Vice Magazine

Page 1

FREE VOLUME 5 NUMMER 1


Lily Allen Exclusively live in Liverpool

Photo by Simon Emmet

This is the Vodafone 360 Heroes experience.




THE FICTION ISSUE 2010 VOLUME 5 NUMMER 1 Cover door Hollis Brown Thornton

MEDEWERKERS VAN DE MAAND . . . . . . . . . . . . . . . . 12

Twee Gedichten door ALEX ZWART . . . . . . . . . . . . . . 34

WAT STAAT ER ALLEMAAL OP DE COVER, YO? . . . . . . . . . . . . . 14

“Mehdroefmonsters” door OMAR DAHMANI . . . . . . . . . . . . 37

STREET POLL . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16

“Niets Dan Goeds” door MAARTEN NAAFS . . . . . . . . . . 40

“Incredibly Old Bitch Gets Both Holes Filled” door ROLF VIERVANT . . . . . . . . . . . . 18

READING LIST DOOR MIRANDA JULY . . . . . . . . . . . . . . . . . 42

“The Faecalosaurus” door JOHN MOORE . . . . . . . . . . . . . . 20 “De Kiosk” door DAVID PEFKO . . . . . . . . . . . . . . 22 “Lost Limbs” door ARTHUR BRADFORD . . . . . . . 24 “Parmaham” door AMARENS EGGERAAT . . . . . . 28 “Cursus Oorlogsvoering voor Burgers” door WILLEM SJOERD VAN VLIET . . 30 “The Ghost Business” door T. CHRISTOPHER GORELICK . . 32

8

|

VICE

“Geileverhalen.nl” door ALMA MATHIJSEN,

MARTEN MANTEL, TJEBBE TJEBBES EN INEZ PISO . . . . . . . . . 44

FASHION: MISS DALLOWAY . . . . . 46 STOCKISTS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 DE DICHTER DES DOODS . . . . . . . 56 ALAN MOORE . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60 DAVID SIMON . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66 “Shopping With She-Moose” door LISA HANAWALT . . . . . . . . . . . 77

TURKS FRUIT . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82


STICHTERS Suroosh Alvi, Shane Smith UITGEVER Thijs Boon (thijs@viceland.nl) ASSOCIATE UITGEVER Sjoerd Raaijmakers (sjoerd@viceland.nl) EDITOR Jan van Tienen (jan@viceland.nl) CEO, VICE MEDIA GROUP EUROPE Andrew Creighton (andrew@viceuk.com) EU EDITOR Andy Capper (andy@viceuk.com) EDITOR IN CHIEF VICE GLOBAL Jesse Pearson (jessep@viceland.com) EXECUTIVE EDITOR VICE GLOBAL Chris Cechin (chrisc@viceland.com) PR & OFFICE MANAGEMENT Sabrina Simons TEKST EDITORS Marten Mantel, Jan van Tienen HOLLAND ADVERTISING Randy Abels (randy@viceland.nl), Thijs Boon, Tjeerd van Lotringen (tjeerd@viceland.nl) PRODUCTIE Charlotte van den Brekel (charlotte@viceland.nl) VICE NETHERLANDS Stuur ons: Brieven, DOs & DON’Ts, cd’s ter recensie, magazines, boeken, games, dvd’s etc. Postbus 15897 1001 EA Amsterdam Phone +31 20 673 2530 Fax +31 20 673 8751 VICE UK 77 Leonard Street, London, EC2A 4QS Phone +44 20 7749 7810 Fax +44 20 7729 6884 VICE NEW YORK 97 North 10th Street, Suite 204, Brooklyn, NY 11211 Phone +1 718 599 3101 Fax +1 718 599 1769 VICE LOS ANGELES 722 North Figueroa Street, Los Angeles, CA 90012 VICE MONTREAL 127 B King Street, Montreal, QC, H3C 2P2 Phone +1 514 286 5224 Fax +1 514 286 8220 VICE TORONTO 1349 Queen Street West, Toronto, ON, M6K 1M1 Phone +1 416 596 6638 Fax +1 416 408 1149 VICE AUSTRALIA PO Box 2041, Fitzroy, Victoria, 3065 Phone +61 3 8415 0979 Fax +61 3 8415 0734

VIDEOPRODUCTIE Duco Coops (duco@viceland.nl) Nicolaas Veul (nick@viceland.nl) EVENT MANAGEMENT Nick Verbakel (events@viceland.nl) ONTWERP inkubator.ca TEKST Arthur Bradford, Eva Coolen, Omar Dahmani, Amarens Eggeraat, T. Christopher Gorelick, Miranda July, Marten Mantel, Alma Mathijsen, John Moore, Maarten Naafs, David Pefko, Inez Piso, Frank Starik, Jan van Tienen, Tjebbe Tjebbes, Rolf Viervant, Willem Sjoerd van Vliet, Alex Zwart BEELD Philip Andrews, Athos Burez, Hollis Brown Thornton, Iris Compiet, Eva Coolen, Catharina Gerritsen, Lisa Hanawalt, Mieke Lindeman, Janine van Oene, Jose Villarubia, Jonathan Worth VERTALINGEN Alice Souguir, Gregory Watson STAGIAIRS Eva Coolen, Janine van Oene, Mitchel Ouwens, Ewa Scheifes, Alice Souguir, Nadya Teddy Sidharta, Nikie Verheyden VICELAND.COM Email info@viceland.nl VICE BELGIUM Klokstraat12, 2600 Berchem, Antwerp Phone +32 3 232 1887 Fax +32 3 232 4302 VICE FRANCE 21, Place de la République, 75003 Paris Phone +33 953 267 802 Fax +33 958 267 802 VICE SPAIN Joan d’Austria 95 – 97, 5 1, 08018 Barcelona Phone +34 93 356 9798 Fax +34 93 310 1066 VICE AUSTRIA Favoritenstraße 4-6 / III, 1040 Vienna Phone +43 1 9076 766 33 Fax +43 1 907 6766 99 VICE MEXICO Presidente Masaryk 101-1001, C.P. 11570, México DF Phone +52 55 5255 1909 Fax +52 55 5203 4061 VICE BRAZIL Rua Periquito 264, São Paulo, SP, CEP 04514-050 Phone +55 11 2476 2428 Fax +55 11 5049 1314 VICE ARGENTINA Esteban Echeverría 1744, Florida, Buenos Aires, B1602ABR Phone +54 11 4730 0222 Fax +54 11 4760 1121

VICE NEW ZEALAND PO Box 68-962, Newton, Auckland Phone +64 9 378 1111 Fax +64 9 378 1113

VICE BULGARIA 12 Anton P. Chehov Str. bl. 87 Iztok, 1113 Sofia Phone +359 2 870 4637 Fax: +359 2 873 4281

VICE SCANDINAVIA Rosenlundsgatan 36, SE-118 53 Stockholm Phone +46 8 692 6260 Fax +46 8 692 6274

VICE SOUTH AFRICA Studio 401, 66 Albert Road, Woodstock, Cape Town Phone +27 72 128 0015

VICE ITALY Via Watt 32, 20143, Milano Phone +39 02 4547 9185 Fax +39 02 9998 6071

VICE CZECH REPUBLIC Hasˇ talska´ 1, 11000 Praha 1 Phone +420 222 317 230 Fax Phone +420 222 317 230

VICE GERMANY Brunnenstr. 196, 10119 Berlin Phone +49 30 246295-90 Fax +49 30 246295-99

VICE GREECE 22 Voulis Street, 6th Floor, 105 63, Athens Phone: +30 210 325 4290 Fax: +30 210 324 9785

VICE JAPAN

VICE PORTUGAL Rua Stº António de Contumil, 651, 4350 291 Porto Phone: +351 22830 8442

Phone +81 3 5766 0697 Fax +81 3 5766 0698

All submissions property of VICE Magazine, Inc. The entire content is a copyright of VICE Magazine Publishing, Inc. and cannot be reproduced in whole or in part without written authorization of the publishers. For subscription information go to www.viceland.com.

GEDRUKT IN NEDERLAND viceland.com 10

|

VICE


MEDEWERKERS VAN DE MAAND

ALICE SOUGUIR Lieeffffff. Deze studente geschiedenis heeft lieve krulletjes, lieve ogen die ondeugend glinsteren (op een lieve manier), een lieve paarse laptop en lieve vrienden die Vice niet zo goed kennen, maar het vreselijk leuk vinden wat Alice doet. Voor viceland.com schreef ze over een kunstenaar die foto’s van afgrijselijk verminkte soldaten uit de Eerste Wereldoorlog als inspiratie gebruikte. En toen we na dat geweld meer mensen naar de website wilden lokken, dachten we erover om Alice naar de Wallen te laten gaan en daar voor de camera een hoer te laten vermoorden en dan coke van haar dode lichaam te laten snuiven. Maar toen zei ze dat dat geen goed idee was en dat hoeren ook mensen zijn. Lief hè? Zie de STREET POLL op pagina 16.

EVA COOLEN Eva Cooleennnnnnnnnnn. De eerste keer dat we een ongefilterde dosis Eva voor de kiezen kregen was tevens de eerste dag dat ze op kantoor was. Ze stelde om de vijf minuten een vraag, vond alles stom omdat ze eigenlijk een hekel had aan Vice en lachte ons om alles uit. Net voor we haar nek braken was de dag om en biechtte Eva op dat ze die nacht daarvoor niet had geslapen en net terugkwam uit Barcelona. Daar hadden wij dan wel weer begrip voor. We zijn heel blij dat we Eva's nek ongebroken lieten, omdat ze haar journalistieke gewicht in goud waard is—ze kan namelijk zowel schrijven als fotograferen. Dat zie je in dit nummer terug in haar interview met Frank Starik, een man die gedichten schrijft voor mensen die eenzaam sterven. Mooi werk hoor. Niets dan liefde dus voor Eva. Koop haar debuutroman trouwens, het komt dit jaar nog uit. Dat heeft ze tenminste beloofd. Zie DE DICHTER DES DOODS op pagina 56.


“WAT STAAT ER ALLEMAAL OP DE COVER, YO?” Van beneden naar boven: The Collected Poems of Wallace Stevens, The Paris Review #10, herfst 1955, Enormous Changes at the Last Minute van Grace Paley, Desolation Angels van Jack Kerouac, On Becoming a Novelist van John Gardner, Deadwood van Pete Dexter, St. Augustine in 90 Minutes van Paul Strathern, I Remember van Joe Brainard, Wuthering Heights van Emily Brontë, The Road to Wigan Pier van George Orwell, Mixed Reviews van Aaron Cometbus, Sigma Chi Studs (auteur onbekend) Van links naar rechts: Collected Works of A. Conan Doyle, Tree of Smoke van Denis Johnson Van links naar rechts: Prison Pit van Johnny Ryan, Nick’s Trip van George P. Pelecanos, Madame Bovary van Gustave Flaubert, Richard III van William Shakespeare, Among the Thugs van Bill Buford, Tropic of Cancer van Henry Miller, The Portable Graham Greene, Hannah and Her Sisters van Woody Allen, Clockers van Richard Price, Naked and Other Screenplays van Mike Leigh, Overnight to Many Distant Cities van Donald Barthelme, Selected Short Stories van Henry James, Selected Poems van William Carlos Williams, Paper Doll van Jim Shepard, The Waste Land and Other Poems van T.S. Eliot, Selected Poems of Robert Frost, The Collected Stories van Isaac Babel, The Treasure of the Sierra Madre van B. Traven, Mrs. Bridge van Evan S. Connell Jr., Dracula van Bram Stoker, Swann’s Way van Marcel Proust, The Pleasure of the Text by Roland Barthes, Twisted Tits (auteur onbekend) Van links naar rechts: Cool for You van Eileen Myles, Cruddy van Lynda Barry, Saga of the Swamp Thing van Alan Moore, Call for the Dead van John le Carré, The Easter Parade van Richard Yates, In the Heart of the Heart of the Country and Other Stories van William Gass, New Hope for the Dead van Charles Willeford, Mythologies van W.B. Yeats, 2666 (Part 4) van Roberto Bolaño, The Most of S.J. Perelman, Pure Slaughter Value van Robert Bingham, The Palm-Wine Drunkard and My Life in the Bush of Ghosts van Amos Tutuola

Van beneden naar boven: The Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer, Transparent Things van Vladimir Nabokov Van links naar rechts: Then Again, Maybe I Won’t van Judy Blume, Selected Poems van W.H. Auden, American Psycho van Bret Easton Ellis, Nausea van Jean-Paul Sartre, Told by Uncle Remus: New Stories of the Old Plantation van Joel Chandler Harris, Occidental Mythology van Joseph Campbell, The I Ching or Book of Changes, This Is It van Alan Watts, The Shining van Stephen King, Bulfinch’s Mythology van Thomas Bulfinch, 1919 van John Dos Passos, The Housebreaker of Shady Hill van John Cheever, Side Effects van Woody Allen, The Big Sleep van Raymond Chandler Van onder naar boven: The Morning of the Poem van James Schuyler, Poems of the Vikings, Vox van Nicholson Baker, The Collected Shorter Poems of Kenneth Rexroth, Car van Harry Crews, Mark Twain on the Damned Human Race, The Crofter and the Laird van John McPhee, Winesburg, Ohio van Sherwood Anderson, Miss Lonelyhearts & The Day of the Locust van Nathanael West, ABC of Reading van Ezra Pound, Nam van Mark Baker, Haunted Houses van Richard Winer en Nancy Osborn, To Kill a Mockingbird van Harper Lee, Jesus’ Son van Denis Johnson Van links naar rechts: The Wanderers van Richard Price, Elmore Leonard’s 10 Rules of Writing, No one belongs here more than you. van Miranda July, Everything Ravaged, Everything Burned van Wells Tower, Gone: The Last Days of the New Yorker van Renata Adler, Infinite Jest van David Foster Wallace

Van onder naar boven: Puppetry for Mentally Handicapped People van Caroline Astell-Burt, Everything That Rises Must Converge van Flannery O’Connor, How I Conquered Your Planet van John Swartzwelder, Goodbye, Columbus van Philip Roth, Meditations van Marcus Aurelius, Selected Stories van Robert Walser, Up in the Old Hotel van Joseph Mitchell, God’s Pocket van Pete Dexter, The Snows of Kilimanjaro van Ernest Hemingway, What We Talk About When We Talk About Love van Raymond Carver, Three Plays by Thornton Wilder, Heart of Darkness & The Secret Sharer van Joseph Conrad, The Killer Inside Me van Jim Thompson

14

|

VICE


STREET POLL: Waar zou jij een boek over willen schrijven? INTERVIEWS DOOR ALICE SOUGUIR, FOTO’S DOOR CATHARINA GERRITSEN, JANINE VAN OENE EN FRANKS KAT OFZO

FRANK

EWA

KO

SOPHIE

Ik ben al heel lang aan het nadenken over een boek over masturbatie: Ten Ways to Spend Your Time Not Masturbating.

Waarschijnlijk over mijn gekke familie. Ik heb vijf halfbroertjes en drie halfzusjes. Mijn vader heeft met vier vrouwen kinderen en is donor geweest van één lesbisch stel, die hij allebei heeft bezwangerd. Zonder seks hoor.

Dat wordt dan een oorlogsroman over het begin van de raszuivering van de konijnen. Het is het begin van het fascisme. Ik weet namelijk zeker dat elke vorm van fascisme is begonnen met de moord op een huisdier.

Mijn tante is overleden aan aids toen ik tien was, precies tien jaar geleden. Ik zou wel een boek willen schrijven over hoe ik dat op tienjarige leeftijd heb ervaren en hoe de afgelopen tien jaar zijn geweest. Als tienjarige was ik mij niet heel bewust van de situatie. Ik ging altijd vrolijk lachend mee op bezoek en vond het heel stoer dat ik met de volwassenen mee mocht. Ondertussen werd mijn tante zieker en zieker. Ze raakte verlamd, kreeg kanker en werd een soort kasplantje. Toen heeft ze besloten om ermee te stoppen. Twee jaar later werden er nieuwe aidsremmers gevonden, dat was best rot.

Heb je negatieve ervaringen met masturbatie? Niet negatief, maar eerder een bij een bepaalde leeftijd passende ongemakkelijkheid. Toen ik veertien was masturbeerde ik drie keer per dag. Op die leeftijd ben je toch een soort van rukverslaafd. Het is een fase waarin je denkt dat er iets mis met je is omdat je het zo vaak wilt doen. Ik wil een boekje schrijven over dingen die je kunt doen die je ook een bevredigend gevoel bezorgen, maar dan op een andere manier. Het is toch zonde, als je op een lome zomerochtend wakker wordt en denkt “hoppa!” En dat dan later je vriendinnetje binnenkomt en je al je kruit al gespoten hebt. Heb je zelf iets meegemaakt dat je ter illustratie in je boek kunt gebruiken? Ik weet nog dat ik een keer in de klas een stijve kreeg waarbij mijn broek in de fik leek te staan. Toen heb ik heel ziek gekeken en gevraagd of ik naar huis mocht. Toen ik eenmaal thuis was, was ik ook werkelijk ziek geworden van het rukken. Mijn moeder vond dat ik nogal koortsig was en een beetje bleek zag. Ze stopte me met een kruik in bed waar ik lekker verder ging dromen van nog meer grote tieten en de hotste chick uit de klas.

16

|

VICE

Eh, weet je zeker dat je dit niet gewoon in The Bold and Beautiful hebt gezien? Vertel, wat is er bij jullie thuis gebeurd? Mijn vader was heel lang met mijn moeder, maar die relatie ging over toen ik net geboren was. Daarna ging hij met iemand anders, waar hij een kind mee kreeg, en toen weer met iemand anders. Dat ging ook vrij snel over want tijdens die relatie ontmoette hij zijn huidige vriendin. Alleen bleek zijn voorgaande vriendin dus ook weer zwanger van hem te zijn. Later heeft mijn vader met zijn huidige vriendin nog meer kinderen gekregen. En deze vriendin was dus weer een vriendin van een lesbisch duo dat graag kinderen wilde. Zij vonden mijn vader wel leuk en hebben aan hem gevraagd of hij zaaddonor wilde worden. Ik denk niet dat het de bedoeling was dat mijn vader zoveel sporen achterliet.

Mag ik je vragen wat jouw inspiratiebron voor deze fascistische oorlogsroman is? Toen ik zes was heb ik samen met mijn oppas mijn konijn in stukken geknipt. Nee, dit was geen speelgoedkonijn. Ja, mijn oppas was wel een beetje een freak. Maar mijn konijn was ook niet zo leuk hoor, het was een gemeen konijn. Hij was wit en heette Snowy. Uiteindelijk was het een rood konijn. Op een gegeven moment bloedde hij zo erg dat het geen zin meer had om te stoppen. Ik kan mij er eigenlijk niet meer zo veel van herinneren, ook niet waarom we het hebben gedaan. In het begin vond ik het wel een goed idee, later toch iets minder en achteraf vond ik het helemaal niet oké. Ik heb er ook wel een paar nachten van moeten huilen. De oppas heb ik daarna nooit meer gezien.

Dat is een heel intens verhaal. Hoe ga je de afgelopen tien jaar in één boekje stoppen? Ik begin het boek met de crematie van mijn tante en vanuit daar werk ik verder naar de komende tien jaar. Ik wil vertellen hoe ik bewust ben geworden van HIV en wat voor invloed het op mij heeft. Als kind begrijp je alles op een onschuldige manier. Later tijdens seksuele voorlichting op school werd ik er op een andere manier mee geconfronteerd en ging ik steeds meer vragen stellen over hoe mijn tante het heeft gekregen enzo. Grappen over aids vind ik niet leuk. Ik roep dan altijd “Mijn tante is aan aids overleden!” en dan is iedereen gelijk stil.


“INCREDIBLY OLD BITCH GETS BOTH HOLES FILLED” DOOR ROLF VIERVANT

Rolf Viervant woont in Rotterdam en schrijft als hij er zin in heeft, wat zowat iedere dag is. Hij heeft op viervant.com een website met verhalen, en hoopt dat heel Nederland zijn verhalen gaat lezen en daar warme gevoelens van binnen krijgt, en dat er tientallen euro’s vanuit ieder Nederlands huishouden worden overgemaakt naar zijn bankrekening zodat hij nooit meer hoeft te werken en alleen nog maar hoeft te eten en te lachen, zo van nom nom nom nom nom en ha ha ha ha ha! (Oké, we weten eigenlijk vrij weinig van hem, behalve dat we dit verhaal met veel plezier hebben gelezen en hopen dat hij vooral blijft schrijven.)

O

ma Innemee zat stil in de hoek van de kamer. Ze luisterde naar haar bijeengekomen kibbelende familie. “Hier kan ze niet blijven, ze zal naar een verzorgingstehuis moeten.” “Dat kunnen we dan mooi van de boedel betalen. De rest verdelen we vast. Zij heeft nu toch niets meer nodig.” “Dat gaat niet gebeuren! Jij wilt alvast jouw deel van de erfenis pakken! Nee, je wacht maar. In oma’s testament staat de verdeelsleutel.” “Volgens de wet kan het ook nu al. Ik krijg dan automatisch vijftig procent, dat heb ik uitgezocht.” “Vals wijf! Jij hebt alles al gepland. Denk maar niet dat dat zo gemakkelijk gaat. Wanneer ma het er niet mee eens is, kun je fluiten naar je geld!” “Ma snapt dondersgoed dat dit soort dingen het beste nu geregeld kunnen worden, toch ma?” Oma Innemee zei niets. Ze kauwde op het tandvlees van haar tandloze mond. Haar kleine, natte ogen, ver in haar gerimpelde oogkassen weggevallen, keken naar het opgebaarde lichaam van opa. Hij droeg het pak waarin ze ooit getrouwd waren. Ze had zijn hand beet en wreef over de donkergrijs beaderde rug. “Oma, zeg nou eens wat!”, schreeuwde de oudste dochter voluit. Oma Innemee keek omhoog. Met haar besjesstem zei ze: “Jullie maken een fout. Opa had veel minder geld dan jullie denken. Er zijn geen bankrekeningen of bezittingen. Al het geld dat opa nog had ligt bovenop de linnenkast.” Twee minuten later stond er een klein sigarendoosje op tafel. In het doosje zaten muntjes en biljetten ter waarde van zo’n driehonderd euro. Een beetje teleurgesteld, maar ook opgelucht, stonden de kinderen rond het hoopje geld. De spanning was direct uit de lucht. Zonder verder morren maakten ze drie stapeltjes van ongeveer honderd euro. Snel verdween het geld in hun zakken. Een uur later was het geld weg en zat oma Innemee weer alleen bij het dode lichaam van opa. 18

|

VICE

Toen kreeg ze een idee. “Ik weet dat je dit niet goed zou vinden, Wim, maar jij bent nu dood. Ik zal ze een lesje leren!”, fluisterde ze. Ze pakte haar telefoon. “Hallo, notaris van der Beemst? Ik wil graag een kleine wijziging in mijn testament maken. De passage waarin staat dat mijn nalatenschap eerlijk onder mijn drie kinderen verdeeld moet worden, die moet weg. In plaats daarvan wil ik laten opnemen dat het volledige bedrag naar één van hen gaat. Ze mogen zelf uitvechten naar wie, maar het mag onder geen beding gedeeld worden.” De notaris was een beetje verbaasd door dit opmerkelijke verzoek, maar de klant is koning. Oma Innemee drukte hem op het hart dat het snel moest gebeuren. “Ik kan het vanmiddag direct wel even in orde maken,” zei hij. Dat was geregeld. Ze draaide nogmaals een nummer. “Karel, ik heb er over nagedacht en ik doe het. Maar het moet wel snel gebeuren. Kom vanmiddag naar mijn huis.” Ze legde de telefoon op de haak en schuifelde op haar slofjes naar de keuken. Ze zette een keteltje water op het vuur. Toen het keteltje begon te fluiten, stond Karel al voor de deur. Hij had een grote koffer bij zich en werd vergezeld door twee robuuste kerels. De ene hete Jim. Hij was lang en breed, had een vettige staart en een grote rode kop. De andere was een klein, gespierd, donker mannetje. Zijn naam was Royston. Oma gaf ze een beetje verlegen een slap handje, en liet ze binnen. “Nou nou,” zei de man met het staartje toen hij oma zag. Ze schonk vier kopjes thee in en ze kregen allemaal een lange vinger. Zo zaten ze stil op de bank thee te drinken. “Zullen we dan maar?”, zei Karel uiteindelijk. Oma stond direct op. “Het moest er maar van komen.” “Ik denk dat we het beste hier op de grond kunnen werken. Alleen dan weten we zeker dat die dooie niet op de video komt. Hier op de grond, voor de kachel. Dan blijf je lekker warm ouwe.”

De twee mannen waren inmiddels naar de keuken gelopen. Karel vouwde een dekentje uit en zette een grote lamp op. “Ga maar vast zitten hoor, Jim en Royston komen er zo aan.” Oma Innemee bukte moeilijk voorover. Ze kon met haar handen bijna de grond raken. Karel zag hoe moeilijk het was voor het oude vrouwtje en pakte haar vast onder de oksels. Hij zette haar voorzichtig neer. Ze woog bijna niets. De twee mannen kwamen terug uit de keuken. Ze droegen alleen nog een witte stringonderbroek. Ze keken elkaar aan en knipoogden. Karel zette de camera aan en zei dat ze konden beginnen. De man met de staart ging naast oma Innemee zitten. Met zijn grote knuist pakte hij een oude borst stevig vast. Hij likte een keer over haar wang en stopte toen zijn tong in haar mond. De andere man kwam erbij en graaide gretig tussen de gerimpelde dijen van oma Innemee. Hij legde haar slappe handje krachtig op de harde bobbel in zijn broekje. Oma keek nog even naar haar dode man aan de andere kant van de kamer. Daarna gaf ze zich over aan de ruwe handelingen van de twee mannen. Na afloop zette Karel oma Innemee op de bank. De mannen kleedden zich aan en Karel ruimde zijn spulletjes op. “Prachtig hoor, u hebt het heel goed gedaan,” zei hij. “Wanneer u nog eens wilt, dan hoeft u maar te bellen.” Hij overhandigde haar een dikke envelop met geld. Glimlachend nam oma Innemee de envelop in ontvangst en liet ze de mannen uit. Ze liep terug naar de kamer en pakte de telefoon. Ze belde haar kinderen en zei dat ze met spoed langs moesten komen. Ze zocht een pen, en met bevende hand schreef ze op de envelop: “Dit is mijn erfenis. Neem contact op met de notaris.” Ze liep naar het medicijnkastje en nam alle pillen die voorhanden waren. Toen de kinderen aankwamen vonden ze oma Innemee dood naast haar man, met een dikke envelop in haar hand en een duivelse glimlach om haar dode lippen.

The Vice Guide to Liberia. Coming to VBS.TV


“THE FAECALOSAURUS” DOOR JOHN MOORE

John Moore’s eerste flirt met beruchtheid vond plaats toen hij drummer was in de Schotse rockband The Jesus and Mary Chain. Na dat avontuur vormde hij de iets minder succesvolle maar toch best wel zeer lucratieve formatie John Moore and the Expressway. John was ook verantwoordelijk voor de herintroductie van absint in Engeland, schrijft liedjes voor de popgroep Black Box Recorder en schnabbelt bij als sportredacteur in het Engelse magazine Idler. John speelt tegenwoordig in de band The John Moore Rock and Roll Trio. We vroegen hem of hij zichzelf voor ons kon omschrijven, en hij antwoordde als volgt (derde persoonsvorm inbegrepen): “John Moore heeft de ogen van een dichter, de scherpte van een duivel, het verstand van een genie en de lever van een lijk.” John heeft een mooi verhaal over uitwerpselen voor ons geschreven en de publicatie hiervan gaat zijn moeder trots maken.

W

hat caused the shit to come to life is not for me to say. I’ve got my theories, of course—I’ve been a sewer man for 30 years, and I’ve seen a lot of unexplainable stuff down there, but this, quite frankly, is beyond me. To me, a turd is a turd is a turd, well more or less—human waste. We all do them, and they’ve got to go somewhere. We know when it’s likely to get a bit crowded down there, and we take precautions. The day England reached the World Cup final, we knew we was going to have our work cut out at halftime. People are especially nervous when their country’s on the brink of repeating 1966, and most of them are holding parties and barbecues, eating uncooked meat and such and knocking back a skin full, so it’s hardly surprising the system gets a surge. Of course, I was on duty when the call came, watching the game in the staff canteen on the big-screen telly we all chipped in for. I was a bit miffed when they called me. England was 2–nil up with ten minutes of normal time left to play. “Derek Grainger,” I answered into the mobile. It was Jeff who was on watch at the slurry tank. I thought he was taking the piss. “Get down here now, we’ve got an emergency — brown alert.” Obviously that meant “red alert,” but sewage men have to have a sense of humor. “Can’t it wait for a bit, Jeff, aren’t you watching the game?” I asked him. “No, it can’t fucking wait, mate. The shit is coming to life.” Well, as I said, I’ve been doing this job for a number of years and I’d never heard anything like that before. Obviously I assumed it was a wind-up, but then again, even Jeremy Beadle wouldn’t be daft enough to pull a stunt like that when the World Cup final was on. I went down there, all the time thinking that Jeff was taking the piss, and I’d play along. He 20

|

VICE

was quite a decent bloke and I thought that maybe he just wanted a bit of company. We could watch the rest of the game together on the telly in his hut; I didn’t mind. Of course, the whole world knows what happened next. When I got out there, the smell was rank, and Jeff was just standing there, pointing at the tank. “Look” was all he could say. The whole thing was bubbling and gurgling like the crater of a volcano, shit splattering everywhere. I didn’t even think to run and get protective clothing, I just stood there openmouthed as the gallons of turd clung together and formed a bloody great shape, which became more and more detailed until we could make out that it was some kind of giant head — like a prehistoric monster, except entirely made of shit. It must have been all of 20 feet across… and then its body started forming. “This ain’t right, Derek,” cried Jeff. “What them Pakis been eating?” I should explain that Jeff is ever so slightly racist — he’s in the BNP, as it happens. Now Slough does have a large ethnic community, and Jeff, bless him, has taken it upon himself to blame them for pretty much everything. As a sewage man living local, I’ve never had any trouble with them, and I know for a fact that they have a much healthier diet than us. “It’s got nothing to do with them, Jeff,” I said. “Get a grip on yourself. If anyone’s to blame for this lot, it’s English football fans, eating all sorts of what-have-you and taking a load of fucking drugs.” “No it ain’t, it’s bioterrorism—al Qaeda— they’ve flushed something down the bogs—it’s their scientists—another 9 /11—there’s no way this is an English phenomenon.” As we argued the ethnic origins of the monster that was forming before us, another huge wave of shit entered the tank. “Germany must have scored,” said Jeff. With every fresh gallon of turd pouring into the system, the creature was getting bigger.

As the senior staff member, the executive decision-making process fell to me, and it is to my dismay that I hesitated momentarily before deciding on the best course of action. I knew that what was before me represented the most serious problem in all my sewage career, and that it would have to be dealt with, but like Sir Winston Churchill smoking his cigar, or Sir Francis Drake finishing his game of bowls before defeating the Spanish Armada, I knew that England was five minutes away from lifting the World Cup, and that no Englishman would thank me for ruining the party. Football, as the late Bill Shankly said, is more important than God. “Pretend we haven’t seen him, Jeff” was what I came up with. “Let’s watch the rest of the game, then if it’s still there when we come out, we’ll take him down.” Of course, in light of the events of this day, England is changed forever, but at least we went into our next course of action on a high. In the 92nd minute, Germany had a controversial goal disallowed and then the ref blew. As the Krauts stormed off the pitch in disgust, Wembley went apeshit and the entire nation cheered. You could hear it all over, English men and women with their hearts gladdened and their spirits lifted, screaming for all they was worth. Jeff and I agreed not to mention the slight delay in our call to action. After all, we are not qualified or trained to deal with an emergency such as this. After we’d finally stopped hugging each other and whooping, we knew that we had a job to do, and infused with the bulldog spirit, we got to work. Of course, the full-time whistle and the waves of excitement and euphoria sent such a cascade of shit down the pipes that the thing was easily a hundred feet tall now. This is where triumph turned to despair. As our colleagues rushed out of the canteen into the fresh air, filled with our 2–1 thrashing

of Germany, they were unprepared for what they saw. You don’t think at a time like that, do you—you ain’t expecting a Tyrannosaurus rex tail completely made out of shit to swish across the yard and crush you to death? The beast was fully alive now, and lifted its mighty form out of the slurry tanks and began to walk. The ground shook as its enormous feet pounded the asphalt, pulverizing everything in its wake. You would have been able to hear its roar as far off as Reading, it was that loud. We took great pride in our work here at the Slough Water and Sewage Purification Plant, and we did our best to stop this Faecalosaurus from becoming a hazard to members of the general public, but it was no use. If our high-pressure hoses had been working properly that day, we might have been able to jet-spray it, but owing to maintenance issues and low water pressure due to the heat wave and drought, we were inadequately resourced to satisfactorily deal with the situation. Once it headed for the trees and broke out onto the M4, we knew we could no longer contain the situation. I can hardly imagine the feelings of terror motorists must have had, to be bowling down the M4 at what should have been a particularly quiet time, then seeing this thing towering up in the distance, picking cars out of both carriageways and hurling them like a baby tossing toys out of its pram. My only comfort, and it’s a slender one at best, is that most of those killed would not have been loyal English football fans. Of course I know that not everybody likes football, and some people—like cab drivers and the emergency services, or asylum seekers—are forced to work whatever the situation, and my heart goes out to them. However — and I do appreciate this — nobody was expecting something like this to happen. The emergency services, God bless them, were all geared up for football violence, and quite rightly so. If England had lost, the whole country would have kicked off — again, quite rightly so — so to say that their response was too little, too late is a bit unfair. Can you imagine what people felt when the first news flashes broke into their World Cup celebration broadcasts? A lot of TV producers got a right bollocking for trying to stop them; and imagine the sponsors and advertisers, all that money they put in — they must have been livid — but when there’s a 150-foot-tall shit monster tearing up the M4, it’s a bit hard to maintain a news blackout. Now, what the authorities feared most was an attack on Windsor Castle. They, in their wisdom, assumed that this was the work of terrorists, and the dent to the British way of life and Britain’s international prestige from having the monarch wiped out by a shit monster didn’t bear thinking about.

In an improvised joint operation, the emergency services and armed forces combined to defeat the Faecalosaurus, bombing it from the air, and blasting it with heavy artillery, yet always mindful that Slough is a built-up area. Of course, as I’ve already said, I’ve nothing against our ethnic friends, but I must say that in this particular case, on this particular day, they were bloody unhelpful. Within no time, local leaders and elders, backed by half of Slough, were hailing this monster as some kind of deity and vowing to protect it—not giving a shit about the smell. Then a lot of pacifists turned up and joined in, claiming that we had no right to take the life of another living being—it was made of shit, for God’s sake! Well, inevitably this inflamed a lot of people who were already emotional, and the BNP used it as an excuse, so apart from everything else going on, a whole effing race riot started. Pissed-up football fans taking everyone on, Muslim nutters with meat cleavers, bearded bloody lesbians, riot police — just when everybody should have been having a good time. I got collared by a load of scientists, trying to piece together what I knew. I kept schtumm about watching the end of the game — for obvious reasons. Their tissue analysis didn’t add up to much. They concluded that it was made entirely of shit, which is what I told them in the first place. Bombing the monster had very little effect. Whatever bits they knocked off seemed to grow back instantly, and when a couple of stray missiles, which people said must have been fired by Prince William, hit the Mars factory, aerial bombardment was suspended. As night came, an uneasy peace fell over Slough. The chaos of the afternoon gave way to cautious calm — I think perhaps people were feeling ashamed of themselves. There was hymn singing and antiwar songs and a candlelight vigil, despite the fear of gas. The Archbishop of Canterbury turned up and, joined by leaders of all the faiths, led a service of thanksgiving and tolerance. Despite a lot of folks doubled up with dysentery, we sang “All Things Bright and Beautiful.” Communities came together, and on this night, new understandings were forged, in the knowledge that something about the way we live our lives had changed forever. The general consensus was that we should still kill it, but that was tinged with an air of wonderment, that from the very humblest of beginnings, a new life-form had begun, formed from the bowels of Christians, Jews, Muslims, Hindus, and Sikhs, perhaps embodying the hopes and dreams of us all — a People’s Faecalosaurus. Experts surmised that it was an intelligent being, a miraculous throwback to the origin of the species, causing us to ask uncomfortable questions about our own delicate

evolution; perhaps the first of a new race, and then a breeding mate might be found. For better or for worse, these questions never came to be answered, for on the stroke of midnight, the heavens opened and the drought finally broke. The tremendous thunderstorm did what the combined strength of our armed forces, emergency services, best brains, and government could not do. The rain lashed the monster mercilessly, and it was much to the credit of we as a people that we pitied its fate. As the driving rain dissolved it, it stood proud and magnificent, raging yet powerless against the torrential assault from Mother Nature’s arsenal. I can’t say that I was not relieved to see the back of it — especially as I felt partly responsible for its creation and the reign of havoc it brought down upon the nation, but I will have to live with that on my conscience. I still sleep easily at night, although after the disciplinary tribunal, I am no longer in sewage. Firmer management structures are now in place to ensure that a situation like this does not arise again, but I say this: If it’s happened once, it can happen again. The genie — or Faecalosaurus — is out of the bottle. Until we start taking a bit better care of our dietary intake and are a bit more considerate about what we flush down the toilets, there is always a danger of worse to come. The British sewage system, great though it is, is mostly Victorian, and it is not equipped to deal with the modern world. On a personal note, I would like to apologize to all those who lost loved ones in the crisis — especially Her Majesty the Queen, whose pleasure I am currently at. Had I been made fully aware of the potential loss of life and dreadful consequences owing to my lack of immediate action, I would have responded differently. I know that Jeff thinks along similar lines. Still, you can’t turn back the clock, can you?

VICE

|

21


“DE KIOSK” DOOR DAVID PEFKO

Nadat David Pefko op zijn zestiende van school wegliep omdat hij niet overweg kon met mensen van zijn eigen leeftijd en er gek werd, werkte hij een aantal jaar in winkels en op kantoren. In 2007 besloot hij ‘voorgoed’ van Amsterdam naar Athene te vertrekken. Daar vond hij een huis op een berg van 330 meter hoog. Op die berg, waar hij niets had en niemand kende, schreef hij in vier maanden tijd zijn 300-nogwat pagina’s tellende eerste roman: Levi Andreas. En raakte er langzaam ingesneeuwd. Dit boek werd uitgegeven door Van Oorschot en ligt nu in de boekwinkels. David werkt op dit moment aan zijn tweede roman. Het verhaal dat hij voor ons schreef gaat ook over Griekenland. Wij denken dat dit wel eens geen toeval kan zijn.

D

e kiosk als centrum van de wereld, zo had Viktor Vasilikos er nooit over nagedacht als hij een reep chocola of een krant kocht bij de kiosk niet ver van zijn huis in Politeia, een sjieke, maar troosteloze buitenwijk van Athene. Deze kiosk was in de jaren ‘70 neergezet door de familie Pandelis, een familie van zwaargebouwde, besnorde mannen, die ook in andere wijken kiosken hadden staan. Die op het plein in Politeia was opgetrokken uit hout en bouwzeil. Aan de steunpilaar in het midden, die het hele bouwwerk staande hield, hing een munttelefoon. Alle wanden waren bedekt met schappen en rekken met kranten, tijdschriften, repen chocola, kauwgom en koekjes. Ook voor een blik honden- of kattenvoer kon je de kiosk bezoeken. In een noodgeval verkochten ze zelfs wc-rollen per stuk. Victor Vasilikos woonde in een klein, bouwvallig en vochtig huis aan de rand van de buitenwijk die bewoond werd door ministers, eigenaren van voetbalteams, rechters en advocaten. De grond rond zijn huis was onmetelijk groot en onderging al jaren de wekelijkse bezoeken van makelaars uit alle hoeken en gaten van het land. “Meneer Vasilikos, ik bied u een bedrag voor uw grond waar uzelf, uw kinderen én hun kinderen prettig van kunnen leven,” zeiden ze dan over het hek gebogen, want Vasilikos wilde ze nooit binnenlaten. Ze droegen nette pakken en brachten meestal cadeautjes voor hem mee. Een fles wijn, een agenda en soms, in een poging hem te charmeren, een ovenschaaltje met spanakopita of tiropita die een van hun moeders of vrouwen had gemaakt. “Laat u me even binnen voor een klein vrijblijvend gesprek en een lekker stukje tiropita, speciaal voor u gebakken door mijn moeder.” 22

|

VICE

“Ik denk er niet over, ik verkoop niet. Ik ga hier dood,” zei hij elke keer. Hij stuurde de makelaars weg en nam hun cadeautjes nooit aan. Sinds de jaren ‘90 had hij geen dag meer gewerkt. Hij leefde als een kluizenaar, samen met zijn hond, tegen wie hij sprak en die hem het beste begreep van iedereen in de hele wereld. Dat had hij in zijn grote bruine ogen gezien. Toen hij op een dag in de krant las dat er in India een man met zijn hond was getrouwd kwam zelfs dat idee een moment in hem op. Steeds meer en steeds heviger had Vasilikos het idee niet mee te draaien met de wereld, en samen met zijn hond altijd maar stil te staan. De zomers waren eindeloos en de winters evengoed. De dagen rekten zich uit en Viktor Vasilikos, de held van dit verhaal, bleef het liefst de hele dag in zijn badjas aan de eettafel zitten, dronk koffie en voelde het warme lijf van zijn hond aan zijn voeten. Vroeger schreef hij lange gedichten over de zee, de zon en de liefde, maar op een dag had hij besloten dat het genoeg was geweest, dat hij onmogelijk nog achter zijn bedenksels kon staan, dat alles buiten zijn fantasie zo vreselijk lelijk was, dat hij zichzelf beter maar niet meer voor de gek kon houden. Viktor Vasilikos is een man die je door een supermarkt ziet sjokken, mompelend bij de pakken melk, elke reflectie van zichzelf in vriesvakken vermijdend, schichtig om zich heen kijkend zijn mandje vullend, om daarna zo snel mogelijk af te rekenen, in zijn auto te stappen en de parkeergarage te verlaten. Weg van de bewegende mens, van de drukte, van alles. Nu het winter was en er voor het eerst in jaren pakken sneeuw waren gevallen, liep Vasilikos in zijn badjas door zijn tuin. Al zijn

dierbare planten had hij die nacht afgedekt en sommigen, die in potten leefden, mee naar binnen genomen. Toen hij over zijn land tuurde en overal om zich heen de hypermoderne huizen met glazen koepels en tennis- of basketbalvelden zag liggen voelde hij opeens een rare druk van al die architectonische hoogstandjes met hun elektrische hekken, maar ook van de gezinnen die daar binnen voor hun sierhaarden zaten, bij elkaar. Misschien, zo dacht hij, was het het winterweer dat alles zo scherp en helder maakte, en zijn eigen situatie zo eenzaam en pijnlijk. Toen hij ook nog zag dat er weinig zon meer was en alleen dat hermetische wit, en hij de kou op zijn gezicht voelde, besloot hij zich aan te kleden en naar de kiosk te gaan. Samen met zijn hond liep hij de lange rechte weg af die uitkwam op het plein van Politeia. Met al die sneeuw merkte Vasilikos dat hij echt helderder kon nadenken. Hij zag de rookpluimpjes uit de schoorstenen van de gigantische huizen aan de rand van de weg, de rookwolkjes uit zijn eigen mond en die van de hond. Bij de kiosk stond de oude meneer Pandelis achter de kassa. “Viktor,” zei hij, “alles in orde? Geen ingestort dak dit jaar?” Vasilikos knikte. Twee jaar geleden was het dak van zijn huis ingestort. Door zich diep in de schulden te steken had hij het kunnen laten repareren. Wel schold hij nog elke dag een keer of drie naar zijn plafond en lette hij extra op scheurtjes of vochtplekken. Hij bestudeerde de voorpagina’s van de kranten. Nu er zoveel sneeuw was gevallen waren de inwoners van zijn land gek geworden. Het aantal verkeersdoden was vertienvoudigd en de foto’s van torenhoge bergen sneeuw prijkten op vrijwel elke pagina. Het weer, dacht Vasilikos, altijd valt er wat te zeggen of te schrijven over het weer.

“En u, meneer Pandelis, hoe gaat het met u? Heeft u het niet heel erg koud? Is het niet eenzaam daar?” Meneer Pandelis wenkte Vasilikos. “Kom binnen, Viktor,” zei hij, en hij opende een klein deurtje waar Vasilikos zijn hoofd voor moest buigen, maar waarbij hij ook moeite had om over de hoge drempel te stappen. Alsof hij een zolder betrad, zo voelde het. Voor het eerst in zijn leven zag hij tot zijn verbazing dat het kleine, afgesloten hokje waar de kioskverkopers inzaten een wereld op zichzelf was. Toen hij naast meneer Pandelis stond en keek naar alle plankjes met sigaretten, aanstekers, lotto-biljetten, telefoonkaarten, pakjes vloei, balpennen, opschrijfboekjes, pleisters en condooms, overviel hem een vreemd gevoel: dat hij daar niet had mogen zijn, het niet had mogen zien. “Mag mijn hond ook binnen, het is zo koud,” vroeg hij. Natuurlijk mocht dat. “Ik heb het niet koud,” begon Pandelis, “want ik heb een straalkacheltje en een kookplaat waar ik koffie op maak. Ook draag ik een dikke trui.” Toen er een klant kwam die een pakje sigaretten wilde kopen deinsde Vasilikos achteruit om niet gezien te worden. Hij hield zijn adem in. “Rustig maar, het komt goed,” fluisterde hij tegen zijn hond. Hij zag hoe Pandelis ontspannen met de klant sprak over de sneeuw, hoe het geld aangenomen werd en het wisselgeld teruggegeven. Vasilikos keek naar de plek waar hij zijn kranten en chocola kocht; waar hij normaal stond. “En eenzaam, absoluut niet,” zei meneer Pandelis toen de klant vertrokken was. “Maar het is erg klein hier, ik zou me gevangen voelen, ver weg van alles, helemaal nu met de sneeuw.” Pandelis stond op en stak een sigaret aan. “Hier sta ik, midden op een plein, zonder werkelijke beschutting of veiligheid.” Hij wees met twee handen naar zichzelf en klopte toen op de houten wandjes, “een centimeter maar ben ik verwijderd van alles hier omheen. Hier op deze plek bevindt zich het centrum van de wereld, kijk maar.” Hij liet zijn handen over de pakjes sigaretten gaan, leek de aanstekers een moment te strelen en wees toen naar de kranten in de rekken, de stapels tijdschriften, de chocola, de blikken hondenvoer, de flessen bier en de frisdrank in de koeling. “Snap je het?” “Het centrum van de wereld,” zuchtte Vasilikos.

“Ja,” zei Pandelis, die op zijn kruk was gaan zitten, “maak het jezelf niet te moeilijk. Hier op dit kleine oppervlak bevindt zich alles waar het in de wereld om gaat, van het nieuws tot jeweetwelwat, en jíj bént daar nu, in dát centrum, hoe dan ook.” Viktor Vasilikos liep door het bos terug. Hij maakte het zich niet makkelijk en duwde zijn lichaam door de pakken sneeuw, steeds omkijkend naar zijn hond die zijn spoor rustig volgde. “Niet te geloven,” mompelde hij. Van een afstand zag hij de autoweg die hij op de heenweg had genomen. Thuis was de kachel uitgegaan en warmde hij zijn handen boven de gaspitten. Hij warmde linzensoep op en at de laatste boontjes uit de tuin. Die middag, tijdens de siësta, dacht hij steeds aan de woorden van meneer Pandelis. Hoe hij zich hoe dan ook in het centrum van de wereld bevond. Vasilikos bedacht zich ook dat dat centrum twee kilometer van hem verwijderd was en dat hij al jaren niet in de stad

was geweest, maar de kiosk zonder uitzondering elke dag bezocht. Toen er aangebeld werd en Vasilikos, die in lichte slaap was gevallen, mokkend en scheldend het pad naar het hek afliep, zag hij een makelaar staan. “Meneer Vasilikos, het is zo verschrikkelijk koud,” zei de man meteen. “Hoe kent u mijn naam?” “Iedereen kent uw naam, meneer Vasilikos,” zei de man. “En waarom dan?” De man zweeg en haalde een stapeltje papieren uit zijn aktetas. “Ik heb een voorstel voor u, een huis niet ver hier vandaan, van alle gemakken voorzien. Zoals centrale verwarming en met een uitzicht over de hele stad.” Voorzichtig opende Viktor Vasilikos het hek, dat moeilijker openging dan ooit tevoren. Hij keek naar de sneeuw en de glimmende schoenen van de makelaar op zijn pad en zei: “Kom binnen.”

VICE

|

23


“LOST LIMBS” DOOR ARTHUR BRADFORD

De meeste mensen kennen Arthur Bradford als de bedenker van How’s Your News?, een serie documentaires uitgezonden op het Amerikaanse HBO en MTV. De serie draait om een groep gehandicapte nieuwslezers die door het land reizen om mensen te interviewen over de meest uiteenlopende onderwerpen. Het is een van de schrijnendste en tegelijkertijd meest hilarische dingen ooit gefilmd. Maar Arthur is een man van vele talenten en één daarvan is het schrijven van bijzonder grappige korte verhalen. Dit talent heeft hem eerder nog de O. Henry Award opgeleverd. Dat is trouwens een Amerikaanse prijs waar je waarschijnlijk nooit van hebt gehoord en waar je geen kont om geeft, maar geloof ons, het is een fijne prijs die alleen wordt uitgereikt aan fijne mensen. Arthurs eerste verhalenbundel Dogwalker, gepubliceerd in 2001, ontving lovende recensies en een tweede boek is in aantocht. Voor dit nummer schreef Arthur een heel bijzonder verhaal over een man die een vrouw met een armprothese achtervolgt. “Een tijdje geleden leerde ik een meisje kennen dat geboren was met één arm. Ik vroeg haar een paar keer uit maar ze had geen interesse,” aldus Arthur. “Later ontmoette ik iemand met een handprothese van rubber. Best realistisch maar totaal niet functioneel. Dit bracht me aan het denken: hoe vaak kun je mensen foppen met zo’n hand? Ik heb zelf een chronisch probleem met mijn rechteronderbeen; ik denk dat ‘ie er op den duur wel af moet. Misschien is dat wel waarom ik dit verhaal heb geschreven.”

I

t wasn’t until my second date with Lenore that I discovered one of her arms was missing. Our first meeting had been a blind date, arranged by my brother’s wife, who had neglected to mention this arm situation. I suppose I’m not a particularly observant person. This is something I’ve been told on a number of occasions. Lenore wore a very well-made prosthesis, though, and I believe it was an understandable oversight on my part. My next-door neighbor at the time was a magician named Paul, and on the weekends he performed at a club called Singing Henry’s. There was no singer named Henry involved with the place. That’s just what they called it. I decided to ask Lenore if she wanted to go see Paul’s magic show for our second date. Lenore agreed, and when I stopped by to pick her up I noticed there was a set of metal hook pinchers where her hand was supposed to be. “Hey, what’s this?” I said. I thought perhaps she was playing some kind of odd prank. “It’s my hand,” she said. “No, it’s not.” “It’s a prosthesis,” she said. She rolled up her sleeve to just below her shoulder so that I could see where her flesh ended and the device began. It was held on by a suction cup and two spandex straps. “Well, OK,” I said. How could I have I missed that? “Did you have that thing on before?” I asked. “When we went out before?” “It’s called a prosthesis,” said Lenore. “I was wearing a different arm that night. It 24

|

VICE

had rubber fingers. It’s less noticeable, but not as useful.” Lenore stepped back into her apartment and retrieved the rubber arm. I still don’t know how this device escaped my notice. Upon even a cursory glance it was immediately apparent that the arm wasn’t real. The fingers didn’t even move! But that’s the way things are in life, I’ve found. Once you learn some fact, then all the clues become obvious and you feel like you should have known it all along. The magic show was extremely lousy and I kept looking over to see how Lenore managed to clap with her prosthetic arm. She would raise it up a bit and then just pat down on the forearm bit. This method didn’t produce much noise, but Paul didn’t deserve much. Watching Lenore clap was more interesting than most of the magic tricks. After each trick Paul would yell, “And voilà!” and we’d all have to cheer for him. This became tiresome, but he did do one trick toward the end that I found impressive. He grabbed a live dove out of a cage, then he smacked it on its back really hard and confetti went flying everywhere. I got the impression the bird was supposed to disappear, but instead it just stayed in his hand, looking stunned. So Paul smacked it again, a little harder. This time the dove let out a little squawk! and more confetti flew into the air, but still it didn’t fly away or disappear. I was beginning to feel bad for the bird, and you could tell something was wrong because Paul shook his head and pursed his lips together. Then he just sighed and stuffed the dove into his pocket. His coat pocket! The show went on and I kept waiting for the dove

to fly out or at least struggle in there, but it didn’t move. Where did it go? It was amazing! Afterward I asked Lenore about this and she said, “It just stayed in his pocket.” “A dove in his pocket?” “Look, I don’t know, maybe he killed it.” “What?” “I’m kidding. I bet he tossed it away when we weren’t looking.” I mulled this over but I’m pretty sure Paul never tossed a bird offstage. I asked Lenore if she wanted to come back to my place and she said, “No, thanks.” “Maybe we could just drive around a little?” I suggested. “Why would we do that?” “I don’t know. It’s easier to talk that way, when you are moving.” “You can just drive me home,” said Lenore. “We can talk on the way home.” Once we’d started driving I said, “Well, Lenore, how did you end up losing that arm?” “I was in an car accident,” she said. “Actually, it was a van accident. I was 11 years old. We were on a school trip.” “Did anybody die?” “No.” “That’s good.” “Yes.” “Did they try to sew your arm back on?” “It was crushed. The van rolled over onto it.” “Oh. Well, I’m sorry.” “Sorry for what?” “I’m sorry I didn’t notice it before.” “I thought you did, but you were trying not to mention it.”

“Why wouldn’t I mention it?” “Most people pretend they don’t notice it.” “I wouldn’t pretend something like that.” “It’s OK if you did.” “But I didn’t.” I tried to kiss Lenore good-night. She was a very attractive woman. She had these unusual irises that were light gray but had dark edges around them. She wasn’t too interested in kissing me, though. I thought about telling her how wonderful her eyes were, but this seemed like something she might have been told before. Another question occurred to me. “Are your eyes real?” I asked her. “What do you mean?” “Are you wearing those colored lenses or something?” “No, I’m not.” “OK. I was just curious.” “Sure.” Our date ended on that uncomfortable accusatory note and I didn’t see Lenore again for quite some time. Occasionally I would have these little fantasies, daydreams involving Lenore and her metal pincher hand. She’d stare at me with those light eyes while we made love and that other rubber hand would lie on a table next to us, feeling left out of the action. After the winter holidays my neighbor Paul and I took a job with the city hauling away discarded Christmas trees and feeding them into a large wood chipper. Paul’s magic show didn’t cover his bills so he often took these temporary jobs to make up the difference. I did the same thing except I had no magic act to fall back on. On my second day at that Christmas-tree job, a thick tree became wedged in the chipper’s intake chute and I made the mistake of pressing my foot against the stump in order to force it through. My pants leg got caught in the in-feed rollers and pulled me into the machine. Luckily Paul was right there and he yanked back the feed-control bar, preventing the chipper from sucking me all the way through. People get killed that way all the time! When I tried to remove myself from the chute, though, it seemed that my leg was stuck. Paul kept saying, “You’re going to be all right. I stopped the chipper.” “Then get me out,” I said. “I can’t do that,” he said. “Why not?” Paul just said, “Don’t look down there, OK?” I wish I could tell you more accurately what it felt like to be lying there with my leg stuck in the chipper. I believe we all have this mechanism in our bodies that shuts off overwhelming pain. What’s the point of registering such discomfort? All I felt was this

very strange pressure telling me something was not right. “Well, shit,” I said to myself. Who would’ve guessed my day would be turning out like this? Not me! And then I thought about Lenore. Perhaps this was how she felt while that van was lying on her arm. I should give her a call, I thought. It had been well over a year since our last encounter, and as I mentioned before she’d been on my mind quite a few times. An ambulance arrived at this point and they injected me with some chemicals that caused me to pass out. I lost the lower part of my leg, up to the knee. Chopped into mulch by that chipper! I learned this in the hospital once I woke up. To be honest, I was not overly alarmed at the time and thought it wouldn’t be a great hardship living without this section of my leg, but it turned out I was wrong about that. It took me months to get used to the prosthesis. On several occasions I stepped out of bed thinking I still had two feet and fell over onto the floor. I had those phantom pains too, where I thought my foot was itching or cramping up, but then I’d remember it wasn’t even there! The city paid for my rehabilitation and eventually I made it back home and found an acceptable routine. It was then that I called up Lenore. “I’m surprised to hear from you,” she said. “I’m surprised to hear from you,” I replied. “You called me.” “Right, I know that. Listen, how would you like to go out on a date with me?” “A date? OK, I guess. How about lunch?” “Great.” I picked Lenore up at her place, the same place she had been living before, and we went for a drive out to the countryside. I’d decided we would have a picnic lunch, something wide-open and beautiful. It would be a stark contrast from Paul’s half-assed magic show. As we were driving I said to her, “I lost part of my leg.” “Your leg?” “Yes, my right leg. I got caught in a wood chipper. That’s why I’m driving with my left foot now, see?” Lenore looked down. I’d learned to drive with my left foot. It was safer that way. Lenore looked back up at the road and said, “There’s a cat.” A cat jumped out in front of the car and I hit it. “Oh, man,” I said. I stopped the car and we got out. The cat lay back there in a heap on the road. “Shit,” I said. “Fuck.” “I think it’s dead,” said Lenore. “I know it’s dead,” I said. I took a blanket from my car, the blanket I’d been intending to use for our picnic, and

scooped the body up as best I could. I placed it in the trunk of my car. I didn’t want anyone else to run over it. There was a house nearby and Lenore said, “I guess that’s where he lives.” “He, or she,” I corrected her. “I bet it’s a male cat,” said Lenore. “Only male cats do things like that.” Together Lenore and I walked up to the house so that we could give the owner some bad news. “You walk pretty well with that fake foot,” said Lenore. “I’m getting better at it,” I said. The house had a tidy appearance, with an American flag flapping in the wind atop a metal pole. When I knocked on the door we heard noises from inside, but no one came out to see us. “Maybe we can just leave a note?” I suggested. “No, no. We can’t do that,” said Lenore. It sounded like someone was moving furniture around in there. “No one’s answering,” I said. “Hello?” said Lenore. The door flew open and a wiry bald man appeared before us. He was holding a shotgun at his waist. He pointed it first at me and then at Lenore. “What’s the problem here?” he asked. “I believe we hit your cat,” I told him, pointing at my car back on the road. “My cat?” “Right. It ran out in front of me. I’m sorry about this. Can you put down the gun?” “Is that your car?” he asked me. “Yes, it is. The cat ran right in front of me,” I repeated. “He’s missing his leg,” said Lenore. “He just lost his leg and couldn’t stop in time.” This didn’t seem relevant, or a particularly good excuse, but I guess Lenore was trying to be helpful. “Let’s take a look,” said the man. I thought he meant to take a look at my leg, so I bent down to roll up my pants but the wiry man poked me with the tip of his gun. “What’re you doing?” “Showing you my leg.”

VICE

|

25


“The cat,” said the man. “Let’s see the cat.” We walked back to the car, the man still pointing his shotgun at us. “Do you think you could put that away?” I asked him again. “No, I don’t.” said the man. I opened up the trunk and uncovered the dead cat. “Jesus Fuck,” said the man. “I’m sorry,” I said, again. “You sure are. Where are the keys to this rig?” he asked me. “The car keys?” “Yes.” “Right here.” I held them up. The man snatched the keys out of my hand and said, “I’m taking these.” “Hold on,” I said. I stepped forward and with surprising swiftness the bald man swung the butt end of his shotgun around and struck my leg, the new leg, right were the joint ended. I fell over and the prosthesis snapped loose. I still hadn’t gotten the fittings right. It was embarrassing. “Hey!” said Lenore. The man pointed his gun at her and Lenore put her hands up in the air. “It’s just a cat,” she said to him. That’s when the man noticed that Lenore had an artificial limb as well. She was wearing her rubber hand, the less practical of her artificial limbs, but of course harder to distinguish. “Aren’t you two a fine pair?” said the man. “Listen,” I said, “I already told you I’m sorry about your cat.” The man walked up and yanked off my prosthetic leg. He tucked it under his arm and then said to Lenore, “I want yours too.” “Oh, come on,” I said. Lenore removed her arm and handed it to the man. He got into my car and drove away with both of our limbs, the picnic lunch I’d prepared, and that dead cat as well. Lenore helped me up and I hopped over to a tree so that I could lean against it. “That old shitfuck,” said Lenore. “At least we know where he lives,” I pointed out.

“He better come back here,” said Lenore. She was really mad. With her remaining arm she picked up a rock and threw it down the road in the direction he had gone. Her empty sleeve, the one that had covered up the artificial arm, waved about in the breeze. We waited around for nearly an hour. I found a sturdy stick and used it as a crutch to assist with my walking. Lenore and I examined the man’s house and thought about breaking in but a large dog lay asleep in the living room. He seemed friendly enough, but we opted not to take our chances there. Instead we made our way down the road, me hopping with my arm draped over Lenore’s shoulder for support. After a short distance we arrived at another house, this one less well kept than the old man’s. Lenore knocked on the door and a hefty woman in a smock answered. “We got robbed,” said Lenore. “Out there?” said the woman. “We hit a cat,” I explained, “and the owner stole my vehicle.” The woman let us inside, shaking her head. Her house smelled of cat urine and there were felines running everywhere. “That was Henry who took your car,” she told me. “Me and him don’t interact much.” It was like a zoo in there! Cats pranced about on every surface, the shelves, the countertops, the stove. There were plates of stale food sitting on the floor. “I don’t suppose it was one of your cats I hit?” I asked her. “It wasn’t Henry’s,” said the woman. “He has a dog.” “Some people with dogs have cats,” Lenore pointed out. “Henry doesn’t have any cats,” said the woman. “It was a black cat,” said Lenore, “with some white spots.” “That was Elliot,” said the woman. “He’s deaf.” “Then I’m afraid he’s dead as well,” I said, “if that was him.” “I told you it was a male cat,” said Lenore. She had been right! The woman let us use her phone and I offered her $25 for the cat. I hoped she wouldn’t take it, but she did. It was all the money I had. The police arrived and the woman made us talk to them out front so that they wouldn’t see all of her animals. There was likely an ordinance against such hoarding. The police were unimpressed by the entire incident, including our lost limbs, but they gave us a ride back into town. Lenore invited me back to her apartment and we ended up having sex on her couch. It wasn’t as enjoyable as I had previously

26

|

VICE

imagined it might have been. Perhaps we were both tired. It was a wool couch as well so the fibers scratched our skin and made things itchy. Afterward Lenore said, “I have a husband, so I’m afraid you’ll have to leave now.” “A husband?” I said, “Where is he?” “He’ll be here in a few hours. He works late. He’s a professional bouncer so you really should leave.” “When did you get married?” I asked her. “A while ago,” she told me. It was a vague answer but I didn’t feel like pressing the issue. I called a taxi and as we were waiting Lenore told me something else. “I was born without my arm,” she said. “I know I told you it was a car accident, but actually I was born this way.” “You told me it was a van accident. You said a van rolled over on it, not a car.” “Well, either way it’s not how it happened.” The taxi arrived and Lenore helped me down the stairs. They’d given me a crutch back at the police station but it was the wrong size and those stairs were pretty tricky. About a week later a police officer showed up at my house with a package for me. It was Lenore’s arm. “This isn’t mine,” I told him. The officer looked down at his notepad. “It says here you lost a prosthesis.” “I lost a leg prosthesis,” I said. “This one belongs to my friend.” The officer looked down at my leg. I’d gotten a replacement by then. It was an ill-fitted temporary thing. “Well, I don’t understand this then,” he said, holding up Lenore’s arm. I convinced the officer to leave the arm with me and I made arrangements to bring it over to Lenore myself. When I arrived she was sitting on the wool couch with my leg attached to her arm. She waved it at me and smiled. A funny joke! We exchanged limbs and I tried to kiss her again but she wasn’t having any of that. “I’m moving to South America,” she told me. “I’m going to work in an orphanage there.” “What about your husband, the bouncer?” I asked. “He’s gone. I’m not married.” “Oh,” I said. Her South America plan impressed me and I asked if I could join her, permanently. It sounded like a good, wholesome life. Lenore said it would be best if I thought things through before making such a move. “That’s a big decision,” she told me. And she was right! I had no business in Ecuador, or whatever country to which she was moving. Visiting her was an option, though, she made that clear, and lately I’ve been thinking I might take a trip down there to see just what’s going on.


Born & Raised in England.

“PARMAHAM” DOOR AMARENS EGGERAAT

Onlangs schreven wij een verhalenwedstrijd uit op viceland.com, wat een website is op het internet. Het winnende verhaal komt van de hand van Amarens Eggeraat, een meisje uit Wassenaar dat een boek wil schrijven waarin het Droste-effect een centraal thema vormt. Het lijkt dus dat we hier te maken hebben met een kleintje Kaufman. Amarens is trouwens nog maar 17 jaar, en nu al een veel betere schrijver dan wij ooit zullen zijn. Je begrijpt dus dat we, hoewel we haar verhaal erg grappig vonden, elkaar na het lezen alleen maar huilend in de armen konden vallen.

E

xcuses waren er altijd. Dan moest er gerookt worden omdat haar chef het tijd vond voor een kritisch functioneringsgesprek, dan weer omdat haar tekkeltje Lucky zijn brokjes op het hoogpolig tapijt had overgegeven, dan weer omdat As The World Turns zo verschrikkelijk spannend was. Als het regende greep ze naar haar sigaretten om zichzelf moed in te roken, als de zon scheen moest dat gevierd worden met een sigaretje op het balkon. Er hoefde maar iets te gebeuren of er klonk een hijgerig stemmetje in Marja’s hoofd, dat “Toe maar, nu mag het, je hebt het verdiend!” fluisterde. Roken was haar ultieme troost, sigaretten waren haar trouwste vrienden. Maar vandaag zou daar een eind aan komen. Marja sloeg het boek Nederland stopt! Met roken met een klap dicht. “Ik ben een sterke, zelfstandige vrouw,” zei ze hardop tegen zichzelf, “en ik kan stoppen! Bevrijd van de sigaret!” Ze graaide haar halflege pakje peuken van tafel, liep vastberaden naar de gootsteen en hield het onder de kraan. Ze moest even slikken toen de sigaretten zich volzogen en in bruine kleddertjes veranderden. “Geen excuusjes meer,” prevelde ze zachtjes, en ze wreef even langs haar ogen. Nog een beetje duizelig van haar eigen daadkracht riep ze Lucky, die kwispelend aan kwam waggelen, en ze liep toen samen met hem naar buiten. Ze had een afspraak in Oegstgeest, met haar zus. Marja ademde de koele buitenlucht in, die nu al frisser leek te ruiken dan anders. Straks zou ze haar zus verbazen door géén sigaret op te steken na het eten. Een nieuw mens was ze nu, een niet-rookster. Eindelijk vrij. Ze joeg Lucky de achterbak van haar Renault Twingo in en 28

|

VICE

kroop zelf achter het stuur. Ze voelde wel een steekje toen ze het volle asbakje zag. “Gewoon aan iets anders denken,” mompelde ze streng in zichzelf. De eerste tien kilometer gingen best goed. Ze zoefde kalmpjes over de snelweg; grauwe weilanden werden afgewisseld door nog grauwere motels, pannekoekboerderijen en McDrives. De felgele M deed Marja denken aan de M van Marlboro. Marlboro’s waren de eerste sigaretten die ze rookte, toen ze elf was en ze die van haar moeder stal. Die rookte ze dan staand op de toiletbril, met haar bovenlichaam door het smalle wcraampje geperst, en daarna spoot ze zichzelf flink onder met de luchtverfrisser om de rooklucht te maskeren. Haar hele puberteit lang had ze daardoor een beetje naar Tork Premium Alpenfrisheid geroken. Marja’s handen begonnen een beetje te trillen. Ze kneep zo hard in het stuur dat haar knokkels wit werden. “Aan iets anders denken, aan iets anders denken!”, galmde er door haar hoofd. “Denk aan pasgeboren konijntjes! Verse groentes! Tupperwareparty’s...!” Op de baan naast haar doemde een enorme veewagen op. De geur van mest kwam de auto indrijven en in de achterbak begon Lucky zachtjes te grommen. Door de spleten in de achterklep staken een paar rimpelige varkenneusjes. Marja had laatst nog iets op de radio gehoord over zulke varkentransporten. Nederlandse biggetjes werden in veewagens geladen en vervolgens helemaal naar Italië vervoerd. Als ze na een paar dagen in het plaatsje Parma aankwamen, werden de beestjes uitgeladen en geslacht. Hun achterwerken werden dan in stukken gesneden en op traditionele wijze boven een knapperend houtvuur

gerookt. Marja voelde ineens het zweet langs haar rug druipen. Haar handen trilden nu zo erg dat ze het stuur nauwelijks nog vast kon houden. Oh, zat zij maar achterin die veewagen! Werd zij maar gerookt, eindeloos gerookt, tot ze volledig uitgedroogd en uitgeteerd was! Ze rukte het dashbordkastje open en begon woest te graaien, in de hoop een vergeten pakje sigaretten te vinden. Parkeerbonnetjes en routebeschrijvingen vlogen in het rond. Plotseling klonk er een hevig getoeter. Marja keek op, wendde haar hoofd naar de zijkant en zag in een flits het paniekerige gezicht van de veewagenchauffeur, dat veel te snel dichterbij kwam. Met een gilletje gaf ze nog een ruk aan het stuur, maar het was al te laat. Marja werd wakker door het hysterische geblaf van Lucky. Haar rug en nek deden pijn. Ze maakte kreundend haar gezicht los uit de airbag en kroop naar buiten. Daar zonk ze neer op het asfalt. De voorkant van haar Twingo was gekreukeld als de huid van Wieteke van Dort. De veewagen was gekanteld, de chauffeur werd op een brancard in een ambulance geladen. Het asfalt was nat, maar Marja kon niet zien of het bloed of benzine was. Een man met een ringbaardje en een fluorescerend hesje liep op haar af, die naast haar knielde en een zware hand op haar schouder legde. “Dat was zeker schrikken, hè mevrouwtje?” De man haalde een pakje shag uit zijn broekzak en begon geconcentreerd te draaien. “—Wilt u misschien ook...?” Marja knikte dankbaar en nam het scheve shagje aan alsof het een goudstaaf was. Met een gelukzalig gevoel blies ze de rook uit. In de verte zag ze een ontsnapt varkentje over de vangrail springen, de vrijheid in.

Men’s & Women’s Apparel Distributed by ICCDistribution BVBA : T 0032 (0)93244616 : www.iccdistribution.eu : www.supremebeing.com


“CURSUS OORLOGSVOERING VOOR BURGERS” DOOR WILLEM SJOERD VAN VLIET

Willem Sjoerd van Vliet is 28 jaar oud en zit nog steeds op school. Op de Rietveld Academie welteverstaan. Daar doet hij alles wat hij leuk vindt in de wereld. De laatste keer dat hij heeft gevochten was in de zomer, met de baas van een literair café in Nijmegen waar literaire Willem Sjoerd wel eens literaire dingen voor doet. “Het was eigenlijk stoeien alsof je leven ervan afhangt,” zei Willem Sjoerd. De uitkomst van de strijd is onbekend, maar wat wel bekend is, is dat Willem Sjoerd een kort verhaal schreef dat je hieronder kunt lezen met de ogen.

W

ees niet de man met de vork in een wereld van soep.” De woorden kwamen uit de mond van een imposant persoon. Hij stond voor een schoolbord met zijn rug naar me toe. Ik zat met zo’n zeventig anderen in een bedompt zaaltje. Het was er vol met mannen en ze luisterden allemaal stil en aandachtig naar de woorden van de cursusleider. Hij had een donkere, volle snor en droeg een khaki blouse en een afritsbroek. Op het schoolbord schreef hij in kapitalen: LES III— DE OORLOGSWETTEN. Toen draaide hij zich om en tikte hij met een radioantenne tegen de kalkletters.

“In les III gaan we met deze theorie in het achterhoofd gelijk over tot actie. Vrouwen, trek je panty’s uit, trek het achterland in en vind die parachutes. De Oorlogswetten zijn weer van kracht. Mannen, beweeg je naar de naburige bouwvallige schuur en installeer je. Spijker de oude kaart van de landmeter tegen de steunbalk, sluit het koffiezetapparaat aan op de noodaggregaat en hoor hoe ze pruttelen om het hardst. Mijn naam is J.A. Jaspers en dit is les III. Gebruik het ten dienste van de Goede Zaak.” Ik zat in de zaal omdat ik op weg was naar iets anders, een afspraak bij een nieuwe tandarts. Mijn oude bleek plots een conferentie in het buitenland te hebben. Het speet haar heel erg en ze gaf me een adres voor mijn acute tandprobleem. Vandaag moest ik de invaltandarts bezoeken. Op weg naar de praktijk passeerde ik een zaaltje. Buiten op de deur las ik:

CURSUS OORLOGSVOERING VOOR BURGERS door J.A. Jaspers vrije inloop Misschien voelde de tandpijn niet zo acuut als een dag eerder, misschien wilde ik oprecht meer weten wat de heer J.A. Jaspers mij te vertellen had. Hoe dan ook, ik ging naar binnen en trof er een wildgebarende man aan. Zweetplekken bij de oksels. Vuur in de ogen. “De orders van hogeraf laten zich makkelijk lezen: zet het basisstation op en knijp geen oogje meer toe. Voor elke collaborateur, ja zelfs bij het geringste vermoeden, gelden verscherpte regels. 30

|

VICE

Vanaf nu kun je alles wat je ziet afpakken van anderen. Dit mag weer. Het is geoorloofd. En met de anderen bedoelen we natuurlijk de partizanen. En zij die de partizanen op welke wijze ook steunen. Wakker blijven is dan ook het devies.” De mensen naast me knikten instemmend bij het horen van deze woorden. J.A. Jaspers stroopte zijn mouwen op en zijn hoofd was ondertussen behoorlijk rood aangelopen. Ik zag hoe spuug zich verzamelde in zijn mondhoeken en hoe zijn aderen in de nek opzwelden wanneer hij zijn stem verhefte. Dat was eigenlijk constant het geval. J.A. Jaspers hield even op met spreken, enkel om naar adem te happen voor een volgende reeks zinnen: “Om te illustreren hoe breed deze regels opgevat dienen te worden, een situatieschets: De rijksweg door het dorp wordt aan weerszijden geflankeerd door een dertigtal huizen. Elk voorzien van een laag hekwerkje met daarachter een tuin waarin was aan de waslijn hangt te drogen. Dit riekt naar onraad. De geur activeert je achterdocht. Het wasgoed is opgehangen. Dat is arbeid. Men pleegt daarbij te fluiten of te neuriën. Volksliederen, ja zelfs een zweem van een volksmelodie, geeft de partizaan moraal en moraal is de vijand van de oorlog.” De man was niet van deze tijd. Sterker nog, deze man zou het liefst hoogstpersoonlijk een wereldoorlog ontketenen, van zijn hobby zijn beroep maken. Hij zal hier ter plekke het publiek ronselen en tot voetsoldaten promoveren. “Zijn we aangekomen bij deel twee van les III, de interrogatie van een verdachte partizaan. De vrouw van de bakker bijvoorbeeld. Ze is twaalf dagen onafgebroken wakker gehouden, want wordt ervan verdacht de vlag van de patriotten te hebben verbrand door deze in de broodoven te stoppen. Ik heb de bakkersvrouw niet verder aan de tand gevoeld voordat hallucinaties of andere ernstige verstoringen konden optreden. Iemands slaap ontnemen gebeurt op gevoel.” Het zal de vreemde woordkeuze van de cursusleider geweest moeten zijn, want op het

moment dat hij het woord tand noemde, voelde ik een pijnscheut door mijn mond gaan. Ik krampte ineen en greep naar mijn kaak. Ik vloekte en de zaal schrok op. De tandarts, ik moest nu naar die tandarts. Ik keek om me heen en zag dat ik aan beide kanten ingesloten werd door publiek. Het relaas van J.A. Jaspers nam ondertussen in kracht toe: “...en dan hanteert men bij alarmfase oranje de klap in het gezicht. Als techniek moet de ondervrager de vingers licht spreiden. Voordeel van de klap in het gezicht is dat dit geen pijn produceert die moeilijk te doorstaan is.” Met mijn beide handen drukkend op mijn kaak stond ik op. Ik probeerde me langs een zee van knieën te wurmen, maar er leek geen eind aan leek te komen. “Verdomme,” vloekte ik nogmaals. Nu viel J.A. Jaspers stil. Hij draaide zijn priemende ogen naar mij toe. “Hoor ik daar de verwensing van een partizaan?” J.A. Jaspers praatte nu tegen me. Het publiek keek ook naar mij en verlangde naar een antwoord. “Nee. Ja. Sorry. Ik moet nu direct naar de tandarts,” sprak ik, en ik probeerde verder te strompelen naar het gangpad, maar de knieën van het publiek hielden me tegen. Een drietal mannen om mij heen stonden op, pakten me stevig vast en begeleidden me naar voren, naar de cursusleider. “Gaat u maar even op deze stoel zitten.” De mannen drukten me hardhandig op een gereedstaande stoel naast J.A. Jaspers. “De partizaan heeft last van zijn gebit,” sprak hij naar de zaal. “En het behandelen van het gebit is bij uitstek een manier voor waarheidsvinding. Als ik de situatie goed lees is dit een alarmfase oranje.” Hij gebaarde de mannen me los te laten en met een korte hoekige beweging van zijn arm sloeg de cursusleider me snoeihard met zijn vlakke hand tegen mijn wang. Ik tuimelde duizelend van mijn stoel en belandde op de grond, op mijn handen en knieën. Ik zag zwart en proefde bloed. Er rammelde iets in mijn mond. Mijn kies. Ik spuugde het in mijn hand en stond op. Het publiek applaudiseerde en ik zag J.A. Jaspers een kleine buiging maken. Met een bonzende kop en met mijn kies omklemd in mijn vuist bewoog ik me door het gangpad naar buiten, deze krankzinnige oorlog achter me latend, op weg naar mijn invaltandarts.

Distributie door: STR8CASUALS B.V. / Veemweg 5 / 3771 MT Barneveld Nederland / Tel: 0342-444223 / info@str8casuals.nl


“THE GHOST BUSINESS” DOOR T. CHRISTOPHER GORELICK

T. Christopher Gorelick schrijft overdag hypotheekhandleidingen, ’s nachts slaapt hij. Hij droomt ervan een professioneel schrijver te worden. Hier zijn de eerste bladzijden van The Ghost Business, zijn bijna afgeronde scifi/humor-roman, en dit is in Nederland zijn eerste publicatie in druk.

I

didn’t do it. That’s what I told the cops, and it was the truth. Then how did all these corpses get so raped and murdered? They demanded an answer and I didn’t have one. It wasn’t as if the corpses were just a little bit raped and murdered; they were totally and thoroughly raped and murdered all the way through, heads removed, and there was a bunch of them, stacked ceiling high on my mattress at the McRonald House orphanage. The cops wanted answers. It was my 13th birthday, I was a legal adult, and my bags were packed. Months earlier I had won a full scholarship to the CHUDD Institute out of the video crane machine at Pizza Holocaust, the one next to the Sandwich Holocaust in the mall. I checked the box next to my desired program of study — telekinesis — and mailed in the form. A few months later I turned 13 and I was itching to get on the road. CHUDD Institute, here I come, or so I thought. Thirteen years at the McRonald House orphanage was enough to drive anyone screwy, and not just a little screwy, screwy all the way to the core. Besides, they weren’t just any random 13 years out of the middle of my life; they were my developmental years, zero to 13. Those are important years. Those are the years your brain forges the synaptic pathways through which it will spend the rest of your life filtering your perception of reality. If you’re lucky you spend those years with a father and a mother. Father teaches you how to burn down a forest to collect slow-meat. Mother bakes delicious slow-meat pies for dinner, and you’re not to leave the table until you’ve eaten every last scrap of slow-meat on your plate. You’ll need all those burned vitamins and crispy minerals to grow up big and strong. Sadly, my developmental years saw too few delicious slow-meat-pie dinners, and burning down forests was something I had to learn all by myself. I grew up on a steady diet of McRonald Corp. Nutrient-Free NutriGruel — which is made mostly from ground-up space-roach skeletons, so Government.gov requires McRonald Corp. to include “Nutrient-Free” in the name. 32

|

VICE

Nutrient-Free NutriGruel could explain my less-than-average IQ, or not. What do I know? Also, my spine is shaped like an S thanks to a childhood spent sleeping on an old mattress draped over a broken tractor radiator. I admit my developmental years were a time of lack, but like we used to say at McRonald House, turn that upside-down frown upside down. Besides, it could have been worse. Ratzo Finklestine slept on a gym bag filled with golf balls, and he had a cleft palate that stretched to his earlobes, and he was almost completely blind, which is probably why the nuns never let him win the orphanage’s yearly cleft-palate surgery lottery, which was totally rigged and just a popularity contest anyway. I had it much better than Ratzo Finklestine. Poor Ratzo didn’t even have an upside-down frown to turn upside down, just teeth and gums. Also, I had the CHUDD Institute in my future, or at least I did until that ceiling-high stack of raped and murdered corpses turned up on my broken-tractor-radiator mattress. And what a stack of raped and murdered corpses it was. Police Chief BetaTron6000 said that of all the stacks of decapitated corpses he had seen in his 200 years as a cop, mine was the most impressive — never mind that I had nothing to do with it. The cops counted 99 corpses in all, including such prominent citizens as superhero Captain Pectorus PhD, thespian actress Veronica Beresford, rogue congressman Miles “Nip Slip” Hubert, and romance novelist Jane Manitoba, all Apple City locals. Also in the stack of decapitated corpses they found the remains of the Space Unicorn, a unicorn from outer space, a magnificent creature, but without its head it just looked like a dead white horse. My stack of decapitated corpses had it all: a leprechaun, a Chinese mafia boss, a highclass call girl working her way through college, a professional gunfighter, a bearded wizard, a lingerie model, a spaceship captain. Like I said, my stack of decapitated corpses had it all. There was just one problem, it wasn’t my stack. “I was in the orphanage gift shop,” I told the cops. “I was saying my good-byes to the

Zalconni sisters.” The Zalconni sisters were conjoined twins, conjoined at both the head and the hip. Clare, the one on the left, had always been sweet on me, but I had a thing for her sister, Kim, the one on the right. Most of the genitalia was on Kim’s side. “Let me get this straight,” said Police Chief BetaTron6000. “You wander on down to the orphanage gift shop to say your goodbyes to your lady friends.” “That’s right,” I said. “When you return 15 minutes later there’s a stack of murder-rapes 99 corpses high on your mattress.” “You know as much as I do, Chief,” I said, and I shrugged my shoulders. “Now if you’ll excuse me, I have a bus to catch. I’m enrolled at the CHUDD Institute.” I tried to squeeze my way between two cops, but they didn’t budge. “Well now, the CHUDD Institute,” said Police Chief BetaTron6000. “That’s impressive, Buddy.” He was clearly impressed. “But I’m afraid I’m going to have to ask you to stick around until we get this whole thing sorted out.” “Can’t do it, Chief,” I said. “I’m itching to get on the road.” I reached down the back of my pants and itched my crack to prove it. “Besides, someone must have seen who did this. I share this room with 600 other orphans.” “There were no witnesses, Buddy. It’s spaghetti and movie night. Everyone is in the auditorium watching spaghetti westerns and eating spaghetti.” “Then talk to the Zalconni sisters. I was with them the whole time.” “You mean those Zalconni sisters?” said Police Chief BetaTron6000, and he pointed to the middle of the stack. It was the Zalconni sisters, minus their heads. They were raped and murdered, as raped and murdered as any other corpse in the stack, maybe even more, raped and murdered all the way through. “Saint Peter,” I cried. “This is awful.” With the Zalconni sisters in the stack, I had no alibi. Worse yet, someone miscounted — no doubt thrown off by the Zalconni sisters’ shared parts. It was an even 100 raped and

murdered corpses stacked ceiling high on my mattress, and nobody likes an even number. The trial was short and to the point. The prosecuting attorney was a gorilla, literally. He was a 700-pound gorilla in a three-piece suit and tie. I didn’t have any money for a defense attorney, so I filled out the free-attorney form at the Government.gov website. First name? Buddy. Surname? I didn’t have a surname; the nuns never bothered to give me one, but Sister Mary Margaret use to always call me “dick hands” on account of my hands were always in my pants, so I went with that. Dickhands. On a scale of one to ten, how much sleaze do you require in your attorney, one being the least amount of sleaze and ten being the most? I figured more was always better, so I clicked on ten. The day of the trial, my attorney arrived late. “I’m your attorney,” he said. “What’d I miss?” We shook hands. His was cold and wet. “How old are you, kid, about 11? Bum me a smoke?” He looked at my file. “Holy Mother,” he said. “You raped all those people?” His eyes glazed over. “How was it?” he said. He looked over at the jury. “What a bunch of dogs.” He laughed. “Woof. Woof.” Then he turned his attention to the prosecuting attorney’s table. “Is that a freaking gorilla?” His jaw dropped. “I’m not going up against that,” he said, and he left. I was without legal representation and the trial had already begun. Ten might have been too much sleaze. “Ladies and gentlemen of the jury,” said the gorilla, “I give you exhibit A.” He pointed at my old mattress from the orphanage. It was covered in blood. “I call Mr. Buddy Dickhands to the stand,” said the gorilla. As I approached the stand, the gorilla threw some magic dust in the air that turned everything black and white. It also forced me to walk in slow motion and added some very sinister background music to the courtroom. When I sat down, the music stopped and color returned to the courtroom. “Objection,” I cried. “Overruled,” said the judge. The gorilla seemed very pleased with himself. “Is that your mattress?” said the gorilla. “It was,” I said, “when I lived at the orphanage.” “And is that your blood?” “No, sir, Mister Gorilla.” “Well, then, whose blood is it?”

When I opened my mouth to answer he stuffed a banana down my throat. I almost choked. “Can you tell me what letter I am holding up?” said the gorilla, and he held up a giant letter R. “It’s an R,” I said. “Well, I know that,” said the gorilla, “but what sound does it make?” “Rrrrrr...” “A gorilla makes a great...” “Ape,” I shouted. I love finishing other people’s sentences. “Rapist says what?” said the gorilla. “What?” “Exactly,” said the gorilla, and he winked at the jury. This went on for about an hour. The gorilla would ask me a question, then stuff a banana in my mouth before I could answer. During intermission he attached a sign to my back that read, “Kick me. I’m a rapist.” The judge decided to allow it. The gorilla stopped using my name and instead addressed me as Rape Crazy Rape Killer. I objected but the judge overruled me. “Which do you enjoy more, murder or rape?” said the gorilla. Neither murder nor rape seemed enjoyable, but I wasn’t sure how to answer. The question confused me, so I picked the one I

thought was the least awful. “Rape,” I said. The jury gasped. “One last question, Rape Crazy Rape Killer,” said the gorilla. “Do you like grapes?” “I love grapes,” I said. It was the truth. Grapes are awesome. “And can you spell ‘grapes’ without ‘rapes’?” said the gorilla. I had to think about it for a moment. “No,” I said, and I hung my head. The jury clamored with outrage. The judge sent the jury into a back room to decide my guilt or innocence. “Take as long as you need to decide,” said the judge. The jury returned 15 seconds later. “Not guilty,” said the head juror. I jumped up in excitement. “Oh, wait,” said the head juror. “Which one means he did it?” “Guilty,” said the judge. “Yeah, that one,” said the head juror. The courtroom exploded into a chorus of cheers. Cameras flashed and people congratulated each other. The gorilla did the Super Bowl Shuffle right in the middle of the courtroom. Then he shook my hand, said it had been a pleasure working with me, and climbed out a window. I was escorted away in handcuffs. I never saw the gorilla again.

VICE

|

33


TWEE GEDICHTEN DOOR ALEX ZWART

Alexander Zwart studeerde aan de afdeling Audiovisuele Vormgeving van de Willem de Kooning Academie, en Beeld en Taal aan de Rietveld Academie. Samen met Maartje Wortel en Elinor Archer vormt hij het trio De Rotte Koppen. Van hun hand komt het tijdschrift Sans Filtre, en ze staan ook op allerlei festivals met een soort van muzikale poëzie. Ze maken in ieder geval veel geluiden, houden instrumenten verkeerd vast omdat ze echt niet weten hoe je een instrument vast moet houden en kijken heel verveeld. Het valt niet uit te leggen, niemand snapt het, maar het is om een vage reden vrij gewild. 7 februari treden ze op in het museum Boijmans van Beuningen. OVER DE STAD HANGT EEN LUCHT Over de stad hangt een lucht Een samengebonden tentzeil We slaan de haringen hardhandig in de grond Of je alsjeblieft niet weg wilt gaan lucht we hebben je nodig Vandaag is zo’n dag dat je nodig bent Oh lucht, oh luchtigheid Had ik maar straatvrees en de duiven klapwiekend in mijn kielzog als een blinde vlek Een blinde vlek voor dode hoeken en die andere honderdtachtig graden op de koop toe

DODE HAAS Van de week zag ik een dode haas Hij lag op het beton verscholen tegen een paal Er lag ’n steen naast en ik kon z’n hoofd niet ontdekken Met tranen in m’n ogen liep ik naar het zebrapad Ik vroeg me af hoe oprecht ik was Wou ik niet gewoon kunnen zeggen: “Van de week heb ik gehuild om een dode haas Er lag een steen naast” Van de buurvrouw is de dochter overleden Ze wees naar een vogel en vloog uit de bocht Het is bijna een maand geleden Vanuit mijn raam zie ik de buurvrouw hoe ze een koelkast ontruimt in de schuur Ze draagt een gele trui met een capuchon Ze houdt een pak melk vast Ze schrobt de koelkast met een doekje “Alles kan zomaar over zijn,” zei de buurman tegen mijn moeder vier dagen na het ongeval

34

|

VICE


“MEHDROEFMONSTERS” DOOR OMAR DAHMANI

Omar Dahmani is 20 jaar oud en komt uit Amsterdam Noord. We vroegen hem een verhaal voor dit nummer te schrijven, omdat Omar een talentvolle jonge rapper is en we graag het urbansegment van de Nederlandse bladenmarkt willen aanspreken. Mopje. We vinden hem gewoon goed. Omar is op het moment met twee producers bezig om een cd op te nemen die Coup de Willend gaat heten. En vanaf maart kun je het door hem geschreven stuk Zaka de Klootzak in het theater zien. En hij is ook nog eens een roman aan het schrijven. Zoals hij zelf zegt: “Ik hoop dat het buitengewoon kut wordt en alleen maar verkoopt omdat ik mokro ben. En lekker.”

E

GpupÖt!epps!Efoojt!Cpvnbo/

!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

XXX/TUVEJPDBNQJOH/OM

r was eens een gezinnetje van vijf kleine mehdroefmonsters aan de voet van de berg Pantilimon in het Smiltfarkoninkrijk, hier ergens ver vandaan. Vader mehdroef heette Koen Tash Splintoe en moeder mehdroef Mimouna Splintoe-Zeitouna. Zij hadden drie kleine zoons: Oimter, Himsesh en Meerkoet. Zij waren alle vijf hardwerkende mehdroefs. Achter hun huisje hadden zij een heel veld met kleine koefnoenboompjes. De oogst van die boompjes, de zogeheten hutaknootjes, verkochten zij op de Smiltfarmarkt die elke zaterdag werd gehouden op het grote Smiltfarplein. Elke zaterdag zag je duizenden mehdroefjes op het plein met zware zakken vol hutaknootjes sjouwen en naar elkaar schreeuwen om te onderhandelen over de prijs. Een enkele keer liepen die onenigheden uit de hand en daagden twee trotse mehdroeven elkaar uit voor een duel. Een duel werd uitgevochten bovenop de Pantilimonberg. Het duurde maar liefst vier hele dagen om die top te bereiken, want ze moesten geblinddoekt achteruit omhoogkoprollen. Eenmaal boven gingen er vier mehdroefs in een cirkel om de twee kemphanen heen staan en zongen zij hand in hand het strijdlied: “SMOEMTIL FLIMPAAAAAAT, FLIMPAAAAAAAT,” wat ongeveer hetzelfde betekent als: “JE MOEDER IS EEN PIJPSLET, PIJPSLET”. Dan barstte het gevecht los. De ene mehdroef moest de andere mehdroef in zijn oog proberen te steken met een roestige

lepel, terwijl een van hun armen op de rug was vastgebonden met koefnoenliaan. Als een van de twee strijdende mehdroefs verloor werd hij besprenkeld met koninklijke urine en Babs (daarover later meer), en daarna van de berg gerold om weg te drijven in de Rititische oceaan. Er bestond niet iets als een gelijkspel. De meedogenloze koning Hisham Smiltfar geloofde niet in gelijk. Of in spel. Hij geloofde überhaupt niet. De hutaknootjes bevatten een speciale soort van olie die Babs heette. Elke mehdroef had dat hard nodig om in leven te blijven. Althans, dat werd de mehdroefmonsters voorgehouden. Eigenlijk was Babs een medicijn tegen het IDONTCARE-virus, IDC. Als de troepen van koning Smiltfar erachter kwamen dat je IDC-positief was, dan werd je naar een kamp gedeporteerd waar je stokslagen en willekeurige objecten in je anus te verduren kreeg. Er was een groep IDCpatiënten die nooit is opgepakt. Zij leefden in het bos en rebelleerden tegen het Smiltfarsysteem door de rijkere mehdroefdorpen ‘s nachts te bestormen en roestige lepels in de ogen van een ieder te steken. Op een dag zaten Himsesh en Meerkoet onder een koefnoenboom te wachten op hun broer Oimter. Hij was naar het plein geweest om een kruik met Babs op Hisham Smiltfar te splashen. Niet de echte Hisham Smiltfar natuurlijk. Ben je gek. Nee, het immense standbeeld van hem dat midden op het plein stond. Het was de plicht van

elke mehdroef om daar elke week minstens één kruik met Babs te splashen. Anders werden je koefnoenbomen ritueel verbrand tijdens het Oestrogeenfestival. Tijdens het Oestrogeenfestival werd gevierd dat er vrouwtjesmehdroeven (ook wel Hetjoens of Abeshoens) bestonden. “Tering,” zei Meerkoet na een lange stilte, “die prinses Tilimona is wel echt kankerlekker of niet, Himsesh?” “Inderdaad. Ik zou haar voortplantingsorgaan wel een dansje willen laten doen op het ritme van mijn passie, tot aan het och-

VICE

|

37


Partners:

: 0,"

Greenchoice

tendgloren,” antwoordde Himsesh, die aandachtig naar het hutaknootje in zijn rechterhand staarde. Meerkoet en Himsesh verschilden nogal. Zo was Meerkoet een enorme kast van een mehdroef. Hij was zo kast dat je je vriendin tegen hem aan wilde gooien. Hij werkte elke dag keihard en gedisciplineerd op het land terwijl de dunne, fragiele en onhandige Himsesh de kantjes er vanaf liep en constant klaagde. Hij stelde constant vragen. Waarom zus, waarom zo. Meerkoet hield daar niet van. Meerkoet was de oudste. Hij was verstandig en hij klapte zijn broertje Himsesh wel eens omdat hij te veel zou nadenken. “Van te veel denken komt narigheid en voor je

het weet koprol je achteruit de Rititish in,” zei hij altijd tegen zijn broertje. Een paar bomen verderop was hun vader Koen Tash noten aan het rapen. Mimouna gooide ze vanuit de boom naar beneden. Het was een hete zomerdag en Koen was slechtgehumeurd. Als Mimouna niet snel genoeg plukte dan schreeuwde hij “Hoer!” Uit liefde, uiteraard. In de verte kwam Oimter aangelopen. Hij had in zijn rechterhand een liaan en in zijn linkerhand een roestige lepel. Zijn gezicht was strakgespannen. Koen Tash wist meteen wat er gaande was en liet de grote notenzak in zijn hand langzaam zakken. Mimouna klom naar beneden. Himsesh sprong op en rende rich-

ting zijn lievelingsbroer. Meerkoet keek niet op. “Oimter, Oimter, wat is er aan de hand?!”, vroeg Himsesh angstig. Oimter duwde hem aan de kant en liep richting de voordeur van het huis. Eenmaal binnen smeet hij de deur zo hard dicht dat het raampje eruit vloog en op de veranda in stukken viel. Mimouna begon te huilen. “Het is zover. Ik wist altijd dat deze dag zou komen,” zei Koen Tash op een kalme toon. Het was onheilspellend stil buiten, afgezien van het gesnik van Mimouna, die inmiddels in de armen van Himsesh lag. Hij aaide haar liefdevol. Koen Tash veterde zijn laarzen, zuchtte diep en keek omhoog. Hij twijfelde even en deed een stap richting het huis. Op het moment dat hij de veranda betrad kwam Oimter naar buiten. “Hoe is het gebeurd, zoon?” “Ik liet de kruik kapotvallen vader, en de wacht heeft mij gezien. Hij daagde mij uit voor een duel.” “Zet ‘em op, zoon,” zei Koen, en hij beet op zijn lip om zijn tranen te bedwingen. Oimter knuffelde zijn vader innig terwijl hij over zijn schouder keek naar Meerkoet, die nog steeds niet had opgekeken. Mimouna en Himsesh huilden allebei luidkeels. Nadat Oimter ook zijn moeder en broertje goed had geknuffeld ging hij naast zijn oudere broer Meerkoet zitten. “Ik heb alle vertrouwen in je. Probeer niet te verliezen, Oimter. Verliezen is voor flikkers,” zei Meerkoet, nog steeds voor zich uit starend, met zijn ogen op een kier. Oimter stond op en wilde weglopen. Op dat moment ontplofte het huis en de brokstukken vlogen de lucht in. Toen de rook opklaarde was daar het silhouet van een lekkere Abeshoen zonder kleren. Het was prinses Tilimona. Zij had het huis opgeblazen met haar laseroogskillz. Op dat moment stond Himsesh op en keek hij naar de rest van zijn familie, die schuilend op de grond lag. Hij schreeuwde “IDONTCARE!” en veranderde in een weerwolfvampier net als in die bestseller van die mormoonbitch. Er volgde een episch gevecht waarbij Tilimona won. Ze maakte een salto. Einde. We begrijpen heel goed dat je nu wilt weten wat Omar Dahmani’s telefoonnummer is. Voor het antwoord kijk je op mooiboylaagstreepjeomar.blogspot.com.

38

|

VICE

DJ’s: Slagsmålsklubben (SWE) RedNose Distrikt (NL) Festa med Killar (SWE) LIVE ACTS Start playing at 20.00 Lucy Love (DK) Maskinen (SWE) DATE: Saturday, 16 January 2010 PLACE: Hotel V, from Amsterdam with Love

COLLABORATING ARTISTS: Nalden Carolien Borgers Gijs Kast Simon Wald-Lasowski Elza Jo Sandder Studio Jux Anne-Claire Petit Lekker Traiteur Daniel Cohen Mr Vintage

BOOK A ROOM €110 / €80: Prices include party tickets, a delicious breakfast at Hotel V and goodies from our partners. A selection of rooms have special themes created by collaborating artists. Choose your room and email hello @ strawberryearth.com with a request.

PARTY TICKETS €12: Available in person from Hotel V or by emailing hello@strawberryearth.com with a request.

Lucy Lo at 20.00ve

www. more info o st r a n: www.t witter. wberryeart h. com / s trawb c om erryea r th

r Get youo n pyjamase for th t! en environm


“NIETS DAN GOEDS” DOOR MAARTEN NAAFS

Onze stagiaire Eva Coolen zat bij Maarten Naafs op de schrijfopleiding van de Rietveld Academie en zei dit over hem: “Maarten heeft nog niet gereageerd op mijn mail over wat hij nu in godsnaam aan het doen is. Volgens mij zat hij in Zuid-Amerika ofzo. En ik ben zijn nummer ook kwijt. Maar hij is ooit uitgeroepen tot het grootste schrijftalent van Nederland, en hij werd gevraagd door een uitgever. Daar waren we allemaal best jaloers op, al was het ook totaal niet stoer om aan schrijfwedstrijden mee te doen, dus eigenlijk zeiden we alleen maar dat we jaloers waren. Maarten zei nee tegen de uitgever. Het is al een paar jaar geleden en ik was nogal afwezig in die tijd, maar ik herinner me nog wel dat we samen een keer de trap opliepen en dat hij zei dat hij geen haast had.”

O

peens stond er op de zesde verdieping een bank. Een groene bank. Met kleine houten pootjes. “Nou,” zei Ernst. Hij stond ervoor, op zijn geruite pantoffels, voeten iets uit elkaar. Zijn linkerhand rustte in zijn zij, de rechter op het koperen handvat van zijn wandelstok. “Nou, ik vind het niks.” De anderen knikten. Ernst schudde zijn hoofd. Het rode touwtje van zijn bril viel in lussen op zijn schouders. “Weet Akkersloot hier al van?”, vroeg hij aan de oudjes die zich om de bank hadden verzameld. “Wat een onding.” “Een onding, dat is het,” hoorde hij iemand bijvallen. “Nou,” zei Ernst. Hij leunde voorover en prikte met zijn vinger in de stof van de armleuning, alsof het een slapende zwerver was die misschien wel dood kon zijn. De stof was ruw onder zijn vinger. Zuchtend kwam hij overeind. “Van wie is dit?”, vroeg Dijkstra, die er net bij kwam staan. Hij keek hoopvol naar Ernst, maar die had geen antwoord. “Dat wil ik ook wel eens weten”, riep hij maar. Het bleef stil. Iedereen keek naar de bank. Sommigen krabden op hun achterhoofd of streken langs een keurig grijs baardje. Achterin dreigde Hulskamp weg te dommelen van zoveel groen tegelijk. Ernst liet zijn blik omhoogglijden naar de toppen van de kastanjes die aan de rand van de parkeerplaats stonden. Door de zo vroeg al bladerloze takken zag hij de achterliggende 40

|

VICE

velden, in ochtendnevel gehuld. Het zou een dag vol motregen worden. Hij is vast van Poortvliet, dacht hij, maar hij herinnerde zich net op tijd dat die al drie maanden dood was, en was blij dat hij het niet hardop had gezegd. Niets dan goeds. En zo stonden ze daar. ’s Nachts kon hij niet slapen. Hij had kruidenthee gedronken en toen dat niet hielp een borrel. Hij lag op zijn rug onder zijn dekbed en de tweepersoons sprei die zijn vrouw ooit had gemaakt. De gloed van het licht op de gang kwam onder de deur door. Hij stond op en trok zijn kamerjas aan. In de keuken dronk hij nog een borrel en voelde hij hoe de drank door zijn keel naar zijn maag zakte. Niet veel later stond hij buiten op de gemeenschappelijke gang. Hij keek uit over de parkeerplaats, de regenplassen, het oranje licht van de lantaarns. Het was stil in het gebouw. Verder dan de parkeerplaats kon hij niet zien. Hij wist niet goed wat hij verwacht had, het deed er verder ook niet toe. Boven hem stond de bank. Hij voelde hoe het ding boven zijn hoofd hing. Een piano aan een touw in een stomme film. De volgende ochtend schuifelde hij in zijn kamerjas door de huiskamer, en drukte hij putten in het tapijt met zijn wandelstok. Er werd aangeklopt. Hij deed de deur open en daar stond zijn zoon. Zijn kleinzoon had zich achter hem verstopt, de onderkant van zijn vaders jas in zijn hand geklemd. “Pa,” zei zijn zoon. “Het is weer zondag.” “Waar is de rest?”, vroeg Ernst terwijl zijn

hersens deze informatie nog aan het verwerken waren. “Welke rest, pa?” Zijn zoon pakte het kind bij zijn pols en stapte langs hem naar binnen. Ernst keek nog even de lege gang in voor hij de deur dicht trok. “Je hebt een snor,” zei hij. Hij leunde op zijn wandelstok en keek zijn zoon aan alsof hij net een wiskundige theorie had bewezen. Toen werd hij zich bewust van het feit dat hij nog in zijn pyjama rondliep en vertrok hij richting zijn slaapkamer. “Nou,” mompelde hij. “Ik ga wat aantrekken. Ik had jullie niet verwacht.” “Ik kom elke zondag,” zei zijn zoon, hard genoeg zodat hij het in de slaapkamer kon horen. “En ik heb al jaren een snor, ma zei altijd dat ze het mooi vond.” “Ja ja, je moeder. Ik snap het niet. Is dat mode?” Hij trok een overhemd aan en strikte zoals iedere dag een das. Voor de spiegel kamde hij zijn haren. Toen hij terugkwam was zijn zoon koffie aan het zetten. Zijn kleinkind zat in zijn stoel en keek naar hem op. Zijn voeten bungelden hoog boven de grond. “Je hebt de ogen van je oma,” zei Ernst tegen het mannetje. “Alles goed op school?” Met zijn drieën wachtten ze op de lift. Ernst had zijn wollen jas aan en een sjaal die jeukte op zijn huid. “Ik wil helemaal niet wandelen,” zei hij zonder overtuiging. “Ik zal je eens wat laten zien,” bedacht hij toen ze in de lift stonden, en hij drukte op de knop voor de zesde verdieping. De deuren schoven dicht en de lift zette zich in beweging.

“Gaat het goed met je, pa?” vroeg zijn zoon. “Hoe bedoel je gaat het goed? Natuurlijk gaat het goed.” “Goed zo.” Ernst keek voor zich uit, zijn knokige hand om de wandelstok geklemd. “Natuurlijk gaat het goed,” herhaalde hij zichzelf. “Ik zal je eens vertellen wanneer het niet goed gaat. Dat zal ik je eens vertellen,” zei hij terwijl hij bij zichzelf dacht, waar gaat dit nu weer naartoe? Toen schoot hem iets te binnen. “Een paar jaar geleden kwamen jullie niet voor de kerst omdat jullie gingen skiën of zoiets, dat weet ik niet meer. In ieder geval zei ik tegen je moeder dat een kerstdiner niet nodig was, je weet hoe ze zich daar altijd op uitsloofde. We gaan wel naar de Chinees, zei ik, en daarmee was het klaar.” De lift kwam aan op de zesde en de deuren gingen open. Ernst liep voor zijn zoon en kleinzoon uit de hal in. “Nou, dat was op eerste kerstdag, en aan het tafeltje naast ons zat een man alleen, op eten te wachten. Donkere man, buitenlander wel. Volgens mij werkte hij in de bouw of zoiets, zo zag hij eruit. Een broek met van die stukken op de knie, voor stratenmakers worden die gemaakt.” Ze liepen door de hal, langs de ramen met zicht op de natte parkeerplaats die schitterde in de zon. Met zijn vrije hand friemelde Ernst aan het touwtje van zijn bril. Aan het eind van de hal kwam de groene bank in zicht. “Wat ging je laten zien?” “Wacht maar,” zei Ernst. “En in ieder geval, die man zat daar dus en toen kwam de eigenaar aan zijn tafeltje. Die oude Chinees, je bent er ook vaak zat geweest. Daar kreeg je altijd een lolly van, weet je dat nog? Hij probeerde zacht te praten, maar ik verstond hem duidelijk. Met mijn gehoor is niets mis. Hij zei tegen die man: kunt u misschien vooraf betalen. Dat zei hij.” Ernst hield stil bij de bank en keek er nog eens naar. Zijn kleinzoon klauterde erop en begon op en neer te springen. De veren piepten en kraakten ervan. Zijn zoon pakte het mannetje bij de mouw van zijn jas en trok hem er af. Beduusd keek hij naar de twee volwassenen die voor hem stonden, ingepakt in hun winterjassen. “Als je die blik van die man had kunnen zien. Ik zag hoe hij keek en ik zei wel godverdomme, dat weet ik nog, dat is precies wat ik

zei, ik kon het ook niet helpen. Je moeder schrok ervan. Zit die man in zijn eentje kerst te vieren bij de chinees, moet hij eerst betalen. Ze dachten gewoon dat hij het geld niet had.” Ernst keek zijn zoon aan over de rand van zijn bril en wees hem met het uiteinde van zijn stok de bank aan. “Kun je het me nog moeilijker maken?” Hij stak zijn hand in zijn jaszak en zijn vingers vonden het verfrommelde papiertje van een keelpastille. “Kun je het me nog moeilijker maken, dat vroeg die blik. Ik zag het.” “Heb je dit niet al eerder verteld?” “Ach dat weet ik toch allemaal niet meer jongen, wat maakt dat nou uit?”, zei Ernst. “Maar het was triest, dat was het. Je moeder zei nog, laat hem dan bij ons aanschuiven, maar dat was niet nodig. Het was gewoon triest.” Met zijn drieën stonden ze voor de bank, niet veel anders dan de oudjes de dag ervoor, en keken ernaar. De jongen maakte zich los uit de hand van zijn vader en klom er weer op. Hij ging zitten met zijn voetjes vooruit. Zijn blote onderbe-

nen staken uit de opgerolde pijpen van zijn broek, die door de ruwe stof op hun plaats werden gehouden terwijl het mannetje zich onderuit liet zakken. “Ik heb daar nooit meer gegeten,” zei Ernst, die even was vergeten waarom ze op de zesde verdieping stonden. “Misschien had je moeder wel gelijk. We hadden hem best kunnen vragen om bij ons te zitten.” “Hij wilde vast met rust gelaten worden.” “Ja, vast.” “Nou wat valt hier te zien, pa? Laten we gaan wandelen.” Ernst keek naar het kind dat voor hem zat, klein tegen de groene rugleuning. “Op wie lijkt hij volgens jou?”, vroeg hij aan zijn zoon die al terug aan het lopen was door de hal, richting de lift. Zijn kleinzoon keek hem geconcentreerd aan, alsof hij televisie zat te kijken, en Ernst keek verloren terug. Hij probeerde woorden te zoeken die het jongetje zou begrijpen, die de ochtend weer logisch zouden maken, of iets dergelijks. De lift, de bank. Hij wist het ook niet. “Kom maar snel weer van dat ding af,” zei hij tenslotte.

VICE

|

41


READING LIST DOOR MIRANDA JULY

I

read the milk container while drinking orange juice out of the bottle, holding the refrigerator door open with my body. A better thing to read about while drinking orange juice would be oranges, or sunshine, or even lemons. Not milk. I read my to-do list for the day. First thing on it: “Print out script.� Last thing on it: “Dog things.� Meaning, buy balls and food for the dog. Not something I ended up doing. I slowly read the first 30 pages of a script, entitled The Future, stopping every few minutes to add to a list entitled, “The Future: questions and answers from a directorial point of view.� First thing on the list: “Look at cat pictures.� Last thing on the list: “Climb him often.� I reread the last page of In the Aeroplane Over the Sea by Kim Cooper. It’s a book about the making of the Neutral Milk Hotel album of the same name. There’s a long, inspiring quote on the last page, which ends, “And that’s what we need: We desperately need you.� I read the name on the box the mailman delivered: “Mike Mills.� The mailman is shaking and sweating and says “Shit� out loud, because he’s afraid of the (very sweet) dog. We went through this yesterday. His fear is one of the highlights of my day, it’s so out of control, physical, not something you see all the time. And I too have a dog phobia, so I can relate. I read about 50 emails, over the course of the day, most of them from the same people repeatedly. Top emailer: assistant Alf Seccombe. Subject of one of his emails: “Re: I am the Authentic Representative of the Entity that my Page Represents.� This email contains his correspondence with Facebook. I also read, skimmed, the emails I wrote, as I wrote them. Last sentence to Brigitte Sire: “i hope all is going well with you. i am either totally paralyzed with no idea what to do next, or else i’m busy. xo, mj� I read pages 164–170 of Varieties of Disturbance, by Lydia Davis, while eating lunch. The last two sentences read: “How could you do that to your mother? Aren’t you shamed?� I read a text from Kitty: “How’s it going?� While stopped at a red light, I read the Vista Theater marquee, Men Who Stare at Goats, and the names of each of the men in the movie. I have various thoughts about the male actors, most of them ranging from slightly to very critical. I have one thought about one man that is admiring. 42

|

VICE

I read the words “Lil Joe� on a small tapestry at Kitty’s house. I read the words “Thelma and Louise� off a video box; the movie is playing in the background as we talk. We pause in our conversation to watch the part where they drive over the cliff. “I think I’m gonna cry,� says Kitty. But a moment later she says, “No, I guess I’m not going to cry.� I read the title of the Jeremy Deller book Marlon Brando, Pocahontas, and Me, and many pages inside. I squint to read the photo caption, “Sacheen Littlefeather Refuses Marlon Brando’s Academy Award, March 27, 1973.� Brief daydream about who I would get to refuse my Academy Award. I read song titles for Antony and the Johnsons songs, while listening to Antony and the Johnsons, while throwing the ball for the dog. “For Today I Am a Boy,� “Man Is the Baby.� By the time I get to “Bird Gehrl� her tongue is hanging out, and I yell out, “Game over! Good job!� and we go inside. I read an email from Jesse Pearson, editor of Vice. It ends, “i’m also sad that you aren’t represented in the fiction issue like at all. maybe even a reading list from you or something? xo jp� I struggle to read Mark Borthwick’s handwriting at his art show, but give up and decide to appreciate the writing on a visual level, which isn’t hard. Like an annoying child I read all the signs and billboards we pass while driving across LA at night. I try not to say them out loud, but accidently whisper, “Voyeur.� Mike says, “What?� “Voyeur,� I say, pointing to the sign on a building. We are stopped at a red light. I plan on reading before bed but the lamp is in the other room and I’m too tired to get it. I lie on Mike’s shoulder and try to read the book he’s reading, Rilke poems. Lament Everything is far and long gone by. I think that the star glittering above me has been dead for a million years. I think there were tears in the car I heard pass and something terrible was said. That’s not the end of the poem, but Mike was reading more quickly than me and turned the page.

!*('*, *$!& , %( $

'

97&)*8-4< +47 8*1*(9*) '7&3)8


“GEILEVERHALEN.NL” DOOR ALMA MATHIJSEN, MARTEN MANTEL, TJEBBE TJEBBES EN INEZ PISO

Marten Mantel is eindredacteur van dit blad, maar ook een heel goede schrijver van zinnen en woorden. Samen met zijn vrienden Alma Mathijsen, Tjebbe Tjebbes en Inez Piso (ook heel goede schrijvers van zinnen en woorden) vatte hij laatst het plan op om verhalen te schrijven voor geileverhalen.nl. Dat is een website waar minder goede schrijvers erotische verhalen op zetten met titels als Oppas (18) Zuigt Haar Baas Leeg en Hoer Door Vier Ladingen Bespoten. Omdat Marten en zijn vrienden competitieve doch verwarde mensen zijn, maakten ze er een soort wedstrijd van. Ze zouden allemaal bij elkaar komen om hun verhalen op een grote stapel te gooien en er omstebeurt eentje voor te lezen. Er werd ook een verhaal bijgestopt dat daadwerkelijk van geileverhalen.nl afkomstig was. Uiteindelijk moest iedereen raden welk verhaal van wie was. Wie deze wedstrijd heeft gewonnen is niet duidelijk. Hoe je de wedstrijd moest winnen eigenlijk ook niet. Maar hier zijn hun verhalen. ME MAN VAN DE GORDIJNEN KOMT

A

nnette en Sandra zijn twee meisjes. Ze wonen tegenover mij. Gordijnen hebben ze niet. Ik denk dat ze erg arm zijn. Genoeg geld voor warme kleren hebben ze ook niet. Meestal lopen ze rond in ondergoed. Het liefst kijk ik naar ze als ze de lakens opvouwen. Ze pakken allebei twee punten en trekken het laken wat heen en weer om de kreukels eruit te halen. Hun borsten schudden zachtjes op en neer. Met mijn verrekijker kan ik het precies volgen. Annette heeft ronde borstjes die omhoog staan als twee kersen op een slagroomtaart. Sandra heeft borsten om in te knijpen, groot genoeg om als kussen te gebruiken. Ik verlang ernaar om zachtjes in slaap te sukkelen in haar boezem. Als de dood daarop volgt, zou het me niets kunnen schelen. Een mooier sterfbed bestaat niet. Mijn ogen steken net boven het raam uit, van mijn hand en opengeritste broek hebben ze nooit iets gezien. Sandra zet twee handen tegen het raam en kijkt me strak aan. Ze steekt een duim in de lucht. Annette komt aangehold, steekt de duim van Sandra in haar mond en laat hem vervolgens over haar blote buik glijden. Zelfs hier kan ik haar lijf horen sidderen. Langzaam maakt Annette de bh van Sandra los. Haar tieten dribbelen los, alsof ze op en neer willen springen van geluk, omdat ze eindelijk bevrijd zijn. Sandra draait zich om en Annette duwt haar eigen bh naar beneden. Haar tieten staan fier omhoog, klaar voor elke oorlog. Dan zakt ze naar beneden. Ze zet haar lippen op de borsten van Sandra. Ze neemt een flinke hap, bloed spuit naar buiten. Sandra gooit haar hoofd naar achter en slaakt een kreet. Haar tenen krullen. Annette neemt nog een paar bloeddorstige happen voordat ze het raam opengooit en roept: “Dit was de laatste keer dat je ons mag bekijken, me man van de gordijnen komt.” Een man met een rails en rood stof loopt de kamer binnen. Hij heeft 44

|

VICE

een brede grijns op zijn gezicht. Eikel. Hij heeft de geilste wijven op aarde en ik heb voortaan uitzicht op gesloten gordijnen vanuit een met sperma volgespat raam. ALMA MATHIJSEN

DAT ZAAD MOET ER DUS IN

D

it is eigenlijk geen verhaal over seks, maar over de liefde. Het heeft wel een hele hoop met seks te maken. Ik werk namelijk in de porno-industrie, vooral dankzij mijn enorme penis. Maar dat is niet mijn enige verdienste: ik ben ook een bijzonder gedreven neuker. Seks is voor mij niet een romantisch moment van liefkozing dat je met z’n tweeën beleeft, maar puur een mogelijkheid om ongecontroleerd te pompen. Dat zaad moet er dus in. Mijn seksuele kracht ligt hem in de onbedwingbare oerbehoefte de baarmoederwand van een vrouw te bedekken, zoals je zou doen met latex op een vergeten binnenmuur. Jarenlang oogste ik als pornoster niks dan waardering voor deze recht toe/recht aan-neuktechniek. Tot me iets overkwam wat een pornoster nooit zou moeten overkomen. Ik werd verliefd. En niet op een van de andere pornosterren, maar op de productie-assistente. De oude productie-assistent had ontslag genomen na het door de media breed uitgemeten incident dat zich voor had gedaan op de set van Fondue Fuckers III, en er kwam vervanging in de vorm van een prachtige jonge vrouw. De eerste keer dat ze op de set verscheen was ik net een scène met een masochistische brunette aan het afronden. Ik liet mijn enorme, alweer slapgeworden penis uit haar vagina glijden en zag vanuit mijn ooghoeken een nieuw crewlid staan. Belinda. Mijn ziel vlamde op in een chemische reactie tussen mijn liefde en geilheid voor haar verschijning. Belinda had mooie ronde borsten en glanzende blonde haren die om haar delicate schouders paradeerden als frisse windvlagen door een ongerept lenteweiland.

Ze was de vrouw voor mij. Ik kon en ging me niet beheersen. Ik moest en zou mijn glinsterende liefdesyoghurt in haar baarmoeder tappen. Ik stormde op Belinda af, duwde daarbij de opnameleider en een camera omver, wierp haar op de grond en begon haar direct meedogenloos te penetreren met mijn binnen luttele seconden weer hardgeworden lul. Er brak grote paniek uit op de set. Alle aanwezigen werkten voor een bedrijf dat porno maakt, maar deze vorm van seks op de werkvloer was nog een groot taboe. Belinda en ik werden uit elkaar getrokken. Ze krijste dwars door haar tranen vloekwoorden mijn richting in. Ik las de pijn van haar gezicht, en het speet me direct. Het speet me echt. Ik voelde me verschrikkelijk toen ik de woede en radeloosheid in haar ogen zag. Ik maakte aanstalten om haar mijn spijt te betuigen. Maar dat ging niet, want ik werd al ingeteugeld en teruggebracht naar de stal. MARTEN MANTEL

IK BEN JASPER EN IK WEET PRECIES HOE HET MOET!

T

ineke staat gehaast aan het slot van haar fiets te prutsen. Ze heeft vreselijk koude handen en flinke haast. Een half uur geleden stond ze in het kader van beroependag nog voor de klas van haar jongste zoontje. Het was alleen omdat hij zo had aangedrongen dat ze uiteindelijk had toegezegd voor de klas te komen vertellen over haar werk in de hulpverlening aan mensen met een verstandelijke beperking. Dat de kinderen de dokter en de ICT’er die haar voorgingen een stuk interessanter hadden gevonden vond ze niet zo erg. Wat haar wel dwars zat was dat ze daar voor de klas eigenlijk keihard had staan liegen. Sinds vorige week was ze namelijk helemaal niet meer in dienst van de stichting PerspeKtief voor beschermd en begeleid wonen, een werkgever waarbij ze het de afgelopen zeventien jaar erg naar haar zin had gehad. De zorg voor de Downsyndromers had

haar indertijd een mooie gelegenheid geleken, en ze was ook na haar huwelijk en de komst van de kinderen niet gestopt. Het werk was boeiend gebleven en had Tineke’s immer aanwezige behoefte om wat voor de wereld te betekenen altijd bevredigd. Tot het een paar maanden geleden begon te kriebelen. De fiets staat op slot. Tineke is slechts vijf minuten te laat voor haar allereerste opdracht als zelfstandige hulpverlener. Ze denkt aan het stapeltje gloednieuwe visitekaartjes in haar handtas. Ze is er erg tevreden over. Het adres van haar net zo nieuwe website staat er in zakelijke letters op gedrukt. De gedachte hieraan geeft Tineke een zelfverzekerd gevoel. Al die mensen die haar verteld hadden dat het niet kon, dat het een slecht idee was, dat ze het er pertinent mee oneens waren: ze zouden haar hier eens moeten zien staan. Nadat ze de bel heeft ingedrukt hoort ze van binnen de doorzonwoning een keihard gegil. Pas na een paar minuten doet een vrouw van haar eigen leeftijd de deur open. “Hoi hallo, ik ben Marieke, we hebben elkaar over de telefoon gesproken toch? Sorry dat je moest wachten, Jasper werd even vervelend. Ik moest hem naar zijn kamer sturen, kom binnen.” Even later zitten ze met koffie en kaakjes aan de keukentafel. Het gesprek wil niet zo vlotten. Marieke roept voor de derde keer lacherig dat ze het zo’n vreemde situatie vindt. “Mijn man is het er ook niet mee eens, maar ach ja, wat kun je doen? Na dat akkefietje met die caissière in de supermarkt vorige maand was ik de wanhoop nabij.” Na nog vijf pijnlijke minuten stelt Tineke met bonzend hart voor om maar eens te beginnen. Op de deur van Jasper hangt een groot vel papier met daarop in hanenpoten ‘Mijn kamer! Eerst kloppen!’, maar de deur zwaait al open. “Wat gaan we doen! Ik ben Jasper!”, roept de jongen heel dicht bij haar gezicht. Tineke is blij dat Jaspers moeder niet mee naar boven is gekomen en voelt zich alweer bijna op haar gemak. “Je krijgt vandaag een privéles van mij, Jasper. Ik ga van alles vertellen over liefde en intimiteit, je weet heel goed wat dat betekent toch?” “Ja! Ja! Dat betekent NEUKEN! Ik wil graag NEUKEN! Hoe heet je? Ik ben Jasper en ik weet precies hoe het moet!” Tineke is niet per se geschrokken, ze kent het gedrag van Dowsyndromers die in de knoop zitten met hun eigen geilheid maar al te goed. In de woongroep is ze al zo vaak in haar billen geknepen door de mannelijke bewoners. Uiteindelijk heeft ze zich zelfs gespecialiseerd in seksuele voorlichting binnen de groep. Een thema wat haar echt aan het hart gaat. Vaak genoeg heeft ze uitgelegd dat je nooit zomaar aan meisjes mag zitten, dat er wederzijdse instemming nodig is voor seks en dat voorspel geen spel met regels is of met winnaars, maar dat het vooral bedoeld is om de vagina vochtig te krijgen. Maar vandaag is het

anders. Ze zit samen met Jasper op zijn Donald Duck-dekbedovertrek en houdt zijn hand vast. Het hele verhaal over intimiteiten heeft ze inmiddels opgedreund. Jasper is niet zo onder de indruk. Tineke merkt dat hij inderdaad al volledig is voorgelicht. “Zeg mevrouw,” zegt Jasper als ze even een stilte laat vallen, “U bent hier toch om met mij te NEUKEN?” “Ja Jasper, als je dat graag wilt kunnen we inderdaad met elkaar naar bed, dat is onderdeel van de les.” Terwijl Jasper gillend van enthousiasme en met zijn trui al over zijn hoofd door zijn kamertje rent probeert Tineke zich duidelijk voor de geest te halen waarom ze hier aan begonnen is. “Het is gewoon de praktische kant van de voorlichting,” denkt ze in zichzelf. “Seks is een primaire levensbehoefte, ook voor iemand met de geest van een tienjarige in een volwassen lichaam. Wanneer iemand zichzelf niet meer aan of uit kan kleden heb je daar de thuiszorg voor, en iemand die zichzelf niet kan bevredigen komt bij mij.” Inmiddels heeft Jasper enkel nog zijn onderbroek aan. Hij is naast haar komen zitten en knijpt hard in haar borst. “Mag ik nu in mijn blootje!?”, vraagt hij nadat hij haar rechterborst vrij oncharmant uit haar truitje heeft getrokken. Ze ontkleedt zich voor het bed waarop Jasper erg hard over zijn kruis aan het wrijven is. Uit haar handtas pakt ze het potje glijmiddel en hij smeert het ruimschoots tussen haar benen. “Zal ik dat eens even doen?”, vraagt Tineke terwijl ze naast de nog steeds woest wrijvende Jasper op het eenpersoonsbed gaat liggen. Met haar hand nog nat van het glijmiddel pakt ze Jaspers pik vast. Met een ruk draait hij zich om, kijkt hij haar aan met een zielsgelukkige blik in zijn wijd opengesperde ogen en begint hij wild met zijn lichaam te schudden. TJEBBE TJEBBES

STROOMOPWAARTS MIJN GENOTSHOL IN

begon hij penselen en kwasten in mijn schaamspleet te duwen. Eerst een kleine. Die sopte eruit van mijn geil, en blauwe verf sijpelde langs mijn been. Toen pakte Rigoberto een hele dikke verfroller en stopte die mijn glibberige gleuf in, helemaal tot aan mijn baarmoeder. Oooooohh lekkkeerrrrrr. Hij draaide me om en bestudeerde mijn aars. Ik hoopte dat hij daar ook een kwast in ging doen, maar het werd zijn pik. Hij brulde iets Spaans en neukte me kneiterhard in mijn darmen. Hij draaide de kwasten rond in mijn pruim en ik kreeg drie orgasmes achter elkaar. Mijn kutje trok zo hard samen dat de kwasten eruit sprongen en er eentje tegen de muur knalde en brak. Ik kermde het uit van genot. Rigoberto stak zijn harde lid met wat poepresten tussen mijn opengesperde schaamlippen, hup mijn sidderende pruim in. Hij tilde me op terwijl hij zijn enorme lul als een drilboor in me stootte. Zijn ballen kletsten in mijn kutsap. Hij neukte me tegen de schildersezel en het schilderij viel op de grond. Hij ging op het schilderij staan en mijn kut droop rijkelijk leeg langs zijn benen, waarna het sap zich met de nog natte verf op het schilderij vermengde. Rigoberto zette me neer en stak zijn vuist tussen mijn benen. Ik kreeg een buitenaards orgasme, waardoor mijn kut veranderde in een brandslang en ik liters langs zijn vuist spoot. Rigoberto wist wat hij moest doen en stak zijn pik stroomopwaarts mijn genotshol in. Hij spoot in me, en ik voelde het daarna weer langs mijn kloppende schaamlippen naar buiten vloeien. “Er ligt 50 euro op tafel,” zei Rigoberto zwaar hijgend. Ik was buiten adem en pakte het geld. Ik raapte mijn kleren bij elkaar en keek hoe Rigoberto met de gebroken kwast een paar strepen zette op het doorweekte schilderij. Het leek best wel. INEZ PISO

R

igoberto vroeg me of ik model wilde zijn voor zijn nieuwe schilderij. Ik kreeg er 50 euro voor. Oké, zei ik. In zijn atelier rook ik nagellakremover en zag ik allemaal schilderijen van blote vrouwen met gespreide benen. Hun kutten gaapten me aan vanaf de muur. Ik begreep nu pas dat hij me naakt wilde schilderen, maar ik deed alsof ik dat al wist en trok mijn kleren uit. 50 euro is ook best veel. “Ga daar maar liggen,” zei Rigoberto met zijn zware Spaanse accent, en hij begon te schilderen met een zichtbare paal in zijn broek. Hij vroeg of ik mijn rechterhand op mijn kut wilde leggen. Ik wou dat wel, want ik voelde mijn kut heter en natter worden door deze situatie. Ik kon mezelf niet beheersen en begon met vingeren. “Goed zo,” zei Rigoberto. Hij kwam naar me toe en legde mijn linkerhand om zijn lul, die bijna uit zijn strakke broek scheurde. Hij duwde mijn hoofd om zijn bloeddoorlopen geslacht. Ik kotste bijna, maar vond het lekker. Toen VICE

|

45


Miss Dalloway FOTO’S DOOR ATHOS BUREZ

46

|

VICE

Valerie: broek en top Wrangler, pumps Stella McCartney, bontjas vintage

Layna: panty H&M, onderbroek Etam, masker Giuseppe Virgone by Ra, bontjas vintage

Styling: Albane Paret Make-up: Julie Motoi Haar: Louis Ghewy Productie: Leonardo Van Dijl Modellen: Layna Vercauteren en Valerie Colemonts

VICE

|

47


48

| VICE VICE

| 49

Valerie: pumps Irregular Choice, jurk Humanoid, jeansjas en riem Wrangler, panty H&M, tas Chanel vintage, ring Friis & Company, bontjas vintage

Layna: jumpsuit Stine Goya by Ra, schoenen HUB; Valerie: broek Wrangler, top Zadig & Voltaire, schoenen Puma


50

| VICE VICE

| 51

Valerie: gilet Zadig & Voltaire, broek Pepe Jeans, schoenen Puma

Layna: jumpsuit Stine Goya by Ra


52

| VICE VICE

| 53

Valerie: jurk Facetasm by Ra, schoenen Puma, panty H&M; Layna: body Wolford, broek Sisley, schoenen Dr. Martens

Layna: t-shirt Bless by Ra, broek Sisley, horloge Swatch; Valerie: bh women’secret, broek Wrangler, bontjas vintage, horloge Swatch


VICE FASHION STOCKISTS

DR. MARTENS drmartens.com

IRREGULAR CHOICE irregularchoice.com

SISLEY sisley.com

ETAM etam.com

JULIAANDBEN juliaandben.com

STELLA MCCARTNEY stellamccartney.com

FILIPPA K filippa-k.com

NEW LOOK newlook.co.uk

SWATCH swatch.com

FRIIS & COMPANY friis-co.dk

PEPE JEANS pepejeans.com

WOLFORD wolford.com

H&M hm.com/nl

PUMA puma.com

WOMEN’SECRET womensecret.com

HUB hubfootwear.com

RA ra13.be

WRANGLER eu.wrangler.com

HUMANOID humanoid.nl

ROXY HEART roxy-heart.com

ZADIG & VOLTAIRE zadig-et-voltaire.com

Don’t Worry, Be Happy 22 januari t/m 7 maart Artists: Abner Preis, AIDS-3D, Asgar/ Gabriel, Constant Dullaart, Friends With You, Jeff Soto, Marijke Appelman, Merijn Hos, Ola Vasiljeva, Petra Cortright, Rafael Rozendaal, Remco Torenbosch, Richard Colman, Wayne Horse

AIDS-3D, No Fear, 2008. Braided EL-wire and airbrush paint.

54

|

VICE

Showroom: Witte de Withstraat 29-31 Rotterdam - NL www.showroommama.nl


DE DICHTER DES DOODS INTERVIEW EN FOTO DOOR EVA COOLEN, ADDITIONEEL BEELD DOOR JANINE VAN OENE

H

et is zo’n krantenbericht dat je hardop voorleest, zo’n bericht van: vrouw na maanden dood in woning gevonden. De buurvrouw belde de politie omdat het zo stonk in het trappenhuis. Of erger nog: man na dood aangevreten door eigen hongerige katten. Je denkt even na over hoe dat kan, dat niemand dat merkt. Dat zo iemand niemand meer kent. En daar blijft het bij, want jij kent hem verder ook niet. Maar wat gebeurt er eigenlijk met die mensen, mensen die door niemand gemist worden? Die mensen worden ook begraven. Maar er komt niemand naar hun begrafenis. En begrafenissen zijn altijd droevig, maar op hun begrafenissen heeft er dus niemand verdriet. Sinds 2002 weet dichter Frank Starik waar die mensen vandaan komen, en meer nog wat er met ze gebeurt. Hij richtte toen de Poule des doods op. Dat klinkt als een collectief van bloeddorstige serieverkrachters, maar het is een groep dichters. Dichters die proberen die onbekende dode een beetje proberen te leren kennen. En dan schrijven ze een gedicht voor die persoon, dat ze komen voordragen op de verder uitgestorven begrafenis. Ik sprak Starik over dit vreemde afscheid. Vice: Hoe bent u dit project begonnen? Frank Starik: Ik kwam op het idee door de stadsdichter van Groningen, Bart Droog. Toen hij werd benoemd werd er een lijk gevonden in het botendiep in Groningen en dacht hij: Eureka! Dat is nou het mooiste wat je als stadsdichter kan doen, daar een gedicht van maken. En hoe heeft u toen de stap gezet naar dit project? Ik heb contact met hem opgenomen en zei: ik wil dit misschien wel in Amsterdam doen. Toen zei hij: ja tuurlijk. Wat is de informatie die u meestal over de overleden mensen krijgt? Dat is hele minimale informatie. Hoe iemand heet, waar en wanneer hij of zij is geboren, waar iemand is gevonden, op welk adres en, als er politie bij is geweest, welke agent erbij betrokken was. Als er aanleiding toe is, dan bel je met de ambtenaar in kwestie. Van: wat weet je nog meer? Wat heb je gezien? Wat was het voor huis? En wat stond erin? En aan de hand daarvan schrijft u een gedicht? Ja. Soms weet ik al als ik de telefoon ophang wat de eerste regel moet zijn.

56

|

VICE

Kunt u een voorbeeld noemen van een verhaal wat je te horen krijgt? Een bolletjesslikker waarvan je de identiteit niet weet omdat hij met valse identiteitspapieren reist. Naar de herkomst en leeftijd kun je dan alleen maar gissen. Je weet alleen iets over hun verlangen om geluk te bemachtigen. En dat ze daar hun leven voor waagden. Hoe ziet dat eruit, zo’n eenzame uitvaart? Langzaam komt iedereen aan: de dragers van de kist, de uitvaartbegeleider en vaak iemand van de sociale dienst. Dan gaan we naar binnen. De dragers komen naar voren. We nemen plaats, de muziek klinkt. De dichter zegt zijn gedicht op. Tweede muziekstuk, derde muziekstuk. De dragers komen naar voren. De beheerder van de begraafplaats die de muziek verzorgt komt achter zijn gordijntje vandaan. We lopen naar buiten, naar het graf, grotendeels zwijgend. Dan hebben we bij het graf nog een moment van stilte. Vervolgens zakt de kist en werpen we een schepje zand. Hoe vaak doet u dit? 15 tot 20 keer per jaar. Ja. Maar wordt het, na acht jaar, ook niet een vervelende routine? Nee. Laatst hadden we twee of drie maanden geen uitvaart gehad. Toen werd ik eindelijk gebeld en toen had ik zoiets van hè fijn, daar gaan we weer. Waar gaat dit project u om? Dat je mensen niet zomaar onopgemerkt laat verdwijnen. Maar ik heb ook Rietveld en Rijksacademie gedaan; ik heb ook een kunstachtergrond. Ik zie het ook als een sociale sculptuur waarin nieuwe doden elk een regel vormen in het grote boek der vergetelheid. Kun je het een beetje aan? Ik heb ook wel dagen gehad dat ik dacht, ik heb er genoeg van. Altijd weer die kutdood. Wat is het vreemdste dat u heeft meegemaakt? Het grappigste in ieder geval was een man die een seksshop had gehad. Zijn hele huis stond vol met seksspeeltjes en vieze DVD’s en video’s, gedeeltelijk nog afkomstig uit de voorraad van zijn winkel, die failliet was gegaan. Ik heb toen een buurvrouw gesproken die wist dat hij ’s avonds altijd porno zat te kijken. Zij heeft toen tegen hem gezegd: “Je moet je gordijnen dicht doen als je die rotzooi zit te kijken, want dat is niet prettig

voor de buurt.” Volgens de buurvrouw had hij een kunstgebit en ging hij ’s nachts vaak op pad om mensen te pijpen. Dan deed hij zijn gebit uit, heerlijk. En wat voor gedicht is er voor die man geschreven? Ilse Starkenburg heeft dat gedicht geschreven. Het was haar goed gelukt, en ging over dat die man in een lustvolle wereld moet hebben gewoond, en dat ze hoopte dat hij in een even lustvolle wereld terecht was gekomen. Wat is het meest aangrijpende voor u geweest? Het allerergst vind ik kindjes. Kindjes die een eenzame uitvaart hebben? Ik heb een keer meegemaakt dat een Duits junkenechtpaar dat een doodgeboren kindje had gekregen uit het ziekenhuis was weggelopen. En dat het kistje gedragen werd door de uitvaartleidster zelf. En dat is een hartverscheurend beeld. We hebben twee of drie keer zo’n baby’tje gehad. Ook eentje die gevonden was in het Noordhollands Kanaal. Die dus wel geleefd had eerst. Dat beeld laat je niet meer los. Wat komt het vaakst voor? Het is eigenlijk gewoon een doorsnede van de Amsterdamse bevolking. Er zit van alles tussen: toeristen, asielzoekers, bolletjesslikkers, daklozen, jonge mensen die een eind aan hun leven hebben gemaakt, bejaarden, mensen met kennelijk grote psychische problemen, alcoholisten die vrij vroeg overleden zijn, van alles. Junks komen niet veel voor, daar wordt heel goed voor gezorgd. Die hebben hun eigen verpleegcircuit. Eenzame zelfmoorden zijn vaak jonge mensen? Ja. Ouders willen daar dan niets meer mee te maken hebben; daar is een hoop aan vooraf gegaan. Dat komt regelmatig voor. We hebben ook wel eens een man gehad die zich op een zolder had verhangen en daar weken heeft gehangen. En toeristen die zich buiten hebben verhangen. Toeristen in Amsterdam? Ja, buiten, bijvoorbeeld naast Centraal, op zo’n bouwplek. Of mensen die voor de metro springen. En wiens duizend stukjes weer bij elkaar geraapt moeten worden. Huilt u wel eens op de begrafenissen van de eenzame uitvaart? Nee, dat mag niet. Dat hoort niet. Maar het is ook een totaal andere mindset waarmee je een uitvaart bezoekt. VICE

|

57


Het wordt werk? Ja. Het scheelt natuurlijk, je kent die mensen niet, je hebt ze nooit gekend. Maar soms zijn de verhalen erg aangrijpend. Het komt wel voor dat je soms ineens een week hebt met twee of drie uitvaarten en dat je dan aan het einde van die week ’s avonds stiekem op je kamertje zit te huilen omdat het dan toch wel erg was. En begrafenissen van uw eigen bekenden, daar huilt u ook niet meer? Nee. En hoe komt dat dan? Omdat ik er een hekel aan heb gekregen. Aan huilen op begrafenissen? Aan begrafenissen. Van mensen die ik ken. Waarom? Omdat ik op dat moment dat verdriet niet meer wil en kan toelaten. Er zit een soort beschermende teflonlaag om me heen. Ik heb er gewoon een hekel aan gekregen. Dat is ook wat ik me erg afvraag bij dit project, want ergens creëer je een intimiteit voor iemand met wie je helemaal geen intimiteit hebt. Ja. En dat moet ergens effect hebben op de intimiteit met mensen die je wel kent, van wie je echt houdt. Ja, maar dat klopt niet helemaal, want je probeert zoveel mogelijk uit te vinden over iemand. Je leert iemand wel degelijk als abstractie kennen. Maak je dan niet eigenlijk fictie van het hele gebeuren? Van die mensen, hun leven en hun dood? Eigenlijk is het hele leven fictie. Waarom is het hele leven fictie? Omdat wij onze verhalen zijn, en mensen die geen verhaal meer hebben kun je een verhaal geven. Waar baseer je dan het verhaal op dat je aan iemand geeft? Kijk, als je iemand hebt die in 1940 in Rotterdam is geboren en tot 1973 in Rotterdam heeft gewoond, dan weet je eigenlijk ook al een heleboel. Nou ja, eigenlijk weet je ook niets. Elk verhaal is mogelijk. Ja, maar het belangrijkste van een eenzame uitvaart is dat je de overgangsrite van het zogezegd op aarde zijn tot aan het begraven worden begeleidt. Als je christelijk bent en ook als je moslim bent, is het moment van begrafenis ook het moment dat de engelen je naar de hemel begeleiden en ook het moment dat je als het ware aan de hemelpoort klopt. Ik denk dat het belangrijk is dat er dan iemand een goed woordje voor je doet. Denkt u dat uw woord telt aan de hemelpoort? Misschien telt het voor de voorspraak van de Goden niet, maar ik denk dat… Kijk, ik ben niet gelovig. Het is maar een gedachte. Hoe werkt een gedachte over iets waar je niet in gelooft? De meerderheid van de mensen heeft sinds het ontstaan der mensheid altijd geloofd in 58

|

VICE

een goddelijke instantie en in een hiernamaals. Dus het is hoe dan ook voor veruit de meeste mensen een bestaande werkelijkheid. En of dat nu waar is of niet doet helemaal niet ter zake. Het gaat om de aanwezigheid in de cultuur van deze gedachteconstructies. Dat maakt ze waar. Is het mogelijk om niet over de overleden mensen te oordelen? Het is in ieder geval mogelijk om dat oordeel niet uit te spreken, en dat is de essentie. Wij zijn God niet en wij zijn niet de oordelende instantie. We zijn daar alleen maar om iemand netjes liefdevol weg te brengen, ook als het een klootzak was. Maar daar ga ik niet over. Doet dat ertoe voor uzelf, als u een eenzame uitvaart meemaakt waarbij u het idee heeft dat de dode een enorme klootzak was? Oh ja. Die heeft het verdiend alleen te sterven. Dat vind ik dan weer niet. Ik ben geen rechter en ik kan niet veroordelen hoe iemand erbij komt om bij vier verschillende vrouwen vijf verschillende kinderen te maken en dat die man er dan in slaagt om bij iedere vrouw weggestuurd te worden voordat dat kind geboren is. Dan kun je best goed raden dat het een uiterst gewelddadige man geweest moet zijn. Maar dan kun je je ook voorstellen hoe onmachtig dat mens zich gevoeld moet hebben, dat hij zich niet anders kon uiten dan met zijn hand. Gelooft u dat mensen in hun essentie goed zijn? Een vriendin van me heeft een kind, een jongetje, van een jaar of drie. Dat is een klootzakje. Dat wordt een slecht mens. Slechte mensen bestaan. Waar baseert u dat op? Het is een geniepig achterbaks onaangenaam rotventje. Hij heeft een broertje, en die is prima, maar deze kerel stinkt. Daar gaan ze grote moeilijkheden mee krijgen. Dat weet ik nu al. Het is gewoon een slecht mens. Is dat geen oordeel? Nee, dat is nog steeds geen oordeel. “Het is gewoon een slecht mens” lijkt me toch een behoorlijk oordeel. Maar dat betekent niet dat ik hem niet lief kan hebben. Vanwege zijn onmacht om… Het zou handig voor het jongetje zijn als hij het allemaal veel beter deed, maar dat verhindert me niet om medelijden met hem te hebben en hem daarom lief te hebben. Maar u zegt net dat u een hekel aan hem heeft. Ja, het blijft een verschrikkelijk kind. U gelooft dus wel dat mensen in essentie slecht kunnen zijn. Dan is het misschien wel een voordeel dat u nooit genoeg weet over de overleden personen om ervan overtuigd te raken dat hij een slecht mens is. Ja en dan nog… Bij sommige mensen kun je toch wel heel zeker weten dat het een onversneden klootzak moet zijn geweest. Het is hoe dan ook voorbij en er is niets meer aan te doen, dus het heeft totaal geen zin om daar een oordeel over uit te spreken. Je weet niet welke onmacht er aan ten grondslag ligt.

En als u nu fout zit met het gedicht dat u voor de overledene bedenkt, vanwege geringe informatie? Dat verschilt niet van iedere andere uitvaart. Op elke uitvaart wordt gesproken, niemand krijgt te horen wat er op zijn eigen uitvaart wordt gezegd. Je hebt het niet meer in de hand, je krijgt het ook niet meer te horen. Het is niet anders. Als ik me mijn eigen begrafenis probeer voor te stellen, dan voel ik juist heel erg dat ik wil dat niemand daar bij is. Sowieso omdat er heel weinig mensen zijn waarvan ik denk dat ze me kennen. En als ik er aan denk dan voel ik schaamte. Dan wil ik dat ik eigenlijk liever verdwijn en dat er nooit een begrafenis aan te pas komt. Dan moet je een Australische cowboy worden, die doen dat zo. Als die hun einde voelen naderen, dan pakken ze een fles whisky, lopen ze zo ver als ze kunnen, zuipen ze die fles leeg en dan weten ze dat ze nooit meer terug komen. U bent dichter, u bent zich bewust van de taal, u bent zich bewust van het verhaal. En het is altijd een heel mooi verhaal, het is een heel mooi plaatje. Wat u daar staat te doen is natuurlijk ook gewoon vreselijk poëtisch. Dat geloof ik niet. Daarvoor is de omgeving te streng en het ritueel te minimaal en aangepast. Het is niet zo van, goh wat staan we hier poëtisch en rechtvaardig goed te zijn. Maar dat is toch enorm mens eigen om dat zo te voelen? Ja dat kan. Dat weet ik niet. U vond het wel heel belangrijk dat er geld was voor de dichters. Ziet u wat u doet dan als kunst in plaats van liefdadigheid? Het is een belediging voor mensen om iets klungeligs aan het graf te zeggen, dus ik vraag de beste dichters en ik vraag ze om het beste gedicht wat ze op dat moment kunnen bedenken. Ik word heel vaak benaderd door mensen die een uitvaartopleiding doen, die vinden dat ze ook mooi kunnen spreken. Die vragen of ze met hun geklungel aan het graf mogen komen staan. En dan doen ze meteen ervaring op voor hun stage. Niet dus. Willen de eenzame doden u wel aan hun graf? Dat kun je niet weten. Er is geen dode opgestaan die zei, luister eens even. Of dat iemand in zijn testament heeft gezet: ik denk niet dat er iemand op mijn begrafenis komt, maar laat er in godsnaam ook geen dichter komen! Zou u het zelf prettig vinden als er niemand voor u was? Een dichter aan uw graf? Ik heb helemaal geen idee over mijn eigen uitvaart. Ik ga ervan uit dat als ik sterf, dat ik dan temidden van een hoop mensen die mij liefhadden en die ik heb liefgehad wordt weggebracht. Heeft u een hoop mensen om u heen die u liefhebt en die u liefhebben? Ja, natuurlijk. Dat is helemaal niet natuurlijk, dat is een geluk, geen vanzelfsprekendheid. Dat is een geluk… ja.

Maar als dat niet het geval zou zijn. Ik zou dat wel leuk vinden geloof ik, ik zou ook wel benieuwd zijn naar het resultaat. Is er iemand voor wie u een gedicht heeft geschreven met wie u aan de hand van wat u te weten bent gekomen een band heeft gekregen? Er was een man waarmee ik dat erg had. Ik had vantevoren al contact gehad met de familie. Maar achteraf heb ik nog veel meer contact met ze gehad. Die wilden dat alsnog om hun kant van het verhaal te vertellen. Zo iemand leer je dan postuum heel goed kennen. Maar die familie was niet op de begrafenis? Nee. Omdat ze boos waren. De man was de laatste tientallen jaren van zijn leven dakloos geweest en dan kwam hij bij diverse familieleden heel vaak dronken aan de deur. En dat wilden ze niet meer. Toen hebben ze alle banden verbroken zodat hij ook niet meer aan de deur kon komen. En pas toen hij al enige tijd dood was begon die familie zich voor dat verhaal te interesseren. Zo van, wat is er nu eigenlijk gebeurd? Maar wat was zijn verhaal? Wat kwam eruit? Die man had zelf nogal een heldhaftig beeld

van zijn eigen oorlogsverleden, en daar dacht de rest van die familie aanzienlijk genuanceerder over, laat ik het zo zeggen. Het was een fantast die man, en daarom mocht ik hem in eerste instantie al graag. Bent u zelf ook een beetje een fantast? Ik vind dat mensen het recht hebben hun verleden te idealiseren en daar hun eigen verhaal van te bakken. Dat is ook waar als ik als schrijver mee bezig ben. Maar of dat me een fantast maakt, dat weet ik niet. Maar u mocht hem wel graag omdat hij een fantast was? Ja, daar heb ik wel een zwak voor, ja. Absoluut. Een van de ontroerende details van die man was dat zijn middelvinger altijd stijf omhoog stond, en dat was volgens hem gebeurd in de oorlog. Toen hij uit een werkkamp was weggelopen was hij door zijn hand geschoten door de Duitsers, en daarom stond zijn middelvinger stijf omhoog. Een ander familielid vertelde achteraf: hij was helemaal niet in zijn hand geschoten door de Duitsers, dat was gewoon een ongeluk in de fabriek. En ik vond dat beeld trouwens sowieso erg goed, dat er iemand in zijn kist

ligt met zijn middelvinger omhoog. Zo iemand mag ik al meteen. Bent u bang voor de dood? Niemand kan leven in het besef van zijn eigen sterfelijkheid. Doodgaan gaat altijd over anderen, nooit over jezelf. Voorbeeld van een gedicht van Frank Starik voor een eenzame dode:

IN MEMORIAM KHALIL ELKALADIJ Vandaag is het mijn taak een kameel door het oog van een naald te doen gaan. Vandaag is mijn taak. Hier is je kameel, en dit is de naald, en hier is het oog. Begin maar. Aan jou de taak. Als je haakt naar de grote beloning die je te wachten staat. De naald vond jou wel, met onmiddellijk resultaat. De hemelpoort, maar spijtig, spijtig de deur viel telkens weer dicht. Waar is het wachten nog op? Bestijg je kameel. Zet je schrap. Je kunt het, ik weet dat, je bent mij verplicht. Ik maak je steeds kleiner. En kleiner. Nog kleiner. Ontsnap. VICE

|

59


ALAN MOORE INTERVIEW DOOR JAMES KNIGHT, FOTO’S DOOR JONATHAN WORTH EN JOSE VILLARRUBIA

Alan Moore is de gast waar elke comicliefhebber voor door de knieën gaat, het onbetwiste genie in de geschiedenis van het genre. Hij was de man die er in de jaren ‘80 voor zorgde dat lafhartige volwassenen er eindelijk voor durfden uit te komen dat ze van bizarre boekjes hielden, zonder dat ze zich daarvoor hoefden te schamen.

A

lan Moore is geboren en getogen in het Engelse Northampton en is altijd in dezelfde streek blijven wonen. In de vroege jaren ‘80 verdiende hij zijn sporen bij 2000 AD, de belangrijkste Britse stripfabriek voor science fiction en fantasy. Zijn Judge Dredd-strips gaven de reeks een volledig nieuwe draai, waarbij hij de psychologische diepgang van het hoofdpersonage tot op het bot uitspitte. Zijn eigen creatie, Halo Jones, was de eerste reeks in het stripmedium die brak met de voorstelling van vrouwelijke hoofdpersonages als rondborstige supervrouwen of gewillige slachtoffers. Tegen het midden van de jaren ’80 zorgde Moore voor een revolutie binnen de Amerikaanse comicwereld. Eerst blies hij het zieltogende Swamp Thing uit de DC stal nieuw leven in door er een existentieel boek van te maken, waarin ecologische vragen de bovenhand voerden. Kort daarna creëerde hij Watchmen, de allereerste strip die het concept van de superheld volledig op zijn kop zette en die verleden jaar op een erbarmelijke wijze naar het witte doek werd vertaald (iets waarvan Moore zich, godzijdank, heeft gedistantieerd). Na een hoop juridisch getouwtrek over auteurschap en auteursrechten besloot Moore zelf een uitgeverij uit de grond te stampen, die hij America’s Best Comics doopte — een naam die waarschijnlijk maar voor de helft als grap bedoeld is. Van 1991 tot 1996 stortte hij zich op From Hell, zijn eigen grimmige en bloedmooie kijk op het verhaal van Jack the Ripper. Ook daar werd weer een kutfilm van gemaakt waar Moore zich van distantieerde. In 1999 begon hij aan The League of Extraordinary Gentlemen, een reeks die is uitgegroeid tot een onstuitbare stripmastodont, een wervelende totaalervaring waarin fictieve geschiedschrijving en historische realiteit naadloos in elkaar overgaan. Hoppa: kutfilm, Moore distantieert zich ervan. In V for Vendetta doet Moore zijn visie op totalitaire regimes uit de doeken. En je raadt het nooit, maar er werd een kutfilm van gemaakt en Moore distantieerde zich ervan! Hij is ook de auteur van de roman Voice of the Fire (1996) en The Mirror of Love (2004), een lang gedicht over meisjes die van meisjes houden en jongens die hetzelfde voelen voor jongens. Daarnaast publiceerde hij 25,000 Years of Erotic Freedom (2009), waarin voornamelijk wordt onderzocht wat er in de titel wordt gesuggereerd, en Lost Girls (2006), dat hij 60

|

VICE

samen creëerde met Melinda Gebbie en waarin Wendy uit Peter Pan, Alice uit Alice in Wonderland en Dorothy uit De Tovenaar van Oz zich aan allerlei expliciete avonturen wagen. Dolkomisch. Tegenwoordig werkt Moore aan Dodgem Logic, een underground magazine, aan zijn tweede roman Jerusalem en aan een gids over magie. Moore is namelijk een praktiserend tovenaar, maar dan niet van de soort die konijnen uit een hoge hoed tovert. We belden onlangs naar zijn huis in Northampton, waarna bleek dat hij meer dan bereid was om over zijn werk en zijn ideeën te praten. En ja, het had iets magisch. Vice: Dodgem Logic is je nieuwe project. Laten we daarover beginnen. Alan Moore: Dodgem Logic is een agressieve en totaal toevallige botsing van een heleboel dingen. Het gaat van absurdistische fictiestukken van Steve Aylett tot nieuw werk van Savage Pencil en Kevin O’Neill. Vanuit esthetisch en vormelijk oogpunt hangt het samen met mijn fascinatie voor de ondergrondse pers, een cultuur die ouder is dan de gedrukte pers maar die als vitaal onderdeel van de tegencultuur pas in de jaren ’60 en ’70 volledig opbloeide. Welke underground bladen had je toen in Engeland? Het ging toen vooral om de International Times en Oz, dat begon als een satirisch magazine in Australië en achteraf hier naartoe verhuisde, waar het veel controversiëler en psychedelischer werd. Het waren nogal bedwelmende tijden en de underground pers was de lijm die de tegencultuur samenhield en voor onderlinge contacten zorgde. Zonder die bladen had je gewoon een bende mensen gehad die dezelfde kleren droegen, van dezelfde muziek hielden en dezelfde drugs namen. Nu had je ook een zelfde politiek en cultureel discours. En Dodgem Logic is bedoeld als het vervolg op die traditie? We besloten van Dodgem Logic een kleurrijk magazine te maken, 48 pagina’s lang. Het idee erachter is om de ondergrondse publicaties opnieuw te proberen uit te vinden, maar dan voor de 21e eeuw. We proberen ook altijd de ruwe kantjes te behouden. We willen niets gelikts omdat geliktheid vaak intimiderend kan werken. Het gooit een muur op tussen magazine en publiek. We zijn opzettelijk voor een ruwe look gegaan.

Op sommige plaatsen lijkt het nogal gecuten-paste, bijna een kruising tussen een underground blad en een zine. Dat beschouw ik als een compliment. Fanzines waren vroeger een essentieel deel van de cultuur waarin ik ben opgegroeid. In de jaren ‘60 had je de fanzines over poëzie en in de jaren ‘70 leverden fanzines over comics, science fiction en fantasy het talent dat nu deze genres domineert. Het waren kleine maar ongelooflijk productieve publicaties en ze zaten boordevol energie. Misschien had dat iets te maken met hoe gemakkelijk ze geproduceerd werden. Ze waren lang niet zo makkelijk te maken als vandaag het geval zou zijn, maar nu we over alle technologie beschikken om iets te maken waar we vroeger enkel van konden dromen lijkt de wil te zijn verdwenen. Misschien bestaat diezelfde passie nog wel waarmee destijds dingen als Sniffin’ Glue of welke zine dan ook in de punkbeweging werden gemaakt, maar dan online. Ik weet het niet. Noem me ouderwets, maar ik geloof dat er altijd een verschil zal zijn tussen iets dat je ziet op een scherm en iets dat je kunt vasthouden. Fysieke dingen zijn beter. Ze zijn echter. Je krijgt dan meer het gevoel dat het deel uitmaakt van een zekere gemeenschap, een bepaalde cultuur. Je algemene ongenoegen met staatstructuren, de onafwendbare aftakeling van de maatschappij en de bezorgdheid om de uitholling van plaatselijke gemeenschappen en culturen vormen een centraal thema binnen je werk, van Swamp Thing tot Watchmen en verder. Dodgem Logic lijkt mij een meer directe manier om die zaken aan te kaarten, in tegenstelling tot de meer verhulde manier waarop ze in je comics aan bod komen. Eerlijk gezegd heb ik het een beetje gehad met comics. Ik ga verder met The League of Extraordinary Gentlemen en ik teken nog een aantal strips voor Dodgem Logic, maar voor de rest ben ik min of meer afgehaakt. Ik beschouw mezelf niet langer als een deel van de comicindustrie. Zouden de problemen die je in Dodgem Logic aankaart ook kunnen worden aangekaart in comics? Ja, dat zou kunnen, alleen zou ik dan buiten de mensen die mijn comics lezen geen breder publiek kunnen bereiken—iets wat voor deze problemen echt van belang is. Ik wil erop wijzen dat Dodgem Logic niet noodzakelijk een VICE

|

61


Dat is geen onbelangrijk detail. De boodschap was onmiskenbaar en toonde duidelijk hoe het stadsbestuur dacht over de mensen die in die buurt woonden. Hoewel die verbrandingsoven in de jaren ‘30 is neergehaald is diezelfde boodschap nog steeds van toepassing voor deze buurt. Het is een plaats waar het stadsbestuur alles wat het zelf niet onder ogen wil zien naartoe stuurt: immigrantengroepen, ex-gedetineerden en mensen uit zorgtehuizen. Alle probleemgevallen worden in deze buurt samengedrukt en vaak ondergebracht in huizen die door de brandweer als ongeschikt worden beschouwd. Er gebeuren elke dag verschrikkelijke dingen.

magazine is over Northampton. Dat is toevallig wel de plaats waar ik en een aantal medewerkers van het magazine vandaan komen, maar we zien Northampton vooral als het geografische, economische en politieke middelpunt van het land. Eigenlijk is Northampton gewoon een goed voorbeeld van een doorsnee Engelse stad. De hoofdwegen worden dichtgetimmerd, mensen worden misbruikt door het lokale stadsbestuur en er ligt overal vuilnis. Waarom wil je die problemen net nu onder de aandacht brengen? In de jaren ’80 was er toch ook niet meteen een tekort aan sociale problemen. Een paar jaar geleden werd ik gecontacteerd door een groepje voormalig jeugddelinquenten die al een tijdje bezig waren met muziek maken in de Burrows van Northampton. Dat is de buurt waar ik geboren ben, waar ik ben opgegroeid en waar het grootste deel van mijn volgende roman zich afspeelt. Ze wilden een film maken over de armoede en de verloedering in deze buurt en aangezien ze wisten dat ik er was opgegroeid, hebben ze me gevraagd of ze me voor hun film mochten interviewen. Het was eigenlijk een project dat uitging van een samenwerking met het Central Museum in Northampton. Ik ging er langs, maakte kennis met die gasten en al gauw bleek dat we het goed met elkaar konden vinden. Ik wilde na afloop van het project ook contact blijven 62

|

VICE

houden en dus liep ik elke week langs de kantoren van CASPA, een plaatselijke organisatie die de gemeenschap steunt en die geweldig werk verricht binnen de buurt. Ik sprak elke week af met die jongens en hun begeleidster, een jonge vrouw die Lucy heette, en vertelde hen over de lokale scene en de vroegere undergroundcultuur die mij hebben gevormd tot de man die ik vandaag ben. Ik vertelde hen ook over de magazines en fanzines die we zelf uitbrachten, de poëzielezingen die we hielden enzovoorts. Ik ben er vrij zeker van dat ze al mijn oude verhalen doodsaai vonden, maar ergens moet er toch iets zijn blijven plakken want uiteindelijk besloten ze om ook hun eigen magazine uit de grond te stampen, waar ik samen met hen aan heb meegewerkt. Zowel de jongens als ikzelf wilden de echte problemen van de buurt bespreekbaar maken, maar we wisten ook dat dit heel moeilijk zou zijn omdat ons magazine werd gefinancierd door het stadsbestuur. Uiteindelijk hebben we samen besloten om, los van het stadsbestuur, een onafhankelijk magazine op te richten. De problemen die we wilden aankaarten leken ons zo belangrijk voor het leven in deze buurt dat we ze niet langer wilden verzwijgen. Zo schreef ik een artikel dat The Destructors heette, over een oude verbrandingsoven in de Burrows waar vroeger de hele stad haar vuilnis en afval naartoe sleepte.

En heeft het bestuur dat artikel uiteindelijk geblokkeerd? Ja. Er werd ons verteld dat we het artikel niet mochten plaatsen omdat het stadsbestuur erin bekritiseerd werd, dus werkten Lucy en ik samen een plan uit waarbij ze nog maar drie dagen per week bij CASPA zou werken zodat ze de andere twee dagen samen met mij aan een onafhankelijk magazine kon sleutelen. Het bestuur liet haar meteen weten dat als ze twee dagen per week ging werken aan een onafhankelijk magazine, ze haar baan bij het stadsbestuur zou verliezen. Op dat moment besloot ik dat het genoeg was geweest en heb ik Lucy gevraagd om full-time voor Dodgem Logic te komen werken. De onderwerpen die we erin naar voor schuiven zijn belangrijk en het magazine biedt de mensen een soort forum waarin hun problemen echt aan bod komen. We zijn nergens aan gebonden en we kunnen zeggen wat we willen. Maar het is natuurlijk ook niet de bedoeling dat we de mensen alleen maar depressief maken, dus proberen we om er, naast het sociale en politieke aspect, ook zoveel mogelijk toffe en verstrooiende dingen aan toe te voegen. Dat is een strategie om mensen door moeilijke tijden te helpen — geef hen de informatie die ze nodig hebben, maar geef hen ook iets om zich aan op te trekken. Een nobel doel. In de laatste jaren kwam ik nog enkel in die buurt als ik erdoorheen moest op weg naar iets anders. Maar door de mensen te ontmoeten die zich in deze rotte situatie bevinden heb ik besloten om iets te doen dat zich volledig toespitst op de buurt zelf. In heel Engeland vind je zulke buurten, maar ze worden door de overheid onder de mat geveegd. Ik heb ook altijd een emotionele band gehad met deze buurt en beschouw Dodgem Logic als een gelegenheid om daar iets moois en nuttigs uit te halen dat tegelijkertijd een model kan worden voor andere verwaarloosde buurten. In het verleden heb je, zowel in je werk als in je persoonlijke leven, gepleit voor anarchie. Zou dat je antwoord kunnen zijn op de sociale problemen die besproken worden in Dodgem Logic? Voor de tweede uitgave wil ik eigenlijk een artikel schrijven over anarchie waarin wordt uitgelegd hoe dat praktisch kan worden toegepast op onze huidige situatie. Dus, ja. Eén van de dingen die ik onder de loep ga

nemen is het principe van de Atheense Volksvergadering en het concept van de loting. Het idee is min of meer dat er voor elk probleem op nationaal of administratief niveau een jury wordt ingeloot. De juryleden kunnen uit alle lagen van de gemeenschap komen en worden volledig toevallig gekozen. Vervolgens stelt men van iedere zaak de pro’s en contra’s voor en wordt daar na een debat door de juryleden over gestemd. Na de stemming wordt de jury onmiddellijk ontbonden en worden de verschillende leden ervan weer opgeslorpt door de maatschappij. Voor een volgende zaak wordt er een nieuwe jury samengesteld. Dat lijkt mij een systeem dat voor een deel benadert wat een democratie moet zijn, iets dat vandaag niet het geval is. Het woord “democratie” komt van het Griekse “demos,” het volk, en “cratos,” regeren” — “het volk regeert”. Dat woord zegt overigens niets over verkozen vertegenwoordigers die het volk besturen, zoals ons systeem tegenwoordig is opgebouwd. Door te leunen op iets als een loting zouden we een systeem kunnen creëren zonder misbruik en zonder de wanpraktijken van ons huidige regeringsmodel. Het is nogal moeilijk om mensen om te kopen als je niet op voorhand weet bij wie je moet gaan slijmen. Het zou ook moeilijk zijn voor de leden van een tijdelijk bestuur om in hun eigen voordeel te handelen aangezien het voor hen beter zou zijn om te handelen in het voordeel van de maatschappij waar ze achteraf naar zullen terugkeren. Interessant, er zitten zowel elementen van anarchie als democratie in. Ja, het zou een brug slaan tussen het concept van anarchie en het idee van een regering. Mijn definitie van anarchie is de Griekse: geen leiders. Het is moeilijk om je een ordelijke maatschappij voor te stellen die aan dat ideaal voldoet, maar toch zou je met het systeem van de Atheense Volksvergadering geen leiders hebben, maar individuele mensen die evenwichtige beslissingen nemen. Het zou natuurlijk een enorme constitutionele verandering betekenen, maar het is een idee dat ik graag rondstrooi — zo wordt het een echte mogelijkheid, iets waarover gesproken wordt. Onze huidige regeringsvorm werkt duidelijk voor geen meter en we kunnen niet eeuwig bezig blijven met het bijsturen van een model dat van nature gebrekkig is. Het is misschien tijd voor een nieuw model in plaats van dat we telkens weer een nieuwe radiator in een stokoude Ford te plakken. Ga je deze thema’s ook naar voren schuiven in je fictiewerken? Ik stel de vraag omdat Dodgem Logic op een heel directe manier begaan is met je plaatselijke omgeving, en je volgende roman zich ook in die buurt afspeelt. Tot op een zeker niveau wel, ja. Beide methodes zijn eigenlijk complementair. Dodgem Logic en Jerusalem gingen in het algemeen over dezelfde buurt en hetzelfde gebied, maar elk op een andere manier. Als je een nummer van Dodgem Logic openslaat krijg je een heel andere ervaring dan wanneer je een hoofdstuk of twee van Jerusalem leest. Dodgem Logic,

dat ben ik die iets intelligents en tegelijkertijd iets toegankelijks probeert te creëren. Bij Jerusalem kan het mij eigenlijk niet schelen of iemand het goed vindt of niet, omdat ik zelf gewoon probeer om een zo goed mogelijk boek te schrijven. Jerusalem is iets tussen mijzelf en de wereld. Als niemand het leest is dat een probleem voor mij persoonlijk, terwijl Dodgem Logic belangrijk is op een heel andere manier. Het magazine is belangrijk in die zin dat het bepaalde problemen in de buurt ter sprake brengt en dat ik wil dat mensen van die problemen op de hoogte zijn. Het zijn allebei pogingen om die buurt opnieuw leven in te blazen en opnieuw te ontdekken in verschillende contexten. Dodgem Logic probeert de buurt op een letterlijke en praktische manier te doen herleven, en iets aan de gemeenschap terug te geven. Jerusalem lijkt meer op wat Iain Sinclair heeft bereikt met zijn prachtige boek Hackney, That Rose-Red Empire: hij is erin geslaagd om de rijkdom te vatten van het Hackney dat voor zijn ogen aan het verdwijnen was. Alle menselijke stereotypes en lang vervlogen tijden van die plek heeft hij in dat boek weten samen te bundelen voordat ze platgedrukt en platgewalst werden om plaats te ruimen voor het Olympische Dorp. Met fictie heb je een middel — misschien wel het enige echte middel — om plaatsen die anders vandaag of morgen zullen verdwijnen te laten herrijzen of te behouden. Het idee om via fictie het verleden te conserveren is iets dat vooral tot uiting komt in The League of Extraordinary Gentlemen. Die hele reeks barst gewoon van de historische en culturele referenties. Met The League, waar ik vandaag trouwens het derde boek van heb afgemaakt, proberen we via fictie een soort culturele Ark van Noach te bouwen waarin alle grote schrijvers en grote verhalen, waarvan Kevin en ik vinden dat ze bewaard moeten worden, een plaats krijgen. Zo worden ze net iets langer in leven gehouden, voordat ze wegzinken in een zee van onwetendheid. The League speelt zich af in een vreemde ruimte tussen fictie en werkelijkheid. Absoluut. We hebben er een zeer goed afgebakende werkelijkheid voor gecreëerd, die sterker wordt naarmate het verhaal evolueert. Het is waarschijnlijk, per definitie, de langste continuïteit in de geschiedenis van de literatuur, omdat alle individuele continuïteiten van de personages er ook in zijn opgenomen.

wereld te ordenen. Het is als een spiegel voor dromen. Onze werkelijkheid is niet die van The League, maar hij had misschien wel kunnen bestaan uit de dingen waar mensen in hun hoofd en in hun verhalen van dromen. Zo’n perceptie stelt ons in staat om te zien wat we hadden kunnen zijn en waar we naar hadden kunnen streven. Het geeft ons een zicht op de andere kant van het verhaal. Juist. Er komt ook echte geschiedenis voor in deze reeks, maar dat is op zichzelf ook een vorm van fictie. Daarnaast is er ook nog de geschiedenis zoals we die kennen uit kunst, boeken en literatuur. Die is op een vreemde en psychologische manier trouwens echter en betrouwbaarder dan de conventionele geschiedschrijving die zogezegd op feiten is gebaseerd maar evengoed een totale leugen kan zijn. In The League hebben we het idee opgebouwd dat fictie in feite de hoeksteen vormt van de menselijke beschaving en dat onze echte wereld uiteindelijk gebaseerd is op fictie. Hoe blijf je erin slagen om zoveel literaire en culturele referenties in The League te stoppen? Die referenties zijn gewoon dingen waar Kevin en ik ons in interesseren. Ze zijn het resultaat van het onderzoek dat we samen hebben gedaan toen we op het concept van de reeks stuitten. Daarna zijn we serieus begonnen na te denken over wat er zou gebeuren als het een verhaal werd dat alles uit de fictie- en literatuurwereld overspande. Dat betekende bijvoorbeeld dat we onze eigen geografie zouden nodig hebben, iets dat behandeld werd in de appendix bij het tweede volume. Maar de reeks zou ook zijn eigen geschiedenis moeten hebben, hetgeen in The Black Dossier aan bod kwam. We hadden bijvoorbeeld geen Adolf Hitler in onze fictieve werkelijkheid maar Adenoid Hynkel uit The Great Dictator van Charlie Chaplin. In onze werkelijkheid blijkt de Mfiguur, het hoofd van MI5, uiteindelijk Harry Lime te zijn, een personage uit The Third Man van Graham Greene. Green baseerde zijn personage op Kim Philby, een levenslange vriend van hem die als spion overliep naar de Sovjet-Unie. Van Harry Lime besloten we dan een pseudoniem te maken voor Robert Sherry, één van de personages die in de Billy Bunter-boeken les volgde aan de Greyfriars School.

Er zijn zoveel fictieve personages met hun eigen persoonlijke geschiedenis in The League dat het echt indrukwekkend is om te zien hoe alles zo goed samenhangt. We laten ons inspireren door bepaalde periodes in de literatuur en proberen dan om al die personages en inspiratiebronnen samen te bundelen tot één geheel, één definitieve continuïteit. Zo krijg je een wereld waarin de nazi’s Engeland wél zijn binnengevallen en Fu Manchu écht heeft bestaan, maar waarin onze eigen wereld en de ontwikkeling daarvan tegelijk ook weerspiegeld wordt. Het is misschien een verwrongen beeld, maar het helpt om onze perceptie van onze eigen VICE

|

63


Te gek. Daarna besloten we om George Orwells Big Brother te veranderen in Harry Wharton, die de leider was van de Greyfriars-bende. Tegelijkertijd maakten we van Greyfriars een Britse privéschool waar spionnen werden gerekruteerd, hetgeen mooi samenvalt met de echte geschiedenis. De uiteindelijke doorslag kwam na de ontdekking dat er een korte ruzie was geweest tussen Frank Richards, de auteur van de Billy Bunter-boeken, en George Orwell. Orwell had namelijk een essay geschreven waarin stond dat de Bunter-boeken een weergave boden van al wat slecht en verwerpelijk was aan het Britse Rijk. Frank Richards probeerde Orwell op rampzalige wijze van weerwoord te dienen. Zijn antwoord op Orwells beschuldiging dat hij buitenlanders telkens op een komische manier voorstelde, luidde botweg: “Dat zijn ze ook.” Die link tussen werkelijkheid, fictie en de fictie die in de werkelijkheid wordt besproken maakt ons gebruik ervan des te pikanter. The League en V for Vendetta zijn allebei weergaven van een fascistische dystopie. Ben je nooit bang dat je de fictieve toekomsten die je gecreëerd hebt zelf nog gaat meemaken? Nee. Ik kan het natuurlijk volledig fout hebben en ik denk wel dat het fascisme ons nog een hele hoop ellende gaat bezorgen. Maar ik geloof echt dat fascisme voortkomt uit zo’n grote mate van onwetendheid dat het niet in staat kan zijn om op een adequate manier om te gaan met de realiteiten van de 21e eeuw. Het is een veel te simpel concept en het beschikt bijlange na niet over de complexiteit die nodig is om de nogal chaotische realiteit van onze huidige situatie te benaderen. Fascisme werkt eigenlijk alleen op een brutaal straatniveau, hetgeen problemen kan creëren voor gemarginaliseerde minderheidsgroepen. Dat is ook dagelijkse kost voor veel mensen, maar als een politieke kracht kunnen fascisten niet serieus genomen worden. Ik ben het eens met [komiek, red.] Reginald D. Hunter, die zegt, “Je moet fascisten aan het woord laten.” Hen in het openbaar laten spreken zal hen helemaal geen goed doen omdat hun stem zo schel, zo onaangenaam en weerzinwekkend is dat hun electorale ambities er onmogelijk mee gebaat kunnen zijn. Maar als je hen het zwijgen probeert op te leggen kunnen ze altijd beweren dat ze worden onderdrukt door de linkse elite.

Wat mogen we verwachten van Jerusalem? Behandelt het dezelfde thema’s als die in Voice of the Fire? Jerusalem zal zeker een aantal dingen gemeen hebben met Voice of the Fire en er zullen ook nog altijd vormelijke experimenten in voorkomen, maar structureel gezien wordt het wel iets anders. Jerusalem is onderverdeeld in drie boeken. Hopelijk verschijnt het in één volume met drie delen. Het eerste deel zal sterk lijken op Voice of the Fire, in die zin dat er over verschillende periodes van personage naar personage wordt gesprongen en het verhaal in de verleden tijd wordt verteld vanuit de derde persoon. Het tweede boek is opgebouwd rond een continue, lineaire verhaallijn die van hoofdstuk tot hoofdstuk loopt maar doet ook vreemde dingen met taal en perspectief. Het tweede deel is ook waar de meer fantastische elementen van de roman zich afspelen. Het heeft wel iets weg van een geschift kinderverhaal omdat het merendeel van de hoofdpersonages ofwel kinderen zijn ofwel de geesten van dode kinderen. Deel 2 bevat ook een paradijs voor de werkende klasse met engelen uit de werkende klasse die samen biljart spelen met de zielen van overleden mensen, een idee waar ik nogal voor te vinden ben. Het derde deel, waarvan ik op het moment nog negen hoofdstukken moet schrijven, is het meest experimentele en gedementeerde ding dat ik ooit op papier heb gezet. Op het moment speelt het zich volledig af in het heden en is elke hoofdstuk geschreven in een totaal andere stijl dan het vorige. Het hoofdstuk dat ik net af heb heet “Round the Bend” en gaat over het St. Andrew ziekenhuis, een wonderlijke plaats waar mijn vrouw en ik getrouwd zijn. Mensen als Spike Milligan, Dusty Springfield, Patrick Stewart, Sir Malcolm Arnold, de componist, J.K. Stephen, de Jack the Ripper-verdachte, en Lucia Joyce zijn er ooit als patiënt verbleven. Voor onze lezers die het niet weten: Lucia was de dochter van James Joyce. Ze heeft 35 jaar doorgebracht in St. Andrew als psychiatrische patiënt. In het hoofdstuk dat ik net heb geschreven dwaalt Lucia Joyce door het ziekenhuisdomein terwijl ze tegelijkertijd ronddwaalt in haar eigen geest, waar ze patiënten ontmoet uit andere tijden die ze onmogelijk in levende lijve zou kunnen tegenkomen. Ik heb, zo goed en zo kwaad als dat ging, geprobeerd om de taal van haar vader te benaderen om de lezer door de engelachtige staat waarin Lucia zich bevindt te gidsen. William Blake is een andere figuur die natuurlijk boven Jerusalem hangt, hoewel hij er zelf niet rechtstreeks in verschijnt. Net als John Bunyan, voor wie er wel een rol is weggelegd. Bij beide schrijvers heb ik inspiratie gevonden voor de visionaire aspecten van deze roman. Het Lucia Joyce-hoofdstuk heeft een eeuwigheid geduurd om op papier te zetten. Ben je nog bezig aan je boek over magie? Zeer zeker. Zodra ik klaar ben met het laatste boek van The League en met Jerusalem wordt het tijd om dat eens goed onder handen te nemen. Wat is het aan magie dat je zo boeiend vindt? Voor mij biedt magie je een nieuw perspectief

64

|

VICE

om de wereld, je eigen leven en de werkelijkheid te bekijken. Het biedt je ook de kans om je relatie met je eigen bewustzijn op een nieuwe manier te benaderen. Magie wordt vaak ingedeeld bij allerlei New Age-rommel, dus ligt het voor veel mensen nogal moeilijk. Ik stond aanvankelijk heel sceptisch tegenover magie, omwille van het gigantische aantal idioten dat ermee wordt geassocieerd. Maar de wetenschap kan het concept van het menselijke bewustzijn niet uitleggen of rationaliseren omdat ze niet in staat is het in een lab na te maken. Daardoor blijft ons bewustzijn voor de wereld en de manier waarop we de wereld ervaren voor het grootste deel een grijze vlek. Met magie worden allerlei mogelijkheden aangereikt voor wat dat bewustzijn zou kunnen zijn. Magie kan je ook iets vertellen over welke delen van het bewustzijn beschikken over vreemde eigenschappen en hoe je die eigenschappen op een praktische manier kunt toepassen. Intellectuelen en filosofen die openlijk toegeven geïnteresseerd te zijn in magie werden vroeger gewoon weggelachen. Magie is een manier om de wereld te verkennen. Het gaat om een aantal concepten waar men al sinds het begin van de mensheid mee bezig is. Sommige van die mensen waren kwakzalvers, sommigen waren misleide gekken en sommigen waren gewoon op zoek naar aandacht, maar een aantal van hen zijn de pilaren waarop onze hele werkelijkheid steunt. Paracelsus is zowat de grondlegger van de moderne geneeskunde, en tegelijkertijd één van de eerste mensen die het concept van het onderbewuste onderzocht — ééuwen voor Freud en Jung dat deden. Hij was ook een magiër, al zou hij die term zelf niet hebben gebruikt. Hij zou zichzelf waarschijnlijk een natuurfilosoof hebben genoemd . Misschien moeten we even terugkomen op die term. Maar ga vooral verder. Een groot deel van de hoekstenen van onze cultuur hebben hun wortels in het occulte. De vroegste schrijvers en kunstenaars kwamen uit een sjamanistische cultuur en de wetenschap is voortgekomen uit de alchemie. Isaac Newton was een alchemist. Einstein is naar het schijnt gestorven met een kopie van Madame Blavatsky’s The Secret Doctrine op de hoek van zijn bureau, en er bestaan een aantal gelijkenissen tussen haar werk en Einsteins relativiteitstheorie. Maar magie wordt vaak beschouwd als iets dat gestoorde verbanden legt tussen dingen, zodanig dat we het niet langer willen oprakelen, ter bevordering van onze cultuur. Wat bracht je ertoe een boek te schrijven over magie? Het idee kwam toen ik, samen met mijn magiepartner Steve Moore, besloot dat de tijd was gekomen om onze kaarten op tafel te leggen. Ik wilde eens uitleggen wat magie nu precies inhoudt en waarom je er goed aan zou doen om er iets over te leren uit een boek dat zich niet verbergt achter pseudo-akelige beeldspraak en wazig occult gewauwel.


DAVID SIMON INTERVIEW DOOR JESSE PEARSON, FOTO’S DOOR PHILIP ANDREWS

David Simon is de man achter één van de sterkste staaltjes der vertelkunst van de eeuw, en daarmee bedoelen we natuurlijk de volledige vijf seizoenen van tv-serie The Wire. Als die uitspraak overkomt als een hyperbool, dan heb je de serie duidelijk nog niet gezien. Op het gebied van personages, motivatie, inzicht, actie, repercussie en emotie getuigt The Wire van zo’n complexe gelaagdheid dat het als tv-reeks zelfs de concurrentie aankan met literaire meesterwerken uit de 19 e eeuw, toen romans nog met enige regelmaat diepgang vertoonden. Weer een hyperbool, maar zo is het nu eenmaal. Voor mij (en met mij de meeste fans) is The Wire wat Christus is voor christenen of dope voor een junkie. Eigenlijk is The Wire FUCKING GODDELIJK. Oké, te veel hyperbool, maar je begrijpt wat ik wil zeggen, toch?

V

oor hij met The Wire begon, werkte David Simon als journalist voor de Baltimore Sun. Tijdens zijn tijd daar schreef hij twee goed onderzochte en uiterst krachtige boeken over zijn thuisstad. Homicide: A Year on the Killing Streets (1991) kwam uit na een jaar werken op de afdeling moordzaken, in een stad waar moord en doodslag een essentieel deel lijken van de lokale tewerkstelling. Voor The Corner: A Year in the Life of an Inner-City Neighborhood (1997, samen met Ed Burns) bracht hij een jaar door met de families, verslaafden en dealers van één van de beruchtste drugsbuurten in Baltimore. Homicide was de aanleiding voor de langlopende politieserie Homicide: Life on the Street, wat een toffe serie was, beter dan de meeste politieseries tot dan toe, maar ook niet meer dan dat. The Corner, daarentegen, was de aanleiding voor een HBO-miniserie die kan beschouwd worden als de directe voorloper van wat later The Wire zou worden. Na The Wire stortte Simon zich samen met Ed Burns, een voormalig agent en schoolleraar uit Baltimore, op een HBO-adaptatie van Evan Wrights boek Generation Kill. Die miniserie is zowat de beste kijk op wat een soldaat bij de Amerikaanse marine dagelijks meemaakt in Irak. En nu, op het moment dat ik dit typ, is Simon bezig een nieuwe HBO-serie te filmen in New Orleans. De reeks heet Tremé en zou voornamelijk gaan over het leven van lokale muzikanten. Maar dan kun je natuurlijk evengoed zeggen dat The Wire voornamelijk ging over de drugshandel in Baltimore. Daar begon het natuurlijk wel allemaal mee, maar als je bedenkt hoezeer Simon geobsedeerd is door het Amerikaanse stadsleven en door hoe weinig belang er in de VS nog aan mensenlevens wordt geschonken, kun je ervan uitgaan dat Tremé dezelfde reikwijdte en impact zal hebben als The Wire. Met andere woorden, ik wou dat ik mezelf kon laten invriezen tot de dag dat deze reeks van start gaat. Want ik kan gewoon niet meer wachten. Simon sprak onlangs met Vice vanuit het Tremé-productiekantoor in New Orleans. Dit is zonder twijfel het langste interview dat we ooit gepubliceerd hebben maar wat dan nog, het is met

66

|

VICE

die gast van The Wire! Je hebt mazzel dat niet het hele nummer over hem gaat.

schaam me een beetje voor het feit dat ik toen zo grofgebekt was, maar goed. Shit happens.

Vice: Ik weet niet of de mensen die dit interview voor ons hebben opgezet het je verteld hebben, maar we zijn elkaar verleden jaar op een vrij interessante wijze tegen het lijf gelopen. Ik stond aan te schuiven voor het concert van The Pogues in de Roseland in New York en — David Simon: Die hond die voordrong. Ik weet het nog. Precies. Die gast met de minister van binnenlandse zaken-aandoening.

Ik vond het heerlijk. Ik had zoiets van, man hij is gewoon écht. Ik werd er heel blij van. Ik ben niet gaan vechten ofzo. Ik ging ook niet de eerste klap uitdelen. Dat zou niet correct geweest zijn.

Die kerel ja. Ik stond net voor jou in de rij. Ik besefte pas dat jij het was toen een heleboel mensen naar je toe kwamen en dingen zeiden als, “Dank je,” en “Ik ben een grote fan van je werk.” Ik draaide me om en zag ineens een jack van Homicide: Life on the Street seizoen 5, en toen dacht ik: “Fuck. Dat is David Simon.” Het volgende dat ik me herinner was één of andere gast die voordrong, waarna jij hem de volle laag gaf. Je vroeg hem of hij dacht dat hij de Koningin van Engeland was. Nou, voordringen doe je gewoon niet. Snap je? Ik heb die gast achteraf nog teruggevonden. Echt waar? Ja, nadat we onze tickets hadden opgehaald. We waren allebei ruim op tijd voor het optreden. Dat was het hem net. Ik vroeg hem: “Was dat het nou waard?” Hij staarde alleen maar woedend naar me. Hij leek het niet echt te begrijpen. Na het optreden kwam ik hem weer tegen, toen zaten we allebei backstage. Je meent het? Wat was die gast, één of andere bons van de platenmaatschappij of zo? Ik weet niet wie hij was maar het was druk backstage en ik was er vooral om dag te zeggen tegen de bandleden die ik ken. Het laatste wat ik wilde was dat het daar over mij of hem zou gaan. Ik ging er niet verder op in. Ik vond het belangrijk om er daar geen punt van te maken, maar toen ik hem voor het optreden voorbijliep zei ik: “Jij bent binnen. Ik ben binnen. De mensen achter mij zijn binnen. What the fuck, gast?!” Ik haat dat soort dingen. Ik

Nou, ik stond anders wel vlak achter je. Ja, maar dan was ik gewoon naar buiten gegooid uit een concert waar ik — Een goede reden had om aanwezig te zijn. Ja. Ik ben altijd nieuwsgierig geweest naar de manier waarop een seizoen van The Wire gestructureerd werd voor je begon te filmen. Zou je dat proces ruw kunnen schetsen? Dat begon met een aantal planningsessies. Bij het begin van elk nieuw seizoen organiseerden we eerst een soort retraite met de belangrijkste schrijvers, de gasten die een heel jaar aan de reeks zouden meeschrijven. Daar hadden we het over wat we zoal wilden bereiken maar eigenlijk was het vooral een debat over actualiteit, ideologie en politiek. Niet alle schrijvers hadden dezelfde mening, we dachten nooit hetzelfde over actuele thema’s — of het nu ging om de oorlog tegen drugs, het onderwijssysteem of de media. Dus moesten we die zaken eerst met elkaar bespreken, los van de personages of het plot. Veel van de mensen die voor The Wire schrijven komen niet meteen uit het traditionele tv-milieu. Als er iets is dat The Wire onderscheidt van veel andere dramareeksen is het dat de schrijvers niet uit de televisiewereld komen. Geen van ons is ooit begonnen met het doel om in Hollywood een tv-reeks of film te schrijven. Ed [Burns, red.] was agent voor hij schoolleraar werd. Er zaten ook journalisten tussen, romanschrijvers, theatermakers — een beetje van alles eigenlijk Dat maakte waarschijnlijk ook het grote verschil. Nou, we deden niet cynisch over het feit dat we 10, 12, 13 uur kregen—of hoeveel tijd het ook was dat HBO ons gaf voor een bepaald seizoen. We beschouwden de tijd die we kreVICE

|

67


Nou, nee, daar wil ik het inderdaad niet over hebben. Het gaat niet echt over schrijven, maar het is wel heel relevant voor de dingen die jij schrijft. Ik denk dat wat ik wil zeggen op het volgende neerkomt: we hebben onszelf overgegeven aan de oppergod van het kapitalisme en daar plukken we nu de bittere vruchten van. Dit is het Amerika dat het ongebreidelde kapitalisme heeft opgebouwd. Het is het Amerika dat we verdienen omdat we het zelf zo ver hebben laten komen. We verdienen niet beter. The Wire probeerde mensen de ogen te openen door te zeggen, “Dit is wat jullie gemaakt hebben. Bekijk het eens goed.” Het is een accurate weergave van de problemen die inherent zijn aan elke Amerikaanse stad. Absoluut. Zijn er daarentegen ook andere delen van die steden die economisch leefbaar zijn? Natuurlijk. Je kan hogerop klimmen op de kapitalistische ladder, waar je de woonwijken en privé-scholen vindt van de middenklasse. Dan zie je onmiddellijk waar het geld naartoe is. Maar The Wire week daarvan af en koos ervoor om de aandacht te vestigen op het andere Amerika, het deel dat in de steek werd gelaten. Dat was het overkoepelende thema en dat werkte voor alle vijf de seizoenen. Tot zover het instituut tegen het individu.

gen eerder als een geschenk. Het verhaal van The Godfather — zelfs met de derde film erbij, die veel zwakker is — duurt… hoe lang? Negen uur? Ja, ongeveer negen uur. En kijk eens naar wat voor verhaal ze in die tijd hebben kunnen vertellen. Voor elk seizoen van The Wire kregen we meer dan dat, dus konden we er godverdomme maar best voor zorgen dat we iets te vertellen hadden. Dat klinkt misschien heel eenvoudig maar ik denk niet dat het een gesprek is dat bij veel reeksen gevoerd wordt. Zeker niet op de Amerikaanse televisie. Ik denk dat veel mensen geloven dat onze taak als tv-schrijver eruit bestaat om een reeks om te bouwen naar een franchise; dat we zoveel mogelijk kijkers, zoveel mogelijk oogballen moeten zien vast te krijgen. Dus als ze pakweg houden van x, moet je ze x geven. Als ze niet houden van y, geef je ze minder y. Ja. Tussen twee seizoenen van heel wat succesreeksen worden er aanpassingen gemaakt die duidelijk gebaseerd zijn op wat volgens het netwerk populair is bij de kijker. Dat is een dynamiek waar we nooit over nadachten. We stelden ons gewoon de volgende vraag: “Waar willen we het in 12 uur televisie over hebben?” En dat is een journalistieke impuls. Die kwam er vanuit de journalisten die meeschreven aan The Wire en ook, in zeker mate, vanuit een aantal romanschrijvers die zelf vanuit een realistisch kader vertrekken en dus ook veel onderzoekswerk verrichten. Mensen als Pelecanos, Price, en Lehane. 68

|

VICE

Het lijkt wel alsof die drie gasten de ideale achtergrond hadden om waardevol materiaal aan te reiken voor The Wire. We waren ook niet meteen op zoek naar iemand als Isaac Bashevis Singer. Ik ben gek op zijn werk, maar wij waren meer op zoek naar romanschrijvers die werken binnen een kader dat ondersteund wordt door onderzoek, en dan vooral binnen een stedelijke omgeving. Begrijp me niet verkeerd, ik wil The Wire ook niet met journalistiek vergelijken. Ik heb veel te veel respect voor journalistiek om zo’n statement te maken. Maar de impuls, de initiële impuls achter de reeks was die van een journalist die een hoofdartikel of een opiniestuk schrijft. Om een statement te maken of de alarmbel te luiden. Ja, zo van: “Dit loopt tegenwoordig fout. Dit is waar ik denk dat het fout loopt. En dit is wat ik denk dat eraan gedaan kan worden.” Die impuls was even aanwezig achter de schrijftafels van The Wire als op de redactie van een kwaliteitskrant. Met “kwaliteit” als hoofdwoord. Ik wil The Wire niet herleiden tot één centraal thema, maar zou je niet kunnen zeggen dat één van de dingen die de reeks voortstuwt de idee is van instituten tegen individuen? Ja, dat was min of meer de rode draad. Eén van de dingen die we wilden duidelijk maken was dat hervormingen steeds problematischer worden omdat financiële belangen — het kapitalisme, onze nieuwe oppergod — steeds meer verankerd raken in de postmoderne wereld. Hervormingen worden steeds moeilij-

ker omdat de status quo tegenwoordig in stand wordt gehouden om de winst te verhogen en het idee van geld te verheerlijken — waarbij sociale en menselijke voordelen het op lange termijn afleggen tegen financiële winsten op korte termijn. Zowat het klassieke probleem van het industriële kapitalisme. Maar ik ben ook geen marxist. Ik word vaak voor een marxist gehouden. Oh nee, dat denk ik ook niet. Ik beschouw je, behalve als schrijver, eerder als criticus en observator. Het is één zaak om het kapitalisme te erkennen als een krachtige economische motor en te beseffen dat we zowel met de goede als de slechte kanten zitten opgescheept. We mogen trouwens van geluk spreken dat het bestaat. Er bestaat behalve kapitalisme niet veel dat op zo’n behendige manier zoveel massale welvaart kan produceren. Maar om het ook nog eens te beschouwen als een sociaal raamwerk is een ongelooflijke intellectuele misstap, maar wel één die het Westen heeft aanvaard sinds de jaren ‘80 — sinds Reagan. Mensen — en zeker in de VS — zijn steeds minder waard. Wanneer het kapitalisme zegeviert wordt de waarde van arbeid aangetast en is de uiteindelijke balans nul. Mensen betaalden veel meer belastingen toen Eisenhower president was. De bijdrage ten voordele van de maatschappij was veel hoger en daardoor was het samenhorigheidsgevoel ook veel groter. Maar ik weet dat je het daar niet echt over wil hebben.

Het lijkt erop dat je mensen misschien alleen kan betrekken bij problemen als armoede, drugs en de teloorgang van de industrie door ze te verpakken in een fictief verhaal. Heb je de boodschappen die in The Wire aan bod kwamen al verder weten te reiken dan het niveau van entertainment? Nee. Ik denk dat sommige mensen de boodschap wel hebben begrepen en dat ze misschien anders zullen reageren de volgende keer dat één of andere politicus allerlei stront begint te spuien over de behoefte aan een bredere bedrijfsbasis en meer flikken en advocaten om de oorlog tegen drugs te winnen. Over de punten die we het hardst hebben aangepakt zal hun mening misschien meer van de norm afwijken dan voordien. Maar ik geloof niet dat een tv-serie, of zelfs de systematische inspanningen van de journalistiek, nog iets aan die dynamiek kan veranderen. Het hoeft daarom niet eens goede journalistiek zijn, iets wat je tegenwoordig steeds minder tegenkomt. Waarom lijken hervormingen je zo onmogelijk? We leven in een oligarchie. De moedermelk van de Amerikaanse politiek is geld en de reden waarom ze de financiële wereld niet kunnen veranderen; de reden waarom verkiezingen worden gesponsord met privé-donaties in plaats van met openbaar geld; de reden waarom de lobbygroepen in Washington blijven bestaan is om er zeker van te zijn dat elke vorm van volksgevoel de nek wordt omgedraaid. Dat zien we nu ook met de gezondheidszorg, waar elke inspanning om de Amerikaanse bevolking op een rationele manier onder dezelfde, nationale vlag te scharen wordt gemarginaliseerd. Terwijl we uiteindelijk toch allemaal in hetzelfde schuitje zitten.

Maar de tegenstanders van zo’n systeem roepen onmiddellijk moord en brand. Ze noemen het socialisme. Natuurlijk is het socialisme, de domme klootzakken! Wat denken ze trouwens dat een groepsverzekering is? Dat is toch ook socialisme! Gewoon al het idee van een groepsverzekering! Als socialisme iets is waar je absoluut niet mee kan leven, dan zou je godverdomme ook geen groepsverzekeringspolis mogen uitnemen. Dan zou je de dokters elke keer de volle pot moeten betalen. Want als je 100.000 mensen samenbrengt, of het nu in een vakbond is of de AARP, met het argument dat je actuarieel gezien een groep vormt en dus recht hebt op een groepsverzekering waarin iedereen een betaalbaar plan krijgt, dan is dat godverdomme socialisme! En niets dan socialisme! Dat is het letterlijk. Als je dus goed kijkt naar het idee van een groepsverzekering, iets waar iedereen in gelooft — zoals die kerel op YouTube met zijn “Don’t let the government take away my Medicare…” — dan kan er maar één reden zijn waarom de mensen zo idioot reageren. En dat is geld. Wanneer je mensen betaalt om hun stem te veranderen op basis van geld, wordt er sowieso voor de verkeerde optie gestemd. Dat is het punt waarop de Amerikaanse democratie zich nu bevindt. En dan kom je bij de Senaat en heb je 100 stemmen die op geen enkele manier de stem van het volk vertegenwoordigen. Wanneer 40 procent van de bevolking 60 procent van de stemmen controleert in het hoger huis van een tweekamerstelsel zit je met een oligarchie. Zo simpel is het. Ik word er depressief van. Nu zegt Joe Lieberman bijvoorbeeld dat hij elk plan gaat dwarsbomen waarin het idee van een openbare gezondheidszorg ter sprake komt. Laat mij dit goed begrijpen: één gast uit een kleine staat in New England gaat dus eigenhandig beslissen over wat juist is voor 300 miljoen mensen. Dat is dus het soort regering dat wij hebben. Zoiets begrijp ik gewoon niet.

Ja, mijn ooms trouwens ook. Er vielen altijd veel ontslagen en de mensen maakten zich dag in dag uit zorgen over werk. Ze werkten buiten Philadelphia, in de Fairless Works staalfabriek. Die fabriek is nu gesloten en de buurt waar ik ben opgegroeid is een fabrieksstad geworden zonder fabriek. De problemen met drugs en verslaving lijken er nu erger dan ooit. En ik heb het hier dus over een postindustriële staat, weet je wel? Terwijl ik naar seizoen 2 aan het kijken was begon ik mij steeds meer vragen te stellen over het verband tussen drugshandel en de postindustriële staat. Mijn schrijfpartner, Ed Burns, heeft dat ooit uitstekend verwoord: “Elke keer als de economie haar schouders ophaalt, belanden er meer mensen in de uithoeken.” Zo simpel is het. Verslaving is een groeiende industrie in Amerika. Niet alleen in zwart Amerika, maar over het hele land. Kijk naar amfetamine. De drugshandel vormt uiteindelijk een belangrijke economische factor. In sommige delen van Amerika is het de enige draaiende industrie en dus ook de enige werkgever. Daardoor geniet de drugshandel ook een fundamentele aantrekkingskracht. Maar eigenlijk gaat het in dit geval verder dan alleen maar geld. In onze cultuur worden mensen gedefinieerd door wat ze doen. Ik denk dat zoiets bepalend is voor de menselijke conditie. Ik denk ook niet dat het ooit anders is geweest. Je bent wat je doet. Je bent je beroep. Je bent je vak. Daar ben ik het mee eens. Als je geen beroep of geen vak meer hebt, ga je naar zingeving verlangen tot in de kern van je zijn. Ik denk dat dat iets is dat veel mensen niet begrijpen aan mensen die drugs dealen of die verslaafd raken. Het is een keuze die hen niet alleen geld bezorgt. Vanuit het standpunt van een verslaafde bieden drugs ook een zekere vorm van zingeving.

Het is in ieder geval niet goed. Nou, het is wat het is en het is al jaren zo. Het is meteen ook de reden waarom we steeds grotere delen van de bevolking kunnen marginaliseren. We neuken ze terwijl ze toekijken: 5 procent van de bevolking, 10 procent, 15 procent… Hoeveel mensen ga je de toegang ontzeggen tot je besloten maatschappij? Hoeveel bewakers ga je inhuren om ze effectief buiten te houden? In die besloten maatschappij worden de bewakers uiteindelijk de enige mensen die nog tot de werkende klasse behoren… Juist. Je gaat mensen inhuren om je spullen te bewaken maar je gaat ze geen gezondheidszorg geven. Seizoen 2 van The Wire, met die verhaallijnen over de dokwerkersvakbond, heeft mij persoonlijk erg geraakt. Mijn twee grootvaders waren allebei dokwerkers en — Ah, echt waar? VICE

|

69


Dat klopt. Verslaving geeft je een doel in tijden van wanhoop. We beweren dat we de onderste 10 tot 15 procent van de Amerikaanse bevolking opvoeden om de rangen van de bestaande economie te vervoegen, maar dat is allemaal schijn. Het onderwijs dat we hen geven is niet goed genoeg om werk te vinden binnen de diensteneconomie. Eigenlijk stomen we ze klaar voor de uithoek, en uiteindelijk voor de gevangenis. Maar het is niet omdat ze laaggeschoold zijn dat ze dom zijn. Ze begrijpen het maar al te goed. Wat had je dan godverdomme gedacht? Ze weten goed genoeg dat ze bestemd zijn voor de uithoeken van de maatschappij. Hun rol ligt op voorhand al klaar. Elke drugsverslaafde die ik ooit heb ontmoet wist precies wat hij moest doen wanneer hij wakker werd. Net als iedereen die een job heeft weet wat hem te wachten staat. Het enige wat die verslaafde moet doen is 10 dollar bijeen schrapen in een wereld die hem geen reet gunt. Zijn taak is om high te worden en op het einde van de dag moet hij dus tenminste 10 dollar op zijn zak hebben. Dat is een hard vooruitzicht. Zo’n gast kampt dus niet met een existentiële crisis of zo. Maar iemand die de economische kaarten aanvaardt die het postindustriële Amerika hem heeft gegeven zit wel in met het idee dat hij vervangbaar en overbodig is. Eigenlijk is dat veel erger dan verslaafd zijn of sterven. Maar dat willen we niet inzien. Vanuit ons oogpunt, ons middenklassenoogpunt, ons beleidsmakersoogpunt klinken slogans als “Just Say No,” wel relevant. Ja, dat was een heel effectieve campagne… Zo’n campagne vertrekt vanuit een moraliteit

die we ons gemakkelijk eigen kunnen maken en manipuleren — Ze gaat ook uit van het idee dat iedereen dezelfde soort keuzes heeft. Precies. Als in, “Waar moest ik dan ja tegen zeggen, klootzak?” De politie, de school, de industrie, de media — het zijn allemaal instituten die in The Wire aan bod zijn gekomen. Ik heb me altijd afgevraagd of er, in het geval van een zesde seizoen, ook andere waren geweest. Zoals de financiële wereld of de gezondheidszorg, bijvoorbeeld. Ik had graag het thema van immigratie aangepakt. Het probleem was dat er tussen seizoen 3 en seizoen 4 eigenlijk een periode zat van twee jaar. HBO heeft er een tijdje over gedaan om de reeks te vernieuwen. Ze konden maar niet tot een besluit komen. Tegen de tijd dat ze de knoop hadden doorgehakt en wij weer samenkwamen en ons aan hun tijdschema hadden aangepast waren er twee jaar verstreken. Om dan te stoppen, alles te reorganiseren en aan het onderzoek over immigratie te beginnen… Is er een grote Latinogemeenschap in Baltimore? Die is er pas in de laatste tien jaar gekomen. Toen ik er als journalist werkte was er bijna geen sprake van. En toen doken er in Zuidoost Baltimore opeens overal mensen op uit Centraal-Amerika. Ze hebben er een ongelooflijk levendige immigrantengemeenschap gecreëerd. Het zou wel boeiend geweest zijn om te zien hoe The Wire daarmee was omgegaan. Al wat je daarvoor moet doen is het nationale debat over immigratie volgen. Dan begrijp je dat immigratie een enorm sterke bron is van wrijvingen en ideologische conflicten. En dat het in Amerika waarschijnlijk altijd zo is geweest. Ik had dat thema heel graag gedaan maar niemand van ons sprak Spaans of had er enig onderzoek over gedaan. Het zou ons wat meer tijd gekost hebben, zoals gewoonlijk. Maar het onderwijssysteem hadden we wel onderzocht en daar waren we dus wel klaar voor. Dat was ook waar de nadruk lag in seizoen 4, wat ons terugbrengt naar mijn eerste vraag. Hoe slaagt een reeks als The Wire erin om seizoen na seizoen zo’n verhaal uit te spinnen? Het is zo’n complex web van intriges en tegelijk ook zo helder. Alle stukken passen perfect in elkaar. Ik vraag me af hoe je daar nog het immigratiethema had kunnen inpassen. Als je bedenkt hoe zorgvuldig het verhaal gecreëerd was, weet je dat dat probleem vooral draait rond de personages in seizoen 4. Je hebt bijvoorbeeld het personage van Marlo nodig. Je moet twee seizoen lang de verhaallijn van Marlo volgen, die eindigt met al die lijken in die leegstaande huizen. Dat was allemaal op voorhand gepland. En dan moesten we van daar zien over te schakelen naar de media. Dat was allemaal één geheel. Seizoen 4 en 5 zijn waarschijnlijk meer met elkaar verbonden dan welke twee andere seizoenen van The Wire dan ook.

70

|

VICE

Ja, dat kun je achteraf heel duidelijk zien. Ik heb de volledige reeks net voor de derde of vierde keer bekeken. Eén van de dingen waar ik echt doodziek van word — nou, niet doodziek want eigenlijk kan het mij geen zak schelen — is hoeveel discussie er bestaat over welk seizoen het beste is en welk het slechtste. Als ik die dingen lees moet ik gewoon lachen. Dat is onmogelijk te zeggen omdat de reeks op zich één doorlopend verhaal vormt. Ik denk niet dat iemand seizoen 2 slecht kan vinden maar wel kan houden van wat erna komt. Het is één samenhangend geheel. Ik weet dat er een aantal artificiële indelingen zijn met betrekking tot wanneer een seizoen afloopt. We laten een seizoen ook aflopen op een punt dat het voor genoeg weerklank zorgt. Daar kun je desnoods nog over discussiëren. Maar als ik zelf moet kiezen vind ik seizoen 1 het zwakste. Omdat daarin de basislijnen werden uitgetekend, de fundamenten waar we de rest van de reeks op gingen bouwen. In dat opzicht deed het alles wat het moest doen, maar voor mij gebeurt er pas echt iets in seizoen 3, 4 en 5. En dat is pas mogelijk omdat je daarvoor al 36 of 48 of 60 afleveringen hebt gezien. Absoluut. Maar het idee dat het in het begin iets puurs was dat we steeds dieper hebben uitgespit of uitgehold? Nee, nee, nee, het is net het omgekeerde! We hebben steeds naar de laatste 15 minuten toegewerkt — en dat vanaf het begin. Het is geweldig om terug te grijpen naar het begin en te zien hoe de dingen dan in elkaar haken. Maar goed, ik denk dat het enige geldige argument om uit te maken welk seizoen beter is samenhangt met welke versie van “Way Down in the Hole” je beter vindt. Ik ga ofwel voor de Blind Boys of Alabama, ofwel voor Steve Earle. [lacht] Voor mij kan je zeggen dat we dit aspect beter hebben kunnen vatten dan dat aspect of dat we deze verhaallijn beter hebben uitgevoerd dan die verhaallijn. Dat zijn allemaal geldige argumenten die open staan voor discussie. Ik weet dat het niet perfect is. Elk script wordt vroeg of laat overgegeven aan deadlines en budgetten en andere beperkingen. Maar het probleem was dat, zodra we begonnen na te denken over immigratie, dat nooit het laatste seizoen kon zijn geweest. Het laatste seizoen moest over de media gaan want het laatste punt van kritiek moest… Nou, die laatste kritiek gaat verder dan alleen de media. Het is meer dan een kritiek op een krant. Het is een kritiek op onszelf. Als consumenten van de media, bedoel je. Ja. Kranten hebben steeds minder ambitie en stellen zichzelf alsmaar lagere eisen over wat echt belangrijk is. Wat zijn de echte problemen en hoe moeten we daarmee omgaan? Wat The Wire op het einde wilde zeggen was, “Kijk, als er iets is dat in de eerste vier seizoenen bij jou een snaar heeft geraakt, denk dan geen moment dat iemand die zaken gaat aanpakken — al zeker niet de waakhonden van onze maatschappij. Want hun tanden zijn al lang uitgetrokken, bijten kunnen ze toch

niet meer.” Dat hebben ze zichzelf aangedaan. Die boodschap moesten we voor het einde bewaren omdat we met deze reeks uiteindelijk het volgende willen zeggen: “Dit is het Amerika dat jullie hebben opgebouwd en als jullie denken dat die eerste alarmbel ooit nog zal afgaan, hebben jullie het flink mis.”

Op een zeker punt beginnen de karaktertekeningen sowieso scheuren en barsten te vertonen en laat de geloofwaardigheid het afweten. Hoe vaak gaat McNulty een alligator te grazen nemen in de riolen om daarna het juiste voorbeeld te geven en vervolgens iets te doen dat totaal opgefokt is?

wegbrug gesprongen. Dat verhaal is legendarisch. Er zijn behalve Donnie ook nog mensen in West-Baltimore die je dat kunnen vertellen. Het is niet iets dat hij gewoon uit zijn duim zuigt. Als je die sprong maakt, ben je dood. Als ik die sprong maak, ben ik een plasje op de grond.

En als iemand in onze maatschappij toch nog aan de alarmbel gaat hangen zou het fijn zijn als het een journalist was. Dan nog was de kritiek niet alleen gemikt op de kranten maar ook op de mensen die de kranten lezen, en bij uitbreiding op de mensen die naar de televisie kijken. De kritiek was, om Pogo te citeren: “We hebben de vijand gezien en hij is wij.”

[Lacht.] Op een bepaald moment moet je het feit respecteren dat de boog van je personages niet altijd gespannen kan staan. Dus om telkens weer een betoog af te steken over dingen die op maatschappelijk gebied fout lopen, ik bedoel… ik zou graag iets vertellen over het systeem van de gezondheidszorg. Maar misschien is het tijd om de wereld van The Wire los te laten en dat verhaal binnen een andere context te vertellen.

Maar hij heeft het overleefd. Hij moest die sprong wagen en blijkbaar was zijn tijd nog niet gekomen.

Klopt. En nadat je dat allemaal tot een eind had gebracht kon je moeilijk zeggen, “Oh ja, en trouwens, er is ook nog immigratie!” Ja. “En trouwens…” We hadden ook nog aan de gezondheidszorg gedacht en aan paar andere zaken. Ik bedoel, ik zou wel een lans hebben kunnen breken voor een zesde seizoen, maar dan alleen als we het thema van immigratie hadden geïntroduceerd tussen seizoen 3 en 4. Dat is wanneer de ontwikkeling van dat thema had moeten beginnen. Ja, voor de opkomst van Marlo, met de lijken in de leegstaande huizen. Zijn opkomst hadden we op zich wel kunnen uitstellen tot de volgende seizoenen. Om ze dan te laten beginnen als een verhaallijn die de laatste twee seizoenen overspant. Maar dan waren we drie jaar lang niet op tv geweest en had ik terug naar HBO moeten gaan terwijl ik net over de laatste twee seizoenen had onderhandeld en zeggen — “Ik heb nog een ander verhaal te vertellen.” Precies. “Ik weet dat ik eerst had gezegd dat ik klaar zou zijn na vijf, maar ik bedoelde eigenlijk zes.” Dus uiteindelijk zou het toch nooit gebeurd zijn. Ik heb mensen wel horen zeggen dat seizoen 6 over immigratie zou gaan. Vergeet het. Als er zes seizoenen waren geweest, dan was immigratie voor seizoen 4 geweest. Begrepen. Dat is de enige manier waarop het had kunnen werken. En de enige reden dat we uiteindelijk nee zeiden tegen die andere thema’s was omdat je op een gegeven moment beseft dat de dynamiek waar je jezelf over buigt — zoals bij de dynamiek binnen de gezondheidszorg die we net hebben besproken — eigenlijk dezelfde is als die binnen het onderwijssysteem. Ja. Dus zelfs als je dat punt wilt maken en je voor een nieuw seizoen van The Wire de setting van een ziekenhuis gebruikt, ben je eigenlijk gewoon bezig met hetzelfde punt te maken over bepaalde instituten en de onmogelijkheid van politieke, sociale en economische verandering. Maar dan gewoon voor een ander instituut. Ja, dan ben je de dingen gewoon aan het verschuiven. En hoeveel keer ga je Kima en McNulty en Daniels en Bunk recreëren, hoeveel keer kan je hen de helling laten oplopen om dan de rots naar beneden te zien rollen?

Eén van de grootste vragen die ik me stel over het schrijven van The Wire is hoe je erin geslaagd bent om bepaalde personages samen te stellen uit een amalgaam van echte persoonlijkheden. Omar is daar natuurlijk het typevoorbeeld van maar — Laat ik het maar over Omar hebben, dat is tenslotte het personage waar iedereen me over vraagt. Hier zijn een aantal mensen die we gebruikt hebben voor de verhaallijn van Omar — en het zijn allemaal echte mensen met echte namen die men kent in de straten van Baltimore: Anthony Hollie, Ferdinand Harvin, en Cadillac en Low. Hun échte namen ken ik niet, maar ze vormden samen een team. En er was ook nog Donnie Andrews. Hij was de grote gast die de laatste keer met Omar ten oorlog trok. Hij werd in de hinderlaag gelokt en gedood tijdens de schietpartij in het appartement. Dat is trouwens de echte Donnie. Oh man, de gast die bij Omar en Butchie was en die dan Omars backup was tegen Marlo? Oh wauw. Je meent het. Ja, dat is’m. De acteur die de Deacon speelt komt ook van de straat, niet? Hij was een machtige drugsdealer. Melvin Williams, little Melvin. Hij was bekend van in de jaren ‘60. Hij heeft misschien 30 jaar lang heroïne en coke gehandeld in Baltimore. Hij is door Ed gearresteerd in ’84 en is vrijgekomen in 2001. We zijn samen gaan lunchen en daarna heeft hij die rol op zich genomen. Dus van al die bestaande mensen heb je karaktertrekken en lotgevallen geselecteerd voor Omar? Omar gebruikt bijvoorbeeld een shotgun. Hij is homo. Hij zit echt boordevol geweldige trekjes. Luister, wanneer hij uit het raam springt tijdens die schietpartij is dat niet toevallig. Dat is namelijk iets dat Donnie Andrews echt gedaan heeft. Hij is van de zesde verdieping gesprongen van de Murphy Homes in Baltimore. Nadat hij in een hinderlaag was gelokt en zonder munitie zat. Heeft hij daarbij nagedacht? Nee, maar hij heeft het wel gedaan. Hij heeft die val overleefd en heeft zich achteraf al hinkend uit de voeten kunnen maken. Dat is echt gebeurd. Een andere keer is hij ook van de Poplar Grove spoor-

Ik vind het geweldig dat de sprong van Omar gebaseerd is op een echt verhaal. Want dat is één van de dingen in de reeks waarvan mensen zouden zeggen, “Ach, zoiets zou nooit gebeuren. Hij zou morsdood zijn.” Eigenlijk hebben we Omar maar van de vierde verdieping doen springen. Terwijl Donnie echt van de zesde is gesprongen. Het gebouw dat we hadden had maar vijf verdiepingen en we dachten, “Eh, de vierde is goed genoeg. Ze gaan het toch niet geloven, maar het is wel echt gebeurd.” Andere dingen hebben we gewoon verzonnen. Geen van de gasten die ik daarnet heb vernoemd is homo, maar op een bepaald moment heb ik ergens een vergissing gemaakt. Toen ik jaren geleden journalist was had iemand me verteld dat Cadillac en Low een homoduo waren — een koppel dus. Ik dacht gewoon dat het de waarheid was. Waardoor ik op zeker moment dacht, “Het zou wel interessant zijn om van Omar een homo te maken omdat hij daar openlijk voor uit kan komen, aangezien hij aan niemand verantwoording hoeft af te leggen.” Het is onmogelijk om er als man bij de politie voor uit te komen dat je homo bent. Het is goed als je lesbisch bent, maar als man is het ongelooflijk moeilijk. En met al de homofobie in de georganiseerde drugshandel is het ook moeilijk om je in dat milieu te outen. Tenzij je natuurlijk zelfs door de outlaws als een outlaw wordt beschouwd, zoals bij Omar het geval was. Precies. Omar speelt het spel volgens zijn eigen fucking regels. Ik vond het een verrijking van het personage, maar ik beschouwde Omars homoseksualiteit als een referentie naar Cadillac en Low. Tot het vier seizoenen later ter sprake kwam en Ed me zei dat die twee geen homo’s waren geweest. Dat bleek dus gewoon een vergissing. Het idee van wapenstilstand op zondag is ook verzonnen. Sommige dingen hebben we gewoon uitgevonden omdat we het een leuk idee vonden. Maar het belang dat de vrouwen van Baltimore aan hoeden hechten als ze naar de kerk gaan is dat niet. Daar bestaat trouwens een geweldig fotoboek van dat Crowns heet. Ach zo. Dat moet ik dan eens checken. Het is echt fantastisch — allemaal foto’s van zondagshoeden van vrouwen uit de zwarte gemeenschap. Sommige dingen verzin je, andere dingen leen je van die of die gast. En dan heb je ook nog Michael K. Williams, de acteur die de rol speelt en zijn eigen bijdrage levert aan het personage. Hij bracht VICE

|

71


ben je wel op weg om een broodschrijver te worden. En zodra je die weg inslaat kun je niet meer terug, want elk verhaal heeft een begin, een midden en een einde. Het is wel indrukwekkend dat HBO de rit helemaal heeft uitgezeten. We wisten zelf ook niet of we vijf seizoenen gingen krijgen. Ik ben ook niet naar HBO gestapt om hen te zeggen dat we een hele stad gingen bouwen en dat de reeks een overkoepelend thema zou hebben die uiteindelijk zou culmineren in een aanklacht tegen de maatschappij. Dan hadden ze mij gewoon weggelachen: “Waar de fuck was die gast over bezig?” Zo van, “Gast, kom op.” Het eerste ding dat ik hen vertelde was: “Deze reeks vertrekt vanuit een politieonderzoek om het bedrog van de oorlog tegen drugs bloot te leggen. Zo zie je dat die oorlog een totale verspilling is en dat niets werkt zoals we denken wanneer je de mensen een verbod oplegt.” Het was pas tijdens de onderhandelingen over seizoen 2 dat ik een open gesprek heb gehad met Chris Albrecht en Carol Strauss van HBO over het feit dat ik een stad wilde bouwen. Toen hebben ze me gezegd dat ik daarvoor een aantal zaken zou krijgen.

zowat zijn eigen gereedschapskist mee om er iets van te maken. Het is totaal niet te vergelijken met proza schrijven. Film is veel meer een synthese en televisie is vanaf het begin een synthese tussen de acteur, de regisseur, de scriptschrijver en de mogelijkheden die een filmploeg je op een bepaalde dag kan bieden. Het is in feite een heel gemeenschappelijk proces. Ik heb me altijd afgevraagd in hoeverre de verhaallijn van een bepaald personage al vast stond. Wist je bijvoorbeeld vanaf het begin dat Omar zou sterven of dat Carcetti gouverneur zou worden? Was dat een deel van het DNA van die personages of was er ruimte voor speling? Nee, al die dingen waren van tevoren bepaald. Je moet vanaf het begin weten waar je naartoe gaat. Eén van de dingen waar televisie onder lijdt—in tegenstelling tot film of proza—is het feit dat er zoveel geld mee gemoeid is. Zodra je een publiek hebt bereikt moet je dat ook tot in den treure zien vast te houden. Wat bedoel je daarmee? Dat als het personage van Omar aanslaat, je de mensen wat meer Omar moet geven. Als ze van Stringer houden, geef je hen nog wat Stringer. In Friends gingen ze Ross en Rachel ook niet meteen afmaken. Precies. En David Caruso gaan ze ook niet afmaken, ongeacht de reeks waar hij in meespeelt, ongeacht welke van de CSI’s. Of zelfs Tony Soprano. Ach, ja. 72

|

VICE

Dat valt misschien nog te zien. Uiteindelijk zit het zo: als je reeks draait rond bepaalde personages, moet je die ten allen tijde dienen. En weet je, wij waren gek op onze acteurs. We hebben nooit één van onze acteurs afgevoerd omdat hij ons op de zenuwen werkte. Als dat gebeurde was het alleen om het verhaal te dienen. Dan zeiden we ook tegen de acteur in kwestie, “Kijk, we vinden je werk fantastisch. We gaan zeker nog eens met je samenwerken. Ik kan ook niet wachten tot dat gebeurt, maar dan zal het misschien niet zijn omdat je één of andere filmster bent geworden.” Het ging ons nooit om contracten ofzo. Dat spel hebben we nooit gespeeld en onze acteurs wisten dat maar al te goed. Dat maakte het voor hen waarschijnlijk net iets meer beangstigend — Dat jullie gewoon de verhaallijn volgden. Ik zal J.D. Williams nooit vergeten, de acteur die de rol van Bodie speelde. Hij zag hoe zijn personage steeds meer gesprekken begon te voeren met McNulty… Toen ik hem uiteindelijk vertelde, “Dit is jouw aflevering. Je gaat eraan,” zei hij, “Ik wist het. Ik had het al zien aankomen.” Omdat hij het personage toen al zo goed kende. En hij wist op dat punt ook hoe de reeks in elkaar zat. Van het moment dat iemand zich begint te manifesteren en de waarheid probeert te vertellen… Zijn ze ten dode opgeschreven. En hij had gelijk. Eigenlijk waren we een Griekse tragedie aan het schrijven.

Hoe voelde het om personages als Omar of Bodie te laten sterven? Was dat niet emotioneel? Elke keer opnieuw. De eerste keer was toen we Wallace afmaakten in het eerste seizoen. Dat was echt keihard, man. De filmploeg was toen razend. Ze hadden allemaal iets van, “Dit is echt fout, man.” Het was verschrikkelijk. Iedereen was de acteur aan het troosten — Michael Jordan heet hij, een fenomenale gast. Hij is nu goed bezig, hij heeft een rol in Friday Night Lights. Ik heb mijn arm om hem heen geslagen en gezegd, “Kijk, mensen gaan zich deze scène nog lang herinneren en iedereen zal weten dat jij een jongeman bent die kan acteren. Ik zou geen betere scène voor je kunnen schrijven.” En hij heeft het toen ook gebracht. Alledrie de jongens in die kamer hebben toen getoond wat ze waard waren. Was het ook zo toen Omar eraan ging? Ja, behalve dat we toen wisten dat de reeks op haar einde liep. We wisten dat het ons laatste seizoen was. En als je op dat punt Michael K. bent hoop je waarschijnlijk zelf op een geweldige sterfscène. Precies. Het was ook een geweldige scène. Maar wat ik eigenlijk wilde zeggen is dat niemand graag een einde schrijft voor televisie. De meeste mensen willen de franchise laten lopen. Maar als je geen einde schrijft voor het verhaal waar je aan begonnen bent, ben je gewoon een loonslaaf. Dan ben je geen verhalenverteller. Het kan wel zijn dat je meer talent hebt dan dat — misschien ben je wel een steengoede schrijver — maar uiteindelijk

Wauw. Eén van de redenen dat ze ons contract hebben verlengd voor seizoen 4 en 5 was dat ik hen voor elke aflevering een soort schets kon voorleggen. Ik denk dat we toen nog 22 afleveringen te gaan hadden of zo… Maar ik had nog niet bepaald welke afleveringen we voor welk seizoen zouden gebruiken. Ik had voor elk personage wel een storyboard en ik kon ook zeggen waar ze uiteindelijk allemaal heen gingen en wat het thema van seizoen 4 én van seizoen 5 zou worden — en hoe die met elkaar verbonden waren. Ik zei toen ook tegen Chris Albrecht, “Wie A zegt moet B zeggen, geen 4 zonder 5. Het gaat niet meevallen om de reeks te schrappen na seizoen 4. Want dan zit je met al die opgestapelde lijken die ontdekt worden.”

gepaard zonder al te veel ambitie of hebzucht. Neem nu Burrell, het enige wat hij wilde was zijn baan houden. Hij was zelfs niet op zoek naar een promotie. Hij dacht toch al niet dat hij het ooit verder zou schoppen dan commissaris. Hij wou gewoon niet dat zijn institutie werd vernederd en wou alle slechte reclame vermijden. Hij zit echt in een Skinner-box. Hij is de duif die niet wil worden doodgeschoten en dus leeft hij onder die voorwaarden. Ook al is dat niet zo sluw als wat Clay Davis doet, het blijft toch redelijk laaghartig. Maar alle personages die de instituties dienen en die uit zijn op zelfbehoud en zelfverheffing maken standaard de verkeerde keuze als het op het goed van de gemeenschap aankomt. En weet je wat? Ik ben jarenlang journalist geweest en ik geloof dat dat de manier is waarop een stad draait of niet draait. Ik heb een boek geschreven over wat er fout liep met de drugshandel en de oorlog tegen drugs. Ik heb dat onderwerp zorgvuldig onderzocht en in mijn boek duidelijk gemaakt dat het allemaal een maat is voor niets. Ik heb gezien hoe een gemeenteraadslid dat zich kandidaat had gesteld voor burgemeester naar de buurt is gelopen waar ik het boek had geschreven. Daar heeft hij een kopie van het boek voor de tv-camera’s in de lucht gestoken en verklaard dat als hij werd verkozen, hij de oorlog tegen drugs voorgoed zou winnen. Nou, hij is burgemeester geworden en hij is zijn kleine oorlog begonnen. Hij heeft de statistieken hier en daar bijgesteld om aan te tonen dat het misdaadpeil aan het zakken was terwijl dat niet het geval was. En nu is hij gouverneur van Maryland. Jezus Christus. En hij vond The Wire maar niets. Hij vond The Wire een slechte zaak. Niet zo verbazend eigenlijk. Veel mensen vinden The Wire een cynische reeks. Ik denk dat het heel cynisch is over instituten en hun mogelijkheid tot verandering. Dat ga ik niet ontkennen, maar ik denk helemaal niet dat het cynisch is over mensen.

Ja, dat hadden ze echt niet kunnen maken. Dus heeft hij ons groen licht gegeven. Dat was wel redelijk bevrijdend, en we wisten ook sowieso hoe de personages moesten evolueren. Wat er ook gebeurde, Clay Davis moest overleven en Carcetti moest overwinnen. De hele stad kon naar de hel gaan, maar hij moest gouverneur worden.

Integendeel — het is heel meelevend en menselijk. Dat is ook waarom het zo gemakkelijk te bekijken is. Het omarmt het idee van menselijkheid en zegt tegelijkertijd, “Oh trouwens, we zijn verneukt, maar dan wel allemaal samen op onze eigen manier, en dat hebben we aan onszelf te danken.”

Dat is nog iets waar ik aan moest denken. Mensen als Clay Davis of Carcetti of Rawls of Levy trekken allemaal aan het langste eind. Wat is het dat hen verbindt? Ik vermoed dat ik het antwoord al weet, maar ik wil wel horen hoe jij het zou formuleren. Elke morele verplichting waarmee ze geconfronteerd worden wordt onderdrukt door hun persoonlijke ambitie. Ze bijten zich vast in het kapitalistische systeem en verwelkomen koste wat het kost de status quo. Bij sommigen is het een geleidelijk proces, zoals in het geval van Carcetti. Terwijl anderen al van bij het begin verdorven zijn, zoals Levy of Clay Davis. In sommige gevallen gaat het ook

Ik ben gek op het gevoel voor humor tussen agenten. Het is één van de beste soorten galgenhumor die er bestaat. Ik denk dat het bijtende daarvan de humor in The Wire naar een hoger niveau tilt. Het gevoel voor humor van mensen die dagelijks met leven en dood worden geconfronteerd, of met het onderliggende bedrog en de zondigheid van het menselijke bestaan, is meestal vrij goed. De mensen die ik gekend heb die werkten op de spoed - en intensive care-afdelingen van Baltimore waren allemaal redelijk grappig, op hun eigen manier. Als je ziekenhuizen niet grappig vindt, moet je eens The House of God van Samuel Shem

lezen. Dat is waarschijnlijk één van de inspiratiebronnen geweest voor St. Elsewhere en een paar andere reeksen. Het is geschreven in de jaren ’70. Het is een boek dat ze in Amerika aan elke nieuwe bewoner geven. Dat zal ik dan eens lezen. En als je denkt dat er geen humor bestaat in het leger moet je Generation Kill — Natuurlijk. In Generation Kill zit pas echte komedie. Ik denk dat hoe dichter je bij het vuur komt te staan en hoe meer mensen je ziet verbrand worden, hoe meer je de humor van dingen gaat inzien — als je tenminste menselijk bent. Of je ramt een geweer in je mond. Het is lachen of wenen. Dat lijkt veel op wat je daarvoor zei over het feit dat je een Griekse tragedie aan het schrijven was. In die tragedies zitten ook komische elementen. Ja. Voor ik het eerste seizoen afmaakte had ik net een aantal werken herlezen van Euripides, Sophokles en Aischylos, die drie gasten. Sommige stukken had ik aan de universiteit bestudeerd maar ik was er nooit systematisch mee bezig geweest. Maar dat spul is vandaag ongelooflijk relevant. Als drama zijn de stukken zelf misschien wat oubollig maar de boodschappen en de dramatische impulsen die ze in zich meedragen gaan heel diep. Ook voor onze tijd. Ik denk niet dat we beseffen dat we de kracht van die stukken niet altijd inzien omdat we eerder vastzitten in de Shakespeariaanse constructie van — Je bedoelt het idee van individualisme en zo. Ja, het individu dat voor en met zichzelf vecht. Macbeth en Hamlet en Lear en Othello. Dat zijn onze grote tragedies — het dramatische pad dat leidt naar Eugene O’Neill en het moderne Amerikaanse theater. Maar ik heb in Washington een versie gezien van De Perzen van Aischylos en daar is mijn mond van tot op mijn knieën gezakt. Het werd opgevoerd tijdens het hoogtepunt van de opstanden in Irak — nadat duidelijk was geworden wat een ramp dat daar ging worden. Als je het stuk had gelezen en dan die voorstelling zag… het zat er zo dichtbij. Ik weet niet of je het stuk kent? Ik heb het nooit gelezen maar ik weet waar het over gaat. Het gaat eigenlijk over de mensen in de Perzische hoofdstad die zich afvragen wat er met hun leger is gebeurd, dat natuurlijk op gruwelijke wijze in de pan is gehakt. Maar de jonge keizer, die uit de schaduw van zijn vader wil treden — ik denk Darius de Grote — wil absoluut de overwinning halen op de Grieken, die zijn vader altijd is ontzegd. Klinkt bekend. Ja. En dat stuk werd natuurlijk volledig opgevoerd in Republikeinse maatpakken. De zaal bestond uit een typisch Washington-publiek. Ik was de voorstelling aan het volgen en af en toe aan het rondkijken en sommige stukken van de tekst sloegen echt in als een bom, zo van: “Heeft iedereen dat wel gehoord? Hebben ze dat nu echt gezegd?” Het zat echt barstensvol kritiek op Bush en Cheney en co. VICE

|

73


Mij lijkt het dat mensen eerder unieke, speciale sneeuwvlokjes willen zijn en dat het Shakespeariaanse ding hen daarom meer aanspreekt. Absoluut! “Laten we het vooral hebben over mij en wat voor een wonder ik wel niet ben. De maatschappij, daar heb ik niets mee te maken.” De Grieken, en vooral de Atheners, waren volledig geobsedeerd met de vragen over mens en staat. Ze hebben Socrates tot de gifbeker veroordeeld omdat zijn ideeën haaks stonden op hun notie van wat een staat moest zijn. Kijk, dat is hoe dan ook een totalitaire daad, maar hij nam een heel cynische houding aan tegenover democratie en ging de democratische principes te lijf als een stormram. Dat ging recht naar het hart van het Griekse denken. Voor de Atheners was het een stap te ver, daar moest je volgens hen met je fikken van afblijven. Wat tegenwoordig wordt verheerlijkt is het idee dat het individu het instituut overstijgt. Dat is iets waar het Amerikaanse entertainment vandaag volledig door wordt gedomineerd. Hoeveel keer gaan we godverdomme nog een verhaal te zien krijgen waarin iemand— Tegen alle verwachtingen in wint? “Je kan het niet.” “Jawel.” “Nietwaar.” “Wacht maar… zie je wel?” En op het einde wordt hij erkend als een goedhartige rebel met het gelijk aan zijn kant, en komt de stad tot het besef dat dansen toch niet zo slecht is. Zo kan ik een miljoen verhalen verzinnen. Dat is het verhaal dat we keer op keer willen horen. En weet je waarom? Omdat we diep van binnen weten dat we in de 21e eeuw met de dag minder en minder waard zullen zijn, in plaats van meer en meer. Minder waard als mensen, bedoel je? Als menselijke wezens, ja. Sommigen van ons zullen wel geld verdienen en meer waard zijn dan daarvoor. Er zijn nu eenmaal mensen die bestemd zijn voor roem of rijkdom of macht. Maar over het algemeen is de doorsnee Amerikaan, de doorsnee wereldburger op deze planeet, steeds minder waard. Dat is de triomf van het kapitalisme en dat is nu net het probleem. Als je dat bekijkt… Als je ziet waar we nu zijn en waar we naartoe gaan krijg je snel zoiets van, “Kun je me nog een verhaaltje vertellen over hoe speciaal mensen zijn en hoe belangrijk iedereen is? Kun je alsjeblieft mijn hoofd vullen met dat soort schijt?” “Vertel me nog eens het verhaal van de bokser die uit de getto kwam en uiteindelijk wereldkampioen werd.” “En dat over die muzikant waarvan het genie nooit werd erkend? Hoe zat het daar ook alweer mee? En, oh ja, die andere gast die zijn verslaving te boven kwam. Dat is een fantastisch verhaal. Vertel me dat nog eens.” Luister, ik heb niets tegen overwinningen die verdiend zijn. Maar als je het alleen daarover hebt, als overwinning je volledige dramatische perspectief bepaalt, en dat is bij 90 procent van de Amerikaanse televisie het geval dan — Eigenlijk sluit dat weer aan bij wat je zei over dat je personages als McNulty en Kima niet telkens opnieuw in hetzelfde kader wilde plaatsen. Maar dat is waar de grote traditie van 74

|

VICE

verhalen vertellen vandaag op neerkomt. Eigenlijk is alles gewoon een saaie herlezing van hetzelfde verhaal. Ik vond het redelijk ironisch dat er in seizoen 5 een aantal echt geweldig scènes te zien waren waarin je de draak steekt met krantenredacteurs die vragen om een Dickensiaanse vibe en dat veel schrijvers en critici The Wire achteraf vergeleken met het werk van Dickens. Het was wel leuk om wat met die Dickens-historie te klooien omdat ik begreep wat die mensen bedoelden toen ze die vergelijking maakten. Je krijgt inderdaad een brede kijk op de maatschappij door de verschillende klassen die in The Wire aan bod komen. Een beetje zoals Dickens dat deed in zijn romans. Maar dat geldt evengoed voor het Moskou van Tolstoj of het Parijs van Balzac. Het is iets dat door verschillende schrijvers al vaak gedaan is voor verschillende plaatsen. Ik ben trouwens niet degene die de vergelijking heeft gemaakt. Ik wil gewoon zeggen dat het gebruik van stijlfiguren ook kan leiden naar andere werelden dan die van Dickens. Wat ik echt grappig vond aan die hele zaak was dat Dickens bekend staat als iemand die op een passionele manier de gebreken van het industriële Engeland wilde aantonen. Hij wilde tonen hoe geld en macht worden weggeleid van de arme bevolking en pleitte altijd voor een betere sociale samenstelling dan degene die bestond in het Victoriaanse Engeland. Maar zijn eindoordeel luidde altijd, “Godzijdank komt er hier een vriendelijke oom of heroïsche advocaat op de proppen die alles weer goed kan maken.” Uiteindelijk koos hij telkens weer het hazenpad. Dat betekent niet dat hij geen groot schrijver was of dat zijn verhalen niet fantastisch zijn. Dat zijn ze wel. Maar The Wire wilde eigenlijk een ander punt maken dan Dickens. Ik zeg niet dat ik die vergelijking niet flatterend vind, maar eigenlijk gaat het niet echt op. Zeker. Dus hebben we tussen de lijnen een beetje gelachen met de mensen die Dickens hadden gebruikt om ons op te hemelen. Maar los van die vergelijking met The Wire dateert dat hele Dickens-gedoe al van veel vroeger. Het was toen ik als journalist van de Baltimore Sun verslag aan het uitbrengen was over de oorlog tegen drugs. Ik wilde de evolutie van de drugshandel binnen de stad uitleggen vanuit een economisch standpunt… Nadat ik klaar was met mijn onderzoek voor The Corner en weer voor de krant zou beginnen werken had ik een gesprek met één van de redacteuren. Het ging over een idee voor een column over het leven op de straten van West-Baltimore. In mijn ogen waren die verhalen het journalistieke equivalent van wat je uiteindelijk in The Wire te zien zou krijgen. Ik was dus bezig aan mijn eerste verhaal maar om een aantal redenen — ofwel emotioneel, ofwel te wijten aan het feit dat het tussen ons niet zo goed boterde — blokkeerde die redacteur volledig. Mijn eerste column ging over een gast die veel weg had van het personage van Bubbles in The Wire. Hij verdiende zijn brood met schroot verzamelen. Maar mijn redacteur heeft toen, zonder enige uitleg, mijn column geweigerd.

Wauw. Achteraf kwam hij naar me toe en zei hij, “Ik wil verhalen over het Dickensiaanse leven van kinderen uit West-Baltimore.” Wat hij eigenlijk bedoelde was, “Als je mij een schattig kind bezorgt van een jaar of 9 dat niet naar school gaat en in armoede leeft; met van die mooie grote ogen waar de lezer meteen verliefd op wordt, dan kan ik daar een fucking prijs mee winnen! Schrijf mij maar zo’n verhaal!” “Geef mij niet één of andere junkie die vecht om te overleven.” “Je moet mij geen gast geven die drugs neemt en intussen zijn waardigheid probeert behouden. Niks al te ingewikkeld.” En hij heeft toen echt het woord “Dickensiaans” gebruikt. Eikel. Ik heb nog steeds de e-mail die hij mij gestuurd heeft. Het gebeurde allemaal over een periode van ongeveer twee maanden. Dat was één van de momenten waarop ik wist dat ik moest vertrekken. Dus eigenlijk heb ik in The Wire gewoon die redacteur, John Caroll, geciteerd. Ik probeerde van mijn kant de totale economische verwaarlozing van West-Baltimore aan te kaarten en uit te leggen dat dit deel van de stad zo ver stond van de “normale” wereld dat het er eigenlijk niet langer deel van uitmaakte. Maar hij wou gewoon een paar schattige kindjes strikken om er een prijs mee te winnen. Dat was het soort persoon dat hij was. Dat is net het omgekeerde van wat je daarvoor vertelde over de basisimpuls voor The Wire, waar je eerst vanuit een thema vertrekt om dan bij een personage uit te komen. Precies. Eerst begin je met je onderzoek en je verslaggeving en pas wanneer je het gevoel hebt dat je het onderwerp kent, zeg je, “Wat willen we nu eigenlijk zeggen dat daarvoor nog niet is gezegd en dat het verdient om gezegd te worden?” Dat was de eerste vraag die we ons bij het begin van elk seizoen stelden. Op de redactie van de Baltimore Sun is die vraag nooit gesteld, daar was het: “Hoe kunnen we aan de haal gaan met een klein stukje schandaal?” Een Pulitzer winnen. Ja. “Laten we tussen januari en december vijftig verhalen publiceren over loodvergiftiging. Het volgende jaar reppen we daar met geen woord meer over want dan is het Pulitzerjaar voorbij. Maar we gaan wel aantonen hoe slecht loodvergiftiging is. In feite gaan we je laten zien dat die kinderen zonder loodvergiftiging allemaal onmiddellijk zouden worden aanvaard door elke eliteschool van het land. Het doet er niet toe dat hun familielevens compleet verneukt zijn, dat ze in een onderwijssysteem zitten dat van geen kant klopt, dat er waar ze wonen geen andere industrie bestaat dan drugs. Dat is allemaal niet belangrijk. Al ze nu eens gewoon zouden stoppen met loodverf eten, dan zouden ze allemaal toegelaten worden op Princeton.” Als je dat ziet dan kan je toch niet anders dan zeggen, “Is dit de hoogste ambitie van de journalistiek? Is dit het verhaal dat je gaat vertellen? Wat is er in godsnaam toch met ons gebeurd?”

Eigenlijk is dat gewoon de definitie van pooieren. Het was ook pooieren. Het was een vorm van prostitutie. Pornografie, dat was het. De pornografie van armoede. De inzet ligt te hoog om de journalistiek zoiets te laten doen. Ik begrijp waarom politici zoiets doen. Ik begrijp waarom de politie met hun statistieken rommelen. Ik begrijp waarom mensen in het onderwijs met hun punten sjoemelen. Ik begrijp dat mensen in een bureaucratie zoiets doen omdat ik mij na mijn jaren als journalist op het punt bevind dat ik niets meer van hen verwacht. Maar het is de taak van kranten om die mensen het vuur aan de schenen te leggen. Precies. Als kranten niet meer naar de harde waarheid willen graven, wat is dan het punt? Dat is dus waar het woord “Dickensiaans” vandaan komt, recht uit de mond van John Carroll. Je hebt voor The Wire samengewerkt met een aantal fantastische misdaadschrijvers. Je bent ook getrouwd met Laura Lippman, die geweldige misdaadromans schrijft. Wat vind je van de manier waarop het literaire establishment tegenwoordig omgaat met misdaadliteratuur? Ik heb het daar dit jaar nog over gehad tijdens een interview met Elmore Leonard. Ik vind dat het in een soort getto wordt gedwongen. Het is inderdaad een soort getto, maar het grappige is dat misdaadschrijvers het getto niet zouden verlaten, zelfs als ze dat konden. Ik ben er zeker van dat ze allemaal graag een zekere literaire erkenning zouden krijgen voor wat ze doen. Ik zeg niet dat ze geen professionele trots hebben. Neem nu Richard Price, hij is begonnen met een zekere literaire geloofwaardigheid en heft die nog altijd. Dennis Lehane, George Pelecanos en Laura zijn allemaal begonnen als misdaadschrijvers. Price is begonnen als een jonge literaire leeuw en heeft desalniettemin de misdaadwereld genomen als deel van zijn demi-monde. Maar wat ze met elkaar gemeen hebben is dat ze allemaal op zoek gaan naar de breuklijnen binnen de maatschappij. Ze gebruiken daarvoor de misdaadwereld omdat dat nu eenmaal een wereld is waarin bepaalde dingen onmiddellijk duidelijk zijn. Het is een wereld waar geld en ijdelheid en fraude en intellect en culturele conflicten zichzelf openbaren op een botte en fundamentele manier. Dat zorgt voor een heleboel fantastische gereedschap in je literaire gereedschapskist. Het is ook waar dat misdaadliteratuur de serieuze problemen binnen de Amerikaanse maatschappij vaak aankaart op een manier die veel inzichtrijker is dan “gewone” literatuur. Ja, opmerkelijk aan de Amerikaanse misdaadliteratuur is in hoeverre de beste werken in het genre erin slagen om de maatschappij vanuit politiek en economisch opzicht toe te lichten — en hoe weinig de literaire wereld daarin slaagt. Ik zat onlangs in een panel van de New York Public Library met een zekere Walter Benn Michaels. Ik vond er echt niets aan omdat hij The Wire gebruikte als een knuppel om de hedendaagse literatuur mee

aan te vallen. Maar het is niet mijn bedoeling om wie dan ook in elkaar te slaan. Ik wil de dingen niet veralgemeniseren omdat er natuurlijk ook goede literaire romans worden gemaakt. Er zit ook veel navelstaarderij tussen , maar er zijn ook een heleboel goede dingen. In de misdaadliteratuur is dat ook zo: er zitten een paar superintelligente werken tussen maar ook heel wat gezeik. Natuurlijk. Er is geen reden tot veralgemenisering. Maar de top van de misdaadliteratuur is nu wel bezig met thema’s die de “echte” literatuur voor zichzelf opeist, terwijl veel van wat vandaag voor kwalitatieve literatuur moet doorgaan in mijn ogen niet veel om het lijf heeft. Dat is mijn mening. Maar goed, die gast in dat panel ging zodanig ver dat hij op een bepaald punt letterlijk zei, “Kunnen we niet gewoon over economie en geld en politiek schrijven?” Hij beweerde dat literatuur net zoals The Wire moest zijn, wat wel tof en flatterend is, maar toen zei hij, “Kunnen we eindelijk stoppen met over slavernij of de Holocaust te schrijven?” Hij ging er min of meer vanuit dat schrijven over culturele identiteit een hoop gezeik is. Maar daar ben ik het niet mee eens. Ik zou mensen niet op een doeltreffende manier kunnen weergeven als dit soort essentiële ervaringen, die ons tot op de dag van vandaag beïnvloeden, geen deel zouden uitmaken van wie we zijn. Natuurlijk niet. Ik kan geen zwart personage creëren — laat staan dertig — met een eigen persoonlijkheid en zo’n personage vervolgens een aantal dingen laten vertegenwoordigen zonder zelf een basisnotie te hebben van waar de zwarte gemeenschap vandaan komt. En dan bedoel ik niet alleen de ouders en de familie, maar de hele cultuur — wat ze verworven hebben, wat zij van de wereld verwachten en wat de wereld van hen verwacht als zwarten, als Katholieken, als Joden, als wat dan ook, als marinieren, als Mexicaanse marinieren uit Zuid-Texas in Irak… Dus eigenlijk sta ik bovenop een berg literatuur die voor mijn tijd is geschreven maar die ook samenvalt met de tijd waarin ik mij nu bevind. Godzijdank dat iemand Schindler’s List heeft geschreven. Godzijdank dat iemand Beloved heeft gepend.

Ik weet dat ik niet te veel mag vragen over je nieuwe reeks Tremé, maar hangt het kader daarvan ook vast aan het idee van het individu tegen het instituut? Nou, dat speelt natuurlijk wel een grote rol omdat New Orleans hard is getroffen door de nasleep van Katrina en het gedrag of wangedrag van instellingen in het oog van de storm. Maar op een bepaalde manier is deze reeks ook een beetje anders, in die zin dat het een lofzang is over waar wij Amerikanen toe in staat zijn. The Wire impliceerde eigenlijk vooral de waarde van de stad als een essentieel Amerikaanse ervaring — iets dat ik samen met de inwoners van Baltimore heel hard voel maar waarvan ik niet zeker ben of het ook opgaat voor de rest van het land. We zijn eigenlijk een verstedelijkt volk. 80 procent van ons leeft in grootstedelijke gebieden. Ik moet niets weten van Republikeinse conventies met hun kleinstedelijke waarden en het idee dat zij “het echte Amerika vertegenwoordigen.” Ik woon in Baltimore. Ik ben bezorgd om grootstedelijke waarden en ik leef dag in dag uit tussen echte Amerikanen. Ik zou natuurlijk ook bezorgd kunnen zijn om de overige 20 procent van het land, maar ik ben vooral begaan met hoe mensen met elkaar omgaan in een stedelijke context. Ik denk dat er een aantal mensen moeten zijn geweest die bij het kijken naar The Wire dachten, “Waarom verhuizen die mensen niet gewoon? Die stad valt toch niet meer te redden.” Maar dat hebben wij nooit gevoeld. Ik woon in Baltimore en ik vind het daar fantastisch. Net zoals ik nu een deel van het jaar in New Orleans doorbreng en dat altijd een fantastische stad heb gevonden. Wat is er anders in New Orleans? New Orleans heeft op het vlak van dans en muziek zo’n unieke kunst en zo’n aparte cultuur gecreëerd dat het een toonbeeld is van waar Amerika als melting pot allemaal toe in staat is. En ze doen het gewoon op straat . Het is een stad die op één of andere manier probeert te overleven terwijl de politiek van dit land haar al lang in de steek heeft gelaten. Zoiets blijft voor mij een ongelooflijk fascinerende dynamiek. Met dank aan Tim Small en David Feinberg.

Eigenlijk heb je een relevantie die zich op twee niveaus afspeelt. Aan één kant heb je het huidige, actuele niveau en aan de andere kant heb je het bredere niveau van het menselijke bestaan. Begrijp je wat ik bedoel? Ja. Wat ik eigenlijk wil zeggen is dat ik akkoord ga met het feit dat je de top van de misdaadliteratuur zo hoog inschat en ook met je lage inschatting de nederregionen van de literatuur. Maar er bestaan ook veel goede literaire romans en veel superslechte misdaadromans. En ik wil niet dat The Wire gebruikt wordt om mensen of hun werk in elkaar te slaan. Iedereen moet het recht hebben om de verhalen te schrijven die ze zelf belangrijk vinden, en daarna zien we wel weer. VICE

|

75


VICE - ZO VEEL MEER DAN EEN BLAD ALLEEN!

LISA HANAWALT

Hoi! Ben jij enthousiast, creatief en vind je het leuk om in een gezellig team te werken? Wie weet zijn we dan wel op zoek naar jou! Wij zijn namelijk op zoek naar de perfecte mensen om onze familie mee uit te breiden. Ben jij een echte aanpakker zonder 9 tot 5 mentaliteit, en schuw je het niet om op vrijdagavond, na een week hard werken, een smakelijke borrel te drinken met je gezellige collega’s? Neem dan contact met ons op! Vice is op zoek naar cameramannen en video-editors, maar ook stagiairs op de gebieden marketing, redactie en events zijn van harte welkom. Neem eens kijkje op www.viceland.com/nl/jobs.php en misschien dat wij elkaar binnenkort de hand mogen schudden, en een vruchtbare samenwerking kunnen aangaan! Vice is een te gek medium waar jongeren van nu van smullen. Onze content is underground, cutting edge en totaal niet mainstream. Oké geintje. Sorry voor deze vreselijke tekst. Maar we zijn wel echt op zoek naar collega’s. Reageren kan via: info@viceland.nl

VICE

|

77


78

|

VICE

VICE

|

79


80

|

VICE


IRIS COMPIET

4 FEBRUARI IN DE BIOSCOOP

FESTIVAL DE CANNES

GRAND PRIX WINNER London Film Festival Best Film

WINNER 2 European Film Awards Best Actor Tahar Rahim & Best Sound Design

‘De beste film van de afgelopen 10 jaar ’ De Volkskrant - B.B.

Iris Compiet is een illustrator die eerder boekcovers en illustraties maakte voor Bianca Mastenbroeks Zilvernimf en andere bittere sprookjes, Thirza Meta’s Muziekwevers, Kim ten Tusschers Hydragha en het tijdschrift Pure Fantasy. Meer van haar werk vind je op www.eyeris.eu. 82

|

VICE

DE SOUNDTRACK VAN UN PROPHETE IS NU TE KOOP IN DE BETERE POPSPECIAALZAAK

WWW.UNPROPHETE.NL



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.