Tienvrouwenuitdebijbel

Page 1

Les 1 S ara Het koninkrijk van het absurde Het koninkrijk van de hemel. De inwoners ervan zijn dronken van verwondering. Luister maar eens naar het verhaal van Sarai. Haar pensioen is al in zicht, maar God belooft haar een zoon. Hij zegt tegen haar man, Abram: ‘Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen.’ (Genesis 12:2) Sarai is dolenthousiast. Ze brengt een bezoekje aan de Prénatal en koopt wat jurken voor zichzelf. Ze maakt plannen voor een kraamfeest en richt haar tent opnieuw in … maar geen zoon. De ene na de andere verjaardagstaart komt voorbij en Sarai blaast een hele hoop kaarsjes uit … nog steeds geen zoon. Ze vieren wel tien keer oud en nieuw … maar nog steeds geen zoon. Dus besluit Sarai om de zaak in eigen hand te nemen. (Misschien heeft God deze keer een beetje hulp nodig.) Ze overtuigt Abram ervan dat de tijd begint te dringen. (Eerlijk is eerlijk, Bram, jij wordt er ook niet jonger op.) Ze geeft haar slavin, Hagar, opdracht om naar Abrams tent te gaan en te vragen of hij misschien ergens zin in heeft. (In wat dan ook!) Hagar gaat als dienstmeisje naar binnen, maar komt als moeder weer naar buiten. En daarmee beginnen de problemen. Hagar is trots. Sarai is jaloers. Abram staat voor een duizelingwekkend dilemma. En God noemt de baby een ‘wilde ezel’. Een geschikte naam voor iemand die geboren is uit koppigheid en die is voorbestemd om zijn plekje in de geschiedenis met geweld te bemachtigen. Het is niet het knusse gezinnetje dat Sarai voor ogen had. En het is geen onderwerp waar Abram en Sarai het aan tafel geregeld over hebben. 8

De heer zei tegen Abram: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen. Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven.’ (Genesis 12:1-2)

Abrams vrouw Sarai baarde hem geen kinderen. Nu had zij een Egyptische slavin, Hagar. (16:1)


Uiteindelijk, veertien jaar later, als Abram bijna aan zijn eeuwwisseling toe is en Sarai tegen de negentig loopt … als Abram niet langer naar Sarai’s advies luistert en zij hem er niet langer mee om de oren slaat … als het behang in de kinderkamer vergeeld is en het babybedje al een jaar of wat uit de mode … als praten over het beloofde kind alleen nog maar diepe zuchten, tranen en bedroefde blikken richting de stille hemel oplevert … komt God bij hen op bezoek om te zeggen dat het tijd is om een naam voor hun nieuwe zoon uit te kiezen. De reactie van Abram en Sarai is precies hetzelfde: ze lachen. Ze lachen, deels omdat het te mooi is om waar te zijn, deels omdat het dat misschien toch is. Ze lachen omdat ze de hoop hebben opgegeven, en hoop die opnieuw tot leven komt lijkt in eerste instantie altijd een grap. Ze lachen omdat het allemaal totaal waanzinnig is. 1. Stel je voor dat jij in Sarai’s schoenen zou staan. Sinds het moment waarop God haar een zoon beloofd had, was veertien jaar voorbijgegaan. Inmiddels is ze negentig. Negentig! God moet zijn belofte wel vergeten zijn, of niet soms? Niet dus. God doet het ondenkbare: Hij geeft haar een zoon. Geen wonder dat ze moest lachen! Is jou weleens een ‘Sarai-lachje’ ontsnapt op een moment dat God je vertrouwde leventje op zijn kop zette door iets te doen wat je helemaal niet verwacht had? Omschrijf wat er gebeurde. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 2. Welke dingen vertroebelen jouw blik op het koninkrijk? Wat zit jou in de weg waardoor het je niet lukt om met geestelijke ogen naar de wereld te kijken – om te geloven dat God in staat is het onmogelijke te doen? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. ..............................................................................................................

9

Abraham boog zich diep neer, maar lachte en dacht: Hoe zou iemand van honderd nog een kind kunnen krijgen? En Sara, zou zij op haar negentigste nog een kind ter wereld kunnen brengen? (17:17) Wees verheugd door de hoop die u hebt, wees standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt, en bid onophoudelijk. (Romeinen 12:12)


Als burgers van het koninkrijk van de hemel verrast het ons vaak wanneer God iets ‘absurds’ doet, wanneer Hij wonderen verricht of werkt op manieren die wij ons vooraf niet hadden kunnen voorstellen. Maar al te vaak nemen we genoegen met een leven dat we kunnen zien, met dat wat tastbaar is en wat we met onze smartphone kunnen besturen. Maar Jezus zei: ‘Als je niet (…) wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan.’ (Matteüs 18:3) Een kind leeft in constante verwondering, vol vertrouwen in het onvoorstelbare. En juist Sarai’s kinderloze leven zou haar kinderlijke geloof beproeven. Misschien zul jij tijdens het lezen van haar verhaal veel herkennen in het proces dat zij doormaakte. En het zou zomaar kunnen dat God je juist door dat proces heen het geloof van een kind zal geven.

Gebed voor deze week Heer Jezus, niets is onmogelijk voor U. Vergeef ons alle keren dat we zo verstrikt raken in het koninkrijk van de aarde dat we het koninkrijk van de hemel vergeten. Het is ons verlangen om het onverwachte te verwachten, om te vertrouwen op een God wiens gedachten hoger zijn dan de onze, en wiens wegen boven de onze uitstijgen. (zie Jesaja 55:9) In uw machtige naam, amen.

10

Hij riep een kind bij zich, zette het in hun midden neer en zei: ‘Ik verzeker jullie: als je niet verandert en wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan. Wie zichzelf vernedert en wordt als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk van de hemel. En wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op.’ (Matteüs 18:2-5)


Dag 1 –

D e b e l of t e

Integriteit voor veiligheid Als we Sarai voor het eerst ontmoeten, woont ze in de stad Ur, in het land van de Chaldeeën, gelegen in het huidige Irak. De Bijbel vertelt ons dat ze de vrouw van Abram is, en even verderop lezen we ook dat ze geen kinderen heeft omdat ze onvruchtbaar is. (zie Genesis 11:30) Op zeker moment besluit Sarai’s schoonvader, Terach, om zijn familie mee te nemen naar een andere plek, en Sarai en Abram komen in de stad Haran terecht. Dat is de plek waar de Heer aan Abram verschijnt, hem opdracht geeft om naar Kanaän te trekken en hem belooft dat Hij hem tot een groot volk zal maken. De schrijver van Hebreeën vertelt ons: ‘Door zijn geloof ging Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam op weg naar een plaats die hij in bezit zou krijgen, en hij ging op weg zonder te weten waarheen.’ (11:8) Ondanks deze gehoorzaamheid zou je toch niet verwachten dat zijn naam – of die van Sarai – werd opgenomen in de Top 500 van Zuiverheid en Heiligheid. Waarom niet? Nou, van Abram weten we in elk geval dat hij niet in zijn eerste leugen gestikt is – en ook niet in de tweede. Kort na het eerste bezoekje van God breekt in het land Kanaän hongersnood uit, en Abram en Sarai en hun familie besluiten hun heil te zoeken in Egypte. Op dat punt in de geschiedenis lezen we een interessant detail over Sarai: ze was uitzonderlijk mooi. Zo mooi zelfs dat Abram bang is dat de Egyptenaren hem zullen doden om haar in handen te krijgen. Dus om zijn eigen hachje te redden, brengt hij het gerucht de wereld in dat Sarai niet zijn vrouw is, maar zijn zus … wat slechts een halve waarheid is. En vervolgens, niet veel later, doet hij dat nog een keer! ‘Abraham brak op en trok naar de Negev, waar hij tussen Kades en Sur ging wonen. Toen hij een tijdlang in Gerar verbleef, zei hij van zijn vrouw Sara dat ze zijn zuster was. Het gevolg was dat Abimelech, de koning van Gerar, Sara naar zijn paleis liet overbrengen.’ (Genesis 20:1-2) Tot twee keer toe ruilen Abram en Sarai hun integriteit in voor veiligheid. Zou je dat omschrijven als een rotsvast vertrouwen op Gods beloften? Is dat het soort geloof waarop je een heel volk kunt bouwen? 11

Abrams vrouw heette Sarai (…). Sarai was onvruchtbaar, zij kreeg geen kinderen. Terach verliet Ur, de stad van de Chaldeeën (…). Samen gingen ze op weg naar Kanaän. (Genesis 11:29-31) Door het geloof heeft hij vertoefd in het land der belofte, als in een vreemd land. (Hebreeën 11:9, NBG) Zeg daarom dat je mijn zuster bent, dan kom ik er dankzij jou misschien goed vanaf. (Genesis 12:13)

Abimelech riep Abraham en zei tegen hem: (…) U hebt dingen met mij gedaan die niet gedaan mogen worden. (Genesis 20:9, HSV)


God wel, zo blijkt. God nam dat wat goed was, vergaf dat wat slecht was en gebruikte Abram en Sarai om de wereldgeschiedenis te veranderen. 1. Lees Genesis 12:1-9. Sarai was 65 en Abram 75 toen God hun vroeg om hun huis achter te laten en naar een vreemd land met de naam Kanaän te reizen, ongeveer 650 kilometer verderop. Niet bepaald een verhuizing naar een villawijk. Hoe reageren ze op Gods oproep? Herinner je je een moment waarop God jou vroeg onbekend gebied te betreden? Wat was jouw antwoord? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................

Hij nam zijn vrouw Sarai mee (…). Zo gingen ze op weg naar Kanaän. (Genesis 12:5)

2. Zoek Hebreeën 11:8-12 op. Op welke manier toonden Sarai en Abram hun geloof? (zie vers 8) Wat is de geestelijke betekenis van het wonen in tenten? (zie vers 9) Hoe kunnen wij in onze tijd ‘tentbewoners’ zijn in de manier waarop we op God vertrouwen en Hem volgen? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................

Door haar geloof ontving ook S ​ ara, hoewel ze onvruchtbaar was gebleven en niet meer in de bloei van haar leven was, de kracht om een ​ kind​te verwekken, en wel omdat ze vertrouwde op degene die de belofte had gedaan. (Hebreeën 11:11)

3. Het verhaal van Sarai en Abram is er een van ontzagwekkend geloof, maar dat betekent niet dat ze nooit onderuitgingen. Wat was de reden dat Abram zijn vertrouwen in Gods belofte kwijtraakte en haar zelfs vergat? Welke omstandigheden drukken op jouw hart en maken dat jij Gods beloften vergeet? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................

12

Er kwam hongersnood in dat land. Daarom trok ​Abram​ naar Egypte om daar als ​vreemdeling​ te verblijven. (Genesis 12:10, HSV)


4. ‘Gods beloften’ is een term die in christelijke kringen regelmatig wordt rondgestrooid, maar wat betekent dat eigenlijk? Wat zijn Gods beloften? Wat vertellen onderstaande teksten je over de beloften van God? Numeri 23:19: ‘God is geen man, dat Hij liegen zou, of een mensenkind, dat Hij ergens berouw over hebben zou. Zou Híj iets zeggen en het dan niet doen? Zou Híj spreken en het niet gestand doen?’ (HSV) .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 1 Koningen 8:56: ‘Geloofd zij de heere, Die Zijn volk Israël rust gegeven heeft, overeenkomstig alles wat Hij gesproken heeft! Niet één woord is onvervuld gebleven van al Zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door de dienst van Mozes, Zijn dienaar.’ (HSV) .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 2 Korintiërs 1:19-20: ‘Hij [Christus] belichaamt het ja. In hem worden alle beloften van God ingelost; en daarom is het ook door hem dat we amen zeggen, tot Gods eer.’ .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 2 Timoteüs 3:16: ‘Elke schrifttekst is door God geïnspireerd en kan gebruikt worden om onderricht te geven, om dwalingen en fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven.’ ............................................................................................................. ............................................................................................................. ............................................................................................................. .............................................................................................................

13


Moeilijk te slikken Tegen de tijd dat de Heer opnieuw aan Abram verschijnt, zijn hij en Sarai op een punt gekomen dat ze Gods beloften moeilijk te slikken vinden. Als een kippenbotje dat halverwege hun keel is blijven steken. ‘Meester,’ zegt Abram, ‘welk nut hebben uw geschenken zolang ik kinderloos blijf (…)? U hebt me geen kinderen gegeven, en nu zal alles overgaan op een van mijn knechten.’ (Genesis 15:2-3, naar The Message (MSG)) Gods antwoord? ‘Geen probleem.’ Ik weet bijna zeker dat Abram op dat moment een blik op Sarai wierp, die met behulp van een rollator voorbij kwam schuifelen, gehuld in haar badjas en op sloffen. Het kippenbotje bleef nog even steken, maar gleed uiteindelijk omlaag. Hij stond net op het punt om Sarai uit te nodigen voor een dinertje bij kaarslicht toen belofte nummer twee in zijn oren klonk. ‘Abram.’ ‘Ja, Heer?’ ‘Dit hele land zal jouw eigendom zijn.’ Stel je voor dat God tegen jou zou zeggen dat jouw kinderen op een dag eigenaar zullen zijn van de duurste winkelstraat ter wereld, en je begrijpt waarom Abram even aarzelde. ‘Neem me niet kwalijk, Vader, maar daar heb ik een beetje hulp bij nodig.’ Die hulp kreeg hij. God gaf Abram opdracht om drie dieren te halen, ze doormidden te hakken en de helften tegenover elkaar neer te leggen. In onze ogen is dat een nogal bizarre opdracht. Voor Abram en Sarai was het dat helemaal niet. Zij waren al vaker getuige geweest van deze ceremonie. Abram had eraan meegedaan. Hij had talloze verbonden bezegeld door tussen gehalveerde karkassen door te lopen met deze plechtige belofte: ‘Mag dat wat deze dieren is overkomen ook mij overkomen als ik mijn woord niet houd.’ (zie Jeremia 34:18) Ik twijfel er niet aan dat Abrams hart een slag oversloeg toen hij in de duisternis lichten tussen de dierhelften door zag gaan. De warme gloed van de kooltjes in de oven en de krachtige vlammen van de fakkel. Wat betekenden ze? De onzichtbare God was dichtbij gekomen om zijn onverbrekelijke belofte te bevestigen. ‘Aan uw nageslacht heb Ik dit land gegeven.’ (Genesis 15:18, HSV) En hoewel Gods volk nog vaak hun God vergeten zou, vergat God hen nooit. Hij hield woord. Het land werd eigendom van Abram en Sarai.

Het woord van de heere kwam tot hem: Deze man zal uw erfgenaam niet zijn, maar iemand die uit uw eigen lichaam voortkomt, die zal uw erfgenaam zijn. (Genesis 15:4, HSV)

Haal een driejarige koe,’ zei de heer, ‘een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge gewone duif.’ Abram haalde al deze dieren, sneed ze middendoor en legde de twee helften van elk dier tegenover elkaar. (Genesis 15:9-10) Toen de zon ondergegaan was en het helemaal donker was geworden, was daar plotseling een oven waar rook uit kwam, en een brandende fakkel die tussen de dierhelften door ging. Die dag sloot de heer een verbond met Abram. (Gene-

sis 15:17-18)

14


5. Lees het gesprek tussen God en Abram in Genesis 15 nog eens na. De Hebreeuwse naam waarmee Abram God in vers 2 aanspreekt is Adonai, wat ‘Heer’ betekent of ‘Meester’.1 Wat zegt dat over de manier waarop Abram naar God keek? Hoe kijk jij naar God als het wachten lang duurt en zijn beloften wel erg onwaarschijnlijk lijken? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 6. Abram neemt aan dat God zijn belofte zal vervullen door middel van Eliëzer, die Abram als hoofd over zijn huishouding heeft aangesteld. Maar dan geeft God Abram opdracht om naar de hemel te kijken. (vers 5) God belooft Abram niet alleen dat zijn nageslacht zo talrijk zal zijn als de sterren aan de hemel, maar door deze opdracht helpt Hij Abram ook zijn blik omhoog te heffen. Wat denk je dat er met Abrams perspectief gebeurde toen hij naar de sterren stond te staren? Hoe kun jij in jouw dagelijks leven je blik naar de hemel heffen? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 7. Herlees Genesis 15:6 en leg deze tekst naast Romeinen 4:18-25. Wat belooft God aan ons, als nakomelingen van Abram en Sarai? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 8. God gaf Abram opdracht een jonge koe, een ram en een geit door midden te snijden – een nogal indringend beeld! Toch was het in Abrams tijd heel gewoon dat twee partijen tussen gehalveerde dier en door wandelden om een verbond te bezegelen. Het was alsof je ‘Mag ik worden zoals deze dieren als ik mijn kant van de afspraak niet nakom.’2 Maar wie gaan er in dit visioen tussen de dieren door? Eén partij of twee? Wat vertelt dit gebaar je over Gods beloften? .............................................................................................................. .............................................................................................................. ............................................................................................................. 15

Daarop leidde hij Abram naar buiten. ‘Kijk eens naar de hemel,’ zei hij, ‘en tel de sterren, als je dat kunt.’ En hij verzekerde hem: ‘Zo zal het ook zijn met jouw nakomelingen.’ (Genesis 15:5)

En dit is niet alleen voor hem geschreven, maar ook voor ons, want ook wij zullen als rechtvaardigen worden aangenomen omdat we geloven in hem die Jezus, onze Heer, uit de dood heeft opgewekt: hij die werd prijsgegeven om onze zonden en werd opgewekt omwille van onze rechtvaardiging. (Romeinen 4:23-25)


Aan het begin van Genesis 15 zegt God: ‘Wees niet bevreesd, Abram, Ik ben voor u een schild, uw loon zeer groot.’ (vers 1, HSV) Dat is ons startpunt. Het begint allemaal met ‘Ik ben’. Als allereerste worden we herinnerd aan ons ‘schild’ en aan ons ‘grote loon’. Voordat we naar de beloften kijken, kijken we naar de Belover. Als wij meer bezig zijn met vertrouwen op zijn beloften dan dat we op Hém vertrouwen, of als we meer geïnteresseerd zijn in het ontvangen van die beloften dan het ontvangen van Hemzelf, dan lopen we dat wat werkelijk belangrijk is mis. Wat precies? Dat diezelfde God die met Abraham sprak, die hem ontmoette en met hem op weg ging, ook met óns wil spreken, ons wil ontmoeten en met ons op weg wil gaan. Dat is de ultieme belofte – het allergrootste geschenk. En wanneer we groeien in onze relatie met God, groeit ook ons vertrouwen op zijn beloften en zien we die tot bloei komen in ons leven. Om te onthouden * Ons onvolmaakte, wankele geloof kan God er niet van weerhouden zijn beloften na te komen. * Misschien roept God je om buiten je comfortzone te treden, maar wanneer je een ‘tentbewoner’ bent, ben je voorbereid en klaar om te antwoorden wanneer God roept. * God vergeet nooit zijn beloften, en ons vertrouwen op deze beloften is geworteld in onze relatie met Hem.

Gebed voor deze week Heer, dank U dat U ons hebt opgenomen in uw belofte van verlossing. Dank U voor het voorbeeld van Sarai en Abram. Geef ons het vertrouwen dat zij hadden, zodat we in staat zullen zijn U ‘Adonai’ te noemen – Meester, Heer – wat onze omstandigheden ook zijn. En help ons onthouden dat de ultieme belofte, die boven al het andere uitgaat, vervuld wordt in onze relatie met U. In Jezus’ naam, amen.

16

Want God, de heere, is een zon en een schild, de heere zal genade en eer geven, Hij zal het goede niet onthouden aan wie in oprechtheid zijn weg gaat. (Psalm 84:12, HSV)

Meteen strekte Jezus zijn hand uit, hij greep hem [Petrus] vast en zei: ‘Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?’ (Matteüs 14:31)


Dag 2 – God e en ha n d j e ‘ he l p e n ’ De kosten berekenen Zou het niet geweldig zijn als iemand de schuld op je creditcard zou afbetalen? De hele maand lang koop je van alles op afbetaling, en je ziet de dag waarop het afschrift op de mat zal vallen met angst en beven tegemoet. Als het zover is, laat je de envelop nog een paar dagen op je bureau liggen, gewoon omdat je niet wilt weten hoeveel je in het rood staat. Uiteindelijk dwing je jezelf hem toch open te maken. Met één oog dichtgeknepen en het andere op een kiertje gluur je naar het getal. Wat je leest maakt dat je opeens allebei je ogen openspert. Het saldo is nul! Er moet sprake zijn van een vergissing, dus je belt met de bank die jou de kaart verstrekt heeft. ‘Ja,’ legt de manager uit, ‘uw schuld is helemaal afbetaald. Een zekere meneer Lucado heeft ons een cheque gestuurd om uw rekening aan te zuiveren.’ Je kunt je oren niet geloven. ‘Hoe weet u dat die cheque geldig is?’ ‘O, daar bestaat geen enkele twijfel over. Meneer Lucado betaalt al jaren schulden van andere mensen af.’ Voor de duidelijkheid: hoe graag ik zoiets ook voor je zou doen, dat zit er niet in. Ik heb zelf nog een aantal rekeningen liggen. Maar Jezus wil het nog veel liever, en Hij kan het wel! Hij heeft zelf geen enkele schuld uitstaan. En wat het nog geweldiger maakt is dat Hij al jaren schulden van anderen afbetaalt. Om dat te bewijzen haalt Paulus een tweeduizend jaar oude dossiermap met het etiketje ‘Abram uit Ur’ tevoorschijn, en doet een krachtige uitspraak. In het dossier is te lezen dat Abram en Sarai best het een en ander op hun kerfstok hadden. Ze waren verre van volmaakt. Zoals we eerder al zagen vestigde Abram zijn vertrouwen eerder op een stelletje Egyptenaren dan op God. Hij loog zelfs door tegen de farao te zeggen dat Sarai zijn zus was. Maar Sarai had ook haar tekortkomingen. Een van haar gedenkwaardigste uitglijders vond plaats kort nadat God zijn verbond met Abram gesloten had – toen Sarai besloot het heft in eigen hand te nemen.

17

Hij heeft in zijn lichaam onze zonden het kruishout op gedragen, opdat wij, dood voor de zonde, rechtvaardig zouden leven. (1 Petrus 2:24)

Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze voorvader naar het vlees, verkregen heeft? (Romeinen 4:1, NBG) Indien hij als een rechtvaardige zou zijn aangenomen op grond van zijn daden, dan had hij zich daarop kunnen laten voorstaan. Maar niet tegenover God. (Romeinen 4:2)


‘Luister,’ zei Sarai tegen Abram, ‘de heer houdt mijn moederschoot gesloten. Je moest maar met mijn slavin slapen, misschien kan ik door haar nakomelingen krijgen.’ En Abram stemde met haar voorstel in. (Genesis 16:2-3) Het resultaat? Doffe ellende. 1. Lees Genesis 16 en schrijf op welke ‘schulden’ Abram en Sarai maakten. In deze passage zien we dat Sarai besloot God een handje te ‘helpen’. Waarom deed ze dat, denk je? Hoe blijkt uit Abrams reactie dat ook hij graag wilde ‘bijdragen’ aan de vervulling van Gods plan? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 2. Denk terug aan een situatie in je eigen leven waarin je het heft in eigen hand nam in plaats van de situatie aan God toe te vertrouwen Welke gevolgen had die beslissing? Sarai dacht dat ze door zelf de touwtjes in handen te nemen het probleem zou oplossen, (zie Genesis 16:2) wat haar eventjes geruststelde – tot bleek dat die vrede vals was! Welke valse ‘geruststellingen’ levert zogenaamde controle op? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 3. Er was tien jaar voorbijgegaan sinds het moment waarop Abram en Sarai hun spullen hadden gepakt en alles wat bekend was hadden achtergelaten om de belofte van God na te jagen. Sarai’s hoop en geduld begonnen te slijten en ze begon verwijten te maken. Bij wie legt ze in Genesis 16 de schuld neer? Wie ben jij geneigd te beschuldigen als jouw dromen of plannen zich niet ontwikkelen zoals je gehoopt had? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 18

Sarai zei tegen Abram: ‘Voor het onrecht dat mij wordt aangedaan ben jij verantwoordelijk! Ik heb je mijn slavin ter beschikking gesteld, en nu ze weet dat ze zwanger is toont ze geen enkel respect meer voor mij. Laat de heer maar beoordelen wie er in zijn recht staat: ik of jij.’ (Genesis 16:5)


4. Lees Spreuken 3:5-7 en Jakobus 1:6-8. Welke passage omschrijft de Sarai uit Genesis 16 het beste? Waarom vind je dat? Hoe moedigt de profeet Jesaja ons in Jesaja 26:3 aan twijfel en controledrang buiten de deur te houden en ons hart te vullen met vrede en vertrouwen? .............................................................................................................. .............................................................................................................. ..............................................................................................................

De standvastige is veilig bij u, vrede is er voor wie op u vertrouwt. (Jesaja 26:3)

Noodzakelijke genade ‘Sarai gaf hem haar Egyptische slavin Hagar tot vrouw; Abram woonde toen tien jaar in Kanaän. Hij sliep met Hagar en zij werd zwanger.’ (Genesis 16:3-4) Nu hebben Abram en Sarai een erfgenaam, maar niet de erfgenaam die God voor ogen had. Ze hebben buiten Gods plan om gehandeld en het duurt niet lang of hun zelfgebouwde kaartenhuis stort in elkaar. Hagar begint minachting te koesteren voor Sarai. Sarai begint minachting te koesteren voor Hagar. Abram zit ertussenin. De situatie wordt zo afschuwelijk dat Abram op zeker moment zijn pogingen om het op te lossen opgeeft. ‘Het is jouw slavin, doe met haar wat je goeddunkt.’ (vers 6) Het klinkt misschien een beetje vreemd, maar eigenlijk is Sarai’s menselijkheid verfrissend – in meer dan één opzicht. Mocht je er ooit behoefte aan hebben om herinnerd te worden aan Gods verdraagzaamheid, dan hoef je haar verhaal maar te lezen. Als je je weleens afvraagt hoe God jou in vredesnaam kan gebruiken om de wereld te veranderen, hoef je maar naar dit echtpaar te kijken. Ze hebben heel wat beroerde beslissingen op hun naam staan. Maar Abram nam ook een beslissing die zijn leven en dat van zijn nageslacht totaal veranderde: ‘Hij vertrouwde erop dat God hem zou rechtvaardigen, in plaats van te proberen op eigen houtje rechtvaardig te zijn.’ (Romeinen 4:3, MSG) Om die reden bood God zowel Sarai als Abram zijn genade aan, ondanks hun fouten en misstappen. Hij zuiverde hun rekening aan en schold hen hun schulden kwijt. Mijn vader had een heel eenvoudige regel ten aanzien van creditcards: zorg dat je er zo weinig mogelijk hebt en dat je ze zo snel mogelijk afbetaalt. Dus je kunt je voorstellen hoe verbaasd ik was toen hij me er eentje in de hand drukte op de dag dat ik uit huis ging om te gaan studeren. Ik keek naar de naam op het plastic kaartje. De creditcard was niet van mij; hij was van hem. Het enige wat mijn vader erover zei was: ‘Denk goed na over de manier waarop je hem gebruikt.’

19

Toen Hagar merkte dat ze zwanger was, verloor ze elk respect voor haar meesteres. (Genesis 16:4)

Abram vertrouwde op de heer en deze rekende hem dit toe als een rechtvaardige daad. (Genesis 15:6)


Er ging een aantal maanden voorbij waarin ik de creditcard niet nodig had. Maar toen ik hem nodig had, had ik ’m ook direct heel hard nodig. Op zekere vrijdagochtend besloot ik in een opwelling om een dagje te spijbelen en langs te gaan bij een meisje in een andere stad, zes uur bij mij vandaan. Alles ging prima, totdat ik op de terugweg op de achterkant van een andere auto botste. Ik zie de telefooncel van waaruit ik op die kille herfstdag mijn vader belde nog voor me. Mijn verhaal was niet iets om trots op te zijn. Ik was zonder dat hij het wist op stap gegaan, zonder een cent op zak, en ik had zijn auto in de prak gereden. ‘Nou,’ zei hij na een lange pauze. ‘Dat soort dingen gebeuren. Dat is de reden waarom ik je die kaart gegeven heb. Ik hoop dat je ervan geleerd hebt.’ Had ik ervan geleerd? Zeker weten. Ik had geleerd dat de vergeving van mijn vader voorafging aan mijn misstap. Hij had me de creditcard gegeven vóór ik een auto-ongeluk had gehad, voor het geval dat ik er een zou krijgen. Hij had in een oplossing voorzien nog voor ik me in de nesten gewerkt had. Moet ik je nog uitleggen dat God hetzelfde heeft gedaan? God wist dat Abram en Sarai zouden struikelen. Hij wist dat ze op een dag genade nodig zouden hebben. En Hij wist dat het ons net zo zou vergaan – dat ook wij op een dag zijn genade nodig zouden hebben. 5. Wat zijn de negatieve gevolgen van Sarai’s beslissing om buiten Gods plan om te gaan, zowel voor haarzelf als in haar relatie met andere mensen? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 6. Hoe reageert Abram op Sarai’s beslissing? Hoe denk je dat hij had moeten reageren? Hoe kun jij een vriend of familielid helpen als je ziet dat hij of zij probeert de controle over te nemen of Gods plannen naar eigen inzicht om te buigen? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 20

Want wij struikelen allen in veel opzichten. (Jakobus 3:2, HSV)


7. Hoe zette de belofte die God in Genesis 15:6 aan Abraham deed zijn misstap recht nog voor hij zelfs wankelde? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 8. God geeft ons zijn vergeving, in de wetenschap dat wij op zeker moment buiten zijn plan om zullen gaan, net als Sarai en Abram deden. Maar Hij geeft ons ook de genade om tijdens dat proces te groeien in ons geloof. Wat zeggen onderstaande verzen over de manier waar op ons geloof en ons vertrouwen op God groeien? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. Matteüs 26:41: ‘Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. Marcus 9:23-24: ‘Toen zei Jezus tegen hem: “Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.” Meteen riep de vader van het kind uit: “Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.”’ .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. Romeinen 10:17: ‘Dus door te luisteren komt men tot geloof, en wat men hoort is de verkondiging van Christus.’ .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. ..............................................................................................................

21


Filippenzen 4:6-7: ‘Wees over niets bezorgd, maar vraag God wat u nodig hebt en dank hem in al uw gebeden. Dan zal de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, uw hart en gedachten in Christus Jezus bewaren.’ .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. Filippenzen 4:12-13: ‘Ik weet wat armoede is en ik weet wat overvloed is. In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd, zowel in verzadigd worden als in honger lijden, zowel in overvloed als in gebrek. Ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft.’ (NBG) .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. Dit verhaal laat ons een glimpje zien van wat er gebeurt wanneer we kiezen voor onze eigen weg in plaats van die van God. Sarai blijft verbitterd achter, in de greep van minachting en trots. Abram is uitgeput en stemt in. Hagar valt ten prooi aan misbruik en Ismaël wordt achtergelaten om te sterven. We hebben allemaal onze ‘Sarai-momenten’ – momenten waarop we willen dat het leven loopt zoals wij voor ogen hebben, in plaats van Gods manier te kiezen. We hebben allemaal momenten waarop we God vragen om op te schuiven zodat wij op de bestuurdersstoel kunnen zitten. Als je dat beseft zul je zelfs nog meer van God houden – want we weten dat Hij ons juist op die momenten tegen onszelf beschermd heeft. Hij wist precies welke uitglijders we zouden maken – de ‘schuld’ die we zouden opbouwen op onze creditcard – en toch heeft Hij ons nog voor de grondlegging van de wereld uitgekozen. Hoe we het ook verprutsen, Gods verlossingsplan kunnen we onmogelijk dwarsbomen. Zijn genade raakt nooit op. Om te onthouden * Een situatie ‘fiksen’ door je eigen middelen in te zetten en te proberen Gods plan een duwtje in de goede richting te geven, maakt misschien dat je je gerustgesteld voelt, alsof jij de touwtjes in handen hebt, maar uiteindelijk leidt dat tot rampzalige resultaten. 22

Wij dwaalden rond als schapen, ieder zocht zijn eigen weg; maar de wandaden van ons allen liet de heer op hem neerkomen. (Jesaja 53:6)


* Gods vergeving lag al klaar voordat jij ook maar één misstap beging, en zijn genade wanneer we struikelen maakt dat ons geloof groeit. Zo leren we om steeds meer op zijn plannen te vertrouwen en daar tevreden mee te zijn. * God moet ons maar al te vaak tegen onszelf beschermen!

Gebed voor deze week Heer, we hebben hulp nodig om met ons hele hart op U te vertrouwen. (zie Spreuken 3:5-7) Het is gemakkelijk om te steunen op ons eigen inzicht, maar we willen niet wijs zijn in eigen ogen. Maak ons klein en nederig, en geef ons een hart dat ontzag heeft voor U. Dank U voor uw genade en uw liefde, waarin U al had voorzien nog voor we zelfs maar gezondigd hadden. Amen.

Dag 3 – B l i jven hop e n

Uitputting en sleur Tegen de tijd dat God opnieuw zijn opwachting maakt, in Genesis 17, is het 25 jaar geleden dat Hij voor het eerst beloofde dat Hij Abram en Sarai tot een groot volk zou maken. Abram is nu 99, en Sarai is niet veel jonger. Zij breit, hij speelt patience. Hij is zijn haar kwijt, zij haar tanden. En ze hebben geen van beiden nog erg veel zin in een stoeipartijtje met de ander. Vijfentwintig jaar. Er is veel gebeurd in die periode. Het echtpaar is een schandaal in Egypte te boven gekomen. Hun neef Lot is krijgsgevangen genomen en weer gered. En natuurlijk die vreselijke toestand met Hagar en Ismaël. Maar ondertussen is er nog steeds geen zoon geboren, de 23

Toen Abram negenennegentig jaar was, verscheen de heer aan hem. (Genesis 17:1)


beloofde erfgenaam is nergens te bekennen. Voor Abram, wiens naam ‘verheven vader’ betekent, moet het uitputtend geweest zijn om steeds weer hetzelfde gesprek te voeren. ‘Zeg, hoe heet u eigenlijk?’ ‘Abram.’ ‘O, “verheven vader”! Wauw, wat een fantastische naam. Hoeveel zoons hebt u dan wel niet?’ Waarop Abram maar weer eens zuchtte. ‘Geen.’ Toch weet ik zeker dat hij soms aan Gods belofte dacht en naar Sarai knipoogde. Zij glimlachte dan naar hem en dacht bij zichzelf: nou ja, God heeft ons een kind belooft, of niet soms? En allebei grinnikten ze bij de gedachte dat er ooit nog een klein jongetje op hun knokige knieën op en neer zou hupsen. God grinnikte ook. En met die glimlach nog op zijn gezicht begon Hij te doen waar Hij het beste in is: het ongelofelijke. Maar eerst moest Hij een paar dingetjes veranderen, te beginnen met hun namen. ‘Je zult voortaan niet meer Abram heten, maar Abraham, want ik maak je de vader van vele volken. (…) Wat je vrouw Sarai betreft, voortaan moet je haar niet Sarai noemen maar Sara. Ik zal haar zegenen en jou bij haar een zoon geven.’ (Genesis 17:5,15-16) Abram, de vader van één, was vanaf nu Abraham, de ‘vader van een menigte’. Sarai, de onvruchtbare, zou voortaan Sara heten, ‘vorstin’; ze werd de moeder van vele volken. God bevestigde opnieuw dat de belofte vervuld zou worden. En op een of andere manier koos het echtpaar ervoor die belofte te geloven en nooit toe te geven aan twijfel. 1. Neem even tijd om Genesis 17 te lezen. Dit is de vierde keer in een periode van 25 jaar dat de Heer een bezoek brengt aan Abram, en deze keer opent Hij het gesprek met een opdracht: ‘Leef in verbondenheid met mij, leid een onberispelijk leven.’ (vers 1) Wat betekent dat? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 2. Stel je voor dat jij in Sarai’s schoenen stond. Hoe zou jij gereageerd hebben op deze opdracht om in verbondenheid met God te leven, nadat je al 25 jaar gewacht had? Hoe reageerde Abram? 24

Ik doe jou deze belofte: je zult de stamvader worden van een menigte volken. (Genesis 17:4)

Nog diezelfde dag besneed Abraham zijn zoon Ismaël, allen die in zijn huis geboren waren en allen die hij gekocht had, kortom al zijn mannelijke huisgenoten, zoals God hem had opgedragen. (…) en ook al Abrahams huisgenoten, zowel zij die in zijn huis geboren waren als zij die van vreemdelingen waren gekocht [werden besneden]. (Genesis 17:23,27)


Wat kunnen wij leren van zijn gehoorzaamheid? (zie vers 23-27) .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 3. In Jesaja 40:31 schrijft de profeet: ‘Maar wie de heere verwachten, zullen hun kracht vernieuwen.’ (HSV) Welke belofte is verbonden met het verwachten van/hopen op de Heer? Welke lessen heb jij geleerd in de maanden of jaren dat je op iets moest wachten? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 4. Volgens 2 Petrus 3:8-9 is voor de Heer ‘één dag als duizend jaar en duizend jaar als één dag. De Heer is niet traag met het nakomen van zijn belofte, zoals sommigen menen.’ Wat zegt deze tekst over Gods tijdlijn in vergelijking met de onze? Hoe zouden wij moeten omgaan met Gods tijdsplanning? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. ..............................................................................................................

Ongewenst bezoek Ach ja, twijfel. Een vervelende buurman die zich met jouw zaken bemoeit. Een ongewenste gast. Een uiterst onaangename bezoeker. Net wanneer je je verheugt op een ontspannen weekendje … net op het moment dat je je werkkleren hebt uitgetrokken en in je korte broek springt … net wanneer je een ligstoel hebt uitgeklapt en lekker onderuit wilt zakken met een tijdschrift en een glas ijsthee … onderbreekt zijn stem je gedachten. ‘Hé Rebecca, heb je even? Ik heb een paar vraagjes. Niet vervelend bedoeld, Bec, maar hoe kun je geloven dat een grote God ook maar een sikkepit om jou zal geven?

25

Maar als u bidt, moet u vertrouwen en niet twijfelen. Iemand die twijfelt, lijkt op de golven van de zee, die door de wind heen en weer worden bewogen. (Jakobus 1:6, GNB)


Vind je het niet een beetje aanmatigend, de gedachte dat God jou in de hemel wil binnenlaten? Misschien denk je dat je op behoorlijk goede voet staat met de grote Baas, maar ben je dat stedentripje van laatst vergeten? Denk je niet dat Hij nog een appeltje met je te schillen heeft? En trouwens, hoe weet je zo zeker dat God zelfs maar in je geïnteresseerd is?’ Heb jij zo’n buurman? Hij zal je lastigvallen. Je irriteren. Hij zal kritiek leveren op je beslissingen. Hij zal je pootje haken en weigeren je overeind te helpen. Hij zal je influisteren niet in het onzichtbare te geloven, maar je geen antwoorden bieden die je helpen omgaan met de onbegrijpelijke kanten van het zichtbare. Hij is een mooiprater, een leugenaar met twee gezichten. Een valsspeler van de ergste soort. Het is niet zijn doel om je te overtuigen, maar om je in verwarring te brengen. Hij draagt geen oplossingen aan; hij stelt alleen maar vragen. Laat je niet door hem inpalmen. Hoewel hij misschien moderne taal gebruikt, is hij bepaald geen nieuwkomer. Zijn eerste zaadjes van twijfel zaaide hij al in de tuin van Eden, in het hart van Eva. En hij heeft ongetwijfeld zijn uiterste best gedaan om dezelfde zaadjes in de harten van Sara en Abraham te zaaien. Maar Sara en Abraham gaven hun vertrouwen in God nooit op. Hoewel het laaiende vuur van levenslust een waakvlammetje geworden was en ze niet meer hadden dan een 65+-pas en een belofte van God, besloten ze op die belofte te vertrouwen in plaats van zich blind te staren op de problemen. Als gevolg daarvan werden ze de eerste bejaarden die behalve een wandelstok ook een wiegje het bejaardentehuis binnensleepten. 5. We hebben een vijand die niets liever doet dan ons van onze hoop beroven. Als we naar zijn stem luisteren, omschrijven we onszelf met termen als vergeten, geen liefde waard, onbelangrijk. Hoogstwaarschijnlijk hebben Abraham en Sara zich tijdens die 25 jaar waarin ze moesten wachten ook weleens zo gevoeld. Maar op die moment en dachten ze terug aan Gods omschrijving – de namen die Hij hun gegeven had. Abraham, wat ‘vader van een menigte’ betekent, en Sara, ‘vorstin’. Lees 1 Johannes 4:4, Efeziërs 1:4-5 en Romeinen 8:17. Hoe noemt God jou? Welke hoop mag je daaruit putten? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 26

U, kinderen, komt uit God voort. (1 Johannes 4:4) Hij heeft ons voorbestemd om als Zijn kinderen aangenomen te worden. (Efeziërs 1:5, HSV) Wij [zijn] ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus. (Romeinen 8:17, HSV)


6. Gods plan is zo onvoorstelbaar dat Abraham zich afvraagt: ‘Hoe zou iemand van honderd nog een kind kunnen krijgen? En Sara, zou zij op haar negentigste nog een kind ter wereld kunnen brengen?’ (Genesis 17:17) Maar hoe bizar het plan ook klinkt, hij en Sara hadden hun vertrouwen in God nooit opgegeven. Lees Romeinen 4:18-21. Wat zeggen deze verzen over hun geloof? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 7. Het is duidelijk dat Abraham niet kan geloven dat Sara nog een zoon ter wereld zal brengen nu ze al zo oud is. Dus vraagt hij God Ismaël te zegenen, in de veronderstelling dat het niet anders kan of hij moet toch de rechtmatige erfgenaam zijn. Hoe reageert God? (zie Genesis 17:19-20) Wat zegt dat over Gods ruimhartigheid en genade, zelfs wanneer wij zijn plannen verkeerd begrijpen of aan Hem twijfelen? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 8. Welke twijfels klinken er op dit moment in jouw leven? Schrijf ze op, en schrijf er vervolgens deze bijbelse beloften naast: 2 Petrus 3:8-9, Deuteronomium 7:9, 2 Tessalonicenzen 3:3. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. In Hebreeën 11:13 stelt de schrijver van deze brief dat de grootste bijbelse helden ‘in geloof zijn gestorven, zonder te krijgen wat God hun beloofd had’. (GNB) Soms zien wij Gods beloften geen werkelijkheid worden tijdens ons leven. In andere gevallen gaan er misschien maar een paar minuten overheen. Hoe het ook zij, het is belangrijk dat we in perioden van twijfel onthouden dat God geen wekker nodig heeft. Hij is niet ingedut of zijn plan voor jouw leven vergeten. Hij is trouw en zijn timing is volmaakt. Het is mijn gebed dat wij, net als Abraham en Sara en alle geloofshelden, op God zullen blijven vertrouwen – of we de vervulling van de beloften nu wel of niet met eigen ogen zien. 27

Hij twijfelde niet aan Gods belofte; zijn geloof verloor hij niet, integendeel, hij werd erin gesterkt en bewees zo eer aan God. Hij was ervan overtuigd dat God bij machte was te doen wat hij had beloofd. (Romeinen 4:20-21)

Maar God zei: ‘Nee, je vrouw Sara zal je een zoon baren, die je Isaak moet noemen.’ (Genesis 17:19)

Hij heeft alleen maar geduld met u, omdat hij wil dat iedereen tot inkeer komt en niemand verloren gaat. (2 Petrus 3:9) De, heer uw God, is God en hij houdt woord. (Deuteronomium 7:9) De Heer is trouw, hij zal u kracht geven. (2 Tessalonicenzen 3:3)


Om te onthouden * Gods tijdslijn is anders de onze, en wij kunnen zijn trouw niet afmeten aan onze klok of onze agenda. * De vijand is erop uit ons te verwarren, onze gedachten te vullen met vragen over Gods plan en ons het donkere dal van twijfel binnen te leiden. * Wij moeten ons vertrouwen stellen op God, en op God alleen. Anders zullen we Hem uit het oog verliezen en wegzinken in wanhoop, niet langer in staat geduldig op zijn plan te wachten.

Gebed voor deze week Dank U, Heer, dat uw timing volmaakt is. U bent nooit te laat met het vervullen van uw beloften. Help ons onze aandacht op U te richten, op uw trouw, en om onze blik gericht te houden op uw liefde en genade. Geef dat we mogen groeien in geloof terwijl we vol verwachting uitzien naar wat U in ons leven gaat doen. In Jezus’ naam, amen.

Dag 4 – D e b e l of t e v e rvu l d

Onverwachte bezoekers Sara’s naam is niet het enige dat God in haar leven verandert. Het duurt niet lang of Hij maakt dat ze ook van gedachten verandert. Hij verandert iets aan haar recht op kinderbijslag. Hij verandert haar definitie van het woord onmogelijk. Maar boven alles verandert Hij haar visie op wat het betekent om op Hem te vertrouwen. De verandering begint op de dag dat er drie bezoekers bij haar tent halt houden. 28

Bij God is alles mogelijk. (Matteüs 19:26)


Abraham ziet ze het eerst. Hij rent op ze af om ze te begroeten en gaat dan op zoek naar Sara. ‘Vlug,’ zegt hij. ‘Haal wat bloem en bak een paar broden.’ Dat doet Sara, maar terwijl ze in de tent het deeg staat te kneden, legt ze ook haar oor te luisteren. ‘Ik kom over precies een jaar bij u terug,’ hoort ze een van de bezoekers zeggen, ‘en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben.’ (Genesis 18:10) Als Sara dat bericht hoort, ontsnapt haar een kakelend lachje. Het lukt haar niet het in te houden. Haar schouders schudden en ze verbergt haar gerimpelde gezicht in haar magere handen. Ze weet dat ze niet zou moeten lachen; het is niet koosjer om te lachen om iets wat God zegt. Want deze bezoeker is inderdaad de Heer, die tot haar spreekt. Maar net als ze weer op adem begint te komen en haar tranen wegveegt, denkt ze er opnieuw aan – en weer klapt ze nog een keer dubbel van het lachen om de ongelofelijk komische situatie. 1. Neem de tijd om Genesis 18:1-15 te lezen. Waarom lachte Sara, denk je? Wat waren de emoties achter haar lachbui (twijfel, vreugde, schrik)? Houd bij je antwoord rekening met de context van het verhaal, en dat wat je weet van Sara’s geschiedenis. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 2. Waarom denk je dat de Heer in vers 13 aan Abraham vraagt waarom Sara gelachen heeft? Als God een vraagt stelt, doet Hij dat over het algemeen om ons iets te leren. Welke les leert Hij Sara? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 3. Waarom liegt Sara over het lachen? Wat verandert er tussen vers 12 en vers 15 aan haar houding ten opzichte van God? Waarom gebeurt dat? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 29

Toen hij [Abraham] opkeek, zag hij even verderop plotseling drie mannen staan. (Genesis 18:2) Daarom lachte ze [Sara] in zichzelf. Zou de liefde voor mij dan nog weggelegd zijn? dacht ze. Ik ben immers verwelkt, en ook mijn man is al oud. (Genesis 18:12)

Geschrokken ontkende Sara: ‘Ik heb niet gelachen.’ (vers 15) Ach heer, mijn God (…). Voor u is niets onmogelijk. (Jeremia 32:17)


4. God verandert Sara’s definitie van het woord ‘onmogelijk’ en haar visie op wat het betekent om op Hem vertrouwen. Omschrijf een situatie uit je eigen leven waarin God dat ook bij jou deed. Hoe veranderde Hij de manier waarop jij op Hem vertrouwde? Hoe heeft Hij jouw ogen geopend voor het onmogelijke? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. ..............................................................................................................

De Heer voorziet Later, nadat de bezoekers vertrokken zijn, kijkt Abram nog eens naar Sarai – geen tanden meer in haar mond, snurkend in haar schommelstoel, haar hoofd naar achteren en haar mond wijd open – zo vruchtbaar als een gedroogde pruim en ongeveer even gerimpeld. En hij begint te schateren. Hij probeert zich in te houden, maar het lukt gewoon niet. Hij hield altijd al van een goeie grap. Maar één jaar later is het God die het laatst lacht. ‘De heer zag om naar Sara zoals hij had beloofd, hij gaf haar wat hij had toegezegd: Sara werd zwanger en baarde Abraham op zijn oude dag een zoon, op de vastgestelde tijd, die God hem had genoemd.’ (Genesis 21:1-2) De naam die Sara en Abraham God gaven was Jehova-jireh, wat ‘de Heer voorziet’ betekent. Het is misschien een beetje ironisch dat ze God de ‘voorziener’ noemen, want het echtpaar zat er al warmpjes bij vóór ze aan hun reis naar Kanaän begonnen waren. Ze hadden in een riante tent gewoond, met een oprit waarop met gemak vier kamelen pasten. Het leven in Ur was goed. ‘Maar het leven zal nog beter zijn in Kanaän,’ had Abraham tegen Sara en de rest van zijn familie gezegd. En dus waren ze vertrokken. Toen Sara vroeg waar ze dan moesten wonen, had Abraham geantwoord: ‘God zal voorzien.’ En dat had God gedaan. Toen ze later in Egypte in een schandaal verwikkeld raakten en de familie zich afvroeg hoe ze zich hier ooit uit moesten redden, stelde Abraham hen gerust: ‘God zal voorzien.’ En dat had God gedaan. Toen ze het land verdeelden en neef Lot het grasland uitkoos en oom Abraham afscheepte met de rotsen, vroegen zijn gezinsleden zich af waar ze nu van moesten leven. Abraham wist het antwoord: ‘God zal voorzien.’ En dat had God gedaan. En telkens wanneer Abraham en Sara bij het lege wiegje stonden en Sara zich afvroeg hoe zij ooit de moeder van vele vol-

30

Vandaar dat men tot op de dag van vandaag zegt: ‘Op de berg van de heer zal erin voorzien worden.’ (Genesis 22:14)


ken moest worden, sloeg Abraham zijn arm om haar heen en fluisterde: ‘De Heer zal voorzien.’ En dat deed Hij. Als Sara Jezus’ opmerking over nederigen van hart had kunnen horen, in Matteüs 5:3, had zij daarvan kunnen getuigen. ‘Hij heeft gelijk,’ zou ze gezegd hebben. ‘Als ik mijn eigen zin doordrijf, levert dat alleen maar hoofdpijn op. Als ik het aan God overlaat, krijg ik een zoon. Ga maar na. Het enige wat ik weet is dat ik de eerste vrouw in de wijde omgeving ben die bij de kinderarts om 65+-korting kan vragen.’ Abraham en Sara hadden op diepgaande wijze geleerd dat God voorziet. Maar het kan niet anders of dat wat God na de geboorte van hun zoon van hen vroeg, was opnieuw een zware beproeving van hun vertrouwen op Hem. 5. Lees Genesis 21:3-7. De naam Isaak betekent ‘hij lacht’. Hoe zou je Sara’s manier van lachen in dit hoofdstuk omschrijven? (zie vers 6) Wat is het verschil met haar manier van lachen in Genesis 18? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 6. Sara leerde een belangrijke les over ‘nederigheid van hart’ – in de Herziene Statenvertaling vertaald als ‘arm van geest’. Wat betekent het om arm van geest te zijn? Waarom rust daar zegen op? In welke opzichten ben jij arm van geest? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 7. ‘De armen van geest zijn de mensen die erkennen dat ze Gods hulp nodig hebben.’3 Welke invloed heeft het besef dat je God nodig hebt op je dagelijks leven en de manier waarop je dingen doet? Hoe zou je dagelijks leven eruitzien als je dat besef niet had? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 31

Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. (Matteüs 5:3)

‘God maakt dat ik kan lachen,’ zei Sara, ‘en iedereen die dit hoort zal met mij mee lachen.’ (Genesis 21:6)


8. Jehova-jireh betekent ‘de Heer zal voorzien’. God voorzag Abraham en Sara van alles wat ze nodig hadden, op het moment dat ze het nodig hadden. Het enige wat zij hoefden te doen, was op Hem vertrouwen. Gebruik de ruimte hieronder om een ervaring uit je verleden op te schrijven waarin God voorzag in een dringende behoefte of een oplossing voor iets waar je je zorgen over maakte. Schrijf daarna iets op waar je je op dit moment zorgen over maakt en schrijf Gods naam ernaast – Jehova-jireh. Neem even tijd om jezelf eraan te herinneren dat God in het verleden trouw geweest is en dat Hij dat in het heden ook zal zijn. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. Op zeker moment vroeg God aan Abraham: ‘Is ook maar iets voor de heer onmogelijk?’ (Genesis 18:14) In de vraag ligt het antwoord al besloten: absoluut niet! De Bijbel vertelt ons dat deze zelfde waarheid zo’n tweeduizend jaar later nog eens wordt uitgeroepen, opnieuw over een beloofd kindje dat nog geboren moet worden. ‘Want voor God is niets onmogelijk,’ zei de engel tegen Maria toen hij bij haar kwam om de geboorte van de Verlosser aan te kondigen. (Lucas 1:37) Zit jij vast in de greep van bezorgdheid? Word je geplaagd door twijfel? Bedenk dan dat als God het ‘onmogelijke’ kon doen door een kindje te geven aan een vrouw van boven de negentig, en tweeduizend jaar later aan een maagd van nog geen achttien, Hij ook in jouw leven iets onmogelijks kan bewerken. En precies zoals Sara lachte van vreugde op de dag dat zij haar onmogelijke wonder in haar breekbare armen hield, zo mag ook jij vandaag lachen en je vastklemmen aan de ongelofelijke belofte dat niets onmogelijk is voor God. Niets. Om te onthouden * Wanneer God voorziet in het onmogelijke, groeit ons inzicht in zijn karakter en zullen we meer en meer vertrouwen op zijn trouw. * Bedenken hoe God in het verleden in onze behoeften heeft voorzien, helpt ons erop te vertrouwen dat Hij ook nu, in het heden, trouw zal zijn. * God is bij machte om het onmogelijke te doen in jouw leven.

32

Mijn God zal u, overeenkomstig Zijn rijkdom, voorzien van alles wat u nodig hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus. (Filippenzen 4:19, HSV)

Alles is mogelijk voor wie gelooft. (Marcus 9:23)

Wie had Abraham durven voorspellen dat ik ooit een kind de borst zou geven? En toch heb ik hem op zijn oude dag nog een zoon gebaard! (Genesis 21:7)


Gebed voor deze week We prijzen U, Heer, voor uw trouw in het verleden – voor de beloften die U al vervuld hebt en de onmogelijke noden waarin U al hebt voorzien. Uw liefde en uw zorg zijn niet te bevatten! Dank U dat ook onze behoeften van dit moment veilig zijn in uw handen. Amen.

Dag 5 – Abrahams gelo of beproefd De allermoeilijkste opdracht Ik weet eigenlijk niet wat het meest verbazingwekkend is: dat Sara op haar negentigste nog zwanger raakte of dat zij en Abraham op die leeftijd nog steeds een kindje probeerden te krijgen. Van alle geschenken die God hun gegeven heeft, was Isaak wel het grootste. Maar van alle opdrachten die God hun ooit gaf, was deze de moeilijkste: ‘Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.’ (Genesis 22:2) De Bijbel vertelt ons niet wat er door Abraham heen ging op het moment dat hij deze woorden hoorde. We lezen nergens hoe Sara reageerde of wat ze deed toen ze afscheid nam van haar zoon. Het enige wat we weten is dat Abraham de ezel zadelde, Isaak en twee van zijn dienstknechten bij zich riep en op weg ging naar de plaats waar het offer gebracht moest worden. Toen hij in de verte de bergen zag, gaf hij de knechten opdracht achter te blijven en te wachten. En hij zei iets wat de moeite van het opmerken waard is: ‘Blijven jullie hier met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Daarna komen we naar jullie terug.’ (vers 5) Abraham was er zeker van: ‘Wij komen terug.’ Zoals de schrijver van de brief aan de Hebreeën later zou opmerken: ‘Abraham overwoog dat God de macht bezat Isaak uit de dood op te wekken, en hij heeft hem, bij wijze van spreken, ook uit de dood teruggekregen.’ (Hebreeën 11:19, GNB) 33

Enige tijd later stelde God Abraham op de proef. ‘Abraham!’ zei hij. ‘Ik luister,’ antwoordde Abraham. (Genesis 22:1)

De volgende morgen stond Abraham vroeg op. Hij zadelde zijn ezel, [en] nam twee van zijn knechten en zijn zoon Isaak met zich mee. (Genesis 22:3)


1. Zoek Genesis 22 op in je Bijbel. In vers 1 lezen we dat God Abraham ‘op de proef stelde’. Wat houdt het ‘op de proef stellen’ van iemands geloof in volgens jou? Het is belangrijk om te beseffen dat God ons nooit verzoekt, maar dat Hij ons alleen op de proef stelt. (zie Jakobus 1:13, HSV) Wat is het verschil tussen op de proef stellen en verzoeken? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. ..............................................................................................................

God immers kan niet verzocht worden met het kwade en Hijzelf verzoekt niemand. (Jakobus 1:13, HSV)

2. Lees 1 Petrus 1:7. Beschrijf een situatie waarin je het idee had dat de Heer jouw geloof op de proef stelde. Hoe is je geloof ‘door het vuur getoetst’ in die periode? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. ..............................................................................................................

Zo kan de echtheid blijken van uw geloof (…) en zo verwerft u lof, eer en roem wanneer Jezus Christus zich zal openbaren. (1 Petrus 1:7)

3. In het leven van Sara en Abraham zien we dat God de zwaarste beproeving bewaard heeft voor een moment waarop je dat niet meer zou verwachten. Het moment waarop het wachten voorbij is en de strijd gestreden is – waarop het leven hun eindelijk toe lijkt te lachen en ze volop van hun beloofde zoon Isaak genieten. Waarom stelde God Abrahams geloof op de proef? Had Abraham zijn trouw niet allang bewezen? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 4. Lees Hebreeën 11:17-19. Wat zegt de schrijver over Abrahams reactie op deze beproeving van zijn geloof? Wat was zijn houding ten opzichte van God? Wat kunnen wij leren van zijn voorbeeld?

34

Door zijn geloof kon Abraham, toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen. Hij die de beloften had ontvangen, was bereid zijn enige zoon te offeren. (Hebreeën 11:17)


.............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. ..............................................................................................................

Geef alles terug aan God Daar gaan ze, vader en zoon, de berg op. ‘Waar is het lam voor het offer?’ vraagt Isaak op een gegeven moment. (Genesis 22:7) Je vraagt je af hoe Abraham het voor elkaar kreeg om die vraag te beantwoorden, ondanks zijn dichtgeschroefde keel. ‘God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn jongen.’ (vers 8) Jehova-jireh. De Heer zal voorzien. Abraham bindt zijn zoon vast. Hij legt hem op het altaar. Hij heft het mes … en dan houdt een engel zijn hand tegen. God onderbreekt het offer en spaart Isaaks leven. Abraham hoort iets ritselen in de bosjes en ziet een ram die met zijn hoorns in een struik verstrikt is geraakt. Hij offert het dier als brandoffer en geeft de berg een nieuwe naam: Jehova-jireh. De Heer zal voorzien. In het Nieuwe Testament lezen we hoe Jezus de ouders van zieke kinderen te hulp schoot. De Kanaänitische moeder. De vader van een jongetje dat aan epilepsie leed. Jaïrus. Ze waren aan het einde van hun kunnen en staken nu hun handen uit naar Jezus. En elke keer opnieuw zien we dat Jezus antwoordt. Zijn constante zorg en liefde zijn een geruststelling voor ons – eentje die we goed kunnen gebruiken: God slaat acht op de zorgen van een ouder. Tenslotte zijn onze kinderen allereerst zíjn kinderen. ‘Zie je niet dat kinderen Gods kostbaarste geschenk zijn? De vrucht van de schoot zijn overvloedige erfenis?’ (Psalm 127:3, MSG) Voordat ze van ons waren, waren ze van God. En zelfs nu ze van ons zijn, zijn ze nog steeds van Hem. Wij vergeten dat weleens en beschouwen onze kinderen als ‘onze’ kinderen; alsof wij het laatste woord hebben als het gaat over hun gezondheid en welzijn. Dat is niet zo. Alle mensen zijn eigendom van God, ook de kleine mensen die bij ons aan tafel zitten. Wijs zijn de mensen die dat wat ze van God gekregen hebben regelmatig aan Hem teruggeven. Dat is precies wat we zien in het leven van Abraham en Sara. Zij waren bereid alles over te geven aan God, zonder iets achter te houden. Zelfs het leven van hun zoon, die ze pas na zo veel jaar wachten ontvangen hadden, vertrouwden ze aan Hem toe. Hun voorbeeld is een geweldige bemoediging voor ons: als wij hetzelfde doen, zal God ook ons belonen.

35

Hij pakte het dier en offerde dat in de plaats van zijn zoon. (Genesis 22:13)

Jaïrus (…) [was] een leider van een synagoge. Hij kwam op Jezus af, viel aan zijn voeten neer en smeekte hem mee te gaan naar zijn huis, want hij had een dochter van ongeveer twaalf jaar oud, die op sterven lag; ze was zijn enige kind. (Lucas 8:41-42)

Nu weet ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden. (Genesis 22:12)


5. Welk geschenk heeft God jou gegeven dat van onschatbare waarde is voor jou? Stel je voor dat God jou zou vragen om dat geschenk morgen aan Hem terug te geven. Hoe zou je reageren? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 6. In Matteüs 6:21 zegt Jezus: ‘Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.’ Als we niet oppassen, kan het gebeuren dat we meer waarde hechten aan de geschenken dan aan Degene die de geschenken gegeven heeft. Heb jij aardse geschenken ontvangen waar je te veel waarde aan bent gaan hechten? Wat kun je dan doen om daarin te veranderen, zodat God opnieuw het ultieme, kostbaarste geschenk voor je wordt, in plaats van de gaven die Hij je geeft? .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. ..............................................................................................................

Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde (…). Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen. (Matteüs 6:19-20)

7. Zo’n duizend jaar later zou de eerste tempel in Jeruzalem gebouwd worden, op de berg Moria. Hoewel het niet letterlijk in de Bijbel terug te vinden is, zijn veel bijbelgeleerden van mening dat de plek van de tempel dezelfde was als de plek waar Abraham Isaak als offer aan God aanbood. Welke diepere betekenis heeft het als die twee gebeurtenissen inderdaad op dezelfde plek hebben plaatsgevonden? (zie Genesis 22:14) .............................................................................................................. .............................................................................................................. .............................................................................................................. 8. Dat Abraham bereid was Isaak te offeren, was een daad van aanbidding – hij bood God het allerbeste aan wat hij had en gaf aan de Heer terug wat eigenlijk altijd al van Hem was. Hoe kunnen wij Abrahams voorbeeld volgen en ons meest gekoesterde ‘bezit’ aan God offeren, zowel in materieel opzicht als in geestelijk opzicht? .............................................................................................................. .............................................................................................................. ..............................................................................................................

36

Vergeet ook niet om goed te doen en elkaar te helpen. Dat zijn de offers die God graag ziet. (Hebreeën 13:16, GNB)


Gods reactie op Abrahams trouw is duizelingwekkend: ‘Abraham, je hebt gedaan wat ik vroeg, je was zelfs bereid mij je enige zoon te offeren. Daarom heb ik, de Heer, bij mijzelf gezworen je grote voorspoed te geven. Ik zal je zoveel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn of zandkorrels op het strand. Zij zullen de steden van hun vijanden in bezit nemen. Omdat je naar mij geluisterd hebt, zullen alle volken van de aarde delen in de voorspoed van je nakomelingen.’ (Genesis 22:1618, GNB) Sara en Abraham bleven op God vertrouwen, en uiteindelijk zegende Hij hen om hun vertrouwen. Ja, Satan had een leeg wiegje gebruikt om in hun huis verdeeldheid, onrust en twijfel te zaaien. Sara had een ideaal stuk gereedschap voor de vijand kunnen zijn – het levende bewijs van waarom iemand niet op God zou moeten vertrouwen. Maar in plaats daarvan deed ze, zoals we gezien hebben, precies het tegen-overgestelde. En sindsdien is haar verhaal een krachtige bemoediging geweest voor miljoenen mensen, een getuigenis dat God het beste voor het laatst bewaart. In de Bijbel vinden we meer van dat soort voorbeelden. Toen Daniël samen met alle andere veelbelovende jongemannen uit Jeruzalem in ballingschap werd weggevoerd, leek dat een overwinning voor Satan. Zijn helse strategie was het afvoeren en isoleren van deze godvrezende jongemannen. Maar opnieuw ontplofte zijn plannetje in zijn gezicht. Het duurde niet lang voordat Daniël als dienaar aan het hof van de koning werd aangesteld. Precies de man die Satan de mond had willen snoeren, bracht het leeuwendeel van zijn leven door in gebed tot de God van Israël en met het adviseren van de koningen van Babel. Petrus is weer een ander voorbeeld. Satan wilde Jezus’ geloofwaardigheid een gevoelige klap toebrengen door Petrus over te halen Hem te verloochenen. Maar dat werkte averechts. In plaats van een voorbeeld te zijn van hoe diep iemand kan zinken, werd in Petrus de enorme reikwijdte van Gods genade zichtbaar. Of neem Paulus. Satan hoopte dat de gevangenis een einde zou maken aan de talloze preken die hij afstak. Dat gebeurde, maar ontketende tegelijkertijd een enorme schrijfwoede. Paulus’ brieven aan de Galaten, de Efeziërs, de Filippenzen en de Kolossenzen zijn allemaal geschreven vanuit een gevangeniscel. Zie je het al voor je? Satan die al briesend en stampvoetend tekeergaat, telkens wanneer iemand die brieven leest? Hij heeft meegewerkt aan het schrijven ervan! Telkens wanneer Satan een doelpunt scoort, krijgt het andere team de punten. Sara’s verhaal leert ons dat God zijn beloften altijd nakomt. Het laat ons zien dat God genade geeft aan wie dat nodig heeft. Het onthult dat God 37

Abraham was inmiddels op hoge leeftijd gekomen en de Heer had hem in alle opzichten gezegend. (Genesis 24:1)

Jullie hadden kwaad tegen mij in de zin, maar God heeft dat ten goede gekeerd, om te bewerken wat er nu gebeurt: dat een groot volk in leven blijft. (Genesis 50:20)


bij ons blijft en in onze levens werkt, zelfs wanneer wij tegen zijn wil in proberen te gaan. En het laat ons zien dat Hij voor ons zal zorgen wanneer wij de geschenken die Hij heeft gegeven opnieuw aan Hem toevertrouwen. Om te onthouden * Momenten van beproeving louteren ons geloof, maken het zuiver en oprecht, en zijn een gelegenheid voor ons om God te prijzen, om Hem glorie en eer te geven. * Onze bereidheid om dat wat ons het meest dierbaar is aan God te geven, is een daad van aanbidding, die God zal zegenen. * We weten dat we recht voor God staan wanneer Hijzelf kostbaarder voor ons is dan de schatten die Hij geeft.

Gebed voor vandaag Alles wat we hebben is van U, Heer. We houden van de schatten die U geeft en zorgen er goed voor, maar we erkennen dat al die kostbaarheden verbleken in vergelijking met U. Help ons U te aanbidden door ons hart op U te richten en bereid te zijn U alles te geven, elke dag van ons leven. Amen.

Als je meer wilt lezen De tekst van deze lessen is in aangepaste vorm overgenomen uit: No Wonder They Call Him Savior (Nashville: Thomas Nelson, 1986); The Applause of Heaven (Nashville: Thomas Nelson, 1990); In the Grip of Grace (Nashville: Thomas Nelson, 1996); Great House of God (Nashville: Thomas Nelson, 1997); Six Hours One Friday (Nashville: Thomas Nelson, 2004); en

Tekst van de week Besef dus goed: alleen de heer uw God, is God en hij houdt woord; hij komt zijn beloften na en is trouw aan ieder die hem liefheeft en die doet wat hij gebiedt, tot in het duizendste geslacht. Deuteronomium 7:9

38

Fearless (Nashville: Thomas Nelson, 2009).


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.