Q1 2011

Page 1

maart 2011

Kwartaalmagazine over financiële ­dienstverlening en de toekomst. www.deltalloydgroep.com www.qblog.deltalloydgroep.com

Over risico

8

Risicomanagement. Over kansen afzetten tegen gevaar, omgaan met ­on­zekerheden en cultuur.

14

Duizend manieren om naar risico’s te kijken en zo te begrijpen wat je ziet. Of juist niet ziet.

28

Onverzekerbaar? Wat te doen met overstromingen, orkanen en ander onvoorspelbaar natuurgeweld.


Voorwoord

Werken aan de toekomst Dat wij als financiële dienstverlener dit keer kiezen voor het thema ­Risico, is natuurlijk geen verras­ sing. Het omgaan met risico’s ligt aan de basis van ons bestaan; of het nou gaat om het overnemen van risico’s van de mensen die zich bij ons verzekeren, of over het zo beheersen van risico’s dat de toe­ komst van onze klanten en onze onderneming zo goed mogelijk is verzekerd. In dit nummer van Q magazine gaan we uitgebreid in op de rol van risicomanagement en ons streven naar continuïteit en langetermijnwaar­ decreatie voor al onze stakeholders. We zijn er trots op dat we als branche een belangrijke maatschappelijke rol spelen. Wij maken dingen mogelijk. Wij stellen men­ sen in staat bepaalde risico’s te nemen, bezit te heb­ ben, auto te rijden en van hun oude dag te genieten. Die positieve bijdrage aan de maatschappij willen we graag blijven leveren. Wat er gebeurt als er op zoek naar snelle verdiensten onbeheersbare risico’s worden aangegaan, voelen we allemaal nog steeds in de nasleep van de kredietcrisis. Maar het kan ook anders. En dat willen we ook graag laten zien; dat het belangrijk is om risico’s niet hele­ maal uit de weg te gaan. Om vooruit te komen, moet je ook risico’s nemen. Geen opbrengst zonder risico’s. In het belang van onze klanten, die zich bij ons verzeke­ ren tegen schade of van een mooie toekomst, zullen we die risico’s steeds zorgvuldig moeten afwegen tegen de mogelijkheden goede rendementen te realiseren. Een kwestie van goed ondernemerschap. Maar het gaat om meer dan de directe uitoefening van ons vak. We zien ook snelle veranderingen om ons heen, in de wereld en op de markt, die weer nieuwe en onbekende risico’s met zich meebrengen. Zoals veel verhalen in dit magazine laten zien, brengen nieuwe en onbekende technologieën en onverwachte maatschap­ pelijke ontwikkelingen veel onzekerheden met zich mee. Juist in het belang van onze klanten doen wij elke dag weer onze uiterste best om daar op tijd antwoor­ den op te vinden en de nieuwe kansen en mogelijkhe­ den te onderkennen. Ten slotte: wie over risico praat, loopt algauw op tegen onbeheersbare factoren als geluk en toeval, subjec­ tieve waarnemingen en halve waarheden, en moeilijk peilbare emoties. Dat maakt het leven leuk en verras­ send, maar het kan vast geen kwaad om die onzeker­ heden zoveel mogelijk te doorzien. We hopen daar een bijdrage aan te leveren met de verhalen in ons blad. Heel veel plezier gewenst met dit Q magazine. En laat ons vooral weten wat u ervan vindt, op www.qblog.del­ talloydgroep.com of cc@deltalloyd.nl. Paul Medendorp Raad van Bestuur Delta Lloyd Groep 2

Q magazine

risico = kans × effect (Deze formule wordt veel gebruikt door verzekeraars. Je berekent risico met ­statistieken: als je zoveel jaar rookt, heb je zoveel kans op longkanker en zijn dat de kosten. Maar wat als er geen statistieken zijn? Hoeveel risico lopen we bijvoorbeeld bij nieuwe ontwikkelingen als nano­technologie en genetische modificatie van voedsel? Of bij zoiets complex als klimaatverandering? Als het gaat om ­mogelijke schade in de toekomst is kans noch effect van risico bekend. Zelfs het oorzakelijke verband kan een vraagteken zijn. Dan wordt omgaan met risico’s het afwegen van verwachte opbrengsten ­tegen mogelijke problemen. Geen zaak van rekenaars dus, maar van politici en beleidsmakers.)


In dit nummer

04 Vivian Maier, fotografe Ze liet 100.000 prachtige foto’s na, die niemand ooit had gezien. Het leven op straat, door de camera van een behoedzame nanny. Zie ook pagina’s 6, 7, 13, 17, 22, 23, 27, 35, 39 en 41. (Coverfoto: Florida, 9 januari 1957)

24 Wat zou Nigella doen? Cheeseburgers of niet? Waarom zouden wij de risico’s mijden die Nigella Lawson met aanstekelijke gulzigheid wél neemt? Hoe gevaarlijk leven we eigenlijk?

26 Neuro-economie Over waarom we risico’s nemen. Of juist niet. En wat een marketeer met die kennis kan doen.

28 Onverzekerbaar? Natuurrampen en andere extreme risico’s waren tot voor kort onverzekerbaar. VU-wetenschappers pleiten voor een andere benadering.

32 Zwarte zwanen New York, datum onbekend

08 Risico­management Emiel Roozen, lid raad van bestuur van Delta Lloyd Groep, hoogleraar Casper de Vries en anderen over kansen afzetten tegen gevaar, de dikkestaartentheorie, voorstellingsvermogen en bedrijfscultuur.

14 Duizend manieren om naar risico’s te kijken Over spinnen en framen van cijfers, onderzoeken die anders zijn dan ze lijken, en hoe daar doorheen te kijken.

18 Kiezen voor minimale risico’s Waarom de deelnemingenfondsen van Delta Lloyd Asset Management beter presteren dan de huidige markt.

Q

Over onvoorspelbare gebeurtenissen die alles op z’n kop zetten, de rol van het toeval en de factor geluk. De theorieën van Nassim Taleb, volgens wie de kredietcrisis nou juist niet een zwarte zwaan was.

36 Waarom de Noord/Zuidlijn onbeheersbaar werd En al die andere projecten ook: mega-ondernemingen lopen vaak mega uit de hand.

40 Een kleine geschiedenis van de kansrekening Over winnen en verliezen, gokken en rekenen. En de eerste premietabellen op actuariële basis.

42 Hoe win je een miljoen? Jagen op de koffer die je rijk gaat maken.

toont waar Delta Lloyd Groep voor staat en hoe wij de wereld om ons heen zien. Wil je meer weten over onze onderneming, onze merken en onze producten, kijk dan op www.deltalloydgroep.com.

Meer verhalen over financiële dienst­v erlening en de toekomst op ons blog: www.qblog.deltalloydgroep.com

maart 2011

3


Beelden Tekst: Hanneke Savenije

Het behoedzame leven van Vivian Maier Haar werk wordt ondertussen door velen bewonderd, maar zelf nam ze nooit het risico van een beoordeling ervan. Niemand zag gedurende haar leven iets van de meer dan honderduizend foto’s die Vivian Maier achterliet. Ook zijzelf niet: een groot deel van haar filmrolletjes is niet eens ontwikkeld. Maar de excentrieke nanny geeft ons met haar Rolleiflex een unieke kijk op het leven op straat. Het verhaal is bijna net zo mooi als haar foto’s. Op een dag in 2007 koopt John Maloof, een toen 26-jarige makelaar uit Chicago, op een veiling voor vierhonderd dollar een doos met duizenden, anonieme negatieven. De doos komt uit een opslagloods, leeggeruimd omdat de huur niet meer wordt betaald. Maloof is geïnteresseerd in de negatieven omdat hij hoopt er beelden tussen te treffen van een buurt in Chicago waar hij een boek over aan het schrijven is. Van de buurt treft hij geen een foto aan. Eigenlijk heeft hij geen enkel idee van wat hij dan wel aantreft, zal hij later zeggen. Maar bij het ontwikkelen van de negatieven ziet hij het ene mooie beeld na het andere, een verzameling foto’s die hem de adem beneemt. Is dit echt wat hij denkt dat het is: een uniek levenswerk? Op 9 oktober 2009 brengt Maloof zijn ontdekking in de blogosphere. Hij post een aantal foto’s op Flickr en vraagt fotografiekenners om advies. Wat moet hij doen met de foto’s? Zijn ze inderdaad zo goed? Goed genoeg voor een tentoonstelling, een boek misschien? Of komen dit soort verzamelingen regelmatig boven water en is het eigenlijk niks bijzonders? De reactie is overweldigend: binnen 24 uur komen er honderden opgewonden commentaren terug. Het werk wordt vergeleken met dat van grote fotografen als Robert Frank en Walker Evans. Er wordt met bewondering gesproken over het scherpe oog van de fotograaf en de technische perfectie van de beelden. Sommigen zien het werk zelfs als de beste documentaire straatfoto’s van de vorige eeuw. Het gonst over het internet en dat is sindsdien nooit meer gestopt. Maar wie was deze geheimzinnige fotograaf? Het veilinghuis weet niet meer te vertellen dan dat de opslagruimte werd gehuurd door een oude en zieke dame. Maloof traceert een paar anderen, die ook een doos uit de opslagruimte hebben verworven, en hij koopt op wat hij kan. Het archief beslaat al snel zo’n 4

Q magazine

honderdduizend foto’s, een groot deel zelfs niet eens ontwikkeld. Zwartwit vooral, maar later ook kleur. En meer dan honderd 8 mm-filmpjes. Dan doet hij een ontdekking: ergens diep in een van de dozen vindt hij een envelop van een fotolaboratorium met een naam erop gekrabbeld: Vivian Maier. Google geeft binnen één klik informatie over Vivian Maier – in de vorm van een overlijdensadvertentie van slechts een paar dagen eerder. ‘Vivian Maier, proud native of France and Chicago resident for the last 50 years died peacefully on Monday. Second mother to John, Lane and Matthew. A free and kindred spirit who magically touched the lives of all who knew her. Always ready to give her advice, opinion or a helping hand. Movie critic and photographer extraordinaire. A truly special person who will be sorely missed but whose long and wonderful life we all celebrate and will always remember.’ Vredig gestorven, op 83-jarige leeftijd, na  – zo blijkt later – een val met haar hoofd op het ijs. Onwetend van alle opwinding over haar werk, en van de erkenning die zou volgen. Sterker: op de overlijdensadvertentie staat geen enkele verwijzing naar haar fotowerk. Stukje bij beetje is het afgelopen jaar het leven van de fotografe in kaart gebracht, onder meer dankzij de herinneringen die de volwassen geworden kinderen uit de overlijdensadvertentie aan hun oude kindermeisje hebben. ‘Een soort Mary Poppins’, zo wordt ze omschreven. Excentriek en uitgesproken. Bijzonder intelligent. Van het ene huishouden naar het andere reizend met 200 dozen met fotomateriaal. ‘Ik kom met mijn leven’, zei ze bij een van haar laatste sollicitaties, ‘en mijn leven zit in dozen.’ Dat leven begint in 1926, in New York, maar ze bracht een groot deel van haar kindertijd door in Frankrijk. In 1951 keerde ze terug naar New York, en in 1956 begint ze te werken als nanny in Chicago, 40 jaar lang.


Zelfportret, New York, 18 oktober 1953

Ze was bijzonder gesloten en op zichzelf, ongetrouwd, geen kinderen. Gekleed in te grote jassen en stevige mannenschoenen. En altijd met een Rolleiflex camera om haar nek, elk vrij moment fotograferend buiten op straat, ze fotografeerde zelfs de inhoud van vuilnisbakken. Maar niemand had ooit haar foto’s gezien. Ook zij zelf heeft veel nooit gezien: een groot deel van de rolletjes is immers niet eens ontwikkeld. Een behoedzaam leven. Al tonen haar foto’s dat ze heel goed begreep hoe de wereld in elkaar zit, wat de gevaren zijn, de dreigingen. Het zijn de lijnen in het beeld, de contrasten en de oogopslagen, die je als kijker het gevoel geven dat de schijnbare rust elk moment kan omslaan in een storm. Maar ook zag ze liefde om zich heen. Zoals op dat prachtige verstilde portret van een in hun slaap omstrengeld echtpaar in de trein. En de schoonheid: zie de jonge vrouw in haar witte avondjurk die als een zacht stralende engel het beeld uitloopt. Haarscherp legt ze al die vluchtige momenten vast, maar altijd met een ondertoon van ernst en passie. Met een emotie die ze in haar eigen eenzelvige leven volledig uit de weg lijkt

te zijn gegaan. Al zet ze er met haar dodelijke val op het ijs toch nog een onverwacht frivool punt achter. John Maloof heeft nog slechts een heel klein deel van het werk ontsloten, samen met anderen. Hij werkt aan een film en een boek, en onlangs opende een grote tentoonstelling van het werk in het Chicago Cultural Center: Finding Vivian Maier. Natuurlijk vraagt hij zich wel eens af of ze blij zou zijn geweest met zijn bemoeienissen. Haar hele leven heeft ze immers nooit het risico genomen dat anderen haar werk zouden beoordelen. Op een cassettebandje vond hij een flard van een gesprek dat iets van een antwoord geeft. ‘Ik neem aan dat niets is bedoeld om eeuwig te duren’, zegt Vivian Maier met haar Franse accent, ‘we moeten plaats maken voor anderen. Het is een wiel – je springt op de wagen, gaat tot het einde, en dan heeft iemand anders dezelfde kans om tot het einde te gaan. Er is nooit iets nieuws onder de zon.’ www.vivianmaier.blogspot.com maart 2011

5


New York, 1954

6

Q magazine


New York, 1954

maart 2011

7


Tekst: René Bogaarts Foto: Corb!no

Risicomanagement Sinds het uitbreken van de financiële crisis zitten de risicomanagers in het centrum van de macht: de bestuurskamers van bedrijven. Maar wat is precies goed risicomanagement? De ervaringen van de afgelopen jaren en grote theoretische doorbraken hebben het vak drastisch veranderd. Over kansen afzetten tegen gevaar, de ­dikkestaartentheorie en de rol van bedrijfscultuur. En over het grote belang van voorstellingsvermogen. Van hoogleraren economie, mensen die van ingewikkelde rekensommen en modellen hun beroep hebben gemaakt, zou je wel een ander antwoord verwachten. Maar Casper de Vries en Eelke de Jong hoeven geen van beiden langer dan een seconde na te denken over de vraag wat het belangrijkst is bij goed risicomanagement: cultuur. Geavanceerde kansberekeningen, uitgebreide controlelijsten of maandelijks bijgestelde analyses, het helpt bedrijven allemaal bij het beheersen van risico’s. Maar het gaat vroeg of laat fout als medewerkers niet aan de bel durven te trekken. ‘Het gaat erom dat mensen een signaal durven af te geven en dat zij serieus worden genomen’, zegt De Vries, hoogleraar risicomanagement aan de Erasmus School of Economics en program director van Duisenberg school of finance. ‘Er moeten natuurlijk wel knopen worden door­ gehakt, dus kan het voorkomen dat de baas zegt: “Ik weet het, maar we doen het toch.” Daar is niets mee mis. Maar je moet wel open staan voor die signalen. ­ Ik heb zelf een tijdje in het management van deze faculteit gezeten en daar heb ik geleerd dat cultuur altijd aan de top 8

Q magazine

begint. Je moet het zélf doen. Het is een kwestie van integriteit. Klokkenluiders zijn absoluut noodzakelijk, maar we weten dat het met hen doorgaans slecht afloopt.’ De Jong, hoogleraar internationale eco­ nomie in Nijmegen en net als De Vries gespe­cialiseerd in risicomanagement, gebruikt het woord integriteit niet, maar het voorbeeld dat hij geeft, spreekt voor zich. ‘Ik ken een kwaliteitsmanager in een andere sector. Die moest in december ineens heel andere definities gaan hanteren, omdat andere mensen anders hun bonussen niet zouden halen. Dat is uiterst manipulatief.’ Dergelijk gedrag leidt volgens De Jong op den duur onherroepelijk tot ongelukken.

Moral hazard Jarenlang werden risicomanagers in het bedrijfsleven overvleugeld door mensen die vooral oog hadden voor ‘kansen’. De bomen leken tot in de hemel te groeien en wie af en toe opriep tot een beetje terughoudendheid werd als een zeurpiet zonder ondernemerszin weg­gezet. In de financiële wereld werden risico’s in zulke kleine stukjes gehakt dat ze nauwelijks meer herkenbaar waren. Met complexe

producten werden grote winsten behaald, wat de rol van risicomanagement nog verder marginaliseerde. Tot het uit­breken van de kredietcrisis in 2007. De wereldwijd gevoelde schok met enorme eco­ nomische gevolgen positioneerde risico­ managers stevig in de bestuurs­kamers. Ook in Nederland: aanbevelingen in die richting van de Adviescommissie Toekomst Banken, onder leiding van voor­ malig ING-topman Cees Maas, ­worden massaal overgenomen. De twee wetenschappers begrijpen dat het moeilijk is voorzichtig te blijven als alles voor de wind gaat. ‘Een bedrijf als de Rabobank heeft er jaren last van gehad dat ze erg risicobewust waren’, zegt De Vries. Producten van de bank waren daardoor duurder of leverden minder rendement op dan bij concurrenten die meer risico wilden lopen. ‘Het trieste was bovendien dat toen het mis ging bij Icesave en DSB en andere financiële instellingen, bedrijven als de Rabobank voor de schade konden opdraaien.’ De Vries wijst op het gemak waarmee toenmalig minister van Financiën Wouter Bos twee dagen na de val van de IJslandse bank Icesave, in navolging van zijn Ierse collega,


Emiel Roozen (r) en Theo Berg (l)

maart 2011

9


Risicomanagement

Casper de Vries, hoogleraar risicoma­ nagement aan de Erasmus School of Economics en program director van de Duisenberg school of finance: ‘Risico’s zijn niet per definitie slecht. De samenle­ ving vraagt erom dat er risico’s worden genomen, je moet risico’s nemen om te kunnen innoveren.’

spaarders toezegde dat hun tegoeden tot honderdduizend euro veilig waren. Voordien waren spaargelden slechts tot twintigduizend euro volledig gegarandeerd. De Vries: ‘Als ik een bank was geweest, zou ik hard hebben geprotesteerd.’ Emiel Roozen, als chief financial officer lid van de raad van bestuur van Delta Lloyd Groep, constateert hetzelfde. ‘Wij hebben wel wat overeenkomsten met de Rabobank. We hebben ook een zelfstandige koers gevaren, onze stem laten horen. Het is zuur dat we nu de rekening krijgen gepresenteerd voor het gedrag, de moral hazard, van sommige instellingen. We betalen daarvoor rechtstreeks, maar ook indirect omdat de kapitaaleisen zijn opgeschroefd en toezichthouders strenger zijn geworden. En wat misschien nog veel erger is: de reputatie van de hele branche heeft eronder geleden.’

Diep in de genen Delta Lloyd Groep behoort tot de weinige financiële bedrijven die de crisis zonder overheidssteun hebben overleefd. Was dat een kwestie van goed risicomanagement? Emiel Roozen: ‘Risico’s beheersen is de kern van ons vak. Verzekeren is niets 10

Q magazine

Eelke de Jong, hoogleraar internationale economie in Nijmegen: ‘Vooral in de luchtvaart en de mijnbouw kent men heel goed risicomanagement. Niet alleen de piloot is het haasje als het mis gaat, maar ook de mecaniciens, de toeleveranciers of de bestuurders van het bedrijf.’

anders dan de transformatie van risico’s. Dat onze klanten er zeker van moeten kunnen zijn dat ze ook over 30 jaar hun pensioen krijgen uitbetaald, is een besef dat diep in onze genen zit. We hebben een langetermijnverantwoordelijkheid en sturen sterk op risicobeheersing. Onze solvabiliteit is goed. Wij zijn dus niet meegegaan in het steeds meer risico’s nemen met steeds minder kapitaal. Een activiteit die je voor de crisis veel zag.’ De sterke kapitaalbasis van Delta Lloyd Groep heeft volgens Roozen alles te maken met de wijze waarop de Groep als belegger opereert. ‘Wij hebben een grote portefeuille en die beheren we zelf. Dat gaat niet, zoals bij vele anderen, via assetmanagers in Londen of New York. Dat gebeurt hier in huis, acht verdiepingen lager om precies te zijn. Wij hanteren sinds jaar en dag scenario-analyses, kijken naar de technische kanten, beschermen onszelf goed. En we gebruiken ook gewoon ons gezonde verstand: als je zaken niet meer kunt begrijpen, zijn ze te riskant.’ Veel andere financiële instellingen zouden hetzelfde antwoord gegeven kunnen ­hebben. Wat onderscheidt Delta Lloyd Groep van de concurrenten? Theo Berg,

risk­manager bij Delta Lloyd Groep: ‘We spelen kort op de bal. We hebben korte ­lijnen. Als hier in de bestuurskamer een besluit wordt genomen, komen er geen investment committees meer aan te pas, geen extra lagen en memo’s en vergaderingen – en dat is bij concurrenten wel eens anders.’ Roozen: ‘Bij Delta Lloyd Groep is ook niemand eendimensionaal verantwoordelijk voor risicomanagement. We bespreken de risico’s als raad van bestuur met allerlei deskundigen in collegiaal overleg. Maar als er een besluit wordt genomen, wordt het onmiddellijk uitgevoerd. Als we bijvoorbeeld besluiten om een bepaald aandeel uit onze portefeuille te gooien, wachten we daar niet mee, want wachten is óók risico nemen. We hechten aan goed overleg, maar als ­ je bij assetmanagement gaat “polderen”, ben je niet goed bezig.’ Ook Roozen en Berg benadrukken het belang van een bedrijfscultuur waarin het prudent omgaan met risico’s het uitgangspunt is. ‘Het gaat niet om regels, maar om overtuigingen en gedrag’, zegt Berg. ‘Dat mensen doen wat ze moeten doen als het nodig is. Dat ze begrijpen waar het om gaat. Iedereen hier beseft welke risico’s we


⁄ We gebruiken ook gewoon ons gezonde verstand: als je zaken niet meer kunt begrijpen, zijn ze te riskant ⁄

lopen. Toen vorig jaar de Mexicaanse griep uitbrak, hadden we allang een draaiboek klaarliggen voor het geval het allemaal nog erger zou worden. Nu de rente weer langzaam stijgt, denken wij alweer na over scenario’s waarin de rente op­­ nieuw gaat dalen.’

Innovatie Risicomanagement mag Delta Lloyd Groep dan in de genen zitten, elke keer als hij het over risicomanagement heeft, gebruikt Theo Berg zorgvuldig het woord ‘risicorendementmanagement’. ‘Want we kunnen wel heel erg derisken, maar we moeten wel return maken’, zegt hij. De Rotterdamse hoogleraar De Vries is de eerste om dat te onderschrijven. ‘Risico’s zijn niet per definitie slecht. De samen­ leving vraagt erom dat er risico’s worden genomen, je moet risico’s nemen om te kunnen innoveren.’ De Vries wijst erop dat ook het vaststellen van de dijkhoogten in Neder­land een kwestie van afwegen is geweest. ‘Eén overstroming in de tien­ duizend jaar wordt acceptabel gevonden. Althans, dat weegt op tegen de absurde veiligheidsmaatregelen die anders getroffen zouden moeten worden.’ De Vries’ Nijmeegse collega De Jong heeft juist het tegenovergestelde onderzocht. ‘Soms willen we niet dat zich bepaalde gebeurtenissen ooit nog voordoen’, zegt hij. De Jongs onderzoek toonde aan dat zich weinig rampen voordoen in sectoren waar betrokkenen zelf direct pijn lijden als het mis gaat. ‘Vooral in de luchtvaart en de mijnbouw kent men heel goed risicomanagement. Niet alleen de piloot is het haasje als het misgaat, maar ook de mecaniciens, de toeleveranciers of de bestuur-

ders van het bedrijf. Na de ramp met het olieplatform bij Florida moest ook BPtopman Tony Hayward het veld ruimen.’ Ook dat is volgens De Jong een kwestie van cultuur. Het is hem onder meer opgevallen dat werknemers bij het gasbedrijf NAM verplicht zijn de leuning vast te pakken als ze de trap op- of afgaan, dat auto’s in de parkeergarage altijd met hun neus naar de uitgang worden geparkeerd en dat iedereen verplicht is ook andermans rommel op te ruimen. ‘Het is ingeslepen. Iedereen weet wat de risico’s zijn en iedereen weet dat ook hí´ verantwoordelijk is. Als er bij zo’n bedrijf dan toch een ramp gebeurt, weet iedereen dat hij heeft gedaan wat hij kon.’ En als het toch misgaat? ‘Ongelukken gebeuren vaak in landen waar men het vanwege het geld niet zo nauw neemt met de veiligheid. Het besef van risico gaat weg omdat je geld wilt verdienen.’ Met ­ die wetenschap kijkt De Jong ook naar de financiële crisis. ‘Bij luchtvaart en mijnbouw gaat het om overzichtelijke risico’s. Op de financiële markten niet. Daar wordt een product verkocht en is het klaar. Consumenten zouden daar zelf meer van moeten weten, maar die hebben er geen verstand van en willen het eigenlijk ook niet weten.’

Reputatie Daar zit natuurlijk het cruciale verschil tussen financiële instellingen en bijvoorbeeld luchtvaartbedrijven. Consumenten die een pensioen afsluiten, moeten beseffen dat er geen harde garanties gegeven kunnen worden. Daar zijn niet alleen ontelbaar veel onvoorziene en onbeheersbare risico’s, maar de consument wíl ook

dat het pensioenfonds een zeker risico neemt – want anders heeft hij geen rendement. In luchtvaart ligt dat wat anders. Een maatschappij die zijn reclames afsluit met de bijsluiter dat veilige vluchten in het verleden geen garantie zijn voor de toekomst, zal waarschijnlijk weinig klanten trekken. Voor de financiële sector ligt de grote waarde van De Jongs werk in het besef dat er dingen misgaan als geld verdienen de overhand krijgt en belangen van consumenten daaraan ondergeschikt worden gemaakt. Roozen is het daarin hartgrondig eens met De Jong. Roozen: ‘De belangen van de klanten gaan boven alles. We willen vooral transparant zijn. Want onze reputatie is ons grootste goed. We moeten alles vermijden wat daar afbreuk aan doet. Mensen vertrouwen ons hun geld toe, hun pensioen. Ze moeten erop kunnen vertrouwen dat hun vermogen in de toekomst nog steeds waarde heeft.’

Kenniscentrum Los van de cultuur gaat het bij risicomanagement eenvoudig gezegd om de balans tussen de kans dat een gebeurtenis zich voordoet en de omvang van de schade die dat teweegbrengt. Volgens De Vries is Nederland op dit gebied een internationaal erkend kenniscentrum, met dank aan de waternoodramp van 1953. ‘Toen moest worden vastgesteld hoe hoog de dijken zouden moeten zijn. Een van mijn voorgangers hier in Rotterdam, een wiskundige, heeft baanbrekend werk verricht en de contouren geschetst van de zogeheten extremewaardentheorie. Soms kun je namelijk geen kans berekenen, omdat zich bepaalde gebeurtenissen nooit eerder hebmaart 2011

11


Risicomanagement

⁄ Het gaat niet om regels, maar om over­ tuigingen en gedrag ⁄

ben voorgedaan. De afgelopen decennia zijn er op dat terrein theoretisch en praktisch grote vorderingen geboekt.’ De Vries heeft de modellen van zijn leermeester verder ontwikkeld en uitgewerkt voor de financiële sector. In het verleden ging men bij risicomanagement uit van de normale grafieken van kansberekening, waarbij de kans dat zich extreme omstandigheden zouden voordoen, klein is. Onderzoek van De Vries toonde echter aan dat de kans op extremen veel groter is dan men voorheen aannam. ‘Een normale curve loopt zó’, zegt De Vries, terwijl hij een regelmatige klokvorm met korte, dunne uiteinden op het whiteboard tekent. ‘Maar dan de kans dat zich iets extreems voordoet, dat ziet er zó uit’, en hij tekent een smalle klok met langere en dikkere uiteinden. ‘Daarom heet dit de dikkestaartentheorie.’ De kans dat een karweitje zonder enige tegenslag kan wor­den afgerond is, wat elke klusser (m/v) diep in zijn hart wel weet, veel kleiner dan waarop wordt gehoopt; er doen zich vrijwel altijd wel ergens volstrekt onverwachte tegenslagen voor. De Vries heeft, zo zegt hij zelf, geluk gehad dat hij zijn theorie juist had uitgewerkt toen J.P. Morgan eind jaren tachtig risico’s begon te inventariseren met de normale statistische verdeling. Allerlei financiële instellingen volgden het voorbeeld van de gerenommeerde Amerikaanse zakenbank, maar vele beseften dat de kans op uitersten veel groter was dan voorheen werd gedacht. En ze besloten de dikkestaartentheorie van De Vries toe te passen, die daarmee wereldwijde erkenning kreeg. En niet alleen in de financiële wereld.

12

Q magazine

Inventarisatie van risico’s De nieuwe risicostrategie van J.P. Morgan leidde tot het zogeheten Value at Riskmodel (VaR), waarbij het geheel aan risico’s wordt samengevat tot één getal, dat dagelijks kan worden bijgesteld. Vele financiële instellingen hanteren het model, al dan niet gebaseerd op De Vries’ dikke­ staar­tentheorie. Alle bestuurders en spe­cialisten weten dan precies hoe het bedrijf er elke dag voorstaat. De Vries heeft in het verleden al vaker gewaarschuwd dat bedrijven niet blind moeten varen op dat VaR-getal, maar hij noemt het wel een nuttig instrument. ‘Het is een samenvatting van de werkelijkheid, net zoals de temperatuur in graden Celsius. Maar ja, dat zegt ook niet alles. Mijn vrouw heeft het eerder koud dan ik. Een aardbeving van 7 op de schaal van Richter? Het maakt nogal wat uit of die aardbeving zich in de woestijn voordoet of in Tokyo. Over Value at Risk nadenken is een goede exercitie.’ Ook Delta Lloyd Groep gebruikt de Value at Risk-methode, maar Roozen en Berg onderschrijven nadrukkelijk de visie van De Vries. ‘Je moet natuurlijk precies weten wat zo’n getal inhoudt, begrijpen wat de achterliggende risico’s zijn. Daarom wordt ook elk kwartaal opnieuw een uitgebreide inventarisatie van alle risico’s voor onze onderneming gemaakt en besproken’, zegt Berg. Volgens Roozen heeft Delta Lloyd Groep er na de crisis van 2001 voor gekozen om alle bezittingen en schulden tegen marktwaarde in de balans op te nemen. Roozen: ‘Wij hanteren een economische balans. What you see is what you get.’ En hij verwijst naar de lezing die bestuursvoorzitter Niek Hoek onlangs hield op Nijenrode. Hoek wees

erop dat in een crisis alleen waardevaste bezittingen tellen en met instemming citeerde hij de Amerikaanse ex-minister van Financiën die de rest bullshit capital noemde.

Denkoefening Goed risicomanagement gaat verder dan het afwegen van kansen en gevolgen, verder dan een goede analyse van alle beschikbare data. Bedrijven moeten ook rekening houden met gebeurtenissen die nooit eerder hebben plaatsgevonden en die wellicht volgens velen nooit zullen plaatsvinden. ‘Als je alleen kijkt naar data uit het ver­leden, ben je niet goed bezig’, zegt De Vries. ‘Je moet ook ontwikkelingen verzinnen en die door je systeem heen leiden. Het is een belangrijke denkoefening, je verzamelt als het ware data voor de toekomst.’ Zijn collega De Jong wijst erop dat scenariodenken juist voor banken en verzekeraars zo belangrijk is, omdat de financiële markten zo ondoorzichtig zijn en er zoveel verschillende gebeurtenissen van invloed kunnen zijn. Roozen is het daarmee eens. ‘Er zitten hier veel mensen die de crises van 1987, 2001 en 2008 hebben meegemaakt. En omdat we al sinds 1807 bestaan, beschikken we over tweehonderd jaar aan data. En we weten ook dat een crisis die zich eerder heeft voorgedaan, zich nooit exact zal herhalen. We maken daarom veel gebruik van scenario’s. We proberen ons voor te stellen wát er allemaal kan gebeuren. En hoe we daar op zouden kunnen reageren. Dat doen we op bestuursniveau en met alle specialisten. Anticyclisch denken, out of the box. Dat heeft Delta Lloyd Groep de afgelopen twee eeuwen ook gedaan.’


New York, 28 mei 1954

maart 2011

13


Spinnen en framen Tekst: Hanneke Savenije

Duizend manieren om naar risico te kijken Spinnen en framen. Mooier maken en net iets anders. Dat doen politici graag, maar ook ­sommige wetenschappers hebben er een handje van. Als we dit nou zo presenteren, dan komt er ­misschien geld… En de media schrijven het ­allemaal op. Hoe moeten we als leek nu nuchter inschatten welk risico we lopen?

W

ist u dat door internationaal terrorisme de laatste 40 jaar zo’n 15.000 mensen zijn gedood? Eng, toch? Maar is het u ook bekend dat er in diezelfde periode jaarlijks één miljoen mensen zijn overleden aan malaria? En heeft u zich wel eens afgevraagd waarom de wereld zich veel drukker maakt om het ene (relatief uitzonderlijk terrorisme) dan het andere (massakiller malaria)? En waarom u, als u een vakantietrip maakt naar, bijvoorbeeld, Indonesië, zich meer zorgen maakt het toevallige slachtoffer te worden van een aanslag door moslim­extremisten dan om geprikt te worden door een malariamug?

14

Q magazine

De wetenschap heeft zich er zeker over gebogen: uit onderzoek is overduidelijk gebleken dat het beoordelen van een risoco door mensen alles heeft te maken met hoe dat risico wordt gecommuniceerd. Waar wordt het meeste aandacht aan besteed? Welke cijfers worden gebruikt? Wat wordt juist weggelaten? In welk kader wordt het geplaatst? Welke woorden gebruikt men? Zo kun je als argeloze krantenlezer behoorlijk worden misleid door de vele variaties waarmee dezelfde risico’s kunnen worden gepresenteerd. Relatief of absoluut, in een positieve of negatieve context (dat noemen we framing) of met de nadruk op de fijne gevolgen (spinning dus), als een kanspercentage of als


Als je niet dagelijks een broodje ham eet, is je kans op het krijgen van darmkanker 5%. Eet je wel dagelijks een broodje ham, dan is de kans dat je darmkanker krijgt 6%. 100%

7% 6%

80%

5% 60%

4% 3%

40%

2% 20% 1% 0%

0% met broodjes ham

zonder broodjes ham

met broodjes ham

zonder broodjes ham

Hoe we een risico ervaren, kan worden gemanipuleerd door de schaal van een tabel te veranderen – bij de linkertabel lijkt het gevaar veel groter.

een zeker gevolg. En dat alles in tekst, mooie tabellen, cijferreeksen of infographics. Een voorbeeld. Beschreven door de Amerikaanse wetenschapper David Spiegelhalter, Professor Risk aan de universiteit van Cambridge, op zijn blog ‘Understanding Uncertainty’. Samen met collega’s beoogt Spiegelhalter met zijn blog meer inzicht te geven in kansen en risico’s, waarschijnlijkheden en onzekerheden, en vooral in: hoe daar mee om te gaan in het leven. In de Verenigde Staten werd in 2007 een onderzoek gepubliceerd van het World Cancer Research Fund (WCRF) over de invloed van voedsel en fysieke activiteiten op kanker (‘Food, Nutrition, Physical Activity and the Prevention of Cancer: a Global Perspective’). Ook werden op basis van het groots opgezette onderzoek tien aanbevelingen aan het publiek gecommuniceerd. Eén conclusie van het onderzoek: rood en bewerkt vlees (zoals ham en bacon) vergroot de kans op darmkanker. Met daarbij de aanbeveling dat mensen niet meer dan 500 gram rood vlees per week zouden moeten eten. Het vormde slechts een klein onderdeel van het brede onderzoek, maar omdat de pers er massaal op dook en andere interessante gegevens liet liggen, ging de publieke discussie al snel alleen nog maar over de aanbeveling rood vlees te laten staan en of ‘er dan niets meer veilig was om te eten’. Zinnige discussies over de uitkomsten van het onderzoek en wat te doen met de daarin gesignaleerde risicofactoren bleven uit. Sterker: commentaren keerden zich hier en daar geërgerd tegen die ‘betuttelende’ wetenschappers die je een prettig leven onmogelijk maakten. Toch is dit niet zo’n typisch geval van de journalistiek die de wetenschap verkeerd begrijpt. Het waren

de afzenders zelf die zich deze reacties hadden aangehaald: het WCRF legde in een poging gehoord te worden de nadruk in zijn communicatie op een (discutabele) aanbeveling in plaats van op het afgewogen onderzoek zelf. Een geval van framing dat zichzelf in de staart beet dus: uiteindelijk luisterde niemand meer. Hetzelfde onderzoek levert nog meer leerzaams op over de interpretatie van risico’s. Want hoe zit dat nou precies met dat vlees en die kanker? Volgens het rapport werd de kans darmkanker te krijgen met 20 procent verhoogd als je dagelijks 50 gram bewerkt vlees zou eten – een lekker broodje ham per dag dus. Dat klinkt gevaarlijk, maar is het dat ook? Het hogere risico van 20 procent is een relatief cijfer. Een doorsneepersoon heeft een kans van ongeveer 5 procent om in het leven darmkanker te krijgen. Eet die persoon elke dag een broodje ham, dan wordt die kans dus met 20 procent vergroot en dus geen 5 maar 6 procent. In absolute termen is het risico op darmkanker slechts 1 procent gestegen! Je kan er volgens professor David Spiegelhalter ook nog anders naar kijken: hoeveel mensen zouden elke dag van hun leven een flink broodje ham moeten eten om één extra geval van darmkanker te krijgen? Daarvoor moet je twee risicocijfers vergelijken: die van mensen die geen dagelijks broodje ham eten (5 procent risico) en die van de mensen die dat wel doen (6 procent risico). De som is deze: 1/(0,06 0,05) = 100 en dat betekent: van de 100 mensen die dagelijks die broodjes ham eten, krijgt er één persoon meer darmkanker dan in de groep van 100 mensen zonder broodjes ham. Niet echt indrukwekkend en het is maar zeer de vraag of je daar beleid op aan moet passen. maart 2011

15


Spinnen en framen

Als je niet dagelijks een broodje ham eet, is je kans op een leven zonder darmkanker 95%.

95%

5%

Eet je dagelijks een broodje ham, dan is je kans op een leven zonder darmkanker 94%.

94%

Als je niet dagelijks een broodje ham eet, is je kans op het krijgen van darmkanker 5%.

Eet je wel dagelijks een broodje ham, dan is de kans dat je darmkanker krijgt 6%.

6%

Risico wordt anders ervaren wanneer je het positief framed (links, de kans vrij van kanker te blijven) of juist negatief (rechts, de kans kanker te krijgen).

Denk dus na voor je in cijfers gelooft. In een derde van de onderzoeken die worden gepubliceerd door het prestigieuze British Medical Journal blijkt sprake te zijn van ‘mismatched framing’. Dat wil zeggen: in uitkomsten worden de opbrengsten overdreven, de gevaren kleiner voorgesteld en verkeerde cijfers naast elkaar gezet zodat ze niet te vergelijken zijn. Zo worden vaak, misschien wel de meest voorkomende truc bij de presentatie van risicocijfers, relatieve cijfers gebruikt als het gaat om het communiceren van de zegeningen van een bepaalde medische behandeling, terwijl de kansen op ziekte worden gepresenteerd in absolute getallen. Ook verwarrend: praten over kansen als het gaat om het risico iets op te lopen, alsof het om iets oncontroleerbaars als de Postcodeloterij gaat. Of een risico presenteren als iets dat zich bij 100 mensen zoals jij zo vaak of zo vaak voordoet; de toehoorder denkt dan al gauw dat het hem of haar niet overkomt, want iedereen is toch anders? Je kunt over waarschijnlijkheden spreken in breuken (1/5), in decimalen (0,2), percentages (20 procent) en kans op voorkomen (1 op 5), en 16

Q magazine

alle varianten blijken een ander effect te sorteren: ze veranderen de perceptie van de omvang van het risico. En presenteer je die cijfers dan ook nog in grafieken waarbij de nadruk óf op het positieve óf het negatieve wordt gelegd (de kans bijvoorbeeld om iets wel of juist niet te krijgen), dan vertroebelt de blik op het werkelijke risico helemaal. Risico’s worden dus gespind en geframed. Soms goedbedoeld om het gedrag van mensen te veranderen, soms om geld of aandacht te krijgen, soms per ongeluk, uit onbegrip, onwetendheid of gewoon domheid. Dat is goed om te weten, maar het schijnt ook zo te zijn dat al die informatie uiteindelijk maar een klein deel bepaalt van iemands perceptie van een risico. Emoties (denk aan zaken als angst voor slecht nieuws, het gevoel geen controle te hebben, vertrouwen in de boodschapper, de mening van vrienden en familie) spelen een veel en veel grotere rol. En dat is ook goed en heel erg zinnig om te weten. Zie ook: www.understandinguncertainty.org


New York, 11 augustus 1954

maart 2011

17


Alex Otto (r) en Angus Steel (l)

18

Q magazine


Tekst: Mark van Harreveld Foto: Corb!no

Geen enkele concessie Drie jaar geleden werden ze nog uitgelachen om hun solide en soms saaie beleggen, volgens Alex Otto, directievoorzitter van Delta Lloyd Asset Management. Maar vandaag de dag wordt daar heel anders tegenaan gekeken. Met een beleggingsbeleid dat risico’s mini­maliseert wordt aanzienlijk beter gepresteerd dan de huidige markt. Kern van dat beleid: deelnemingen. Fondsmanager Angus Steel: ‘We investeren alleen in bedrijven die we echt door en door kennen.’ De afweging van risico’s bij beleggen is een conjunctuurgevoelige zaak, aldus Alex Otto, die naast directievoorzitter Van Delta Lloyd Asset Management ook directeur beleggingen is. ‘In tijden van laagconjunctuur focust iedereen op risico; gaat het goed dan is men bezig met rendementen. In deze crisistijd hebben mensen genoeg van booms en zeepbellen, ze willen dat de downside is afgedekt door een kapitaal­ buffer en ze willen inkomsten. Kortom: opbrengst zonder te veel risico.’ Maar voor de beleggers van Delta Lloyd Asset Management, en vooral voor die van de deelnemingenfondsen, is die golfbeweging niet zo interessant. Ongeacht de ­­ fluctuaties in risicoperceptie wordt consistent een op de lange termijn gerichte strategie gevolgd. Een vruchtbare combinatie van degelijkheid en ondernemerschap volgens Steel, senior portfoliomanager van het Delta Lloyd Europees Deelnemingen Fonds. Gebaseerd op een diepgaande kennis van bedrijven en van de markt waarin wordt geopereerd, maar ook op kernwaarden als openheid en authenticiteit. ‘Een beleg-

gingsstijl waarmee we zoveel mogelijk waarde op de lange termijn creëren.’

Hoe werkt die beleggings­filosofie in de praktijk? Angus Steel: ‘De algemene basisregel bij beleggen is spreiding. Maar onze risico­ filosofie is een andere. Wij kiezen voor geconcentreerde portefeuilles. Dat doet Delta Lloyd in de deelnemingenfondsen. Daarvan is de ratio dat de benodigde spreiding juist wordt beperkt in een ­porte­feuille van zo’n 20 à 25 bedrijven. Bedrijven waarin we geloven en die we echt door en door kennen, waardoor we het risico ook heel goed kunnen inschatten. We zitten altijd boven op die bedrijven en kennen ze beter dan welke analist of portfoliomanager ook. We bezoeken elke onderneming vier à vijf keer per jaar, we spreken het management, we analyseren het bedrijf, we volgen het nauwgezet en we kennen hun markt.’ Alex Otto: ‘De filosofie is daarbij voor al onze deelnemingenfondsen, zowel de

Neder­landse als de Europese, gelijk: we focus­sen op de reële waarde van een bedrijf en niet op de waardering ervan door de aandelenmarkt, we beleggen alleen voor de lange termijn en we passen onze beleggingsprincipes heel consequent toe. Je hebt een aantal parameters en criteria waarlangs je belegt en die zijn verder niet onderhandelbaar. Je doet geen enkele concessie aan je uitgangspunten. Die zelfdiscipline is essentieel – het raakt immers je belangrijkste activa: je geloofwaardigheid en je betrouwbaarheid. Als we vandaag in een onderneming investeren en de prijs van het aandeel stijgt morgen met vijf procent, dan is er echt niemand binnen ons team die erover peinst om dat belang te verkopen. Wij zijn geen hit and run beleggers. Dat is kortetermijndenken, dat is suboptimaal en staat haaks op onze langetermijnvisie op beleggen.’

En dat houdt in …? Alex Otto: ‘Dat we een door de kapitaalmarkt ondergewaardeerd aandeel net zo maart 2011

19


Beleggen

Angus Steel:

⁄ Je moet nooit beleggen in iets wat je niet kent of begrijpt ⁄

lang vasthouden tot de beurskoers ervan overeenkomt met de reële, intrinsieke waarde van het bedrijf. Dat duurt soms wel vijf of zes jaar en betekent dus dat je over economische cycli heen moet kijken. Maar ook dat we echt een relatie aangaan met de bedrijven waarin we een belang nemen. We kopen geen aandelen, wij kopen een stukje van het bedrijf. We ­worden mede-eigenaar en groeien ook mee met het bedrijf. Je moet dus over bedrijfscycli heen kijken en ook accepteren dat bij een crisis de winsten onder druk komen te staan.’ Angus Steel: ‘Wij willen weten of een bedrijf gezond is, of het een bewezen en duurzaam businessmodel hanteert, of het bedrijf over kerncompetenties beschikt waarmee het waarde voor zijn klanten ­creëert en of die competenties ook in de toekomst nog waardevol zullen zijn voor klanten. We zoeken dus geen speculatieve groeibedrijven zoals je die tijdens de internetbubbel zag, waar beleggers investeren in ondernemingen zuiver op basis van toekomstige winstgroei. Want hoe dat ­­ is af­gelopen weet iedereen. Je moet boven­ dien nooit beleggen in iets wat je niet kent of begrijpt.’ Alex Otto: ‘Je koopt harde bezittingen, iets wat echt waarde heeft, zoals geldstromen, fabrieken, voorraden, infrastructuur. Wij kopen geen lucht: zeventig procent bestaat uit harde activa en dertig procent is toekomstige winstgroei. Wat dat betreft is risicobeheersing eigenlijk al inherent aan waardebeleggen: je koopt iets wat te laag gewaardeerd wordt en wat harde 20

Q magazine

activa heeft. Wat dus een flinke kans heeft meer waard te worden.’ Angus Steel: ‘Toch is het leeuwendeel van de beleggers in kleine bedrijven alleen maar geïnteresseerd in de groei ervan. W ­ ij niet, wij gaan voor de intrinsieke waarde van een bedrijf. Wat trouwens allerminst wil zeggen dat we tegen groei zijn, maar die groei moet wél gerelateerd zijn aan de kerncompetenties ­ van d ­ e onderneming. Groei moet logisch, stabiel en schaalbaar zijn.’

Over wat voor type onder­neming hebben we het dan? Angus Steel: ‘Aan een onderneming met solide kasstromen en een sterke balans. Een bedrijf dat door het businessmodel aantoonbaar goed presteert. Die onderneming moet bovendien marktleider zijn of op zijn minst dominant zijn in haar markt. Want alleen dan is een onderneming sterk genoeg om op eigen kracht grip te houden op haar bestemming. Ongeacht wat de economie doet. Veel van de bedrijven in onze portefeuille zijn geraakt door de crisis, maar toch zie je hen heel snel herstellen. Ze zijn veerkrachtig, structureel gezond en hun klanten hebben hen nodig. Een behoefte verdwijnt namelijk niet opeens door een crisis. Alleen al daarom zullen we bijvoorbeeld nooit investeren in bedrijven op de commodity, die zijn te afhankelijk van externe factoren en te conjunctuur­gevoelig. Onze bedrijven zijn veel minder volatiel: hun eigenschappen dekken bepaalde risico’s al grotendeels af.’

En waarom maar hoogstens 25 bedrijven? Angus Steel: ‘Mijn ervaring is dat één iemand op dit niveau eigenlijk maar zeven à acht aandelen goed kan kennen. Als je aandelen hebt in tachtig of negentig be­drijven, dan is het nauwelijks nog mogelijk om daar een solide risicomanagement tegenover te zetten. Diver­sificatie is weliswaar een vorm van ­risicospreiding, maar overdiversificatie is riskant: hoe meer bedrijven in je beleggingsportefeuille, hoe minder zicht je hebt op het individuele bedrijf. Waardoor je risico’s weer groter worden. 20 tot 25 bedrijven is met een team nog te overzien. Bedenk wel: beleggers vinden ons fonds inte­ressant en vertrouwen ons omdat we begrijpen wat we kopen en dat ook ­kunnen uitleggen.’ Alex Otto: ‘Wat we trouwens ook regel­ matig doen. De helft van ons werk bestaat eruit een goede prestatie te leveren, de andere helft uit het meenemen van onze klanten, het managen van hun verwachtingen, hen laten weten wat we eigenlijk doen met hun geld. Je gaat namelijk niet alleen een langetermijnrelatie aan met een bedrijf, maar ook met je mandaatgever. Zo gaan we regelmatig met onze cliënten op bezoek bij bedrijven uit de portefeuille. Dan gaan we bijvoorbeeld naar fietsfabrikant Accell. De beleggers krijgen een rondleiding, de fondsmanager vertelt waarom we in dat bedrijf investeren en het management geeft een presentatie over hoe het bedrijf draait. Want dat is het gevoel dat we beleggers willen meegeven: u belegt niet simpelweg in het Delta Lloyd


Alex Otto:

⁄ Risicobeheersing is inherent aan waardebeleggen ⁄

Deelnemingen Fonds, maar in Accell! Je geeft beleggen daarmee een gezicht en maakt het heel transparant: waar beleg je in, waarom beleg je ergens in? Dat medeeigenaarschap is belangrijk omdat het ­de betrokkenheid vergroot. Waardoor je ­verstandiger omgaat met risico’s.’

Dat wordt natuurlijk ook bepaald door de aard van je beleggingsteam. Angus Steel: ‘Dat is waar. Wij hebben een klein, hecht team waarvan de leden elkaar kennen en vertrouwen, maar dat ook zijn checks-and-balances heeft. Op veel smallcapfondsen, kleinere beursfondsen, zitten acht of meer fondsmanagers. Dat is te veel: dan mis je de focus, de concentratie en de, ik zou haast zeggen, religieuze gedrevenheid om een goede prestatie neer te zetten.’ Alex Otto: ‘Dat is het: gedrevenheid. De gepassioneerdheid van professionals die dit de ultieme vorm van beleggen vinden. Dit is geen plek voor fondsmanagers die met een liniaal en een analistenrapport iets uitrekenen. Onze fondsmanagers zijn meer ondernemers, mensen die een bedrijf kunnen triggeren. Die meedenken met het bestuur. Ik denk dat we daarom duurzaam zijn en in business blijven: we leven in de echte wereld.’ Angus Steel: ‘The proof of the pudding is in the eating. We hebben de technologieboom overleefd, we zijn goed door de financiële crisis heen gekomen, we presteren al jaren beter dan de markt. Dat is geen kwestie van geluk, maar van beleggingsbeleid dat risico’s minimaliseert.’

Deelnemingenfondsen Het Delta Lloyd Deelnemingen Fonds belegt in kleine en middelgrote Ne­ derlandse beursgenoteerde bedrij­ ven. G ­ ezocht wordt naar bedrijven waarvan het aandeel ondergewaar­ deerd is door analisten en beleggers, maar waarvan de reële waarde veel hoger ligt doordat de bedrijven over stabiele kasstromen, een solide ba­ lans en een bewezen businessmodel beschikken. Het zijn bedrijven die bo­ vendien een sterke markt­positie heb­ ben, gunstige toe­komst­­per­spec­­tieven en een aantrekkelijke dividenduitke­ ring, die vervolgens weer aan de klan­ ten van het Deelnemingen Fonds wordt uitgekeerd. In deze bedrijven wordt een minimumbelang van vijf procent genomen, en dat voor een langere periode. Pas wanneer de prijs van het aandeel de reële waarde van het bedrijf weer­spiegelt, wordt het aandeel verkocht en verdwijnt het ­bedrijf uit de beleggingsporte­­­­feuille.

Met een toevertrouwd vermogen van ruim 920 miljoen euro belegt het Delta Lloyd Deelnemingen Fonds in bedrijven als Imtech, ARCADIS, Binck Bank, Beter Bed en Exact. Met het Delta Lloyd Europees Deel­ nemingen Fonds wordt Nederlandse beleggers de kans geboden om met ­dezelfde filosofie te beleggen in Eu­ ropese bedrijven. Om het deelnemin­ genbeleggen ook toegankelijk te ma­ ken voor Europese klanten is in 2009 het Delta Lloyd European Participa­ tion Fund opgericht. Dat belangrijke Duitse spelers al investeren in het fonds en het ­­­ ook adviseren aan hun klanten geeft aan dat het een unieke propositie is i­n Europa. Beide deelnemingenfondsen krijgen van Morningstar een rating van het maxi­male aantal van 5 sterren. En Stand­ard & Poor’s heeft de deel­ne­ mingen­fondsen beloond met een AA-rating.

maart 2011

21


New York, 4 november 1955

22

Q magazine


New York, 2 december 1954

maart 2011

23


Dagelijkse risico’s

Wat zou Nigella doen?

© Hollandse Hoogte

Tekst: Dido Michielsen

Ons leven is nog nooit zo veilig geweest, ons voedsel nooit zo gezond. En toch worden we dag in dag uit van alle kanten gewaarschuwd voor wat er allemaal fout kan gaan. En komen er non-stop aansporingen op ons af om zaken te laten of juist te doen, willen we de 100 halen. To eat cheeseburgers? Or not to eat cheese­burgers? That’s the question. 24

Q magazine

I

n eieren kan dioxine zitten. Dankzij sojaproteïnen hebben Japanse vrouwen geen last van opvliegers in de overgang. Antioxidanten houden ons jong en helpen kanker te voorkomen. Vet en koolhydraten zijn ongezond. En het is de schuld van McDonald’s en Coca-Cola dat we steeds minder fruit eten. Oh ja? Is dat zo? Kloppen al die aannames over onze eetgewoonten die wij zomaar accepteren? Het ene is waar, het andere een beetje en soms hebben we te maken met een regelrechte leugen (de soja van Japanse vrouwen). Natuurlijk klopt het dat verkeerd voedsel soms een ernstige bedreiging kan vormen voor


een lang en gezond leven. Eten kan je ziek maken. Tijdelijk (denk aan salmonella in eieren) of ongeneeslijk (zoals de vervuilde melkpoeder voor baby’s in China). Het kan je op den duur ziek maken (alcohol en tabak). Of je wordt er gewoon te dik van, een van de meest gevreesde kwalen van deze tijd. Maar wat moeten we met al die elkaar vaak tegensprekende voedingsinstituten, dieetgoeroes, damesbladen en hijgerig schrijvende redacties van wetenschapsbijlagen en hun onheilsboodschappen? Hoeveel risico’s lopen we nou eigenlijk in het dagelijks leven? En waarom wordt ons consumenten steeds meer het gevoel gegeven dat het boodschappen doen in de supermarkt gelijk staat aan het betreden van een oorlogsgebied, waar achter elk schap je gezondheid en kwaliteit van leven onder vuur wordt genomen?

⁄ Geluk en voor­uitgang ­v ragen om risico’s te nemen ⁄ Het mag een wonder heten dat we nog altijd tamelijk massaal plezier beleven aan eten. En dat we nog kunnen genieten van koks als Nigella Lawson, die in al haar voluptueuze schoonheid nog steeds onbekommerd de potten en pannen uitlikt voor de camera’s. Misschien juist daarom: hoe heerlijk om ons – tussen de sportschool en een bord salade door – even te laven aan het beeld van iemand die zonder schuldgevoel boter (cholesterol in een pakje!) en suiker (calorieënbommen!) sensueel naar binnen laat glijden en dat alles gemoedelijk wegspoelt met een paar forse glazen wijn. Of zou zij elke ochtend een flesje Berry Blaster innemen, het drankje dat je lever reinigt en je vet verbrandt? Dat lijkt niet erg waarschijnlijk.

De kick van risico’s De Britse socioloog Peter Marsh stelt dat we in het veiligste tijdperk ooit leven en nog nooit zo gezond zijn geweest. Hij breekt graag een potje voor wat ‘gezond’ risicovol gedrag. Wat slechte gewoontes hier en daar lijken in ieder geval psychologisch gezien minder kwaad aan te richten dan de fanatieke lifestylecorrectheid van de gezondheidspredikers. Geluk en vooruitgang vragen om risico’s te nemen, betoogt hij, en daarom zijn we ook zover gekomen met onze beschaving. Net als veel psychologen wijst Marsh erop dat we het nemen van risico’s ook nodig hebben. Onze hersenen hebben namelijk nog altijd de mentaliteit van de jager/ verzamelaar – we zijn in het licht van de menselijke geschiedenis pas uiterst kort geen oermensen meer. Het zit er nog steeds in om het gevaar (lees: de kick van adrenaline) op te zoeken. Vandaar de populariteit van zoiets als de activiteit die geen enkel ander doel heeft dan thrill seeking en veel geld kost: bungeejumpen. Zou dat bij Nigella passen? Weten dat het niet gezond voor je is en dan genotvol denken: en ik doe het lekker tóch? Ook de schrijver Dan Gardner

meent in zijn boek Risk, the science and politics of fear dat onze impulsen nog altijd op het vermijden van onverwacht gevaar zijn afgesteld. Onze ratio kruipt daar als een slak achteraan, maar we houden het liefst vast aan ons intuïtieve geloof. Dat weten de media als geen ander: slecht nieuws verkoopt nu eenmaal altijd het beste. Dus wordt elke waarschuwing voor ziektes, stralingen, gif en foute vetten klakkeloos uitvergroot, met als toetje de remedie die ons gezond houdt.

Voor alle zekerheid Onze intuïtie maakt ons naïef en goedgelovig. Fitnesspredikers, dieetgoeroes, quasidoktoren en andere mannen in witte jassen weten precies hoe marketing werkt en waarschuwen ons voor allerlei risico’s, al dan niet gewapend met slecht onderbouwde onderzoeken. We zijn blijkbaar bereid ze te geloven, want in grote hoeveelheden gaan er potten met superdure voedingssupplementen over de ­toonbank (waarvan de werking nooit onomstotelijk is aangetoond), evenals homeopathische kruidenmiddeltjes (idem). Maar hoe zorgvuldig we in de winkel ook etiketten spellen, we hebben vaak géén idee wat ze werkelijk voor ons betekenen. We onthouden ‘iets’ wat we ‘ergens’ hebben gehoord of gelezen en trekken daar ‘voor alle zekerheid’ onze conclusies uit, omdat we geen overbodige risico’s willen lopen. We prefereren dit ‘geloof’ boven bewezen feiten. De emeritus hoogleraar pathologie Sir Colin Berry signaleert dat dit geloof desastreuze gevolgen voor de samenleving kan hebben. Die ‘je-weet-maar-nooit’houding, die hij het precautionary principle noemt, leidt tot het tegenovergestelde van objectief wetenschappelijk onderzoek – en tot epidemieën omdat mensen zich uit angst niet langer laten inenten tegen mazelen of roodvonk. Het principe kan zelfs tot onzinnige maatregelen leiden: in Groot-Brittannië krijgen schoolkinderen dagelijks één vers stuk fruit omdat fruit zo gezond is. Qua voedingswaarde is dit een te verwaarlozen bijdrage, zegt Tom Sanders, hoogleraar voeding en diëtiek. Maar het kost jaarlijks wel 52 miljoen pond en is een logistieke nachtmerrie. Sanders pleit er dan ook voor om het geld te gebruiken voor bevolkingsgroepen die echt gebrek aan gezonde voeding hebben of geen geld voor vers fruit.

Een opgedroogde koe Alle geleerden zijn het er in ieder geval over eens dat risico’s nooit honderd procent zijn uit te sluiten als het op ons dagelijkse voedsel aankomt. We hoeven ons echter geen angst aan te laten jagen, want uiteindelijk leven wij alweer vijf jaar langer dan de mensen uit de jaren zeventig en we worden nog steeds gezonder. Maar je gezonde verstand (overdaad schaadt) gebruiken kan natuurlijk nooit kwaad. En lees er Mark Twain nog eens op na: ‘There are people who strictly deprive themselves of each and every eatable, drinkable and smokeable which has in any way acquired a shady reputation. They pay this price for health. And health is all they get out of it. How strange it is. It is like paying out your whole fortune for a cow that has gone dry.’ maart 2011

25


Neuro-economie Tekst: Dido Michielsen

Waarom we risico’s nemen. Of juist niet. Hoe onvoorspelbaar is het menselijk gedrag als het gaat om risico’s? Zijn sommige mensen gewoon impulsieve waaghalzen en andere niet? Kun je risicovol gedrag naar veiliger gedrag sturen? Of onttrekt het zich geheel aan elke logica?

O

nze hersenen schijnen goed uitgerust te zijn op het waarnemen van direct gevaar. En een passende reactie daarop. Psychologen noemen dat: fight or flight response. Maar als het gaat om gevaar op de wat langere termijn, dan wordt het overlevingsmechanisme een stuk onbetrouwbaarder. We weten logisch dat iets slecht voor ons is, bijvoorbeeld veel te vet eten of parachutespringen, en toch blijven we het doen. Pubergedrag eigenlijk: zoals bekend zijn puberhersens nog te weinig ontwikkeld om oorzaak en gevolg goed met elkaar te verbinden en zijn pubers vooral gevoelig voor kicks. Maar ook volwassenen blijken behoorlijk irrationeel gedrag te vertonen als het gaat om risico’s. De onvoorspelbaarheid van keuzes en beslissingen die dat met zich meebrengt, is voer voor psychologen, neurowetenschappers én economen. Neuro-economie combineert hun onderzoeken en inzichten en dat levert steeds meer interessante resultaten op.

Scannen in plaats van apenschedels lichten Vanuit de verbinding van psychologie met economie weten we al iets over hoe mensen keuzes maken. Zoals dat omstandigheden en presentatie onze beslissingen beïnvloeden. Mensen blijken bijvoorbeeld eerder een risico aan te gaan wanneer ze in blijde verwachting van iets positiefs zijn: ze verlangen naar de roes van een overwinning, bijvoorbeeld, of zien stapels fiches opdoemen aan een roulettetafel. Maar worden ze van tevoren uitgebreid op de (eventuele) kosten gewezen, dan worden ze bang voor het onbekende en durven niets meer. 26

Q magazine

De neuro-economie voegt een dimensie toe aan dit soort onderzoek door gebruik te maken van hersenscans. Het is een wetenschap die nog in de kinderschoenen staat. Niet alleen is scannen vele malen duurder dan het volgen van oogbewegingen of het lichten van apenschedels (methoden die vroeger vooral werden gebruikt om de werking van hersenen te bestuderen), het is ook nogal een verschil of – bijvoorbeeld – een handelaar zich op een drukke beursvloer bevindt of doodstil moet liggen in een scanner die in een laboratorium staat opgesteld. En ook al weten neuroeconomen inmiddels dat emoties en rationele beslissingen zich in verschillende compartimenten bevinden en niet centraal worden aangestuurd, het blijkt vooralsnog erg moeilijk om bepaalde hersengebieden met zekerheid te koppelen aan gedrag en emotie.

Glorieuze toekomst Wat de neuro-economie ons gaat brengen? Marketeers zitten natuurlijk te popelen om informatie over hoe binnenkomende stimuli (denk aan reclameuitingen) door onze hersenen op waarde worden geschat. Banken en verzekeraars kunnen veel beter werk leveren als ze begrijpen hoe mensen hun vaak irrationele besluiten nemen. Eigenlijk is het in het gehele economische verkeer uiterst interessant om te weten hoe een consument wikt en weegt. Of hoe een werknemer zich gedraagt: de Nederlandse professor neuro-economie Willem Verbeke voorspelde aan het Vlaamse banenmagazine Vacature dat we binnen vijf jaar via een scan kunnen aantonen welk soort baan bij iemand past. ‘Met de scan zie je letterlijk in de hersenen – hoe hun systeem werkt, of iemand autistisch is of psychopaat. Iedereen verbergt wel iets, onzekerheden en twijfels. Alles komt naar boven.’ Willem Verbeke beweert zelfs dat met zo’n scan meesteroplichter Bernard Madoff ontmaskerd had kunnen worden, nog voor hij iemand had benadeeld. Hij ziet een opwindende, glorieuze toekomst in het verschiet voor zijn vakgebied, zoveel is duidelijk. Het ultieme risico onder controle krijgen: de mens.


Plaats onbekend, 22 augustus 1956

maart 2011

27


Onverzekerbaar?

Tekst: Gert Hage Portretten: Friso Keuris

Over watersnoodrampen en andere onvoorspelbare risico’s Verzekeraars nemen onze risico’s over, voor een prijs die wordt bepaald door een zorgvuldige inschatting van risico’s. Maar hoe kun je je als ver­ zekeraar indekken tegen de extreme financiële gevolgen van aard­bevingen, overstromingen, orkanen en ander onvoorspelbaar natuur­geweld? Uit­ sluiten dan maar, zoals tot nu toe meestal gebeurde? Niet nodig, stellen wetenschappers. Dankzij nieuwe kennis en inzichten lijkt een klimaat­ verzekering ineens een bijzonder goed idee. Terwijl klimaatkenners, milieuactivisten en politici met elkaar in de clinch blijven gaan over de ernst van de huidige klimaatverandering, lijkt één zaak voor iedereen wel vast te staan: het aantal natuurrampen neemt toe en zal blijven toenemen. En dus ook de schade als gevolg daarvan. Niet in het minst omdat op de plaatsen van onheil als gevolg van ­­ een groeiende wereldbevolking ook steeds meer van waarde vernield kan worden. Een paar cijfers. De meest uitgebreide database voor verzekeraars ter wereld, ­die van de Duitse verzekeraar Munich Re, laat zien dat het aantal extreme weersomstandigheden sinds 1980 is verdrie­ voudigd en dat deze trend zich doorzet. Volgens het Zwitserse Swiss Re bedroeg de schade in 2008 bij grootschalige rampen wereldwijd 269 miljard, een vervijfvoudiging ten opzichte van 2006. Waarbij het ook nog eens gaat om schade aan verzekerd vermogen: over schade van onverzekerden zeggen deze cijfers nog niets. Op basis van cijfers van het Centrum voor Verzekeringsstatistiek houdt het Nederlands Verbond van Verzekeraars rekening met een toename van schade als gevolg van klimaatverandering met 6 pro28

Q magazine

cent tot 22 procent in 2050. Volgens een studie van een door 16 Caraïbische landen gezamenlijk beheerd verzekeringsfonds loopt een eiland als Jamaica nu al het risico jaarlijks 6 procent van het bruto binnenlands product kwijt te raken aan de schade die door natuurrampen wordt veroorzaakt, vooral orkanen. Beschouw dit effect van klimaatverandering in deze regio maar als een ernstige economische recessie die nooit meer ophoudt, aldus de onderzoekers. Of het nu gaat om overstromingen, orkanen of aardbevingen, bij natuurrampen is de schade eigenlijk altijd enorm. Alleen al de orkaan Katrina (New Orleans, 2005) was goed voor een schade van om en nabij de 50 miljard dollar. De omvang, maar ook de onvoorspelbaarheid en de onzekerheid over de gevolgen van dergelijke rampen, bezorgen ver­zekeraars en overheden ernstige hoofdbrekens. Hoe bereken je de risico’s? Hoe schat je kosten in? Wie draait er op voor de schade? H ­ oe zit het met de aansprakelijkheid? Het zijn vragen waarop verzekeraars lang het a­ ntwoord schuldig moes­ten blijven. Maar dankzij voortschrijdend wetenschappelijk inzicht komen er steeds meer risico­modellen beschikbaar

die een nieuwe kijk geven op het verzekeren van het voorheen onverzekerbare.

Overstromingen in Nederland In de nacht van 31 januari 1953 voltrok zich in Zeeland een ramp van zo’n grote omvang, dat die voor altijd in ons collectieve geheugen ligt opgeslagen. Meer dan 1800 doden vielen te betreuren. De schade aan have en goed was immens. Omgerekend naar het huidige prijspeil zou het neerkomen op een bedrag dat vergelijkbaar is met de schade van de orkaan Katrina. Geschrokken door de omvang van de schade verbood de rechtsvoorganger van het Verbond van Verzekeraars de leden voortaan dergelijke risico’s te dekken. Hoewel het verbod later is ingetrokken, moet Nederland het als een van de weinige landen in Europa nog steeds zonder overstromingsverzekering doen. Frankrijk kent een verplichte verzekering voor alle inwoners via een opslag in de opstalen boedelverzekering. De overheid staat garant voor het geval dat de schade van een ramp de spankracht van de verzekeraars te boven gaat. België heeft enige jaren geleden het Franse systeem over­


maart 2011

29


Klimaatverzekering

⁄ Alleen al de orkaan Katrina was goed voor een schade van om en nabij de 50 miljard dollar ⁄

genomen, terwijl Engeland een volledig private overstromingsverzekering kent. ­ In de Verenigde Staten is er het National Flood Insurance Program (NFIP) dat door de overheid is opgericht en wordt beheerd. Het is in principe een vrijwillige verzekering, maar iedereen die woont in een gebied met een overstromingskans van minimaal 1 op 100 wordt door de hypotheekverstrekker verplicht een overstromingsverzekering af te sluiten. Nederland zette indertijd met de Deltawerken zwaar in op het voorkomen van nog zo’n watersnoodramp. Beter stevige dijken, ruime rivieren en robuuste waterkeringen dan een verzekering, luidde de redenering. Of zoals in het uit 2008 stammende rapport ‘Waterveiligheid in de 21ste eeuw’ valt te lezen: ‘De eerste en belangrijkste laag van het waterveiligheidsbeleid is preventie: het voorkomen van een overstroming is en blijft de hoogste prioriteit.’ Maar wat als er toch een overstroming plaatsvindt, zoals in 1993 ­ en 1995 toen de Rijn en de Maas buiten de oevers traden ­of – om een recenter voorbeeld te noemen – de dijkdoorbraak in Wilnis? Wie draait er dan op voor de vaak aanzienlijke schade?

Eindeloze rechtszaken Door de uit 1998 stammende regeling Wet tegemoetkoming bij schade bij rampen en zware ongevallen, kortweg Wts, is het in Nederland vooral het Rijk dat in geval van schade geld neer moet leggen. Jeroen Aerts, hoogleraar klimaatrisico’s en waterbeheer aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, weet te vertellen dat die regeling nogal wat tekortkomingen vertoont, zo bleek na de ervaring in Wilnis. ‘Hoe30

Q magazine

wel de dijkdoorbraak al zeven jaar geleden plaatsvond, lopen er nog steeds rechts­ zaken over wie waarvoor verantwoordelijk is en over de omvang van de compensatie.’ Wat is het probleem? Aerts schetst de volgende gang van zaken. Eerst moest de politiek besluiten of er daadwerkelijk sprake was van een ramp. Zo ja, dan treedt de Wts namelijk in werking ‘voor schade die redelijkerwijs niet te verzekeren is’, wat bij Wilnis uiteindelijk het geval was. Vervolgens moest worden uitgezocht of het hoogheemraadschap verantwoordelijk kon worden gesteld. Pas toen dit niets te verwijten viel, kwam een beroep op de Wts in zicht. Maar de Wts keerde niet meer dan twee derde van de in totaal 16 miljoen euro aan schade uit, met als gevolg een stoet eindeloze rechtszaken. Schadeafhandeling via de Wts betekent dus forse extra overheadkosten voor de overheid. Maar belangrijker, aldus Jeroen Aerts, is dat de regeling geen stimulans biedt om schade te voorkomen, bijvoorbeeld door veiliger te bouwen. ‘Het eigen risico bij een verzekering is een middel om polishouders aan te sporen risico’s te reduceren. Het risicobewustzijn van de Nederlandse burgers is laag omdat het niet in een premie is uitgedrukt.’ Een derde bezwaar tegen de Wts is dat door de klimaatverandering de aanspraak o ­p de regeling zal toenemen, zodat het niet langer de functie vervult van een incidenteel vangnet, maar eerder een normale verzekering wordt tegen weers­ extremen. Al met al, vindt Jeroen Aerts, voldoende aanleiding om te pleiten voor de introductie van een verzekerings­ systeem ­voor klimaatveranderingen (de zogenoemde klimaatverzekering) waarbij

de overheid en de private markt gezamenlijk optrekken.

Minder schade En onderzoek geeft hem gelijk. Samen met Wouter Botzen, als universitair docent verbonden aan het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de VU, keek Jeroen Aerts de afgelopen jaren in New York naar de overstromingsrisico’s als gevolg van de klimaatverandering. Zowel de huidige risico’s als de toekomstige risico’s werden op verzoek van het stadsbestuur in kaart gebracht. Een paar zaken vielen hen op. Zo bleken er eisen te worden gesteld aan hoe en waar de huizen worden gebouwd. Ook worden huiseige­ naren door de verzekeraars verplicht aan bepaalde minimumeisen te voldoen om het risico op overstromingsschade te beperken. ‘Die bouwvoorschriften werken’, zegt Wouter Botzen. ‘Huizen gebouwd volgens de richtlijnen van de verzekeraars hebben zes keer minder schade bij een overstroming dan huizen gebouwd voor de verplichte verzekering van kracht werd.’ Een soortgelijk resultaat kwam uit een onderzoek in Duitsland naar voren. Bij de overstroming van de Elbe in 2002 bleken verzekerden aanzienlijk minder schade te hebben dan niet-verzekerden. Vaak zit dat in relatief kleine aanpassingen, zoals het ophogen van de stopcontacten, een tegelvloer in plaats van een houten vloer en een cv-installatie die op zolder is geplaatst.

Publiek-private samenwerking Een overtuigende business case dus. Toch is de animo voor een verplichte overstromingsverzekering vooralsnog gering. Men is bang dat de premie te hoog gaat uitval-


Wouter Botzen, als universitair docent verbonden aan het Instituut voor Milieu­ vraagstukken van de VU: ‘Er is zeker een markt voor een overstromingsverzekering, in tegenstelling tot wat de overheid en de private verzekeraars altijd dachten.’

len. Of men vindt dat de risico’s van én de kansen op een ramp in Nederland niet of nauwelijks te bepalen zijn, wegens het ontbreken van voldoende onderzoeksgegevens. Of er wordt gedacht dat polishouders meer risicovol gedrag gaan vertonen omdat de schade toch wel wordt vergoed. Het zijn argumenten die ondertussen, dankzij onder meer de cijfers die Botzen en Aerts inbrengen, goed kunnen worden weerlegd. Door het voortschrijdend wetenschappelijk inzicht komt een betaalbare overstromingsverzekering in zicht. Wouter Botzen promoveerde vorig jaar cum laude met Economics of Insurance against climate change, een onderzoek onder 1200 huizenbezitters in de rivierendelta naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een dergelijke verzekering. ‘Bij een premie van om en nabij de tien euro per maand kom je uit op een marktpenetratie van ongeveer 50 procent’, berekende Botzen. ‘Dus er is een markt voor een overstromingsverzekering, in tegenstelling tot wat de overheid en de private verzekeraars altijd dachten.’ Voor een betaalbare premie is het wel nood­zakelijk dat de overheid participeert in een publiek-private verzekeringsconstructie. De lage schades zouden in de door Botzen voorgestelde constructie

Jeroen Aerts, hoogleraar klimaatrisico’s en waterbeheer aan de VU: ‘Dat de over­ heid zo terughoudend is met het introdu­ ceren van een dergelijke verzekering, zal te maken hebben met Rijkswaterstaat. Die ziet het als een ongewenste inmen­ ging op hun terrein van het waterbeheer. Rijkswaterstaat wordt nu door niemand gecontroleerd, behalve door zichzelf.’

gedragen moeten worden door de huishoudens zelf. Voor de schades in de middelste laag komen de private verzekeraars in beeld en bij extreme onverzekerbare schade – denk aan schades boven de 1 à 2 miljard euro – zou de overheid als herverzekeraar moeten optreden. Verder pleit Botzen in zijn proefschrift voor een vorm van premiedifferentiatie. Wie investeert om zijn huis veiliger en overstromingsbestendiger te maken, moet kunnen rekenen op een premiekorting, vindt Botzen. ‘Van een overstromingsverzekering moet ook een sturende werking uitgaan, zoals in de VS.’

Liefst een verplichte verzekering Liefst ziet zowel Botzen als Aerts een naar Frans voorbeeld verplichte overstromingsverzekering voor alle burgers, vooral nu door de klimaatverandering de kans toeneemt op extremere weersomstandigheden. Die verzekering ontslaat de overheid uiteraard niet van de plicht om te blijven investeren in dijken en waterkeringen. Aerts: ‘Maar voor zogenaamde restrisico’s is een overstromingsverzekering geen overbodig luxe, zeker niet nu is gebleken dat ze met een gelaagd verzekeringsmodel goed af te dekken zijn.’

Dat de overheid zo terughoudend is met het introduceren van een dergelijke verzekering, zal te maken hebben met Rijkswaterstaat, denkt Aerts. ‘Die ziet het als een ongewenste inmenging op hun terrein van het waterbeheer. Rijkswaterstaat wordt nu door niemand gecontroleerd, behalve door zichzelf. Komt er een publiek-private verzekering, dan kijken de verzekeraars voortaan over hun schouder mee en daar zitten ze bij Rijkswaterstaat niet op te wachten.’ Toch zal ook Nederland op termijn overstag gaan, denkt Wouter Botzen. ‘Te beginnen met een verzekering voor de buitendijkse gebieden, dat is echt urgent. Daar is nu niets voor geregeld, terwijl steden steeds vaker op juist die kwetsbare plekken willen gaan uitbreiden. En de schades dus steeds groter zullen worden.’ Schultz van Haegen, de nieuwe minister van Infrastructuur en Milieu, lijkt dat goed te begrijpen. In haar eerdere functie van staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat was zij al voorstander van een dergelijke verzekering. Botzen: ‘Ons advies aan haar: investeer in dijken, scherp de bouwvoorschriften aan en introduceer een verplichte verzekering met premiedifferentiatie.’ maart 2011

31


Over toeval Tekst: Hanneke Savenije

32

Q magazine


Zwarte zwanen Volgens Nassim Taleb wordt de wereld geregeerd door toevalligheden en is succes op de financiële markten slechts een kwestie van geluk. En mensen begrijpen daar helemaal niets van.

W

e denken dat beurshandelaren succesvol zijn omdat ze zo goed zijn, schreef de Amerikaanse Nassim Taleb in 2004 in zijn baanbrekende werk Fooled by Randomness: The Hidden Role of Chance in the Markets and in Life. Maar de waarheid is, zo stelt hij, dat zo’n succes bijna volledig op toeval berust. Stel je voor: 10.000 investment managers wiens succes volledig berust op de toevalsfactor geluk. Elk jaar zal de helft van deze groep bestaan uit winnaars en de andere helft uit verliezers, puur op basis van geluk.

Kop of munt. Na het eerste jaar worden 5000 verliezers ontslagen en het volgende jaar vliegt weer de helft eruit, en zo verder. Na 5 jaar hebben we nog 313 winnaars over. Stuk voor stuk met een indrukwekkende staat van dienst op de beurs. Die 313 winnaars zullen worden bewonderd en bejubeld, voor ‘opmerkelijke prestaties’, ‘bijzonder scherp inzicht’, ‘diepgaand begrip’, ‘een visionaire blik’. Misschien zullen sommige analisten zelfs wijzen naar beslissende ervaringen in de kindertijd … Maar dan, het volgende jaar, is ook de helft van die bejubelde groep een verliezer geworden. Wat gebeurt er dan? Journalisten en analisten zullen nu met de vinger gaan wijzen naar iets dat het verliezen veroorzaakt. Het gebrek aan ethiek van de eerdere winnaar. Of zijn mateloze levensstijl. Of zijn arrogantie. (We kennen ook hier het mechanisme: Verhoeven van Ahold, Cor Boonstra van Philips, Rijkman Groenink van ABN AMRO, stuk voor stuk bejubeld en afgebroken). Maar

maart 2011

33


Over toeval

‘The real trouble with this world of ours is not that it is an un­reasonable world, nor even that it is a reasonable one. The commonest kind of trouble is that it is nearly reasonable, but not quite. Life is not an illogicality; yet it is a trap for logicians. It looks just a little more mathematical and regular than it is; its exactitude is obvious, but its inexactitude is hidden; its wildness lies in wait.’ Gilbert K. Chesterton, Orthodoxy (1908)

dat is allemaal onzin, volgens Taleb. De financiële wonderboy viel simpelweg omdat zijn geluk op was. Erger is dat de gevallen grootheden ondertussen zo overtuigd waren geraakt van hun slimheid, dat ze hun succes steeds maar weer dachten te kunnen herhalen, ook met het geld van anderen. Een ziekte, volgens Taleb: geluk verwarren met vaardigheid. Een ziekte die overal in de beurswereld slachtoffers maakt. Mooiste voorbeeld: het legendarische hedgefonds Long-Term Capital Management (LTCM), waar de Nobelprijswinnaars Myron Scholes en Robert Merton aan het roer stonden. Hun optieprijsformule, een theoretisch wiskundig model waarmee optieprijzen berekend zouden kunnen worden en waarmee men marktrisico’s te slim af leek te zijn, eerder ontwikkeld door Scholes met Fisher Black, leidde een aantal jaren tot buitengewone successen. Rendementen van 40 procent gemiddeld trokken steeds meer kapitaal aan. In 1998 had LTCM een eigen vermogen van 4,72 miljard dollar, plus 124,5 miljard aan geleend kapitaal. Maar toen brak in 1998 de Russische roebelcrisis uit. Nog in de nasleep van de Aziëcrisis uit 1997. LTCM werd meegezogen in gebeurtenissen die nergens in hun simulaties voorkwamen en al helemaal niet tegelijkertijd, en het hedgefonds ging op zo’n spectaculaire wijze onderuit dat - toen al - zowat het hele financiële systeem ontwricht raakte. De les: toeval bestaat en valt nimmer en nooit uit te sluiten. Zwarte zwanen noemt Taleb die onvoorspelbare gebeurtenissen en verschijnselen die alles op zijn kop zetten. Onbekende risico’s. Zoals de extreem hoge olieprijzen in de jaren 70. Ontploffende kerncentrales in Tsjernobyl en op Three Mile Island in de jaren 80. De Wall Street-crash van 1987. De terroristische aanslag op het Wold Trade Center in New York in 2001. In de Washington Post werden indertijd voor beleggers een aantal praktische conclusies getrokken uit Taleb’s Fooled by Randomness, door de commentator James Glassman. Ook al doe je het goed op de beurs, word niet overmoedig. Je instinct is net zoveel waard als welke analyse dan ook. Hecht niet te veel waarde aan bewegin34

Q magazine

gen op de beurs en nieuws over bedrijven. Verwacht niet dat fondsen het beter doen dan de benchmark simpelweg omdat ze dat in het verleden deden. Wees altijd verdacht op zwarte zwanen. Met als belangrijkste tip: stop je geld in laaggeprijsde indexfondsen of in breed samengestelde portfolio’s. Met andere woorden: spreid je risico. Taleb, zelf van huis uit beurshandelaar, leest liever poëzie dan analyses. Zijn geld verdient hij vooral met het waarschuwen van anderen voor onwaarschijnlijke gebeurtenissen. Als adviseur, als professor aan het Polytechnic Institute van de New York University, als schrijver. In 2007, in de aanloop naar de wereldwijde kredietcrisis, verscheen zijn The Black Swan; The Impact of the Highly Improbable, een boek waarin hij duidelijk probeerde te maken dat de wereld op weg was naar een financial meltdown en dat mede dankzij die meltdown natuurlijk een onverbiddelijke bestseller werd. Sindsdien wil zelfs de NASA gebruik maken van zijn inzichten. Zelf hechtte Nassim Taleb eraan te verklaren dat de kredietcrisis nou juist net niet een black swan was. In zijn boek ging hij tekeer tegen economen en bankiers, die in zijn ogen uiterst gevaarlijk gedrag vertoonden. Omdat ze in een fantasiewereld leefden, een wereld waarin de toekomst gecontroleerd zou kunnen worden door verfijnde mathematische modellen en geavanceerde risicomanagementsystemen. Hij haalde er de woede mee op zijn hals van de financiële wereld, maar de kredietcrisis gaf hem helemaal gelijk. In een interview in The Sunday Times in de zomer van 2008: ‘Het was een witte zwaan. Ik wist dat het zou gaan gebeuren en ik had ze gewaarschuwd. Voor Ben Bernanke (voorzitter van de Federal Reserve) was het een zwarte zwaan. Ik zou hem dan ook niet aan het stuur laten zitten in mijn auto. Deze jongens zijn gevaarlijk. Ze zijn niet gekwalificeerd in hun eigen vakgebied.’ En volgens Taleb is het bepaald niet voorbij, dat gevaar. De Amerikaanse economie blijft in zijn ogen een monsterlijke berg van misvattingen en waanideeën: ‘Amerika is zelf het allergrootste financiële risico.’ Zie ook: Qblog, 15 april 2009; ‘Een wereld zonder zwarte zwanen’


New York, 18 april 1954

maart 2011

35


Megaprojecten Tekst: Hanneke Savenije

Waarom de Noord/Zuidlijn onbeheersbaar werd

Š Keith Loutit

(en al die andere grote projecten ook)

36

Q magazine


Enorme budgetoverschrijdingen, onverwachte technische problemen, onvoorziene conflicten met betrokkenen, foute inschattingen van opbrengsten, dramatisch uitlopende planningen: megaprojecten lopen vaak mega uit de hand. Hoe komt het toch dat risico’s steeds maar weer niet worden gezien en de zaken systematisch veel te rooskleurig worden voorgesteld?

D

e Deense professor Bent Flyvbjerg, voorheen hoogleraar aan de TU Delft en nu in Oxford (Major Project Management), houdt zich bezig met risico’s bij het managen van grote, complexe processen. Hij legde 258 infrastructurele projecten uit 20 landen vast in een database en kwam tot de volgende conclusies: de aanleg van wegen komt gemiddeld 20 procent duurder uit, tunnels en bruggen 34 procent en spoorwegen maar liefst 45 procent. En honderd procent of meer is bepaald geen uitzondering. Je kunt het ook zo samenvatten: wereldwijd lopen negen van de tien megaprojecten flink uit de hand. Nog niet opgenomen in Flyvbjergs database, maar geen nieuws voor ons Nederlanders: de Noord/Zuidlijn in Amsterdam. In plaats van in 2011 voor 1,3 miljard wordt de nieuwe metro als het verder meezit in 2017 opgeleverd voor 3,1 miljard. Amsterdammers zien ook met lede ogen aan hoe drie belangrijke musea – het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum en het Scheepvaartmuseum – nu al jaren gesloten zijn voor renovatie: door onvoorziene ellende met vergunningen en technische tegenvallers worstelen ze met ernstige overschrijdingen van planningen en budgetten. Ook de Amsterdamse Zuidas lijkt aardig te gaan passen in Flyvbjergs rijtjes: de magic mile van Amsterdam brengt de gemeente vooralsnog vooral kosten in plaats van winst, onder andere door het niet voorziene overschot aan kantoorruimte. Maar ook de rest van het land krijgt zijn deel van de megaprojectendrama’s. Denk alleen al aan de kostenoverschrijdingen van de hogesnelheidslijn (7 miljard in plaats van 4,6). En aan de elk jaar hoger wordende ontwikkelingskosten voor de Joint Strike Fighter (onlangs weer 1,4 miljard extra op de 6 die er al stonden). Of neem zoiets tragisch als Blauwestad, een prestigieus ontwikkelingsproject dat het Groningse platteland in de vaart der volkeren omhoog zou gaan stuwen: meer dan honderden miljoenen euro’s zijn al gespendeerd, maar nog niet de helft van de kavels is verkocht. Het zou allemaal komen door de economische crisis, maar insiders weten te vertellen dat de grote stilte al was neergedaald lang voordat iemand nog maar van die crisis had gehoord. Kortom, het lijkt erop dat er overal om ons heen met gigantische bedragen aan gemeenschapsgeld roulette wordt gespeeld.

Over-optimisme Je zou denken dat voortschrijdend inzicht op dit gebied tot verbetering zou leiden, maar het tegendeel is waar. Meters rapporten en eindeloze kamerdebatten kunnen niet voorkomen dat de geschiedenis zich steeds weer herhaalt. De complexiteit van het project krijgt de schuld of de economische recessie. Maar waar ligt de echte oorzaak? Hebben we te maken met een onvermijdelijk natuurverschijnsel? ‘Complexiteit is niet het probleem’, zei Bent Flyvbjerg vorig jaar in een interview in Intermediair, ‘maar het feit dat we doen of het er niet is. Je weet zeker dat er tegenslagen gaan komen, al weet je niet welke precies.’ In 2003 al schreef Flyvbjerg – samen met Nils Bruzelius en Werner Rothengatter – het boek Megaprojects and risk: an anatomy of ambition. De studie maakt onthutsend duidelijk hoe grote projecten vooral worden bepaald door bestuurders die zich van een plaatsje in de geschiedenisboeken willen verzekeren en/of politici die vanuit het centrum van hun macht de kans grijpen om iets blijvends achter te laten. En het daarbij niet zo nauw nemen met de risico’s. Ze vallen ten prooi aan wat Flyvbjerg the planning fallacy (dwaling) noemt: in

⁄ Wereldwijd lopen negen van de tien megaprojecten flink uit de hand⁄ hun over-optimisme deinzen ze er niet voor terug de cijfers en kansen op mislukking wat te flatteren. En ook al weten ze beter: ze gaan uit van een wereld waarin alles altijd volgens plan gaat. Ze onderschatten bijna systematisch de kosten en overschatten even systematisch de opbrengsten. Als missionarissen verspreiden ze het geloof dat hun project dé oplossing brengt voor oude, nijpende problemen. Achteraf valt vaak het woord ‘megalomaan’, maar wie dit vooraf durft uit te spreken wordt vooral gezien als een spelbreker. En is een project eenmaal van start gegaan en hebben de bestuurders hun prestige eraan verbonden, dan wordt het nog maar zelden afgeblazen.

Strategisch liegen Flyvbjerg noemt het gedrag van bestuurders die de zaken mooier voorspiegelen dan ze zijn ‘strategische misrepresentatie’. Maar hij geeft zelf aan dat dat een mooie term is voor strategisch liegen. ‘Daar komt het wel op neer. Voor belanghebbenden is het voordelig om opbrengsten en risico’s verkeerd voor te stellen.’ Om de plannen door te kunnen drukken is het gemakkelijker om later vergeven te worden voor een overschrijding dan om nu toestemming te krijgen met een budget dat wél realistisch is, aldus Flyvfbjerg in Intermediair. In interviews met Britse en Amerikaanse managers werd dat volgens hem ook toegegeven. Dat het soms wel goed gaat, zoals bij het architectonisch uiterst ingewikkelde Guggenheim museum in Bilbao, dat geheel volgens planning en binnen het budget werd maart 2011

37


Megaprojecten gebouwd, heeft volgens Flyvbjerg evengoed te maken met de menselijke factor. Er werkten mensen aan met ervaring en invloed, die zich zeer bewust waren van de valkuilen.

Gepast wantrouwen De oplossingen die de hoogleraar aandraagt om het strategische liegen de wereld uit te helpen, komen neer op een gepaste dosis wantrouwen van de politiek en de mensen die de plannen en budgetten prognosticeren. De controle op de haalbaarheid van de plannen kan geschieden op basis van Reference Class Forecasting: de cijfers en ervaringen opgedaan bij vergelijkbare projecten kunnen een realistische voorspelling doen over de nieuwe onderneming. Verder pleit hij voor de ‘bestraffing’ van partijen die budgetten overschrijden, door daar ook de risico’s neer te leggen. Zeker in het polderende Nederland is het vaak moeilijk vast te stellen wie nou waar precies verantwoordelijk voor is, waardoor de schuld snel op anderen kan worden geschoven. Vervoersplanoloog Mig de Jong, een Nederlandse collega van Flyvbjerg die promotie-onderzoek deed naar succesvolle megaprojecten, wijt veel problemen juist aan die Nederlandse consensuscultuur. ‘Niemand zegt: als het fout gaat, moeten ze mij hebben. Het is altijd een kluwen,

niet eens van mensen, maar van organisaties. We gaan met twintig partijen rond de tafel en besluiten uiteindelijk bijna unaniem dat we het gaan doen, zonder dat iemand hoofdelijk verantwoordelijk is.’ Ook helpt het om betrokkenen en het publiek er vroeg bij te betrekken, in plaats van zaken geheim te houden uit angst voor gelobby. Flyvbjerg: ‘Dan krijg je alleen

⁄ Niemand zegt:

als het fout gaat, moeten ze mij hebben ⁄ maar gedoe later, als het veel duurder is om nog wat te veranderen.’ Realistisch risico’s inschatten, accountability en openheid maken megaprojecten dus beheersbaar. Als aan die voorwaarden wordt voldaan, kom je uit bij een acceptabele hoeveelheid risico’s. Risico’s waar de mensen rekening mee moeten leren houden als ‘onvoorzien’: technische complexiteiten en onaangename verrassingen die extra geld kosten en zelfs een realistisch budget doen overschrijden. En daar moeten verantwoordelijke bestuurders dan wel weer de durf voor tonen. Zodat er ook in de toekomst nog grote projecten van de grond komen.

De Noord/Zuidlijn wint vertrouwen terug De beslissing om de Noord/Zuidlijn aan te leggen was niet alleen een geval van planning fallacy van een paar bestuurders, ook de tijdgeest hielp een handje mee. Eind vo­ rige eeuw was Amsterdam in de greep van een groot optimisme: dankzij ontwikkelin­ gen in de boortechniek zou het mogelijk zijn de Noord/Zuidlijn met geboorde tunnelbui­ zen te bouwen, onder straten van de oude stad door, zonder huizen te slopen. Boven­ dien was de Piet Heintunnel met succes ge­ bouwd, het Oostelijk Havengebied volop in ontwikkeling en de Amstelveenlijn en de Ringlijn op tijd en binnen het budget klaar. Maar binnen enkele jaren werden het bud­ get en de planning van de metro al bijge­ steld. Weg optimisme en weg vertrouwen. Toen in 2008 twee lekkages op de Vijzel­ gracht enkele panden deden verzakken, bereikte de reputatie van de Noord/Zuidlijn een dieptepunt. Het budget was toen al stapsgewijs gestegen van 1,3 miljard naar 3,1 miljard en de einddatum van 2011 ver­ schoven naar 2017. Een dramatische ont­ wikkeling voor een stadsdienst die het moet hebben van de steun van de bevolking.

38

Q magazine

Jan Bijkerk, sinds 2007 Directeur Uitvoe­ ring van de Dienst Noord/Zuidlijn, kan on­ dertussen wel aanwijzen waar het fout ging. Zijn analyse van wat er had moeten gebeuren, sluit aan op het recept van Flyvbjerg: realistisch risico’s inschatten, accountability en openheid. ‘Toen de Noord/Zuidlijn in 2002 van start ging, hadden de aannemers volop werk en weinig werkhonger. De werkzaamhe­ den werden hierdoor steeds meer opge­ knipt in kleinere contracten en verdeeld over verschillende aannemers. Maar juist waar zo’n knip zit, moet je de raakvlakken tussen het ene deel en het andere in strak managen, want daar gaat het meeste mis. Door datzelfde gebrek aan werkhonger en te hoge aanbiedingen trok de ge­ meente Amsterdam naar verhouding te veel risico’s naar zich toe. Risico’s die de aannemers zelf het beste konden beheer­ sen, maar de stad niet. En als het mis­ ging, kwam het voor rekening van de pro­ jectorganisatie. Het heeft ons de laatste jaren veel tijd en geld gekost om een evenwichtiger risicoverdeling met de aan­

nemers overeen te komen, maar het is grotendeels gelukt.’ Ook de communicatie werd bijgesteld. Na jarenlang krampachtig volhouden dat al­ les helemaal onder controle was, is nu ‘openheid’ het nieuwe sleutelwoord. Zelfs de mogelijke risico’s worden uitgebreid uiteengezet. Hierbij worden alle middelen toegepast, van papieren informatie tot en met websites en social media. Bijkerk: ‘Ook richting pers nemen we tegenwoor­ dig zelf het initiatief. We wachten niet meer af tot ze ons iets vragen. We laten de bouw ondergronds van dichtbij bekij­ ken via het Uitkijkpunt op het Rokin en in de startschacht op het Damrak. Er wor­ den rondleidingen georganiseerd, voor particulieren, bedrijven en scholen, en daar is veel animo voor.’ De openheid werkt: de positieve interesse groeit. Zo vermenigvuldigen zich de websitebezoeken zodra de tunnelboren aan worden gezet. Nog beter nieuws: volgens de laatste metingen neemt het aantal Amsterdamse voorstanders van de metro toe.


Plaats en datum onbekend

maart 2011

39


© Collectie Haags Historisch Museum, Den Haag

Gokken en rekenen Tekst: Hanneke Savenije

Een kleine geschiedenis van de kansrekening Is er meer kans om met 1 dobbelsteen in 4 worpen minstens 1 keer 6 te gooien, dan in 24 worpen met 2 dobbelstenen minstens 1 keer dubbelzes? Hoe inzicht in het dobbelen heeft bijgedragen aan de hogere risicokunde van het verzekeren.

O

nze voorvaderen, de Batavieren, wilden graag een potje dobbelen om hun vrouwen. Of dat gokken zo populair was omdat ze zo verse vrouwen hun hut binnenhaalden of juist van gebruikte exemplaren werden verlost, dat verhaalt de geschiedenis niet. Ook weten we niet of ze enig idee hadden van de kansen die ze hadden bij het gooien van de dobbelsteen (afgezien natuurlijk van de zekerheid die een valsspeler zich toe-eigende). Pas in de veertiende eeuw werd er voor het eerst wiskunde op kansspelen losgelaten, zoals blijkt uit een Italiaans geschrift uit 1380 over hoe de pot verdeeld moest worden na een vroegtijdig door regen gestaakt balspel. Maar de echte grondleggers van de kansrekeningen zoals we die nog steeds beoefenen, zijn de Franse wiskundigen Blaise Pascal en Pierre de Fermat, die in 1654 correspondeerden over hetzelfde probleem. Waarbij Pascal overigens telsystemen inzette die al werden beschreven door de Indische wiskundige Mahavira omstreeks het jaar 850. En die baseerde zich weer op ontdekkingen van jaïnistische geleerden in de eeuwen daarvoor.

Toeval en wetmatigheid Maar er was nog iemand druk bezig met ‘waarschijnlijkheidsrekeningen’, zoals het werd genoemd: de Nederlandse geleerde Christiaan Huygens (1629 – 1695). Deze zoon van de beroemde dichter en diplomaat Constantijn Huygens werd in zijn tijd, de tweede helft van de 17e eeuw, door velen beschouwd als Europa’s grootste wiskundige en natuurwetenschapper. Ook hij werd gefascineerd door het toeval en de mogelijke wetmatigheden die schuilgingen achter winnen en verliezen bij het dobbelen. In 1660 verscheen zijn ‘Van Rekeningh in Spelen van Geluck’, een korte verhandeling die schatplichtig was aan het eer40

Q magazine

dere werk van de Franse rekenaars. Huygens schreef: ‘Voorts is te weeten, dat al over eenighen tijdt, sommige van de Vermaertste Wiskonstenaers van geheel Vranckrijck met dese soorte van rekeningh zijn besigh geweest, op dat niemandt hier in, de eer van eerste Inventie, die de mijne niet en is, my toe en schrijve.’ Het zestien pagina’s tellende pamflet zal zeker voor opwinding hebben gezorgd bij de spelers van de toen zo populaire gokspelletjes, maar ook interessant is dat het precies op het juiste moment in de geschiedenis verscheen. Handel en scheepsvaart bloeiden in de Gouden Eeuw van Huygens en in het kielzog daarvan kwamen ook de eerste verzekeringsmaatschappijen. En die hadden grote behoefte aan kennis over kansen en over hoe de risico’s op uitbetaling te berekenen.

Statistiek en premietabellen Huygens is de eerste die verzekeren direct met kansberekening verbindt, nadat zijn broer Lodewijck in 1669 een – overigens niet kloppende – sterftetabel heeft gemaakt. ‘Hetgeen ik als zeker uit de gegevens van de tafel kan afleiden is dit, dat hij die zou wedden dat een pas geboren kind [...] den 16 jarigen leeftijd zal bereiken, een onvoordeelige zaak doet, want hij heeft 4 slechte kansen tegen 3 goede.’ Omdat bevolkingsgegevens nog nauwelijks werden bijgehouden, waren berekeningen als die van broer Lodewijck heel moeilijk te maken. Maar vanuit het verzekeringswezen ontstond grote behoefte aan dergelijke gegevens en van daar uit ontwikkelde zich in de loop van de volgende eeuwen de mathematische statistiek. De in 1807 in Amsterdam opgerichte Hollandsche Sociëteit van Levensverzekeringen, voorouder van Delta Lloyd Groep, was een van de allereerste levensverzekeringsmaatschappijen die geen speculatieve premies hanteerden, maar premietabellen opstelden die waren gebaseerd op wetenschappelijke risicoberekeningen. Op de actuariële basis dus, waar tot op de dag van vandaag nog mee wordt gewerkt.

Christiaan Huygens: ‘Van Rekeningh in Spelen­ van Geluck’ (1660) Vertaald en toegelicht door Wim Kleijne, Epsilon Uitgaven, Utrecht, 1998


New York, datum onbekend

maart 2011

41


Risicoprofiel Tekst: René Bogaarts

© Roy Beusker

Hoe win je een miljoen?

42

Q magazine


Colofon Q magazine is een uitgave van Delta Lloyd Groep.

A

lex Jacobs zou zich niet van de wijs laten brengen. Toen de jonge Rotterdamse kunstschilder eind 2010 in de finale van het RTL-programma Miljoenenjacht stond, koos hij expres voor koffer 13. Het ongeluksgetal. In 26 koffers zaten bedragen tussen 1 cent en 2,5 miljoen euro. Nadat Jacobs superrationeel volgens een vast patroon 17 niet-gekozen koffers had opengemaakt, bood de calculerende bank 215.000 euro voor ‘zijn’ nummer 13. Jacobs belde zijn vriendin – die meteen ‘doen!’ riep – en zei stoer dat hij voor een hoger bedrag ging. Twee koffers later werd nog maar 115.000 euro voor zijn koffer geboden. Jacobs accepteerde. Sufferd, denken wij, hij had dat bod van 215.000 moeten accepteren! Maar eigenlijk heeft Jacobs zeer consequent opgetreden: van begin tot eind bijna risiconeutraal. Denk even mee. Wie ­volledig risiconeutraal handelt, mikt steeds op de gemiddelde waarde van de resterende koffers. Maar dat is alleen aan te raden als je tientallen keren aan het spelletje mag meedoen. Als je dat gedrag in een grafiek zet, is de waarde 1 en krijg je een rechte lijn met een hoek van 45 graden. Daarentegen vertaalt het gedrag van mensen die niet zo heel erg van risico’s houden, zich grafisch in een afvlakkende boog. Naarmate de inzet stijgt, hebben zij minder zin in een gokje. Hun risicoprofiel heeft een waarde tussen 1 en 0. Dit gebeurde er bij Jacobs. Achtereenvolgens gingen de koffers open met j 400.000, j 10.000, j 1000, j 5, j 300.000 en j 500, waarna de bank een bod deed van j 38.000. Daarna speelde hij de koffers weg met j 750.000, j 10, j 5.000.000, j 75.000 en j 5000. Hij weigerde een bod van j 42.000. Vervolgens gingen j 200.000, j 100 en j 0,01 open en het bod steeg naar j 115.000. Dan: j 25.000, j 2500 en j 1 en een bod van j 215.000. Ten slotte verspeelde Jacobs j 2.500.000 en j 500.000. Op dat moment accepteerde hij het bod van j 115.000. In de resterende dichte koffers zat j 1.000.000, j 100.000, j 50, j 20, j 0,50 en j 0,20. Uit zijn keuzes kan worden herleid dat Jacobs vrijwel constant een risicogedrag van 0,75 vertoonde, licht risicomijdend, maar toch nog steeds dicht bij neutraal. De bank begon behoorlijk risicomijdend, met enkele lage biedingen – duidelijk om de speler uit zijn tent te lokken – en ging pas later wat omhoog. Toen de bank ook op het risicoprofiel van 0,75 zat, accepteerde Jacobs het bod van de bank. Het moet worden gezegd dat Jacobs niet alleen tot het laatst bijzonder rationeel bleef, maar ook sportief. ‘Toen ik hierheen kwam, had ik niets. Dit is prachtig.’

Hoofdredactie David Brilleslijper (Delta Lloyd Groep)

Redactie en coördinatie Karin Kortekaas en Patrick Koimans (Delta Lloyd Groep)

Concept & realisatie Proof Reputation | consultancy, concept & creation, www.proof.nl

Artdirection en vormgeving Atelier van GOG, corporate, cultural & ­editorial design, www.ateliervangog.nl

Aan dit nummer werkten mee Sylvia Beekhof, René Bogaarts, Corb!no, Marieke Enter, Gert Hage, Mark van Harreveld, Hollandse Hoogte, Ritchard Kelliher, Friso Keuris, John Maloof, Stefan Laberer, Ilya van Marle, Dido Michielsen, Edith Plomp, Hanneke Savenije, Lena Steinborn.

Drukwerk Habo DaCosta

Lithografie en drukwerkbegeleiding Alfons Jansen

Redactieadres cc@deltalloyd.nl Delta Lloyd Groep Corporate Communications


‘Ons advies: investeer in dijken’ (PAG. 31)

Op www.qblog.deltalloydgroep.com meer over risico’s en gevaren, over waarschijnlijkheden en onzekerheden, en over de (on)mogelijkheid het toeval de baas te worden. Q magazine is het kwartaalblad van Delta Lloyd Groep over financiële dienstverlening en de toekomst. Alle uitgaven zijn ook terug te vinden op www.deltalloydgroep.com en op het Q blog: www.qblog.deltalloydgroep.com.

Delta Lloyd Groep Toekomst verzekerd


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.