuring wilde. Maar ze waren zijn prooi en het was waarschijnlijk makkelijker voor hem om zo te denken. ‘Ik weet dat je denkt dat we moordenaars zijn, Violet. En ik weet dat je er op dit moment alles aan zou willen doen om hier weg te komen, maar voor je eigen bestwil is het misschien beter als je je oordeel nog even opschort tot je ons beter hebt leren kennen.’ Ik bleef strak naar mijn bord kijken, want ik was bang dat hij zou zien dat ik ongelovig mijn wenkbrauwen optrok. Ik ga jullie helemaal niet beter keren kennen, dacht ik. Ik ben niet van plan hier zo lang te blijven. Het stemmetje in mijn hoofd grinnikte. Wees daar maar niet zo zeker van. Ik stelde me niet voor dat ik iemand hoorde grinniken, maar hoorde het echt en het geluid weerkaatste binnen in mijn schedel. Ik hoorde Fabian iets zeggen en kwam knipperend met mijn ogen weer bij zinnen. ‘Wat betekent “volledig ontwikkeld”?’ Hij liep om de eetbar heen en trok er naast me een kruk onder vandaan. Ik schoof mijn kruk naar achteren. ‘Over een ander onderwerp beginnen, hè?’ Zijn ogen waren nu weer blauw en hadden een waterige glans gekregen, zodat ze twinkelden in het licht dat door de smalle ramen hoog in de muren naar binnen viel. ‘Een “volledig ontwikkelde” vampier is een volwassen vampier.’ Toen hij mijn verwarde gezicht zag, moest hij glimlachen. ‘Een vampier


die als vampier geboren is – ja, de meeste vampiers worden geboren en veranderen niet pas later,’ voegde hij eraan toe, zichzelf onderbrekend. ‘Een geboren vampier ontwikkelt zich op een normale manier, tot hij of zij achttien is. Elk jaar zien ze er weer een jaartje ouder uit. Maar ze zijn nog niet helemaal volgroeid, dus zijn ze iets zwakker en hebben nog niet zoveel dorst. Cain is zestien, dus het duurt nog twee jaar tot hij volledig ontwikkeld is. Gesnopen?’ Ik knipte een kruimeltje weg over het bord. ‘Zo’n beetje. Maar wat gebeurt er dan als een vampier achttien wordt?’ Ik wilde nog een kruimeltje wegknippen, maar het bord kantelde en viel van de eetbar af. Ik zette me al schrap omdat het rinkelend kapot zou vallen. Maar er volgde geen geluid, want Fabian stak zijn hand omlaag en griste het uit de lucht. Zonder te verblikken of te verblozen zette hij het weer op de bar en veegde de kruimels die er nog op zaten op de grond. ‘We worden sneller en sterker,’ zei hij met een lage stem, terwijl hij toekeek hoe ik naar hem keek, met mijn mond halfopen. Hij had zich zo snel bewogen, zo moeiteloos. ‘En we beginnen te verouderen, maar heel langzaam. Er kunnen eeuwen verstrijken zonder dat we er ook maar een jaar ouder uitzien.’ ‘Dus vampiers zijn niet onsterfelijk?’ vroeg ik, terwijl ik een heel klein beetje belangstelling begon te voelen. ‘Strikt genomen niet. Maar we verouderen zo langzaam dat we dat wel bijna zijn. De oudste vampier in het Koninkrijk is hondderdduizend jaar oud, en hij gaat nog steeds als een speer.’ ‘Wauw,’ fluisterde ik. Ik kon me niet eens voorstellen dat iemand zo oud zou kunnen zijn. Er kwamen een heleboel vragen in me op nu ik mijn aanvankelijke weerstand van me af zette. ‘Kunnen jullie ook naar buiten de zon in?’ ‘Jawel, maar dan lopen we het risico flink te verbranden. Dus ik ga niet dood als je me naar buiten duwt, mocht je dat overwegen,’ zei hij terwijl hij gekke bekken trok en probeerde uit te beelden dat hij wegsmolt. ‘En als je dacht dat je me van je af kunt houden door me knoflookbrood te eten te geven: ik krijg er alleen maar een slechte adem van; en met een ketting met een kruis eraan zie ik er alleen maar uit als een geestelijke; en als je wijwater over me heen giet, word ik gewoon nat.’ Bij zijn spottende toon proestte ik in mijn drankje. ‘Hoe kun je een vampier dan wél ombrengen?’ ‘Je kunt een staak door zijn hart drijven en zijn nek breken, of zijn nek breken en erin bijten, of hem leegzuigen,’ legde hij met een schalkse blik in zijn ogen uit. ‘Wat er dan overblijft wordt vaak verbrand, maar dat hoeft niet per se.’ ‘Wat beestachtig. Kunnen jullie je in vleermuizen veranderen?’ Zijn lippen trilden, en ik zag aan hem dat hij zijn best deed om niet te lachen. ‘Nee.’ ‘Kunnen jullie over stromend water lopen?’ ‘Nee.’ ‘Hoezo niet?’


‘Omdat dat van slechte manieren zou getuigen. En om antwoord te geven op je volgende vraag: de enige manier waarop een mens een vampier kan worden is door zijn bloed te laten wegzuigen door een vampier terwijl hij zelf het bloed van de vampier drinkt, en ja: onze ogen veranderen van kleur al naargelang onze stemming.’ Ik sloeg mijn armen voor mijn borst over elkaar en schoof een stukje bij hem weg. ‘Hoe wist je dat ik dat wilde gaan vragen?’ Grijnzend tikte hij met een vinger tegen zijn slaap en hij blies zijn wangen rond en bol. ‘Helderziendheid.’ Ik trok een wenkbrauw op. ‘Meen je dat serieus?’ ‘Ja, en we zijn ook telepathisch, maar niet met mensen,’ deelde hij op feitelijke toon mede. ‘En ik zal je een beroepsgeheimpje verklappen: zolang je hier bent, kun je alles wat privé is het best in gedachten in een doosje stoppen en je maar op één ding focussen wanneer iemand je geest probeert binnen te komen. Ik weet dat het idioot klinkt, maar het lachen vergaat je wel als het tot je doordringt dat er hier figuren rondlopen die geen enkel respect hebben voor je privacy.’ Dat ontnuchterde me. ‘Zoals Kaspar?’ ‘Wie weet.’ Hij haalde zijn schouders op en draaide zich rond op de kruk om achter zich te kijken. ‘Als je het over de duvel hebt...’ Naast de koelkast stond ineens Kaspar, en binnen een oogwenk had de donkerharige jongen met de bril plaatsgenomen op de kruk naast me en vouwde de krant die hij onder zijn arm had uit op de bar. Over de rand van zijn bril heen turend begon hij te lezen. Even later kwamen ook de andere vampiers binnen. De betrekkelijk ontspannen sfeer die tussen Fabian en mij was ontstaan was tegelijk met de warmte in het vertrek meteen verdwenen. ‘Môge. Ik zei toch dat mijn kleren je goed zouden passen?’ merkte Lyla monter in mijn richting op. ‘En ik hoor dat dit stelletje rouwdouwen zich nog niet eens behoorlijk heeft voorgesteld,’ kwetterde ze verder. ‘Dat is Charlie.’ Ze knikte naar de blonde jongen, die op zijn beurt ook een knikje gaf. ‘Dat is Felix.’ De jongen met het vlammend rode haar zwaaide. ‘En dat is Declan.’ De laatste jongen keek op van zijn krant. ‘Tot genoegen, neem ik aan,’ zei hij met een vet Iers accent – zo vet dat ik hem amper kon verstaan. ‘Die malle broers van me ken je al.’ Ze gaf een kneepje in Cains wang en met een opgelaten kreun schuifelde hij van haar weg. Haar lippen krulden zich licht en ze ging aan de andere kant naast hem zitten toen een van de rode flessen en diverse glazen werden doorgegeven. ‘Kaspar,’ mompelde Declan met een duistere ondertoon in zijn stem, terwijl hij een pagina van zijn krant omsloeg. ‘Moet je dit eens zien.’ Kaspar kwam naar hem toe en zwijgend schoof Declan de krant zo zijn kant op dat hij hem kon lezen. Ik verschoof mijn kruk een stukje en wierp een blik over zijn schouder. Mijn ogen rolden bijna uit mijn hoofd. Het grootste deel van een dubbele pagina werd in beslag genomen door een luchtfoto van Trafalgar Square, dat was afgezet en grotendeels voor het publiek was afgeschermd door grote witte tenten. Het was een zwart-­‐witfoto, maar op het plaveisel zag je donkere plekken waar zich plassen bloed hadden verzameld. Erboven stond in vette letters de kop: bloedbad in


londen: massamoord op trafalgar square. Het drong tot me door dat ik was opgestaan en me had vastgegrepen aan de ontbijtbar om niet om te vallen. Gisterochtend werd Londen in alle vroegte opgeschrikt door een van de ergste massamoorden die in eeuwen hebben plaatsgevonden, nadat dertig slachtoffers, allen mannen, dood op Trafalgar Square waren aangetroffen. De Londense politie zette op 31 juli om ongeveer drie uur het gebied af. Toen ze ter plekke arriveerden, werd geconstateerd dat alle slachtoffers waren overleden. Alle dertig mannen, die nog niet geïdentificeerd zijn, werden aangetroffen met een gebroken nek en ernstige vleeswonden, eveneens aan het keelgebied. Negen van hen hadden ook geen bloed meer in hun lichaam, wat onder het publiek veel stof deed opwaaien. John Charles, hoofd van de Londense politie: ‘We zijn diep geschokt door dit afschuwelijke incident, en we hebben ons vast voorgenomen deze kwaadaardige en uiterst gevaarlijke moordenaars voor het gerecht te brengen. Er zijn momenteel forensische teams ter plaatse aan het werk, maar we verzoeken getuigen die zich in de nacht van 31 juli tussen middernacht en twee uur op het plein hebben opgehouden zich te melden.’ Mevrouw Ruby Jones, die het bloedbad ontdekte, was niet in staat commentaar te geven en wordt bij het Chelsea and Westminster Hospital behandeld voor shock. Tevens is er een paar schoenen met hoge hakken gevonden; deze worden als bewijsmateriaal behandeld, hoewel deskundigen van mening zijn dat ze mogelijk toebehoren aan een jonge vrouw die tijdens het incident ter plekke aanwezig kan zijn geweest. Gevreesd wordt dat zij door de moordenaar(s) is meegenomen, hoewel dat nog niet is bevestigd. Deze afschuwelijke moord wordt vergeleken met het beruchte incident omtrent de ‘Bloedzuigers van Kent’, waarbij tweeënhalf jaar geleden drie jonge vrouwen in de omgeving van Turnbridge Wells dood werden aangetroffen. Bij hen alle drie was de nek gebroken en het bloed was uit hun lichaam verdwenen. Eventuele getuigen wordt door de Londense politie dringend verzocht zich te melden ofwel bij een plaatselijk politiebureau, ofwel door het speciale telefoonnummer voor deze zaak te bellen: 05603 826111. Meer beeldmateriaal is te vinden op pagina 9. Zie pagina 23 voor commentaar. Door Phillip Bashford. Ik pakte het hoekje van de pagina al vast, omdat ik verder wilde bladeren naar de andere foto’s, maar Declan legde zijn hand zo stevig over de mijne dat het papier scheurde toen ik hem optilde. Ik liet los en hij vouwde de krant op, met de sportpagina naar boven. Ik proefde zout op mijn lippen en besefte dat ik huilde. Het was om niet goed van te worden. Maar mijn tranen golden vooral Ruby, omdat zij als eerste had moeten zien wat er was gebeurd. Ze was niet zo sterk als ik. Ik keek op en zag Kaspar naast me staan, met een glas bloed in zijn hand. Ik viel tegen hem uit: ‘Waarom hebben jullie het gedaan?’ Hij fronste en toen hij zijn ogen tot spleetjes kneep om me aan te kijken,


verschenen er kleine plooitjes bij zijn ooghoeken. ‘Dat begrijp jij toch niet,’ mompelde hij, vrijwel zonder zijn lippen te bewegen. ‘O nee?’ daagde ik hem uit, en ik zette een stap naar hem toe. ‘Nee.’ Zijn lippen gingen wat verder vaneen en het leek alsof hij nog iets wilde zeggen, maar zich bedacht. Op het geluid van mijn zware, onregelmatige ademhaling na was het doodstil in de keuken. ‘Die mannen hadden familie!’ ‘Wij ook,’ mompelde hij. Ik schudde mijn hoofd. ‘Jullie zijn ziek!’ beet ik hem toe, terwijl ik mijn handen tegen het shirt drukte dat zijn borstkas omspande. Ik duwde tegen hem aan en wilde hem met alle emotie die ik in me had iets aandoen. Tot mijn grote verrassing zette hij een stap achteruit. Niet omdat hij wankelde; ik had hem niet van zijn plek geduwd. Hij liet zich gewoon zonder een woord te zeggen door mij naar achteren duwen. ‘Ziek!’ zei ik nog eens. Ik wrong me langs hem heen en stormde de keuken uit, terwijl de tranen zonder dat ik er iets tegen kon doen over mijn wangen biggelden. Almaar moest ik denken aan de mannen die in een plas van hun eigen bloed lagen, en bij die gedachte draaide mijn maag zich om. Ik vloog de trap op naar de badkamer, en toen was het mijn beurt om ziek te zij


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.