247 5 september 2015

Page 1

Tijdschrift voor

Lichamelijke Opvoeding

Vakblad voor gekwalificeerden in de LO & Sport, trainers en jeugdsportbegeleiders

www.bvlo.be

BOND VOOR LICHAMELIJKE OPVOEDING VZW BVLO

Vlaamse overheid

Trimestrieel tijdschrift nr. 3 - 2015 - juli - aug - sept - Aflevering 247 - Erkenningsnummer: P409677 - Afgiftekantoor Gent X


De familie van Koen K. uit Hoegaarden :

“De beste vakantie ooit !”

Dankzij Ethias Assistance

AUTO +

België & Europa

GEZIN

= € 10

overal ter wereld verblijven max. 90 dagen

/maand

Sluit nu uw Ethias Assistance af op ethias.be Online betalen = morgen al verzekerd ! 2

Jaarlijks verzekeringscontract Assistance Basis met 1 voertuig. Jaarpremie van € 120, in één keer te betalen, indien voldaan aan de acceptatievoorwaarden. Ethias nv, Rue des Croisiers 24 te 4000 Luik, is een verzekeringsmaatschappij toegelaten in België onder het nr. 0196 en onderworpen aan het Belgisch Recht. RPR Luik BTW BE 0404.484.654 - Iban: BE72 0910 0078 4416 BIC: GKCCBEBB. De algemene voorwaarden alsook een infofiche zijn beschikbaar in onze kantoren en op onze site www.ethias.be. In geval van klacht, contacteer Ethias "Dienst 2035", Prins-Bisschopssingel 73 te 3500 Hasselt, klachtenbeheer@ethias.be of de Ombudsman van de Verzekeringen (www.ombudsman.as), de Meeûssquare 35 te 1000 Brussel. Publicitair document.


Woord vooraf

BVLO

’t Is weer voorbij die mooie zomer… Ah, je dacht dat er geen einde aan kon komen. 1 september is toch elk jaar een speciale dag, de eerste schooldag voor zovele kinderen én hun leerkrachten, bijpraten aan de schoolpoorten, druk verkeer, geblokkeerde kiss & ride-stroken, overvolle trams en bussen, opvallende fluohesjes van jonge fietsers, geconcentreerde gemachtigde opzichters aan de oversteekplaatsen, … Iedereen staat weer op scherp! Ben jij ook klaar voor een nieuw school- en sportjaar? Wij willen jou graag meenemen voor een boeiende periode met BVLO. Wij nodigen jou met plezier uit op één of meerdere van onze sportieve en informatieve organisaties. Er zijn dit jaar uiteraard weer kwaliteitsvolle nascholingen gepland. De eerste grote organisaties zijn de studiedag van 13 november Gent en de winterstage van midden december in Brugge. Ontdek daarnaast ook de kortere infomomenten of nascholingen rond één bepaald thema. En doe zeker eens mee met een sportief evenement van BVLO. Je vindt zeker iets naar je gading in onze planning. Wist je trouwens dat je ook zelf een voorstel kan doen voor een groepsactiviteit? Tof idee? Eén adres! Met dit tijdschriftnummer krijg je in elk geval al een resem interessante artikels. Het zijn heel uiteenlopende bijdragen: • Een reportage over een fantastisch initiatief van de Fietsersbond Deinze die elf jaar geleden al het fietsrijbewijs in het leven riep voor kinderen van het zesde leerjaar. • Een gedurfde maar heel toffe bijdrage over de neuromythes: worden we nu echt slimmer door te bewegen en hoe kunnen we hiermee kritisch omgaan. • Christine De Medts geeft ons informatie over de portfolio binnen de bewegingsopvoeding en praktische tips om die ook te introduceren. • Verder hebben studenten de sport, beweging en lichamelijke opvoeding die wij kennen getoetst aan een interculturele omgeving. Hoe staan de mensen in Kenia, India en Cambodja ertegenover? • We geven jou het vervolg mee van het rapport over de wenselijkheid van een hartscreening voor jonge sporters. • En tot slot bekijken we de veiligheid van touwenparcours, meer specifiek lees je over de ontwikkelingen en eisen qua toezicht tijdens dergelijke activiteiten. • In de praktijkbladzijden krijg je het slot van de verzamelde lesideeën rond minikrachtbal en laten we jou proeven van een lespakket rond de fietSOmeter en het grote fietsexamen. Klaar voor gebruik! De laatste bladzijden van het tijdschrift doen jou zeker zin krijgen in sportieve actie. Zorg dat je er één van de volgende keren ook bij bent! Veel leesplezier!

In dit nummer Theorie Woord Vooraf . .......................................................................................................... 3 Meer LO op school? Het kan! Met rijbewijs op zak naar het secundair ........................................................................................................... 4 Sophie Van Aelst Kijk eens wat ik al kan! Een portfolio binnen het evaluatiesysteem bewegingsopvoeding in de lagere school.................................................................................................................................. 7 Christine De Medts Leg je rechterhersenhelft over je linkerhersenhelft en beweeg en beweeg en beweeg … Over neuromythes in de Lichamelijke Opvoeding ........................................................... 13 Pieter Tijtgat Beweging en LO in interculturele omgeving ...................... 16 Sofie De Rijck i.s.m. Lore, Ruth, Ruben, Davine en Charlotte Moeten jonge sporters een hartscreening ondergaan? (deel 2)......................................................................................................................... 19 KCE Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg Herziening van de Europese norm voor touwenparcours: technische ontwikkelingen en veranderde eisen voor toezicht. ........................................................................................................................ 24 Johan Hovelynck en Brenda De Fré BVLO-Activiteiten met recreatieve activiteiten, clubbezoeken, …........................................................................................................... 29 Bond voor Lichamelijke Opvoeding – voorstelling ...... 35

PRAKTIJK Krachtbal op school: minikrachtbal (deel 3 en slot) Falos Krachtbal - Vlaamse Krachtbalfederatie vzw KRACHTBAL 012-015 FietSOmeter: fiets samen, fiets beter, doe de FietSOmeter Vlaamse Stichting Verkeerskunde FIETSEN 007-011 Veilig leren fietsen met de VSV Vlaamse Stichting Verkeerskunde FIETSEN 012-013

Voor de redactie

Foto cover: ©BVLO

Het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is een vakblad voor gevormden in de LO, trainers en jeugdsportbegeleiders. Het verschijnt trimestrieel: 5 maart, 5 juni, 5 september en 5 december. Een abonnement op het Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is inbegrepen in het lidmaatschap van de BVLO. Maar een BVLO-lidmaatschap is meer dan dat! Kijk voor alle mogelijke formules en voordelen op onze site: www.bvlo > LO & Sport > Lidmaatschap of bel de ledentelefoon 09- 218 91 23 (kantooruren). Het BVLO-lidmaatschap sluit je af voor 12 maanden of de volle 365 dagen. Alle info en online lid worden: www.bvlo.be

Publiciteit: Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw Tel. 09 218 91 20 - Fax 09 229 31 20 - e-mail: communicatie@bvlo.be

Verantwoordelijke uitgever: E. De Boever Waterkluiskaai 16, 9040 Sint-Amandsberg/Gent De redactieraad bestaat uit: Kristine De Martelaer, Eric De Boever, Sophie Van Aelst en wordt bijgestaan door een ruime adviesgroep en een reviewpanel.

Copyright: Het overnemen van artikels en foto's is zonder schriftelijke toestemming van de redactieraad niet toegelaten. Iedere auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar artikel. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding is ondertekenaar van de Milieubeleidsovereenkomst Papier Vlaanderen en steunt de inspanningen van de Vlaamse regering i.v.m. papierrecuperatie. Lid van de Unie van de Uitgevers van de Periodieke Pers. drukkerij New Goff - Eekhoutdriesstraat 67 - 9041 Oostakker (Gent) Tel 09 216 73 73 - fax 09 216 73 74 - info@newgoff.be

Bond voor Lichamelijke Opvoeding vzw - BONDSHUIS BVLO - Waterkluiskaai 16 - 9040 Sint-Amandsberg/Gent

Bond voor Lichamelijke Opvoeding

Bankrekening BVLO: IBAN BE51 4469 7200 0162 BIC: KREDBEBB - Tel. (09) 218 91 20 - Fax (09) 229 31 20 - www.bvlo.be - Openingsuren: 9 tot 12 uur & 14 tot 17 uur nr. 3 / 2015

3


BVLO

Meer LO op school? Het kan!

Trefwoorden: fietsrijbewijs, fietsexamen, behendigheidsparcours, verkeersveiligheid, fietsersbond

MET RIJBEWIJS OP ZAK NAAR HET SECUNDAIR Inleiding 1 september, de dag dat ontelbare kinderen voor het eerst alleen naar ‘de grote school’ fietsen. “Wees voorzichtig”, klinkt het nog, vooraleer zoon of dochter de deur toetrekt en misschien wel met een bang hartje die nieuwe stap naar het secundair onderwijs zet. Dat fietsen naar school is voor de kinderen wellicht bijzaak, maar ouders houden zeker weten elke dag hun hart vast en hopen dat hun kroost veilig en wel aankomt aan de schoolport. Het is vanuit de idee om kinderen beter voorbereid te laten fietsen naar school dat Eddy Donné van de Fietsersbond Deinze, jaren geleden met het plan kwam om een fietsproef te organiseren, voorafgegaan door oefenmomenten. “Ik kende professor Jan Pauwels, dé pionier van het fietsexamen, van de opleiding tot master LO aan de KU Leuven. De prof had een video gemaakt rond het fietsexamen en ik vond dit zo’n goed idee dat ik dit ook in Deinze wilde introduceren. Ik was nog maar net bestuurslid van de Fietsersbond Deinze en wou iets rond fietsen voor kinderen op poten zetten. De link was snel gemaakt." 4

“In 2005 werd in Deinze het fietsrijbewijs gelanceerd”, gaat Eddy terug in de tijd. Intussen is dit een begrip geworden en doen alle Deinse basisscholen (inclusief deelgemeenten) mee aan dit initiatief. Jaarlijks goed voor zo’n driehonderdtal leerlingen van het zesde leerjaar. De bedoeling is dat kinderen zich vlot en veilig met de fiets kunnen verplaatsen en zich een defensieve rijstijl eigen maken. Het examen kadert trouwens in de eindterm 6.13 ‘de leerlingen beschikken ver voldoende reactiesnelheid, evenwichtsbehoud en gevoel voor coördinatie en ze kennen de verkeersregels voor fietsers en voetgangers, om zich zelfstandig en veilig te kunnen verplaatsen langs een voor hen vertrouwde route’ van het zesde leerjaar basisonderwijs. “Het unieke aan ons concept is dat het traject op de openbare weg langs alle secundaire scholen van Deinze loopt”, zegt de coördinator van het Fietsrijbewijs.

Principe van het fietsexamen Elk jaar in juni organiseert de Fietsersbond Deinze dus een fietsproef voor de leerlingen van het zesde leerjaar. Dit gebeurt in samenwerking met de politie, de civiele bescherming, de stad Deinze en enkele trouwe vrijwilligers. Deze fietsproef kadert in het halen

Sophie Van Aelst Communicatie BVLO

van de eindtermen, maar de Fietsersbond wil hiermee ook iedere leerling van het lager onderwijs helpen voorbereiden om alleen naar school te kunnen fietsen. De fietsroute is zo gekozen dat ze alle middelbare scholen van Deinze aandoet. Het fietsexamen bestaat uit drie delen: de controle van de fiets, een behendigheidstest op een afgesloten parcours en een parcours in het echte verkeer.

Stap voor stap of trap voor trap Vooraleer de kinderen het fietsexamen kunnen afleggen, doorlopen ze enkele stappen. Vooreerst moeten ze de schriftelijke toelating krijgen van hun ouders om te mogen deelnemen. Ten tweede moeten ze beschikken over een goede fiets met de wettelijke minimumvereisten en een fietshelm en fluohesje voor het fietsexamen. Ten derde dringt de Fietsersbond ook aan op de bereidheid van ouders om de route voldoende in te oefenen samen met hun kind. “Om de ouders goed in te lichten over de gang van zaken en hen het belang te doen inzien van deze oefenmomenten, organiseren we jaarlijks in het voorjaar een infoavond ‘Haal


je Fietsrijbewijs’. Bovendien stellen wij een uitgebreid en volledige geïllustreerde infoboekje digitaal ter beschikking. Het boekje beschrijft niet alleen de route, maar de fietser krijgt ook uitleg hoe hij de belangrijkste kruispunten volgens de verkeersregels moet nemen en wordt gewezen op algemene aandachtspunten.

Oefening baart kunst Dit moeten we toch eens in de praktijk gaan bekijken, dacht ik. En dus trok ik op zaterdag 30 mei 2015, de eerste van de twee oefendagen, naar de parking van sportcomplex Palaestra in Deinze. Het is een mooie dag en tientallen kinderen zijn al druk aan het oefenen. De mensen van de Fietsersbond hebben al vroeg het behendigheidsparcours uitgezet en begeleiden de jonge fietsers bij de proeven. Dat dit niet de eerste keer is, blijkt al snel uit het deskundige advies dat ze meegeven. Ik zie acht posten. Op de eerste laat elke kandidaat zijn fiets controleren. Is die wel in gebruiks- en verkeersveilige toestand, d.w.z. werken de remmen en de bel, zijn de reflectoren in orde, … Vandaar gaat het naar een smalle doorgang waarbij de kinderen een 5 meter lange plank overfietsen. Als dat gelukt is fietsen de deelnemers ‘de acht’, ze nemen enkele enge bochten tegen een aangepaste snelheid zonder daarbij het evenwicht te verliezen. De kunst is natuurlijk om ook geen kegel omver te rijden of buiten de baan te gaan. Nadien volgt de cirkelrit waarbij gepolst wordt of de fietser doelgericht kan afremmen en éénhandig kan

sturen in de bochten. Aan de paal in het midden is een ketting bevestigd, de fietser grijpt de ketting en rijdt rond de paal zonder dat de ketting over de grond sleept en geeft na een toertje de ketting terug aan de begeleider. De vijfde post is een slalom tussen paaltjes en de zesde laat de fietsers wisselen van strook en een hindernis voorbijrijden. Hier wordt hen op het hart gedrukt dat ze eerst achteruit kijken, vervolgens hun arm uitsteken en pas dan wisselen van strook. De voorlaatste test is fietsen over een schuine balk, van begin tot einde en als slotproef moet de fietser vlot komen aanrijden en netjes stoppen tussen de lijnen, zonder

het balkje te laten vallen. De fietsen komen er in alle vormen en kleuren, roze gepimpte meisjesmodellen, sportieve mountainbikes en retrofietsen met bloemetjesstuur, … Ook bij de kinderen zelf merken we enorme verschillen op. Je kan zo de geoefende en de eerder onzekere fietsers detecteren en dat is niet altijd recht evenredig met hun grootte (waarin we ook heel veel verschil zien). Maar bij iedereen is er veel concentratie en inzet, sommigen blijven hardnekkig proberen tot het lukt en ja hoor, oefening baart kunst. Na enkele doortochten geraakt iedereen keurig tot het einde. Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

5


En wat vinden de supporters? “Dat fietsexamen en deze mogelijkheid om te oefenen is een prachtig initiatief”, stelt een begeleidende opa. “Ik heb de route al een paar keer gefietst met onze Nils en ik merk dat hij zich al veel vlotter en veiliger gedraagt in het verkeer. Het is er met die drukte ook niet eenvoudiger op geworden”, weet hij. “Ik ga nog een paar oefenmomenten moeten inplannen”, geeft een vader toe. “Maar ja, het is ook nog geen weer geweest hé!” De omstaanders vinden het stuk voor stuk superbelangrijk dat er aandacht gaat naar veilig fietsen en nemen zich voor om ook zelf nog meer de fiets te nemen. “Het fietsen wordt enorm gestimuleerd, zeker in Deinze. Met onze fietsende burgemeester, de blue-bikes en zo”, klinkt het enthousiast. “Ja, en met de mobiliteitsproblemen, waardoor je met de auto meer stilstaat dan vooruitgaat”, repliceert iemand laconiek.

MEN, het HET GROTE FIETSEXA de Vlaamvan et kk educatief pa kunde is ers rke Ve ing se Sticht richt aan ook een initiatief ge dat exat Wa ar. het zesde leerja s je op lee dt, ou inh s cie men pre de site www.vsv.be

De grote dag Op 1 juni is dan voor de eerste groep kinderen de grote dag aangebroken. Onder meer de zesdejaars van Basisschool Onze Lieve Vrouw in de Kaaistraat staan te popelen om de testen te doorlopen. Ze krijgen een woordje uitleg en mogen dan aanschuiven voor de behendigheidstest. Pas als ze daarin slagen staat een begeleider klaar om met hen het parcours op de openbare weg af te leggen. “Dat aspect verschilt ook van andere fietsproeven”, legt Eddy Donné uit. “Vaak is het zo dat de kinderen een parcours afleggen en er op enkele kritieke punten juryleden en/of politieagenten staan die optekenen of ze alles correct doen. In Deinze gaan de kinderen niet alleen de weg op, ze zijn voortdurend onder begeleiding van een vrijwilliger. Die laatste beslist uiteindelijk of de jonge fietser slaagt voor zijn fietsrijbewijs. Voor ik mij op het parcours begeef, babbel ik snel even met vrijwilliger Johan. “Ja, die jongens en meisjes zijn wel een beetje zenuwachtig”, geeft hij toe. “En ze proberen alles heel nauwkeurig te doen, armen uitsteken, mooi achter elkaar blijven, aan de stoplijn stoppen. Goed dat het hen zo aangeleerd wordt, ook dat ze een fietshelm moeten dragen en een fluohesje.” Maar Johan weet ook. Als je diezelfde kinderen in de loop van de volgende jaren tegenkomt, hebben ze doorgaans geen helm meer aan, laat staan een fluohesje en steekt er niemand nog 6

fietsrijHet behalen van een geen ard era uit bewijs geeft in oit no d kin n ee t da garantie razal een ongeval betrokken een stiken, maar het is wel el om idd lpm hu n ee mulans en n. me rko voo te len val onge t leerlinUit onderzoek blijkt da e fietssch kti pra n gen die in ee slaagd ge er ke ver t he test in gevalon zijn, later minder in n. me rko voo n lenstatistieke

zijn arm uit. “Maar het is dus niet dat het hen niet aangeleerd is. Trouwens, vele ouders geven zelf niet het goede voorbeeld”, zegt hij streng. In elk geval, vandaag zien we alleen maar voorbeeldige jonge fietsers op de openbare weg. Ondanks moeilijke kruispunten en onverwachte obstakels, fietst iedereen, de ene al wat zekerder dan de ander, langs alle ‘grote’ scholen in Deinze. En goed nieuws was er op het einde van die eerste examendag, want iedereen mag bij aankomst zijn rijbewijs afhalen. Missie geslaagd.


KIJK EENS WAT IK AL KAN! Trefwoorden: portfolio, evaluatie, leerproces, motivatie, zelfsturing, bewegingsopvoeding, feedback Christine De Medts Voormalig pedagogisch begeleider Lichamelijke Opvoeding bij VSKO Praktijkassistent UGent

Een portfolio binnen het evaluatiesysteem bewegingsopvoeding in de lagere school Inleiding Actief leren avant la lettre Wanneer ik ‘portfolio’ hoor, denk ik onverwijld aan Vincent Van Gogh die met zijn map onder de arm rondtrekt op zoek naar een opdrachtgever. In de map steken enkele werken waarmee hij verwacht opdrachten binnen te halen. Met zijn portfolio wil hij laten zien wat hij kan en tegelijk ook aantonen welk groeiproces hij al heeft doorlopen. Van Gogh neemt zijn eigen ontwikkelings- en leerproces in handen, evalueert het eigen werk voortdurend en daarnaast laat hij zich adviseren door vrienden, kunstkenners en critici. Hij aanvaardt en verwerkt opmerkingen en aanbevelingen. Hij is een actieve leerder. De portfolio is reeds ingeburgerd in heel wat geledingen van het hoger onderwijs en het bedrijfsleven. Binnen het basisonderwijs vinden we ook heel wat aanzetten, bv. binnen wereldoriëntatie, muzische opvoeding, taal en wiskunde… Maar hoe zit het binnen het leergebied bewegingsopvoeding.

Portfolio binnen het huidige basisonderwijs Onze basisschoolkinderen zijn van nature ac-

tieve leerders. Zij nemen spontaan het eigen leerproces in handen, maar worden graag bijgestaan door vrienden (medeleerlingen), ouders en vooral door onderwijskenners (leerkrachten). Die laatsten hebben de taak de actieve houding van kinderen te bestendigen. Je kan dat door een rijke leeromgeving te creëren die de ontwikkeling van kinderen stimuleert en toelaat veel te leren. Om te weten of kinderen goed evolueren is een open evaluatie nodig. Je probeert de actieve houding van de kinderen levendig te houden, hen te laten meedenken over hun leren en hen zelf te laten sturen. Deze aanpak heeft een grote impact op de opvattingen van leerlingen over wat belangrijk is om te leren, op hun motivatie, zelfvertrouwen en zelfbeeld. We maken in onze evaluatie meer ruimte vrij voor de zogenaamde hogere doelen, doelen die te maken hebben met het breed toepassen van leerstrategieën, complexe gedragingen en het op een eigen manier integreren van die complexe gedragingen. Hiervoor gebruiken we zachte evaluatiemethoden, zoals bijvoorbeeld gesprekken voeren, observeren, een persoonlijke map laten aanleggen…

In dit artikel gaan we verder in op één van die zachte evaluatievormen, nl. het gebruik van een persoonlijke map of portfolio. Dit instrument is heel handig bij het actief leren en legt de klemtoon op de zelfsturing van de leerling. (Bron: ‘Portfolio, een waardevol instrument om het ontwikkelings- of leerproces te ondersteunen en te evalueren’. VVKBaO-Onderwijsaanpak. 2003)

Voor bewegingsopvoeding is het gebruik van de portfolio nog niet zo sterk ingeburgerd, nochtans kan het zeker een meerwaarde betekenen binnen dit vak. Naast de portfolio blijft er natuurlijk plaats voor harde evaluatie: het aftoetsen van meer technische aspecten, meten van bepaalde prestaties, enz. Deze gegevens worden opgenomen in de eigen map van de leerlingen, naast of samen met de portfolio.

1. Wat is een portfolio binnen onderwijs en wat is de waarde ervan: algemeen Een portfolio is een systematische en geordende verzameling van het werk van een kind, opgebouwd gedurende een schooljaar of over enkele schooljaren heen. Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

7


leerlingen werkblaadjes, evaluatieblaadjes, prestaties, … bij in hun map in het deel ‘Portfolio’. Gegevens kunnen onder de vorm van invulblaadjes, foto’s, tekeningen, gevoelsmeters, korte teksten, videofragmenten…

Kinderen kiezen ‘in principe’ zelf wat erin komt, maar het spreekt voor zich dat je als leerkracht de kinderen ondersteunt bij de aanleg en de uitwerking van de portfolio. Zo breng je een bepaalde structuur aan en begeleid je de kinderen in het maken van keuzes. Geef hen advies over welke werkdocumentjes (zoals ingevulde opdrachtkaarten, evaluatieblaadjes…) ze best verzamelen in de portfolio. Een leerling kan ervoor kiezen een bepaald documentje nog even in een wachtmap te steken en na een periode van inoefenen een nieuwe poging ondernemen om zijn vaardigheden te tonen. Beide documenten kunnen dan samen in de map, zodat de vorderingen duidelijk naar voor komen. Volgens Adema (2007) zijn er verschillende voordelen aan het werken met portfolio’s. Een eerste reden is zelfvertrouwen en motivatie. Kinderen worden niet vergeleken met anderen, maar met zichzelf. De focus gaat naar wat een kind zelf al kan, weet en begrijpt in vergelijking met wat het nog niet kon, wist of begreep. Op deze manier krijgt een kind inzicht in zijn eigen ontwikkeling, wat dan weer bijdraagt aan het bevorderen van het zelfvertrouwen en het gevoel van competentie en daarmee indirect aan de motivatie en betrokkenheid bij het leren. Een leerling ontwikkelt bovendien een beeld van zijn eigen leerproces door het selecteren, verzamelen en bewaren van werk. De leerling reflecteert over de producten en uiteindelijk ook over zijn eigen leerproces. Tijdens het reflecteren stellen kinderen vragen als ‘wat heb ik geleerd?’ ‘Hoe doe ik het in vergelijking met de vorige keer?’ ‘Hoe heb ik het ervaren?’ Vervolgens stelt de leerling nieuwe doelen, wat leidt tot interactie. Leerlingen pra8

ten hier onderling over maar ook met de leerkracht en zelfs met de ouders (Adema, 2007). Aan de hand van de portfolio leren kinderen hun ervaring, mening en prestatie onder woorden te brengen. Ze leren hun mening te onderbouwen en krijgen inzicht in hun leerproces. Bijvoorbeeld: aanvankelijk zeggen kinderen ‘ik kan dat/ ik kan dat niet’. Later zeggen ze, ‘ik kan dit goed want ik voer het uit volgens de opgegeven aandachtspunten. Of ‘ik kan het nog niet’ (goed) omdat ik bv. mijn handen niet juist plaats of omdat ik te ver afstoot …

2. Portfolio binnen bewegingsopvoeding: meer theoretisch kader Werken met observatie- en evaluatieblaadjes vormt de kern van de portfolio. Vroeger gingen deze blaadjes los mee naar huis en dat was het dan. Nu gebeurt alles meer gestructureerd en is het steeds mogelijk terug te blikken. In een portfolio bewegingsopvoeding krijgen we een verzameling van observaties, evaluaties, reflecties en rapportering van motorische competenties, gezonde en veilige levensstijl, positief zelfbeeld en sociaal functioneren. Leerlingen kunnen via zelfstandig werk diverse thema’s uit de lessen inoefenen, bijsturen en beoordelen. Er wordt gebruik gemaakt van zelfevaluatie, peer evaluatie, co-evaluatie en evaluatie door de leerkracht. Concreet houden

Voor de leerlingen kan een portfolio een soort positief-negatief balans zijn. Ze bewijzen als het ware hun sterktes. Bijkomend kan de leerling ook evaluaties of prestaties bijhouden van buiten de les, bv. de uitslag van een sportwedstrijd, een fietstocht met het gezin, een buitenschools sportevenement, enz…. Soms worden hier ook vaardigheden vermeld die voor verbetering vatbaar zijn. Het is dus een persoonlijke weergave van een persoonlijk afgelegde en nog af te leggen weg. Opmerking: sommige leerkrachten brengen de resultaten van het ‘jaarrapport’ en de ‘portfolio’ samen. Ze ordenen dan alle gegevens per bewegingsthema. Wanneer leerkrachten en leerlingen hiermee samen op een opbouwende, reflecterende, stimulerende en respectvolle wijze omgaan, dan kan daar niets op tegen zijn. In feite zijn leerkracht en leerling dan samen beheerder van de map. Maar veel belangrijker nog dan het verzamelen van deze gegevens, blaadjes, evaluatiegegevens … is de wijze waarop we met die gegevens omgaan. Het accent komt echt wel te liggen op de zelfsturing van elke leerling, maar dan binnen de eigen mogelijkheden. In het Leerplan Bewegingsopvoeding BaO VVKBaO 2011 (pg. 38) lezen we • leerlingen liggen zelf aan de basis van hun gedrag • leerlingen willen laten zien dat ze het zélf kunnen • leerlingen moeten het gevoel krijgen dat ze zelfstandig aan hun bewegingscompetenties kunnen werken • leerlingen willen als competent beschouwd worden binnen hun mogelijkheden • leerlingen kunnen leerbehoeften aangeven, eigen vorderingen overzien en waarderen Deze opdracht is wel duidelijk. Maar hoe doe je dat dan? • keuzemogelijkheden inschakelen • initiatieven van leerlingen ondersteunen • leerlingen zelf keuzes laten maken • leerlingen uitdagen tot succeservaringen, grensverleggend • vertrekken van de belangstelling en het eigenwaardegevoel van de leerlingen • voldoende differentiëren • leerlingen waarderen in hun kunnen


Figuur 1.

• leerlingen laten weergeven wat ze al kunnen en nog niet kunnen • scheppen van een taakgericht klimaat … en dit alles in een sfeer van vertrouwen.

3. Portfolio binnen bewegingsopvoeding: concreet Een goede portfolio wil vooral bijdragen tot het bereiken van de doelen van jouw volledige leerlingengroep en draagt bij tot goed ‘observeren, evalueren en rapporteren’. De leerling is daarbij de norm: het proces dat hij gaat, de weg die hij aflegt, de wijze waarop en de vorderingen die hij maakt. Maar de leerling is ook sterk betrokken partij en dat zowel voor, tijdens als na de evaluatie. Aandacht voor zelfsturing, zelfevaluatie, feedback en reflectie zijn daarom uiterst belangrijk. Start je als leerkracht met een portfolio, dan moet je de doelen en de bedoeling bespreken met je leerlingen. Je vraagt jouw leerlingen hun eigen ontwikkeling in kaart te brengen en deze ook zelf (mee) in handen te nemen. Het is belangrijk dat ze weten welke competenties je van hen daarbij verwacht, nl. • goed leren observeren, hierbij geholpen door kijkwijzers, aandachtspuntkaarten, foto’s … door de leerkracht aangereikt, of via beeldmateriaal dat samen bekeken en besproken wordt • keuzes kunnen en durven maken, op basis van de aangeboden mogelijkheden. Ga je bv. voor de makkelijkste oefening (a) of kies je voor (b) of (c). • doelen bepalen, aanvankelijk nog onder begeleiding van de leerkracht; bv. het doel is hier ‘kunnen samenwerken’ en niet de motorische vaardigheid op zich • leerbehoeften aangeven, kunnen verwoorden wat je nog wil leren, wat je nog beter wil doen: bv. ik kan als tikker meerdere kinderen tikken bij een overlooptikspel • eigen vorderingen in kaart brengen, meestal aan de hand van duidelijke leerlijnkaarten (blaadjes met de verschillende stapjes) waarop je kan aangeven welke stappen je prima hebt uitgevoerd: bv. bewegingskunsten voorwaarts rollen (cfr. Figuur 1, 2 en 3).

Figuur 2.

Figuur 3.

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

9


Figuur 4. Evaluatiedocument Ludo Vanderlinden Oudenaarde

Twee voorbeelden uitgewerkt Er zijn heel veel observatie- en evaluatieblaadjes beschikbaar. We verwijzen hier graag naar een recente uitgave met het accent op zelfsturing van de leerling: ‘Zet jezelf in beweging’, Zwijsen, waarin voor elk bewegingsthema een variatie aan observatie- en evaluatieblaadjes is uitgewerkt. Voorbeeld 1: bewegingsthema ‘springen’

Figuur 5. Evaluatiedocument Ludo Vanderlinden Oudenaarde

Figuur 6. Evaluatiedocument Ludo Vanderlinden Oudenaarde

- Springen Eerste graad De leerlingen oefenen in drie groepjes: hoogspringen, loopsprongen en verspringen. Na het oefenen gaat een signaal. De leerlingen reflecteren en vullen een aangeboden evaluatieblaadje in (zie Figuur 4) 1. hoogspringen: zelfevaluatie: doe ik graag/ doe ik niet graag 2. loopsprongen: zelfevaluatie: ik kan het / ik moet nog wat oefenen 3. verspringen: zelfevaluatie, gevolgd door leerkrachtevaluatie: klopt de perceptie van de leerling: • kan vlot van mat naar mat springen • stoot af met één voet, landt met twee voeten samen • kent sterkste (afstoot)been De leerlingen schuiven door en doorlopen de drie oefenterreintjes. Op het einde van de les gaan de evaluatieblaadjes in de map (portfolio) van de leerlingen. De leerkracht krijgt heel wat informatie in functie van zijn volgende aanbod. De leerlingen weten waar ze sterk/ minder sterk in zijn. Ze geven aan wat ze nog willen oefenen. Derde graad Lesonderwerp: hurksprongen Terrein 1: vijf oefeningen op hurksprongen: de oefeningen zijn genummerd (A, B, C, D, E) (zie Figuur 5) De leerlingen oefenen en vullen een blaadje in waarop ze de oefeningen rangschikken op basis van eigen perceptie: van gemakkelijk naar moeilijk. Terrein 2: spreidsprong over de bok: aandacht voor uitvoerder én voor helper. De leerlingen overlopen eerst de aandachtspunten. (zie Figuur 6) De leerlingen werken per drie: de eerste leerling is uitvoerder, de tweede leerling is helper, de derde leerling is observator (partner-evaluatie). De leerlingen wisselen van rol zodat ze de drie rollen hebben uitgevoerd. De leerkracht observeert of de leerlingen goed samenwerken en bespreekt dit kort met hen. De ingevulde blaadjes gaan in de portfolio van elke leerling. Zoals hoger is aangegeven kan een leerling aangeven dat hij nog veel moet oefenen en dat hij het evaluatiedocument nog even in zijn wachtmapje steekt. Later wil hij het nog eens proberen, aangeven wat hij extra nodig heeft en kijken of het dan beter lukt.

10


Zoals jullie kunnen merken: er zijn meerdere criteria voor de uitvoerder, doch de leerlingen evalueren er drie van (is reeds meer dan voldoende om te kunnen observeren). Voorbeeld 2: bewegingsthema ‘gooien’: ‘mikken’

Voor het invullen van de kaart kan je de kinderen per twee laten werken en elkaar laten controleren, bijsturen… (dit komt de observatie- en taalontwikkeling ten goede). Kaartmodel 1: verticaal

Matrix-spel (ontworpen door Christine De Medts: kaarten te vinden in ‘Zet jezelf in beweging’) De ene helft van de klasgroep speelt op zelfstandige basis een vrij tikspel. De andere helft van de klasgroep speelt het matrix-spel. Nodig: • 4 materialen om mee te mikken: zandzakjes, vogelzaadballetjes (= ballon, gevuld met vogelzaad), papieren vliegtuigjes, badmintonshuttles naar keuze • 4 situaties om naartoe te mikken: hoepel, krant over draad, kegel op plint, opgehangen koebel (variatie mogelijk) Bij elke situatie liggen fietsbanden op verschillende afstand. Opeenvolgende fases: 1. Vrij spel: kinderen mikken met om het even welk materiaal naar om het even welke situatie. Afspraken: - slechts 1 materiaal per keer nemen. Bij ruilen van materiaal; het vorige materiaal terugleggen in de juiste doos met aangegeven pictogram -gradatie: de kinderen mikken vanuit een fietsband naar keuze (ze kunnen zo de afstand tot de miksituatie bepalen) 2. De kinderen zorgen ervoor dat ze met alle materialen gespeeld hebben én dat ze alle miksituaties aangedaan hebben. Het kind bepaalt zelf de volgorde van materiaalkeuze en de miksituaties, bepaalt zelf de afstand tot de miksituatie én zijn tempo. 3. De kinderen nemen 1 soort materiaal en doen daarmee alle miksituaties aan. Ze vullen de opdrachtenkaart in. (kaartmodel 1= verticaal = makkelijkste richting in de ruimte voor jonge kinderen). Idem met tweede, derde en vierde soort materiaal. Deze kaart komt in de portfolio. 4. De kinderen kiezen 1 miksituatie en mikken ernaartoe met de vier soorten materiaal. Ze vullen de opdrachtenkaart in (kaartmodel 2= horizontaal). Ook deze kaart komt in de portfolio. 5. De kinderen voeren de opdrachten uit: met alle materialen naar alle situaties. Ze vullen de matrixkaart in. (kaartmodel 3= volledig matrix). Deze matrixkaart komt in de portfolio.

Zelfde concept kan voor alle miksituaties Kaartmodel 2: horizontaal

Zelfde concept kan voor alle mikmaterialen Kaartmodel 3: de volledige matrix

hanteren van het vliegtuigje ondernam het kind pogingen om naar de aangeboden materialen te mikken; bv door de hoepel. Vanaf fase twee is de instructietijd zéér kort en de actieve leer- en bewegingstijd zéér hoog. Elk kind kan oefenen en vorderen op eigen wijze en op eigen tempo. De kinderen leren hun beurt afwachten en moedigen elkaar spontaan aan. Vanaf fase drie (het invullen van opdrachtkaarten) verscherpt de aandacht en concentratie nog meer. Er is opnieuw sociale controle: de kinderen vullen de kaartjes in onder het wakend oog van een vriendje (hoewel dit bij de verticale en horizontale kaarten nog niet werd gevraagd). Bij het invullen van de volledige matrix werken de kinderen per twee. Ze vullen om de beurt een hokje in van de eigen kaart en kiezen hierbij zelf de volgorde. Ze controleren samen of het vriendje de opdracht goed heeft uitgevoerd. De ingevulde kaart gaat in de portfolio. Kinderen kunnen zelf vragen verder te werken aan hun kaarten, zodat ze gericht kunnen oefenen. De leerkracht kan op de blaadjes zien hoever de kinderen gevorderd zijn in het gericht mikken, maar ook of ze de matrix goed kunnen invullen.

4. Wat komt er in de algemene map naast het deel portfolio Nieuwsbrieven naar de ouders waarin de werking van de persoonlijke map met inbegrip van portfolio wordt toegelicht: bv. de invulling van de map, het gebruik en de bedoeling ervan. Ouders kunnen via dit medium ook vragen stellen en opmerkingen geven. Er is dus ruimte voor communicatie. Ook mededelingen over het verloop van buitenschoolse activiteiten en sportdagen en dergelijke kunnen hier aan bod komen.

Ervaringen bij deze activiteit(en): Zowel het tikspel als het matrix-spel bieden een zéér krachtige leeromgeving. De motivatie bij de kinderen ligt zéér hoog. Ze moeten zich houden aan de afspraken. Aanvankelijk moet de leerkracht een oogje in het zeil houden, maar niet veel later leven de kinderen de afspraken spontaan na. Er is ook een sociale controle door de andere kinderen. Aanvankelijk kiezen de kinderen het materiaal dat hen meest aanspreekt. Zo zagen we een kind dat bij de eerste fase 20 minuten lang met het vliegertje gooide zonder zelfs de miksituaties te gebruiken. Het resultaat was wel dat dit kind zienderogen vorderingen maakte in de vaardigheid ‘gooien’ én in ‘het volgen van het vliegertje met de ogen’. Na het ­beter

Een groeiboekje met enkele standaardgegevens die elk jaar worden opgemeten, zoals lengte en gewicht. Wees echter zeer discreet met deze gegevens, bv. naar kinderen met overgewicht! Sommige leerkrachten nemen hierin ook enkele terugkerende vaardigheden op: bv. gooien met een tennisbal, verspringen, hoogspringen, afstandslopen… Een jaarrapport waarbij een heel aantal ‘motorische competentiedoelen’ en doelen m.b.t. ‘Gezonde, veilige levensstijl’ binnen de bewegingsthema’s van bewegingsopvoeding worden getoetst en waar ook al eens harde evaluatievormen worden toegepast. Over de leerjaren heen wordt hierbij rekening gehouden met duidelijke leerlijnen. Zo wordt de vooruitgang van de leerling geïllustreerd. Het kan gaan om productevaluatie en om proceBond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

11


sevaluatie. Hopelijk wordt ook met deze resultaten reflecterend en leerlingbetrokken omgegaan, zodat de leerlingen ook hier veel kunnen leren. En tot slot is er een overzicht van de evaluatie van de persoonsdoelen, zoals gegevens in verband met ‘samenwerking’ met andere leerlingen (sociale vaardigheden). Er kan dus wel nog een codering of een cijfer gegeven worden voor bewegingsopvoeding. Maar het cijfer houdt voor de leerling geen enkele verrassing meer in doordat hij zelf betrokken partij is en goed weet waarin hij sterk of minder sterk is. Hij weet ook dat hij telkens kansen krijgt om te oefenen en bij te sturen.

5. Voordelen van werken met een portfolio De portfolio biedt heel wat gegevens en gedetailleerde informatie voor verder assessment. De leerlingen kunnen zelf hun vooruitgang illustreren en worden sterk aangemoedigd tot zelfstandig werk. Ze leren reflecteren over hun werk voor, tijdens en na de lessen. De portfolio is een rijke bron van informatie voor de leerling zelf én voor de leerkracht bewegingsopvoeding. Zowat alle domeinen en een breed gamma van doelen van de bewegingsopvoeding komen aan bod. Het resulteert op het einde van het zesde leerjaar in een uitgebreide map waarin de evolutie van het kind gedurende de lagere school duidelijk naar voor komt. Maar ook in functie van elk overlegmoment, informeel of meer formeel bij een multidisciplinair overleg, bij een gesprek met ouders of met de gonbegeleiding, enz… kan je terugvallen op deze gegevens. Een voorwaarde is wel dat de gebruiker van de portfolio bij het overleg de inhoud kent, begrijpt, en er op een constructieve wijze kan mee omgaan. De communicatie tussen de betrokken leerkrachten is ook belangrijk en zal het kind ten goede komen. Niet te verwaarlozen voordeel: als leerkracht krijg je bij dergelijke wijze van zelfstandig werken van leerlingen, meer tijd om individueel te observeren, te corrigeren en bij te sturen, zeker bij de iets zwakkere leerlingen. Ouders worden meer betrokken bij de lessen. Als ze samen met hun kind de portfolio inkijken, zien ze duidelijk wat het kind doet in de les bewegingsopvoeding en kan het kind er meer over vertellen. Ouders krijgen dankzij de portfolio de mogelijkheid om aan de hand van concreet leerlingenmateriaal te praten over het werk en de ontwikkeling van hun kind. Ze worden betrokken bij het leerproces en krijgen zicht op de aspecten die belangrijk zijn om thuis verder aandacht te geven. Ze zien wat 12

hun kind interesseert en kunnen gericht vragen stellen. Misschien ontdekken ze wel een sportieve aanleg of voorkeur bij hun kind en kunnen ze hun kind mee stimuleren naar een gezonde en veilige levensstijl.

6. Vragen, bedenkingen, moeilijkheden bij gebruik van portfolio Het werken met een portfolio is een proces dat tijd vergt. Het vraagt interactieve en responsieve leerkrachten die kunnen afstemmen op de eigen inbreng en zelfreflectie van de kinderen. Het vraagt van de leerkracht een zeer structurele organisatie en een doorgedreven planning en voorbereiding. Vooral de opstart is zeer arbeidsintensief. Daarom: begin simpel en bouw langzaam uit. Vermits de persoonlijke groei en vooruitgang het criterium is, is het moeilijker om leerlingen met elkaar te vergelijken. Ook dit is een proces dat niet vanzelf verloopt. Bij lagereschoolkinderen stellen we vast dat het doorgaans weinig problemen oplevert om alle aangereikte blaadjes of documentjes of foto’s op te nemen. Zeker bij opdrachten op niveau en bij succesbeleving verzamelen de kinderen maar al te graag de opdrachten en evaluaties. Het reflecteren door de leerling is niet bij elk bewegingsthema even gemakkelijk. Extra begeleiding is vaak een noodzaak. En hoe doe je dat dan als leerkracht? Verlies je niet te veel tijd? Reflecteren hoeft niet altijd lang te duren en het is vooral een kwestie van organisatie. Reflecteren kan via duo-werk leerling-leerling of leerling-leerkracht, reflecteren kan in kleine groep en zelfs klassikaal. Denk goed na welke vorm de kinderen aankunnen en welke vorm meest leerwinst geeft.

midden juni. Het kan en mag ook meer. Vooral wanneer kinderen laaiend enthousiast zijn over een thema is het goed de observatie- en evaluatieblaadjes eens mee te geven. Zorg er vooral voor dat ze niet verloren gaan. Opmerking: de leerling kan er ook voor kiezen om fotomateriaal te gebruiken en mag ook commentaren schrijven en toevoegen aan de map. Als de leerling de school verlaat wordt de map meegegeven als herinnering aan de lessen bewegingsopvoeding.

Besluit Voor de leerling Het gebruik van een portfolio stimuleert leerlingen tot zelfreflectie en zelfevaluatie. Soms stellen we vast dat de leerling zelfs meer belangstelling krijgt voor bewegen in het algemeen, of voor een bepaald onderdeel in het bijzonder. Voor de leerkracht/ ouder Als leerkracht en als ouder (begeleider) kan je de ontwikkeling van de leerlingen volgen. Je krijgt zicht op hun motivatie, hun interesses, hun vorderingen. Voor de leerkracht Als leerkracht krijg je ook directe feedback op je eigen onderwijs en instructie. Wie de portfolio alleen invoert als een leuk middel om het werk van kinderen te verzamelen, zal het gemis voelen van een procesgerichte en interactieve visie als noodzakelijke brandstof voor leerprocessen van kinderen.

BRONNEN - Adema, E. (2007). TOM en het volgen van leerlingen. `s Herthogenbosch: TOM: onderwijs anders

7. Organisatie en layout bij het gebruik van de portfolio

- Bertrands, E. en Florquin, V. Speelkriebels. Acco

De portfolio moet een stevige, verzorgde map zijn. Laat elke leerling zijn portfolio documenteren door onder meer het voorblad te personaliseren met bv. een sportieve foto. De portfolio krijgt een afgesproken, vaste, duidelijke plaats in het onderwijs: letterlijk en figuurlijk. De portfolio’s blijven steeds op school. De opdracht- en evaluatieblaadjes worden geklasseerd per bewegingsthema, waardoor de kinderen ook een zekere structuur waarnemen binnen bewegingsopvoeding. Drie keer (of meer) per schooljaar wordt de map ter ondertekening meegegeven naar huis, dit gebeurt midden januari, maart en

- De Medts Christine, Studiedag BVLO 2009: gebruik van een portfolio in de lessen bewegingsopvoeding: ondersteunende tekst voor de nascholing van Ria Van Wassenhove

- Droop, M., Peeters, S., (2000) Starten met leerlingenportfolio’s. Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen.

- De Medts C., Coens H., Verhoeven A. ‘Zet jezelf in beweging’, pakket bewegingsopvoeding voor leerjaar 1 tot 6, Zwijsen 2012 - Van Wassenhove Ria, Studiedag BVLO 2009: gebruik van een portfolio in de lessen bewegingsopvoeding: voorstelling praktische uitwerking - Vanden Hautte Jan, Evaluatie in Gym, studiedag 18 oktober 2012, HILO Gent - VVKBaO, Onderwijsaanpak. Portfolio, een waardevol instrument om het ontwikkelings- of leerproces te ondersteunen en te evalueren. 2003 - VVKBaO, Leerplan Bewegingsopvoeding Katholiek Basisonderwijs, 2011 Bijlage 1


LEG JE RECHTERHERSENHELFT OVER JE LINKERHERSENHELFT EN BEWEEG EN BEWEEG EN BEWEEG… OVER NEUROMYTHES IN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING Pieter Tijtgat Lector Lichamelijke Opvoeding, onderzoeksverantwoordelijke Onderzoekgroep Onderwijs en wetenschapscommunicator, Hogeschool Odisee Onbezoldigd postdoctoraal medewerker, vakgroep Bewegings- en sportwetenschappen, UGent Stafmedewerker onderzoeksaangelegenheden, faculteit Mens en Welzijn, HoGent

Trefwoorden: onderzoek, invloed fysieke activiteit, cognitieve prestaties, hersenonderzoek, stimuleren, neuromythe, breinstimulerend Samenvatting Fysieke activiteit beïnvloedt niet enkel de gezondheid, maar kan ook het leervermogen van leerlingen stimuleren. Leerkrachten lichamelijke opvoeding en bewegingsdeskundigen zijn dus, eens te meer, terechte pleitbezorgers van meer beweging voor kinderen. Enthousiast worden bewegingsprogramma’s om het kinderbrein te kneden opgesteld, inspiratie wordt geput uit swingende websites en sprankelende navormingen. Deze bijdrage zoomt in op een breinstimulerend bewegingsprogramma dat in de wetenschappelijke wereld als neuromythe wordt afgedaan, en stelt de vraag hoe een praktijkgerichte bewegingsdeskundige met deze problematiek best kan omgaan.

Inleiding Welkom allemaal bij een sessie Brain Gym®. Stel je even recht en doe gerust mee met deze oefeningen voor je verder leest. We starten immers met enkele oefeningen om onze hersenen ‘wakker te maken’: • Onder je sleutelbeen, links en rechts van het borstbeen, bevinden zich je hersen-

knoppen. Wrijf erover, terwijl je met je andere hand je navel bedekt. • Doe een kruisloop. Hef afwisselend je rechter- en linkerknie en raak deze aan met de tegenovergestelde hand. Zo, na dit bewegingstussendoortje kunnen we onze goed verbonden hersenhelften laten buigen over een aantal belangrijke vragen: In welke mate mogen/kunnen we kinderen blootstellen aan neuromythes of misvattingen over hoe onze hersenen werken? Heiligt het doel in dit geval de middelen? Het doel is hier: kinderen meer doen bewegen, zeker voor hun gezondheid, misschien ook om het cognitief leren te bevorderen. De wetenschappelijke aanwijzingen dat meer bewegen tot een betere hersenfunctie en schoolprestatie leidt, bespraken we in een vorige bijdrage: ‘Fitte hersenen… Over de relatie bewegen, brein, leren’ (Tijtgat, 2015). Hieruit bleek dat er ook wel nog vraagtekens zijn bij de aard en intensiteit van de fysieke activiteiten die nodig zijn om een cognitief leereffect te bekomen. We kunnen ons in het bijzonder

afvragen of bovenvermelde oefeningen hiervoor voldoende ‘fysiek actief’ zijn. Het middel: er wordt een heel verhaaltje gespind waaruit zou blijken dat we onze hersenen moeten activeren en onze hersenhelften moeten laten samenwerken, want zo worden we slimmer door te bewegen. Het verhaaltje, zo zal hieronder blijken, is een hardnekkige neuromythe die we zullen blootleggen. De laatste, belangrijke vraag die we stellen: hoe moet je als leerkracht ­lichamelijke opvoeding of als bewegingskundige het kaf van het koren scheiden? Wanneer moet er een alarmsignaal verschijnen?

Een breinstimulerend commercieel bewegingsprogramma Brain Gym® is een wereldwijd bekend commercieel bewegingsprogramma dat bestaat uit 26 bewegingsoefeningen ter bevordering van de samenwerking tussen verschillende hersengebieden. Het werken met dit bewegingsprogramma wordt toegepast op verschillende Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

13


scholen in Vlaanderen (TVKlasse, 2012; de redactie, 2014). Het programma geeft aan dat het ideaal is voor ieder die enigszins te maken heeft met moeilijkheden, zoals concentratie, lezen, schrijven, memoriseren, coördinatie, organisatie, zich aanpassen aan veranderde situaties, examens afleggen, enz. (“Brain Gym® Bewegen is de poort tot leven”, z.j.). Als een bewegingsprogramma met enkele simpele bewegingen zoveel onderwijsproblemen kan aanpakken, hoeft het niet te verbazen dat dit populair is in de onderwijswereld.

Gebaseerd op afgeschreven theoretische assumpties Maar er schort iets. Hoewel Brain Gym® beweert te zijn gebaseerd op hersenonderzoek, maakt het programma de facto gebruik van metaforen die een te snel doorgedreven associatie leggen met hersenfunctie (Dekker et al., 2014). De drie principes waarop het programma zich beroept, zijn eigenlijk al geruime tijd door wetenschappelijk onderzoek afgewezen: hersendominantie, neural repatterning en perceptueel-motorische training om beter te leren (Hyatt, 2007). Een voorbeeld ter illustratie: de hersendominantie. Het is een interessant voorbeeld omdat het een neuromythe is die vaak opduikt in het (bewegings)onderwijs. Voor een uitgebreide uitdieping van deze neuromythe verwijzen we naar het boek ‘Krachtig leren, cognitief neurowetenschappelijk benaderd’, een praktijkboek over de rol die neurowetenschappen kunnen betekenen voor het onderwijs (Van Camp, Vloeberghs en Tijtgat, 2015). Het idee van hersenhelftdominante stamt in elk geval uit onderzoek in de jaren ’60 waarbij chirurgen als remedie tegen onbehandelbare epilepsie de connectie tussen de linker- en rechterhersenhelft doorsneden (Bogen & Bogen, 1969). Na deze operatie kon men ook elke hersenhelft apart testen en hierbij ontdekte men dat patiënten wel woorden konden benoemen die in het linkse gezichtsveld werden geprojecteerd, maar niet als deze woorden in het rechtse gezichtsveld werd geprojecteerd. Uit bovenstaande bevindingen leidde men al snel af dat ‘normale’ mensen, dus waarbij beide hersenhelften wel verbonden zijn, de neiging hebben de ene hersenhelft eerder te gebruiken dan de andere. Neurowetenschappelijk onderzoek heeft intussen echter al lang aangetoond dat mensen voortdurend beide sterk met elkaar verbonden hersenhelften gebruiken (Vloeberghs, 2015). Dit geldt zeker voor het uitvoeren van de complexe vaardigheden die we binnen (bewegings)onderwijs aanspre14

ken. De neuromythe ontstond omdat een gegeven bij een medische populatie te snel werd doorgetrokken naar gezonde leerlingen (zie figuur 1). Bij normale mensen kan de ene hersenhelft, bij geïsoleerde taken weliswaar iets vroeger meer activatie vertonen, maar al heel snel verspreidt dit zich over beide hersenhelften, en het verwerken van informatie gebeurt dus quasi simultaan, waardoor het voor een normale leerling niet mogelijk is selectief één hersenhelft te gebruiken (Vloeberghs, 2015). Ook beweging zal dus beide hersenhelften stimuleren, maar het is niet precies door specifieke bewegingsoefeningen te doen, dat er een meer optimale samenwerking zou ontstaan. Figuur 1. Het ontstaan van neuromythe over hersenhelftdominantie (overgenomen uit Vloeberghs, 2015)

In ‘De 50 grootste misvattingen in de psychologie’ een boek dat wel meerdere wetenschappelijke mythes doorprikt, eindigt het hoofdstuk over hersendominantie dan ook met de volgende aanbeveling: Laat u niet in de luren leggen door beweringen van dichotomisanten met lezingen in de aanbieding of verkopers van apparatuur ter synchronisatie van de twee hersenhelften die te mooi klinkt om waar te zijn. Recent onderzoek naar verschillen tussen de hersenhelften, die zelfs door degenen die verantwoordelijke zijn voor de ontdekking van de specialisaties van links en rechts, concentreert zich op de geïntegreerde werking van de normale hersenen. (Lilienfeld et al., 2010, p. 48) Merk ten slotte op dat de neuromythe van de hersendominantie ook wel opduikt in bewegingsprogramma’s zoals bijvoorbeeld bij Action Type® (Huijbers & Murphy, 2010). Het is bijgevolg aangewezen kritische vragen te stellen bij (de theoretische achtergrond van) deze benadering. Bij neural repattering wijt men problemen met complexe cognitieve processen die de hersenen doormaken bij bijvoorbeeld lezen, aan het feit dat het kind een belangrijke fase in zijn motorische ontwikkeling oversloeg. Zo zal een kind dat niet gekropen heeft voor het leerde stappen en leesproblemen heeft, nu wel moeten gaan kruipen zodat de neurale patronen gelegd worden die ook nodig zijn voor com-

plexere denkoefeningen. Ook deze theoretische assumptie werd zelfs nog voor Brain Gym® ontwikkeld werd, als niet effectief bevonden (Hyatt, 2007; Spaulding et al., 2010). Perceptueel-motorische training ten slotte bestaat uit bijvoorbeeld kruipen, over een evenwichtsbalk lopen, springen, ballen stuiteren, enz. Hoewel deze activiteiten de motorische ontwikkeling van het kind ten goede zullen komen, is intussen aangetoond dat het geen effectieve interventies zijn om het cognitief vermogen van kinderen aan te scherpen (Hyatt, 2007; Spaulding et al. 2010). Een kind met leerproblemen is dus niet bij voorbaat geholpen met deze perceptuele-motorische oefeningen en de onderwijstijd kan waarschijnlijk efficiënter ingevuld worden. Het is belangrijk hierbij te benadrukken dat deze onderzoeksresultaten niet ontkennen dat er een link is tussen motoriek en cognitie, maar dat een interventie gebaseerd op perceptueel-motorische training niet de beste optie is om een cognitief leerprobleem aan te pakken.

Zonder wetenschappelijke bewijs dat het werkt Los van de misschien afgewezen theoretische gronden waarop een bewegingsprogramma is gebaseerd, kan ze misschien wel werkzaam zijn (Ritchie et al., 2012). Helaas echter, zowat alle studies die gevoerd zijn naar het mogelijk effect van Brain Gym® bleken van onder-


maatse wetenschappelijke kwaliteit (Hyatt, 2007; Stephenson, 2009; Spaulding et al., 2010). Zo bleek één van de testpersonen een auteur van het experiment en werd een verkeerde statistische toets gebruikt (Hyatt, 2007). Wel bleek in een studie dat kinderen die zes weken dagelijks 10 minuten Brain-Gym® hadden uitgevoerd, langer op één been konden staan. Los van de methodologische problemen met deze studie (geen duidelijke testgroep, geen controle op beïnvloeding van de begeleiders, kinderen in de testgroep kunnen extra geoefend hebben; Khalsa et al. in Hyatt, 2007), lijkt het nu ook weer niet zo essentieel om iets langer op één been te kunnen staan (Nanninga, 2012) en staat dit resultaat toch nog ver van de beloofde verbeterde cognitieve prestaties.

To do or not to do? In de meest voorzichtige benadering kan je bepaalde Brain Gym® bewegingen op zich wel toepassen in je klaspraktijk, maar het blijft dan zaak goed te beseffen en eventueel te duiden wat dit programma wel of niet teweeg brengt (en zeker niet te zeggen dat kinderen hierdoor een betere hersenfunctie ontwikkelen…). Het nut van deze bewegingstussendoortjes ligt waarschijnlijk eerder bij ontspanning, gezondheid en/of het ontwikkelen van executieve functies (Best, 2010) dan bij beter cognitieve ontwikkeling door de bewegingen op zich. Zo is het goed mogelijk dat bewegingstussendoortjes de eentonigheid van lessen doorbreken en dat dit het leren ten goede komt, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat we daarom specifieke en soms ongewone Brain Gym® oefeningen moeten gaan toepassen (Ritchie et al. 2012). Het programma helpt in dezelfde zin misschien (wat dus nog onderzocht moet worden!) om stress te vermijden in de lijn van ademhalingsoefeningen en yoga in de klas en wordt op die wijze toegepast (TVKlasse, 2012; de redactie, 2014), maar je wordt er niet slimmer van en de leerlingen laten geloven dat ze er slimmer van worden is helemaal uit den boze. Concreet: spreek over het belang van een balans te vinden in je leven, maar zwijg over het in overeenstemming brengen van beide hersenhelften door gekruiste coördinatie-oefeningen. Promoot verder zeker bewegingstussendoortjes. Blijf actief inzetten op meer bewegen in en buiten de klas. Besef dat er wel degelijk een link is tussen bewegen en leren.

REFERENTIES Best, J. R. (2010). Effects of physical activity on children’s executive function: Contributions of experimental research on aerobic exercise. Developmental Review, 30(4), 331-351. Bogen, J. E., & Bogen, G. M. (1969). The other side of the brain: III. The corpus callosum and creativity. Bulletin of the Los Angeles Neurological Society, 34(4), 191-220

Maar wees beducht op uitspraken om je verhaal te ‘kleuren’. Geloof niet te snel de goed verpakte, commercieel aangeboden bewegingsprogramma’s die heel indrukwekkende resultaten beloven op korte tijd en door simpele bewegingen. Misschien kan je zelf stellen: hoe indrukwekkender het resultaat, hoe wantrouwiger je kan zijn.

Brain Gym® Bewegen is de poort tot leven (zonder jaar). Dekker, S., Lee, N. C., & Jolles, J. (2014). Over het vóórkomen en voorkómen van neuromythen in het onderwijs. Neuropraxis, 18(2), 62-66. Het Journaal (2014) Ook kleuters ontsnappen niet aan stress. [tv-reportage] Huijbers, J., & Murphy, P. (2010) Totaalcoachen: begeleiden met Action Type : de nieuwe dimensie in sportcoachen : ook voor sporters! Nieuwegein: Arko Sports Media BV Hyatt, K. J. (2007). Brain Gym® Building Stronger Brains or Wishful Thinking? Remedial and special education, 28(2), 117-124.

Hoe nu verder als bewegingsdeskundige?

Lilienfeld, S., Lynn, J., Ruscio, J., & Beyerstein, B. (2010). De 50 grootste misvattingen in de psychologie. Amsterdam: Bert Bakker

Daar sta je dan als gemotiveerde bewegingsdeskundige, als leergierige nascholer, klaar om erin te vliegen. En wat blijkt, niet elk nieuw en flitsend innovatief bewegingsprogramma blijkt zo betrouwbaar te zijn.

Nanninga, R. (2012). De hersenmythes van BrainGym®. Skepter, 25(1)

5 tips om mee te nemen: 1. Bewegingsprogramma’s die heel mooi verpakt zijn vanuit een duidelijke commerciële instelling en gebaseerd blijken op verbazingwekkende inzichten (over onze hersenen) maar waarvan je geen bronvermelding terugvindt, mag je gezond wantrouwen. 2. Soms vind je net wel een heel uitgebreide bronnenlijst terug, een verkoopargument om het ‘evidence-base’ gehalte te doen stijgen. Durf die bronnen toch even onder de loep te nemen. Zijn het peerreviewed artikelen of eerder boeken van ‘bewegingsgoeroe’s’? En zie je zelf of deze waslijst aan bronnen kunnen gelinkt worden aan de aangeboden methodiek? Indien het programma expliciet gelinkt wordt aan een wetenschappelijke instelling (universiteit of hogeschool), kan je geruster zijn, deze instituten stellen hun reputatie niet zomaar op de helling. 3. Wees je zeker bewust van de (valse) overtuigingskracht die neurowetenschappelijke verklaringen en afbeeldingen van de hersenactiviteit kunnen hebben (Dekker et al., 2014). 4. Pas op voor een te snel ‘zie je wel’-gevoel of de zogenaamde confirmation bias, wat inhoudt dat je informatie eerder voor waar aanneemt als het je eigen opvattingen bevestigt (Dekker et al., 2014).

Ritchie, S. J., Chudler, E. H., & Della Sala, S. (2012). Don't try this at school: the attraction of ‘alternative’ educational techniques. Neuroscience in Education: The Good, The Bad and The Ugly, 244-264. Spaulding, L. S., Mostert, M. P., & Beam, A. P. (2010). Is Brain Gym® an effective educational intervention? Exceptionality, 18(1), 18-30. Stephenson, J. (2009). Best practice? Advice provided to teachers about the use of Brain Gym® in Australian schools. Australian Journal of Education,53(2), 109-124. Tijtgat, P. (2015). Fitte hersenen… Over de relatie bewegen, brein, leren. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, 245(1), 12-16. TVKlasse (2012). Relaxen op school. [tv-reportage] Van Camp, T., Vloeberghs, L. & Tijtgat, P. (2015) Krachtig Leren. Cognitief neurowetenschappelijk benaderd. Leuven: Acco. Vloeberghs, L. (2015) Leren op maat. In: Van Camp, T.; Vloeberghs, L.; Tijtgat, P. et al. Krachtig Leren. Cognitief neurowetenschappelijk benaderd. Leuven: Acco.

5. The proof of the pudding is in the eating. Heb je twijfels, maar ziet het programma er toch overtuigend uit? Probeer het gerust uit, maar met kritische blik. En praat erover met je collega’s, bediscussieer, stel in vraag. Alleen al de kritische reflectie maken, helpt je al een heel eind op weg bij het maken van de juiste keuzes in je praktijk.

Een uitsmijter Typ ‘brain gym’ en ‘BBC’ in youtube en bekijk hoe BBC genadeloos komaf maakt met de wetenschappelijke achtergrond van dit bewegingsprogramma.

Dank aan Dr. Matthieu Lenoir (UGent) en vier anonieme reviewers voor de kritische lezing van en waardevolle suggesties voor deze bijdrage. Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

15


Trefwoorden: interculturele omgeving, stageopdracht, bachelorproef, buitenland

BEWEGING EN LO IN INTERCULTURELE OMGEVING INLEIDING Lore, Ruth, Ruben, Davine en Charlotte, studenten van de lerarenopleiding Lichamelijke Opvoeding (VIVES, campus Torhout), trekken in het voorjaar 2015 naar het Zuiden. Lore en Ruth naar India, Ruben naar Cambodja en Davine en Charlotte naar Kenia. Naast een stageopdracht van lesgeven in lagere of secundaire scholen, werken ze een project rond beweging uit. Dit project staat in het teken van hun bachelorproef. Met deze stage en het uitwerken van hun bachelorproef kiezen ze bewust voor het werken in een andere culturele omgeving waardoor ze hun interculturele competenties (taal, persoonlijke groei, specifieke vakkennis, global engagement) ontwikkelen. Sofie De Rijck, verantwoordelijke internationalisering VIVES campus Torhout, docent binnen het team LO/BR en begeleider van deze bachelorproeven, is overtuigd van de meerwaarde van een internationale ervaring voor alle studenten. Ze is blij dat de studenten deze uitdaging aangaan en zich willen onderdompelen in de interculturele wereld van beweging en Lichamelijke Opvoeding.

OGEN OPEN VOOR NIEUWE CULTURELE OMGEVING Als toekomstige leerkrachten weten de studenten dat een goede voorbereiding ­belangrijk 16

Lore, Ruth, Ruben, Davine en Charlotte Studenten van de lerarenopleiding Lichamelijke Opvoeding VIVES, campus Torhout Sofie De Rijck Verantwoordelijke internationalisering VIVES campus Torhout Docent LO/BR en begeleider van deze bachelorproeven

is, maar voor het uitwerken van hun lessen en projecten zijn een goede observatie en het maken van een situatieschets een must. Onbewust zijn er een aantal vooroordelen en clichés in hun gedachten geslopen. Bepaalde gewoonten leren ze kaderen binnen de plaatselijke cultuur. Na enkele dagen verdwijnen de frustraties over het plaatselijke denken en doen en worden ze één met de lokale cultuur.

groepen lukt dit niet. Bij alle leeftijdsgroepen is egocentrisme merkbaar. Door de prestatiegerichte omgeving is winnen belangrijker dan plezier hebben. De leerlingen die hoog scoren op technisch vlak tijdens de bewegingslessen maken kans op een plaats in het schoolteam. Andere kinderen moeten dikwijls bijspringen in het huishouden of helpen hun werkende ouders zodat ze niet leren spelen.

Leerkracht LO We zien leraren LO tijdens de schooluren weinig tot geen les geven. In India en Cambodja geeft men Zweedse gymnastiek, driloefeningen op tel. Het salaris van leerkrachten is enorm laag waardoor er vaak een groot absenteïsme is. Lessen LO zijn gericht op bewegen met weinig didactische en methodische onderbouw. Door kleine tools aan te reiken, kunnen we samen met de plaatselijke leerkrachten innovatief werken. Een klein voorbeeld: het geven van het spel ‘tussen twee vuren’ is een vernieuwend element in hun LO-les.

Materiaal Creatief omgaan met weinig materiaal is voor iedereen een must. Er is weinig tot geen materiaal. Een bal, bruikbaar of niet, vinden ze allemaal. Ze zijn flexibel en maken gebruik van de omgeving, een kokosnoot bijvoorbeeld doet dienst als kegel.

Samen spelen Kinderen in India, Cambodja en Kenia hebben veel moeite met samen spelen, zowel binnen als buiten de school. Jongens en meisjes spelen niet samen, maar ook in meisjes- of jongens-

Interculturaliteit top! Op cultureel vlak binnen de schoolcontext denken ze aan volgende woorden: timing, respect voor de ander, geloof en assembly, uniformen,… Timing en organisatie Omwille van hun visie op time- en organisatiemanagement is er weinig stress voor en tijdens de lessen. Het organiseren van evenementen gebeurt zonder draaiboek. We zien dat het anders kan (in vergelijking met onze drukke maatschappij).


Respect voor de ander Het respect voor de ander is uitermate hoog. We schrikken in positieve zin van het respect t.o.v. de leerkrachten. Kinderen staan bijvoorbeeld recht als ze een antwoord geven of als een leerkracht binnenkomt, … In sommige streken is er zelf een benaming om respect te tonen, bv. ‘cheichi en chedda’ in India.

verschillende spelvormen met de nadruk op vertrouwen, sociale omgang en teambuilding. Met afval (flessen, blikken, papier,…) knutselen ze hun spelmateriaal. Ze knutselen ook samen met de kinderen waardoor deze respect krijgen voor het spelmateriaal. Na de drie intense weken zien ze een grote vooruitgang op vlak van sociale omgang en samenspel.

Geloof en assembly Dagelijks aanbidden de leerlingen hun goden en het Boeddhisme, Hindoeïsme of Islam is sterk aanwezig binnen en buiten de schoolmuren. Twee keer per week komen de leerlingen samen voor de assembly waar ze op een gedisciplineerde manier het volkslied, schoollied en andere gezangen zingen. Prijsuitreikingen, stiptheid en netheid, extra opdrachten, verhalen,… worden daar besproken.

Kenia: outdoor education Davine en Charlotte integreren een nieuwe onderwijsaanpak in Ukunda en maken in hun bachelorproef een vergelijking met WestVlaanderen. Ze stellen zich volgende vragen: Welke invloed heeft een bewegingsspel op het sociaal leren in een leerrijke omgeving? En hoe onthouden de leerlingen de inhoud van de les door de drie factoren van outdoor education? Ze gebruiken het principe van outdoor education en onderstaande model als basis.

Uniformen Elke school heeft zijn eigen uniform. Dit draagt het kind een hele dag, ook voor de bewegingslessen. Dit uniform zorgt voor een gelijkheid binnen de school. Er is een strenge controle en indien leerlingen hun uniform niet dragen, stuurt het schoolhoofd hen terug naar huis. Leerplan en staatsexamens Zowel in India, Kenia en Cambodja is er geen leerplan voor bewegingsopvoeding in tegenstelling tot andere vakken. De druk op het schoolkind is vrij hoog omwille van regelmatige staatsexamens. De scholen willen dat hun leerlingen goed presteren. Hierdoor hecht men minder belang aan bewegingsopvoeding.

NA OBSERVATIE, AAN DE SLAG! Met het geobserveerde gaan Lore, Ruth, ­Ruben, Davine en Charlotte aan de slag en werken ze drie verschillende projecten uit. Ieder project op maat en rekening houdend met de eigenheid van het land en/of de regio. India: samenspel bevorderen Tijdens het geven van LO aan de leerlingen van Rajagiri Public School en Rajagiri higher secondary school leren Lore en Ruth zoveel mogelijk nieuwe spelletjes aan zoals tussen 4 vuren, popcorn,… Leerlingen spelen deze ook buiten de les en dit geeft voldoening. Tijdens de zomervakantie in India (maart-april) werken ze in het Key children project. Dit is een project voor arme kinderen waar ze twee uur per dag terecht kunnen om te spelen en lifeskills te leren. Na ervaringen in de scholen proberen ze om samen met de kinderen het samenspel te bevorderen. Ze organiseren

1. Outdoor activities Ze besluiten dat in West-Vlaanderen de leerlingen zowel op motorisch als cognitief vlak hoog scoren. Daartegenover merken ze een merkwaardig verschil in Ukunda. De leerlingen zijn sportief en hebben een goede conditie, maar scoren op cognitief vlak laag. Het spelidee wordt vaak niet begrepen. Ze hebben een vermoeden dat dit een gevolg is van een te klein aanbod aan bewegingsspelen. De kinderen zijn het niet gewoon. Vaak ondervinden ze veel problemen bij oefeningen rond coördinatie, richtingbepaling en chronologisch werken. 2. Personal and social development Zowel in Kenia als in West-Vlaanderen hebben de bewegingsspelen een positieve invloed op de persoonlijke en sociale ontwikkeling. De sociale basisvaardigheden, zoals leren delen en verdraagzaam zijn kunnen aan de hand van outdoor education ver-

Figuur. Het conceptmodel voor openluchtonderwijs is gedemonstreerd door Higgins en Loynes (1997)

)

enia a, K

al

ia ater

Fier

Davin

e lee

rt de

und (Uk

tm p he

o

onde

rhand

se re

ceptie

der ontwikkeld worden. Deze ontwikkeling hangt af van het gekozen bewegingsspel. 3. Environmental education De Keniaanse kinderen spenderen hun tijd geen volledige dag in de klaslokalen. Ze hebben veel vrije momenten om buiten te spelen. Ook de leerkrachten zijn voorstanders om elementen uit de omgeving te betrekken bij het lesgebeuren. Voor de leerlingen in Kenia is het lesgebeuren buiten geen nieuwe prikkel, wat wel het geval is voor de leerlingen in West-Vlaanderen. Voor de leerlingen is het een vernieuwing om een algemeen vak al spelend op de speelplaats te behandelen. Cambodja: active games Ruben werkt een project rond active games uit. Hij bekijkt hoe spelend leren met behulp van active games en speelkoffers het leren bevordert bij de Cambodjaanse schoolkinderen. Active games zijn bewegingsspelletjes die gebruikt worden om allerlei leerstof aan te bieden of te herhalen. Zo maakte Ruben active games rond taal, wiskunde, wereldoriëntatie... De vernieuwde aanpak zorgt voor een enorme verbetering in het leerklimaat en biedt ­variatie Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

17


bij het leerkrachtgestuurd onderwijs. De betrokkenheid van de leerlingen is veel groter. De speelkoffers kennen een groot succes. De leerlingen leren omgaan met elkaar, het materiaal en de omgeving. Samen met 2 studenten bachelor lager onderwijs, maakt hij een zandbak en een materiaallokaal. Het aanbieden van uitgebreide materiaalberging is echter niet voldoende. Ruben merkt op dat de leerkrachten niet weten hoe ze het sportmateriaal kunnen gebruiken. Daarom werkt hij een reeks van lesfiches en organisatievormen uit waarmee ze zeker zelfstandig aan de slag kunnen. Hij organiseert op de stageschool een loopwedstrijd en kon hiervoor op de hulp van de leerkrachten en de directie rekenen. “Ik merkte dat men in Cambodja op een andere manier evenementen organiseert. In België bereiden we alles voor wat we kunnen voorbereiden, in Cambodja stelt men eerder alles uit wat kan uitgesteld worden tot op de dag zelf. Als je zoiets niet gewoon bent, krijg je daar behoorlijk veel stress van. Gelukkig liep alles goed af en kan ik gelukkig zijn met maar liefst 1000 aanwezigen.”

Loop wed st

rijd

te C a

mbo

dja

BOEIENDE ERVARINGEN DELEN Flexibiliteit, probleemoplossend denken, creativiteit, interculturele competenties,… onze lijst van geleerde competenties kent geen einde. Deze stage en de uitwerking van deze projecten hebben een positief effect op persoonlijke groei en global engagement. De studenten zijn ervan overtuigd dat deze specifieke competenties een meerwaarde zijn, ook later als lid van een schoolteam.

op ruari … n feb gaan i m ogen uk o m l r e e a g t a dja het an h mbo had én v a k é C c j r s i a n ) De R ijde t na Vary ilitei oto t Sofie hup epsf mob C o n r e e g t t n ol che doce scho typis gere een a l s ( i n t e di zoek olbe scho

Ter plaatse deelden we onze ervaringen met de plaatselijke leerkrachten, schoolhoofden en leerlingen, op VIVES met onze medestudenten en in de toekomst zullen we deze ervaringen zeker delen met collega’s en leerlingen.

EXTRA: Blogs (lees meer over hun stage in het Zuiden): Davine en Charlotte: https://davineencharlotteinkenia.wordpress.com/2015/02/21/23 Ruben: http://www.ontwikkelingsstagecambodja.blogspot.be Lore en Ruth: http://www.india2015vives. blogspot.be Ruth en Ruben ontvangen een financiële tussenkomst via VLIR UOS- reisbeurs Externe partner van Davine en Charlotte is Sunshine4Kids (www.sunshine4kids.be) Char

lotte

18

doet

mee

met

bew egin

gssp

el


BVLO

FALOS KRACHTBAL - VLAAMSE KRACHTBALFEDERATIE VZW

KRACHTBAL OP SCHOOL: MINIKRACHTBAL (DEEL 3 &SLOT) Doelstellingen/materiaal Precisiewerpen, loopsnelheid

Spelvorm

Organisatie

Kanonbal: de loopploeg staat achter een lijn, de kanonniers stellen zich op in het veld. Iemand van de loopploeg gooit de grote, zachte bal (kanonbal) in het speelveld. Alle spelers van de loopploeg proberen over te steken. De kanonniers mogen niet

Materiaal: (zachte) ballen

lopen met de bal en proberen zoveel mogelijk lopers te raken. Na X aantal loopbeurten wisselen van functie. Welke ploeg kan de meeste spelers raken?

Coördinatievaardigheden, lopen met bal, samenspel

Krachtbaltikkertje: de tikker neemt een krachtbal met 2 handen vast en probeert met de bal de andere spelers te tikken. Wie getikt wordt, wordt tikker.

OF Variante: de speler met de krachtbal in de handen mag door

Materiaal: ballen

de tikker (duidelijk te onderscheiden van de rest) niet aangetikt worden. Door het slim doorspelen van de bal kan de groep het de tikker moeilijk maken. (ev. meerdere ballen)

Coördinatievaardigheden,

Pak die bal: In het midden van het veld een aantal ballen leg-

reactiesnelheid

gen dat één of twee eenheden kleiner is dan het aantal spelers. De spelers lopen rond het veld en op het signaal van de lesgever proberen ze een bal te bemachtigen. Wie geen bal heeft, wordt

Materiaal: ballen

uitgeschakeld.

Passen, vangen, samenspel,

Inhaalbal: 2 ploegen in kring, ABABAB enz. Elke ploeg heeft een

reactiesnelheid

bal. De balbezitters staan bij het begin van het spel recht tegenover elkaar. Door passen te geven naar medespelers probeert men de bal van de tegenpartij in te halen. Variante: bij signaal veranderen van richting. Krachtbal 012

Materiaal: ballen

Bond voor Lichamelijke Opvoeding 1 september 2015


Doelstellingen/materiaal Precisiewerpen

Spelvorm Baldrijven: 2 ploegen aan weerszijden van het veld. In het midden liggen 2 of meerdere grote ballen die over een bepaalde lijn gedreven moeten worden door er met andere ballen tegen te gooien. Wie de bal over de lijn krijgt, scoort een punt. Wie haalt

Materiaal: ballen

eerst bv. 5 punten.

Prinsenbal: Twee ploegen, één speler (de prins) van elke ploeg Passen, vangen, precisiewerpen

staat in een hoepel. De spelers proberen door passen te geven de bal bij de prins te krijgen. Valt de bal op de grond dan krijgt de andere ploeg de bal. Zij proberen de bal bij hun prins te krijgen enz. Telkens de prins de bal kan vangen, scoort men een punt.

Materiaal: ballen, hoepels Variante: de prins wordt vervangen door een bal op bv. een bok. De ploegen proberen de bal van de bok te werpen om te scoren.

Werpen, vangen

Naambal: de speler met de bal gooit de bal omhoog en roept daarbij een naam. Die speler probeert de bal op te vangen. Lukt dat, dan gooit hij onmiddellijk opnieuw en roept een naam. Kan

Materiaal: ballen

de bal niet gevangen worden, dan lopen de andere spelers weg en zodra de speler de bal toch in zijn handen heeft, roept hij stop. Hij mag 3 stappen zetten om dan iemand te proberen raken. De speler die geraakt wordt is de volgende werper.

Coördinatievaardigheden,

Bommenregen: 2 ploegen, de zaal is verdeeld in 2 speelhelften

balgewenning

door een net. In elk kamp liggen een gelijk aantal ballen (bommen). Vanaf het fluitsignaal proberen de ploegen alle bommen uit hun veld te krijgen. Ze doen dat door de ballen ONDER het net

Materiaal: ballen, volleybalnet

Loopsnelheid, werpen

te gooien.

Aflossingswerpen: de spelers van elke ploeg staan achter een lijn. Op signaal werpen ze de krachtbal over een bepaalde lijn. Zodra de bal de grond raakt, mag de werper de bal halen. Hij brengt

Materiaal: ballen

die terug naar de volgende speler (doorgeven) en zet zich neer. De volgende speler werpt enz. De ploeg waarvan alle spelers het snelst neerzitten wint. De afstand van de lijn variëren.

Loopsnelheid, balgewenning

Hoeplabal: 4 groepen (A,B,C,D), 4 hoepels in vierkant met bal

Krachtbal 013

erin. De eerste speler van elke groep loopt naar de dichtstbij-

2

zijnde hoepel neemt de bal en legt die in de volgende hoepel en

Materiaal: ballen, hoepels

keert terug, waarop de volgende loper start. De ploeg die een bal inhaalt, wint.

Organisatie


Doelstellingen/materiaal Vangen, reactiesnelheid

Spelvorm

Organisatie

Vangbal: één speler van de groep met bal gaat zo’n 6 meter voor de groep staan. De spelers van de groep stellen zich op in een rij achter elkaar. De speler met bal gooit de bal onderhands recht omhoog. De eerste speler van de groep loopt naar voor en

Materiaal: ballen

probeert de bal te vangen. De werper sluit aan bij de groep. De vanger wordt werper. Varianten: afstand variëren of uitgangshouding veranderen (zit, lig, …)

Werpen

Materiaal: ballen

Precisiewerpen

Afstand werpen: alle spelers gooien vanaf een bepaalde lijn zo ver mogelijk met een nek- of een rugworp. Elke speler krijgt 3 beurten. Wie gooit het verst?

Mattenwerpen: over een net proberen de bal te gooien op een valmat. Werptechniek: nekworp. Telkens de mat geraakt wordt, scoort men een punt. Gedurende bepaalde tijd zoveel mogelijk punten proberen verzamelen

Materiaal; ballen, volleynet, valmatten/kegels

Variante 1: groot oppervlak en klein oppervlak, resp. dicht en ver gelegen: 1 punt voor groot oppervlak; 3 punten voor klein oppervlak. Variante 2 (zonder net): naar kegeltjes werpen. Bv. één kegel op 7 meter (1 punt), tweede kegel op 11 meter (3 punten). Opgelet: de bal moet rechtstreeks tegen de kegel gegooid worden (niet tegen de kegel rollen). Wie de kegel raakt krijgt de resp. punten.

Wedstrijd

Mini-krachtbal: 2 ploegen van 4 (5 of max. 6 spelers)

Variante: krachtbalvolley – met net

Terrein: volleybalveld. 3-meterlijnen zijn de doellijnen. De zone achter de doellijn en tussen de zijlijnen is het doelgebied. Doel van het spel: vanaf de eigen doellijn met een nekworp de bal op de grond krijgen in het doelgebied van de tegenstrever. Spelregels: • Dezelfde speler mag geen twee keer na elkaar gooien. • Bal laten vallen in het eigen doelgebied = punt voor de andere ploeg • 5 seconden-regel: binnen de vijf seconden na het vangen van de bal moet de werpbeweging (ev. met aanloop) ingezet zijn. Zo niet, bal aan de tegenstrever. •Buitenspel: als de verdedigers de bal buiten duwen of buiten de lijnen lopen bij het vangen, krijgt de aanvallende ploeg de bal terug (Bal neerleggen, speler van andere ploeg komt die halen). •Voorbij de eigen doellijn lopen om te gooien of voet op de doellijn bij het gooien = bal aan de tegenpartij Variante: krachtbalvolley = mini-krachtbal over een volleybalnet Krachtbal 014

Materiaal: ballen

(hoogte kan aangepast worden aan de leeftijd. Het net moet verhinderen dat harde worpen tot schrik bij het vangen leiden.

Bond voor Lichamelijke Opvoeding 3 september 2015


Doelstellingen/materiaal Balgewenning, passen

Spelvorm Oefeningen: 1.1 Per 4 één bal. 2 aan 2 op zo’n 4 meter van elkaar. De bal doorgeven naar elkaar en aansluiten aan de overkant. Vangtechniek benadrukken. 1.2 Idem 1.1 maar met de volledige groep een groot vierkant vormen. De spelers gelijk verdelen over de hoeken. De bal doorgeven in wijzerzin. De pasgever volgt altijd de bal. 1.3 Idem 1.2 maar de passen in wijzerzin, de pasgevers lopen in tegenwijzerzin.

Loopsnelheid, lopen met bal

Estafette: 2,3,.. groepen. De eerste speler van elke groep gaat bij het startsignaal de bal halen, geeft die door aan de tweede speler. Deze legt hem terug op zijn plaats, enz. tot alle spelers 1 (2 of 3) maal gelopen hebben. Variante: 2 ballen per groep. De spelers starten ook met bal in de handen en wisselen telkens de bal.

Samenwerking, loopsnelheid, passen, vangen

Kris-Kros: Per 3 naast elkaar voorwaarts lopen. De middelste speler (x2) heeft de bal. Hij geeft een pass naar X1 en loopt achter de speler door. X1 geeft pas naar X3 enz. Principe: je loopt telkens achter de speler door die de pas krijgt.

Oefening: de spelers staan opgesteld op een rij. Eén speler staat Werpen, vangen na zijwaartse

voor de rij. De eerste speler van de rij gooit de bal naar de speler

verplaatsing

voor de rij. Deze gooit de bal naar rechts, de pasgever vangt de bal. Na het vangen de bal doorgeven aan de eerste speler van de rij zonder bal enz. De speler voor de rij regelmatig wisselen. Nadat de bal naar rechts gegooid werd, de bal ook naar links gooien.

Oefeningen: De groep verdelen over de hoeken van het veld. In Passen, werpen

het midden van het veld een volleybalnet plaatsen. Elke groep een bal. De bal afwisselend over het net (nekworp) of onder het net (onderhandse pas) gooien. De bal in wijzerzin doorgeven met

Krachtbal 015

de verschillende technieken (vrije keuze).

4

Organisatie


FIETS SAMEN, FIETS BETER, DOE DE FIETSOMETER! Doel

Steeds meer scholen gebruiken de fiets voor regelmatige en occasionele verplaatsingen. Bijvoorbeeld in het kader van de lessen Lichamelijke Opvoeding of een klasuitstap. Veilig fietsen in groep veronderstelt echter andere vaardigheden dan individueel fietsen. Voor leerlingen van de eerste graad secundair onderwijs is dat vaak een nieuwe ervaring. Een secundaire school doet er daarom goed aan om de fietsvaardigheid van nieuwe leerlingen eerst te testen. De FietSOmeter, een nieuw project van de VSV (Vlaamse Stichting Verkeerskunde), test de vaardigheid van leerlingen van het eerste jaar. Zijn ze in staat om in het echte verkeer op een veilige manier in groep te fietsen? Het project draagt zo ook bij tot een veiliger verloop van de fietsverplaatsingen van en naar de school. Leerlingen die zich voor het eerst naar de nieuwe school begeven, doen dat immers vaak in kleine groepjes. Tijdens de eindtest van de FietSOmeter gaan de leerlingen in kleine groepjes op pad en worden ze beoordeeld op: • veilig verkeersgedrag; • compact rijden (gegroepeerd); • van richting veranderen; • ritsen; • communicatie.

Lichamelijke Opvoeding en eindtermen De FietSOmeter kan gemakkelijk geïntegreerd worden in de lessen LO. Fietsen biedt namelijk heel wat mogelijkheden om aan

motorische en fysieke vorming (o.a. uithouding) te doen, maar ook om persoonsgebonden doelen (veiligheid, afspraken) na te streven. Het lessenpakket dat bij de FietSOmeter hoort, bevat interessante oefeningen voor één of meerdere lessen LO die het aangename aan het nuttige koppelen. Een school die de FietSOmeter organiseert, kan dus naast vakoverschrijdende eindtermen (o.a. lichamelijke gezondheid en veiligheid) ook vakgebonden doelstellingen realiseren.

Het doe-pakket Na de inschrijving ontvangt je school een gratis pakket met ondersteunend les- en communicatiemateriaal. In dat pakket zitten lesfiches, scorekaarten, een poster, flyers voor de leerlingen en hun ouders en een handig klembord voor op het stuur van de begeleider.

begeleider fietsen de leerlingen in kleine groepjes langs een uitgestippeld parcours. De begeleider beoordeelt de leerlingen op hun fiets- en verkeersvaardigheden. Daarna volgt een eindevaluatie. Als leerkracht vul je de resultaten van de leerlingen in het online schooldossier in. Daar kun je voor elke leerling een gepersonaliseerd fietsbrevet afdrukken. Daarop staat voor welke vaardigheden de leerling slaagde en voor welke hij eventueel nog moet oefenen.

Voorbereiding De voorbereiding van de FietSOmeter gebeurt in twee stappen die samen enkele lesuren in beslag nemen. Om te beginnen, controleer je de individuele fietsvaardigheid van elke leerling. Op basis van die resultaten kun je starten met de fietstraining. Voordat de leerlingen het echte verkeer in gaan, test je hen op hun vaardigheid om in groep te fietsen. Beide stappen verlopen in een veilige omgeving, zoals de speelplaats of de sporthal. Pas wanneer alle leerlingen voldoende voorbereid zijn, plan je de test in het verkeer.

Verloop Een school organiseert de FietSOmeter op een dag naar keuze. Onder leiding van een

In je online dossier staat aanvullend materiaal als download: rugnummers, wegwijzers en oefenmateriaal voor de wegcode.

Fietsen 007

Wat is de FietSOmeter?

Bond voor Lichamelijke Opvoeding 5 september 2015


De opbouw naar de FietSOmeter

Lesopbouw

Voordat je met je leerlingen het verkeer in trekt, is het belangrijk om te weten wat ze wel en niet kunnen. Hoewel fietsvaardigheid een eindterm is in de lagere school, biedt dat geen garantie dat je leerlingen ook echt over de nodige vaardigheden beschikken. Tijdens het schooljaar 2014-2015 namen 463 Vlaamse lagere scholen deel aan Het Grote Fietsexamen van de VSV. Van de 8000 deelnemende leerlingen slaagde 81% voor de eindtest in het verkeer. Ondanks die inspanningen ervaren scholen meer en meer dat fietsvaardigheid bij jongeren geen evidentie meer is. Die vaststelling werd bevestigd door een bevraging van SVS (Stichting Vlaamse Schoolsport) uit 2013 bij 198 secundaire scholen. Daaruit bleek dat de fietsvaardigheid van de leerlingen in 40% van de ondervraagde scholen problematisch was.

In onderstaande oefening leggen de leerlingen per twee een parcours af. De oefening toont aan in welke mate een leerling al over de noodzakelijke vaardigheden beschikt om veilig in groep te fietsen. De leerlingen beoordelen elkaar op volgende vaardigheden: • richting houden: een absolute voorwaarde om in een peloton te fietsen; • links omkijken: zorgt ervoor dat je veilig kunt afslaan zonder van je baan af te wijken; • evenwicht houden met één hand: cruciaal om het links en rechts afslaan aan te kondigen; • versnellen en vertragen: nodig om vlot te ritsen; • bochten nemen: een juiste kijktechniek zorgt ervoor dat je precies daarheen gaat waar je naar kijkt.

Stap 1: Fietscontrole en screening van de individuele fietsvaardigheid Doel

Fietsen 008

Verlichting:

6

's Nachts, of als het zicht beperkt is tot 200 meter, moet je fiets verlicht zijn. Vooraan moet je een wit of een geel licht hebben en achteraan een rood. Die lichten mag je zowel op je fiets als op jezelf vastmaken. Het mogen vaste lichten of knipperlichten zijn.

Lesfiche 1 van het doe-pakket begint daarom bij de basis. Ze legt uit hoe je een fiets moet controleren en hoe je op een eenvoudige en snelle manier de leerlingen kunt testen op een aantal vaardigheden.


De uitslag van de screening geeft een beeld van de beginsituatie van elke leerling. Daarna kun je hen de vaardigheden voor fietsen in groep beginnen aanleren en laten inoefenen. Ook daarvoor vind je alle nodige info in de eerste lesfiche. De lesfiche bevat oefenstof en didactische tips en overzichtelijke schetsen die je helpen om de oefenruimte op te stellen. Er is ook rekening gehouden met differentiatie tussen leerlingen: wie een vaardigheid nog onvoldoende beheerst, kan best met de basisvorm van de oefeningen starten. De anderen kunnen al verder met de uitbreiding. Hieronder vind je een uitgewerkte oefening voor de vaardigheid ‘bochten nemen’:

Extra: • Tijdens deze oefening moeten de fietsers voorrang verlenen aan rechts. • Als je kunt blijven trappen, kun je bij een lage snelheid beter je evenwicht houden. Zorg er dus voor dat de leerlingen de oefeningen met een voldoende kleine versnelling uitvoeren.

elkaar en varieer de uitvoering als volgt: • Een groep fietsers en een groep lopers nemen het tegen elkaar op. • De fietsers voeren de oefening met twee naast elkaar uit. • Om de kansen gelijk te houden, krijgen de lopers en de fietsers een andere opdracht (bv. de lopers starten vanuit zit).

Basisvorm De leerlingen fietsen alleen of met twee achter elkaar in een achtvorm en maken een zo vloeiend mogelijke bocht. Tip! Plaats een mikpunt (bv. een kegel) in het midden van de cirkels en vraag aan de fietsers om naar het mikpunt te kijken wanneer ze de bocht nemen.

Stap 2: Fietsen in groep (in een veilige omgeving) Doel

Dit onderdeel van de FietSOmeter leent zich omwille van de eenvoudige organisatie (ruimte, materiaal) en het thema perfect voor integratie in de les LO. Tijdens het fietsen worden een aantal motorische vaardigheden (o.a. evenwicht en oog-handcoördinatie) geoefend. Alle oefenvormen zijn zodanig opgesteld dat er slechts één fiets per twee leerlingen nodig is. Dat biedt de mogelijkheid om het fietsen te koppelen aan een ander thema (bv. uithouding). Een voorbeeld daarvan is de opbouw naar de vaardigheid ‘versnellen en vertragen’

Basisvorm

Uitbreiding De leerlingen fietsen met zoveel mogelijk simultaan in een achtvorm, zonder een voet aan de grond te zetten. Daarna doen ze hetzelfde met twee groepen. Welke groep wint?

De leerlingen fietsen zo snel mogelijk over een afstand van ongeveer 15 meter. Ze fietsen tussen de kegels door en keren terug. Daarna geven ze hun fiets door aan de volgende.

Uitbreiding Speel dit spel met meerdere ploegen tegen

Lesopbouw Lesfiche 2 van het doe-pakket bevat oefenvormen om elk van de onderstaande vaardigheden stapsgewijs op te bouwen. Een afsluitende oefentest in een veilige omgeving vertelt je of de leerlingen klaar zijn voor de test in het verkeer. • Compact rijden: De leerlingen leren om onderling niet meer dan een fietslengte afstand te laten. • Ritsen: Fietsers kunnen en mogen niet overal met twee naast elkaar rijden en leren daarom volgens een bepaald

Fietsen 009

Integratie in de les LO

Wanneer de leerlingen voldoende individueel fietsvaardig zijn, kun je hen in groep leren fietsen. De leerlingen oefenen gekende en nieuwe vaardigheden vanaf nu altijd in groepsverband. Naast voldoende vaardig zijn, is er ook aandacht voor de basis van elke verkeersdeelname: veilig en verantwoordelijk verkeersgedrag. De leerlingen brengen zichzelf en anderen niet in de problemen en waarschuwen elkaar voor mogelijk gevaar. Daarnaast maken ze ook kennis met een aantal belangrijke afspraken uit de wegcode. Ook voor de leerkracht(en) die later de test in het verkeer begeleiden, kan dat een goede opfrissing zijn.

Bond voor Lichamelijke Opvoeding 7 september 2015


over het speelveld verdeelt. Zoals bij Memory gaan de leerlingen op zoek naar de juiste combinatie van de kaartjes. Je kunt daarbij het spelverloop aanpassen in functie van de gewenste intensiteit (bv. stappen of lopen in estafettevorm). Het spelmateriaal is als download beschikbaar in je online schooldossier van de FietSOmeter.

s­ ysteem over te gaan naar een enkele rij. Traag fietsen: De leerlingen leren zich aanpassen aan het wisselende tempo in het peloton. Traag fietsen zonder het evenwicht te verliezen, is daarbij cruciaal. Met één hand fietsen: Zelfs met twee naast elkaar durven de leerlingen een arm te gebruiken om aan te kondigen dat ze gaan afslaan of om een signaal te geven aan de andere fietsers.

Hieronder vind je een uitgewerkt voorbeeld van de opbouw van de vaardigheid ‘compact rijden’.

Basisvorm De leerlingen fietsen per twee op een fietslengte afstand achter elkaar. De achterligger probeert de leider zo goed mogelijk te volgen terwijl die zich kriskras over het terrein verplaatst. Op jouw signaal moeten ze snel maar veilig stoppen.

‘magisch vierkant’ waarrond groepjes van zes tot acht fietsers voortdurend in beweging zijn. Jij geeft opdrachten en beoordeelt de vaardigheden met een scorekaart. Leerlingen die slagen voor de oefentest, kunnen deelnemen aan de test in het verkeer.

1

d

Als we met een groep van zes fietsen …

… moeten we op het fietspad rijden.

2

j

Als fietser ben ik verplicht om …

… mijn arm uit te steken als ik links of rechts afsla.

3

e

Aan een zebrapad dat doorloopt op het fietspad moeten …

… fietsers voorrang verlenen aan voetgangers.

Uitbreiding •

Fietsen 010

8

De leerlingen fietsen per twee naast elkaar. Om de beurt bepalen ze de te volgen route en geven die mondeling aan. De andere leerling probeert zo goed mogelijk te volgen. Bij jouw fluitsignaal stoppen ze allebei zo snel mogelijk op een veilige manier. De leerlingen doen hetzelfde als in de vorige oefening, maar fietsen nu in groepjes van vier over het terrein. De leerlingen doen hetzelfde als in de vorige oefening, maar fietsen nu in groepjes van zes over het terrein.

Je kunt de voorbereiding in de veilige omgeving afsluiten met een oefentest. De opstelling daarvoor bestaat uit een zogenaamd

Integratie in de les LO De eenvoudige opstellingen en de dynamische inhoud van de oefenvormen van stap 2 lenen zich prima tot integratie in de les LO. Hieronder vind je een uitgewerkt voorbeeld voor het onderdeel ‘kennis van de wegcode’. Terwijl een deel van de leerlingen bovenstaande oefentest aflegt, wordt de kennis van de wegcode van de andere leerlingen op een speelse manier getest. De leerlingen moeten zinnen uit de wegcode over fietsen in groep op een juiste manier vervolledigen. De verschillende delen bevinden zich op de achterkant van kaartjes die je willekeurig


De grote eindtest

Stap 3: De test in het verkeer Doel Nagaan of de leerlingen veilig in groep kunnen fietsen in het echte verkeer.

Algemeen verloop De test wordt afgelegd in groepjes van zes tot acht fietsers. Per groep is er minimaal één begeleider aanwezig. Om een klas te testen, volstaan dus twee begeleiders. Terwijl de ene groep zich op het parcours bevindt, kan een tweede begeleider de leerlingen voorbereiden in een veilige omgeving. De begeleider die meefietst, beoordeelt elke fietser en zorgt voor een veilig verloop onderweg. Voorzie ongeveer 20 minuten om een groepje goed te beoordelen.

Beoordeling tijdens de test

De FietSOmeter in 10 trappen Wanneer?

Bepaal een datum voor de FietSOmeter. Zoek minstens één helper die je tijdens de FietSOmeter assisteert. Naast collega’s kun je denken aan bv. gemeentepersoneel, verkeersouders en politie.

Vooraf

Informeer de ouders met de flyers uit het doe-pakket. Op de flyer is ruimte voorzien voor vragen aan de ouders (bv. fiets meebrengen, fiets controleren, helpende hand, e.d.) Bereid de leerlingen in een beschermde omgeving voor met ‘Lesfiche 1: Individuele fietsvaardigheid van de leerlingen.’ Vervolledig de voorbereiding in een beschermde omgeving met ‘Lesfiche 2: Fietsen in groep.’ Stippel een route uit.

Geslaagd of niet? Een leerling slaagt pas voor de eindproef als hij: • slaagt voor het onderdeel ‘veilig verkeersgedrag’; • slaagt voor minstens drie van de vier andere vaardigheden.

Wat en hoe?

Laatste voorbereiding De dag van de test

Verzamel het nodige materiaal voor de FietSOmeter. Voer een fietscontrole uit. Test de leerlingen in het verkeer. Bespreek de resultaten met de leerlingen en vul ze in in het online dossier.

Fietsen 011

Elke fietser wordt beoordeeld op vijf vaardigheden: • Veilig verkeersgedrag: De leerling past de wegcode toe, is voldoende stuurvaardig en brengt niemand moedwillig in gevaar. • Compact rijden: De groep fietst in duo’s achter elkaar. Inhalen is niet toegestaan. De leerlingen houden gedurende de test een onderlinge afstand van ongeveer één fietslengte, zowel tijdens het naast elkaar fietsen als tijdens het achter elkaar fietsen. • Van richting veranderen: De leerling steekt zijn arm uit tijdens richtingsveranderingen. Daaronder verstaan we afslaan en obstakels passeren. • Ritsen: De leerling kan correct ritsen. De linkse fietser schuift in voor de rechtse. • Communiceren: De leerling kan op het juiste moment de juiste signalen geven aan zijn medeleerlingen. Daaronder verstaan we het melden van tegen- of achterliggers en van obstakels.

Bond voor Lichamelijke Opvoeding 9 september 2015


VEILIG LEREN FIETSEN MET DE VSV Fietsen leer je niet in één dag, het is een proces van veel trainen en de moeilijkheidsgraad langzaam opbouwen. Om leerkrachten te helpen bij fietsvaardigheidstraining, heeft de VSV drie fietsbrevetten ontwikkeld: Brons, Zilver en Goud. Het brevet Brons besteedt vooral aandacht aan stuurvaardigheid, Zilver focust op verkeersvaardigheid en Goud op fietsvaardigheid in het verkeer. Het Fietsbrevet Goud is het resultaat van een eindtest in het echte verkeer, met name Het Grote Fietsexamen in het zesde leerjaar.

LEER FIETS JE KINDE E RE FIETS TRAIN N MET D N VEILIG ING IN HET B E VSV! ASISO ND ERWIJ S

Fietse n leer je niet moeilij in kh fietsva eidsgraad één dag, he langza t ardigh am op is een proc Zilver eidstra es va en bouw ining, n ve en moete Goud. Le heeft tw de VS . Om leerkr el trainen n en de V achten besche ze eerst ee el: vòòr le erlinge drie fiets n rmde te he brevet n kunn lpen omge degelijk vo ten bij en fie ortraje ving (sp tsen in ontwikke ct krijg eelpla ld: Br he en ats, tu ons, rnzaal , met fiets t echte ve rkeer, trainin )! g in ee HORE n Ee

Derde kleuterklas

EN RI JD

SBRE VET

Een ed BRON ucati S (EER ef pa leerli kket m ngen STE G te oe hun Fie RAAD fenen, et activite tsbrev ) et Bron , zodat ze iten en sp ell op he s te be t einde etjes om halen de stu . van he ur va t twee de lee ardigheid FIETSB rjaar van klaar REVET zijn om De les ZILVER sen in (TWEE verke dit pa ersvaa kket fo D E rdigh arm uit GRAAD eid, zo cussen zic steke ) h voor als om n, rek De ein al op ening kijken dtest houd over vo vierd en de lin e leerja or het Fie kersc tsbrev met ande ar. houd re et Zilve er, r word weggebru ikers. t afgele gd in het FI

Let wel: voor leerlingen daaraan toe zijn, moeten ze eerst een degelijk voortraject krijgen, met fietstraining in een beschermde omgeving (speelplaats, turnzaal)!

De leerlijn fietstraining in het basisonderwijs:

N, ZIEN

n lesko ffertj EN (K ontw e met ikk LEUTE rollend eling, over spelfiches RSCH motor over mate OOL) even ische riaal. wicht ontw en zin ikkeli ng en tuiglijk over e loopf ietsen FIET en

ETSB REV

ET GO Het Fie UD (D tsbrev Fietse et Go ERDE xame ud ku GRAAD n, een nn praktijk en leerling ) hetgro en be test vo tefietse ha or he t zesd len na he xamen t afl e leerja .be ar in he eggen va n He t echt e verke t Grote er.

ww w.

HIERMEE VERKEE KAN JE SCHO R OL EEN W W W. OP SCHOOL MEDAILL VERKEE HA E ROPSCH LEN. MEER INFO: OOL.BE VSV_F

IETSE

XAME

N_PRIN

T.indd

1

Ontwikkelen van de zintuiglijke en motorische vaardigheden Werken rond evenwichtsbehoud met loopfietsen (zie spelfiches Kleuterbox Horen, Zien en Rijden)

Eerste leerjaar

Oefenen voor Fietsbrevet Brons

Tweede leerjaar

Oefenen voor + eindtest Fietsbrevet Brons

Derde leerjaar

Oefenen voor Fietsbrevet Zilver

Vierde leerjaar

Oefenen voor + eindtest Fietsbrevet Zilver

Vijfde leerjaar

Oefenen voor Fietsbrevet Goud

Zesde leerjaar

Oefenen voor + eindtest Fietsbrevet Goud (= Het Grote Fietsexamen)

KLEUTERBOX HOREN, ZIEN EN RIJDEN Voor wie? Derde kleuterklas.

Wat?

Fietsen 012

Een leskoffertje vol praktijklessen voor het kleuteronderwijs. Het pakket bestaat uit een brochure met achtergrondinformatie, een cd-rom met lesmateriaal en drie spelbundels waarmee je meteen aan de slag kunt in je praktijklessen verkeer. Er zijn spelfiches over evenwicht en zintuiglijke ontwikkeling, over motorische ontwikkeling en over loopfietsen en rollend materiaal. Een loopfiets is beter voor peuters dan een driewieler of een fiets met zijwieltjes. Bij een loopfiets wordt het evenwichtsbehoud van de kleuter echt getraind waardoor hij sneller zal leren fietsen.

10

Bestellen -> WEBSHOP.VERKEEROPSCHOOL.BE Het lespakket Horen, Zien en Rijden kost €40 (inclusief BTW en verzending) en kan besteld worden via webshop.verkeeropschool.be.

30/10/

14 09: 53


FIETSBREVET BRONS Voor wie? Eerste en tweede leerjaar.

Wat? Een educatief pakket met activiteiten en spelletjes om de stuurvaardigheid van leerlingen te oefenen, zodat ze op het einde van het tweede leerjaar klaar zijn om hun Fietsbrevet Brons te behalen. Hiervoor moeten de leerlingen een fietsparcours met zes vaardigheden afleggen in een beschermde omgeving (speelplaats, turnzaal,…):

• • • • • •

met de fiets aan de hand stappen; opstappen en vertrekken; rechtdoor rijden; traag rijden en evenwicht behouden; slalommen; stoppen en afstappen.

FIETSBREVET ZILVER Voor wie? Derde en vierde leerjaar.

Wat? In het derde en vierde leerjaar wordt vooral op verkeersvaardigheid, maar ook het van stuurvaardigheid blijft belangrijk. De voor het Fietsbrevet Zilver wordt afgelegd vierde leerjaar in een beschermde omgeving.

Bestellen -> WEBSHOP.VERKEEROPSCHOOL.BE Het Fietsbrevet Brons / Zilver (handleiding, 30 brevetten en stickers) kost €10 (incl. BTW en verzending) en kan besteld worden via webshop. verkeeropschool.be.

getraind oefenen eindtest in het

Leerlingen zouden dan volgende vaardigheden moeten kunnen: • omkijken over de linkerschouder; • slalommen op korte afstand; • arm uitsteken; • over een oneffen terrein rijden; • rekening houden met anderen; • onvoorzien remmen.

Brevetjes en stickers kunnen ook apart besteld worden (10 brevetten + 10 stickers aan €3,5 of een voordeelpakket 40 brevetten + 40 stickers aan €10)

HET GROTE FIETSEXAMEN (FIETSBREVET GOUD) Voor wie?

Wanneer?

Zesde leerjaar.

Inschrijven kan tot 30 april. Het Fietsexamen zelf kun je organiseren op een dag naar keuze.

Het Fietsbrevet Goud kunnen leerlingen behalen na het afleggen van Het Grote Fietsexamen, een praktijktest voor het zesde leerjaar in het echte verkeer. Je kunt je klas inschrijven op www.hetgrotefietsexamen.be. Zo krijg je een gratis doe-pakket met oefenfiches, flyers voor de ouders, affiches en een stappenplan om het fietsexamen te organiseren. Na afloop krijgt elke leerling een fietssticker en een diploma op naam, waarop appreciaties of aandachtspunten vermeld staan. Goed om weten: ook de lokale politie of het gemeentebestuur kan Het Grote Fietsexamen voor je school organiseren. In dat geval vragen we je toch nog om je school in te schrijven. Op die manier krijgt de VSV een beter beeld van fietseducatie in de Vlaamse basisscholen. Anderzijds krijg je dan ook toegang tot het online dossier met interessante informatie, en kunnen je leerlingen gratis naar Bobbejaanland!

Website WWW.HETGROTEFIETSEXAMEN.BE

Fietsen 013

Wat?

Bond voor Lichamelijke Opvoeding 11 september 2015


Info en bestellen via ISB www.isbvzw.be of 03/780.91.00

12


deel 2

MOETEN JONGE SPORTERS EEN HARTSCREENING ONDERGAAN? Anja Desomer, Sophie Gerkens, Imgard Vinck, Christian Léonard, Mattias Neyt, Dominique Paulus & Hans Van Brabandt KCE Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg

Trefwoorden: hartscreening, plotse dood door hartafwijkingen, studie, preventie, wetgeving, aansprakelijkheid, medisch attest, privacy 4. DE WET EN AANSPRAKELIJKHEID 4.1. Nieuwe Gemeenschapswetgeving In België zijn de Gemeenschappen bevoegd voor sport en preventieve gezondheidszorg. In die domeinen geldt dus een wetgeving die van Gemeenschap tot Gemeenschap verschilt. 4.1.1. Vlaamse Gemeenschap In Vlaanderen wordt de kwestie van de sportmedische screening geregeld door het decreet 'Gezond en Ethisch Sporten' van 20 december 2013, en door het uitvoeringsbesluit van 4 april 2014. Het decreet is ook van toepassing in Brussel op sportorganisaties die wegens hun organisatie of hun activiteiten moeten worden beschouwd als uitsluitend behorend tot de Vlaamse Gemeenschap. Het is de bedoeling van dit decreet om de sportgemeenschap zo veel mogelijk te responsabiliseren. De sportorganisaties moeten het beleid rond de preventie van blessures en sporteigen risico's zelf uitwerken, binnen een door de regering bepaald kader. De verantwoordelijkheid ligt dus bij de federaties, clubs en organisatoren van sportevenementen, maar ook bij de individuele sporters. 4.1.1.1. De keuze om een screening te verplichten / aan te bevelen is een verantwoordelijkheid van de sportorganisaties Het decreet van 2013 bepaalt: “Elke sportor-

ganisatie bevordert het gezond sporten, rekening houdend met de aard en de context van de sportbeoefening, onder meer door de omstandigheden en toestanden die negatief inwerken op de fysieke of psychische integriteit van de sporter daadwerkelijk te voorkomen en te bestrijden door doelmatige initiatieven en gepaste maatregelen”. In die context staat het de sportorganisaties (al dan niet competitief) vrij om een sportmedisch geschiktheidsonderzoek aan te bevelen of op te leggen aan sporters (ongeacht hun leeftijd) die onder hun verantwoordelijkheid vallen (via hun aansluiting), en de inhoud van de testen te bepalen. De regering behoudt zich echter het recht voor om kwaliteitsstandaarden op te leggen. 4.1.1.2. De clubs en federaties moeten een uitdrukkelijke keuze maken De sportorganisaties moeten uitdrukkelijk de keuze maken om al dan niet een sportmedische screening op te leggen / aan te bevelen bij hun leden. Ze moeten een algemene beleidslijn inzake gezondheid uitwerken. Daarbij horen een analyse van de risico's die eigen zijn aan hun sportdiscipline en maatregelen om die te voorkomen. Ze moeten hun leden ook informeren over en sensibiliseren voor de risico's die horen bij de beoefening van hun discipline.

Daarnaast moeten ze hun toezichthoudende overheid geanonimiseerde statistische gegevens over de specifieke risico's van hun discipline bezorgen. 4.1.1.3. Elke arts kan een geschiktheidsonderzoek uitvoeren Het decreet bepaalt dat de geschiktheidstests door een arts moeten worden uitgevoerd, waarbij geen nadere kwalificaties zijn gespecifieerd. 4.1.2. Franse Gemeenschap In de Franse Gemeenschap wordt de sportmedische screening voor preventie in het sportdomein geregeld door het decreet van 3 april 2014. Dit decreet is ook geldig in Brussel, voor alle sportorganisaties die wegens hun organisatie of hun activiteiten moeten worden beschouwd als uitsluitend behorend tot de Franse Gemeenschap. Maar omdat de uitoefening van deze bevoegdheden naar het Waalse gewest werd overgeheveld, liep de uitvoering van het decreet vertraging op. Op het moment van publicatie van dit rapport (maart 2015), is het decreet nog niet verder uitgevoerd. 4.1.2.1. Verplicht medisch attest voor bepaalde categorieën van sporters Het decreet verplicht tot de afgifte van attesten die bevestigen dat er geen contraBond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

19


indicaties zijn voor een deelname aan de sportactiviteiten. Die verplichting geldt voor alle sportorganisaties (federaties, organisaties, organisatoren van activiteiten en sportevenementen, sportkringen, …), maar is beperkt tot bepaalde sportcategorieën met een zogenaamd verhoogd risico op blessures of medische ­ongevallen (sporten met bijzondere risico’s, intensieve of extreme sporten, gevechtsporten), competitiesporters en sporters met een hoger risicoprofiel (sporters met een voorgeschiedenis die een risico inhoudt, mensen die lang niet hebben gesport, ...). De exacte invulling van een aantal categorieën vraagt echter nog een verdere uitwerking. Het geldt alleszins voor elitesporters, topsporters, beloften en hun trainingspartners. Buiten de categorieën die door het decreet werden bepaald, moet de afwezigheid van contra-indicaties worden bevestigd met een verklaring op erewoord, ondertekend door de sporter, zijn ouders of voogd(en). Sportorganisaties kunnen wel vrijwillig beslissen om toch een medisch attest op te leggen. Die maatregelen gelden voor georganiseerde en niet-georganiseerde activiteiten, al dan niet in competitieverband. Ze gelden niet voor activiteiten die in een private, familiale of schoolcontext worden beoefend. Voor sommige sportdisciplines in competitieverband met lager risico en voor sommige organisatoren waarvan de lijst bepaald wordt door de Commissie voor risicopreventie, kan een attest op erewoord eveneens volstaan 4.1.2.2. Elke arts kan een geschiktheidsonderzoek uitvoeren Het model en de inhoud van het attest zullen vooraf worden bepaald (met vermelding van de uit te voeren testen), met specifieke onderdelen die verschillen naargelang de leeftijd van de sporter, zijn niveau, zijn persoonlijke geschiedenis en de risico's eigen aan zijn discipline. Het wordt afgeleverd door een arts die eerst een klinisch onderzoek uitvoerde. Van de arts wordt geen specifieke kwalificatie vereist. 4.1.2.3. Algemene verplichtingen van de sportorganisaties en de organisatoren De sportorganisaties en de organisatoren van sportevenementen hebben algemene verplichtingen voor de preventie van risico's. Ze moeten hun leden ook informeren over en sensibiliseren voor de risico’s eigen aan de beoefening van hun discipline. Daarnaast moeten sportorganisaties een medisch reglement opstellen met o.m. minimuminformatie voor de 20

sporters over de naleving van de gezondheidsregels eigen aan hun discipline, hun eigen verplichtingen en de verplichtingen opgelegd aan de sportkringen. 4.1.2.4. De Commissie voor risicopreventie Een centrale rol voor het verder uitwerken van de modaliteiten over risicopreventie wordt toebedeeld aan een 'Commission de prévention des risques pour la santé dans le sport' (Commissie voor de preventie van risico's voor de gezondheid in de sport). Zo zal deze Commissie instaan voor een model van het medisch attest en de inhoud van de medische onderzoeken, met bepaling van de contra-indicaties voor de beoefening van de sport. De Commissie is echter op het moment van de publicatie van dit rapport nog niet operationeel, waardoor de sportorganisaties en de sporters zelf op wettelijk vlak in het ongewisse blijven. Men weet nog niet waarop de Commissie zich zal baseren voor het uitbrengen van haar adviezen. 4.1.3. Brussel Voor de Brusselse sportorganisaties die wegens hun organisatie niet uitsluitend tot de Vlaamse of de Franse Gemeenschap behoren, gelden de regels van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC). In tegenstelling tot de Franse Gemeenschap legt die geen medisch geschiktheidsattest op. De voornaamste verantwoordelijkheden op het vlak van risicopreventie liggen bij de club, de federaties en de regering. Deze laatste bepaalt de modaliteiten van de preventie en de medische bijstand aan de sporters en wijst de sporters op hun eigen verantwoordelijkheid. Deze aanpak lijkt dus eerder op die van de Vlaamse Gemeenschap. Ze richt zich eerder op de verantwoordelijkheid van de sporters zelf en hun organisaties, en niet zozeer op de verplichting om een attest af te leveren. 4.1.4. Duitstalige Gemeenschap De preventie in het domein van de sportbeoefening in de Duitstalige Gemeenschap wordt geregeld door een decreet van 30 januari 2006. Bijzondere voorwaarden, waaronder de verplichting om een medisch attest af te leveren, gelden voor gevechtssporten en wielerwedstrijden. Voor de andere disciplines behoudt de regering zich het recht voor om een minimumleeftijd of andere veiligheidsvoorwaarden op te leggen, afhankelijk van de specifieke kenmerken van de sportdiscipline, maar als een attest verplicht is, bepaalt ze er ook de inhoud van. Voor een uitvoerige analyse van de nieuwe wettelijke bepalingen, zie sectie 5.3 in het wetenschappelijk rapport.

4.2. Ieder zijn verantwoordelijkheid 4.2.1. Plichten en verantwoordelijkheden van de artsen De aansprakelijkheid van een arts kan worden ingeroepen wanneer deze een sporter geschikt verklaarde en die sporter tijdens of vlak na zijn sportactiviteit overlijdt. In dit geval moet de tegenpartij bewijzen dat de arts de gangbare regels van zijn medische praktijk niet heeft gevolgd (fout) en dat een correcte navolging van die regels het overlijden had kunnen voorkomen (causaliteit). Het is dus belangrijk te beschikken over wetenschappelijk onderbouwde en steeds bijgewerkte aanbevelingen die kunnen dienen als referentie voor de keuze van de uit te voeren onderzoeken. Omdat die aanbevelingen er niet zijn, blijft de situatie vaag, met ruimte voor diverse interpretaties. De risico's voor een arts om op die basis te worden veroordeeld, zijn echter vrij klein. Een arts die een medisch attest aflevert dat stelt dat er geen medische tegenindicaties zijn voor het uitoefenen van de betreffende sport, zonder de sporter te hebben onderzocht, zou wel kunnen worden veroordeeld wegens valsheid in geschrifte. 4.2.2. Plichten en verantwoordelijkheden van de clubs en sportorganisaties Er gebeuren wel eens ongevallen omdat een sportorganisatie of één van haar medewerkers (coaches, monitors, vrijwilligers enz.) onvoldoende voorzorgen had genomen. Het kan daarbij gaan om organisatorische problemen die de veiligheid in gevaar brengen, onaangepaste trainingsschema's, specifiek dieetadvies enz. Die tekortkomingen kunnen leiden tot administratieve sancties, maar ook tot burgerlijke vorderingen of strafrechtelijke vervolgingen. 4.2.3. Plichten en verantwoordelijkheden van de sporters Bij de verdeling van de aansprakelijkheid bij een sportongeval wordt ook rekening gehouden met het gedrag van de sporter zelf. Deze heeft immers de plicht om op een redelijke manier zorg te dragen voor zijn gezondheid en veiligheid. Dit houdt in dat hij zich bewust moet zijn van zijn eigen grenzen en niet mag deelnemen aan oefeningen of wedstrijden met een niveau dat te hoog ligt voor zijn fysieke capaciteit of trainingsniveau. Hij moet ook eerlijk zijn wanneer hij wordt gevraagd naar zijn persoonlijke of familiale voorgeschiedenis, of naar andere relevante elementen met betrekking tot zijn gezondheid. De niet-naleving van die regels kan gevolgen hebben voor de


verdeling van de aansprakelijkheid bij een eis tot schadevergoeding na een ongeval. Het al dan niet bestaan van een attest vormt geen garantie op een goede gezondheid. 4.3. Is de sporter een patiënt zonder het zelf te weten? De sporters die een sportmedisch onderzoek moeten ondergaan omdat ze aan een sportactiviteit willen deelnemen, bevinden zich niet in een klassieke arts-patiëntrelatie omdat ze de verleende zorgen vaak niet zelf hebben aangevraagd. De wet betreffende de rechten van de patiënt van 22 augustus 2002 ziet de patiënt echter als “een natuurlijke persoon aan wie gezondheidszorg wordt verstrekt, al dan niet op eigen verzoek”. Men kan dus argumenteren dat sporters die op vraag van een sportclub medische onderzoeken ondergaan ook als “patiënten” moeten worden beschouwd. In de context van een verplicht sportmedisch onderzoek zijn er drie belangrijke punten: 4.3.1. Het recht om te weten en niet te weten Elke patiënt heeft het recht om van zijn arts voldoende informatie over zijn gezondheidstoestand en -prognose te krijgen. Die informatie moet op een duidelijke manier worden meegedeeld, aangepast aan ieders begripsniveau, en eventueel schriftelijk. De sporterpatiënt heeft ook het recht om die informatie niet te willen weten. Hij moet dit dan expliciet kenbaar maken en dit moet in zijn medisch dossier worden vermeld.

4.3.2. Het recht op een geïnformeerde toestemming Elke patiënt heeft het recht om (al dan niet) in te stemmen met de hem voorgestelde onderzoeken en zorgen, en moet hierover vooraf duidelijk en volledig zijn geïnformeerd. In het geval van de sportmedische hartscreening, moet de sporter worden geïnformeerd over het risico op vals positieve resultaten en de gevolgen hiervan, maar ook over het risico op vals negatieve resultaten en het feit dat een normaal onderzoeksresultaat nooit een absolute garantie biedt. De arts moet hem ook informeren over de gevolgen van een (echt) positief resultaat, en over het feit dat het ECG of de aanvullende onderzoeken onverwachte informatie kunnen opleveren, zoals een genetische afwijking. In dat laatste geval heeft de informatie niet enkel betrekking op de sporter zelf, maar ook op zijn familie. De sporter-patiënt behoudt altijd het recht om af te zien van het onderzoek of ervoor te kiezen niet op de hoogte te worden gebracht van de resultaten. Dit is vooral belangrijk in het geval van minderjarigen (die door hun ouders of een trainer onder druk kunnen worden gezet). De arts moet de voor- en nadelen dan met de minderjarige bespreken, als hij tenminste van oordeel is dat die de draagwijdte ervan zal begrijpen. 4.3.3. Het recht op de vrije keuze van arts Elke patiënt heeft het recht zijn arts vrij te kiezen. Hoewel verschillende organisaties hun eigen medisch personeel hebben, kunnen sporters niet worden verplicht om zich te laten onderzoeken door deze medewerkers.

4.4. Bescherming van de privacy en medische gegevens De resultaten van de screening zijn gezondheidsgegevens. De wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer m.b.t. de verwerking van persoonsgegevens beschouwt ze dus als bijzonder gevoelig. Ze zijn dus onderworpen aan bijzondere bepalingen betreffende o.m. hun inzameling, overdracht (bijvoorbeeld aan sportorganisaties) en bewaring. In andere domeinen (verzekeringen, werk…) bestaan er specifieke beschermingsmaatregelen voor genetische gegevens, terwijl er voor de context van een systematische sportmedische screening niets werd voorzien.

5. WAT ZOU EEN VERPLICHTE SCREENING KOSTEN? Vragen stellen over de kostprijs van een systematische screening lijkt futiel als er dankzij deze screening misschien gevallen van plotse dood kunnen worden voorkomen. Toch hebben alle screeningsonderzoeken hun prijs, en het zou onverantwoord zijn om ze te verplichten zonder ermee rekening te houden. Vooral omdat de doeltreffendheid van deze onderzoeken niet is bewezen. Door het gebrek aan wetenschappelijk gefundeerde gegevens over de doeltreffendheid van de screeningsonderzoeken is een kostenbatenanalyse echter onmogelijk. We hebben dus een globale analyse van de kosten en gevolgen uitgevoerd, op basis van de optie weerhouden door de Hoge Gezondheidsraad, nl een systematische screening die een anamnese Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

21


tisch aanvullend onderzoek, schommelt onze ­schatting voor de kost van deze bijkomende onderzoeken tussen € 6 133 212 (scenario 1) en € 35 474 922 (scenario 2). Totaal: € 66 miljoen voor scenario 1 € 95 miljoen voor scenario 2 Bij die cijfers komen nog eventuele bijkomende onderzoeken (inspanningsproef, holter, magnetische resonantie, genetische testen, elektrofysiologie, hartkatheterisatie enz.) en behandeling (met geneesmiddelen of heelkundig), en de opvolging van de gevonden hartafwijkingen en -aandoeningen. Daarmee werd in deze minimale kostenraming geen rekening gehouden.

Voorbeeld met cijfers Figuur 2: Impact van sportmedische hartscreening met anamnese en klinisch onderzoek en rust-ECG in België

en een lichamelijk onderzoek combineert met een rust-ECG. We kozen twee hypothesen, op basis van de literatuur: 1. scenario 1: gevoeligheid 0,75 en specificiteit 0,95. Men gaat ervan uit dat het ECG alle vals positieven na een anamnese en een lichamelijk onderzoek kan wegwerken (de meest optimistische hypothese); 2. scenario 2: gevoeligheid 0,75 en specificiteit 0,70. Men gaat ervan uit dat een anamnese en een lichamelijk onderzoek 30% vals positieven oplevert, die niet door het ECG worden uitgesloten (hypothese op basis van de literatuur - Hoge Gezondheidsraad). Opgelet: we analyseren hier enkel de impact van een eerste screening. Bij een herhaling van de testen (bv. om de 2 jaar voor een anamnese en een lichamelijk onderzoek, en om de 4 jaar voor het ECG) liggen de kosten uiteraard hoger, net als de bijwerkingen, terwijl de voordelen waarschijnlijk niet in verhouding toenemen. De essentie van deze analyse wordt samengevat in Figuur 2. 22

5.1. Mogelijke kosten bijna 100 miljoen euro Bij een gemiddelde kostprijs van € 60 per systematische screening voor een onderzoek van het type anamnese en lichamelijk onderzoek + rust-ECG (schatting op basis van het rapport van de Hoge Gezondheidsraad) bedraagt de basiskost van een screening voor 1 miljoen sporters € 60 000 000. Door de heel lage prevalentie van de gezochte afwijkingen (0,3%) en de geringe specificiteit van de gebruikte testen zal aan een heel groot aantal gezonde personen (tussen ca. 50 000 en 300 000, afhankelijk van het gekozen scenario) bijkomende onderzoeken worden voorgesteld. Aan de kosten van de basisscreening (dwz de medische raadplegingen en de ECG-testen) moeten voor alle afwijkende ECG-testen de kosten van aanvullende onderzoeken (echt en vals positieven) worden toegevoegd. Als we enkel rekening houden met de kostprijs van een bezoek aan de cardioloog, een rust-ECG en een echografie, dus een minimalis-

5.2. Mogelijke gevolgen voor de levenskwaliteit Naast de kosten moet ook rekening worden gehouden met bepaalde secundaire, waarschijnlijk onvermijdelijke gevolgen voor levenskwaliteit en risico’s: Voor de 50 000 tot 300 000 jonge personen met een vals positieve screening en hun ouders: ongerustheid, tijdverlies en ongemak, maar ook de risico's die de onnodige bijkomende onderzoeken met zich meebrengen. Zelfs met heel performante bevestigingstesten kan een vals positieve diagnose nooit voor 100% worden uitgesloten. Op die manier confronteert men honderden, zelfs duizenden jongeren met een ernstige diagnose, mogelijk gevolgd door invasieve of langdurige behandelingen en een beperking of zelfs de definitieve stopzetting van hun sportactiviteit... terwijl ze in werkelijkheid geen enkel probleem hebben. Voor de 2250 personen bij wie een werkelijk risicovolle hartafwijking wordt gevonden: de ontdekking van een ziekte waarvan ze tot op dat moment niet op de hoogte waren. Dat kan leiden tot een beperking van hun sportactiviteit en/of een soms zware behandeling. Deze twee elementen kunnen op lange termijn een grote negatieve impact hebben op hun levenskwaliteit. Meer nog: als we rekening houden met alle hartafwijkingen die zullen worden ontdekt (en niet alleen deze met een risico op een plotse hartdood), zal dit cijfer nog meer stijgen. Maar het is onmogelijk om dit te berekenen. Voor de 750 personen met een hartafwijking met een risico op een plotse hartdood die niet wordt gevonden: een valse geruststelling waardoor ze minder op eventuele noodsignalen gaan letten. Dat brengt hen in gevaar, ondanks de screening. Tot slot is er ook nog de kloof tussen de theorie en de praktijk in het echte leven: wat wordt het reële deelnamecijfer, de kwaliteit van de onder-


zoeken, het nut van de aangeboden opvolging, de nauwgezetheid waarmee het advies en de behandelingen worden opgevolgd, … Kortom, genoeg factoren die de impact van een systematische screening kunnen afzwakken. 5.3. Mogelijke voordelen die niet kunnen worden aangetoond Maar welke voordelen mag men van een systematische sportmedische screening verwachten? Het voornaamste streefdoel blijft uiteraard een vermindering van het aantal sterfgevallen door een sportactiviteit. Het gaat echter om een cijfer dat al heel laag ligt (maximum 10 Belgische jonge sporters per jaar). We meldden al dat niet alle sporters met een risico dit door een screening zullen vernemen. We weten ook niet of de personen bij wie echt een afwijking zal worden gevonden ook daarna tegen elk risico zullen beschermd zijn. Het is immers niet zeker of het vermijden van intensieve sportinspanningen zal volstaan om plotse dood in andere omstandigheden te voorkomen. We weten evenmin in hoeverre de sporters met een gediagnosticeerd risico de opgelegde sportbeperking of de voorgestelde behandeling zullen naleven. Om die redenen is het onmogelijk na te gaan in hoeverre een systematische screening echt hun leven zal redden. Terwijl niet bewezen is dat we door screening 1 overlijden vermijden, is het niet uitgesloten dat er 1 extra overlijden te betreuren valt door overdiagnose en overbehandeling van een asymptomatische aandoening.

6. ETHISCHE OVERWEGINGEN Op ethisch vlak kan men de vraag als volgt formuleren: is het wel ethisch om gezonde mensen (of toch mensen die denken dat ze gezond zijn) te verplichten tot een sportmedische hartscreening als door die screening een risico kan worden ontdekt dat hun leven/sportbeoefening onvermijdelijk zal veranderen, terwijl de voordelen van die screening helemaal niet zeker zijn? Deze vraag kan worden opgesplitst in een aantal andere vragen: Ten aanzien van alle sporters die hun discipline beoefenen zonder specifieke angst: • is het ethisch om een screening op te leggen die meer dan 20 keer meer vals positieven dan echte positieven kan opleveren? (tussen 50 000 en 300 000 valse positieven en 2250 echte positieven op 1 miljoen onderzochte personen) • is het ethisch om die vals positieven te onderwerpen aan aanvullende onderzoeken en/of behandelingen die zelf ook risico’s op overlijden met zich meebrengen (in dezelfde grootteorde als de aandoening die men behandelt)?

• is het ethisch om een screening op te leggen waarbij 750 vals negatieven op één miljoen kunnen worden gemist, waardoor de betrokkenen hun sport blijven beoefenen omdat ze verkeerdelijk werden gerustgesteld over hun risico op een plotse dood? En dat alles zonder de zekerheid dat dit levens zal redden? Ten aanzien van iedereen die uit voorzorg, maar in werkelijkheid zonder geldige reden, moet stoppen met sporten: is het ethisch om iemand die ogenschijnlijk gezond is te beletten te sporten, hoewel dit • gezond is? • goed is voor het zelfvertrouwen? (door het belang dat onze maatschappij aan uiterlijk en prestaties hecht) • goed is voor de sociale integratie? En dan vooral voor minder welgestelde sociale klassen (vooral dankzij populaire sporten zoals voetbal – 2000 voetbalclubs en iets meer dan 415 000 leden in België – of wielrennen). Ten aanzien van de bestaande sociale ongelijkheid: • is het ethisch om sportieve mensen te confronteren met resultaten die bepalend zijn voor hun manier van leven, wetende dat zij die afkomstig zijn uit de minder welgestelde sociale klassen minder dan het gemiddelde in staat zijn te reageren op de eventuele stopzetting van het sporten? Studies tonen immers aan dat gezondheidsanalfabetisme (het vermogen om gezondheidsinformatie te begrijpen en daar gepast op te reageren) en emotionele intelligentie (die ons assertiever maakt op het vlak van zorgconsumptie) ongelijk zijn verdeeld tussen de sociale lagen. Ten aanzien van de hele maatschappij – en a fortiori de minstbedeelden, die al een minderheid vormen onder sporters: is het ethisch om een screening op te leggen zonder rekening te houden met de kosten? MAAR: is het ethisch om overheidsgeld te gebruiken voor de financiering van een systematische screening (basiskost: € 60 miljoen voor 1 miljoen onderzochte personen) die niet wetenschappelijk onderbouwd is, rekening houdend met de opportuniteitskosten (d.w.z. alle andere gezondheidsinterventies die met dit geld zouden kunnen worden uitgevoerd en waarvan de doeltreffendheid wel is bewezen)? Ten aanzien van alle sportieve jongeren, a priori in goede gezondheid: • is het ethisch om ze te verplichten patiënten te worden, door hen een medische relatie op te dringen waarom ze niet zelf hebben gevraagd? • is het ethisch om, bij minderjarigen, deze keuze over te laten aan hun ouders of voog-

den die, enkel op basis van de leeftijd, namens hen overbeschermende keuzes zouden kunnen maken die ze voor zichzelf nooit zouden hebben gemaakt? • is het ethisch om te verplichten tot een screening die (genetische) kennis over de persoon zelf of andere leden van zijn familie kan onthullen? (vooral bij minderjarigen) • is het ethisch om een systematische screening in te voeren alvorens te weten of het medische aanbod kwalitatief en kwantitatief toereikend zal zijn om een snelle en eerlijke toegang te verzekeren tot complete informatie die met genoeg 'zorg' wordt meegedeeld (vals positieven, vals negatieven, gevolgen, ...) en tot eventuele behandelingen voor alle betrokken personen? • is het ethisch om zich te focussen op een sportieve (en a priori gezonde) bevolking terwijl niet-sportende personen van dezelfde leeftijd ook plots kunnen overlijden aan een fysieke inspanning die ze buiten elke sportcontext leveren? Is het tot slot, in naam van de hele maatschappij, ethisch om mensen tegen wil en dank te willen beschermen en daarbij hun individuele vrijheid aan te tasten? Die laatste, fundamentele vraag is vooral prangend omdat de voordelen van systematische screening niet zijn gewaarborgd. De ethiek vraagt ons echter ook stil te staan bij de mensen die hadden kunnen worden gered als hun hartafwijkingen waren opgespoord en ook te denken aan het verdriet van hun naasten. Maar de medische evidentie toont aan: • dat het helemaal niet zeker is dat die afwijkingen zouden zijn gevonden; • dat het helemaal niet vaststaat dat de ontdekking van die afwijking een vroegtijdige dood had kunnen voorkomen; • dat de diagnose en de daaropvolgende medische tussenkomsten zelf een risico op overlijden inhouden. (wordt vervolgd...) Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

23


HERZIENING VAN DE EUROPESE NORM VOOR TOUWENPARCOURS: TECHNISCHE ONTWIKKELINGEN EN VERANDERDE EISEN VOOR TOEZICHT Trefwoorden: touwenparcours, toezicht, wetgeving, beveiliging, begeleiding We schatten dat België een 70-tal to Johan Hovelynck

Brenda De Fré

We schatten dat België een 70-tal touwenparcours telt, gebouwd door een 3-tal gespecialiseerde firma’s of door de uitbater zelf. Deze parcours worden vooral beheerd door sportcentra, buitensportorganisaties en aanbieders van ‘outdoor training’. In de schoolcontext vinden parcoursactiviteiten o.a. plaats in het kader van schoolsportdagen, openluchtklassen en sportklassen, maar ook als activiteit in het kader van bezinningsdagen (Hovelynck & Verstraete, 2010, 17). Activiteiten op touwenparcours zijn sinds 2007 geregeld door de EN 15567 met betrekking tot Sports and recreational facilities - Ropes Courses. De norm werd enkele maanden geleden herzien. Dit artikel geeft een overzicht van de veranderingen en de implicaties daarvan voor de praktijk van de touwenparcours. Het is te lezen als een update van de artikelreeks over Touwenparcours en Veiligheid, gepubliceerd 5 jaar geleden, in het bijzonder het tweede deel over programmabegeleiding (Hovelynck & Verstraete, 2010). 24

De Europese norm over touwenparcours De laatste tientallen jaren nam de regelgeving in de natuursportsector erg toe. In België zijn vooral de KB’s op de Actieve (25.4.2004) en de Extreme Ontspanningsevenementen (4.3.2002) van belang. Op Europees niveau wordt gewerkt aan overkoepelende normen. Specifiek voor touwenparcours kwam er in 2007 de Europese norm 15567, die in 2008 als Belgische norm werd opgenomen. Die norm werd nu herzien. De Europese norm op de touwenparcours bestaat uit 2 delen: een eerste deel over bouw, onderhoud en inspectie van parcours (EN 15567-1) en een tweede over werking en begeleiding (EN 15567-2). In dit artikel focussen we op het tweede deel, namelijk de norm over Ropes Courses: Operation requirements. Daarbij leggen we de nadruk op wat er veranderd is in vergelijking met de eerste versie van de norm. Dat zijn vooral: • Een bijsturing van de eisen met betrekking tot toezicht; • Een aanpassing aan de ontwikkelingen op het vlak van zogenaamde ‘slimme’ beveiligingssystemen; • Een versoepeling van de richtlijnen voor ‘spotting’.

De veranderingen m.b.t. toezicht en ontwikkelingen in de beveiligingssystemen zijn nauw met elkaar verbonden. In essentie stelt de norm dat er minder supervisie nodig is naarmate het beveiligingssysteem meer veiligheden inbouwt (EN 15567-2 (2015) 9.1). Daarnaast is de norm minder directief geworden: de verwoording erkent duidelijker dan voorheen dat de standaard niet in alle omstandigheden gepast is, en sluit in die zin beter aan bij de groeiende verscheidenheid in parcoursontwerp…

De rol van de parcoursbegeleiders en het belang van toezicht De publicatie van de Europese norm bood in 2007 voor het eerst een formele omschrijving van de taak van parcoursbegeleiders. De tekst onderscheidde daarin 2 functies, namelijk die van “instructor” en “rescuer.” In het Nederlands spreken we verder over instructeurs en redders. Hoewel de verwoording in de herziene norm licht verschilt, blijven beide functies bestaan en in essentie dezelfde als voordien: deelnemers informeren en zorgen dat ze het parcours en de uitrusting op een veilige manier gebruiken. Redders staan bijkomend in voor eventuele evacuaties. Een belangrijk aspect van de taak van alle parcoursbegeleiders is toezicht, en daarover gaan de eerste belangrijke veranderingen.


Drie niveaus van supervisie De eerdere versie van de Europese norm onderkende reeds verschillende niveaus van supervisie. Eigenaardig genoeg waren er in het eerste deel van de norm 2 niveaus, en in het tweede deel 3. Bovendien was de verwoording van dat derde niveau uitermate onduidelijk: een begeleider moest in staat zijn om verbaal met deelnemers te communiceren en zo hulp te bieden. Wat betekent zoiets in praktijk? Een hulplijn? Het verschil tussen beide delen van de norm en de gekunstelde verwoording lieten er geen twijfel over bestaan dat de tekst het resultaat was van behoorlijk getouwtrek. Kritiek hierop – intern en extern – was één van de aanleidingen om de norm te herwerken. De nieuwe norm onderscheidt 3 niveaus van toezicht: • Niveau 1: situatie waarin een begeleider fysiek kan tussenkomen om te voorkomen dat verkeerd gebruik van het beveiligingssysteem tot een ernstig ongeval kan leiden; • Niveau 2: situatie waarin een begeleider deelnemers kan zien en verbaal kan tussenkomen; • Niveau 3: situatie waarin een deelnemer een begeleider kan verwittigen als hij of zij hulp nodig heeft, en waarin de begeleider prompt kan reageren om gepaste hulp te verlenen. Men kan zich afvragen wat ‘prompt’ betekent maar de situatie is wel duidelijker dan in 2007: niveau 3 is inderdaad een situatie waarin de parcoursbegeleiding deelnemers niet superviseert, maar ‘stand-by’ is voor eventuele hulpoproepen. Niveau 3 is dus niet zo verschillend van een hulplijn, eerder de afwezigheid van toezicht. In termen van de norm: het is eerder een reactieve dan een proactieve rol (EN 15567-2 (2015) 3.7). Natuursportondernemers fronsen wellicht hun voorhoofd als ze dit lezen. Touwenparcours zonder toezicht? Het supervisieniveau 3 past dan ook eerder in de Franse traditie van ‘parc d’aventures’, waar deelnemers quasi zonder toezicht op het parcours bewegen . In zekere zin halen deze avonturenparken met de herziene norm hun slag binnen. Daar staat tegenover dat de norm nu ook duidelijk stelt onder welke condities toezicht van niveau 3 al dan niet aanvaardbaar is. Die condities hebben te maken met het type beveiliging en met mogelijk toezicht door een volwassen deelnemer.

Toezicht door een begeleidende volwassene Reeds in de eerste versie van de Europese norm op touwenparcours is er sprake van toezicht door volwassen deelnemers. Dat idee is in 2007 echter niet verder uitgewerkt. Nu het minimumniveau van supervisie in de nieuwe norm scherper gesteld is, komt ook de rol van een begeleidende, ‘superviserende’ volwassene meer in beeld: het gaat om een meerderjarige die instructie krijgt over de beveiligingssystemen en die, na een positieve evaluatie van zijn bekwaamheid, toezicht kan houden op de veiligheidshandelingen van minderjarigen onder zijn of haar verantwoordelijkheid. We komen hier verder in meer detail op terug. In elk geval vergt de norm dat de begeleidende volwassene superviseert op ‘niveau 2’. Daartoe krijgt hij of zij uitleg over het correct bevestigen en gebruik van de veiligheidssystemen en aanwijzingen voor het observeren van deelnemende jongeren. Tenslotte moet de parcoursbegeleiding evalueren of de betrokken volwassene de instructie correct begrepen heeft. Van belang is dat de Europese norm niet verwacht dat deelnemers op een touwenparcours doorlopend onder toezicht staan van een touwenparcoursbegeleider. De norm stelt wel dat elke deelnemer op elk moment in het zicht moet zijn van een volwassene. Voor deelnemers jonger dan 14 jaar moet deze persoon bijkomende instructie krijgen om als ‘superviserende volwassene’ in aanmerking te komen. Verdere toezichtseisen zijn functie van het type beveiliging. We bespreken daarom eerst enkele recente ontwikkelingen in beveiligingssystemen en vervolgens de implicaties voor supervisie.

Ontwikkelingen in systemen voor zelfbeveiliging In de Europese norm van 2007 is sprake van 3 beveiligingssystemen, namelijk partnerbeveiliging, zelfbeveiliging en doorlopende beveiliging. In dezelfde periode braken echter de zogenaamde ‘slimme’ beveiligingen door, zodat de norm in zekere zin verouderd was nog voor hij gepubliceerd werd. Dat was een tweede reden voor de huidige herziening. In de nieuwe norm is er sprake van ‘spotting’, partnerbeveiliging en individuele beveiligingssystemen. In die laatste categorie zit de belangrijkste verandering. We lichten daarom de verschillende typen individuele beveiliging toe alvorens de implicaties voor instructie en toezicht te bespreken.

De nieuwe EN 15567-2 (2015) onderscheidt 5 typen van individuele beveiliging en geeft die de nietszeggende namen A, B, C, D en E. Categorieën A en B gaan over de zelfbeveiliging, zoals we die kennen in de bestaande norm, categorieën C en D zijn de zogenaamde ‘slimme’ beveiligingen en categorie E zijn de doorlopende beveiligingen. We lichten elk van deze categorieën kort toe.

Dubbele leeflijn Categorieën A en B gaan over het klassieke gebruik van twee leeflijnen: de klimmer beveiligt zichzelf door de leeflijnen aan de veiligheidskabel (of ander bevestigingssysteem) vast te maken. Het onderscheid tussen categorieën A en B ligt in het type musketon dat daarvoor gebruikt wordt: in categorie A is die ‘self-closing’, in categorie B ‘self-locking’. Dit is een nieuw begrippenkader en vergt een woordje uitleg: • Leeflijnmusketons in categorie A zijn ‘zelfsluitend’. Dat geldt in principe voor alle musketons: als men het open geduwd poortje loslaat, springt dat dicht. Concreet: de leeflijnen in deze categorie zijn voorzien van zogenaamde snappers of van schroefmusketons. • In categorie B zijn musketons niet alleen zelfsluitend, maar vergrendelen ze ook automatisch. In praktische termen: als men het open poortje loslaat, springt dat dicht en als men dan op het poortje duwt, gaat dat niet terug open. Om de musketon te openen is een extra beweging nodig, namelijk het duwen, trekken of draaien van de grendel. De leeflijnen in categorie B zijn dus voorzien van musketons met een automatische sluiting, zoals de meeste Klettersteig-musketons, of van zogenaamde ‘safelock’-musketons. De begrippen ‘self-closing’ en ‘self-locking’ doorkruisen de discussie over ‘safelocks’ of ‘safebiners’ in de klimwereld (Overlaet, 2012, 51; Hellberg & Steinmüller, 2014): ‘self-locking’ is niet hetzelfde als ‘safe-locking’. Om de verwarring te beperken, lijkt het belangrijk voor ogen te houden dat het onderscheid in de EN 15567 specifiek over leeflijnmusketons gaat.

Doorlopende beveiliging: De 'shuttles' van de ExpoGlider klaar voor vertrek.

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

25


Doorlopende beveiliging: Instructie voor het ­plaatsen van de Safe-Roller.

De kritische momenten in het gebruik van leeflijnen zijn de overgangen ter hoogte van de verankering van de veiligheidskabel, die de EN 15567 ‘change-overs’ noemt. Regelmatig maken mensen daar per vergissing beide leeflijnen los, zodat ze niet langer beveiligd zijn. Om dat risico uit te sluiten, ontwierpen touwenparcoursbouwers in de jaren ’90 ‘doorlopende’ beveiligingssystemen. Een tiental jaren later volgden de zogenaamd ‘slimme’ zelfbeveiligingen.

Gekoppelde leeflijnen De ‘slimme’ beveiligingen zijn leeflijnen die niet tegelijk geopend kunnen worden, zodat de kans op onbedoeld losmaken van beide leeflijnen erg klein wordt of verdwijnt. De EN 15567-2 (2015) noemt dergelijke leeflijnen ‘interlocking’: de sluiting van de éne leeflijn is gekoppeld aan die van de andere. Afhankelijk van de manier waarop dat gebeurt, hoort een systeem in categorie C of D: • In categorie C zijn de leeflijnen zo verbonden dat de kans op onbedoeld loskoppelen van de veiligheidskabel beperkt wordt. Een voorbeeld is de Smart Belay van Edelrid, de eerste gekoppelde leeflijnen op de markt. De haken op het eind van elke leeflijn zijn met elkaar verbonden door een kabeltje, dat het gelijktijdig openen van beide leeflijnen belet. • In categorie D zijn de leeflijnen zo met elkaar verbonden dat onbedoeld tegelijk losmaken onmogelijk wordt. Een voorbeeld daarvan is de Safe-Link (of SSB) van Bornack. Ook hier zijn de haken op het eind van beide leeflijnen door een kabeltje aan elkaar gekoppeld. Bijkomend echter, moet één leeflijnhaak vergrendeld worden op een contactpunt op de 26

veiligheidskabel (de zgn. ‘tweezle’). Gekoppelde leeflijnen bieden verschillende voordelen. Enerzijds voorkomen ze de ernstige veiligheidsfouten die zich met klassieke leeflijnen bij de ‘change-overs’ voordoen. Anderzijds vergen ze toch dat klimmers hun eigen veiligheid actief in de hand nemen: ze moeten wel degelijk hun leeflijn op de veiligheidskabel bevestigen. Tenslotte laten beveiligingssystemen in de categorieën C en D toe van de veiligheid op een klassiek leeflijnparcours te verbeteren zonder alle beveiligingskabels te vervangen – wat met doorlopende beveiligingen niet het geval is. Het onderscheid tussen de categorieën C en D verdient wel wat voorbehoud. Als het enige verschil is dat onbedoeld tegelijk losmaken in categorie C ‘onwaarschijnlijk’ is, en in categorie D ‘onmogelijk’, dat is de vraag hoe lang dat verschil stand houdt. Op die manier doet categorie D toch wat aan de Titanic denken. Of dichter bij ons onderwerp: in de eerste ‘reviews’ van de GriGri ging dat toestel ook alle beveiligingsfouten uit de klimwereld helpen; ondertussen weten we dat de GriGri weliswaar een uitstekend toestel is, maar niet onfeilbaar. Met andere woorden: het lijkt erg vroeg om te besluiten dat onbedoeld openen onmogelijk is, maar voorlopig staat het wel zo in de EN 15567-2 (2015). Op parcours in België is beveiliging met gekoppelde leeflijnen zeldzaam, maar bijvoorbeeld te vinden op het recreatieve parcours op de Hoge Rielen, te Kasterlee. Gekoppelde leeflijnen: de 'Smart Belay' van Edelrid.

De koploper van de doorlopende beveiliging op touwenparcours was de ExpoGlider, in ons land ontworpen door Stef Geens. Stef was één van de Europese pioniers in het ontwerp en educatief gebruik van touwenparcours. Zijn bezorgdheid over het toenemend aantal incidenten met foutieve change-overs, vooral op recreatieve parcours, zetten hem er toe aan de zelfbeveiliging grondig te herzien. Hij ontwikkelde een systeem waarin de leeflijn ononderbroken bevestigd bleef over de volledige lengte van het parcours. Sindsdien kwamen verschillende doorlopende beveiligingssystemen op de markt, waaronder enkele kopieën van de ExpoGlider. Stef was LO-er (KUL) en Master in Experiential Education (MSU). Hij werkte vooral voor Outward Bound en Project Adventure tot hij als parcoursbouwer zijn eigen bedrijf, Exponent, oprichtte. Stef was medeoprichter van de European Ropes Course Association (ERCA). Hij overleed in 2006 op 48-jarige leeftijd aan kanker, maar wordt nog steeds beschouwd als één van de toonaangevende experts in het vak.

Doorlopende beveiliging Categorie E, tenslotte, is de doorlopende beveiliging. De koploper van dit type zelfbeveiliging op touwenparcours was de ExpoGlider, in ons land ontworpen door Stef Geens. Hij ontwikkelde een systeem waarin de bevestiging van de leeflijn over het ankerpunt van de beveiligingskabel kon schuiven, zodat de leeflijn over de volledige lengte van het parcours ononderbroken met de kabel verbonden bleef. Om dat mogelijk te maken, paste hij niet alleen de leeflijnbevestiging maar ook de verankering van de kabel aan. Sinds het ontwerp van de ExpoGlider eind jaren ‘90 kwamen verschillende doorlopende beveiligingssystemen op de markt. In België is behalve de ExpoGlider bijvoorbeeld ook de Saferoller in gebruik. De ExpoGlider is onder meer in gebruik op de touwenparcours op De Schorre, in Boom, of in de Vossemeren, in Lommel. Andere parcours met doorlopende beveiliging zijn bijvoorbeeld

Aventure Parc in Wavre en het BLOSO-parcours in Hofstade, die beide gebruik maken van het Saferoller-systeem.

Supervisie in functie van het type beveiliging Een belangrijke verandering in de EN15567-2 is de manier waarop de norm de minimumeisen voor instructie en supervisie koppelt aan het type beveiliging. Daarbij gaat het niet alleen om de systemen voor zelfbeveiliging, die net aan bod kwamen, maar ook om vereisten voor partnerbeveiliging en – vaak over het hoofd gezien – de beveiliging van lage elementen. We geven hieronder een bondig overzicht: voor meer details verwijzen we naar de norm zelf.

‘Spotting’ ‘Spotting’ is een vorm van beveiliging waarbij één of meerdere personen klaar staan om


de val van een klimmer te breken, zodat die zonder letsel op de grond komt (Hovelynck & Verstraete, 2010, 20). In de klimwereld is deze manier van beveiligen gebruikelijk bij het ‘boulderen’ of bij het begin van een (voor) klim. De eisen die de EN 15567 voor ‘spotting’ stelt, staan vooral in deel 1, met betrekking tot de bouw. De basiseisen blijven ongewijzigd, namelijk: • Deelnemers moeten beveiligd worden als de voethoogte van het element hoger is dan 1m; • ‘Spotting’ moet onder supervisie van niveau 2. De nieuwe norm versoepelt echter de maximumhoogte voor spotting. In 2007 was die beperkt tot 1m80 voethoogte. Als een valdempende bodem voorzien is, verhoogt de herziene norm die tot 3m (EN 12567-2 (2015) 9.5).

Partnerbeveiliging We gebruiken het woord partnerbeveiliging als vertaling voor de term ‘assisted belay’, die de Europese norm in 2007 introduceerde. In de klimwereld staat dit type gekend als ‘toprope’ of ‘moulinette’: de klimmer bindt in op het eind van een klimtouw, dat bovenaan de klim door een omslagpunt loopt en aan de andere kant door een partner, beveiliger, strak gehouden wordt aan de hand van een beveiligingstoestel. Voor partnerbeveiliging blijft de norm ongewijzigd: • Minimum 1 instructeur voor 4 klimmers op hoogte of, met andere woorden, per 4 touwgroepen (EN 15567-2 (2015) 9.4); • De supervisie moet op niveau 1. Net als de eerste versie, zegt de herziene norm niets over de gebruikte beveiligingstoestellen. Sinds 2012 bestaat daarover echter een bijkomende norm, namelijk de EN 15151 over Mountaineering equipment: Braking devices. De EN 15567-2 maakt opnieuw melding van ‘team belaying’, een praktijk waarbij het beveiligingstouw zonder de hulp van een ­remtoestel strak gehouden wordt door ver-

schillende groepsleden. Van belang voor de effectiviteit van dergelijke teambeveiliging zijn, ten eerste, het aantal mensen dat het touw vasthoudt en, ten tweede, het aantal omslagpunten waar het touw door loopt. De wrijving op deze omslagpunten bepaalt de remkracht. De nieuwe norm erkent teambeveiliging als vorm van partnerbeveiliging. Tot onze verwondering formuleert de norm echter geen minimumeisen met betrekking tot het aantal beveiligers of omslagpunten.

Individuele beveiligingssystemen De belangrijkste veranderingen hebben betrekking op de individuele beveiligingssystemen, en dan vooral op het gebruik van dubbele en gekoppelde leeflijnen. Hiervoor verbindt de nieuwe norm de toezichtseisen rechtstreeks met de leeftijd van de parcoursgebruikers. De tabellen op de volgende pagina geven een overzicht per categorie. Het volstaat voor een bepaald parcours te weten welk type beveiliging voorzien is, om in de tabel te lezen welk niveau van toezicht de norm vereist.

Gekoppelde leeflijnen

Dubbele leeflijn

Doorlopende beveiliging

Voor het gebruik van de klassieke leeflijnbeveiliging blijft de norm ongewijzigd, namelijk: • Deelnemers moeten oefenen op een testparcours dat elke type ‘change-over’ op het parcours bevat; • De parcoursbegeleiders moeten de bekwaamheid van deelnemers op dit testparcours verifiëren voor ze hen toegang geven tot het parcours; • De eerste 5 ‘change-overs’ moeten onder Niveau 2-supervisie gebeuren, of strenger in functie van de leeftijd. Zo is voor kinderen onder 6 jaar op het hele parcours Niveau 1-supervisie vereist. Zelf zijn we er niet van overtuigd dat touwenparcours voor deze leeftijdsgroep bedoeld zijn… De belangrijkste verandering is de eerder besproken rol van de begeleidende volwassene.

De parcours met doorlopende beveiliging zijn mogelijk zonder supervisie: na het testparcours is alleen voor kinderen jonger dan 6 toezicht door een begeleidende volwassene vereist. Het blijft wel van belang dat de parcoursbegeleiding bereikbaar is, zodat een redder ‘prompt’ kan tussenkomen als dat nodig zou zijn. Dat geldt ongeacht het type beveiliging.

Voor de gekoppelde leeflijnen worden de toezichtseisen versoepeld in functie van de bijkomende waarborgen van het beveiligingssysteem. Zoals aangegeven in de tabellen hieronder maakt de norm daarbij verder onderscheid tussen de categorieën C en D. Voor categorie D mogen de overgangen in het testparcours bovendien meegeteld worden in de eerste 5 ‘change-overs’, zodat hier mogelijk sprake is van parcours zonder toezicht.

Touwevacuaties en ‘accident response’ We besluiten de bespreking van individuele beveiligingssystemen met een bemerking over touwevacuaties. Bij gebruik van partnerbeveiliging stellen zogenaamde ‘reddingen’ zelden een probleem: de beveiliger laat de klimmer gewoon in het touw zakken, zoals dat anders bij het eind van het element zou gebeuren. Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

27


Referenties - EN 15567-1 (2007). Sports and recreational facilities - Ropes courses - Part 1: Construction and safety requirements. Brussel: NBN. - EN 15567-2 (2007). Sports and recreational facilities - Ropes courses - Part 2: Operation require-ments. Brussel: NBN. - EN 15567-2 (2015). Sports and recreational facilities - Ropes courses - Part 1: Construction and safe-ty requirements. Delft: NEN. - Hellberg, F. & Steinmüller, S. (2014). Karabiner mit Verschlusssicherung. Berg und Steigen, (1), 80-85. - Hovelynck, J. & Smitz, T. (2008). Programmaveiligheid in natuursportprogramma’s: de rol van risicoanalyse en de opvolging van ernstige incidenten. Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer, (203), 65-73. - Hovelynck, J. & Verstraete, G. (2010). Touwenparcours en veiligheid: overzicht en recente ontwikkelingen. Tijdschrift voor Lichamelijke Opvoeding, (2), 17-24. - Ministère de la Santé, de la Jeunesse et des Sports (2007). Protection du public dans le cadre des acti-vités physiques et sportives des «parcours acrobatiques en hauteur» (PAH). Parijs: omzendbrief 30.7.

Bij zelfbeveiligingssystemen ligt dat anders: de klimmer hangt in één of twee leeflijnen naast of onder het element en als hij of zij niet zelfstandig terug op het element raakt, zal de parcoursbegeleiding moeten tussenkomen. Voor een evacuatie moet die de beveiliging loskoppelen en naarmate de beveiliging ‘slimmer' of continuer wordt, vergt dat meer handelingen – en opleiding. Sowieso geldt voor elk parcours dat het uitvoeren van een evacuatie geen impact mag hebben op de algemene supervisie van de activiteit (EN 15567-2 (2015) 9.1). Dubbele leeflijn: minimum supervisieniveau per leeftijdsgroep:

- Overlaet, B. (2012). Bergbeklimmen: cursusboek beginners. Antwerpen: Klim- en Bergsportfederatie Vlaanderen (KBF)

Auteurs - Johan Hovelynck: organisatiepsycholoog (KUL) en vrijetijdsagoog (VUB). VTS-docent Speleologie en Canyoning. Johan is zelfstandig trainer-consultant en deeltijds docent aan de KUL. - Brenda De Fré: studeerde lichamelijke opvoeding (KUL) en psychologie (KUL). VTS-docent Muur- en Rotsklimmen. Brenda werkt deeltijds bij Nature [Outdoor Training & Education] en deeltijds aan KHL, nu UCLL. - Beide auteurs zijn opleider voor Exponent Challenge Services: www.exponent-cts.com

Gekoppelde leeflijnen: minimum supervisieniveau per leeftijdsgroep:

Gekoppelde leeflijnen: minimum supervisieniveau per leeftijdsgroep:

Doorlopende beveiliging: minimum supervisieniveau per leeftijdsgroep:

Besluit: regelgeving, richtlijnen en praktijk Dit artikel bespreekt de belangrijkste wijzigingen in de Europese norm met betrekking tot het begeleiden van touwenparcours. Formeel heeft die norm geen kracht van wet, maar ze blijkt wel een belangrijk referentiepunt in rechtspraak. In die context biedt dit artikel onvoldoende informatie voor wie beroepshalve met touwenparcours te maken krijgt. De richtlijnen voor constructie en 28

onderhoud van parcours (EN 15567-1) blijven buiten beschouwing en ook de norm voor de uitbating (EN 15567-2) is slechts gedeeltelijk belicht. Deze bijdrage bespreekt vooral de aanpassingen met betrekking tot het toezicht op parcoursactiviteiten. Dat levert basisinformatie voor het opleiden van parcoursbegeleiders, maar biedt ook opdrachtgevers handvaten om de kwaliteit van begeleiding op een bepaald parcours in te schatten. Daarbij is van belang de eisen in de norm als minimumeisen te beschouwen. Zo is, bijvoorbeeld, helemaal niet gegeven dat deelnemers na 5 correcte ‘change-overs’ geen ‘unclippings’ meer riskeren. Incidentenanalyse suggereert het tegendeel en een rechtszaak in Hannover, Duitsland, bevestigt dat de minimumeis in de norm niet steeds afdoend is: de rechter besliste er dat het ongeval van een 11-jarige die beide leeflijnen losmaakte en 8m naar beneden viel voorspelbaar was, en stelde de uitbater aansprakelijk (juni 2010). Met andere woorden: risicoanalyse en het actief opvolgen van bijna-ongevallen blijven essentieel (Hovelynck & Smitz, 2008).


BVLO

BVLO-Activiteiten

De Bond voor Lichamelijke Opvoeding laat jou graag nagenieten van de activiteiten die de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden. Was je er niet bij, geen nood, onze activiteitenkalender biedt jou nog veel kansen om mee te sporten en bij te scholen!

3e BVLO-Minivoetbaltornooi i.s.m. FC Kouter Deinze was schitterend De derde editie van dit minivoetbaltornooi met zestien ploegen was een echt voetbalfeest. De weergoden waren ons deze keer echt goed gezind. We hielden het droog en de zon creĂŤerde een aangenaam temperatuurtje. Dit zorgde ervoor dat de supporters ook op post waren. De organisatie verliep vlekkeloos, de matchen volgden elkaar vlot op en er werd heel fair gespeeld. Het scheidsrechterskorps was alweer heel tevreden. Maar er werd wel gespeeld op het scherp van de snee en het tornooi kende ook een superspannende finale tussen de Kassani Elsegem en FC Hebebe. Het werd 11-11, dus moesten schepcorners de match beslissen. Hier bleven de mannen van Kassani het kalmst en mochten zij de overwinningsbeker mee naar huis nemen. FC Hebebe werd dus mooi tweede en de derde plaats ging naar Zeveren Sportief, de ploeg die vorig jaar nog eerste werd. Voor de prijsuitreiking konden we opnieuw een beroep doen op Marc De Buck, voorzitter van de Oost-Vlaamse Provincieraad. Hij had trouwens een trofee mee voor de beste speler, die ging naar Yannick Boone van FC Hebebe en een fair play trofee die ging naar MVC Weba. De volledige uitslag: 1. Kassani Elsegem 2. FC Hebebe 3. Zeveren Sportief 4. Electro Jo 5. MVC Weba 6. Retro Horse Waregem Koerse 7. De Toontjes 8. Peirens Schrijnwerken 9. FC Kouter 10. Les Bleus 11. Out of Orbid 12. GS All Stars 13. FC El Arenal 14. Duvelboys 15. MVC Rea! 16. De Daltons

Eerste Jeugdtornooi Aan de vooravond van het herentornooi werd voor het eerst een jeugdtornooitje opgezet, met als deelnemende ploegen: Zeveren, Bachte-Maria-Leerne, Sparta Petegem en Eke Nazareth. Scheidsrechters van dienst waren Kevin Bonte en Bjorn Abbeloos. Er werd niet voor punten of plaatsen gespeeld, alle spelertjes van de U10U11 kregen een medaille en een zakje met enkele attenties. Deze organisatie is zeker voor herhaling vatbaar. Dat hoorden we zowel van de spelers als van de coaches en de ouders.

Alle foto's zijn te bekijken via de facebookpagina BVLO Sportfederatie

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

29


BVLO

BVLO-Activiteiten Lakeside Paradise KIDSSESSIE 31 mei 2015

Een super bewolkte en regenachtige zondagvoormiddag waarop 20 kinderen twee uur mogen waterskiën en wakeboarden… als dat maar goed komt? Eens de wetsuits aan en de uitleg gegeven, probeerden deze jonge waterratten de beginselen van de watersport. Iedereen was er heel snel mee weg en de deelnemers passeerden met een glimlach opnieuw langs het startponton. Soms konden ze niet anders dan lossen onderweg en dan was er maar één optie, zwemmen naar het dichtstbijzijnde uitstap-ponton. Absoluut geen tijd om koud te hebben… Iedereen vond het ondanks het slechte weer super tof en komt volgende keer zeker terug!

Lakeside Paradise 7 juni 2015 Wat een tegenstelling tot de kidssessie… Stralende zon en zacht briesje! Één van de mooiste weekends van dit jaar EN wij gaan wakeboarden en SUP’pen met een groep enthousiastelingen. Wetsuits zijn nog steeds nodig aangezien het water van de Lakeside maar 16 graden is. We leren SUP’pen en doen een race om ter eerst naar de schans met zwembad! Aan de hand van allerlei spelletjes op de SUP leren we de plank te besturen. Na een uurtje krijgen we uitleg over het waterskiën en wakeboarden, sommigen denken het al te kunnen voor ze gestart zijn… Het ziet er gemakkelijker uit dan het is, maar toch geraakt iedereen uiteindelijk op weg! De ene lijkt het al jaren te doen, terwijl de andere proberen te overleven op deze razendsnelle attractie! Moe maar voldaan kunnen we iets drinken op het terras en even opwarmen in de Jacuzzi! Van een geslaagde zondagvoormiddag gesproken…

Slotshow Hidden Power Artists association asbl Op zondag 28 juni hield de nieuwe BVLO-club Hidden Power Artists Association vzw zijn eindejaarsshow in Brussel. BVLO vzw zat in het publiek en genoot van het spektakel. De show draaide om de positieve gedachte: 'Life is good'. En 'Life wàs good'. De sfeer zat er goed in, zowel op het podium als in het publiek. Kinderen, jongeren, volwassenen van alle achtergronden in alle maten, gewichten, kledingstukken, accessoires dansten de pannen van het dak in verschillende stijlen. De dansen vloeiden vlot in elkaar over met speelse intermezzo's tussen jongens- en meisjesgroepen en onder het begeleidend oog (lees: heupen) van een Michael Jackson-incarnatie. Elk niveau, elke

Lakeside Paradise VAKGROEP LO ARTEVELDE 25 juni 2015 Wie zou dit beter kunnen dan de LO lectoren zelf? De vakgroep LO van Artevelde wilden alvast hun schooljaar sportief afsluiten en zich wagen aan de eerste stappen van de watersport. Nadat we een rondleiding hebben gekregen in de gebouwen van de Lakeside, trekken ze de wetsuit aan om hun rondje aan de kabelbaan de verzilveren. Iedereen beslist om te wakeboarden dus ze leggen de lat meteen hoog! De helft geraakt snel weg en uiteindelijk lukt het iedereen om toch eventjes op het water te glijden. Sommigen laten hun stok niet meer los en blijven een aantal toertjes draaien, je zou voor minder want het rustgevende gevoel is aanstekelijk… Om de dag af te sluiten gaan we nog een uurtje SUP’en! Ja, ook lectoren zijn graag kinds en duwen mekaar voortdurend in het water… Als dat maar goed komt?! We kregen deze sessie van Michiel, oud-student aan de Arteveldehogeschool dus hij mocht zijn kennis demonstreren… Het ging er gemoedelijk aan toe en we hadden een leuke namiddag.

l­eeftijd en elke dansstijl - gaande van Afro Dance, over Girly Talon, Hip Hop, zelfs K-pop, Latino, Ragga, tot Zumba - kreeg de kans het beste van zichzelf te tonen in een uitgewerkte choreografie. Knap gedaan Hidden Power! Het dansjaar met als apotheose deze slotshow werd op die manier professioneel en vol overgave afgesloten. Tot volgend jaar en laat de zomer swingen!

Stralende Laureaten panathlon stipendium sloganwedstrijd 2015 Niets dan stralende gezichten op de plechtige uitreiking van de Panathlon Stipendium Sloganwedstrijd 2015. Op donderdag 18 juni vond die plaats tijdens de SVS-Apotheose in de Topsporthal Gent. De sloganwedstrijd is een organisatie van Panathlon Vlaanderen, in samenwerking met de Nationale Loterij, de Stichting Vlaamse Schoolsport en de Bond voor Lichamelijke Opvoeding. De opdracht was: stuur max. drie zelfbedachte slogans van jouw klas in met als thema 'Sport is een recht voor ­iedereen'. Er waren meer dan 200 inzendingen. Een jury bestaande uit een afvaardiging van de Nationale Loterij, SVS, BVLO en de Vlaamse Panathlonclubs maakte volgende keuzes. 30

Winnaar provincie limburg BUSO Ter Engelen Maaseik Wie je bent maakt niet uit, sport en leef je samen uit. Winnaar buiten categorie Sint-Jozefinstituut Wetteren Groot, klein, bruin of blank bij ons zit er niemand op de bank

Winnaar provincie Oost-vlaanderen Visitatie Mariakerke Sport ontroert je, maakt je blij … Eén ding is zeker: je hoort erbij!

Winnaar provincie antwerpen Sint-Eduardusinstituut Merksem Sporten is een recht, maakt niet uit wat een ander zegt.

Winnaar provincie Vlaams-Brabant & Brussels Hoofdstedelijk Gewest Sint-Theresiacollege Kapelle-op-den-Bos Arm of rijk, in sport zijn we allemaal gelijk


BVLO

BVLO-Activiteiten Dansen op de golven met de Sirtaki BVLO-Zeiltocht 01 juli 2015

Naar jaarlijkse gewoonte sloten we het schooljaar af met een exclusieve zeiltocht i.s.m. Channel Sailing (www.channelsailing.be). We vulden de boot met 7 winnaars, 1 BVLO-begeleider en 1 kapitein. Samen vaarden we de haven van Zeebrugge uit voor een 'goed gevuld' programma. Al enkele dagen hielden we het weerbericht goed in de gaten waarbij Frank Deboosere waarschuwde voor een hoge UV-index, warme temperaturen, hoog ozongehalte en een milde zuidwestenwind. Woensdag 1 juli, de eerste zomervakantiedag werd alvast goed ingezet: "tropisch warm, rond 30 graden aan zee met een matige oostzuidoostenwind. We wisten dus wat gepakt: zonnemelk, hoofddeksel, eventueel een pilletje tegen zeeziekte of reisziekte (als dat überhaupt helpt) en de nodige drank mèt versnaperingen. De crew had er zeker ook zin in. Onze zeilboot, de Sirtaki, danste vóór het anker te lossen reeds van de lading koelboxen! Onder het toeziend oog van schipper Claude, vaarden we rond 9u30 de Sirtaki uit, op weg naar een warm en zonnig avontuur. Onder de matige oostzuidoostenwind hesen we (Martine, Gudrun, Bart, Peter, Lies, Rita, Joachim, Claude en Kim) de zeilen en lieten we de wind zijn werk doen. Peter was initieel de actiefste en begon de stootwillen los te maken. Enkele crewleden hadden wat ervaring met zeilen: Martine is van "t zeetje" en wel bekend met het leven op zee, Gudruns echtgenoot is een zeiler, alsook Peters neef, Bart, Lies en Joachim deden aan 'catamarannen' en voor Rita is sinds vorig jaar niet onbekend met de zeilterminologie. Enkel bij het uit- en invaren van de haven, alsook een eenmalig abrupte draaiing wegens mild botsinggevaar met een andere zeilboot, moest de Sirtaki hulp inroepen van de motor. Daarbuiten bleven de zeilen uit. Al gauw spoorde

Claude zijn troepen aan en stond Bart met 1 hand aan het stuur (zijn andere hand was reeds ingenomen…door een glaasje uiteraard). Onderweg kwamen we een gestrand vissersbootje, enkele boeien, wat grotere schepen (Wie heeft er nu voorrang? Claude, moeten we oploeven of afvallen? Gaan we gijpen of gaan we eerst nog een cava kraken? Nog wat aperitiefhapjes?) en het windmolenpark tegen. Terwijl het binnenland zwoegde, zweette en overal afkoeling zocht, zorgde de Sirtaki voor zijn eigen afkoeling. Met de wind in de zeilen werd het een zalige zomerse dag, zonder al te veel misselijkheid (Joachim en Kim bleven bovendeks, in de kuip), veel gelach, weinig zonnebrand, zero stress! Laat de vakantie beginnen!


WITH

Olympic Moves, een sportavontuur het hele schooljaar Registreer je nu via www.olympicmoves.be

32

Een nieuw schooljaar, een nieuwe start. Ook sportief! Bezorg je leerlingen een onvergetelijk sportavontuur met Olympic Moves, het nieuwe sportprogramma voor jongeren van 12 tot 14 jaar. In drie stappen geef je je leerlingen de sportmicrobe door en maken ze kennis met verschillende olympische sporten én de olympische gedachte.

school. Tijdens regionale kwalificatiewedstrijden kunnen de jongeren hun sportieve talenten meten én een ticket veroveren voor de nationale finale in het Koning Boudewijnstadion.

Olympic Moves is opgebouwd rond voetbal, softbal en atletiek. Kies je favoriete sport(en)… en verwelkom ervaren monitoren voor een initiatieles bij jou op

Olympic Moves is een initiatief van Coca-Cola met de steun van Team Belgium (BOIC), BVLO en verschillende sportfederaties.

Inschrijven voor de kwalificatiewedstrijden kan van 1 september tot 16 november 2015 via www.olympicmoves.be.


BVLO

BVLO-Clubbezoeken

Clubbezoek Street workout 9800 Skippen, hakken, pompen, pushen…zweten, lachen in de brielmeersen Sinds oktober 2014 behoort Street Workout 9800 tot de BVLO-familie. Street workout, bootcamp, body shaping, functional training, calisthenics, crossfit, … termen die aan het 'boomen' zijn. Bedoeling is om een complete training te voorzien buiten het fitnesscentrum. Back to basics, back to the roots waarbij de omgeving fungeert als fitnessruimte. Op 11 juni maakte ik live een training van Street Workout 9800 mee in de Brielmeersen, een zomerse work-out waarin veel gezweet werd. Goed voor het groepsgevoel, samen zweten en 'afzien' brengt mensen samen. Vooral als je merkt dat de training en de oefeningen deftig begeleid worden en bovendien heel vrijblijvend en laagdrempelig zijn. Elke sporter doet mee op zijn eigen tempo én onder begeleiding van een trainer. De drie clubtrainers stellen om beurt een trainingsprogramma op dat gecontroleerd wordt door de andere twee. "Komaan, nog even volhouden, goed gedaan, drink een beetje, blijven ademen, …" Geen gebrek aan motivatie alhier, ook niet aan variatie: spider crawls, bear crawls, burpees, kruiwagen, haasje over, suicides, pull ups, diamonds, , toe touches, leg raises, windshield wipes, reverse crunches, …. Of het nu Engels of Nederlands is, het eindgevoel blijft hetzelfde: moe maar voldaan! En zo denkt de groep er ook over: "Samen houden we vol, we motiveren elkaar. Iedereen traint op eigen tempo, maar iedereen doet wel mee. We lachen en babbelen, het blijft plezant, een toffe sfeer." De leeftijden variëren van 15 tot 50 jaar. De trainer geeft tips om elke oefening op eigen tempo en niveau te kunnen doen. Elke deelnemer - jong, oud, man, vrouw - heeft immers een verschillende sportieve achtergrond. Na afloop heb je een goed gevoel. Je voelt je fit (een beetje moe ook). Of zoals trainer David het zegt: "Ze zeggen als het stil is, smaakt het". Wel beste lezers, het smaakt naar meer.

Gesprek met Matthias Deloof, oprichter en trainer Street Workout 9800. "Street Workout 9800 begon als een hobby van mezelf. Ik wou graag opnieuw wat aan kracht winnen, maar wou buiten de fitnessmuren, back to the roots, terug naar de natuur. Een paar keer per week trok ik naar het natuurdomein de Brielmeersen in Deinze. Ik trachtte een 60- tot 90-tal minuten te trainen aan de hand van een zeer gevarieerde mix van kracht- en cardiovasculaire oefeningen waarbij het complete lichaam in één keer werd getraind op een workout. Ik maakte hiervoor af en toe gebruik van enkele toestellen die voorhanden waren zoals gelijke leggers (dipbars) en pullupbars. Voor de rest kwam het vooral neer op oefeningen waarbij het eigen lichaam als voornaamste instrument fungeert. Meer inspiratie vond ik via sociale media (Youtube en Facebook) waar oefenmateriaal te rapen viel onder de term “Street Workout of Calisthenics”. Een sport die komt overgewaaid uit de USA en Oost-Europa. Nederland bleef trouwens niet lang achter en organiseert op dit moment zelfs wereldkampioenschappen in deze discipline. Street Workout 9800 biedt tot 3 maal per week een uitdagende workout toegankelijk voor elke leeftijd, elke sportieve achtergrond, elke interesse. Met de hulp van medecoaches David Lava en Mohammed El Hamdi inspireren we wekelijks tal van personen om opnieuw de weg te vinden naar een groene omgeving om daar sportief actief te zijn en dit op een leuke uitdagende manier. De groepssfeer is zeker een sterkte. Er heerst totaal geen machosfeer, integendeel, je wordt bij deze club met open armen ontvangen en gegarandeerd stuwt de groep jou naar een sportief niveau dat je voorheen totaal nog niet kende. Neem daar nog eens bij dat de coaches vanuit een nobel sportief doel werken om mensen aan te zetten tot meer beweging en bijgevolg GEEN geld vragen voor hun inspanningen, dan weet je dat ze het echt doen uit pure passie voor de sport. Kom het vlug maar eens uittesten, zou ik zeggen!"

Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

33


De held van de turnzaal Makkelijk uitneembare zool Gaat twee maten mee door een uitknipbaar kussentje Zorgt voor extra stabiliteit Buigt op de juiste plaa师

De Deto familie breidt uit Running

Voetbal indoor

Squash volley & tennis

Ontdek de volledige collectie en alle voordelen op www.detoturnpantoffel.be

34


BVLO

“DYNAMISCHE STAF”

BVLO

Het BVLO-Secretariaat is open alle werkdagen van van 9 tot 13 uur en van 14 tot 17 uur.

Stephanie Coppens (2) Clubwerking en Activiteiten - 09/218.91.25 - stephanie.coppens@bvlo.be

Algemene gegevens: Tel. 09/218.91.20 – Fax 09/229.31.20 – E-mail: info@bvlo.be – www.bvlo.be clubwerking@bvlo.be - communicatie@bvlo.be - facturatie@bvlo.be nascholingen@bvlo.be - sportkampen@bvlo.be rek.nr. BE51 4469 7200 0162

Kim D’Oosterlinck (3) Ledenwerking & verzekeringen - tel. 09/218.91.23 – kim.doosterlinck@bvlo.be

Een professioneel team staat voor je klaar Patrick De Poorter (1) Coördinatie Financieel en Administratief Directeur - tel. 09/218.91.27 - patrick.depoorter@bvlo.be

Sophie Van Aelst (5) Communicatie - tel. 09/218.91.22- sophie.vanaelst@bvlo.be

Petra De Koker (4) Boekhouding en Facturatie - tel. 09/218.91.21 - petra.dekoker@bvlo.be

Davy Van Boxstael (6) Nascholingen en Studiedagen - tel. 09/218.91.29 - davy.vanboxstael@bvlo.be Nele Van Rie (7) Sportkampen - tel. 09/218.91.28 – nele.vanrie@bvlo.be

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

(7)

DAGELIJKSE LEIDING EN BESTUREN Dagelijks Bestuur • Eric De Boever (1), Voorzitter, Ter Rivieren 11, 9031 Gent/Drongen, tel. 09 282 66 96, eric.deboever@bvlo.be • Patrick De Poorter (2), Secretaris-Generaal & Financieel en Administratief Directeur, Monterreystraat 51, 9000 Gent, patrick.depoorter@bvlo.be • Josse Lambrix (3), Voorzitter BVLO Limburg, Eerste Ondervoorzitter, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren, tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet.be • Kristine De Martelaer (4), kdmartel@vub.ac.be BVLO Adviescomité • Kristine De Martelaer (4), Voorzitter, kdmartel@vub.ac.be • Jorge Cottyn (5), jorge.cottyn@vives.be • Anny Devreker (6), anny.devreker@edpnet.be • Leen Haerens (7), leen.haerens@ugent.be • Josse Lambrix (3), josse.lambrix@telenet.be • Jan Seghers (8), jan.seghers@faber.kuleuven.be • Lieve Van Lancker (9), lieve.vanlancker@vsko.be • Linda Van Puymbroeck (10), linda.vanpuymbroeck@ap.be

RAAD VAN BESTUUR BVLO

Jorge Cottyn, Eric De Boever, Dirk De Clercq, Kristine De Martelaer, Patrick De Poorter, Anny Devreker, Jan Dumon, Freddy Gatz, Josse Lambrix, Johan Lefevre, Eric Leijnen, Jan Seghers, Linda Van Puymbroeck, Johan Vanthournout SENAAT BVLO Gerda Billiauws, Jean-Pierre Bormans, René Goossens, Philippe Storme, Georgette Swinnen, Guy Van der Marlière

(1)

(2)

(3)

(8)

(9)

(10)

(4)

(5)

(6)

(7)

"PROVINCIAAL UITGEBOUWD" BVLO is nooit veraf. Neem gerust contact op met jouw provinciale afdeling: BVLO ANTWERPEN vzw • Voorzitter: Linda Van Puymbroeck • Secretaris: Geoffrey Hermes • Penningmeester: Joeri Clerckx Correspondentieadres: Huis van de Sport, Boomgaardstraat 22 bus 32, 2600 Berchem BVLO LIMBURG vzw • Voorzitter: Josse Lambrix, Maastrichtersteenweg 202, 3700 Tongeren, tel. 012 23 38 01, josse.lambrix@telenet.be • Secretaris: Sonia Meurant, Nieuwe Steenweg 3A bus 201, 3850 Nieuwerkerke, tel. 011 48.72.13, sonia.meurant@scarlet.be • Penningmeester: Marc Broeks, Heidestraat 112, 3500 Hasselt, tel. 011 22.96.41, marcbroeks@telenet.be BVLO OOST-VLAANDEREN vzw • Secretariaat: Waterkluiskaai 16, 9040 Sint-Amandsberg/Gent Tel.: 09/218.91.21

• E-mail: info@bvlo.be • Bestuur: Eric De Boever, Patrick De Poorter en Josse Lambrix BVLO VLAAMS-BRABANT vzw • Voorzitter: Kristine De Martelaer, Smalle Heerweg 211, 9080 Lochristi kdmartel@vub.ac.be • Secretaris: Thomas Doms, Motstraat 10, 1980 Eppegem, thomasdoms@gmail.com • Penningmeester: Steve De Decker, Rode Kruisstraat 13, 2830 Willebroek, tel. 02 629.37.56 BVLO WEST-VLAANDEREN vzw • Voorzitter: Jorge Cottyn, Goedendaglaan 106, 8500 Kortrijk, tel. 056 21 20 23, Jorge.Cottyn@vives.be • Ondervoorzitter: Leen Van Looy, Fabrieksstraat 41, 8800 Roeselare, tel. 051 75 11 02, leen.vanlooy@westvl.schoolsport.be • Secretaris: Michel Rys, E. Ronselaan 10, 8630 Veurne, tel. 058 31.20.87, michel.rys@telenet.be • Penningmeester: Ruben Ost, Antoinette Grosséstraat 15, bus 02.02, 8000 Brugge, tel. 0473 676 960, Ruben.Ost@hotmail.com Bond voor Lichamelijke Opvoeding nr. 3 / 2015

35


SmartGoals SCHOOL Nieuwe manier van bewegen

! UW

E I N

Inclusief leerlijnen en SmartGoals App

www.janssen-fritsen.be 36


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.